Indicator 2: De mate waarin er sprake is van uitval uit aanbod in de lokale zorg voor jeugd. Project ‘Doorontwikkeling, uitwerking en toetsing basisset prestatie-indicatoren lokale zorg voor jeugd’ Bram Meima, oktober 2013
Samenvatting Er is bijvoorbeeld sprake van uitval uit aanbod wanneer jeugdigen of ouders niet op komen dagen op afspraken of eenzijdig hulptrajecten beëindigen. Of de betreffende jeugdigen of ouders ontevreden zijn over het aanbod is dan niet eenvoudig te achterhalen. Een hoge mate van uitval kan wel worden gezien als een signaal over mogelijke ontevredenheid over het aanbod en is ook in zichzelf niet wenselijk. De indicator uitval uit aanbod en de indicator ‘tevredenheid van jeugdigen en ouders over de resultaten per dienst’ zijn niet los van elkaar te zien en kunnen het beste in combinatie met elkaar worden gebruikt. De operationalisering van de indicator is verkend voor twee groepen diensten/producten. Om het bereik te meten van de reguliere contactmomenten uit het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg is door de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ) een gedetailleerde procedure vastgesteld. Ook heeft IGZ een toetsingskader en normering vastgesteld, met een ‘score bereik JGZ 0-4’ en een ‘score bereik JGZ 4-19’. Een hoog bereik is gunstig. De indicator bereik is in 2011 nog meegenomen in het ‘Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg’. Hoe na de stelselherziening met de indicator zal worden omgegaan ligt nog niet
vast. Met behulp van de indicator bereik kunnen jeugdgezondheidszorg organisaties vaststellen of aanpassingen/maatregelen nodig zijn om het bereik te verhogen. De indicator geeft sturingsinformatie aan gemeenten. De tweede groep diensten/producten zijn licht ambulante hulptrajecten met drie of meer contactmomenten. Drie hier beschreven operationaliseringen voor aanpalende velden kunnen als voorbeeld dienen. Steeds wordt een uitvalpercentage bepaald op basis van een noemer (aantal gestarte trajecten) en een teller (aantal voortijdig beëindigde trajecten). Beschouwing van de drie indicatoren leert dat operationalisering maatwerk vergt: voor ieder ambulant traject moet nauwgezet gespecificeerd worden wat wordt verstaan onder de start van het traject (bv. telt de aanmelding of de eerste bijeenkomst) en onder voortijdige beëindiging van het traject (bv. aantal bijeenkomsten dat minimaal moet zijn bijgewoond bij een cursus, reden beëindiging en wie beëindigt bij kortdurende ondersteuning). Minimale normen kunnen worden vastgesteld (bv. maximaal 10% uitval). Informatie over uitval en over de tevredenheid van de ouders kan door organisaties worden gebruikt om na te gaan of de door hen geboden hulptrajecten aansluiten bij de behoeften van de jeugdigen/ouders. Zo nodig kan op basis van gesprekken op zoek worden gegaan naar verbeteringen. Voor gemeenten is de indicator relevant als sturingsinformatie.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
1
Inhoud Samenvatting ............................................................................................................................................................. 1 Inleiding .................................................................................................................................................................... 2 2.1. Uitval uit aanbod: contactmomenten in de jeugdgezondheidszorg................................................................ 3 2.1.1. Waar gaat het om? .................................................................................................................................. 3 2.1.2. Hoe te meten? ......................................................................................................................................... 4 2.1.3. Bij wie meten?......................................................................................................................................... 4 2.1.4. Wie bepaalt?, wanneer meten?, opslag en aggregatie van gegevens ................................................... 5 2.1.5. Betekenis van de cijfers .......................................................................................................................... 5 2.1.6. Literatuur ................................................................................................................................................ 6 2.2. Uitval uit aanbod: licht ambulante hulp .......................................................................................................... 7 2.2.1. Waar gaat het om? .................................................................................................................................. 7 2.2.2. Inventarisatie in aanpalende velden: drie geoperationaliseerde indicatoren .................................... 8 2.2.3. Betekenis van de cijfers: bespreking en vergelijking van de drie indicatoren .................................... 9 2.2.4. Literatuur .............................................................................................................................................. 11 Bijlage: Geoperationaliseerde indicatoren voor uitval uit aanbod .......................................................................12
Inleiding Er is bijvoorbeeld sprake van uitval uit aanbod wanneer jeugdigen of ouders niet op komen dagen op afspraken of eenzijdig hulptrajecten beëindigen. Of de betreffende jeugdigen of ouders ontevreden zijn over het aanbod is dan niet eenvoudig te achterhalen. Een hoge mate van uitval kan wel worden gezien als een signaal over mogelijke ontevredenheid over het aanbod: ‘cliënten die stemmen met de voeten: weglopen en niet meer terugkomen’. In zichzelf is een hoge uitval ook niet wenselijk. De indicator uitval uit aanbod en de indicator ‘tevredenheid van jeugdigen en ouders over de resultaten per dienst’ zijn niet los van elkaar te zien. De indicator ‘uitval uit aanbod’ behoort niet tot de basisset die eerder is gemaakt door VWS in samenwerking met een groep van gemeenten, de VNG, Deloitte en andere belanghebbenden (Monsjou 2010). De indicator wordt ‘stelselproof gemaakt’ door ze te koppelen aan bepaalde producten of activiteiten die uitvoering geven aan kernfuncties (kerntaken) van het CJG. Deze notitie behandelt operationaliseringen van de indicator voor: (1) de reguliere contactmomenten uit het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg (bv. huisbezoeken in het eerste levensjaar, consulten op het consultatiebureau, preventief geneeskundige onderzoeken) (2) planmatige licht ambulante hulptrajecten met drie of meer contactmomenten. Dit neemt niet weg dat ook sprake kan zijn van uitval bij andere dienstverlening, zoals niet komen opdagen of niet thuis zijn (‘no shows’) bij eenmalige afspraken die niet vallen onder de reguliere contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg.1 Deze notitie kan als inspiratiebron dienen voor operationaliseringen van de indicator voor andere dienstverlening. Geïnventariseerd is welke indicatoren in gebruik zijn om uitval uit aanbod te meten. Voor de contactmomenten uit de jeugdgezondheidszorg is teruggegrepen op de set indicatoren die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gebruikt in haar toezicht op de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Dit heeft de indicator “bereik jeugdgezondheidszorg” opgeleverd. Voor licht ambulante hulp is gekeken naar aanpalende velden
1
Een mogelijke operationalisering van de indicator is dan bijvoorbeeld: “Percentage van de jeugdigen dan wel ouders dat in een specifieke periode niet op komt dagen (bv. consult) dan wel bij een huisbezoek niet thuis is.”
