Indicator 3: De mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van problematiek ervaren na ingezette ondersteuning Project ‘Doorontwikkeling, uitwerking en toetsing basisset prestatie-indicatoren lokale zorg voor jeugd’ Anne Addink, september 2013
Aanpak en samenvatting Voor de operationalisering van de indicator ‘mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van problematiek ervaren na ingezette ondersteuning’ is eerst op een rij gezet wat in eerdere rapporten is geschreven over het doel van de indicator, de afbakening en de wijze waarop de indicator gemeten kan/moet worden. Vervolgens zijn instrumenten geïnventariseerd die mogelijk bruikbaar zijn voor het meten van afname van de problematiek (zie bijlage). De instrumenten zijn op een aantal kenmerken samengevat om een vergelijking te kunnen maken. De belangrijkste uitkomsten tot nu toe zijn: - De indicator wordt toegespitst op de inzet van (intensieve)ondersteuning bij problemen van cliënten. Het gaat hierbij om diensten waarbij sprake is van hulpverleningstrajecten bestaand uit meerdere contacten. - De mate waarin de problematiek van de cliënt is verminderd kan op twee manieren worden gemeten: 1. door de ‘objectieve’ aanwezigheid van problemen in kaart te brengen bij de start en het einde of 2. door bij beëindiging van de hulp na te gaan in welke mate de cliënt zelf ervaart dat zijn problemen door de inzet van de ondersteuning zijn verminderd. - Er bestaat een groot aantal instrumenten om de aard en/of de ernst van (specifieke) problemen in kaart te brengen. Ter ondersteuning van het maken van een keuze voor een instrument is een vergelijking op kenmerken gemaakt voor de instrumenten die gebruikt worden binnen de jeugd- en opvoedhulp, jeugd GGZ en Jeugdgezondheidszorg. Daarnaast worden twee recent ontwikkelde instrumenten beschreven waarmee de problematiek (in de omstandigheden) van gezinnen in kaart gebracht kunnen worden. - Voor het in kaart brengen van de door cliënten ervaren afname van problemen zijn items van het instrument BESTE bruikbaar.
1 Doel Het doel van deze indicator is om de succesvolle interventies die zijn gepleegd te meten. De indicator meet het succes van de ervaren vermindering van de problematiek (Monsjou et al, 2010). De indicator lijkt bedoeld voor het bestuur en het management van het CJG om te kunnen sturen op de door cliënten ervaren vermindering van de problematiek. Die sturing is in principe mogelijk door bijvoorbeeld ervoor te zorgen dat er effectieve interventies worden ingezet, dat uitvoerend medewerkers de gelegenheid hebben over de verbetering van de effectiviteit van het aanbod mee te praten en dat zij zich effectieve werkvormen eigen kunnen maken (via bijvoorbeeld scholing). Ook professionals kunnen de informatie in principe gebruiken om zichzelf en elkaar te sturen in effectief werken. In teambijeenkomsten, bijvoorbeeld, kan bekeken worden bij welke personen veel of juist weinig verandering in de problemen worden gemeten en welke verbeteracties daarbij passen. In de jeugdzorg is al ervaring opgedaan met het op deze wijze gebruiken van de informatie door teams. Van belang blijkt daarin dat bestuur, management én professionals daarin dezelfde meet-en-verbeter-beweging nastreven (Van Yperen & Van der Steenhoven, 2011). PI3: Vermindering ernst problematiek
1
De gegevens over de afname van de problematiek biedt gemeenten een beeld van de effectiviteit van steun/hulp in termen van afname van problemen.
2 Afbakening: Waar gaat het om? In de basisset is voorgesteld deze indicator toe te spitsen op de inzet van (intensieve)ondersteuning bij problemen van cliënten. Het gaat dan om diensten waarbij sprake is van hulpverleningstrajecten die uit meerdere contacten bestaan. Binnen de lokale jeugdhulp zijn vijf functies (taken) te onderscheiden : 1. Signaleren en toeleiden 2. Voorlichting, advies en pedagogische ondersteuning 3. Organiseren integrale zorg & coördinatie van zorg 4. Monitoren, screenen, vaccineren 5. Samenwerken met het onderwijs Diensten op het gebied van ‘pedagogische ondersteuning’ (onderdeel van functie 2) en diensten die in het kader van de derde taak ‘organiseren integrale zorg & coördinatie van zorg aan gezinnen’ worden ingezet, zijn vormen van intensieve ondersteuning (zie inventarisatie diensten en producten deelproject 2b). De afname van problematiek kan op verschillende manieren in kaart worden gebracht. De mate waarin de problematiek van de cliënt is verminderd kan worden gemeten door te kijken naar de mate waarin de cliënt zelf ervaart dat zijn problemen door de inzet van de ondersteuning zijn verminderd of door de ‘objectieve’ aanwezigheid van problemen in kaart te brengen bij de start en het einde van de hulp. Bij de eerste optie wordt alleen bij het einde gevraagd ‘Hoeveel zijn uw problemen met … minder geworden heel veel minder, een beetje, niet minder of juist erger?’ Deze eenvoudige opzet vraagt weinig tijd en moeite van betrokken partijen. In het tweede geval wordt de problematiek bij de start van de ondersteuning en aan het einde gemeten met behulp van een of meerdere instrumenten. Ervaringen in de jeugdzorg laten zien dat het uitvoeren van een beginmeting met een goed instrument bewerkelijk maar tegelijk ook heel nuttig is. Uitkomsten over groepen cliënten (uit verschillende periodes of uit verschillende locaties) zijn namelijk alleen goed te vergelijken als de kenmerken van de problematiek aan het begin van de ondersteuning bekend zijn. Goede interpretatie van de mate van probleemafname is alleen mogelijk als ook de aard en ernst van het probleem aan het begin van de ondersteuning bekend zijn (Van Yperen & Van der Steenhoven, 2011).
