Nota beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Het ontwerp bestemmingsplan Drachten - Drachtstervaart heeft van 21 december 2012 tot en met 31 januari 2013 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Het bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualisatie van de verouderde bestemmingsplannen. De vragen en opmerkingen worden hieronder per indiener behandeld. Waar mogelijk, wordt verwezen naar een eerdere gemeentelijke reactie.
Indiener
Samenvatting
1. ONTWERP BESTEMMINGSPLAN 1. M. Klijnstra van Lexence Zijn op grond van de regels, verbeelding en toelichting van advocaten, postbus 75999, het ontwerp bestemmingsplan niet overtuigd dat haar 1076 DA te Amsterdam belang voor wat betreft het onderdeel geluid voldoende (namens Betonmortel geborgd is. Cementbouw bv en CRH Structural Concrete bv, gevestigd op Tussendiepen 12-1 te Drachten) 1. In artikel 20.1.2. van de regels wordt voorop gesteld dat geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding geluidzone-industrie niet mogen worden gebouwd. In artikel 20.1.3 wordt vervolgens geregeld dat bij omgevingsvergunningen toch geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, indien de voor de bedrijventerrein gereserveerde geluidruimte niet onevenredig wordt beperkt. Indiener kan uit de planregels en toelichting echter niet afleiden wat moet worden verstaand onder een "niet onevenredige beperking". Op grond van het huidige formulering kan men niet beoordelen of cq op welke manier aan de industrieterrein gereserveerde geluidsruimte afbreuk kan worden gedaan ten behoeve van (nieuwe) geluidsgevoelige objecten. 2. In dit verband is ook niet duidelijk wat artikel 20.1.3. onder a toevoegt ten opzichte van hetgeen is bepaald in artikel 20.1.3. onder b. Indiener is van mening dat deze
Gemeentelijke reactie
De vergunde geluidruimte van het industrieterrein wordt met dit plan niet beperkt. Voor een uitbreiding van geluidruimte is de toetsing aan de grens van de vastgestelde zone de bepalende beperking. Overschrijding van deze grens is niet mogelijk. Met de afwijkingsbevoegdheid wordt geborgd dat op een verantwoorde wijze aan de nog beschikbare geluidruimte voor uitbreiding van bedrijven wordt getoetst. De afwijkingsbevoegdheid wordt dus alleen gebruikt als in redelijkheid valt te voorzien dat deze afwijking geen beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven oplevert. De bepaling is wel van belang. De geluidsruimte voor de bedrijven op het industrieterrein is vastgelegd. Bij lid a is bepaald dat deze ruimte niet onevenredig mag worden 1
bepaling geschrapt kan worden.
3. Het is Cementbouw niet bekend of voor het gehele plangebied voor geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone hogere waarde besluiten zijn genomen.
4. Het is Cementbouw niet duidelijk of de in de toelichting omschreven geluidsreducerende voorziening (p. 13) in het huidige bestemmingsplan ook zijn verankerd.
2. W.T. Plutschouw en A.W. van der Heide, Kurt Schwitterstraat 5, 9204 KX te Drachten
1. De bezwaren in de zienswijze van november 2008 tegen de vrijstelling voor een woning op Kurt Schwittertstraat 33 gelden nog steeds. 2. Indieners zijn van mening dat ze zijn gedupeerd door de handelswijze van de gemeente. Er is geen reden om de vrijstelling voor een extra woning in het bestemmingsplan op te nemen. 3. De wijk Archipel is in afwijking van het stedenbouwkundig plan gebouwd. Hierdoor zijn er meer woningen gebouwd dan oorspronkelijk de bedoeling was.