PI2: Mate van uitval uit aanbod
2
(jeugdzorg, Rotterdamse gezinscoaching- en jongerentrajecten, GGZ en verslavingszorg, Zorg Advies Teams in het onderwijs). Dit heeft drie bruikbare indicatoren opgeleverd. In deze notitie worden achtereenvolgens de gevonden indicatoren voor de contactmomenten en voor licht ambulante hulp bediscussieerd. Hierbij worden cursief aandachtspunten benoemd voor het werken met de prestatie-indicatoren in de praktijk. Deze notitie eindigt met een bijlage met tabellen waarin schematisch en zo veel mogelijk op uniforme wijze is weergegeven hoe de gevonden indicatoren in de betreffende velden zijn geoperationaliseerd. Een kanttekening bij deze indicator is tot slot op zijn plaats. Een hoge opkomst van cliënten impliceert immers niet automatisch dat dienstverlening effectief is. Zo bezien is uitval uit aanbod eerder een output dan een outcome indicator. Hier staat tegenover dat een dienst überhaupt geen effect kan sorteren als cliënten uitvallen. De conclusie is dat deze indicator net als andere indicatoren niet los kan worden gezien van de context waarin men haar wil gebruiken: duidelijk moet steeds zijn waarom men de indicator meet en voor wie de indicator is bedoeld.
2.1. Uitval uit aanbod: contactmomenten in de jeugdgezondheidszorg 2.1.1. Waar gaat het om? De vierde van de vijf kernfuncties (kerntaken) van het CJG is het Takenpakket Jeugdgezondheidszorg: monitoren, screenen en vaccineren (van Yperen & van den Berg 2012). Het gaat hierbij om preventieve zorg: monitoren en screenen op zowel individueel niveau als populatieniveau, en vaccineren. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) ziet kinderen in de loop van hun ontwikkeling op een aantal vaste momenten. Deze zijn vastgelegd in de ‘Richtijn Contactmomenten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar’ (Platform JGZ 2003). Voorbeelden van contactmomenten zijn huisbezoeken in het eerste levensjaar, consulten op het consultatiebureau en preventief geneeskundige onderzoeken (PGO’s). Uitval uit aanbod betekent dat jeugdigen op deze contactmomenten niet worden gezien. In de JGZ stelt men dat deze jeugdigen niet worden ‘bereikt’. Het bereik van de jeugdgezondheidszorg is één van de thema’s in het ‘Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg’ dat de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ) in 2011 uit heeft gevoerd. Gesteld is dat in dit Thematisch Toezicht gehandhaafd zal worden op normen (IGZ 2010a). Dit betekent dat er al indicatoren en normen voor bereik zijn gedefinieerd en vastgelegd. Deze zijn gespecificeerd in de notitie ‘Toetsingskader en normering Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg 2011’ (IGZ 2010b). De definities zijn ontleend aan het ‘Standpunt Bereik van de jeugdgezondheidszorg’ (Dunnink 2010). IGZ houdt ook eens in de vier jaar gefaseerd toezicht. In de ronde van 2012 worden de indicatoren uit het Thematisch Toezicht JGZ 2011 niet opnieuw opgevraagd. IGZ stelde in 2010 dat in een volgende ronde van het gefaseerde toezicht de indicatoren voor de jeugdgezondheidszorg wel weer zullen worden gebruikt (IGZ 2010a). Het is nog onduidelijk of deze indicator in de toekomst (na stelselwijziging) ook door IGZ uitgevraagd zal worden, en zo ja, hoe. Een kanttekening is dat contactmomenten meerdere vormen kunnen hebben (bv. huisbezoeken/consulten/ preventief geneeskundige onderzoeken) en binnen één contactmoment kunnen verschillende activiteiten worden verricht (bv. monitoring, screening, vaccinatie, voorlichting, informatieverstrekking, advisering, signalering). Via de contactmomenten wordt dus niet alleen invulling gegeven aan de kernfunctie Takenpakket Jeugdgezondheidszorg; de contactmomenten dragen feitelijk ook bij aan de uitvoering van de kernfuncties Ondersteuning en Signalering en inschakeling diensten (‘toegang’). Zoals gezegd kan de PI2: Mate van uitval uit aanbod
3
indicator uitval uit aanbod gezien worden als een specifieke invulling van de indicator tevredenheid over resultaten van producten. Voor de cliënt is een contactmoment een herkenbaar product. Voor informatie over de tevredenheid van cliënten over ‘de resultaten van een contactmoment’ is specifiekere informatie nodig: men zal dan door moeten vragen naar de tijdens het contactmoment verrichte activiteiten.
2.1.2. Hoe te meten? De indicator ‘bereik jeugdgezondheidszorg’ is nauwgezet door IGZ geoperationaliseerd (IGZ 2010a). Een samenvatting wordt gegeven in de eerste tabel aan het slot van deze notitie. De operationalisering is niet eenvoudig omdat jeugdigen niet ‘in zorg’ hoeven te zijn bij de JGZ-organisatie die verantwoordelijk is voor het gebied waar zij wonen, maar ‘elders in zorg’ kunnen zijn. Dit kan bij een JGZ-organisatie met een ander werkgebied zijn (denk bv. aan kinderen die in een andere gemeente naar school gaan), of bij een andersoortige zorgorganisatie, zoals de huisarts, de medisch specialist of een antroposofisch consultatiebureau dat zich niet aan de JGZ richtlijnen houdt. De operationalisering kent naast ‘bereik’ nog een begrip: ‘in beeld’. Dit laatste betekent dat een JGZorganisatie weet bij wie jeugdigen, woonachtig in haar werkgebied, in zorg zijn. Het werkgebied is hierbij het postcodegebied waarvoor de uitvoering van JGZ-taken door de gemeente aan de JGZ-organisatie is toegewezen. ‘Bereik’ gaat er over dat jeugdigen daadwerkelijk zijn gezien op de contactmomenten. In haar operationalisering van de indicator ‘Bereik Jeugdgezondheidszorg’ maakt IGZ gebruik van drie specifieke indicatoren. Zeer kort samengevat zijn deze indicatoren: 1. het percentage kinderen van xx jaar, uit het eigen werkgebied, dat in beeld is bij de JGZ-organisatie 2. het percentage kinderen van xx jaar in zorg, uit het eigen werkgebied, bereikt door de eigen JGZorganisatie op het contactmoment 3. het percentage kinderen van xx jaar in zorg, uit een ander werkgebied, bereikt door de JGZ-organisatie op het contactmoment. Vervolgens worden de resultaten samengevat in twee scores: 1. een “score bereik JGZ 0-4” (dit betreft 0-1 jarigen en 3-jarigen) 2. een “score bereik JGZ 4-19” (dit betreft 5-jarigen en 13/14-jarigen). Verrassend is dat in de geraadpleegde documenten niet precies is gespecificeerd hoe deze scores uit de onderliggende specifieke indicatoren worden afgeleid. Voor deze scores heeft IGZ tot slot normen (afkappunten) gespecificeerd: zie onder “Betekenis van de cijfers”.