3 Hoe te meten? 3.1 Meten ervaren afname van problemen Voor het meten van de door de cliënt ervaren afname van problematiek kan de Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect (BESTE) worden ingezet. De BESTE is een instrument om de tevredenheid van cliënten te meten (zie indicator 1) en omvat items die bruikbaar zijn om de ervaren afname van de problematiek in kaart te brengen. De items bieden zicht op de indruk die bij cliënten en hulpverleners bestaat over de mate dat de geboden hulp heeft geleid tot vooruitgang op bepaalde gebieden. De BESTE wordt afgenomen bij zowel de hulpverlener en ouders. De vragenlijst voor jongeren is in 2004 nog niet officieel en daardoor geen onderdeel van de handleiding. Ouders
-
Is het gedrag van het kind veranderd door de hulpverlening? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is er door het contact met de hulpverlening in het functioneren van het gezin iets
PI3: Vermindering ernst problematiek
2
-
Jongeren
-
Hulpverlener
-
-
veranderd? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is er door het contact met de hulpverlening iets veranderd in de manier waarop u uw kind opvoedt? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is jouw gedrag veranderd door de hulpverlening? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is er door het contact met de hulpverlening in het functioneren van het gezin iets veranderd? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is het gedrag van het kind veranderd door de hulpverlening? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is er door het contact met de hulpverlening in het functioneren van het gezin iets veranderd? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen) Is er door het contact met de hulpverlening iets veranderd in de manier waarop de ouder zijn/haar kind opvoedt? (Eerder slechter dan beter/niets veranderd/wel wat verbeterd/goed vooruitgegaan/niet te beoordelen)
3.2 Voor- en nameting met instrumenten Er bestaat een groot aantal instrumenten om de aard en/of de ernst van (specifieke) problemen in kaart te brengen. Een instrument is een hulpmiddel waarmee een professional systematisch gegevens kan verzamelen, ordenen en analyseren over zijn cliënten en over zijn professionele handelen. Een selectie maken uit deze grote hoeveelheid instrumenten is niet eenvoudig. Instrumenten: overwegingen bij een keuze Verschillende overwegingen zijn van belang bij het maken van een keuze voor een instrument: 1 Domein: Om de afname van de problemen in kaart te brengen moeten de instrumenten de problemen waarmee cliënten zich melden goed dekken. De keuze van de instrumenten vraagt dus dat het aansluit bij de meest voorkomende problemen waar jeugdigen en ouders zich mee melden en omvatten meerdere domeinen Om met behulp van instrumenten de vermindering van de problematiek in kaart te brengen is het belangrijk te weten wat de meest voorkomende problemen zijn waarmee jeugdigen en ouders zich melden bij de lokale jeugdhulp. Uit landelijke en regionale onderzoeken blijkt dat de meeste vragen, zorgen of problemen van ouders gaan over: 1. Aanpak van de opvoeding: grenzen stellen 2. Lastig gedrag 3. Emotionele ontwikkeling 4. Vertraging in de ontwikkeling 5. Gezondheid en lichamelijke ontwikkeling (www.nji.nl) Deze vragen betreffen verschillende domeinen: zowel problemen in de opvoeding als kindproblemen op verschillende gebieden. In de notitie ‘Het CJG: definitie en prestaties’ wordt onderscheid gemaakt in de volgende domeinen waar de uitvoering van de taken in de lokale zorg voor jeugd gestalte in krijgt: •
De ontwikkeling en het welbevinden van de jeugdige: - Lichamelijk;
PI3: Vermindering ernst problematiek
3
•
Cognitief; Psychisch; Sociaal;
De kwaliteit van de omgeving, zover relevant voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen: - Fysiek (speelruimte, gezondheidsbedreigingen etc); - (Sociaal)pedagogisch (opvoeders, opvoedingsklimaat omgeving); - Economisch en sociaal-cultureel (mogelijkheden tot ontplooiing, mogelijkheden tot participatie in onderwijs, arbeid, sociale verbanden etc.) (Van Yperen en van den Berg, 2012)
Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families is door praktijkwerkers en wetenschappers in Groot-Brittannië ontwikkeld voor het onderzoeken van problematische opvoedingssituaties. Het kader wordt weergegeven door de volgende driehoek: In het midden van de driehoek staat het welzijn van het kind. Bij het in kaart brengen wat er aan de hand is, staat het bewaken (zo nodig veiligstellen) en bevorderen van het welzijn van het kind steeds centraal. Het welzijn van het kind wordt bepaald door de interactie tussen drie domeinen (de drie zijden van de driehoek): 1. De ontwikkelingsbehoeften van het kind; 2. de capaciteiten van de ouders (opvoeders) om in die behoeften te voorzien; 3. de invloed van gezins- en omgevingsfactoren op enerzijds de capaciteiten van de ouders en anderzijds het kind. Deze drie domeinen zijn onderling verbonden. Elk domein bestaat uit een aantal essentiële dimensies, die worden beschreven. Horwath (2009) geeft een uitgebreide beschrijving en onderbouwing van dit framework in het boek The Child’s World. http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/WatWerkt_Indicatiestelling.pdf 2. Doel: Er bestaan instrumenten voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld vroegsignalering, screening, diagnostiek, risicotaxatie en effectmeting. Het werken met instrumenten, wordt bij voorkeur zoveel mogelijk geïntegreerd in de werkwijze van de intensieve ondersteuning. Wanneer de resultaten van instrumenten niet alleen gebruikt worden voor effectmeting of om de afname van de problematiek te meten maar ook als input bij het stellen, onderbouwen en evalueren van doelen tijdens de hulpverlening is de kans groter dat de instrumenten structureel worden gebruikt. Bij de keuze van instrumenten is het wenselijk dat in beide doelen wordt voorzien. 3.Doelgroep: Vaak zijn de instrumenten voor een specifieke leeftijdsgroep van toepassing of zijn er verschillende versies van een instrument voor verschillende leeftijden. Bij gestandaardiseerde instrumenten is het van belang om de leeftijd waar het instrument voor bedoeld is strikt te handhaven. De lokale zorg voor jeugd omvat de gezinnen met jeugdigen in leeftijdsgroep van -9 maanden tot 23 jaar. De gekozen instrumenten moeten aansluiten bij de hele leeftijdsrange. 4. Informanten: Instrumenten kunnen gebruik maken van verschillende informanten (jeugdige, ouders, beroepskrachten) of een combinatie van informanten. Uit onderzoek blijkt dat ouders, jeugdigen en professionals heel verschillend tegen de resultaten van hulp aankijken (Van Yperen & Van der Steenhoven, 2011). Moeders beoordelen de problemen van kinderen vaak als ernstiger dan jeugdigen. Daarnaast blijkt de respons van ouders en jeugdigen over het algemeen lager dan die van hulpverleners. Geurts, 2010). Gegevens die verzameld zijn bij verschillende informanten zijn dus niet zondermeer met elkaar te vergelijken. Bij de keuze van instrumenten moet hier rekening mee gehouden worden. 5. De kwaliteit van het instrument: Voor een betrouwbare meting is het belangrijk dat de kwaliteit van het instrument voldoende is. De betrouwbaarheid (uitkomst is niet van toeval afhankelijk) en de validiteit (het instrument meet wat het beoogt te meten) van instrumenten wordt vaak wel onderzocht. De vraag of een instrument ook verandering kan vaststellen wordt minder vaak onderzocht. Bij de keuze van instrumenten PI3: Vermindering ernst problematiek
4
moet worden nagegaan of de kwaliteit voldoende is en of specifiek bekend is of het instrument in staat is verandering vast te stellen. 6. Bruikbaarheid: Van een aantal instrumenten is bekend hoe de gebruikers (jeugdigen, ouders, beroepskrachten) de instrumenten beoordelen. Voor de uitvoerbaarheid van een meting zijn zaken als tijdsinvestering en gebruikersgemak van belang.
