INFRABEL NV van publiek recht Directie Infrastructuur en Aankopen
BUNDEL 63 Veiligheids- en gezondheidsmaatregelen bij het uitvoeren van opdrachten beheerd door Infrabel.
BUNDEL 63
Deze bundel is de verzameling van de gebruikelijke voorschriften met betrekking tot de organisatie van de veiligheid op de bouwplaats. Hij is van toepassing op een bepaalde opdracht voor zo ver hij vermeld is in het bestek of in het als dusdanig geldend document. Het kan voorkomen dat de voorschriften van deze bundel moeten aangevuld of gewijzigd worden. Deze aanvullingen of wijzigingen zijn duidelijk gemeld en opgenomen in het bestek of in het Veiligheids- en Gezondheidsplan indien het bestaat.
Nr van het bijvoegsel
1
Nr en jaar van de omzendbrief
Nr van de te wijzigen
2
3
Gewijzigde tekst
Opmerking
4
5
bladzijden
Inhoudstafel
BUNDEL 63
INHOUDSTAFEL
1
ARBEIDSREGLEMENTERING EN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN.......... 1 1.1
Veiligheidsmaatregelen........................................................................................................................ 1
1.2
Arbeidsreglementering ........................................................................................................................ 1
1.3
Richtlijnen aan het personeel van de aannemer ................................................................................ 1 1.3.1 Algemeen....................................................................................................................................... 1 1.3.2 Maatregelen van de aannemer ter beveiliging van zijn personeel ................................................. 2 1.3.3 Schriftelijke bevestiging door de aannemer................................................................................... 2
1.4
Eerste Hulp – Bestrijding van brand – Evacuatie van werknemers................................................ 3
2
BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE WERKZAAMHEDEN VAN ONDERNEMINGEN VAN BUITENAF ........................................................... 4 2.1
Algemeen............................................................................................................................................... 4
2.2
Bijzondere bepalingen betreffende "niet" tijdelijke of mobiele bouwplaatsen................................. 4 2.2.1 Voorlichtingsplicht ........................................................................................................................ 4 2.2.2 Verplichting om de activiteiten te coördineren.............................................................................. 4 2.2.3 Controleplicht ................................................................................................................................ 5 2.2.4 Informatieplicht aannemer ten aanzien van Infrabel...................................................................... 5
2.3
Bijzondere bepalingen betreffende tijdelijke of mobiele bouwplaatsen ............................................ 5 2.3.1 Geval 1........................................................................................................................................... 6 2.3.1.1 Ontwerpfase: De aannemer wordt geacht alleen te werken................................................... 6 2.3.1.2 Fase verwezenlijking............................................................................................................. 6 2.3.2 Geval 2........................................................................................................................................... 7 2.3.2.1 Ontwerpfase: De aannemer zal vermoedelijk niet alleen werken.......................................... 7 2.3.2.2 Fase verwezenlijking............................................................................................................. 8
3
VEILIGHEIDSMAATREGELEN BIJ WERKEN IN OF IN DE NABIJHEID VAN DE SPOREN ......................................................................................... 9 3.1
Definities ............................................................................................................................................... 9 3.1.1 Gevarenzone en veiligheidsafstand................................................................................................ 9 3.1.2 Risico's......................................................................................................................................... 10 3.1.3 Uitwijkplaats................................................................................................................................ 10 3.1.4 Types van indringing in de gevarenzone ..................................................................................... 11
3.2
Veiligheidsmaatregelen - beveiligingssysteem.................................................................................. 11
i/ii
Inhoudstafel
4
BUNDEL 63
VEILIGHEIDSMAATREGELEN VOOR WERKEN IN DE NABIJHEID VAN INSTALLATIES VOOR ELEKTRISCHE TRACTIE EN ANDERE ELEKTRISCHE INSTALLATIES ................................................................. 12 4.1
Begrippen............................................................................................................................................ 12 4.1.1 Hoogspanning voor elektrische tractie......................................................................................... 12 4.1.2 Elektrisch rollend materieel ......................................................................................................... 12 4.1.3 Hoogspanningskabels en -apparatuur .......................................................................................... 13 4.1.4 Laagspanningskabels ................................................................................................................... 13
4.2
Risico’s ................................................................................................................................................ 13
4.3
Veiligheidsafstanden t.o.v. bovenleidingsinstallaties onder spanning ........................................... 13 4.3.1 Werken zonder lange voorwerpen ............................................................................................... 14 4.3.2 Werken met lange voorwerpen, zoals kranen of hijswerktuigen ................................................. 16 4.3.2.1 Spoorgebonden werktuigen................................................................................................. 17 4.3.2.2 Voertuigen niet bewegend op het spoor .............................................................................. 17 4.3.3 Werken aan bovenleidingsinstallaties, in de nabijheid van installaties nog onder spanning ....... 19
4.4
Werken met bovenleiding buiten spanning...................................................................................... 19
ii/ii
Arbeidsreglementering en algemene voorschriften
BUNDEL 63
1 Arbeidsreglementering en algemene voorschriften 1.1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN Infrabel heeft bij de studie van de opdracht rekening gehouden met de algemene principes van voorkoming inzake veiligheid en gezondheid vooral bij het bepalen van de technische keuzen. De werken moeten worden uitgevoerd volgens de in voege zijnde wetgeving voor de bescherming van de arbeid. De aandacht van de inschrijver wordt gevestigd op het feit dat de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften opgenomen in deze bundel en aangevuld door deze van het bestek en/of deze uit het Veiligheids- en Gezondheidsplan, minimale maatregelen ter zake zijn en dat ze niet noodzakelijk volledig zijn. Men gaat ervan uit dat de inschrijver bij het opmaken van zijn prijs rekening gehouden heeft met alle elementen die betrekking hebben op deze materie en die het gevolg zijn van de door hem gekozen uitvoeringsmethodes. De genomen maatregelen dienen ten allen tijde aangepast te worden aan de exploitatievoorwaarden of de technische omstandigheden.
1.2 ARBEIDSREGLEMENTERING De werken moeten uitgevoerd worden volgens de wettelijke voorschriften betreffende de veiligheid en de gezondheid. De aannemer wordt geacht in zijn prijsofferte rekening te hebben gehouden met al deze voorschriften.
1.3 RICHTLIJNEN AAN HET PERSONEEL VAN DE AANNEMER 1.3.1 ALGEMEEN In het kader van de voorkoming van ongevallen, wordt de aannemer verzocht de voorschriften en aanbevelingen te volgen van Infrabel aan de werknemers van externe ondernemingen die zich verplaatsen en werken in de aanhorigheden van Infrabel en die overgenomen worden in het boekje “Veilig werken en zich verplaatsen bij de NMBS”. Dit boekje wordt door de NMBS-Holding, Directie Strategie en Coördinatie, Dienst Veiligheid en Milieu (DOS VM), afdeling H-VM.02 uitgegeven. Van dit boekje kan een exemplaar gratis verkregen worden bij de leidend ambtenaar. Indien de aannemer meerdere exemplaren wenst, kan hij er bijkomende bekomen bij de NMBS-Holding, Directie Strategie en Coördinatie, bureau H-VM.009 – sectie 10, Charles Parentéstraat 28A te 1070 Brussel.
1/19
Arbeidsreglementering en algemene voorschriften
BUNDEL 63
1.3.2 MAATREGELEN VAN DE AANNEMER TER BEVEILIGING VAN ZIJN PERSONEEL
Behalve indien het bestek of elk ander als dusdanig geldend, contractueel document andere voorschriften geeft, moeten de aannemer, zijn personeel en het personeel van zijn eventuele onderaannemers zelf waken over hun veiligheid wanneer ze zich op het domein van de spoorweg bevinden, wanneer ze langs de sporen gaan of deze oversteken, wanneer ze werken uitvoeren in de sporen, zelfs als deze buiten dienst zijn, of wanneer ze zich in de nabijheid van sporen en/of bovenleidingen in dienst bevinden. De aannemer moet daarom onder zijn gehele en uitsluitende verantwoordelijkheid iedere nodige preventiemaatregel nemen. Bij toepassing van wat voorafgaat en zonder dat de volgende opsomming als beperkend beschouwd mag worden, moet de aannemer in het bijzonder zijn personeel verbieden, als dit niet strikt noodzakelijk is om het werk uit te voeren, om: -
langs de sporen te gaan;
-
de sporen over te steken;
-
plaats te nemen in een spoor naast een ander waarop een trein rijdt.
De te nemen veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen en bij werken in de nabijheid van installaties voor elektrische tractie en andere elektrische installaties worden beschreven in de hoofdstukken 3 en 4 hierna.
1.3.3 SCHRIFTELIJKE BEVESTIGING DOOR DE AANNEMER De aannemer is er toe gehouden om aan de leidend ambtenaar een naamlijst over te dragen waarin alle door hem en door zijn eventuele onderaannemers tewerkgestelde personen, verklaren dat zij de onderrichtingen aangaande de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid, waaraan zij tijdens hun activiteiten op het werkterrein zijn blootgesteld, ontvangen en begrepen hebben. Dit gebeurt ten laatste twee werkdagen vóór de aanvang van de werken. De hierboven vermelde lijst wordt constant bijgewerkt door de aannemer. In deze zin levert hij aan de leidend ambtenaar de getekende verklaringen in functie van de personeelsbewegingen op de werf en/of de nieuwe voorschriften in zake veiligheid & gezondheid als gevolg van de evolutie op de werf. De aannemer waakt erover dat zijn personeel en het personeel van zijn eventuele onderaannemers de voorkomings- en beschermingsmaatregelen naleeft die in het bestek zijn opgenomen of die in documenten staan waarnaar wordt verwezen. Hij moet er ook voor zorgen dat de veiligheidsconsignes en de bevelen van de leidend ambtenaar (of diens vertegenwoordiger) worden opgevolgd wanneer zijn personeel zich langs de sporen begeeft of wanneer het werken uitvoert in de sporen
2/19
Arbeidsreglementering en algemene voorschriften
BUNDEL 63
(zelfs buiten dienst) of in de omgeving van in dienst gehouden sporen en/of bovenleidingen die niet buiten spanning gesteld werden. Ten allen tijde blijft de aannemer alleen verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid, deze van zijn personeel en deze van zijn eventuele onderaannemers.
1.4 EERSTE HULP – BESTRIJDING VAN BRAND – EVACUATIE VAN WERKNEMERS De evacuatie van de werf dient te gebeuren volgens de aanwijzingen opgenomen in het veiligheids- en gezondheidsplan. Dit plan wordt doorlopend aangepast volgens de vordering van de werf. De eerste hulp wordt georganiseerd door de aannemer, zoals bepaald in het veiligheids- en gezondheidsplan. Indien geen veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld moet worden, volstaat het van toe te passen: -
de algemene maatregelen van toepassing op deze materie;
-
en in voorkomend geval de bijzondere en/of bijkomende maatregelen opgenomen in het bestek.
3/19
Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf
BUNDEL 63
2 Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf 2.1 ALGEMEEN De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bevat in haar artikel 5 verschillende algemene verplichtingen ten laste van de werkgever. Onder het begrip “werkgever” moet worden verstaan Infrabel ten aanzien van haar eigen personeel en de aannemer of zijn onderaannemers ten aanzien van hun personeel. De aannemer wordt erop gewezen deze verplichtingen nauwgezet na te leven. Verder bevat deze wet bijzondere bepalingen die verschillend zijn naargelang deze van toepassing zijn op <
> tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (hoofdstuk IV van de wet) dan wel op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (hoofdstuk V van de wet). In dit kader is Infrabel bouwheer en de aannemer bouwdirectie belast met de verwezenlijking.
2.2 BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE "NIET" TIJDELIJKE OF MOBIELE BOUWPLAATSEN 2.2.1
VOORLICHTINGSPLICHT
Infrabel bezorgt de aannemer de nodige informatie met betrekking tot de risico’s en maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk van toepassing in haar inrichting en dit via huidig bundel en het bestek. De aannemer moet zijn werknemers en/of onderaannemers informeren over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s waaraan ze blootstaan tijdens hun werkzaamheden in de installaties van Infrabel alsook over de genomen beschermings- en preventiemaatregelen om die risico’s het hoofd te bieden. Hij moet hen ook informeren over de eerste hulp, de brandbestrijding, de maatregelen voor de evacuatie van de werknemers, ...
2.2.2 VERPLICHTING OM DE ACTIVITEITEN TE COÖRDINEREN Tenzij het bestek anders bepaalt, zorgt de leidend ambtenaar voor de coördinatie. De aannemer is verplicht hiertoe zijn volle medewerking te verlenen.
4/19
Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf
BUNDEL 63
2.2.3 CONTROLEPLICHT De aannemer verbindt er zich toe de verplichtingen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, die eigen zijn aan de inrichting van Infrabel waar zijn werknemers werkzaamheden komen uitvoeren, na te leven. Ingeval de aannemer de onder voorgaand lid bedoelde verplichtingen niet of gebrekkig naleeft, kan Infrabel steeds zelf de nodige maatregelen nemen op kosten van die aannemer. De aannemer moet aan elke onderaannemer die hij aan het werk zet binnen de installaties van Infrabel, vooraleer deze onderaannemer enig werk aanvat, een overeenkomst ter ondertekening voorleggen die dezelfde verplichtingen bevat zoals opgesomd in voorgaande 2 alinea’s. Hij moet Infrabel een ondertekende kopie van deze overeenkomst(en) bezorgen.
2.2.4 INFORMATIEPLICHT AANNEMER TEN AANZIEN VAN INFRABEL Vóór de aanvang van de opdracht en uiterlijk 15 kalenderdagen na de betekening van de goedkeuring van de inschrijving moet de aannemer de leidend ambtenaar schriftelijk inlichten over de risico’s eigen aan zijn bedrijf en hem meedelen welke maatregelen hij zal treffen om te voldoen aan de veiligheidsvereisten van de aanbestedingsdocumenten, zowel voor de risico’s eigen aan de werken als voor de risico’s eigen aan zijn bedrijf. Gedurende het verloop van de aanneming in uitvoering zal de aannemer de leidend ambtenaar tijdig1 en schriftelijk inlichten over eventuele gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethodes, bijkomende risico’s en veiligheids- en gezondheidsmaatregelen. De leidend ambtenaar heeft het recht te eisen dat de aannemer aan de voorgestelde maatregelen iedere wijziging of aanvulling aanbrengt die hij nodig acht om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken.
2.3 BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE TIJDELIJKE OF MOBIELE BOUWPLAATSEN De aannemer wordt in het bijzonder gewezen op zijn specifieke verplichtingen zoals bepaald in onderafdeling IV, afdeling VI, hoofdstuk 5, titel III van de Codex over het welzijn op het werk. De aannemer van werken moet alle wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen naleven en doen naleven door elke persoon die handelt als
1
Minstens 2 kalenderweken voor : - de gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethode wordt toegepast; - het risisco zich stelt; - de maatregel wordt genomen. 5/19
Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf
BUNDEL 63
onderaannemer, en door elke persoon die personeel tewerkstelt op de werf, zowel inzake veiligheid en hygiëne als inzake de algemene arbeidsvoorwaarden. De aannemer van diensten of leveringen moet alle wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen naleven en doen naleven door zijn eigen onderaannemer(s), en door elke persoon die hem personeel ter beschikking stelt, zowel inzake veiligheid en hygiëne als inzake de algemene arbeidsvoorwaarden. Er zijn twee gevallen:
2.3.1 GEVAL 1 2.3.1.1
ONTWERPFASE: DE AANNEMER WORDT GEACHT ALLEEN TE WERKEN.
Er wordt geen coördinator-ontwerp aangesteld. Er wordt geen veiligheids-en gezondheidsplan bij het bestek bevoegd. Infrabel bezorgt de aannemer de nodige informatie met betrekking tot de risico’s en maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk van toepassing in haar inrichting en dit via huidig bundel en het bestek. 2.3.1.2 a.