2.1.3. Bij wie meten? De drie specifieke IGZ-indicatoren betreffen een selectie van contactmomenten en leeftijden. Er wordt gemeten op vier leeftijden: – kinderen van 0-1 jaar: volgens de definities geldt dat een kind pas is ‘bereikt’ als het is gezien op ten minste vier van de in totaal 10 reguliere contactmomenten in het eerste levensjaar – kinderen van 3 jaar: voor het meten van bereik is het betreffende contactmoment het consult op leeftijd 3 jaar PI2: Mate van uitval uit aanbod
4
–
–
kinderen van 5 jaar: voor het meten van bereik is het betreffende contactmoment het ‘contactmoment 5 jaar of groep 2 basisonderwijs (PGO2)’ kinderen van 13/14 jaar: voor het meten van bereik is het betreffende contactmoment het ‘contactmoment 13 jaar of klas 2 voortgezet onderwijs (PGO 2VO)’.
2.1.4. Wie bepaalt?, wanneer meten?, opslag en aggregatie van gegevens Sinds 2010 registreren medewerkers van JGZ-organisaties informatie in Digitaal Dossier JGZ-systemen (DD JGZ). Als handvat voor JGZ-organisaties zijn registratieprotocollen opgesteld om de indicatoren op juiste en uniforme wijze aan te leveren (RIVM/Centrum Jeugdgezondheid 2010). Vertrekpunt voor de protocollen is de Basisdataset (BDS) JGZ. Er wordt uitgegaan van de gegevens die tijdens de reguliere contactmomenten worden geregistreerd in het DD JGZ. Het aggregatieniveau waarop wordt gerapporteerd is dat van een JGZ-organisatie. Dit geeft de volgende kanttekening. De beide specifieke indicatoren over bereik betreffen de kinderen die in zorg zijn bij deze JGZorganisatie en die respectievelijk wel en niet in haar werkgebied wonen. De uiteindelijke scores “score bereik JGZ 0-4” en “score bereik JGZ 4-19” geven dus geen informatie over de vraag of kinderen die niet in zorg zijn bij deze JGZ-organisatie via de contactmomenten bereikt worden. Dit is op zich logisch want het bereiken van deze kinderen in contactmomenten is niet de verantwoordelijkheid van deze JGZ-organisatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderen die in een andere gemeente naar school gaan dan waar zij wonen. De informatie over het bereik van 5-jarigen en 13/14-jarigen beperkt zich tot slot tot kinderen die in aanmerking komen voor het PGO groep 2 basisonderwijs en voor het PGO groep 2 voortgezet onderwijs. Het speciaal onderwijs blijft buiten beschouwing. Gemeenten moeten zich er van bewust zijn dat de indicatoren voor ‘bereik’ uit het toezicht van IGZ niet alle kinderen uit hun gemeenten insluiten. De IGZ-indicatoren betreffen daarnaast ook een selectie van contactmomenten en leeftijden. Vragen zijn of aanvullende informatie gewenst is en welke inspanningen nodig zijn om deze aanvullende informatie te verkrijgen.
2.1.5. Betekenis van de cijfers Drie zaken worden hieronder kort aangestipt: 1. Normenkader van IGZ en IGZ’s aanvullende indicator ‘Contactmomenten JGZ’ 2. Redenen voor non-bereik. 1. Normenkader van IGZ en IGZ’s aanvullende indicator ‘Contactmomenten JGZ’ Voor de scores ‘score bereik JGZ 0-4’ en ‘score bereik JGZ 4-19’ hanteert IGZ de volgende normering: Score bereik JGZ 0-4 In de startblokken: Het is niet duidelijk hoeveel kinderen van 0-1 jaar en 3 jaar de JGZ ziet. Op weg: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is <95 procent. Flink eind gevorderd: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 95 tot 99 procent. Perfect: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 99 t/m100 procent. Score bereik JGZ 4-19 PI2: Mate van uitval uit aanbod
5
In de startblokken: Het is niet duidelijk hoeveel kinderen van 5 jaar en 13-14 jaar de JGZ ziet. Op weg: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is <95 procent. Flink eind gevorderd: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 95 tot 99 procent. Perfect: Gegevens over het bereik zijn op basis van registratie bekend. Het bereik is 99 t/m 100 procent. IGZ hanteert nog een aanvullende indicator om inzicht te krijgen in het presteren van de jeugdgezondheidszorg in de organisatie van contactmomenten, genaamd ‘Contactmomenten JGZ’ (IGZ 2010a). Deze indicator betreft de vraag of de JGZ kinderen oproept volgens de richtlijn contactmomenten. Analoog is ook hier weer sprake van twee uiteindelijke scores: – de ‘score richtlijn contactmomenten 0-4 jaar’, waarbij ‘perfect’ betekent dat de JGZ de kinderen op alle 15 contactmomenten voor de leeftijdsrange 0-4 oproept – de ‘score richtlijn contactmomenten 4-19 jaar’, waarbij ‘perfect’ betekent dat de JGZ de kinderen op alle 5 contactmomenten voor leeftijdsrange 4-19 jaar oproept. 2. Redenen voor non-bereik De IGZ-indicatoren geven geen informatie geven over waarom kinderen niet in beeld zijn of niet bereikt worden. Op voorhand lijkt het ook niet eenvoudig om dit routinematig te monitoren, gegeven het incidentele karakter van de contactmomenten, zeker na het eerste levensjaar, en mogelijke gebrekkige medewerking van ouders. Het onderstaande lijstje met mogelijke oorzaken van non-bereik van Dunnink (2010) geeft aan dat non-bereik niet noodzakelijkwijs het gevolg hoeft te zijn van ontevredenheid over het aanbod: – Er zijn ouders die niet kiezen voor de zorg van de JGZ omdat: •
Hun kind elders zorg krijgt.
•
Zij geen behoefte hebben aan de JGZ-zorgverlening voor hun kind.
Zij slechte ervaring hebben met hulpverlening (dat hoeft geen slechte ervaring met de JGZ te betreffen). Er zijn ouders die er niet aan toe komen om naar de JGZ te gaan omdat grote problemen op verschillende levensgebieden prioriteit krijgen. Sommige jeugdigen zijn niet bekend bij de JGZ. Dat komt omdat zij niet in de GBA staan of omdat schoollijsten niet kloppen. Deze jeugdigen worden dientengevolge niet uitgenodigd. Niet van alle jeugdigen is even duidelijk welke JGZ-organisatie verantwoordelijk is voor de zorg. Non-bereik wordt niet eenduidig geregistreerd doordat er geen eenduidige definitie is van de begrippen 'in beeld', 'bereik', 'in zorg', en 'uit zorg'. •
– – – –
De drie IGZ-indicatoren voor ‘in beeld’ en ‘bereik’ geven geen informatie over waarom kinderen niet in beeld zijn of niet bereikt worden. De indicatoren zijn sowieso van belang omdat zij aangeven of kinderen wel worden gezien door de JGZ. Non-bereik bij contactmomenten hoeft echter niet noodzakelijk het gevolg te zijn van ontevredenheid over het aanbod.