3.3 Beschikbare instrumenten Voor een eerste selectie van beschikbare instrumenten is geïnventariseerd welke instrumenten formeel worden gebruikt in naburige werkvelden: jeugd- en opvoedhulp, jeugd-GGZ en jeugdgezondheidszorg. Naast de instrumenten in deze werkvelden bestaan er nog verschillende andere instrumenten die mogelijk ook van toepassing kunnen zijn voor het werkveld van de lokale jeugdhulp. De Databank Instrumenten Richtlijnen en Kwaliteitsstandaarden (DIRK) bevat een groot aantal andere instrumenten die betrekking hebben op de relevante domeinen. In de publicatie Instrumenten en richtlijnen binnen de Centra voor Jeugd en Gezin (De Baat, 2010) wordt een uitgebreid overzicht gegeven van verschillende categorieën instrumenten die voor deze centra gebruikt kunnen worden. Er is voor gekozen om te starten met een ‘beoordeling’ van de instrumenten die in de jeugd- en opvoedhulp, jeugd-GGZ en jeugdgezondheidszorg worden gebruikt. Deze instrumenten zijn al geselecteerd voor gebruik in de praktijk. Dit betekent dat er ervaring met deze instrumenten in de praktijk is opgedaan. Ook biedt het mogelijkheden om aan te sluiten op naburige velden die zich richten op de zorg voor jeugd. Daarnaast worden twee alternatieven beschreven die recent zijn ontwikkeld of vertaald die de problematiek in kaart brengen van gezinnen. Dit biedt mogelijkheden om aansluiten op gemeentelijke diensten die zich richten op de ouders, het gezin en de omstandigheden van het gezin. Instrumenten uit andere werkvelden op het gebied van zorg voor jeugd In de werkvelden jeugd GGZ en jeugd- en opvoedhulp zijn eveneens prestatie indicatoren ontwikkeld waar de verandering of afname van problemen wordt gemeten. In de Jeugdgezondheidszorg is geen vergelijkbare indicator opgesteld maar worden verschillende instrumenten ingezet voor het signaleren van problemen. Hieronder wordt per werksoort de toegepaste instrumenten opgesomd. Een uitgebreidere beschrijving van de instrumenten is opgenomen in de bijlage. Jeugd- en opvoedhulp In het werkveld Jeugd- en opvoedhulp is een van de prestatie-indicatoren ‘de mate waarin de ernst van de problematiek gemeten aan het begin van de hulp is afgenomen bij de beëindiging van de hulp’. Dit wordt gemeten met de FJ schaal (functioneren jeugdige) en KO-schaal (kwaliteit opvoeding) van de STEP (Standaard Taxatie Ernst Problematiek) . Het is mogelijk om informatie verzameld met meer specifieke instrumenten (o.a. CBCL, SDQ, SPsy, NOSIK, VGP, GKS, SAVRY), met een aantal voorbehouden, geautomatiseerd om te zetten naar STEP-scores (Geurts en Van Yperen, 2010). Jeugd GGz In de jeugd GGZ wordt voor het meten van de indicator, veranderingen in de ernst van de problematiek, gebruik gemaakt van de SDQ of SPsy (uitgebreide versie van SDQ) en ASEBA vragenlijsten (CBCL, TRF en YSR).Veranderingen in ouderlijke stress wordt gemeten met OBVL of NOSIK. Jeugdgezondheidszorg Binnen de Jeugdgezondheidszorg is als indicator in de basisset opgenomen hoe vaak signaleringsinstrumenten worden toegepast. Door vroeg te signaleren kan de JGZ in kaart brengen welke
PI3: Vermindering ernst problematiek
5
kinderen een verhoogd risico lopen op problemen en neemt de kans toe dat deze kinderen de benodigde hulp krijgen waardoor het ontstaan of verergering van deze problemen kan worden tegengegaan. De indicator geeft inzicht in de signaleringsinstrumenten die zijn gebruikt, het percentage kinderen waarbij een signaleringsinstrument is gebruikt en het percentage kinderen dat is verwezen met een indicatie voor psychosociale problemen.(Basisset indicatoren 2010 IGZ) De JGZ-Richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen geeft aan dat voor de leeftijdsgroep 0-4jarigen de volgende instrumenten gebruikt kunnen worden: ASQ (kinderen van 4-6 maanden), BITSEA (kinderen van 12-36 maanden), DMO-protocol (gespreksprotocol ‘Samen starten’), KIPPPI (0-1 of 1-4 jaar), SDQ (vanaf 3 jaar), VOBO (SPARK).Voor 5-jarigen/groep 2 BO: SDQ 5 jaar. Voor 10-jarigen/groep 7 BO: SDQ 7 jaar (ouderversie). Voor 13/14-jarigen/groep 2 VO: SDQ 13/14 jaar. Omdat de SDQ-vragenlijsten voor 5 en 13/14 jaar niet gevalideerd zijn in Nederland, kan de JGZ voor die leeftijdsgroepen respectievelijk de LSPPK of de KIVPA gebruiken. Samenvatting kenmerken instrumenten Aan de hand van de eerder beschreven overwegingen wordt in onderstaande tabel een samenvatting gegeven van de instrumenten. Instrument
STEP
SDQ
CBCL
YSR
1. Domeinen
Functioneren jeugdige Kwaliteit omgeving
Ontwikkeling kind: psychisch/sociaal
Ontwikkeling kind: Lichamelijk Cognitief Psychisch Sociaal
Ontwikkeling kind: Lichamelijk Cognitief Psychisch Sociaal
2. Doel
Screening ernst
Screening
Diagnostiek
Beeld van visie jeugdige op eigen problemen
3. Leeftijd/ doelgroep
0-18
3-16
1,5-5 6-18
11-18
4. Informant
Hulpverlener
Ouders
Jeugdige
5. Kwaliteit/
Kwaliteit voldoende Meet effect/verandering PI Jeugdzorg
Ouders Leerkracht Jeugdige vanaf 11 Kwaliteit voldoende
Kwaliteit voldoende
Kwaliteit voldoende
PI jeugd-GGZ
PI jeugd GGZ
PI jeugd GGZ
onderzoek 6. Praktijk
Instrument
NOSI(K)
OBVL
ASQ-SE
BITSEA
1. Domeinen
Opvoedingscapaciteiten Ouders
Opvoedingscapaciteiten ouders
Ontwikkeling kind Psychisch
2. Doel
Signalering/Screening
Diagnostiek Evaluatie
Ontwikkeling kind: Lichamelijk Cognitief Psychisch (beperkt) Sociaal Vroegsignalering
3. Leeftijd/ doelgroep 4. Informant
2-14 jaar
0-18 jaar
Ouders
Ouders
5. Kwaliteit/
Kwaliteit voldoende
Kwaliteit voldoende Bedoeld voor meten verandering
onderzoek
PI3: Vermindering ernst problematiek
6
Vroegsignalering
0-4 jaar (div versies) Ouders
12-36 maanden
TNO: In vgl met anderen minder
TNO: bij 24 maanden het best
Ouders
6. Praktijk
PI jeugd GGZ
Instrument
KIPPPI
DMO
SPARK
LSPPK
1. Domeinen
Ontwikkeling kind
Ontwikkeling kind Opvoeding Omgeving
Ontwikkeling kind Opvoedingssituatie Capaciteiten ouders