3. F. Wiersum & E.E. Hogendijk, Moleneind ZZ 73, 9203 ZW te Drachten
1. Maakt bezwaar tegen de mogelijkheid van een molen in het bestemmingsplan omdat deze te dicht bij de bestaande woningen komt, te hoog is ten opzichte van de bestaande
beperkt (zie reactie bij punt 2). Onder lid b is bepaald dat eventueel afgeweken kan worden van datgene wat in 20.1.2. is bepaald mits de voorkeurswaarde niet worden overschreden of een hogere waarde is afgegeven. De afwijking kan alleen worden toegepast indien aan zowel lid a als aan lid b is voldaan. Voor het Drachtstervaartgebied is ten tijde van de vaststelling voor alle woningen binnen de geluidszone een hogere waarden besluit genomen. Behalve voor de eerstelijnsbebouwing langs de Drachtstervaart. Voor een deel e van de eerstlijnsbebouwing zijn in verband met het 12 uitwerkingsplan van het bestemmingsplan Drachtstervaart hogere waarden verleend (deelgebied In de Luwte 2). Echter dit deelgebied ligt buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Aan de noordzijde van de Drachtstervaart is een geluidswal opgericht. Aan de oostelijke zijde wordt geen wal opgericht maar via de bebouwing met geluidsdove gevels een geluidskering gerealiseerd. De laatste voorziening ligt buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Deze zienswijze is destijds bij de verlening van de vrijstelling beantwoord. Inhoudelijk wordt naar deze beantwoording verwezen. (in de bijlage van deze zienswijzennotitie opgenomen) De woonbestemming op Kurt Schwitterstraat 33 heeft geen invloed op de woonomgeving van betrokkenen. De kavel ligt hemelsbreed op ruim 150 meter en indieners hebben er geen zicht op. Over die afwijking is destijds tot in hoogste instantie geprocedeerd. Hierbij is de gemeente in het gelijk gesteld. De afwijking betrof de realisering van dubbele woningen in plaats van vrijstaande woningen achter het perceel van betrokkenen. Verder zijn er uiteindelijk meer woningen in de Archipel gebouwd dan in eerste instantie gepland. De bestaande en vergunde situatie wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. De mogelijkheid van de realisatie van een molen van maximaal 40 meter was als wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het huidige bestemmingsplan Drachtstervaart
2
gebouwen en geluidsoverlast en zichtbeperking met zich meebrengt.
4. Gaastra Advocaten, Postbus 75748, 1118 BJ te Schiphol, (namens Fenner Dunlop, gevestigd Oliemolenstraat 2 te Drachten)
1.Bereikbaarheid Appellant meent dat in het ontwerp bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de bereikbaarheid van haar fabriekslocatie aan de Oliemolenstraat/Moleneind. Bij de verwezenlijken van het ontwerp bestemmingsplan zullen zich voor appellant de volgende problemen met betrekking tot de bereikbaarheid voordoen.
a. Beperkte manoeuvreerbaarheid voertuigen.
b. Verkeersonveiligheid
van 2001. Deze mogelijkheid is een op een overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dit is dus geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheid maar een bestaande. Nu de werkzaamheden voor het uitgraven van de vaart zijn gestart zal op termijn de mogelijkheden voor de realisatie en de exacte locatie van de molen bij de haven aan het Moleneind concreter worden. Te zijner tijd wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zal met de omwonenden in contact getreden worden over de uitvoering en realisatie van de molen. In zijn algemeenheid dient te worden gemeld, dat het voorliggende ontwerp bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling toe staat. Dit betekent niet, dat wij geen oog hebben (gehad) voor de verkeerssituatie rond het bedrijf. De zij ingang van Dunlop blijft benaderbaar vanaf het Moleneind. Een trekker met oplegger kan de bochten maken vanaf Leerlooierstraat en Oude Nering (boogstralen zijn gecheckt). Voor diepladers en speciaal vervoer is al een (tijdelijke) regeling. Naar nieuwe oplossingen wordt gezocht. (zie reactie onder a.) De transportroute van en naar het bedrijf loopt nu en ook na de heropening van de Drachtstervaart via de Lange West en de Oliemolenstraat. De rotonde op de kruising van deze wegen is eind 2012 aangepast. Gemeente is van mening dat ze voldoende maatregelen heeft getroffen om de transporten naar het bedrijf te borgen. Voor transporten die niet op de normale wijze de rotonde kunnen passeren zijn tijdelijke afspraken gemaakt over de begeleiding. Of en hoe deze afspraken in de toekomst kunnen worden doorgezet zijn partijen nog in overleg. Fietsverkeer zal zich verdelen tussen noord- en zuidzijde van de toekomstige vaart. Het Moleneind (beide zijden) zal een 30 km regime krijgen. De veiligheid van de fietsers is met deze snelheid voldoende gewaarborgd. Het frequent laden en lossen op de rijbaan van het Moleneind is niet wenselijk. Het aanleggen van een laad- en losstrook zou een oplossing zijn. Dit zal bij de verdere uitwerking bekeken worden. Het
3
c. Bereikbaarheid voor heftrucks
d. bereikbaarheid politiebureau Moleneind Zuidzijde en belemmering hulpdiensten.