2.1.6. Literatuur Dunnink, G (2010). Standpunt Bereik van de jeugdgezondheidszorg. Bilthoven: RIVM. IGZ (2010b). Toetsingskader en normering Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg 2011. Utrecht: Inspectie voor de Gezondheidszorg. RIVM/Centrum Jeugdgezondheid (2010). Registratieprotocollen JGZ indicatoren voor de IGZ. Bilthoven: RIVM/Centrum Jeugdgezondheid PI2: Mate van uitval uit aanbod
6
IGZ (2010a). Basisset indicatoren publieke gezondheidszorg. Utrecht: Inspectie voor de Gezondheidszorg. Platform JGZ (2003). Richtijn Contactmomenten. Basistakenpakket JGZ 0-19. Yperen, T. van, Berg, G. van (2012). CJG: afbakening en prestaties. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.
2.2. Uitval uit aanbod: licht ambulante hulp 2.2.1. Waar gaat het om? In het algemeen wordt gesproken van ambulante hulp als het gaat om een vorm van ondersteuning of behandeling waarvoor de cliënt zich vanuit zijn huis naar de werkplek van de hulpverlener begeeft, om na een contact van doorgaans een uur weer huiswaarts te keren. Ook vormen van thuisbegeleiding – waarbij de hulpverlener naar de cliënt toe gaat - worden vaak tot ambulante hulp gerekend. Een onderverdeling kan worden gemaakt naar kortdurende advisering en intensievere hulpvormen. Bij de intensievere vormen gaat het om jeugdigen die via het bureau jeugdzorg, de huisarts of de rechter een indicatie hebben gekregen voor gespecialiseerde zorg (van Yperen & de Graaf 2011). In deze notitie wordt onder licht ambulante hulp kortdurende advisering verstaan. Binnen kortdurende advisering (licht ambulante hulp) zijn drie varianten te onderscheiden (van Yperen & de Graaf 2011): – Kortdurende (doorgaans éénmalige) contacten ten behoeve van voorlichting bij opgroeien en opvoeden, zoals uitgevoerd door bijvoorbeeld een consultatiebureau of een Jeugd Informatie Punt. – Pedagogische advisering aan jeugdigen en opvoeders (ongeveer 5 gesprekken van gemiddeld een uur), uitgevoerd door uiteenlopende instellingen. – Enkelvoudig ambulante ondersteuning of training van maximaal 15 contacten, niet bedoeld als geïndiceerde jeugdzorg. Voor de indicator uitval uit aanbod richten wij ons nu op licht ambulante hulp met drie of meer contacten tussen cliënten en hulpverlener, dus op de tweede en derde variant. Een koppeling is nodig tussen prestatie-indicatoren en concrete producten/activiteiten waarmee uitvoering gegeven wordt gegeven aan één of meerdere kernfuncties (kerntaken) van het CJG. Licht ambulante hulp valt onder de kernfunctie Ondersteuning. Voorbeelden van concrete producten/activiteiten die vallen onder licht ambulante hulp zijn (van Yperen & de Graaf 2011): – Triple Peuter in Zicht! (meestal 5 bijeenkomsten), Beter omgaan met pubers (6-9 bijeenkomsten), Opstandige kinderen: een compleet oudertrainingsprogramma (9 bijeenkomsten), Moeder-baby interventie (8-10 bijeenkomsten plus follow-up), VRIENDEN (10+4 bijeenkomsten), JES! Het Zwolsche Brugproject (6+3 bijeenkomsten), Horizonmethodiek (15 bijeenkomsten). Het ligt voor de hand om de definitie van wanneer sprake is van uitval uit aanbod af te stemmen op het aantal contacten waarin de interventie normaliter voorziet (bv. bij hoeveel gemiste contacten is er sprake van uitval?; zie ook §2.2.3.).
PI2: Mate van uitval uit aanbod
7
2.2.2. Inventarisatie in aanpalende velden: drie geoperationaliseerde indicatoren Geïnventariseerd is of, en hoe, de indicator ‘uitval uit aanbod’ is geoperationaliseerd in de volgende aanpalende velden en in een specifiek project: – GGZ en verslavingszorg – jeugdzorg – project Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies (Rotterdam) – onderwijs: Zorg Advies Teams. Deze inventarisatie heeft drie geoperationaliseerde indicatoren opgeleverd: één binnen de GGZ en verslavingszorg, één binnen de jeugdzorg en één binnen het Rotterdamse project. De inventarisatie wordt hieronder geschetst. De tabellen aan het eind van deze notitie beschrijven hoe de drie indicatoren in de aanpalende velden zijn geoperationaliseerd, aan de hand van de elementen Welk gegeven?, Hoe te meten?, Bij wie meten?, Wie bepaalt?, Wanneer meten? en Opslag en aggregatie van gegevens. In §2.2.3 worden de drie indicatoren vergeleken. GGZ en verslavingszorg In de GGZ en verslavingszorg is sprake van een meerjarenproces om de resultaten en kwaliteit van zorg meetbaar en inzichtelijk te maken en deze gegevens openbaar te publiceren. Er wordt gesproken van Routine Outcome Monitoring. Er is een ‘kernset prestatie-indicatoren’ gedefinieerd (Stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ/VZ 2010). Voor uitval uit aanbod is een specifieke indicator gedefinieerd: ‘drop out’. Jeugdzorg In het veld jeugdzorg is sprake van twee parallele ontwikkelingen op het gebied van rapportage: (1) beleidsinformatie jeugdzorg en (2) raamwerkafspraken prestatie-indicatoren. Het Rapportage Format Beleidsinformatie Jeugdzorg (VWS en V&J 2010) kent geen item voor ongewenst uitval uit zorgaanbod en geeft dus geen bruikbare indicator. Net als in de GGZ en verslavingszorg wordt ook in de jeugdzorg gewerkt aan de invoering van prestatie-indicatoren om de effectiviteit van hulp inzichtelijk te maken, met kwaliteitsontwikkeling als doel. Het ontwikkeltraject heeft geleid tot raamwerkafspraken voor (het werken met) prestatie-indicatoren (Geurts & van Yperen 2010). In totaal zijn tien indicatoren gedefinieerd en geoperationaliseerd. De derde indicator, ‘mate van reguliere beëindiging van hulp (reden beëindiging hulp)’ gaat over uitval uit aanbod. Project Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies (Rotterdam) Aanvullend op het geïndiceerde aanbod van de jeugdzorg zet de gemeente Rotterdam diverse gezinscoaching trajecten en jongerentrajecten in. Deze trajecten variëren in trajectduur, doelgroep, ernst van problematiek, intensiteit en werkwijze. Na een evaluatie is een ‘verbetertraject gezinscoaching en jongerentrajecten’ geïnitieerd. Binnen dit traject is het project ‘Monitoring en effectonderzoek gezinsinterventies’ van start gegaan, met als doelen om de monitoring te verbeteren en op termijn structureel effectonderzoek in te voeren. De hierboven genoemde raamwerkafspraken prestatie-indicatoren waren het vertrekpunt voor het opzetten van een monitoring systeem (Meima 2011). In nauw overleg met een klankbordgroep van professionals is besloten de indicator voor uitval uit aanbod op een andere wijze te operationaliseren dan in de raamwerkafspraken. Dit heeft geleid tot de indicator ‘reden afsluiting hulpverlening’.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
8
Onderwijs: Zorg Advies Teams Om het implementatieproces van Zorg Advies Teams (ZAT’s) en zorgteams in het onderwijs te volgen wordt sinds 2004 een meetinstrument gebruikt: de ZAT-monitor (van der Steenhoven & van Veen 2010). De ZATmonitor blijkt geen geoperationaliseerde indicator voor uitval uit zorgaanbod te kennen.