Ontwikkeling kind Psychosociale problematiek
•
Lichamelijk
•
Cognitief
•
Psychisch
PI Jeugd GGZ
RL JGZ Bruikbaarheid door ouders/prof. goed beoordeeld
RL JGZ Bruikbaarheid door ouders/prof. Gem. beoordeeld
• Sociaal Opvoedingssituatie 2. Doel
Vroegsignalering
Vroegsignalering
Vroegsignalering
Vroegsignalering
3. Leeftijd/ doelgroep
6 maanden- 11 jaar
8 weken -4 jaar
18 maanden
Groep 2 basisonderwijs
4. Informant
Ouders Leerkracht/groepsleiding
Ouders Verpleegkundige
Ouders Verpleegkundige
Ouders Verpleegkundige
5. Kwaliteit/
Kwaliteit voldoende TNO: In vergelijking (04) niet aanbevolen
Onderzoek naar kwaliteit nog niet afgerond
Kwaliteit voldoende
Cotan 2005: nog te weinig onderzoek
6. Praktijk
RL JGZ Bruikbaarheid matig beoordeeld
RL JGZ
RL JGZ
RL JGZ
Instrument 1. Domeinen
KIPVA Ontwikkeling jeugdige: Psychosociale probleem
2. Doel 3. Leeftijd/ doelgroep
Vroegsignalering 13-18 jaar
4. Informant
Jeugdige (13-18)
5. Kwaliteit/
onderzoek
Kwaliteit beperkt onderzocht
6. Praktijk
RL JGZ
onderzoek
De meeste instrumenten beslaan niet het volledige domein van de lokale jeugdhulp. De STEP, KIPPPI en SPARK omvatten zowel het de ontwikkeling en welbevinden van de jeugdige als de kwaliteit van de omgeving. De STEP meet niet specifiek op subdomeinen: lichamelijk, cognitief, Psychisch en Sociaal. De instrumenten uit de JGZ zijn over het algemeen specifiek gericht op jonge kinderen. De STEP, SDQ, CBCL, NOSIK en OBVL omvatten een bredere leeftijdsrange. Bij de meeste instrumenten is de ouder informant en bij een deel in combinatie met een professional. Bij de STEP is de hulpverlener de informant en bij de YSR en KIPVA de jeugdige vanaf respectievelijk 11 en 13 jaar. Over het algemeen is de kwaliteit voldoende. Bij het DMO-protocol, LSPPK en KIPVA is onderzoek nog niet of in beperkte mate uitgevoerd waardoor de kwaliteit nog niet is vastgesteld. De STEP en de OBVL zijn de enige twee instrumenten waarbij expliciet genoemd is dat zij tevens bedoeld zijn om verandering in kaart te brengen. Alle instrumenten worden in de praktijk gebruikt.
PI3: Vermindering ernst problematiek
7
Uit de vergelijking komt niet een instrument naar voren die het best voldoet om bij de lokale jeugdhulp de afname van de problematiek in kaart te brengen. Verschillende opties zijn mogelijk. Recente alternatieven De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) meet zelfredzaamheid bij volwassenen: de mate waarin een volwassene een acceptabel niveau van functioneren realiseert op belangrijke domeinen van het leven, al dan niet met hulp en begeleiding. Met het instrument kan worden nagegaan in hoeverre een persoon in staat is in zijn eigen bestaansvoorwaarden te voorzien. Met de ZRM wordt niet de afname van problemen gemeten maar de toename van zelfredzaamheid. De ZRM wordt gebruikt in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden. In 2013 is een supplement ouderschap toegevoegd waarmee de rolspecifieke zelfredzaamheid met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor kinderen wordt gemeten bij volwassenen die verantwoordelijk zijn voor (minderjarige) kinderen. Met het supplement wordt bepaald hoe de ouder omgaat met de verantwoordelijkheid voor hun kinderen en wordt niet de zelfredzaamheid van de kinderen gemeten (www.zelfredzaamheidmatrix.nl). De Effecten Ster meet veranderingen bij de cliënt aan de hand van een aantal vastgestelde thema’s. De Effecten Ster is de Nederlandse versie van de “The Outcome Star’, een groep instrumenten om verandering in kaart te brengen bij verschillende doelgroepen die zorg ontvangen (o.a. kinderen, families, tieners). Alle versies van de Outcome Star bestaan uit een aantal schalen, in de vorm van een ster, waar bij integraal voor verschillende domeinen resultaten op aangegeven kunnen worden (www.outcomestart.org.uk). De Gezin Ster is één variant van de Effecten Ster voor hulpverleners die een vorm van thuisbegeleiding bieden. Het kan gaan om thuisbegeleiders, maar ook andere betrokken hulpverleners zoals gezinsbegeleiders, maatschappelijk werkers en psychologen. De Gezin Ster is toe te passen bij verschillende vormen van hulpverlening en kan gebruikt worden bij gezinnen met verschillende behoefteniveaus en kinderen in alle leeftijden. De Gezin Ster maakt ouders meteen duidelijk waar verbeterpunten liggen, wat goed gaat en welke stappen zij moeten ondernemen om effectiever op te voeden en door drie maandelijks toe te passen wordt voortgang van de hulp zichtbaar. In 2013 is een pilot met de gezinsster gestart in Nederland. De ster is zowel een instrument om verandering in kaart te brengen als een werkwijze om verandering te bewerkstelligen onder andere door te focussen op potenties. In Denemarken wordt dit instrument in gebruik genomen in de lokale zorg voor gezinnen en jeugd. Andere varianten van de Effecten Ster hebben betrekking op schuldhulpverlening en werk en re-integratie (www.effectenster.nl) Instrument
ZRM + Supplement
Gezin Ster
1. Domeinen
ZRM: 1. Financiën 2. Dagbesteding 3. Huisvesting 4. Huiselijke relaties 5. Geestelijke gezondheid 6. Lichamelijke gezondheid 7. Verslaving 8. Activiteiten Dagelijks Leven 9. Sociaal netwerk 10. Maatschappelijke participatie, 11. Justitie
1. Gezondheid 2. Emotionele behoeften 3. Veiligheid 4. Sociale netwerken 5. Ontwikkeling 6. Grenzen stellen 7. Structuur en regelmaat 8. Wonen en geld
2. Doel
Supplement Ouderschap 1. Lichamelijke verzorging, 2. Sociaal-emotionele ondersteuning, 3. Scholing, 4. Opvang. Screening, rom, evaluatie
PI3: Vermindering ernst problematiek
Meten en verbeteren
8
3. Leeftijd/ doelgroep
Ouders/volwassenen die verantwoordelijk zijn voor minderjarigen
Ouders
4. Informant 5. Kwaliteit/ onderzoek
Hulpverleners ZRM is onderzocht: aanwijzingen voor goede kwaliteit. Supplement ouderschap nog niet.