FASE VERWEZENLIJKING
De aannemer werkt effectief alleen
De leidend ambtenaar zorgt voor de coördinatie van de activiteiten op de bouwplaats. De aannemer is verplicht zijn medewerking te verlenen aan deze coördinatie en samen te werken met Infrabel bij de uitvoering van de maatregelen inzake veiligheid en gezondheid van de personen betrokken bij het uitvoeren van de werken. Vóór aanvang van de opdracht en uiterlijk 15 kalenderdagen na de betekening van de goedkeuring van de inschrijving moet de aannemer de leidend ambtenaar schriftelijk inlichten over de risico’s eigen aan zijn bedrijf en hem meedelen welke maatregelen hij zal treffen om te voldoen aan de veiligheidsvereisten van de aanbestedingsdocumenten, zowel voor de risico’s eigen aan de werken als voor de risico’s eigen aan zijn bedrijf. Gedurende het verloop van de aanneming in uitvoering zal de aannemer de leidend ambtenaar tijdig2 en schriftelijk inlichten over eventuele gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethodes, bijkomende risico’s en veiligheids- en gezondheidsmaatregelen.
2
Minstens 2 kalenderweken vóór : - de gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethode wordt toegepast; - het risico zich stelt; - de maatregel wordt genomen. 6/19
Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf
BUNDEL 63
De leidend ambtenaar heeft het recht te eisen dat de aannemer aan de voorgestelde maatregelen iedere wijziging of aanvulling aanbrengt die hij nodig acht om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken. Een postinterventiedossier moet worden opgesteld voor de werken die betrekking hebben op de structuur, op de essentiële elementen van het bouwwerk, of op toestanden die een aantoonbaar gevaar inhouden. Tenzij het bestek anders bepaalt, wordt dit postinterventiedossier opgesteld - en tijdens de loop van de opdracht ook aangepast - door de leidend ambtenaar. b.
Er doen zich onvoorziene omstandigheden voor die de aannemer of Infrabel ertoe aanzetten beroep te doen op één of meerdere bijkomende (onder)aannemers
Infrabel zal alsnog een coördinator-verwezenlijking aanstellen. Vóór de aanvang van de opdracht en uiterlijk 15 kalenderdagen na de betekening van de goedkeuring van de inschrijving moet de aannemer de leidend ambtenaar schriftelijk inlichten over de risico’s eigen aan zijn bedrijf en hem meedelen welke maatregelen hij zal treffen om te voldoen aan de veiligheidsvereisten van de aanbestedingsdocumenten, zowel voor de risico’s eigen aan de werken als voor de risico’s eigen aan zijn bedrijf. Gedurende het verloop van de aanneming in uitvoering zal de aannemer de leidend ambtenaar en de coördinator-verwezenlijking tijdig3 en schriftelijk inlichten over eventuele gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethodes, bijkomende risico’s en veiligheids- en gezondheidsmaatregelen. De leidend ambtenaar heeft het recht te eisen dat de aannemer aan de voorgestelde maatregelen iedere wijziging of aanvulling aanbrengt die hij nodig acht om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken.
2.3.2 GEVAL 2 2.3.2.1
ONTWERPFASE: DE AANNEMER ZAL VERMOEDELIJK NIET ALLEEN WERKEN.
Infrabel stelt een coördinator-ontwerp aan. Deze coördinator-ontwerp zal ondermeer een veiligheids- en gezondheidsplan opstellen. Dit veiligheids- en gezondheidsplan wordt bij het bestek gevoegd. Ter uitvoering van art. 30 lid 2 1°§ en 2°§ van onderafdeling I, afdeling IV, hoofdstuk 5, titel III van de Codex over het welzijn op het werk zal als bijlage aan dit veiligheids-
3
Minstens 2 kalenderweken vóór: - de gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethode wordt toegepast; - het risico zich stelt; - de maatregel wordt genomen. 7/19
Bijzondere bepalingen betreffende werkzaamheden van ondernemingen van buitenaf
BUNDEL 63
en gezondheidsplan een document gevoegd worden dat door de inschrijvers getekend en naar behoren ingevuld met hun offerte moet worden ingediend. 2.3.2.2 FASE VERWEZENLIJKING a.
De aannemer werkt alleen
De coördinatie, uitgevoerd in de loop van het ontwerp van de opdracht, wordt tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk niet verdergezet. In dit geval zijn de bepalingen voorzien onder punt 2.3.1.2 a van toepassing. b.
De aannemer werkt niet alleen: hij werkt met 1 of meerdere onderaannemers en/of er zijn gelijktijdige aannemingen en/of opeenvolgende aannemingen.
Infrabel stelt vóór de aanvang der werken een coördinator-verwezenlijking aan. Vóór de aanvang van de opdracht en uiterlijk 15 kalenderdagen na de betekening van de goedkeuring van de inschrijving moet de aannemer de leidend ambtenaar en de coördinator-verwezenlijking schriftelijk inlichten over eventueel gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethodes, bijkomende risico’s en veiligheids- en gezondheidsmaatregelen. Gedurende het verloop van de aanneming in uitvoering zal de aannemer de leidend ambtenaar en de coördinator-verwezenlijking tijdig4 en schriftelijk inlichten over eventuele gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethodes, bijkomende risico’s en maatregelen. De leidend ambtenaar heeft het recht te eisen dat de aannemer aan de voorgestelde maatregelen iedere wijziging of aanvulling aanbrengt die hij nodig acht om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken.
4
Minstens 2 kalenderweken voor: - de gewijzigde of nieuwe uitvoeringsmethode wordt toegepast ; - het risico zich stelt ; - de maatregel wordt genomen. 8/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
3 Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen 3.1 DEFINITIES 3.1.1 GEVARENZONE EN VEILIGHEIDSAFSTAND De gevarenzone is de zone waarin een werknemer blootstaat aan risico's teweeggebracht door spoorvoertuigen in beweging. Voor een spoor is dit de ruimte gelegen tussen twee vlakken evenwijdig met de as van het spoor en loodrecht op het rolvlak, langs weerskanten van het spoor, op een afstand “VA”, veiligheidsafstand genoemd. Deze afstand wordt loodrecht gemeten vanaf de buitenkant van elke spoorstaaf. Het rolvlak is het vlak gevormd door de hoogste punten van de zijden van de spoorstaven in contact met de wielen. Deze zone kan één of meerdere sporen omvatten. Elk buiten dienst gesteld spoor waarop werktreinen of gelijksoortige voertuigen rijden, moet (eveneens) als gevarenzone worden beschouwd.
Als de toegestane maximumsnelheid niet hoger is dan 160 km/h, bedraagt de veiligheidsafstand “VA” 1,5 m, voor hogere snelheden (beperkt tot 300 km/h) bedraagt de veiligheidsafstand “VA” 2 m.
9/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
Voor voertuigen op sporen of op een wagen wordt de veiligheidsafstand “VA” van 1,5 m verminderd tot 1,20 m langs de kant van de dichtste spoorstaaf van het nabijgelegen (nevenliggend) spoor.
3.1.2 RISICO'S Onder risico voor het personeel, te wijten aan een spoorvoertuig in beweging, wordt verstaan: -
de kans er door geraakt te worden;
-
de kans uit evenwicht te geraken door de luchtverplaatsing of de zuigkracht er door teweeggebracht.
Onder risico voor een spoorvoertuig in beweging verstaat men de kans dat een persoon, een werktuig of eender welk voorwerp deze beschadigt of laat ontsporen.
3.1.3 UITWIJKPLAATS Een uitwijkplaats is een veilige plaats, dus buiten de gevarenzone waar de werknemers zich moeten opstellen tijdens de doortocht van een beweging. Een uitwijkplaats kan zijn: een zijpad, een verkeerspad, een werkpad, een nis, een zijdelingse voetbrug, een schuilplaats, een voldoende breed tussenspoor, een werkzone zonder verkeer of een perrongedeelte dat buiten de gevarenzone ligt. -
Zijpad: het zijpad is een deel van de spoorbedding. Het bevindt zich langs het lopend spoor Het dient om de werknemers toe te laten zich veilig op te stellen bij de doortocht van een spoorvoertuig. Deze zijpaden kunnen te smal zijn om verplaatsingen toe te laten.
-
Verkeerspad: vrijgemaakte plaats langsheen een spoor, waardoor het mogelijk is ondermeer de gebruikte materialen en de mechanische werktuigen tijdelijk neer te zetten en te verplaatsen. Op een verkeerspad moeten de werknemers zich steeds kunnen verplaatsen.
-
Nis: dit is een uitsparing in de zijdelingse wand van een ingraving, een tunnel of een geluidwerende muur. Dit laat de werknemers toe zich veilig op te stellen bij de doortocht van een spoorvoertuig. Nissen worden aangebracht als de bestaande vrije ruimte tussen de gevarenzone en het kunstwerk onvoldoende is.
-
Schuilplaats: dit is een plaats aangelegd op een kunstwerk of een steile ophoging alsook boven een gracht. Deze schuilplaats laat toe zich veilig op te stellen bij de doortocht van een spoorvoertuig. Schuilplaatsen worden aangebracht als de bestaande vrije ruimte tussen de gevarenzone en het kunstwerk of kruin van de ophoging onvoldoende is .
-
Tussenspoor: dit is de ruimte begrepen tussen de assen van de nabije spoorstaven van 2 aangrenzende sporen
10/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
3.1.4 TYPES VAN INDRINGING IN DE GEVARENZONE Er zijn 2 types indringing mogelijk in de gevarenzone van een spoor: - INDRINGING TYPE I: tijdelijke of bestendige indringing door personeel en/of door gereedschap en/of door materiaal dat snel kan verwijderd worden; - INDRINGING TYPE II: tijdelijke of bestendige indringing veroorzaakt door: - een voertuig dat in de buurt werkzaam is, onverschillig of dit voertuig zich in de nabijheid van het spoor, of op een nevenliggend spoor bevindt; - materialen en/of gereedschap die niet snel kunnen verwijderd worden wegens hun massa, of hun volume, of iedere andere reden. Het bestek of ieder als dusdanig geldend document zal, indien het bestaat, de eventueel te nemen maatregelen in geval van indringing(en) type I en/of II hernemen.
3.2 VEILIGHEIDSMAATREGELEN - BEVEILIGINGSSYSTEEM De aannemer stelt zelf een beveiligingssysteem in dienst die de veiligheid van zijn werknemers verzekert. Het beveiligingssysteem van de aannemer moet op zijn minst voldoen aan de voorschriften van Infrabel. Deze zijn opgenomen in bijlage. Het beveiligingssysteem van de aannemer moet voorgelegd en goedgekeurd worden door Infrabel. Infrabel informeert de aannemer over de veiligheidsmaatregelen die ze zal nemen om de veiligheid van haar personeel (en het personeel van haar dochterondernemingen) te verzekeren. Indien Infrabel oordeelt dat de uitvoering van de werken een risico inhoudt voor de veiligheid van het treinverkeer, kan Infrabel bijkomende maatregelen opleggen en indien nodig stelt zij zelf een beveiligingssysteem in dienst die de veiligheid van de spoorvoertuigen verzekert. Het beveiligingssysteem van de aannemer kan, volgens de omstandigheden, ofwel geïntegreerd worden in het beveiligingssysteem van Infrabel, ofwel er volledig onafhankelijk van zijn.
Het bestek of ieder ander als dusdanig geldend, contractueel document kan indien nodig andere maatregelen voorschrijven.
11/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
VEILIGHEIDSMAATREGELEN VOOR WERKEN IN DE NABIJHEID VAN INSTALLATIES VOOR ELEKTRISCHE TRACTIE EN ANDERE ELEKTRISCHE INSTALLATIES 3.3 BEGRIPPEN 3.3.1 HOOGSPANNING VOOR ELEKTRISCHE TRACTIE Bovenleiding De bovenleiding is een verzameling van kabels, draden, feeders, uitrustingen, … geplaatst boven de sporen voor de voeding in elektrische energie van de spoorvoertuigen. De inherente gevaren van die bovenleiding zijn van elektrische en mechanische (trekkracht) aard. Verbindingskabels tussen onderstations, sectioneerposten en bovenleidingen Onder andere ter hoogte van de onderstations en de sectioneerposten zijn verbindingskabels die de bovenleiding van spanning en stroom voorzien. Ze liggen, op terreinhoogte, in sleuven langs de sporen en op alle sleufdeksels is de pijl voor hoogspanning aangebracht. Ze kunnen ook bevestigd zijn aan de bovenleidingsconstructies. Men moet ervan uitgaan dat die kabels onafgebroken onder spanning staan. Terugstroomkring De terugstroomkring voert de tractiestroom terug naar het onderstation. Behalve door de spoorstaven en spoortoestellen, wordt de continuïteit van de terugstroomkring van de tractiestroom verder gewaarborgd door diverse dwarsverbindingen, langsverbindingen, inductieve verbindingen, … Ter hoogte van de onderstations en sectioneerposten komen de terugstroomleidingen in een verzamelkast. In die omgeving zijn de verbindingen met het spoor in het rood geschilderd en voorzien van een waarschuwingsbord. Bij 25 kV zijn de spoorstaven, palen en metalen structuren in de omgeving geaard door een ingegraven aardingskabel langs het spoor en door dwarsverbindingen, aardingsequipotentiaalverbindingen genoemd.
3.3.2 ELEKTRISCH ROLLEND MATERIEEL De elektrische voertuigen maken contact met de bovenleiding via stroomafnemers. Zo doende staan bepaalde onderdelen van die voertuigen onder spanning. De hoogspanning is ook aanwezig op het onderste gedeelte van de rijtuigen. Eventueel contact daarmee is even gevaarlijk als rechtstreeks contact met de bovenleiding.
12/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
3.3.3 HOOGSPANNINGSKABELS EN -APPARATUUR Over de terreinen van Infrabel lopen hoogspanningskabels en staat apparatuur van verschillende herkomst: -
voeding van de bovenleiding;
-
verbinding tussen leverancier;
-
voorverwarming 3 kV;
-
derden met een vergunning.
de
hoogspanningsposten-INFRABEL
en
INFRABEL-
3.3.4 LAAGSPANNINGSKABELS Over de terreinen van Infrabel ligt een net van laagspanningskabels om de verschillende toestellen te voeden (seininrichting, verlichting, verwarming, wisselverwarming, drijfkracht, bovenleiding, telecommunicatie) alsmede laagspanningskabels van derden in bezit van een doorgangsvergunning.
3.4 RISICO’S De gevaren van de elektriciteit zijn: -
elektrisering of in het ergste geval elektrocutie: wanneer men de geleidende delen te dicht kan benaderen;
-
ontploffing, eventueel gevolgd door brand: wanneer er in een ontplofbare omgeving elektrische bogen of vonken ontstaan uit leidingen of toestellen onder spanning;
Op het terrein van de spoorweg houden vooral de volgende installaties bijzondere risico’s in: -
hoogspanning voor wisselspanning;
elektrische
tractie
3
-
elektrisch rollend materieel,
-
elektrische energievoorziening voor rijtuigen;
-
hoogspanningskabels;
-
laagspanningskabels.
kV
gelijkspanning
of
25
3.5 VEILIGHEIDSAFSTANDEN T.O.V. BOVENLEIDINGSINSTALLATIES ONDER SPANNING • Elke persoon zonder bijzondere toelating moet op 3 m van de onder spanning staande delen blijven. Voorbeeld: een leverancier die materiaal levert op de werf.
13/19
kV
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
• Elke persoon die in de nabijheid van de vaste installaties voor tractie moet
werken moet in het bezit zijn van een geschreven en nominatieve toelating welke hem toelaat te werken op afstanden kleiner dan 3 m van deze installaties. Die toelating, afgeleverd door de aannemer, geeft de categorie weer waartoe de persoon behoort; het is het bewijs dat de werknemer door de aannemer geïnformeerd is over de gevaren van elektriciteit.