2.2.3. Betekenis van de cijfers: bespreking en vergelijking van de drie indicatoren De indicatoren worden hieronder besproken aan de hand van de volgende vijf vragen/thema’s. 1. Intensiteit van hulpverlening: zijn de indicatoren bruikbaar voor licht ambulante hulp? 2. Mate van detail in registratie van reden van uitval 3. Trajecten in de tijd: aanmelding, start en beëindiging 4. Vergelijken en aggregeren van uitvalgegevens voor licht ambulante hulp 5. Geautomatiseerde registratie (ICT)? 1. Intensiteit van hulpverlening: zijn de indicatoren bruikbaar voor licht ambulante hulp? Licht ambulante hulp betreft gemiddeld genomen minder intensieve hulp dan de trajecten binnen de GGZ en verslavingszorg, binnen de jeugdzorg en binnen het Rotterdamse project. De gevonden indicatoren zijn qua opzet echter relatief eenvoudig en vergen ook geen complexe gegevens. Veel eenvoudiger kan het eigenlijk niet. De gevonden indicatoren kunnen daarom zeker als voorbeeld dienen voor het meten van uitval uit licht ambulante hulp. De drie indicatoren voor uitval uit aanbod uit de GGZ en verslavingszorg, de jeugdzorg en het Rotterdamse project zijn eenvoudig genoeg om als voorbeeld te dienen voor de minder intensieve licht ambulante hulp. 2. Mate van detaillering in registratie van reden van uitval Er is sprake van een oplopende mate van detaillering in de gegevensuitvraag van reden van uitval: – Deze beperkt zich voor de indicator ‘drop out’ uit de GGZ en verslavingszorg tot • eenzijdige beëindiging van de behandeling/begeleiding door de cliënt, én –
• tussentijds overlijden van de cliënt. De indicator ‘reden beëindiging hulp’ uit de jeugdzorg kent óók rubrieken voor • eenzijdige beëindiging door Bureau Jeugdzorg of Jeugd & Opvoedhulp • externe omstandigheden en overmacht (waaronder verhuizing en overlijden van de cliënt)
–
• reden onbekend, niet van toepassing of overig. De indicator ‘reden afsluiting hulpverlening’ uit de Rotterdamse gezinscoaching trajecten en jongerentrajecten is het meest gedetailleerd van opzet: • eerst is er een vraag (item): is de hulpverlening voortijdig beëindigd? (ja/nee) • dan is er een vraag (item): als de hulpverlening voortijdig is beëindigd, wie heeft dit dan gedaan? (cliënt, coach of instelling, samen, of externe omstandigheden) • tot slot wordt in meer detail uitgevraagd wat de reden is voor de voortijdige beëindiging; mogelijke antwoorden zijn bijvoorbeeld ‘problematiek werd te ernstig ingeschat’, ‘problematiek werd onderschat’, ‘incident/verergering problematiek’, ‘onwerkbare hulpverlenersrelatie’, ‘jongere/gezin niet gemotiveerd’, ‘jongere/gezin weigert/onbereikbaar; (gezinscoaching: 8 antwoordcategorieën, jongerentrajecten: 9 antwoordcategorieën; overlijden valt onder de antwoordcategorie ‘anders’).
PI2: Mate van uitval uit aanbod
9
Het vertrekpunt was dat uitval uit aanbod een signaal is dat de cliënt niet tevreden is over het aanbod. Het bovenstaande maakt duidelijk dat er meerdere redenen kunnen zijn voor beëindiging van trajecten. Voor alle drie de indicatoren geldt dan ook dat in de uitvraag geëxpliciteerd wordt of het gaat om eenzijdige beëindiging door de cliënt. De indicatoren verschillen wel duidelijk in de mate van detaillering in de uitvraag van de reden van beëindiging. Er geldt: een meer gedetailleerde uitvraag geeft meer inzicht in tevredenheid, maar ook een hogere registratiedruk. De indicator uitval uit aanbod geeft alleen een indicatie over tevredenheid over het aanbod wanneer in de gegevensuitvraag expliciet naar voren komt of het om eenzijdige beëindiging door de cliënt gaat. Er geldt: een meer gedetailleerde uitvraag geeft meer inzicht in tevredenheid, maar ook een hogere registratiedruk. Ook voor licht ambulante hulp is het zaak de juiste balans te vinden. 3. Trajecten in de tijd: aanmelding, start en beëindiging Een aandachtspunt voor het meten van uitval uit aanbod is dat er sprake moet zijn van een aanwijsbare start van de hulpverlening. In de berekeningen voor de indicatoren ‘drop out’ (GGZ en verslavingszorg) en ‘reden beëindiging hulp’ (jeugdhulp) worden expliciet exclusiecriteria gehanteerd: – ‘drop out’: cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (“alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis”) doen niet mee in de berekeningen – ‘reden beëindiging hulp’ : er kan pas sprake zijn van beëindiging van hulp als een hulpverleningsplan tot stand is gekomen. De Rotterdamse gezinscoaching trajecten en jongerentrajecten variëren in duur, intensiteit en werkwijze. De toeleiding en regie zijn vermoedelijk minder strak dan in de hulpverlening in de GGZ en verslavingszorg (via DBC’s/ZZP’s) en jeugdzorg (via indicatiebesluiten met aansluitende hulpverleningsplannen). In de Rotterdamse hulpverlening is daarom veel aandacht uitgegaan naar het definiëren van de start van de hulpverlening. De datum van aanmelding voor een traject en de datum van de start van de hulpverlening worden apart geregistreerd. Via afzonderlijke items/vragen wordt nagevraagd of de hulpverlening na een aanmelding wel is gestart, en zo nee, waarom niet. Daarna volgen pas de ‘eigenlijke” vragen over uitval uit aanbod, te weten: is de hulpverlening voortijdig beëindigd?, en zo ja, door wie en waarom? Bij licht ambulante hulp is het totale aantal contacten tussen cliënt en hulpverlener beperkt. De toeleiding is wellicht ook minder goed geprotocolleerd. Voor ieder specifiek aanbod van licht ambulante hulp (ieder product) moet daarom scherp gedefinieerd worden wat wel en niet onder de hulpverlening valt, wanneer deze start, en wanneer sprake is van voortijdige beëindiging van de hulpverlening. Om uitval uit aanbod te meten moet voor ieder aanbod van licht ambulante hulp (ieder product) scherp gedefinieerd worden wat wel en niet onder de hulpverlening valt, wanneer deze start, en wanneer sprake is van voortijdige beëindiging van de hulpverlening. 4. Vergelijken en aggregeren van uitvalgegevens voor licht ambulante hulp Als men uitvalgegevens voor producten binnen één organisatie of tussen organisaties wil vergelijken, dan dient men zich af te vragen of de populaties die deze producten ontvangen wel vergelijkbaar zijn. Rekenkundig is het niet moeilijk om uitvalgegevens voor verschillende producten en/of organisaties te aggregeren tot één uitvalcijfer: dit vergt alleen een juiste omgang met de tellers en noemers waaruit de indicatoren worden berekend. Ook voor aggregatie geldt echter dat de populaties die de producten ontvangen vergelijkbaar moeten zijn.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