Ouders met hulpverleners Outcome Star beperkt onderzocht: aanwijzingen voor kwaliteit. Effecten Ster nog niet
6. Praktijk
GGD/Gemeenten
Thuisbegeleiding
Beide instrument meten de problematiek op meerdere domeinen waarop gezinnen problemen kunnen ervaren. Dit biedt mogelijkheden om de uitkomsten van verschillende gemeentelijke diensten op een vergelijkbare wijze in kaart brengen. Beide instrumenten zijn bedoeld om meerdere keren af te nemen waardoor zicht ontstaat op de voortgang. De Gezin Ster is onderdeel van het hulpaanbod. De instrumenten zijn recent in gebruik genomen en onderzoek is beperkt beschikbaar. De vraag is of de instrumenten voldoende informatie geeft over jeugdige uit alle leeftijdsgroepen. De instrumenten lijken met name geschikt voor gezinnen met jonge kinderen. 3.4 Standaard of periodiek De meting is – net als bij de tevredenheid - uit te voeren in de vorm van monitoring, waarbij elke cliënt standaard naar de afname van de problematiek wordt gevraagd, of via periodiek of steekproefsgewijs onderzoek. Wanneer het werken met instrumenten bij de start en aan het eind van de hulp onderdeel is van de werkwijze ligt monitoring het meest voor de hand. Een meting van ervaren afname van problematiek kan ook periodiek worden uitgevoerd. De basisset gaat er overigens van uit dat de meting niet alleen aan het einde, maar ook na zes maanden nog eens plaatsvindt (een zogeheten follow-up). Dit lijkt voorlopig niet gemakkelijk te realiseren; het vraagt namelijk nogal wat inspanning om een goede follow-up uit te voeren. Een mogelijkheid is wellicht dat men bij de afsluiting van een ondersteunend contact met de cliënt een afspraak maakt in het kader van nazorg (‘Vindt u het goed als ik u over x maanden nog een keer bel of mail om te vragen hoe het gaat?’). Maar voorlopig zal het al moeilijk genoeg worden om direct bij afsluiting met voldoende respons een betrouwbaar en trefzeker beeld van de afname van problematiek te krijgen. Wij raden dan ook aan eerst dat goed op orde te brengen en later met enkele speciale projecten goed follow-up-onderzoek uit te voeren (Van Yperen & Van der Steenhoven, 2011). 3.5 Betekenis van de cijfers Bij de interpretatie van de cijfers is het belangrijk erop te letten dat het niet alleen gaat om het percentage cliënten dat een afname van de problematiek meldt, maar ook een voldoende mate van afname (waarbij onder voldoende is te verstaan: de cliënt kan weer verder zonder hulp). Hoe groter dat percentage, hoe beter het resultaat, zou men kunnen zeggen. Hierbij hoort de kanttekening die we al eerder maakten: een goede interpretatie van verschillen tussen groepen cliënten (bijvoorbeeld van jaar 1 resp. jaar 2, of van twee locaties) is alleen mogelijk als men de probleemkenmerken in beschouwing neemt. Als men over die probleemkenmerken beschikt, is het ook mogelijk onderscheid te maken tussen enerzijds problemen die niet of moeilijk te verminderen zijn (bijvoorbeeld: licht verstandelijke handicap), waarbij de ondersteuning vooral is gericht op ‘het omgaan met’, en aan de andere kant de problemen die over het algemeen wel goed te verminderen zijn (Van Yperen & Van der Steenhoven, 2011).
PI3: Vermindering ernst problematiek
9
Literatuur Baat, M. de, N. Foolen en M. van der Pijll (2010) Instrumenten en richtlijnen binnen de Centra voor Jeugd en Gezin. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Basisset indicatoren publieke gezondheidszorg 2010 Inspectie GezondheidszorgZichtbare Zorg Geestelijke Gezondheidszorg. Kernset Prestatie-indicatoren 2012. December 2012. Stuurgroep zichtbare zorg GGZ/VZ http://www.prestatieindicatorenjeugdzorg.nl/ Beurs, E. de, Barendreg, M., Flens, G (2012) Vooruitgang in de behandeling meten : een vergelijking van vragen en zelfrapportage Brun, C.F.& Smith, M.K. (2006) An analysis of selected measures of child well-being for use at school and community-based family resources. Child Welfare; 85 p. 985-1010 Geurts E., Yperen, van T. (2010) Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren , Definities en spelregels. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut/MO groep jeugdzorg (http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/WatWerkt_Indicatiestelling.pdf Geurts, E., Lekkerkerker, L., Yperen, T.A. van & Veerman, J.W. (2010). Over verandering gesproken. Op weg naar meer zicht op effectiviteit van de jeugdzorgpraktijk. Utrecht / Nijmegen: Nederlands Jeugdinstituut / Praktikon. Kroes, G. (2006) The perception of child problem behavior. The role of informant personality en context Monsjou, K. Ploegman, M. & Boersma, A. (2010)Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum Jeugd en Gezin. Amstelveen: Deloitte Theunissen, M.H.C., Wolff, M.S. de, Vogels, A.G.C. & Reijneveld, S.A. (2011) Vergelijking van de ASQ:SE, BITSEA, KIPPPI en de SDQ als signaleringsinstrument voor problemen bij 0-4 jarigen in de Jeugdgezondheidszorg. Leiden: TNO Verheggen, S.N. Yperen, T van (1997) Vijftig middelen op een rij : registratie in de jeugdzorg. Utrecht : Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) Yperen, van T. & Steenhoven van der P. (2011) Toets basisset CJG-indicatoren. Utrecht (Nedralnads Jeugdinstituut Yperen, van T. , Berg, G van den (2012) Het CJG: definitie en prestaties. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut
PI3: Vermindering ernst problematiek
10
Bijlage instrumenten voor meten afname problematiek Naam Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron (DIRK)
Naam Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Bron DIRK
Standaard Taxatie Ernst Problematiek (STEP) Het taxeren van de ernst van de problematiek van jeugdigen tussen de 0 en 18 jaar in de jeugdzorg. Op basis van de STEP kan een inschatting gemaakt worden welke zorg er nodig is en hoe snel die zorg geboden moet worden. De STEP is tevens te gebruiken om de effecten van verleende zorg te meten. De aard van de problemen wordt niet vastgesteld. Schaal FJ-Functioneren jeugdige heeft betrekking op de ernst van de problemen in het functioneren van de jeugdige (op verschillende leefgebieden). Schaal K)-Kwaliteit van de omgeving: brengt de ernst van problemen in de primaire opvoedingsomgeving en de overige omgeving in kaart. De hulpverlener Uit onderzoek blijkt dat, wanneer een hulpverlener regelmatig de STEP invult, het 5-10 minuten kost om een volledige STEP in te vullen Uit onderzoek blijkt dat zowel de interne consistentie als de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voldoende zijn. Verder zijn er aanwijzingen gevonden voor de validiteit van de STEP. - Eijgenraam, K., Yperen, T. van., Pijll, M. van der., Post, F. & Graaf, M. de. (2008). Interbeoordelaarbetrouwbaarheid Standaard Taxatie Ernst Problematiek (STEP). Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi). - Pijll, M. van der, Yperen, t. van, Eijgenraam, K., Schouten, R. & Chênevert, C. (2009). Het gebruik van de STEP bij hulp in een gedwongen kader. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi). - Yperen, T. van, Eijgenraam, K., Berg, G. van den, Graaf, M. de & C. Chênevert (2010). STEP Standaard Taxatie Ernst Problematiek : handleiding 2010. Utrecht : Nederlands Jeugdinstituut (NJi). - Yperen, T. van., Berg, G. van den. & Eijgenraam, K. (2003). Standaard taxatie ernst problematiek (STEP): Derde deelrapport in het project 'Registratie ernst van de problematiek'. Utrecht: NIZWJeugd.