e. Onvoldoende draagvermogen kades en brug.
f. Laden en lossen aan het Moleneind via zijgevel.
2.Vermindering zicht door aanleg brug 3.. Gevolgen grondwaterstromen voor bodemverontreiniging. De aanleg van de Drachtstervaart heeft mogelijk een verstorend effect op de grondwaterstroming. Zoals bekend bevindt zich ter plaatse van de fabriekslocatie van Fenner Dunlop een historische bodemverontreiniging. Thans is deze bodemverontreiniging niet-mobiel. Een wijziging in de grondwaterstroming of de grondwaterhoogte heeft een mogelijk effect op de aanwezige bodemverontreiniging. Onvoldoende is onderzocht of de thans niet-mobiele verontreiniging als
voorliggende bestemmingsplan verzet zich hier niet tegen. De situatie wijzigt niet. Het blijft voor de heftrucks mogelijk om via de noordzijde terug te rijden. De beide wegen langs de Drachtstervaart zijn tweerichtingswegen. Dit punt stoelt op een misverstand, Het Moleneind blijft in twee richtingen berijdbaar (zowel noord- als zuidzijde) Aangezien beide wegen tweerichtingswegen worden en daarmee de heftrucks via de noordzijde zullen rijden zal zich dit niet voordoen. Met betrekking tot de planontwikkeling, in 2001, is het plan destijds besproken met de veiligheidsdiensten en deze hebben aangegeven dat nieuwe situatie geen belemmeringen veroorzaakt. Daarnaast blijft de fabriekslocatie bij calamiteiten goed bereikbaar vanaf de Oliemolenstraat. Er is op dit moment nog geen aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de nieuwe brug. Het programma van eisen voor deze brug en ook de kaden voorzien in een brug en kaden met voldoende draagvermogen. Grote materialen worden doorgaans gelost aan de Moleneind zijde van het bedrijf. In de nieuwe situatie zal weliswaar iets minder ruimte aanwezig zijn dan voorheen, maar nog steeds voldoende om te laden en te lossen. Bij exceptioneel transport is het mogelijk de weg tijdelijk af te sluiten indien dit nodig is. Wij zijn van mening dat het zicht niet dermate wordt beperkt, dat de bedrijfsvoering van het bedrijf in geding komt. Ten behoeve van het bestemmingsplan Drachtstervaart uit 2001 is hier onderzoek naar verricht. Op het terrein is sprake van ondiepe en diepe grondwaterverontreiniging. In werkelijkheid ligt de ondiepe verontreiniging op 30 meter en de diepe verontreiniging op 120 meter van het tracé van de Drachtstervaart. Geconcludeerd is dat de diepe grondwaterverontreiniging geen risico vormt in de zin van verplaatsing. Verder is geconstateerd dat de ondiepe verontreiniging een indringingsdiepte van maximaal 2 meter heeft in de lokale bodem. Hiermee is de beïnvloeding door het uitgraven van de vaart minimaal tot verwaarloosbaar.
4
gevolg van de aanleg van de Drachtstervaart toch mobiel kan worden.
4. Ruimtelijke inpassing passantenhaven. Appellant vreest klachten van passanten die geconfronteerd worden met geluid en geur van haar bedrijfsvoering.