• Iedere werknemer die zijn persoonlijke toelating niet kan voorleggen gedurende de werken, wordt beschouwd als een persoon zonder toelating. De aannemer bepaalt tot welke categorie elk van zijn werknemers behoort. Hij is volledig verantwoordelijk voor zijn keuzes en levert aan de leidende ambtenaar een nominatieve lijst per categorie van werknemers.
• Volgens de norm NBN-EN 50110 zijn er 4 categorieën van personen met toelating:
- gewone personen; - gewaarschuwde personen; - bevoegde personen; - gespecialiseerde personen.
• De volgende documenten van de dienst Sterkstroom van Infrabel beschrijven in detail de werkomstandigheden en de te respecteren veiligheidsafstanden t.o.v. de delen onder spanning van de vaste installaties van de elektrische tractie: -
490.001 voor de vaste installaties van de elektrische tractie 3 kV DC;
-
490.003 voor de vaste installaties van de elektrische tractie 25 kV AC;
-
490.002 voor wat betreft de maatregelen bij werken met lange, smalle voorwerpen en zandstralen op sta- en loopoppervlakken in afgebakende en publieke zones met obstakels tussen het werkoppervlak en de spanning (3 kV DC en 25 kV AC).
3.5.1 WERKEN ZONDER LANGE VOORWERPEN Lange voorwerpen zijn voorwerpen met een lengte groter dan 0,5 m. De beveiliging van personen tegen directe aanraking wordt hoofdzakelijk bekomen door het verwijderd houden van die personen van de onder spanning staande delen. Daartoe zal elk werkplatform voldoen aan één van beide voorwaarden: - ofwel zal een materieel element dienend als obstakel, ofwel de boord zich op een horizontale afstand van minstens “a” bevinden van elk deel onder spanning; - ofwel zal het werkoppervlak zich bevinden op een verticale afstand van minstens “b” onder elk deel onder spanning.
14/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
Daarnaast heeft elke persoon de verplichting met beide voeten op het werkplatform te blijven en tussen elk lichaamsdeel of elk voorwerp dat hij hanteert een afstand van minstens “c” verwijderd te blijven van de onder spanning staande delen. De waarden van de afstanden “a”, “b” en “c” worden per categorie personen beschreven in de tabel I.
Tabel I Categorie van de werknemers
Spanning (kV)
Minimale horizontale afstand vanaf de boord van het werkoppervlak of een materieel element als obstakel (m)
Minimale verticale afstand boven het werkoppervlak (m)
Toegelaten gewilde bewegingen tot op minimum ... (m) van de delen onder spanning
"a"
"b"
"c"
Persoon zonder toelating
3 of 25
-
-
3
Gewone persoon met toelating
3 of 25
2,25
3,50
1,50
Gewaarschuwde of bevoegde persoon met toelating (*)
3 of 25
1,50
2,75
1,00
Gespecialiseerde persoon met toelating
3
1,25
2,50
0,50
25
1,45
2,75
0,70
(*) De afstanden zijn dezelfde voor gewaarschuwde en bevoegde personen.
Als de afstanden niet gerespecteerd kunnen worden, dient de bovenleiding buiten spanning gesteld te worden, behalve voor de uitzonderingsgevallen uit het punt 4.3.3.
15/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
“gewaarschuwde personen”
“gewone personen”
Personen van een aannemer voor het plaatsen van bovenleidingen of door zijn onderaannemers
“Bevoegde personen”
Categorie van werknemers
“Gespecialiseerde personen”
Lijst met mogelijke categorieën voor werknemers van een aannemer:
*
*
*
*
Personen van een aannemer ≠ aannemer voor het plaatsen van bovenleidingen of door zijn onderaannemers en ≠ schilder
*
*
Schilders van constructies dicht bij de bovenleidingen
*
Schilders van andere constructies
*
Andere personen die werken uitvoeren
*
Spoorwerken, het leggen van kabels langs het spoor, werken aan kunstwerken, werken op platte wagens, diverse werken langs geëlektrificeerde sporen onder spanning dienen uitgevoerd te worden door personeel van de categorie gewone personen. Het plaatsen van luchtkabels, werken aan luifels, schilderwerken van bovenleidingsconstructies, werken met het klimmen op seinpalen of verlichtingspalen, werken met het hanteren van lange voorwerpen zoals wisselverwarmingselementen, dienen uitgevoerd te worden door personeel van de categorie gewaarschuwde personen. Werken aan bovenleidingsconstructies dienen uitgevoerd te worden door gespecialiseerde personen. Voor meer details kan de leidend ambtenaar geraadpleegd worden.
3.5.2 WERKEN MET LANGE VOORWERPEN, ZOALS KRANEN OF HIJSWERKTUIGEN
In dit geval zijn er bijkomende voorzorgsmaatregelen door het moeilijk inschatten van de afstand tussen het uiteinde van het lange voorwerp en de delen onder spanning.
16/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
In het geval waar de bovenleidingen niet buiten spanning kunnen gesteld worden, dienen de volgende maatregelen genomen te worden: 3.5.2.1
SPOORGEBONDEN WERKTUIGEN
De amplitude van de beweging van het werktuig moet op zo'n manier begrensd zijn dat geen enkel gedeelte van het werktuig of zijn last dichter dan 0,50 m van de delen onder 3 kV en dichter dan 0,70 m van de delen onder 25 kV komt. Daartoe moet de vergrendelingsgrens rekening houden met een reserve voor alle mogelijke bewegingen of vervormingen van het tuig, zijn onderdelen, of de last. Voor een weg-spoorkraan mag die reserve niet minder genomen worden dan 0,30 m. 3.5.2.2 A.
VOERTUIGEN NIET BEWEGEND OP HET SPOOR De delen van het voertuig of zijn last moeten tegenover de delen onder spanning de afstanden Dmin van de volgende tabel respecteren, waarbij “Z” de afstand is tussen het gezicht van de bestuurder van het voertuig en de delen onder spanning die benaderd worden: Tabel II
Categorie van de bestuurder van het voertuig
3 kV DC
25 kV AC
waarden Dmin - zonder bewegingsbegrenzing Gewone persoon
1,5 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
1,5 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
Gewaarschuwd persoon
1,0 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
1,0 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
Gespecialiseerd persoon
0,5 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
0,7 m + 25% van “Z” en maximaal 3 m
Bijvoorbeeld: kraanman van de categorie gewaarschuwde persoon op 5 m (=Z) van de 3 kV: Dmin = 1,0 m + 25% van 5 m = 2,25 m. Als het voertuig uitgerust wordt met een bewegingsbegrenzing tegenover de delen onder spanning mag het supplement 25% verminderd worden, afhankelijk van de behandelde last, de begrenzer, ...
17/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
B.
BUNDEL 63
De delen van het voertuig of zijn last mogen bovendien niet in de volgende zone op 3 m boven de spanning komen.
Beide voorgaande voorschriften A en B resulteren in de gearceerde zone als verboden gebied voor de delen van het voertuig of zijn last.
Om te kunnen werken binnen de verboden zones, moet de bovenleiding buiten spanning gesteld te worden.
18/19
Veiligheidsmaatregelen bij werken in of in de nabijheid van de sporen
BUNDEL 63
3.5.3 WERKEN AAN BOVENLEIDINGSINSTALLATIES, IN DE NABIJHEID VAN INSTALLATIES NOG ONDER SPANNING
Deze werken mogen maar worden uitgevoerd door gespecialiseerde werknemers voorzien van hun toelating. In de drie hierna vermelde bijzondere gevallen: 1°)
werken op een platform van een autorail of ander voertuig en er is een enkelvoudige steunarm voor zijwaartse bevestiging als obstakel tussen het werkplatform en de delen onder spanning;
2°)
voor werken bovenop een autorail of ander voertuig wanneer één persoon, aanwezig bovenop de autorail, constant de bewaking van de uitvoerders van het werk als enige opdracht heeft;
3°)
bij het beklimmen van ladders en palen (waarvoor het werkoppervlak in het plan 490.001 is gedimensioneerd) bij doorgang door één persoon; hieronder wordt verstaan dat de persoon steeds beide handen en voeten aan de ladderstijl/laddersport of aan de paal houdt tijdens het klimmen of afdalen; de persoon verricht geen andere taken dan louter dit beklimmen of afdalen zodat die de volle aandacht kan schenken aan zijn bewegingen,
mag het werkoppervlak of het materieel element dat zijn bewegingen begrenst (bvb. de borstwering van een platform), horizontaal gemeten, dichter komen dan 1,25 m voor 3 kV of op minder dan 1,45 m voor 25 kV. In deze gevallen worden de horizontale afstanden en de afstanden voor de gewilde bewegingen voor gespecialiseerde personen:
Spanning (kV)
Minimale horizontale afstand vanaf de boord van het werkoppervlak of een materieel element als obstakel (m)
Toegelaten gewilde bewegingen tot op minimum ... (m) van de delen onder spanning
3
0,80
0,75
25
1,00
0,95
3.6 WERKEN MET BOVENLEIDING BUITEN SPANNING De bovenleiding moet buiten spanning gesteld worden volgens de procedure voor het buiten spanningstellen beschreven in Bundel 61 art.30§5. Deze procedure moet nauwgezet gevolgd worden. De aannemer moet de bovenleiding als zijnde onder spanning beschouwen zo lang hij de schriftelijke bevestiging van de verwezenlijking van de buitenspanningstelling niet in zijn bezit heeft.
19/19
INFRABEL NV van publiek recht Directie Infrastructuur en Aankopen
BIJLAGE aan bundel 63
Minimale beveiligingsvoorschriften van Infrabel voor werken in - of in de nabijheid van sporen (V<= 160 km/h).
Deze bijlage is gebaseerd op het RAV, bundel 576, Deel III, hoofdstuk 1, Rubrieken 1, 2, 4 & 5; en omzendbrief 21 I van 7/07/1994
BIJLAGE aan bundel 63
Deze bijlage bevat de minimale voorschriften inzake beveiligingssystemen voor werkzaamheden in - of in de nabijheid van sporen, die worden toegepast aan de NMBS. De aannemer moet dezelfde voorschriften toepassen voor de beveiliging van zijn personeel als deze werkzaamheden uitvoeren in - of in de nabijheid van sporen. De eisen voor veiligheid die gelden voor het personeel van Infrabel, zijn van toepassing voor de verplaatsingen, het stilstaan of het werken van het personnel van externe aannemingen die op het domein van Infrabel tussenkomen.
Nr van het bijvoegsel
Nr en jaar van de omzendbrief
Nr van de te wijzigen bladzijden
Gewijzigde tekst
Opmerking
1
2
3
4
5
Inhoudstafel
BIJLAGE aan bundel 63
INHOUDSTAFEL
1
BASISBEGRIPPEN........................................................................................1 1.1
Waarschuwing .......................................................................................................................................1
1.2
Alarm......................................................................................................................................................1
1.3
Schildwacht............................................................................................................................................1 1.3.1
Basisopdracht van de schildwachten............................................................................................1
1.3.2
Keuze van de schildwachten ........................................................................................................1
1.3.3
Belangrijkheid van de taak van de schildwachten .......................................................................1
1.3.4
Kleding en uitrusting van de schildwacht ....................................................................................2
1.4
Detectiepunt...........................................................................................................................................2
1.5
Aankondigingstijd .................................................................................................................................3
1.6
2
1.5.1
Definitie .......................................................................................................................................3
1.5.2
Tijden die de berekening van de aankondigingstijd bepalen .......................................................3
1.5.3
Aankondigingsafstand..................................................................................................................4
Hoor- en zichtbaarheid .........................................................................................................................4 1.6.1
Zichtbaarheid ...............................................................................................................................4
1.6.2
Hoorbaarheid ...............................................................................................................................4
BEVEILIGING VAN 1 OF 2 TEWERKGESTELDE BEDIENDEN...................6 2.1
2.2
2.3
Voorafgaandelijke bepalingen .............................................................................................................6 2.1.1
Verantwoordelijke bediende ........................................................................................................6
2.1.2
Eén bediende waakt over de veiligheid........................................................................................6
Uitvoeringsvoorwaarden ......................................................................................................................6 2.2.1
Toepassingsmodaliteiten..............................................................................................................6
2.2.2
Minimum aankondigingstijd ........................................................................................................6
2.2.3
Treinaankondiging en vrijmaking ................................................................................................7
2.2.4
Keuze en opleiding van de bedienden..........................................................................................7
2.2.5
Werken op gevaarlijke plaatsen ...................................................................................................7
2.2.6
Zichtbaarheidsvoorwaarden .........................................................................................................8
2.2.7
Uitzonderlijke luidruchtige werken..............................................................................................8
Werkwijze ter beveiliging van 1 of 2 tewerkgestelde bedienden .......................................................8 i/iii
Inhoudstafel
3
BIJLAGE aan bundel 63
BEVEILIGING VAN DE IN PLOEGVERBAND WERKENDE BEDIENDEN...9 3.1
3.2
3.3
Voorafgaandelijke bepalingen .............................................................................................................9 3.1.1
Ploeg in het spoor ........................................................................................................................9
3.1.2
Bediende verantwoordelijk voor de veiligheid ............................................................................9
Uitvoeringsvoorwaarden ......................................................................................................................9 3.2.1
Toepassingsmodaliteiten..............................................................................................................9
3.2.2
Minimale aankondigingstijd ......................................................................................................10
3.2.3
Aankondigingsafstand................................................................................................................10
3.2.4
Verplichtingen van de bedienden in de ploeg ............................................................................10
3.2.5
Waakzaamheid van de schildwachten........................................................................................11
3.2.6
Zichtbaarheidsvoorwaarden .......................................................................................................11
3.2.7
Uitzonderlijk luidruchtige werken .............................................................................................11
3.2.8
Afstand van goede onderlinge zichtbaarheid .............................................................................12
3.2.9
Beveiliging inrichting ................................................................................................................12
3.2.10
Bijkomende schikkingen en maatregelen te nemen door de verantwoordelijke voor de veiligheid ...................................................................................................................................13
3.2.11
Werken in bijspoor.....................................................................................................................14
Werkwijze ter beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden ......................................14 3.3.1
Zonder radio’s en zonder afdekking in het spoor.......................................................................14
3.3.2
Met radio’s en met afdekking in het spoor.................................................................................16
3.3.3
Bijzondere gevallen ...................................................................................................................19
4
NA TE LEVEN VOORSCHRIFTEN OP BUITEN DIENST GESTELDE SPOREN.......................................................................................................23
5
BEVEILIGING BIJ ALLERLEI WERKEN DIE UITGEVOERD WORDEN MET BIJZONDERE WERKTUIGEN OF MACHINES DIE NIET IN DE GEVARENZONE DRINGEN VAN EEN NEVENLIGGEND SPOOR ............24 5.1
Basisregels............................................................................................................................................24
5.2
Te treffen veiligheidsmaatregelen......................................................................................................24
6
5.2.1
Eerste geval: de machine bevindt zich buiten de werkzone van een ploeg................................24
5.2.2
Tweede geval: de machine bevindt zich in de nabijheid van een ploeg.....................................24
BEVEILIGING VAN EEN WERF MET MOGELIJKE INDRINGING TYPE II IN DE GEVARENZONE VAN EEN IN DIENST GEBLEVEN SPOOR ..............25 6.1
Algemene inrichting van het systeem. ...............................................................................................25
6.2
Overzicht van de gebruikte afkortingen en symbolen bij de beschrijving van dit aankondigingssysteem.........................................................................................................................26
ii/iii
Inhoudstafel
6.3
BIJLAGE aan bundel 63
Schildwachten......................................................................................................................................26 6.3.1
Plaats..........................................................................................................................................26
6.3.2
Aankondigingstijd en aankondigingsafstand. ............................................................................27
6.3.3
Ploeg die in de gevarenzone van de werf werken uitvoert, die niet rechtstreeks in verband staan met de werf. ...............................................................................................................................28
6.3.4
Verdubbeling van de schildwachten op afstand.........................................................................28
6.3.5
Uitrusting. ..................................................................................................................................28
6.3.6
Opdracht. ...................................................................................................................................29
6.4
Toepassing van het aankondigingssysteem tijdens het werk...........................................................29
6.5
Normale werking van het aankondigingssysteem.............................................................................30
6.6
Schematische voorstelling van de normale werking van het aankondigingssysteem. ...................32
6.7
Maatregelen bij onvoorziene gebeurtenissen. ...................................................................................33
7
6.7.1
Bericht A1 niet ontvangen. ........................................................................................................33
6.7.2
Bericht ANTWO niet ontvangen. ..............................................................................................33
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET PERSONEEL TEWERKGESTELD IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN......................34 7.1
Werken op evenwijdige sporen of lijnen ...........................................................................................34 7.1.1
Vier sporen:................................................................................................................................34
7.1.2
Zes sporen:.................................................................................................................................35
7.2
In elkaars nabijheid werkende ploegen.............................................................................................35
7.3
Nachtwerk op spoor in dienst.............................................................................................................36
7.4
Verplaatsbare keten en caravans.......................................................................................................36
7.5
Bijzondere gevallen .............................................................................................................................36
iii/iii
Basisbegrippen
BIJLAGE aan bundel 63
1 Basisbegrippen 1.1 WAARSCHUWING De waarschuwing is de informatie dat een spoorvoertuig in aantocht is en die van de ene schildwacht aan een andere wordt doorgegeven.