Strengths and Difficulties QuestionnaireSDQ De SDQ screent psychische problematiek (emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort en problemen met leeftijdsgenoten) en vaardigheden bij jeugdigen van 3-16 jaar. De SDQ wordt gebruikt binnen de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg De items hebben betrekking op de ontwikkeling van het kind: - Psychisch (emotionele symptomen,gedragsproblemen,hyperactiviteit / aandachtstekort) - Sociaal;(problemen met leeftijdgenoten, prosociaal gedrag) - Ouder - Leerkracht - Jeugdige vanaf 11 jaar Het verdient aanbeveling om de SDQ door tenminste twee informanten te laten invullen, bij voorkeur ouder en leerkracht. De afname neemt circa 5 minuten in beslag. Er is veel onderzoek gedaan naar de SDQ, vooral naar de oorspronkelijke Amerikaanse versie. Ook in Nederland is onderzoek verricht naar de SDQ. COTAN heeft de betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit als voldoende beoordeeld. Voor de criteriumvaliditeit is nog onvoldoende bewijs. - Goedhart, A., Treffers, F. & Widenfelt, B., (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten: de Strengths and Difficulties Questionnaire. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid. 58, p. 1018-1035. - Achenbach, T.M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A., (2008). Multicultural
PI3: Vermindering ernst problematiek
11
-
-
assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry. 49, p. 251-275. Rensink, L. (2008). Strengths and Difficulties Questionnaire. De bruikbaarheid en doelmatigheid van het vroegsignaleringsinstrument SDQ voor het tijdig signaleren van psychosociale problemen bij allochtone kinderen. Universiteit Utrecht. Zwirs, B. (2006). Externalizing disorders among children of different ethnic origin in the Netherlands. Proefschrift. ISBN: 90-393-4255-5
De SPsy is een screeningsinstrument voor het signaleren van psychosociale problemen bij kinderen van 4-18 jaar. Het instrument geeft op een relatief snelle wijze een betrouwbare en valide indicatie van de psychische gesteldheid van de cliënt. De SPsy is een bewerking van de Strength and difficulties Questionnaire (SDQ) Er zijn een aantal screeningsvragen toegevoegd aan de SDQ, bijvoorbeeld over middelenmisbruik en psychose. Het is een korte en eenvoudig schriftelijk af te nemen instrument. Aan de hand van de score op 45 eenvoudig te beantwoorden vragen kan een professionele hulpverlener zijn klinisch beeld van de cliënt onderbouwen.
Naam Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Bron (DIRK)
Child Behavior Checklist CBCL De CBCL is een vragenlijst om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen en jeugdigen, zoals door ouders gerapporteerd, op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. De CBCL wordt gebruikt binnen de jeugdzorg en de ggz. Ontwikkeling van het kind: Versie 1,5 – 5 jaar betreft gedrags- en emotionele problemen bij het kind Versie 6 – 18 jaar bevat ook nog vragen over vaardigheden van de jeugdigen De vragen hebben betrekking op verschillende aspecten - Lichamelijk; - Cognitief; (problemen met het denken) - Psychisch; - Sociaal; Ouders Afnameduur bedraagt 15 tot 20 minuten, de scoring circa 5 minuten en de interpretatie duurt ook circa 5 minuten. Van de CBCL 1,5-5 zijn geen Nederlandse onderzoeken beschikbaar, en is ook niet door de COTAN beoordeeld. De CBCL 6-18 uit 2003 is ook nog niet beoordeeld in de COTAN. In 1999 is de CBCL 4-18 vrij goed beoordeeld door de COTAN (normen: goed, betrouwbaarheid: voldoende, begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende). - Achenbach, T.M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A., (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry. 49, p. 251-275. - Bengi-Arslan, L. e.a. (1997). Understanding childhood (problem) behaviours from a cultural perspective: comparison of problem behaviors and competencies in Turkish immigrant, Turkish and Dutch children. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 32, (8), 477484. - Evers, A., Vliet-Mulder, J.C van & Groot, C.J. (2000) Documentatie van tests en testresearch in Nederland, deel I en II. Assen: Van Gorcum. - Stevens, G.W.J.M. e.a. (2005) Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18jarigen in Nederland. Tijdschrift van Psychiatrie, 47 (11), 779 - 786. - Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18. Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.