Plaatsing van een damwand als maatregel om verplaatsing van de grondwaterverontreiniging te voorkomen is niet nodig. Het bestemmingsplan Drachtstervaart uit 2001 heeft de planologisch-juridisch grondslag voor onder andere het uitgraven van de vaart vastgelegd. Het voorliggende bestemmingsplan is een wettelijke actualisatie van het voorgenoemde bestemmingsplan. Deze effecten zijn bij het "basisplan" van 2001 beoordeeld. Daarbij is overwogen waarom de passanthaven vanuit een goede ruimtelijke ordening wenselijk is en geen beperkingen oplevert voor omliggende bedrijven. Het voorliggende bestemmingsplan heeft hierop geen invloed. Wel kan het volgende worden opgemerkt: Geur Sinds de revisievergunning van 2009 is voor de bedrijfsvoering van Fenner Dunlop bv een geurcontour vergund. De passantenhaven ligt binnen deze contour. Op vergelijkbare afstand zijn ook woningen aanwezig. Voor deze woningen is de geur acceptabel. Daarom zijn wij van mening dat er geen reden is deze geur onacceptabel te beoordelen voor een passantenhaven. Aanvullend kan worden opgemerkt dat in woningen permanent mensen aanwezig zijn. In een passantenhaven is het verblijf tijdelijk. Geluid Op grond van de geldende geluidsvoorschriften voor de Fenner Dunlop bv kan worden vastgesteld dat bij de passantenhaven een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aanwezig kan zijn van maximaal ca. 46 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee kan op een deel van de passantenhaven een hogere etmaal dan 50 dB(A) aanwezig zijn. De waarden zijn daarmee relatief hoog als van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming zou moeten worden uitgegaan. Voor de ligplaatsen van een bijv. een nieuwe woonschepenhaven (zijn geluidsgevoelige objecten), zouden de optredende waarden echter kunnen worden vergund. Wij zijn dan ook van mening dat de optredende waarden niet zodanig zijn dat in het geval van
5
5. Arag, Postbus 230, 3830 AE LEUSDEN (namens R. Ovbiagbonhia, wonende aan Kurt Schwitterstraat 2a te Drachten).
1. Cliënt heeft tegen het voorontwerp bestemmingsplan geen inspraakreactie ingediend, omdat deze kon instemmen met de algemene aanduiding van de bestemming 'maatschappelijk'. In het ontwerp bestemmingsplan, wordt het aantal kinderen strikt gereguleerd. Hiermee worden de rechten fors ingeperkt. Om die reden kan cliënt niet instemmen met het ontwerp bestemmingsplan. 2. Het bestemmingsplan dient conserverend te zijn met betrekking tot de feitelijke planologische situatie. De beperking van het aantal kinderen van ten hoogste 6 was niet terug te vinden in het voorontwerp. De aanduiding van het maximum dient om die reden te worden doorgehaald. Bij handhaving van het maximum wordt immers (een gedeelte van) de praktijkruimte weg bestemd.