1.2 ALARM Het alarm is het bevel om de gevarenzone onmiddellijk te verlaten. Het wordt door de schildwacht(en) ter plaatse door middel van een akoestisch signaal aan de bedienden gegeven.
1.3 SCHILDWACHT 1.3.1 BASISOPDRACHT VAN DE SCHILDWACHTEN De schildwachten geven het alarm of sturen de waarschuwing door. Schildwachten hebben als opdracht alles in het werk te stellen om spoorvoertuigen te laten stoppen wanneer zich een incident voordoet bij het doorsturen van de waarschuwing of bij het vrijmaken van de gevarenzone. Ze mogen in geen geval aan het werk deelnemen. Ze moeten over hun eigen veiligheid waken.
1.3.2 KEUZE VAN DE SCHILDWACHTEN De ploegbaas kiest de schildwachten onder de ervaren, schrandere en oplettende bedienden die een goed gehoor- en gezichtsvermogen hebben en over de goede reflexen beschikken. Hij mag hen aan hun functies van schildwacht niet onttrekken zonder hen vooraf te hebben vervangen. Hiertoe is hij alleen gemachtigd. In geen geval mag hij de functie van schildwacht zelf waarnemen.
1.3.3 BELANGRIJKHEID VAN DE TAAK VAN DE SCHILDWACHTEN De schildwachten moeten doordrongen zijn van de gedachte dat zij het leven in handen hebben van de bedienden van de ploeg waarvan de bewaking hun is opgedragen en dat elke onoplettendheid of elke verstrooiing van hunnentwege oorzaak kan zijn van uiterst ernstige ongevallen. Zij moeten derhalve hun aandacht bestendig gespannen houden en zich onder geen enkel voorwendsel laten verstrooien. In geval van twijfel moeten ze de gevarenzone doen ontruimen.
1/36
Basisbegrippen
BIJLAGE aan bundel 63
1.3.4 KLEDING EN UITRUSTING VAN DE SCHILDWACHT 1.3.4.1
KLEDING
De schildwachten moeten een oranje jekker van hoge zichtbaarheid dragen. Bij regenweder dient de jekker boven de regenkleding gedragen.
1.3.4.2
SEINEN EN VERWITTIGINGUITRUSTING.
Elke schildwacht moet: 1° voorzien zijn van twee hoorns. Vóór het werk moet hij nagaan of het geluid van beide hoorns bevredigend is. Die hoorns moeten door middel van gummibanden om de hals gedragen worden: de ene op de borst en de andere achter de rug derwijze dat de ene of de andere onmiddellijk kan gebruikt worden. Wanneer er evenwel mechanische toestellen of ontploffingsmotoren gebruikt worden die veel lawaai veroorzaken (b.v. individuele onderstopmachines, slijpmachines, las- en braseergroepen, kraagschroef- en lasboutmachines enz.), geven (geeft) de bij die toestellen opgestelde schildwacht(ten) het alarm door middel van een sterk akoestisch alarmsein. Dit is eveneens het geval bij werken in een tunnel of wanneer een ploeg werkt in uitzonderlijk lawaaierige zones (nabijheid van tractievoertuigen, triëring, vliegveld, steenbreking enz.) waarvan het geluid onverwacht dat van de hoorn kan overstemmen. In dit geval beschikken de schildwachten eveneens over een hoorn; 2° in de hand houden: overdag, een opgerolde rode vlag die onmiddellijk kan ontrold worden; ’s nachts de brandende vierkleurige lantaarn. Een klapper dient bevestigd aan de gummiband van de hoorn; 3° in zijn bereik hebben, overdag: de gele en groene vlag; overdag en ’s nachts: tenminste 2 klappers. Deze voorraad moet ten minste uit tien klappers bestaan.
1.4 DETECTIEPUNT Het detectiepunt is de plaats die voor de (1ste) schilwacht, die de (1ste) waarschuwing geeft, zichtbaar moet zijn. Het is tevens de plaats waar het spoorvoertuig, die de werkzone nadert, niet mag voorbijgereden zijn voordat de betrokken schildwacht heeft gewaarschuwd. Geen enkele schildwacht wordt aan het detectiepunt opgesteld.
2/36
Basisbegrippen
BIJLAGE aan bundel 63
1.5 AANKONDIGINGSTIJD 1.5.1 DEFINITIE De aankondigingstijd is de tijd waarover men beschikt om de gevarenzone te laten ontruimen vanaf het ogenblik waarop een spoorvoertuig het detectiepunt heeft bereikt. De aankondigingstijd wordt geverifieerd door een voorafgaandelijke proef. De aankondigingstijd is afhankelijk van de aard en de omstandigheden van het werk, alsmede van de staat van het werkterrein en van zijn onmiddellijke omgeving. Hij moet ten minste gelijk zijn aan het totaal der hieronder bepaalde deeltijden.
1.5.2 TIJDEN DIE DE BEREKENING VAN DE AANKONDIGINGSTIJD BEPALEN 1.5.2.1
DE WAARNEMINGSTIJD
Het is de tijd die de enige schildwacht, die ter hoogte van de te beschermen bedienden is opgesteld, nodig heeft om beurtelings te kijken in elke richting vanwaar de spoorvoertuigen kunnen komen.
1.5.2.2
DE TRANSMISSIETIJD
Waneer er voor één bepaalde rijrichting meerdere schildwachten opgesteld staan, is het de tijd die verloopt tussen het ogenblik waarbij de schildwacht op afstand waarschuwt en het ogenblik waarop de schildwacht ter plaatse het alarm geeft.
1.5.2.3
DE UITWIJKTIJD
Het is de tijd die nodig is om: §
het spoor waarop het naderend spoorvoertuig zich bevindt, in behoorlijke staat te brengen;
§
alle voorwerpen die het naderend spoorvoertuig zouden kunnen hinderen, zoals materieel, gereedschap, materialen enz. van de sporen in dienst te verwijderen;
§
zich vervolgens uit de gevarenzone terug te trekken naar de aangewezen uitwijkplaats;
§
over een veiligheidsmarge te beschikken; deze wordt uitgedrukt in seconden en hangt af van de aard van het werk, het gebruikte gereedschap, de plaats in het spoor waar de bedienden werken en het gemak waarmee de uitwijkplaats kan worden bereikt. Deze veiligheidsmarge houdt rekening met eventuele incidenten die zich kunnen voordoen bij het vrijmaken van de sporen.
1.5.2.4
DE VEILIGHEIDSTIJD
Hij dient om een voldoende afstand te bewaren tussen het naderend spoorvoertuig en het uitgeweken personeel.
3/36
Basisbegrippen
BIJLAGE aan bundel 63
De waarde ervan wordt bepaald aan de hand van omstandigheden die typisch zijn voor elk systeem.
1.5.3 AANKONDIGINGSAFSTAND De aankondigingsafstand is die afstand die de naderende spoorvoertuigen maximaal kunnen afleggen gedurende de aankondigingstijd of, met andere woorden: de minimumafstand waarop de spoorvoertuigen zich mogen bevinden ten opzichte van het begin van het werkterrein op het ogenblik waarop de verst van de ploeg verwijderde schildwacht het alarmsein geeft, of dat de schildwacht nabij de ploeg, het naderende spoorvoertuig moet kunnen opmerken om de ploeg te verwittigen. De verwittingsafstand is gelijk aan het produkt van de aankondigingstijd (in seconden) en de maximum toegelaten snelheid (in meter per seconde) op de werken aankondigingszones (tijdelijke snelheidsbeperkingen uitgesloten). Wanneer een nevenliggend spoor met een hogere snelheid wordt bereden, dan wordt met de toegelaten snelheid op dat nevenliggend spoor rekening gehouden wanneer: §
dit nevenliggend spoor op minder dan 4,50 m ligt (tussenspoor, gemeten tussen de dichtstbijgelegen spoorstaven)
§
of
§
er indringing of gevaar voor indringing in de gevarenzone van dat nevenliggend spoor is.
Eens de aankondigingsafstand gekend is, kan het detectiepunt bepaald worden.
1.6 HOOR- EN ZICHTBAARHEID 1.6.1 ZICHTBAARHEID Elk werk in in dienst zijnde sporen vergt een voldoende zichtbaarheid in de richtingen vanwaar de spoorvoertuigen kunnen aankomen. De zichtbaarheid wordt als onvoldoende beschouwd indien regen, sneeuw, mist, rook, stoom, stof of andere omstandigheden beletten duidelijk waar te nemen: §
bij dag:
een bediende;
§
bij nacht: hetzij het rood licht van een vast sein; hetzij het wit licht van een tractievoertuig; hetzij een elektrische verlichtingslamp.
1.6.2 HOORBAARHEID Indien de spoorvoertuigen worden aangekondigd door middel van geluidsseinen, is een voldoende hoorbaarheid vereist, rekening houdend met de afstand vanwaar het sein wordt gegeven en met het lawaai van de omgeving. De afstand van voldoende hoorbaarheid is de grootste afstand waarop het geluidssein, gegeven door de schildwacht, duidelijk gehoord wordt door al de 4/36
Basisbegrippen
BIJLAGE aan bundel 63
bedienden van de ploeg of door de naburige schildwacht, rekening houdend met al de omstandigheden die de hoorbaarheid van het geluid kunnen schaden, bij voorbeeld doorrit van een spoorvoertuig op een naburig spoor, plaatsgesteldheid, weersgesteldheid, geluiden van een fabriek, van een vliegveld of van mechanisch gereedschap enz. Deze afstand wordt bepaald door middel van de reglementaire toethoorn van de NMBS.
5/36
Beveiliging van 1 of 2 tewerkgestelde bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
2 Beveiliging van 1 of 2 tewerkgestelde bedienden 2.1 VOORAFGAANDELIJKE BEPALINGEN 2.1.1 VERANTWOORDELIJKE BEDIENDE De verantwoordelijke bediende die het werk organiseert of beveelt, duidt nominatief diegene aan die belast wordt met het waken over de veiligheid. Hij bepaalt de na te leven verwittigingafstand en deelt tevens de wakende bediende mede voor welke sporen de spoorvoertuigen dienen aangekondigd.
2.1.2 EÉN BEDIENDE WAAKT OVER DE VEILIGHEID De bediende die aangewezen wordt om te waken over de veiligheid moet hiervoor geschikt zijn en op de hoogte zijn van zijn taak. Hij heeft dezelfde verplichtingen als een schildwacht maar hij dient niet over de reglementaire uitrusting ervan te beschikken. Wel moet hij in het bezit zijn van de nodige hulpmiddelen om zijn taak naar behoren te kunnen uitvoeren. Naargelang de omstandigheden en de aard van de werkzaamheden kunnen de volgende gevallen zich voordoen: 1°
een bediende waakt over de veiligheid van zijn werkgezel die het werk uitvoert;
2°
een van de twee werkende bedienden waakt over zijn eigen veiligheid en over de veiligheid van zijn werkgezel;
3°
een derde beidende waakt over de veiligheid van de twee werkende bedienden.
2.2 UITVOERINGSVOORWAARDEN 2.2.1 TOEPASSINGSMODALITEITEN Eén bediende kan waken over de veiligheid indien hij, op ieder ogenblik en op aankondigingsafstand, de nadering van elk spoorvoertuig naar de plaats van het werk kan waarnemen. Indien de veiligheidsopdracht niet kan verzekerd worden door één enkele bediende (b.v. in geval van beperkte zichtbaarheid, nachtwerken, enz.) dienen de beschikkingen toegepast voor werken in ploegverband.
2.2.2 MINIMUM AANKONDIGINGSTIJD De aankondigingstijd voor het geval van één of twee werkende bedienden mag nooit kleiner zijn dan: §
8 seconden in het geval dat de bedienden hun werkzaamheden verrichten aan de buitenkant van het spoor (kant banket), zeer licht gereedschap of instrumenten 6/36
Beveiliging van 1 of 2 tewerkgestelde bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
gebruiken (meettoestellen, hamers, schroevendraaiers, beitels, sleutels, enz.) en dat de plaats om zich op te stellen bij doorrit naast de plaats van het werk gelegen is.
Deze minimumtijd van 8 seconden geldt niet voor de spoorwerken van de bedrijfseenheid Instandhouding Infrastructuur specialiteit sporen. §
12 seconden in het geval dat de werkzaamheden gebeuren op andere plaatsen in de sporen of ingeval dat er zwaarder gereedschap gebruikt wordt (tangen, krabbers, borstels, houwelen, schoppen, rieken, lasbout- en kraagboutsleutels, controlemallen enz.) of wanneer de plaats om zich terug te trekken zich niet onmiddellijke naast de plaats van het werk bevindt.
2.2.3 TREINAANKONDIGING EN VRIJMAKING Indien het tussenspoor van een dubbel spoor of twee andere naast elkaar gelegen sporen kleiner is dan 4,50m, worden al de spoorvoertuigen die rijden op de twee sporen aangekondigd en worden de twee sporen vrijgemaakt voor de doorrit. Als het spoor waarin gewerkt wordt buiten dienst gesteld is of als de bewegingen erop gesperd zijn, dan moeten de naderende spoorvoertuigen niet aangekondigd worden voor zover de zekerheid bestaat dat er op geen enkel ogenblik moet gewerkt worden of enige aanwezigheid vereist is binnen de gevarenzone van een in dienst zijnd spoor. Voor werken in evenwijdige sporen dient men zich eveneens te richten naar het punt 7.1 hieronder.
2.2.4 KEUZE EN OPLEIDING VAN DE BEDIENDEN De bedienden die aangewezen zijn om in dergelijke omstandigheden werkzaamheden uit te voeren, dienen hiervoor voorafgaandelijk opgeleid. Zij worden gekozen onder de meest ervaren beschikbare bedienden die vertrouwd zijn met de plaatselijke bijzonderheden. Ze dienen de algemene onderrichtingen i.v.m. hun eigen veiligheid te kennen. De bediende die het werk beveelt of organiseert, licht de bediende(n) in over de bijzondere beveiligingmaatregelen die op bepaalde plaatsen kunnen genomen worden en die omschreven zijn in de plaatselijke consignes van de stations, de posten in volle baan, de werkplaatsen enz. De aangewezen bedienden moeten zich ervan bewust zijn dat hun veiligheid afhangt van het naleven van de bevelen en de reglementering alsmede van hun eigen waakzaamheid.