PI3: Vermindering ernst problematiek
12
Onderdeel van ASEBA (o.a. ook Teacher’s Report Form TRF en Youth Self-Report YSR) Naam Doel en toepassing
Youth Self-Report (YSR) Met de YSR kan de visie van de jongere zelf op het eigen probleemgedrag en de eigen vaardigheden in kaart worden gebracht (11 – 18 jaar)
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Ontwikkeling Kind: De YSR bestaat uit twee delen, namelijk een vaardighedendeel met vragen over onder meer sport, hobbies en school, en een gedragsprobleemdeel met vragen over gedrags- en emotionele problemen. De vragen over vaardigheden vormen de vaardigheidsschalen: - activiteiten - sociaal - school De schalen vormen opgeteld de schaal Totale Vaardigheden. De vragen over gedrag vormen de probleemschalen: - teruggetrokken / depressief - lichamelijke klachten - angstig / depressief - sociale problemen - denkproblemen - aandachtsproblemen - normafwijkend gedrag - agressief gedrag De eerste drie probleemschalen vormen samen de schaal Internaliseren, de laatste twee schalen vormen samen de schaal Externaliseren. Alle probleemschalen vormen samen de schaal 'totale problemen'. Scoring per item gebeurt door middel van een driepuntsschaal: “helemaal niet van toepassing”, “een beetje of soms van toepassing”, “ duidelijk of vaak van toepassing”.
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Jeugdige 11 – 18 jaar
Bron DIRK
Versie uit 1997 is door de COTAN beoordeel: Validiteit: voldoende Betrouwbaarheid: goed Normen: goed Meest recente versie 2001 nog niet beoordeeld. - Achenbach, T.M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A., (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry. 49, p. 251-275. - Murad, S.D. (2004). Predictors of self-reported problem behaviours in Turkish immigrant and Dutch adolescents in the Netherlands. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines. 2003; 44 (3): 412-23. - Stevens, G.W.J.M. e.a. (2005) Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18jarigen in Nederland. Tijdschrift van Psychiatrie, 47 (11), 779 - 786. - Verhulst, F.C., Ende, J. van der, & Koot, H.M. (1997). Handleiding voor de Youth Self-Report (YSR). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis / Erasmus MC. Onderdeel van ASEBA (o.a. ook Teacher’s Report Form TRF en Child Behavior Checklist CBCL)
Naam Doel en toepassing
Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (Verkort) NOSI(K) Doel van de NOSI is het bepalen vanuit welke potentiële stressbronnen binnen de opvoedingssituatie daadwerkelijk stress wordt ervaren door de
PI3: Vermindering ernst problematiek
13
Domein(en) waar items betrekking op hebben
ouders van kinderen van 2 tot 14 jaar. De NOSI wordt gebruikt binnen de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg De NOSIK is een verkorte versie voor screening Opvoedingscapaciteiten ouders De NOSI bestaat uit 13 schalen (met in totaal 123 items) die zijn onder te brengen in twee domeinen: een ouderdomein en een kinderdomein. OUDERDOMEIN: 1. Competentie 2. Rolrestrictie 3. Hechting 4. Depressie 5. Gezondheid 6. Sociale isolatie 7. Huwelijksrelatie KINDERDOMEIN: 1. Aanpassing 2. Stemming 3. Afleidbaarheid 4. Veeleisendheid 5. Positieve bekrachtiging 6. Acceptatie Hiernaast kan optioneel een levensgebeurtenissenschaal worden afgenomen. De NOSIK bestaat uit 25 items en beslaat 10 van de 13 NOSI-schalen, de schalen Sociale isolatie, Huwelijksrelatie en Rolrestrictie ontbreken.
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron DIRK
Naam Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid
Ouders Duur afname bedraagt circa 25 minuten, de scoring 10 minuten en de interpretatie 15 minuten. De afnameduur bij de NOSIK is 5 minuten De NOSI is door de COTAN vrij positief beoordeeld: de betrouwbaarheid als voldoende, begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit als goed - Evers, A., Vliet-Mulder, J.C. van &, Groot, C.J. (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland, deel I en II. Assen: Van Gorcum. - Brock, A.J.L.L., de, Vermulst, A.A., Gerris, J.R.M. & Abidin, R.R. (1992). NOSI, handleiding experimentele versie. Amsterdam: Pearson.
Opvoedbelasting vragenlijst (OBVL) De OBVL meet de stressbeleving van ouders tijdens de opvoeding van het kind. De vragenlijst is breed in te zetten bij zowel jeugdzorg, GGZ, maatschappelijk werk of CJG. De resultaten van de OBVL kunnen een aanvulling of basis zijn voor de diagnostiek en evaluatiegesprekken. Ook kan de OBVL gebruikt worden om vooruitgang of verandering te meten, ook wel effectmeting genoemd. OBVL heeft betrekking op de opvoedingscapaciteiten van ouders - Opvoeder-kindrelatie - Opvoedingscompetentie - Depressieve stemmingen - Rolbeperking - Gezondheidsklachten OBVL bestaat uit34 vragen Op alle items kan worden gescoord met een 4punts schaal variërend van 1 (=klopt niet), 2 (=klopt een beetje), 3 (=klopt behoorlijk) tot en met 4 (=klopt helemaal). Ouders Afname duur van ongeveer 10 minuten. De lijst is digitaal beschikbaar
PI3: Vermindering ernst problematiek
14
Kwaliteit
Bron (Niet in DIRK)
Naam Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
Onderzoek door ontwikkelaars: - Betrouwbaarheid over het algemeen goed - Ondersteuning voor begripsvaliditeit - Genormeerd Vermulst, A., Kroes, G., Meyer, R. de, Nguyen, L., Veerman, J.W. (2012) Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL). Handleiding Versie 7-5-2012. Nijmegen: Praktikon Onderdeel van vragenlijsten Gezin & Opvoeding (VG&O): Vragenlijst Gezinsfunctioneren volgens Ouders (VGFO), de Verkorte Schaal voor Opvoedersgedrag (VSOG) en de Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) en Opvoedbelasting vragenlijst (OBVL)
De Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional (ASQ-SE) Elke vragenlijst bevat dertig vragen, verdeeld over vijf ontwikkelingsdomeinen: communicatie, grove motoriek, fijne motoriek, problemen oplossen en persoonlijke/sociale vaardigheden. De ASQ:SE heeft betrekking op gedragingen die te maken hebben met zelfregulering, inschikkelijkheid, communicatie, aanpassing, autonomie en interacties met mensen. Er zijn 7 versies voor verschillende leeftijdsgroepen tussen 0 en 4 jaar: 6,12,18, 24, 30, 36 en 48 maanden18.
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Elk item wordt beantwoord met een keuze uit drie antwoordmogelijkheden: meestal, soms en zelden of nooit. Daarnaast is er een antwoordmogelijkheid ‘vink aan als dit u zorgen baart’. Ouders TNO: Bruikbaarheid goed beoordeeld door ouders en professionals De ASQ laat op twaalf maanden een sensitiviteit van 85 procent en een specificiteit van 86 procent zien voor het voorspellen van kinderen die op de leeftijd van twaalf maanden volgens de Bayley Scales of Infant Development (BSID) in de categorie ‘Vertraagd’(mentale ontwikkelingsindex < 85) vallen (Squires et al., 1999).