10
Als men uitvalgegevens voor licht ambulante hulp wil vergelijken en/of aggregeren, dan dient men zich sterk af te vragen of de populaties die de betrokken producten ontvangen (voldoende) vergelijkbaar zijn. 5. Geautomatiseerde registratie (ICT)? In het Rotterdamse project is de monitoring van de gezinscoaching trajecten en jongerentrajecten werkenderwijs ingevoerd. Het bleek dat de informatiesystemen van de zorgaanbieders die de trajecten verzorgen niet zonder meer waren ingericht op het leveren van de gevraagde gegevens. De prestatieindicatoren werden via Excel spreadsheets aan de opdrachtgevende partij, de GGD Rotterdam-Rijnmond, aangeleverd. Het aanleveren van de indicatoren was handwerk: dit vergt extra tijdsinvestering en is foutgevoelig. De vraag is in hoeverre de informatiesystemen van verschillende aanbieders van licht ambulante hulp zijn ingericht op (1) registratie van de gegevens die ten grondslag liggen aan de prestatieindicatoren, en (2) het genereren en uitleveren van die prestatie-indicatoren. Hoewel de benodigde gegevens voor de indicator uitval uit aanbod op zichzelf relatief eenvoudig zijn, moet de complexiteit van registratie en aanlevering van de gegevens/indicatoren via informatiesystemen moet niet worden onderschat. De complexiteit van registratie en aanlevering van ook relatief eenvoudige gegevens/indicatoren via informatiesystemen moet niet worden onderschat. Handwerk kan nodig zijn maar vergt extra tijdsinvestering en is foutgevoelig.
2.2.4. Literatuur Geurts, E., van Yperen, T. (2010) Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren. Definities en spelregels. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut / MOgroep Jeugdzorg. Meima, A., Goldschmeding, J., van der Elst, M., Jansen, W. (2011) Eindrapportage Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies. Rotterdam, GGD Rotterdam-Rijnmond. Steenhoven, P. van der , Veen, D. van (2010) NJi-Monitor Gemeenten en onderwijs 2009. Bestuurlijke afspraken over ZAT en zorg in en om school. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ/VZ (2010). Kernset prestatie-indicatoren 2012. Geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Den Haag: Zichtbare Zorg Geestelijke Gezondheidszorg. VWS (2010). VWS en V&J (2010). Rapportageformat Beleidsinformatie Jeugdzorg 2011. Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Yperen, T., Graaf, M. (2011) Ambulante Jeugdzorg. In: Orthopedagogische probleemvelden en voorzieningen in Nederland (red.: Ploeg, J. van der, Scholte E.). Apeldoorn, Garant Uitgevers.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
11
Bijlage: Geoperationaliseerde indicatoren voor uitval uit aanbod Indicator
Welk gegeven?
Hoe te meten?
Definities
Bereik Jeugdgezondheidszorg; Inspectie voor de gezondheidszorg – Toetsingskader en normering Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg 2011, RIVM – Standpunt Bereik van de jeugdgezondheidszorg Het al dan niet in beeld en bereikt hebben van jeugdigen door de jeugdgezondheidszorg. Bereik betreft het percentage jeugdigen die jeugdgezondheidszorg heeft gezien, gemeten op een aantal contactmomenten. In ‘beeld hebben’ wil zeggen dat een jeugdgezondheidszorgorganisatie weet bij wie jeugdigen woonachtig in haar werkgebied in zorg zijn. Uiteindelijk worden twee scores afgeleid: (1) een “score bereik JGZ 0-4” (2) een “score bereik JGZ 4-19”. In de uitwerking is sprake van drie specifieke indicatoren, te meten op vier leeftijden (zie onder “Bij wie meten?”). (1) Percentage kinderen in beeld: Teller: het aantal kinderen uit de noemer dat in beeld is bij de JGZ, op de peildatum. Noemer: het aantal kinderen zoals gespecificeerd bij “Bij wie meten?” dat woonachtig is in het eigen werkgebied op de peildatum . (2) Percentage kinderen in zorg, woonachtig in het eigen werkgebied, bereikt op het contactmoment: Teller: het aantal kinderen uit de noemer dat gezien is door de eigen JGZorganisatie op het regulier contactmoment, op de peildatum (voor 1-jarigen: gezien door de eigen JGZ-organisatie op ten minste vier reguliere contactmomenten in de leeftijd van 0-1 jaar, op de peildatum). Noemer: het aantal kinderen zoals gespecificeerd bij “Bij wie meten?” dat in zorg is en woonachtig is in het eigen werkgebied op de peildatum. (3) Percentage kinderen in zorg, woonachtig in een ander werkgebied, bereikt door de JGZ-organisatie op het contactmoment: Teller: het aantal kinderen uit de noemer die zijn gezien op regulier contactmoment, op de peildatum (voor 1-jarigen: gezien op ten minste vier reguliere contactmomenten in de leeftijd van 0-1 jaar, op de peildatum). Noemer: het aantal kinderen zoals gespecificeerd bij “Bij wie meten?” dat in zorg is, woonachtig is in een ander werkgebied en die voor regulier contactmoment overgedragen zijn gekregen van een andere JGZ-organisatie, op de peildatum. In beeld: Het in beeld hebben van