2.2.5 WERKEN OP GEVAARLIJKE PLAATSEN Vooraleer het werk aan te vangen op moeilijke of gevaarlijke plaatsen zoals op bruggen, in tunnels, tussen de hoger perrons, in zones van spoortoestellen, in roosters van stations, moeten de plaatsen vooraf bepaald worden waar men zich veilig kan terugtrekken (uitwijkplaats, nis, trappen, voetpaden, tussensporen buiten de gevarenzone).
7/36
Beveiliging van 1 of 2 tewerkgestelde bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
De bedienden die aan seinkasten werken, dienen bijzondere aandacht te verlenen aan de kasten warvan de geopende deuren in de gevarenzone dringen. Dergelijke kasten dragen op elke deur een witte horizontale band. Voor de bedienden die aan dergelijke kasten moeten werken, betekent deze aanduiding een bijkomende aansporing tot voorzichtigheid.
2.2.6 ZICHTBAARHEIDSVOORWAARDEN Indien aan de hierboven bepaalde minimale zichtbaarheidsvoorwaarden niet of niet meer voldaan is, moet(en) de bediende(n) zijn (hun) werkzaamheden staken en de gevarenzone vrijmaken (met hun materiaal en gereedschap).
2.2.7 UITZONDERLIJKE LUIDRUCHTIGE WERKEN Wanneer de werken uitzonderlijk veel lawaai veroorzaken (b.v. het gebruik van onderstopmachines met de hand, van elektrogeengroepen, van lasgroepen, van slijpmachines enz.) of uitgevoerd worden in een omgeving waar normaal veel lawaai heerst of waar de mogelijkheid ertoe bestaat, moeten de speciale schikkingen hierna toegepast worden in functie van de lokale omstandigheden. a) De bediende die waakt over de veiligheid blijft bestendig in de onmiddellijke nabijheid van de in het spoor werkende bediende(n), derwijze dat hij de perso(o)n(en) aan de arm kan trekken mocht(en) hij (ze) geen onmiddellijk gevolg geven aan de verwittiging. Indien dit in bepaalde omstandigheden niet mogelijk is, wordt hiervoor een bijkomende bediende aangeduid. Deze bediende mag in geen geval deelnemen aan het werk. b) Het buiten dienst stellen van het (de) spo(o)r(en).
2.3 WERKWIJZE TER BEVEILIGING VAN 1 OF 2 TEWERKGESTELDE BEDIENDEN Van zodra een spoorvoertuig die naar de werkzone toerijdt, gemeld of opgemerkt wordt, dien(t)(en) de bediende(n) de sporen te verlaten, hun gebruikte gereedschap of materieel weg te nemen en zich terug te trekken buiten de gevarenzone van de in dienst zijnde sporen. Hierbij moet zoveel mogelijk het oversteken van een nabijgelegen spoor of aanliggende sporen vermeden worden. Alvorens het werk te hernemen zullen ze er zich van verzekeren dat geen ander spoorvoertuig in aantocht is of gemeld werd.
8/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
3 Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden 3.1 VOORAFGAANDELIJKE BEPALINGEN 3.1.1 PLOEG IN HET SPOOR Onder ploeg in het spoor verstaat men elke verzameling van personeel die ten minste bestaat uit 3 bedienden en die tewerkgesteld zijn in de sporen of in de onmiddellijke nabijheid binnen de gevarenzone. Deze bedienden moeten er zich van bewust zijn dat hun veiligheid afhangt van het naleven van de bevelen en van de reglementen alsmede van hun eigen waakzaamheid. Zij zijn ertoe gehouden dezelfde voorzorgen te nemen als de bedienden die alleen of met twee in de sporen werken wanneer deze hun aanbelangen.
3.1.2 BEDIENDE VERANTWOORDELIJK VOOR DE VEILIGHEID Een geschikte bediende wordt aangewezen als de verantwoordelijke voor de veiligheid van de ploeg in de sporen. Hij dient hiervoor de hoedanigheid te bezitten en de vereiste kennis te hebben. Hij is herkenbaar aan een hemelsblauwe band om zijn rechter arm. Die bediende is de ploegbaas wanneer hij ter plaatse is. Onder ploegbaas moet de titelvoerende ploegbaas of de voor zijn vervanging aangewezen bediende worden verstaan. Moet de ploegbaas zich verwijderen of moet er een tweede ploeg gevormd worden, dan wordt de nieuwe verantwoordelijke bediende bij naam aangewezen door de ploegbaas. Daartoe kiest de ploegbaas de meest bevoegde bediende. Hij wijst hem met luide stem aan, zodat de ganse ploeg het hoort en aldus de bediende die voor de veiligheid verantwoordelijk is, kent. Wanneer het effectief van de ploeg niet groter is dan 7 bediende (de verantwoordelijke bediende inbegrepen), mag de verantwoordelijke bediende voor de veiligheid aan het werk deelnemen voor zover dat zijn taak van toezicht en controle dit toelaat, maar in geen geval mag hij dienst doen als schildwacht.
3.2 UITVOERINGSVOORWAARDEN 3.2.1 TOEPASSINGSMODALITEITEN De bedienden van om het even welke dienst die in ploegverband in de sporen werken, dienen in principe beveiligd te worden door het opstellen van één of meerdere schildwachten. Deze beveiligingswijze geldt als normale regel voor de werken bij dag.
9/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
Indien voorziene spoorwerken moeten uitgevoerd worden bij nacht op sporen in dienst, wordt daarenboven de snelheid op het werkterrein verminderd tot 40 km/h of minder.
3.2.2 MINIMALE AANKONDIGINGSTIJD Wanneer de werken worden uitgevoerd in een spoor in dienst, mag de aankondigingstijd nooit korter zijn dan : §
- 15 seconden voor ploegen van maximum 4 man die slechts gebruik maken van licht handgereedschap;
§
- 25 seconden voor grotere ploegen of wanneer gebruikt gemaakt wordt van moeilijker weg te nemen gereedschap.
Dezelfde minima gelden ook voor het uitvoeren van werken in buiten dienst gestelde sporen, wanneer er indringing is van bedienden of gereedschap binnen de gevarenzone van aangrenzende sporen in dienst.
3.2.3 AANKONDIGINGSAFSTAND Indien bij nachtwerven de zichtbaarheidsvoorwaarden niet toelaten aan de enige schildwacht of aan de verst verwijderde schildwacht van de ploeg, de aankomende spoorvoertuigen met zekerheid op te merken wanneer zij op de aankondigingsafstand voorbijrijden, zal de volgende maatregel genomen worden: een bediende, uitgerust met een lamp met geel licht wordt opgesteld op een zodanige afstand dat hij het voorbijrijden van het naderende spoorvoertuig op de aankondigingsafstand duidelijk ziet. Dit voorbijrijden meldt hij door zijn lap herhaalde draai- of zwaaibewegingen te geven.
3.2.4 VERPLICHTINGEN VAN DE BEDIENDEN IN DE PLOEG Zodra de bediende het alarm van de schildwacht of van de ploegbaas horen, moeten zij onmiddellijk alle voorwerpen uit de sporen wegnemen die de doortocht van het spoorvoertuig kunnen hinderen en zich terugtrekken uit de gevarenzone, zonder een naastliggend spoor over te steken (uitgezonderd in geval van onmogelijkheid). Elke bediende van de ploeg moet voor zichzelf ervoor zorgen dat op het ogenblik van vrijmaking, het spoor zich in een toestand bevindt die een veilige doorrit van de treinen waarborgt aan de voorgeschreven snelheid op het werkterrein. Wanneer de ploegbaas de plaatsen heeft aangeduid waar de bedienden zich moeten terugtrekken, moeten zij zich naar die plaatsen begeven en hierbij de vastgelegde weg volgen. Bij de doorrit van het spoorvoertuig houden de bediende het konvooi in het oog om zeker te zien dat geen slepend of uitstekend voorwerp hen kan raken. Het spoor mag slechts opnieuw bezet worden op bevel van diegene die, ter plaatse, verantwoordelijk is voor de ploeg. Indien dit bevel, om één of andere reden, niet kan gehoord worden, mag het spoor slechts terug bezet worden voor zover de betrokkenen de zekerheid hebben dat alle gevaar geweken is.
10/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
Op dubbelspoorbanen of bij twee andere naast elkaar gelegen sporen met een tussenspoor van minder dan 4,50 m moeten de 2 sporen vrijgemaakt worden ongeacht het spoor waarop het naderend spoorvoertuig zich bevindt, uitgezonderd indien het spoor buiten dienst gesteld is (het werkterrein afgedekt zijnde door middel van handseinen).
3.2.5 WAAKZAAMHEID VAN DE SCHILDWACHTEN De enige schildwacht moet afwisselend kijken in al de richtingen vanwaar de spoorvoertuigen kunnen aankomen zonder te lang in een zelfde richting te blijven zien. De schildwacht die uitgezet is voor één enkele richting houdt de sporen en de schildwacht(en) in het oog in de richting waarover hij het toezicht heeft. Wanneer wegens de doorrit of de aanwezigheid van spoorvoertuigen of wanneer, wegens elke andere reden, de zichtbaarheid tijdelijk wordt beperkt derwijze dat de schildwacht de spoorvoertuigen niet kan opmerken op de aankondigingsafstand moet de schildwacht het alarm geven opdat de gevarenzone zou vrijgemaakt worden. Wanneer de zichtbaarheid opnieuw normaal geworden is, vertoont hij de opgerolde groene vlag bij dag en het groen licht bij nacht om de ploegbaas ervan te verwittigen dat het werk mag hervat worden. Er dient op dezelfde wijze gehandeld wanneer een schildwacht het visueel of auditief contact verliest of dreigt te verliezen met de schildwacht die hem voorafgaat of volgt, of met de bedienden van de ploeg, volgens het geval. Onder geen enkel voorwendsel mag een schildwacht zijn post verlaten zonder daartoe toelating te hebben verkregen en zonder dat hij vooraf werd vervangen. Hij mag zich niet laten verstrooien noch een gesprek voeren met bedienden of voorbijgangers. De schildwachten moeten over hun eigen veiligheid waken.
3.2.6 ZICHTBAARHEIDSVOORWAARDEN Bij onvoldoende zichtbaarheid, overeenkomstig de vastgestelde normen, mag de bediende die verantwoordelijk is voor de veiligheid van de ploeg, geen enkele activiteit doen aanvangen binnen de gevarenzone van de in dienst zijnde sporen. Hij moet er tevens elke aan gang zijnde bezigheid doen stopzetten en de sporen doen vrijmaken.
3.2.7 UITZONDERLIJK LUIDRUCHTIGE WERKEN Indien het lawaai veroorzaak door de benuttigde machines (onderstopmachines met de hand, elektrogeengroepen, lasgroepen, slijpmachines, enz) of indien het lawaai van de omgeving van aard is dat de tewerkgestelde bedienden de geluidseinen van de schildwachten niet duidelijk meer zou(den) horen, dienen, benevens de normale maatregelen, de volgende bijzondere veiligheidsmaatregelen getroffen:
11/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
§
De schildwacht die de spoorvoertuigen aankondigt, neemt plaats op een twintigtal meter van de machine(s) derwijze dat hij geen hinder ondervindt van hun lawaai en een hulpschildwacht wordt opgesteld in de onmiddellijke omgeving van de bediener(s).
§
De plaats van de hulpschildwacht wordt derwijze gekozen dat de onderlinge zichtbaarheid tussen de aankondigende schildwacht en hemzelf op een bestendige wijze goed blijft. De schildwacht kondigt de spoorvoertuigen aan door middel van een sterk akoestisch alarmsein en vertoont daarenboven een optisch sein (schijf van 0,20m doormeter).
§
De hulpschildwacht geeft ontvangstmelding door het vertonen van een zelfde optisch sein.
§
Bij nacht wordt de schijf vervangen door een lamp met geel licht die men laat flikkeren door ze herhaaldelijk in beide richtingen te draaien of waar men zwaaibewegingen mee uitvoert.
§
De hulpschildwacht herhaalt de aankondiging door middel van een sterk akoestisch sein. Wanneer de gebruiker(s) niet onmiddellijk gevolg geeft (geven) aan de verwittiging van de hulpschildwacht zal hij hem (ze) aan de arm trekken om het spoor vrij te maken.
§
De hulpschildwacht mag in geen enkel geval deelnemen aan het werk. Hij mag evenwel, indien nodig, tussenkomen bij het vrijmaken van de sporen na zijn verwittiging gegeven te hebben en na er zich van verzekerd te hebben dat ze opgevolgd werd. Hij is uitgerust met een oranje jekker en dient te beschikken over een optisch sein, een sterk geluidssein en een toethoorn.
Bij een kleine, gegroepeerd werkende ploeg en voor zover één enkele schildwacht volstaat, kan deze schildwacht zelf ook de rol van hulpschildwacht waarnemen. Hij moet zich dan wel op een voldoende korte afstand bevinden om effectief te kunnen tussenkomen indien zijn geluidssein niet onmiddellijk gehoord wordt. De leidend ambtenaar kan steeds andere of bijkomende veiligheidsvoorschriften opleggen. Indien het niet mogelijk is het veiligheidssysteem in te richten zoals hierboven beschreven, dient het (de) spoor (sporen) buiten dienst gesteld te worden.
3.2.8 AFSTAND VAN GOEDE ONDERLINGE ZICHTBAARHEID Dit is de bijzondere afstand, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden en het tijdstip waarop elke schildwacht duidelijk ziet: hetzij het aan te kondigen spoorvoertuig, hetzij zijn naburige schildwacht, hetzij de bedienden van de ploeg die hij moet beveiligen.
3.2.9 BEVEILIGING INRICHTING Vooraleer het werk aan te vangen bepaalt de verantwoordelijke voor de veiligheid de plaats(en) waar het personeel van de ploeg zich dient terug te trekken en de weg die hierbij dient gevolgd. De aanvang van de werken en het bezetten van de sporen gebeurt op bevel van de verantwoordelijke voor de veiligheid. Hij mag de werken slechts laten aanvangen na de proeven van aankondiging en van vrijmaking van de gevarenzone te hebben uitgevoerd, ten einde de zekerheid te hebben van de goede werking van het veiligheidssysteem. 12/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
Van zodra een spoorvoertuig dat naar de ploeg toerijdt, het detectiepunt bereikt, doet de verantwoordelijke bediende voor de veiligheid de sporen vrijmaken onder de voorwaarden voorzien in het punt 3.2.10 hierna. Het terugbezetten van de sporen mag slechts gebeuren op zijn bevel. Om de veiligheid van de bedienden die in de sporen werken, te vrijwaren en het vrije verkeer van de spoorvoertuigen te verzekeren, dient niet alleen het personeel, het gereedschap en het materieel tijdig uit de gevarenzone van de in dienst zijnde sporen teruggetrokken maar moeten deze sporen ook bestendig in een zodanige toestand verkeren dat een veilige doorrit van de spoorvoertuigen op het werkterrein, aan de voorgeschreven snelheid, verzekerd is. De verantwoordelijke voor de veiligheid moet vóór het begin van elk werk en telkens als de omstandigheden het vereisen, de onderstaande elementen bepalen, ten einde hieruit het nodige aantal schildwachten en hun plaats van opstelling af te leiden: §
de aankondigingstijd;
§
de aankondigingsafstand;
§
de afstand van voldoende hoorbaarheid;
§
de goede onderlinge zichtbaarheid.