een passantenhaven de optredende geluidniveau zodanig zijn deze bestemming niet kan worden gerealiseerd vanwege een onacceptabele situatie voor kortdurende (overnachtings)verblijf. De algemene aanduiding 'maatschappelijk' in het voorontwerp bestemmingsplan is niet juist. Het was de bedoeling om de bestaande kinderopvang conform de bestaande situatie in de huidige omvang van maximaal 6 kinderen te bestemmen. Hiervoor is echter de verkeerde algemene aanduiding 'maatschappelijk' gebruikt. Dit is heel vervelend te noemen, maar in het ontwerp is dit hersteld. Het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is een actualisatie van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. De huidige situatie aan de Kurt Schwittersstraat 2a betreft een kinderdagopvang voor maximaal 6 kindplekken. Dit is als zodanig inbestemd in artikel 9.4 Specifieke gebruiksregels. Hierin is vastgelegd dat het gebruik voor kinderopvang tot een strijdig gebruik wordt gerekend, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk- kinderopvang'. Er gelden daarbij een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat het aantal kinderen dat wordt opgevangen ten hoogste 6 is. Aangezien de beperking van 6 is opgenomen in de gebruiksregels, wordt de praktijkruimte zelf of een deel daarvan niet weg bestemd. De gronden zijn namelijk bestemd als wonen in combinatie met kinderopvang, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang" (artikel 9.1). De bestaande praktijkruimte is daarmee niet in strijd. Een kinderopvang met maximaal 6 kindplaatsen kan nog steeds vanuit de praktijkruimte worden geëxploiteerd (mits aan de voorwaarden van artikel 9.4 lid b wordt voldaan). Op 15 november 2012 is besloten geen planologische medewerking ter verlenen aan de uitbreiding van het aantal van 6 naar 12 kinderen. Dit is in de beslissing op bezwaar van 13 maart 2013 bevestigd (het bestreden besluit is in stand gebleven). We zien geen aanleiding het ontwerp
6
bestemmingsplan te wijzigen. 3. Met de beperking tot ten hoogste 6 opvangkinderen, wordt de omvang van opvangmogelijkheid op onredelijke wijze ingeperkt. Ingevolge het GGD-rapport van 2010 op het momentane oppervlakte van de praktijkruimte 14 kinderen kunnen worden opgevangen. Daarnaast heeft cliënt met betrekking tot de bestaande ruimte van de kinderopvang van het college een gebruiksvergunning voor 14 kinderen verkregen.
Het aantal van 6 is gebaseerd op het gebruik van de eigen woning als gastouderopvang. Op basis van de Wet kinderopvang heeft een gastouderopvang maximaal 6 kindplaatsen. De ruimtelijke impact van een kinderopvang met maximaal 6 kinderen, is vergelijkbaar met die van een gastouderopvang. Wij zijn dan ook van mening dat het huidige gebruik met maximaal 6 kinderen binnen de bestemming 'wonen' past. Uitbreiding van de kinderopvang naar meer dan 6 kindplaatsen, past planologisch gezien dan ook niet. Dat er op basis van het GGD-rapport een uitbreiding naar 14 kinderen mogelijk zou zijn en dat er een gebruikvergunning voor 14 kinderen is verkregen, maakt dat niet anders. Aan de eigenaar van het perceel aan de Kurt Schwittersstraat 2a is lopende de procedure met betrekking tot het verlenen van de gebruiksvergunning, ook te kennen gegeven dat deze vergunning wel kon worden verleend, maar dat de eigenaar van de vergunning geen gebruik zou kunnen maken vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan. Uit oogpunt van kosten is aan de eigenaar tevens in overweging meegegeven om de lopende procedure te stoppen. Hier is door de eigenaar geen gehoor aan gegeven en de vergunning is uiteindelijk op 16 februari 2011 verleend, aangezien er geen weigeringsgronden waren,
4. Voor zover bij een opvang van14 kinderen geconcludeerd zou kunnen worden tot een bedrijfsmatig karakter, bestaat daarvoor geen grondslag. Ook bij deze aantallen kan geenszins worden gesproken van een verlies van de woonfunctie, noch van onaanvaardbare hinder voor omwonenden.
Door meer dan 6 kinderen op te vangen wordt de exploitatie afhankelijk van medewerkers c.q. beroepskrachten in de zin van de Wet kinderopvang. Door de uitbreiding van het aantal kinderen en het aantal benodigde beroepskrachten is er geen sprake meer van een beroep aan huis, maar van een kinderopvang met een bedrijfmatig karakter. Dit wordt overigens bevestigd door jurisprudentie van de Raad van State LJN: AD3365. 200001280/1. Het bedrijfsmatige
7
karakter van een kinderdagopvang van een dergelijke omvang vinden wij niet passend in de woonbestemming. Deze doet daarbij onevenredig afbreuk aan de betreffende woon- en leefomgeving en dit vinden wij ongewenst in dit woongebied op deze locatie.
8
Bijlage 1: Ingekomen zienswijzen
9