jeugdigen betreft het totale aantal jeugdigen woonachtig in het werkgebied van de JGZ-organisatie waarvan bij deze organisatie bekend is of zij in zorg zijn bij de eigen organisatie of ‘elders in zorg’ zijn. In zorg: De JGZ-organisatie die verantwoordelijk is de jeugdige jeugdgezondheidszorg aan te bieden heeft de jeugdige in zorg. Dit kunnen zowel jeugdigen woonachtig in het werkgebied van de JGZ-organisatie betreffen, als jeugdigen woonachtig in het werkgebied van een collega JGZ-organisatie waarvan de zorg overgedragen is gekregen. Elders in zorg: Jeugdigen woonachtig in het werkgebied van een JGZ-organisatie waarvan bij de organisatie bekend is dat zij in zorg zijn bij een andere zorgorganisatie. Dit wordt gesplitst in jeugdigen die in zorg zijn bij een andere JGZ-organisatie en jeugdigen die in zorg zijn bij een andersoortige zorgorganisatie, zoals de huisarts, de medisch specialist of een antroposofisch consultatiebureau die zich niet aan de JGZ richtlijnen houdt. Werkgebied Het postcodegebied waarvoor de gemeente de uitvoering van de JGZ-taken uit de Wpg heeft aangewezen aan een JGZ-organisatie die daardoor verantwoordelijk wordt voor het leveren van jeugdgezondheidszorg aan alle jeugdigen woonachtig in het aangewezen postcodegebied. Het gaat hier om alle jeugdigen die staan ingeschreven in de GBA en degenen die niet in de GBA staan, maar van wie wel bij de JGZ-organisatie bekend is dat ze in het werkgebied wonen. Leeftijden (thematisch Toezicht JGZ 2011): 0-1 jaar: kinderen die tussen 1-1-2010 en 1-1-2011 1,1 jaar werden 1 jaar: kinderen die tussen 1-1-2010 en 1-1-2011 1,1 jaar werden 3 jaar: kinderen die tussen 1-1-2010 en 1-1-2011 3,4 jaar werden 5 jaar: kinderen die tussen 1-1-2010 en 1-1-2011 5,6 jaar werden
PI2: Mate van uitval uit aanbod
12
Bij wie meten?
Wie bepaalt? Wanneer meten? Opslag en aggregatie van gegevens
Betekenis van de cijfers
13/14 jaar: kinderen die tussen 1-1-2010 en 1-1-2011 14,4 jaar werden Alle jeugdigen Alle 0- tot 19-jarigen waarvan bekend is dat ze op een door een JGZ-organisatie gekozen peilmoment in het werkgebied van de JGZ-organisatie wonen. Kinderen met de onderstaande leeftijden, conform de definities: (1) Percentage kinderen in beeld: kinderen van 0 tot 1 jaar, van 3 jaar, van 5 jaar of groep 2 van de basisschool (PGO2), en van 13/14 jaar of klas 2 VO (PGO 2VO). (2) Percentage kinderen in zorg, woonachtig in het eigen werkgebied, bereikt op het contactmoment, én (3) Percentage kinderen in zorg, woonachtig in een ander werkgebied, bereikt door de JGZ-organisatie op het contactmoment: kinderen van 0 tot 1 jaar, van 3 jaar, van 5 jaar of groep 2 van de basisschool (PGO2), en van 13/14 jaar of klas 2 VO (PGO 2VO). Sinds 2010 registreren medewerkers van JGZ-organisaties informatie in Digitaal Dossier JGZ-systemen (DD JGZ). Als handvat voor JGZ-organisaties zijn registratieprotocollen opgesteld om de indicatoren op juiste en uniforme wijze aan te leveren. De protocollen zijn gebaseerd op elementen en antwoordmogelijkheden in de Basisdataset (BDS) JGZ. De registratieprotocollen zijn opgesteld voor indicatoren met gesloten vragen die door registratie in het DD JGZ én volgens de BDS JGZ kunnen worden beantwoord. Daarbij is uitgegaan van de gegevens die tijdens de reguliere contactmomenten worden geregistreerd en waarbij geen specifieke registratie nodig is voor de aanlevering van de indicatoren. Rapportage geschiedt op het niveau van de JGZ-organisatie. IGZ hanteert de volgende normering: Score bereik JGZ 0-4 In de startblokken: Het is niet duidelijk hoeveel kinderen van 0-1 jaar en 3 jaar de JGZ ziet. Op weg: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is <95 procent. Flink eind gevorderd: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 95 tot 99 procent. Perfect: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 99 t/m100 procent.
Bron
Indicator Welk gegeven?
Hoe te meten?
Score bereik JGZ 4-19 In de startblokken: Het is niet duidelijk hoeveel kinderen van 5 jaar en 13-14 jaar de JGZ ziet. Op weg: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is <95 procent. Flink eind gevorderd: Gegevens over het bereik zijn bekend. Het bereik is 95 tot 99 procent. Perfect: Gegevens over het bereik zijn op basis van registratie bekend. Het bereik is 99 t/m 100 procent. Inspectie voor de Gezondheidszorg (2010). Toetsingskader en normering Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg 2011. Utrecht: Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dunnink, G (2010). Standpunt Bereik van de jeugdgezondheidszorg. Bilthoven: RIVM. RIVM/Centrum Jeugdgezondheid (2010). Registratieprotocollen JGZ indicatoren voor de IGZ. Bilthoven: RIVM/Centrum Jeugdgezondheid.
Drop out; Kernset prestatie-indicatoren GGZ en verslavingszorg, verslagjaar 2012 Definitie drop out: eenzijdige beëindiging (tegen het advies van de behandelaar) van de behandeling/begeleiding door de cliënt. Overlijden valt hier niet onder. Beschrijving indicator: Het percentage behandeltrajecten (uitgedrukt in DBC of ZZP) dat eenzijdig door cliënt (tegen het advies van de behandelaar) werd beëindigd per Resultaat Verantwoordelijke Eenheid (RVE). Bepalen van de indicatorwaarde: Deel de teller door de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%
PI2: Mate van uitval uit aanbod
13
Teller: Het aantal behandeltrajecten (uitgedrukt in DBC of ZZP) uit de noemer dat eenzijdig door de cliënt werd beëindigd. Noemer: Het aantal afgesloten DBC’s tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of ZZP’s die liepen tussen 1/1/2012 en 31/12/2012.
Bij wie meten? Wie bepaalt? Wanneer meten? Opslag en aggregatie van gegevens Betekenis van de cijfers Bron
Indicator Welk gegeven? Hoe te meten?