Hij kiest de schildwachten en stelt ze op aan de hand van de voorgeschreven proeven. Hij deelt hen mede voor welke sporen zij de naderende spoorvoertuigen aan de ploeg moeten aankondigen. Hij vergewist er zich van dat ze volledig uitgerust zijn, waakzaam zijn, doordrongen zijn van het belang en op de hoogte zijn van hun taak en bij machte zijn het verwittigingssein te geven. Hij neemt de bijzondere maatregelen die hem zijn opgelegd, herinnert aan de bedienden van de ploeg hun verplichtingen en waakt over de naleving ervan.
3.2.10
BIJKOMENDE SCHIKKINGEN EN MAATREGELEN TE NEMEN DOOR DE
VERANTWOORDELIJKE VOOR DE VEILIGHEID
De bediende die verantwoordelijk is voor de veiligheid heeft een hoorn die hij gebruikt om de signalen van de schildwachten te herhalen. Zodra hij gewaarschuwd wordt door de dichtstbijzijnde schildwacht of zodra hij een spoorvoertuig bemerkt op de aankondigingsafstand, zal de verantwoordelijke bediende voor de veiligheid, uit de gevarenzone: §
al de voorwerpen doen wegnemen;
§
vlug de bedienden doen terugtrekken en hen verhinderen zonder noodzaak de nevenliggende sporen over te steken;
§
zichzelf terugtrekken.
Hij laat de bediende slechts op de sporen terugkomen na er zich van verzekerd te hebben dat er geen enkel spoorvoertuig in aantocht is. In de bundelkoppen van de grote stations en op andere zeer gevaarlijke of moeilijk bereikbare plaatsen bepaalt de ploegbaas, alvorens het werk aan te vangen, de plaats waar de bedienden zich moeten begeven wanneer zij de sporen vrijmaken bij 13/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
het naderen van een spoorvoertuig. Hij bepaalt eveneens de weg die moet gevolgd worden om bedoelde plaats te bereiken en brengt al het personeel met luide stem ervan op de hoogte. De verantwoordelijke voor de veiligheid moet geregeld nagaan of al de schildwachten volkomen op de hoogte zijn van de consignes die zij moeten in acht nemen. Hij moet er eveneens over waken dat de veiligheidsuitrusting van de schildwachten (jekkers, hoorns, vlaggen, klappers) en van de ploeg (vierkleurige lantaarn, akoestische alarmmiddelen sterker dan de hoorn) voorhanden is, en zich in goede staat bevindt. Benevens de hiervoren voorgeschreven maatregelen neemt de ploegbaas in elk bijzonder geval de bijkomende veiligheidsmaatregelen die door buitengewone plaatselijke omstandigheden verantwoord zijn.
3.2.11 WERKEN IN BIJSPOOR In de bijsporen zijn dezelfde beschikkingen van toepassing als in de hoofdsporen. Indien het volgens de exploitatievoorwaarden mogelijk is, moeten de sporen waarin men werkt, buiten dienst gesteld worden.
3.3 WERKWIJZE TER BEVEILIGING VAN DE IN PLOEGVERBAND WERKENDE BEDIENDEN Bij elke effectieve toepassing en vóór de aanvang van het werk zal de verantwoordelijke voor de veiligheid ter plaatse, door middel van een proef, zich ervan verzekeren dat het beveiligingssysteem operationeel is. Onder de term “afdekking in het spoor” wordt verstaan: een mobiel handstopsein (rode vlag) en klappers geplaatst in de sporen.
3.3.1 ZONDER RADIO’S EN ZONDER AFDEKKING IN HET SPOOR 3.3.1.1
AANTAL EN PLAATS VAN DE SCHILDWACHTEN
Eén enkele schildwacht, uitgezet nabij de ploeg, kan volstaan wanneer hij in staat is om op aankondigingsafstand de spoorvoertuigen te bemerken die aankomen uit elke richting en dat hij al de bedienden van de ploeg ziet en ook door hen kan gezien worden. Het aantal en de plaats van schildwachten wordt bepaald in functie van de aankondigingsafstand, de afstand van voldoende hoorbaarheid en de afstand van goede onderlinge zichtbaarheid in elk van de richtingen waaruit de spoorvoertuigen kunnen aankomen. De schildwachten nemen plaats op de voetpaden, zijpaden of op een andere plaats vanwaar ze gemakkelijk het handsein kunnen vertonen en nuttig tussenkomen. Zij worden in principe opgesteld langsheen het spoor waarop de spoorvoertuigen normaal gebeuren in de richting van het werkterrein. Van deze regel mag evenwel afgeweken worden ingeval van bijzondere omstandigheden zoals: plaatsgebrek; 14/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
beperkte zicht- of hoorbaarheid en het bestaan van hindernissen, maar derwijze dat op ieder ogenblik : §
de verst van de ploeg verwijderde schildwacht in elke richting van waaruit de spoorvoertuigen aankomen (of de enige schildwacht uitgezet nabij de ploeg), de treinen kan bemerken, ten laatste waneer ze genaderd zijn op een afstand van de ploeg die gelijk is aan de berekende aankondigingsafstand, in al de te beschouwen gevallen;
§
de afstand tussen twee opeenvolgende schildwachten of tussen de schildwacht en de ploeg ten hoogste gelijk is aan de afstand van voldoende hoorbaarheid. Op te merken dat deze kan veranderen van het ene ogenblik tot het andere (lawaai van de omgeving, verplaatsing van de machines enz.);
§
twee naburige schildwachten, of de meest nabije schildwachten en de bedienden van de ploeg die moeten beveiligd worden, elkaar goed kunnen zien. In dat opzicht mag er niet uit het oog verloren worden dat de zichtbaarheid van het ene ogenblik tot het andere kan verschillen (verlichting, klaarte, voorbijrijden van treinen op het nevenliggend spoor, vooruitgang van het werk). De nodige schikkingen moeten dienovereenkomstig getroffen worden.
De schildwacht(en) word(t)(en) verplicht opgesteld langsheen het behandelde spoor wanneer het tussenspoor, dat het scheidt van het (of de) nabijgelegen spoor (sporen) 4,50 m of meer bedraagt.
3.3.1.2
VERWITTIGING TE GEVEN DOOR DE SCHILDWACHTEN
Een lang geluidssein, indien nodig te herhalen, moet gegeven worden door de eerste schildwacht ten laatste op het ogenblik dat het spoorvoertuig genaderd is tot op de aankondigingsafstand. De andere schildwachten herhalen onmiddellijk dit sein. Indien het tussenspoor van een dubbel spoor of van twee andere naast elkaar gelegen sporen kleiner is dan 4,50 m, worden al de spoorvoertuigen die rijden op beide sporen aangekondigd. Indien een schildwacht die de waarschuwing gegeven heeft, vaststelt dat de afwaarts geplaatste schildwacht er geen rekening mee houdt of indien de laatste, dichtst bij de ploeg geplaatste schildwacht vaststelt dat de bedienden van de ploeg geen gevolg geven aan zijn bevel of dat zij het spoor terug bezetten vóór de doorrit van het spoorvoertuig, moeten deze schildwachten hieruit besluiten dat het geluidssein (alarm) niet werd gehoord of dat bijzondere omstandigheden beletten er rekening mee te houden. In dat geval moeten zij hun sein herhalen, zich zo snel mogelijk verplaatsen in de richting van het naderende spoorvoertuig en gebruik maken van de handstopseinen waarover zij beschikken om een noodremming uit te lokken.
3.3.1.3
STOPZETTING VAN DE BEVEILIGING
De verantwoordelijke voor de veiligheid mag de beveiliging van het werkterrein slechts stopzetten, nadat hij er zich van vergewist heeft dat de sporen volledig vrij zijn van elke hinder en dat ze zich in een staat bevinden waarbij elk gevaar voor het treinverkeer uitgesloten is. De schildwacht(en) blijft(ven) op zijn (hun) post tot wanneer hij (zij), door middel van een vooraf overeengekomen teken, door de verantwoordelijke voor de veiligheid wordt (worden) teruggeroepen. 15/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
Dit overeengekomen teken kan, naargelang het geval, een mondelinge mededeling, een optisch sein of een ander communicatiemiddel zijn.
3.3.2 MET RADIO’S EN MET AFDEKKING IN HET SPOOR 3.3.2.1
AANTAL EN PLAATS VAN DE SCHILDWACHTEN
Drie schildwachten, uitgerust met radio, worden voor een eenvoudige toestand in volle baan, opgesteld zoals weergegeven op figuur 1. verzekerde radioverbinding
1
verzekerde radioverbinding
2
1 bis
3 bis beveiligde zone
X
Y
3 aankondigingsafstand
V
min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
aankondigingsafstand
: detectiepunt : toegelaten max. snelheid op de zone zonder rekening te houden met een eventuele tijdelijke snelheidsbeperking : schildwachten met radio : 2 klappers Figuur : mobiel handstopsein
1
De schildwachten 1 en 3, uitgerust met een radio zend- en ontvangtoestel, bevinden zich langs het spoor in de normale rijrichting op een afstand van minimum 1 000 à 1 500 m van het werkveld en van de ploeg en plaatsen in het normaal spoor een mobiel handstopsein (rode vlag) en 2 klappers en in het tegenspoor 2 klappers. Het plaatsen en wegnemen van de klappers op de binnenrail van het tegenspoor gebeurt met een toestel dat bediend wordt zonder een van beide sporen te moeten betreden. De plaats van de schildwachten 1 en 3 wordt zo gekozen dat zij een zichtbaarheid hebben die overeenstemt met de aankondigingsafstand. Is dit niet mogelijk, zelfs niet door hun afstand tot het werkveld te verhogen, dan moeten zij ontdubbeld worden door een schildwacht 1bis en (of) 3bis. Schildwacht 2 met radio bevindt zich ter hoogte van de ploeg en is in verzekerde radioverbinding met de schildwachten 1 en 3. Hierbij weze opgemerkt dat het nodig kan zijn uit hoofde van het verspreid werken van de ploeg of van het lawaai van het gereedschap van het werk of van de omgeving, om één of meer hulpschildwachten te voorzien.
16/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
3.3.2.2
BIJLAGE aan bundel 63
EXTRA UITRUSTING VAN DE SCHILDWACHTEN
Uitgezonderd de akoestische seinen, beschikken de schildwachten 1 en 3 over de normale uitrusting van eenschildwacht. Daarenboven hebben zij een radiotoestel en de nodige afdekkingsseinen voor de beide sporen. Schildwacht 2 beschikt, benevens de normale uitrusting van een schildwacht, over een radiotoestel warmede hij in verzekerde verbinding staat met de schildwachten 1 en 3 (desgevallend 1b en 3b).
3.3.2.3
EXTRA MAATREGELEN TE NEMEN BIJ DE AANVANG VAN DE WERKEN
De verantwoordelijke voor de veiligheid, bepaalt de opstellingsplaats van de schildwachten. Om zeker te zijn dat er zich, bij de aanvang van het werk, geen trein bevindt in de zone tussen de schildwachten 1 en 3, wordt de volgende procedure gevolgd: §
tijdens het zich te voet begeven van de plaats van het werk naar de plaats van hun opstelling, kondigen de schildwachten 1 en 3 de spoorvoertuigen aan die naar het werkveld toerijden aan schildwacht 2, die er ontvangst van meldt;
§
de schildwachten 1 en 3 zijn vergezeld van een tweede bediende die helpt bij het overbrengen van de nodige uitrusting, die de plaats klaarmaakt voor het opstellen van de afdekkingen en ze plaatst, terwijl de schildwacht waakt over de veiligheid.
Daarom vervoegt deze tweede bediende de ploeg. De afdekkingsseinen worden opgesteld op een ogenblik dat er geen spoorvoertuig in aantocht is. Onmiddellijk na het opstellen laten de schildwachten 1 en 3 het werk in de sporen toe door de aankondiging: “Hier post 1 (3), de afdekkingen zijn geplaatst en de post is gebruiksklaar”. Post 2 meldt hiervan ontvangst en laat het werk aanvangen.
3.3.2.4
RADIOMEDEDELINGEN SPOORVOERTUIGEN
- VRIJMAKEN VAN DE SPOREN EN DOORRIT VAN DE
De hierna beschreven uit te wisselen radiomededelingen hebben betrekking op de voorstelling van de figuur 1 voor een trein rijdend van X naar Y. §
Wanneer een naderend spoorvoertuig aangekomen is op het detectiepunt (overeenstemmend met de aankondigingsafstand) geeft schildwacht 1 waarschuwing door de volgende boodschap uit te zenden:
“Hier post 1, trein in zicht, aan U”. §
Post 2 zet zijn akoestisch alarmtoestel in werking, vertoont desgevallend zijn optisch sein en antwoordt onmiddellijk:
“Hier post 2, begrepen, trein in zicht bij post 1, aan U”. Na ontvangst van dit antwoord neemt post 1 de afdekkingen in de beide sporen weg.
17/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
Indien schildwacht 1 geen antwoord ontvangt blijven de sporen afgedekt en vertoont hij al zwaaiend zijn 2e handstopsein aan het naderende spoorvoertuig. §
De desgevallende hulpschildwachten, ter hoogte van de ploeg, herhalen het akoestisch alarmsein van schildwacht 2 onmiddellijk na het vertonen van zijn optisch sein.
Schildwacht 2 en de desgevallende hulpschildwachten waken erover dat de beide sporen volledig worden vrijgemaakt. §
Wanneer het spoorvoertuig in de nabijheid van schildwacht 1 genaderd is, zendt deze de volgende boodschap uit:
“Hier post 1, trein rijdt voorbij”. §
De schildwacht 2 meldt ontvangst met zijn antwoord:
“Hier post 2, begrepen, trein rijdt voorbij post 1” §
Op dit antwoordt van post 2 neemt ook schildwacht 3 zijn afdekking uit de beide sporen weg.
§
Mocht er zich bij het vrijmaken enige moeilijkheid voordoen dan zal schildwacht 2 zonder dralen zijn handstopsein al zwaaiend vertonen terwijl hij zo snel mogelijk het naderende spoorvoertuig tegemoet gaat.
§
Posten 1 en 3 herplaatsen hun afdekkingen onmiddellijk na de doorrit van het spoorvoertuig op hun hoogte, tenzij op dit ogenblik een ander spoorvoertuig moet aangekondigd worden of aangekondigd werd.
§
Zodra posten 1 en 3 hun afdekkingen herplaatst hebben, zenden ze de volgende boodschap uit:
“Hier post 1 (3), afdekkingen teruggeplaatst”. §
Na ontvangst van de boodschap van post 1 (3), meldt schildwacht 2 ontvangst door de volgende aankondiging uit te zenden:
“Hier post 2, begrepen, afdekkingen teruggeplaatst bij post 1 (3)”.
3.3.2.5 HERNEMEN VAN HET WERK Schildwacht 2 laat, na eerst ontvangst gemeld te hebben van schildwacht 1 en nadien van schildwacht 3: “Hier post 2, begrepen, afdekkingen teruggeplaatst bij post 1 (3)”, op teken van de verantwoordelijke van de veiligheid het werk hernemen door het vertonen van zijn groen handsein (opgerolde groene vlag) voor zover geen ander spoorvoertuig is aangekondigd of dat er geen ander gevaar dreigt. Mocht er bij schildwacht 2 enige twijfel ontstaan nopens het al of niet vrij zijn van de zone tussen de schildwachten 1 en 3, b.v. door het veelvuldig treinverkeer, zal hij de gevarenzone doen vrijmaken tot hij hierover zekerheid heeft door zich in te lichten bij de schildwachten 1 en 3.
3.3.2.6 CONTROLE VAN DE GOEDE WERKING VAN DE RADIOTOESTELLEN Ten einde steeds verzekerd te zijn van de goede werking van de radio’s zendt de schildwacht 2 buiten de normale aankondigingsperioden, ongeveer om de drie minuten, de volgende controle-oproep uit: “Hier post 2, hoort U mij”. 18/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
De posten 1 en 3 (en desgevallend 1b en 3b) antwoorden in de volgorde: “Post 1, begrepen”. “Post 3, begrepen”. Ingeval één van de posten niet antwoordt doet schildwacht 2 de gevarenzone onmiddellijk vrijmaken en verwittigt de verantwoordelijke voor de veiligheid. Deze laatste neemt de nodige maatregelen naargelang de omstandigheden: vervangen van het gebrekkig toestel, vervangen van de tekortkomende schildwacht, ander beveiligingssysteem.
3.3.2.7 VERPLAATSING VAN DE SCHILDWACHTEN 1 EN (OF) 3 Indien, ingevolge de vooruitgang van het werk, de plaats van opstelling van de schildwachten 1 en (of) 3 dient aangepast, wordt het werk van de ploeg onderbroken en wordt de gevarenzone vrijgemaakt. De verantwoordelijke voor de veiligheid bepaalt de nieuwe plaats van opstelling en het werk wordt hernomen wanneer de schildwachten 1 en (of) 3 gemeld hebben dat hun post gebruiksklaar is op de nieuwe plaats. Tijdens de verplaatsing en het opstellen van de afdekkingen worden de spoorvoertuigen aangekondigd zoals bij de aanvang van het werk.
3.3.2.8 STOPZETTING VAN DE BEVEILIGING De verantwoordelijke voor de veiligheid mag de beveiliging van het werkterrein slechts laten stopzetten, nadat hij er zich van vergewist heeft dat de sporen volledig vrij zijn van elke hinder en dat ze zich in een staat bevinden waarbij elk gevaar voor het treinverkeer uitgesloten is. Eens de gevaren zone vrijgemaakt verwittigt hij schildwacht 2 dat de beveiliging mag stop gezet worden. De schildwachten 1 en 3 blijven werkzaam op hun post tot wanneer zij van schildwacht 2 de radiomelding van de stopzetting van de beveiliging gekregen hebben.
3.3.3 BIJZONDERE GEVALLEN 3.3.3.1 EVENWIJDIG TREINVERKEER De spoorvoertuigen worden door de schildwachten 1 of 3 normaal aangekondigd onafgezien van het spoor waarin ze gebeuren. Mochten zich twee evenwijdig rijdende spoorvoertuigen praktisch gelijktijdig aanbieden, zal de 2e boodschap van de aankondigende post luiden als volgt: “Hier post 1 (of 3), twee treinen rijden voorbij, ik herhaal trein in de twee sporen”. Schildwacht 2 meldt hiervan ontvangst met zijn antwoord :
19/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
“Hier post 2, begrepen, twee treinen rijden voorbij post 1”.
3.3.3.2 WERKEN IN OF IN DE NABIJHEID VAN EEN STATION OF VAN EEN VERTAKKING Het beveiligingssysteem wordt verzekerd door de NMBS.
3.3.3.3 WERKEN AAN OF IN DE NABIJHEID VAN EEN VERTAKKING DIE OP AFSTAND BEDIEND IS
Onderstaande figuur 2 geeft de opstelling van de schildwachten.
1b
X'
min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
2 1
beveiligde zone
X
Y
3 min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
: schildwachten met radio : 2 klappers : mobiel handstopsein
min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
Figuur 2
Hierbij kunnen twee spoorvoertuigen (richting X en X’) praktisch gelijktijdig aangekondigd worden aan schildwacht 2. Schildwacht 3 mag zijn afdekking slechts terugplaatsen na doorrit van de twee voertuigen en het werk mag slechts hernomen worden na de desbetreffende radiomededeling van het terugplaatsen. Een spoorvoertuig aangekondigd door schildwacht 3, kan de richting X of X’ nemen en de afdekkingen worden weggenomen door beide schildwachten 1 en 1 bis. Na doorrit van het spoorvoertuig b.v. voorbij schildwacht 1 zal op de mededeling van het terugplaatsen door schildwacht 1, ook schildwacht 1bis zijn afdekking terugplaatsen
20/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
BIJLAGE aan bundel 63
en dit op zijn beurt melden aan schildwacht 2 ten einde het werk te kunnen hernemen.
3.3.3.4 WERKEN OP PLAATSEN WAAR DE SCHILDWACHT TER HOOGTE VAN DE PLOEG VOLSTAAT VOOR ÉÉN RICHTING
Wanneer de zichtbaarheid van schildwacht 2, voldoende groot is in één richting om de spoorvoertuigen tijdig te kunnen aankondigen (zodra ze het detectiepunt bereiken) en dat er geen andere hinderende elementen aanwezig zijn, dient er langs die zijde van het werkterrein geen bijkomende schildwacht opgesteld (zie figuur 3).
verzekerde radioverbinding
1 1 bis beveiligde zone
X
aankondigingsafstand
V
min. afstand van 1000 m als V<120 km/h 1200 m als 120140 km/h
Y
aankondigingsafstand
2
verzekerde zichtbaarheid
: detectiepunt : toegelaten max. snelheid op de zone zonder rekening te houden met een eventuele tijdelijke snelheidsbeperking : schildwachten met radio : 2 klappers Figuur 3 : mobiel handstopsein
Voor spoorvoertuigen aangekondigd door schildwacht 1 blijft de normale werkwijze dezelfde, behalve dat het werk kan hernomen worden na doortocht van het spoorvoertuig op het werkterrein. Spoorvoertuigen uit de andere richting worden rechtstreeks aangekondigd door schildwacht 2 en bij de doortocht ervan op het werkterrein, zendt hij de boodschap: “Hier post 2, trein rijdt voorbij”. Schildwacht 1 meldt hiervan ontvangst met zijn antwoord: “Hier post 1, begrepen trein rijdt voorbij post 2” en neemt zijn afdekking uit de beide sporen weg. Dezelfde werkwijze is eveneens geldig wanneer één van de 2 sporen buiten dienst gesteld is.
21/36
Beveiliging van de in ploegverband werkende bedienden
3.3.3.5
BIJLAGE aan bundel 63
WERKEN OP ENKEL SPOOR OF OP DUBBEL SPOOR WAARVAN ÉÉN SPOOR BUITEN DIENST IS
De hiervoor beschreven voorschriften zijn van toepassing.
22/36
Na te leven voorschriften op buiten dienst gestelde sporen
BIJLAGE aan bundel 63
4 Na te leven voorschriften op buiten dienst gestelde sporen De beveiliging door middel van één of meerdere schildwachten voor het verkeer op nabijgelegen sporen wordt toegepast. Tijdens de doortocht van een spoorvoertuig op een naburig spoor in dienst, moeten de bedienden die werken in het buiten dienst gesteld spoor, het werkterrein niet verlaten, noch het gereedschap verwijderen. Er moet evenwel over gewaakt worden dat elke bediende zich buiten de gevarenzone houdt van de in dienst zijnde naburige sporen, en dat de materialen en het gereedschap die zich in het (de) tussenspo(o)r(en) bevinden, buiten de gevarenzone van deze sporen blijven. Indien er zich geen indringingen zullen voordoen in de gevarenzone van (een) nabijgelegen spo(o)r(en) in dienst, is het aan de verantwoordelijke voor de veiligheid slechts toegestaan om geen schildwacht(en) op te stellen in de drie volgende gevallen: §
het buiten dienst gestelde spoor is volledig geïsoleerd (tussenspo(o)r(en) minstens 4,50 m);
§
het naastbijgelegen spoor of de naastbijgelegen sporen zijn bijsporen;
§
het naastbijgelegen spoor of de naastbijgelegen sporen zijn hoofdsporen maar het effectief van de ploeg bedraagt maximum 4 man (ploegbaas inbegrepen) en het werk wordt gegroepeerd uitgevoerd.
23/36
Beveiliging bij allerlei werken die uitgevoerd worden met bijzondere werktuigen of machines die niet in de gevarenzone dringen van een nevenliggend spoor
BIJLAGE aan bundel 63
5 Beveiliging bij allerlei werken die uitgevoerd worden met bijzondere werktuigen of machines die niet in de gevarenzone dringen van een nevenliggend spoor 5.1 BASISREGELS Deze werken waarbij gebruik gemaakt wordt van speciale werktuigen die als spoorvoertuig op het spoor rijden of die geplaatst zijn op een spoorvoertuig (onderstopmachine, richtmachine, ballastploeg, lasmachine, kraan, werktrein, autorail voor bovenleidingen enz.) worden uitgevoerd op één of meerdere sporen die buiten dienst gesteld zijn of die onttrokken zijn aan het normaal treinverkeer. Wanneer deze machines, hun toebehoren en de eventueel behandelde last, langs de kant van het tussenspoor, binnen de breedte van het laadprofiel van het bezette spoor blijven (0,82 m van de as van de spoorstaaf) en voor zover het bedienings- of begeleidingspersoneel zich op de machines bevindt of buiten de gevarenzone van de in dienst zijnde sporen blijft, dient er geen enkele beveiligingsmaatregel genomen.
5.2 TE TREFFEN VEILIGHEIDSMAATREGELEN Indien controles, nazichten, herstellingen of andere tussenkomsten moeten gedaan worden in de gevarenzone van een nabijgelegen spoor in dienst, moeten de nodige beveiligingsmaatregelen getroffen worden.
5.2.1 EERSTE GEVAL: DE MACHINE BEVINDT ZICH BUITEN DE WERKZONE VAN EEN PLOEG
In dit geval worden de voorschriften van één of twee tewerkgestelde bedienden toegepast. Het is de bestuurder van de machine of een andere hiervoor aangeduide bediende die de nodige veiligheidsmaatregelen neemt. Indien één enkele bediende van het bedieningspersoneel niet volstaat en wanneer de omstandigheden niet toelaten de machine te verplaatsen naar een plaats waar deze mogelijkheid wel bestaat, zal een beroep gedaan worden op één of meerdere bijkomende bedienden. De beveiliging zal dan ingericht worden zoals voorzien bij de in ploegverband werkende bedienden.
5.2.2 TWEEDE GEVAL: DE MACHINE BEVINDT ZICH IN DE NABIJHEID VAN EEN PLOEG
De veiligheid van de bedienden die met of rond de machine werken moet begrepen worden in deze van de ploeg.
24/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
6 Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor 6.1 ALGEMENE INRICHTING VAN HET SYSTEEM. De beschrijving van het systeem heeft betrekking op het voorbeeld van onderstaande figuur:
verzekerde radioverbinding verzekerde radioverbinding
Werf beveiligd door een aankondigingssysteem
spoor buiten dienst
spoor buiten dienst
X
Y (3)
(3)
1 aankondigingsafstand
2 afstand > (1)
4
3 (2)
5 (2)
(2)
(2)
7 (2)
8 afstand > (1)
aankondigingsafstand
(1) : Waarschuwingsafstand (zie ARS bundel I titel III) (2) : Veranderlijke afstand volgens de vooruitgang van de werf (3) : Afstand tenminste gelijk aan 200 meter
: detectiepunt : 2 klappers : mobiel handstopsein (rode vlag)
6
1
8
= Sa = schildwachten op afstand met radio's
2
7
= Spu = schildwachten ter plaatste die opgesteld, zijn aan de uiteinden van de werkzone, uitgerust met radio's en akoestische geluidsseinen
3
5
= Spt = schildwachten, die de veiligheid verzekeren van de aankomende bewegingen en van het personeel, uitgerust met radio's en akoestische geluidsseinen
4
6
= Spt = schildwachten ter plaatse, die tussen de Spu's opgesteld staan, uitgerust met radio's en akoestische geluidsseinen
: geel handsein
Figuur 4
25/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
6.2 OVERZICHT VAN DE GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN SYMBOLEN BIJ DE BESCHRIJVING VAN DIT AANKONDIGINGSSYSTEEM 1
….
:
A1
schildwachten met radio radiobericht = "Post X - Trein in zicht"
ANTWO
ANTWO : "Post X - Spoor vrijgemaakt" klap
:
klappers
gehs
:
geel handsein
rhs
:
rood handsein
grhs
:
groen handsein
-
:
wegnemen (van het sein)
+
:
plaatsen (van het sein)
++
:
tonen (van het sein)
WSCH
:
waarschuwing
ALA
:
alarm (in werking stellen van het akoestisch geluidssein)
:
x heeft y tot gevolg
:
y kan slechts doorgaan als x heeft plaats gehad
:
hervatten van het werk
x y x y HW
6.3 SCHILDWACHTEN. 6.3.1 PLAATS. Ten opzichte van het in dienst behouden spoor, nemen alle schildwachten plaats op het buitenste voetpad of op het zijpad. 26/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
a) Spu (2 en 7) Ze worden opgesteld aan de uiteinden van de werkzone die gevormd worden door de eerste ploeg, het eerste werktuig of een werktrein. Als er evenwel op een plaats van de werkzone een indringing in de gevarenzone van het nevenliggend spoor in dienst kan gebeuren, wordt een schildwacht ten minste 200 m opwaarts vóór die mogelijke indringing van het type II, geplaatst. Om deze verplichting na te komen is het mogelijk dat de schildwacht Spu opgesteld wordt opwaarts van het uiterste punt van de werf. b) Spt (3 tot 6) Ze worden opgesteld tussen de Spu's aan de ploegen en in de nabijheid van de werktuigen en werktreinen. De afstand (2) (zie figuur 1) kan veranderen naargelang van de plaats waar de werktuigen, werktreinen en ploegen zich op dat moment bevinden. c) Sa (1 en 8) Deze schildwachten bevinden zich ten opzichte van de Spu op een afstand "A", waarvan de minimumwaarde afhangt van de werkelijke maximumsnelheid (tijdelijke snelheids-verminderingen niet meegerekend) die toegelaten is in de zone tussen het detectiepunt (zie bijlage 2 punt 3) en het begin van de werkzone. Deze afstand moet ten minste gelijk zijn aan de verwittigingsafstand L (ARS, bund. I, titel III) die rekening houdt met wijzigingen in het langsprofiel van het spoor (helling). Deze afstand(en) is (zijn) te bepalen door de leidende ambtenaar en is (zijn) te vermelden in het tijdelijk plaatselijk onderricht van de werken. De Sa staan in verzekerd radiocontact met de Spu en Spt die allen met een radio zijn uitgerust. d) Identificatie. De nummers in de figuren opgenomen moeten slechts als voorbeeld beschouwd worden. De schildwachten zijn genummerd van 1 tot 8. Deze nummering vangt aan vanaf het begin van het aankon-digingssysteem, in de zin van X naar Y. De schildwachten 3 en 5 verzekeren de beveiliging van het personeel en van de bewegingen.
6.3.2 AANKONDIGINGSTIJD EN AANKONDIGINGSAFSTAND. De aankondigingstijd voor dit systeem moet ten minste gelijk zijn aan de tijd, verhoogd met 8 seconden, die nodig is opdat achtereenvolgens : §
schildwacht 1 de waarschuwing geeft met het bericht A1;
27/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
§
de schildwachten 2, 4, 6 en 7 en de schildwachten 3 en 5 die in het voorbeeld de veiligheid van de bewegingen verzekeren, alarm geven;
§
de bestuurders van de werktuigen de gevarenzone vrijmaken en dit bevestigen;
§
de schildwachten 2, 3, 4, 5, 6 en 7 opeenvolgend het bericht ANTWO geven;
§
schildwacht 1 het gele handsein vervangt door het groene handsein.
Deze tijd moet tenminste gelijk zijn aan 25 seconden. De aankondigingsafstand wordt berekend.