Exclusiecriteria voor de noemer: – Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). – Cliënten waarbij het behandeltraject en DBC is beëindigd met als reden overlijden van de cliënt. Alle DBC’s (behandeltrajecten:behandeling-/begeleidingstraject) die zijn afgesloten tussen 01/01/2012 en 31/12/2012, of waarbij de ZZP liep tussen 01/01/2012 en 31/12/2012. Registratie door medewerker zorgaanbieder Registratie bij afsluiting van DBC/ZZP; rapportage geschiedt per behandeljaar. Percentages cliënten in de onderscheiden rubrieken Zie hoofdtekst Stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ/VZ (2010). Kernset prestatie-indicatoren 2012. Geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Den Haag: Zichtbare Zorg Geestelijke Gezondheidszorg.
Prestatie-indicator 3 “mate van reguliere beëindiging van hulp (reden beëindiging hulp)”; Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren jeugdzorg Reden beëindiging maatregel of zorg. Onder dat laatste wordt verstaan de reden op grond waarvan het bureau jeugdzorg - gehoord hebbende de zorgaanbieder en de cliënt - bepaalt dat de zorg beëindigd is. Volgens de onderstaande rubrieken: 1. Zorg in overeenstemming tussen cliënt, Bureau Jeugdzorg en Jeugd & Opvoedhulp beëindigd. Dit omvat onder meer: – De zorg is in overeenstemming conform de duur van de hulp zoals vastgelegd in het (indicatiebesluit en het daarop aansluitende) hulpverleningsplan beëindigd. – De zorg is in overeenstemming voortijdig beëindigd, bijvoorbeeld omdat de doelen zijn gehaald en zorg niet meer nodig is. Dit omvat niet: – De zorg is voortijdig beëindigd, zonder overeenstemming – De zorg is beëindigd door externe omstandigheden – De zorg is beëindigd nog voordat een hulpverleningsplan tot stand is gekomen 2. Zorg eenzijdig beëindigd. Dit dient nader gespecificeerd te worden in: 2.1 De zorg is eenzijdig door de cliënt beëindigd. Dit omvat onder meer: – De zorg eindigt volgens de termijn zoals vastgelegd in het indicatiebesluit en/of het hulpverleningsplan, de hulpverlener wil de zorg continueren, maar de cliënt niet. – De cliënt eindigt de zorg voortijdig. 2.2 De zorg is eenzijdig door Bureau jeugdzorg of Jeugd & Opvoedhulp beëindigd. Dit omvat onder meer: – De zorg eindigt volgens de termijn zoals vastgelegd in het indicatiebesluit en/of het hulpverleningsplan, de cliënt wil de zorg continueren, maar de hulpverlening niet.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
14
Bij wie meten? Wie bepaalt? Wanneer meten? Opslag en aggregatie van gegevens Betekenis van de cijfers Bron
Indicator
Welk gegeven? Hoe te meten?
– De hulpverlener of Bureau Jeugdzorg beëindigt de zorg voortijdig. Zorg eenzijdig beëindigd omvat niet: – De zorg is voortijdig beëindigd in overeenstemming – De zorg is beëindigd door externe omstandigheden – De zorg is beëindigd nog voordat een hulpverleningsplan tot stand is gekomen. 3. Zorg beëindigd door externe omstandigheden of door overmacht. Dit omvat onder meer: – De zorg is in overeenstemming beëindigd in verband met verhuizing van de cliënt. – De cliënt is overleden. 4. Reden onbekend, niet van toepassing of overig. Score per jeugdige De reden van beëindiging wordt gerapporteerd door Jeugd & Opvoedhulp aan Bureau Jeugdzorg bij beëindiging van het zorg-traject. Bij datum beëindiging zorg-traject en bij voortijdige beëindiging. Bevraging en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of drie weken (21 dagen) na de datum beëindiging zorg-traject. Percentages cliënten in de onderscheiden rubrieken Zie hoofdtekst Geurts, E., van Yperen, T. (2010) Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren. Definities en spelregels. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut / MOgroep Jeugdzorg.
Reden afsluiting hulpverlening; Project “Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies” voor door de gemeente Rotterdam gefinancierde jongerentrajecten en gezinscoaching trajecten Het na aanmelding niet starten dan wel voortijdig beëindigen van hulpverlening, bijbehorende redenen plus, in geval van voortijdige beëindiging, de vraag wie de hulpverlening beëindigt. Via de onderstaande vijf deelvragen. 1. Is de hulpverlening gestart? – ja/nee 2. Indien de hulpverlening niet is gestart, wat is hier dan de reden voor? bij gezinscoaching traject: – geen hulp nodig – problematiek te zwaar – gezin verhuisd – gezin weigert / onbereikbaar – anders bij jongerentraject: – geen hulp nodig – problematiek te zwaar – jongere verhuisd – jongere weigert / onbereikbaar – ouders werken niet mee – jongere/ouders gemotiveerd voor andere hulp – anders 3. Is de hulpverlening voortijdig beëindigd? – ja/nee 4. Indien de hulpverlening voortijdig is beëindigd, wie heeft de hulpverlening dan beëindigd? bij gezinscoaching traject: – het gezin – de coach of instelling – gezin en coach/instelling samen – externe omstandigheden bij jongerentraject:
PI2: Mate van uitval uit aanbod
15
Bij wie meten? Wie bepaalt? Wanneer meten? Opslag en aggregatie van gegevens Betekenis van de cijfers Bron
– jongere of ouders – coach of instelling – jongere/ouders en coach/instelling samen – externe omstandigheden 5. Indien de hulpverlening voortijdig is beëindigd, wat is hier dan de reden voor? bij gezinscoaching traject: – problematiek werd te ernstig ingeschat – problematiek werd onderschat – incident / verergering problematiek – gezin verhuisd – gezin niet gemotiveerd – gezin weigert / onbereikbaar – onwerkbare hulpverlenersrelatie – anders bij jongerentraject: – problematiek werd te ernstig ingeschat – problematiek werd onderschat – incident / verergering problematiek – jongere verhuisd – jongere niet gemotiveerd – jongere zit in gevangenis – jongere weigert / onbereikbaar – onwerkbare hulpverlenersrelatie – anders Bij alle voor een traject aangemelde jongeren/gezinnen. Eenheid van meten is bij een jongerentraject de jongere en bij een gezinscoaching traject het gezin. Registratie door medewerker zorgaanbieder Registratie bij afsluiting van traject. Percentages cliënten in de onderscheiden rubrieken Zie hoofdtekst Meima, A., Goldschmeding, J., van der Elst, M., Jansen, W. (2011) Eindrapportage Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies. Rotterdam, GGD RotterdamRijnmond.
PI2: Mate van uitval uit aanbod
16