6.3.3 PLOEG DIE IN DE GEVARENZONE VAN DE WERF WERKEN UITVOERT, DIE NIET RECHTSTREEKS IN VERBAND STAAN MET DE WERF. Het personeel van de ploeg wordt beveiligd door een schildwacht. Er kunnen zich twee gevallen voordoen : a) die schildwacht bevindt zich in de buurt van een schildwacht van het aankondigingssysteem van de werf : hij steunt zich op de waarschuwingen van de schildwacht van de werf om zijn ploeg te alarmeren; b) die schildwacht bevindt zich niet in de buurt van een schildwacht van het aankondigingssysteem van de werf. In dit geval, indien het werk van de ploeg: §
een volledige prestatie van de werf beslaat, wordt de schildwacht van de ploeg opgenomen in het aankondigingssysteem van de werf en krijgt hij de voorgeschreven uitrusting;
§
van korte duur is (minder dan een prestatie) of langer duurt dan de prestatie van de werf, moet de ploeg beveiligd worden alsof ze zelfstandig werkte.
6.3.4 VERDUBBELING VAN DE SCHILDWACHTEN OP AFSTAND. Als het zicht zo slecht is dat één van de schildwachten Sa de bewegingen niet kan zien aankomen op de aankon-digingsafstand, moet één van de volgende oplossingen toegepast worden, hierbij wordt rekening gehouden met de lokale omstandigheden (verkeer, duur, frekwentie) : a) het vermeerderen van de afstand A, met het behoud van de aankondigingsafstand en er zich van verge-wissen dat de plaats van het geel handsein afwaarts blijft van het verwittigingspaneel (bis) van de BTS. b) eventuele verdubbeling van de schildwacht Sa door een schildwacht Sa bis, die belast zal worden om de waarschuwing te geven.
6.3.5 UITRUSTING. Afgezien van de gewone uitrusting van de schildwacht beschikken de schildwachten over de volgende uitrusting : §
Spu, Spt : een sterk akoestisch geluidssein;
§
Allen : een radiotoestel.
28/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
6.3.6 OPDRACHT. De basisopdracht van de schildwachten wordt aangevuld met de volgende bijzondere maatregelen : §
Sa (1) en (8) : - het gele handsein op hun hoogte plaatsen buiten de gevarenzone van het in dienst zijnde spoor en het plaatsen van twee klappers op de buitenste spoorstaaf; - nadat ze de waarschuwing hebben gegeven met bericht A1, wordt het gele handsein vastgenomen en vertoond en worden de twee klappers weggenomen; - nadat ze de bevestiging van de vrijmaking van het spoor hebben ontvangen met bericht ANTWO van de betrokken schildwacht Spu (7) of (2), het gele handsein vervangen door het groene handsein; - na doorrit van de beweging, wordt het groene handsein niet meer vertoond, terwijl het gele handsein bevestigd door twee klappers opgesteld wordt, voor zover ze de waarschuwing niet moeten geven voor een andere beweging.
§
Spu (2) en (7) : - het rode handsein en twee klappers op hun hoogte plaatsen in het in dienst zijnde spoor; - nadat ze alarm hebben gegeven en vastgesteld hebben dat dit werd waargenomen door elke bediende in zijn actiezone, het bericht ANTWO uitzenden; - nadat ze alarm hebben gegeven, toezien dat het spoor in dienst vrijgemaakt is en zo blijft; desnoods het alarmsignaal herhalen; - nadat ze bevestiging van de vrijmaking van het spoor hebben ontvangen met bericht ANTWO van de betrokken schildwacht Spu (7) of (2), het rode handsein en de twee klappers wegnemen en het groene handsein tonen; - na doorrit van de beweging, het groene handsein vervangen door het rode handsein bevestigd door twee klappers, voor zover ze de waarschuwing niet moeten doorzenden voor een andere beweging.
§
Spt (3) en (5) : - nadat ze alarm hebben gegeven en vastgesteld hebben dat dit werd waargenomen door alle bedienden in zijn actiezone, er zich van vergewissen dat de materiële hinder uit de gevarenzone is gebracht vooraleer de vrijmaking van het spoor te bevestigen; - als de gevarenzone niet vrijgemaakt is, het bericht dat het vrijmaken van het spoor bevestigt ANTWO, niet uitzenden.
§
Spt (4) en (6) : - nadat ze alarm hebben gegeven en vastgesteld hebben dat dit werd waargenomen door alle bedienden in zijn actiezone, het bericht ANTWO uitzenden; - nadat ze alarm hebben gegeven, toezien dat het spoor in dienst vrijgemaakt is en zo blijft; desnoods het alarmsignaal herhalen.
6.4 TOEPASSING VAN HET AANKONDIGINGSSYSTEEM TIJDENS HET WERK. a)
Verloop van de waarschuwing.
29/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
Zie 6.5 en 6.6 hierna. b)
Aankondigingsafstand. Wanneer de eerste beweging voorbijrijdt, gaat de "verantwoordelijke voor de veiligheid" na of de gekozen aankondigingsafstand voldoende geschikt is.
c)
Opnieuw betreden van de gevarenzone als een beweging voorbij gereden is. Als een beweging voorbij gereden is, geven de schildwachten Spu en Spt toestemming om het werk te hervatten, door hun gestrekte arm heen en weer te bewegen haaks op de richting van het spoor, voor zover er geen enkel andere beweging gemeld wordt.
6.5 NORMALE WERKING VAN HET AANKONDIGINGSSYSTEEM. De volgorde waarin de radioberichten worden uitgewisseld, is schematisch voorgesteld in punt 6.6 voor een beweging van X naar Y. Oorspronkelijke toestand: zie punt 6.6. Fase 1 : een beweging is in zicht aan het detectiepunt. a)
Waarschuwing. Zodra schildwacht 1 ziet dat een beweging het detectiepunt heeft bereikt, waarschuwt hij met het bericht A1 : "Post 1 - Trein in zicht", neemt hij de klappers weg en toont het gele handsein.
b)
Alarm. Zodra de schildwachten 2 tot 7 het bericht A1 ontvangen, geven ze alarm met hun akoestisch geluidssein.
c)
Bevestiging van de vrijmaking van het spoor. De bestuurders van de werktuigen die de gevarenzone bezetten, maken dit onmiddellijk vrij en bevestigen dit aan hun respectievelijke schildwacht door een wit licht op hun werktuig aan te steken. Nadat de schildwachten 2 tot 7 het bericht A1 ontvangen hebben, zenden ze achtereenvolgens volgende berichten uit : -
de schildwacht 2, zendt het bericht ANTWO uit;
-
de schildwacht 3, indien hij de bevestiging van de vrijmaking van de gevarenzone heeft bekomen, zendt het bericht ANTWO uit;
-
de schildwacht 4, zendt het bericht ANTWO uit;
-
de schildwacht 5, indien hij de bevestiging van de vrijmaking van de gevarenzone heeft bekomen, zendt het bericht ANTWO uit;
-
de schildwacht 6, zendt het bericht ANTWO uit;
-
de schildwacht 7, zendt het bericht ANTWO uit en neemt het rood handsein en klappers weg.
Onmiddellijk na het ontvangen van het bericht ANTWO van schildwacht 7 neemt :
30/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
-
de schildwacht 1 het geel handsein weg en toont het groen handsein;
-
de schildwacht 2 het rood handsein en de klappers weg en toont het groen handsein;
-
de schildwacht 8 het geel handsein en de klappers weg.
Fase 2 : na doorrit van de beweging. Onmiddellijk na doorrit van de beweging, herplaat-sen de schildwachten (1, 2, 7, 8) de beschermingshandseinen (geel of rood). De toelating om het werk te hervatten kan slechts gegeven worden na volledige doorrit van de laatste aangekondigde beweging en na het herplaatsen van de beschermingshandseinen.
31/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
6.6 SCHEMATISCHE VOORSTELLING VAN DE NORMALE WERKING VAN HET AANKONDIGINGSSYSTEEM. AANKONDIGINGSSYSTEEM VOOR WERVEN met indringingen van het type I en het type II Volgorde van het bericht (beweging rijdende van X naar Y)
1
2
3
4
5
7
6
8
Oorspronkelijke toestand
klap+ gehs+
klap+ rhs+
klap+ rhs+
klap+ gehs+
Fase 1 : de schildwacht 1 ziet een beweging A1
klapgehs
WSCH
ALA
ALA
ALA
ALA
ALA
ALA
ANTWO ANTWO
ANTWO ANTWO ANTWO ANTWO
gehsgrhs+
klap rhsgrhs+
klaprhs-
klapgehs-
Fase 2 : de beweging is voorbij (terug naar de oorspronkelijke toestand) grhsklap+ gehs+
grhsklap+ rhs+
klap+ rhs+
klap+ gehs+
Opmerking : voor een beweging in omgekeerde richting, is de figuur symmetrisch
32/36
Beveiliging van een werf met mogelijke indringing type II in de gevarenzone van een in dienst gebleven spoor
BIJLAGE aan bundel 63
6.7 MAATREGELEN BIJ ONVOORZIENE GEBEURTENISSEN. 6.7.1 BERICHT A1 NIET ONTVANGEN. Als schildwacht 2 een beweging waarneemt zonder bericht A1 te hebben ontvangen, geeft hij onmiddellijk alarm, laat hij het rode handsein en de klappers op hun plaats en zwaait hij met een tweede rood handsein.
6.7.2 BERICHT ANTWO NIET ONTVANGEN. Als schildwacht 1, nadat hij het bericht A1 heeft uitgezonden, het bericht ANTWO van schildwacht 7 niet ontvangt, blijft hij het gele handsein tonen. Als schildwacht 2 het bericht ANTWO van schildwacht 7 niet ontvangt, laat hij het rode handsein en de klappers op hun plaats en zwaait hij met een tweede rood handsein tot het stilstaan van de beweging. Van zodra schildwacht 2 het ANTWO van schildwacht 7 ontvangen heeft, neemt hij de rode handseinen en de klappers weg en vertoont hij het groene handsein aan de beweging.
33/36
Veiligheidsvoorschriften voor het personeel tewerkgesteld in bijzondere omstandigheden
BIJLAGE aan bundel 63
7 Veiligheidsvoorschriften voor het personeel tewerkgesteld in bijzondere omstandigheden 7.1 WERKEN OP EVENWIJDIGE SPOREN OF LIJNEN Het bijzonder gevaar dat verbonden is aan het werk in meerdere naast elkaar liggende sporen, komt voort uit het aantal sporen die de bedienden moeten oversteken. Wanneer het tussenspoor tussen de sporen of tussen de lijnen gelijk is aan of groter dan 4,50 m worden enkel die spoorvoertuigen aangekondigd die rijden op het spoor waar het werk wordt uitgevoerd. De bedienden maken slechts deze sporen vrij en trekken zich, volgens het geval, terug op het buitenste dienstpad of in dit tussenspoor ervoor zorgend dat zij zich buiten de gevarenzone van deze sporen houden (ten minste op 1,50 m van de naastgelegen spoorstaven). Wanneer het tussenspoor kleiner is dan 4,50 m moeten er verschillende gevallen overwogen worden:
7.1.1 VIER SPOREN: spoor 1 spoor 2 spoor 3 spoor 4 Indien het werk uitgevoerd wordt in spoor 1 (of 4) kondigt de schildwacht de spoorvoertuigen aan die aankomen op de sporen 1 en 2 (of 3 en 4). De bedienden trekken zich terug op het dienstpad langsheen spoor 1 (of 4). Indien het werk uitgevoerd wordt in spoor 2 (of 3) kondigt de schildwacht de spoorvoertuigen aan die aankomen op de sporen 1, 2 en 3 (of 2, 3 en 4). De bedienden trekken zich terug op het dienstpad langsheen spoor 1 (of 4) en steken spoor 1 (of 4) over onder de bescherming van de schildwachten.
34/36
Veiligheidsvoorschriften voor het personeel tewerkgesteld in bijzondere omstandigheden
BIJLAGE aan bundel 63
7.1.2 ZES SPOREN: spoor 1 spoor 2 spoor 3 spoor 4 spoor 5 spoor 6 Indien het werk uitgevoerd wordt in spoor 1 (of 6) kondigt de schildwacht de spoorvoertuigen aan die aankomen op sporen 1 en 2 (of 5 en 6). De bedienden trekken zich terug op het dienstpad langsheen spoor 1 (of 6). Indien het werk uitgevoerd wordt in spoor 2 (of 5) kondigt de schildwacht de spoorvoertuigen aan op sporen 1, 2 en 3 (of 4, 5 en 6). De bedienden trekken zich terug op het dienstpad langsheen spoor 1 (of 6). Indien het werk uitgevoerd wordt in spoor 3 (of 4) kondigt de schildwacht de spoorvoertuigen aan op sporen 1, 2, 3, 4 (of 3, 4, 5, 6). De bedienden trekken zich terug op het buitenste dienstpad over sporen 1 en 2 (of 5 en 6). Wanneer op belangrijke werven het personeel eventueel in 3, 4, 5 of 6 sporen moet komen, hetgeen in de mate van het mogelijke dient vermeden, moeten de schildwachten al de treinen aankondigen om het even op welk spoor ze rijden.
7.2 IN ELKAARS NABIJHEID WERKENDE PLOEGEN Behalve in geval overmacht mogen twee afzonderlijke ploegen niet gelijktijdig in elkaars nabijheid werken op evenwijdige sporen. Doet die noodzakelijkheid zich echter toch voor, dan moeten de verantwoordelijken voor de veiligheid met elkaar overleg plegen en al de nodige schikkingen treffen om de bedienden volledig te beschermen.
35/36
Veiligheidsvoorschriften voor het personeel tewerkgesteld in bijzondere omstandigheden
BIJLAGE aan bundel 63
7.3 NACHTWERK OP SPOOR IN DIENST Wanneer ’s nachts voorziene spoorwerken uitgevoerd worden in een in dienst zijn hoofdspoor of in de gevarenzone ervan, wordt de toegelaten snelheid op dat spoor over de lengte van het werkterrein beperkt tot 40 km/u of minder. Indien het effectief van de ploeg belangrijk is of wanneer meerdere ploegen worden gebruikt of dat er door de aard van het werk, indringingen gebeuren in de gevarenzone van naastgelegen sporen, zal, tijdens de ganse duur van de nachtelijke prestatie, de snelheid niet enkel beperkt worden tot max. 40 km/u in het spoor waarin men werkt, maar eveneens op de betrokken nabijgelegen sporen met minder dan 3,00 m tussenspoor. Dergelijke werken worden evenwel bij voorkeur uitgevoerd op spoor buiten dienst.
7.4 VERPLAATSBARE KETEN EN CARAVANS Deze verplaatsbare inrichtingen moeten zover mogelijk van de sporen en ten minste op 2,50 m van de dichtstbijzijnde spoorstaaf opgesteld worden. Aan de overwegen zal men ervoor zorgen dat de zichtbaarheid vanaf de weg op het spoor niet verminderd wordt en dat de gebruikers van keten en caravans onttrokken zijn aan het gevaar van het wegverkeer. Te dien einde worden deze inrichtingen opgesteld buiten de openbare weg. Als de keten langs het spoor geplaatst worden moet de deur zich in de richting bevinden van waar de spoorvoertuigen normaal aankomen. Wanneer een dergelijke schikking niet mogelijk is of wanneer de afstand tussen de keet en de dichtstbijgelegen spoorstaaf kleiner is dan 4 m, moet er een wisselgang of een borstwering geplaatst worden, waardoor het personeel verhinderd wordt het spoor rechtstreeks te benaderen bij het verlaten van de keet.
7.5 BIJZONDERE GEVALLEN Waneer ingevolge bijzondere plaatselijke omstandigheden het niet mogelijk is de schikkingen toe te passen die voorzien zijn voor de al of niet in ploegverband werkende bedienden of voor de bedienden tewerkgesteld onder bijzondere voorwaarden of indien deze schikkingen onvoldoende zouden zijn, zullen speciale veiligheidsmaatregelen getroffen worden die afhangen van de plaatselijke omstandigheden.
36/36