Bron (Niet in DIRK)
Naam Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
Brief Infant-Toddler Social and Emotional Assessment (BITSEA) Kort signaleringsinstrument dat een eerste indicatie geeft van emotionele of gedragsproblemen, vertragingen en competenties bij kinderen tussen 12 en 36 maanden oud. Kind: emotional or behavioural problems and delays in social-emotional competence, including autism spectrum disorders De BITSEA bestaat uit 42 items uit de volledige ITSEA (Infant Toddler Social Emotional Assessment) die in totaal 166 items bevat . De BITSEA omvat een Probleemschaal (31 items) en een Competentie schaal (11 items). De BITSEA heeft geen overkoepelende totaalscore. Alle items worden beoordeeld op de volgende 3-punts schaal: (0) Niet waar / zelden, (1) Enigszins juist / soms, en (2) Helemaal waar / vaak.
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Ouders TNO: bruikbaarheid gemiddeld TNO: bij onderzoek 24 maanden in JGZ wordt BITSEA aanbevolen wegens sensitiviteit Results: The BITSEA showed no floor or ceiling effects. Psychometric properties of the BITSEA Problem and Competence
PI3: Vermindering ernst problematiek
15
scale were respectively: Cronbach’s alphas were 0.76 and 0.63. Test-retest correlations were 0.75 and 0.61. Interrater reliability correlations were 0.30 and 0.17. Concurrent validity was as hypothesised. The BITSEA was able to discriminate between parents that worry about their child and parents that do not worry. The psychometric properties of the BITSEA were comparable across gender and ethnic background. Conclusion: The results in this large-scale study of a diverse sample support the reliability and validity of the BITSEA Problem scale. The BITSEA Competence scale needs further study. The performance of the BITSEA appears to be similar in subgroups by gender and ethnic background. Bron (Niet in DIRK)
Kruizinga I, Jansen W, de Haan CL, van der Ende J, Carter AS, et al. (2012) Reliability and Validity of the Dutch Version of the Brief InfantToddler Social and Emotional Assessment (BITSEA). PLoS ONE 7(6): e38762. doi:10.1371/journal.pone.0038762
Naam
Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPPI) De KIPPPI heeft als doel vroegtijdige onderkenning van psychosociale problematiek bij jonge kinderen en van psychologische en pedagogische problemen bij de ouder. Het is een aanvulling op het onderzoek van de lichamelijke ontwikkeling en gezondheid van het kind door de consultatiebureau- of schoolarts. Jeugdgezondheidszorg; Onderwijs;Kinderopvang / peuterspeelzaalwerk
Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Baby KIPPPI (6 t/m 12 maanden) Dreumes KIPPPI (13 t/m 26 maanden) Peuter KIPPPI (2 t/m 3 jaar) Kleuter KIPPPI (4 t/m 5 jaar) KIPPPI 6 - 11 (6 t/m 11 jaar)
De Baby KIPPPI Kind: lichamelijke gezondheid, eten en drinken, slapen, activiteit, contact met de vaste opvoeder, contact met anderen, stemming en persoonlijkheid. Ouder: gezondheid van de moeder, de verzorgings- en opvoedingspraktijk en ingrijpende gebeurtenissen in het gezin. De Dreumes KIPPI, Peuter KIPPPI, kleuter KIPPPI en KIPPPI 6 - 11 Kind: lichamelijke gezondheid, eten en drinken, slapen, zindelijkheid, motoriek, activiteit, zelfstandigheid, verstandelijke ontwikkeling, taal/spraak, spel/spelen, contact met anderen, stemming, persoonlijkheid, gedrag en angst. Ouders: ingrijpende gebeurtenissen in het gezin.
Wie bepaalt
Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron DIRK
-
Oudervragenlijst (OVL); ouders Signaleringsinstrument Kinderopvang (SIKO): leidsters KO Signaleringsinstrument Basisonderwijs en Buitenschoolse opvang (SIBA): Recent onderzoek van TNO voor inzet tot 45 maanden komt KIPPI in vergelijking met SDQ, BITSEA en ASQ niet als beste naar voren Zie DIRK: Onderzoek uitgevoerd Recent onderzoek van TNO voor inzet tot 45 maanden komt KIPPI in vergelijking met SDQ, BITSEA en ASQ als minst naar voren Buijinck, M. Kersten, I. (2003). De verdere verwetenschappelijking van het SignaleringsInstrument Kinderopvang. Leiden: Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek. Kousemaker, N.P.J. (1996). Zoeken, vinden, zorgen, delen. De ontwikkeling van een praktijkparadigma voor onderkenning en
PI3: Vermindering ernst problematiek
16
pedagogische preventie van psychosociale problematiek in de Jeugdgezondheidszorg. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Kousemaker, N.P.J. (1997). Onderkenning van psychosociale problematiek bij jonge kinderen. Assen: Van Gorcum. Kousemaker, N.P.J. & Yildiz, E. (2004). Psychosociale problematiek bij baby's. Onderkenning van dreigende en manifeste problematiek en het Baby-KIPPPI. In: Tijdschrift voor orthopedagogiek, 43 (2004) 243-249. Kousemaker, P., Velzen, A. van, Visschedijk, I. & Visser, L. (2001). Wikken en wegen. Tussen onderkenning en preventie in de ouder- en kindzorg. In: JGZ, 1 (februari 2001), 1-5. Romijn, A. & Kousemaker, P. (2001). De KIPPPI-methode voor vroegtijdige onderkenning. Revisie en nadere verantwoording. Leiden: Universiteit Leiden. Verhulst, F.C.,van der Ende, J., Koot, H. (1993). Handleiding CBCL 4 -1 28. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Wetenschappelijke kwaliteit. Continue research naar bruikbaarheid, betrouwbaarheid en validiteit. Gedownload van www.kipppi.nl op 19 juni 2007.
Naam Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
DMO protocol (onderdeel van samen starten) Signaleringsinstrument voor risicoprocessen met betrekking tot de opvoeding van jonge kinderen (volgsysteem vanaf 8 weken) Vanuit het perspectief van de ouder(s) worden risicofactoren en beschermende factoren benoemd voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind op de volgende vijf domeinen: 1) functioneren/welbevinden van het kind, 2) (gevoel van) competentie van de primaire verzorger/opvoeder, 3) rol van de partner, 4) ervaren sociale steun 5) dagelijkse problemen en obstakels Deze vijf domeinen hebben betrekking op de individuele - en gezinsfactoren die een belangrijke rol spelen in het bio-ecologisch ontwikkelingsmodel. Bij vervolggesprekken worden veranderingen in de opvoedingssituatie geïnventariseerd en vastgelegd op een gestandaardiseerd dossierformulier. Aan het eind van ieder gesprek komen ouder en JGZprofessional tot een gezamenlijke conclusie over de opvoedingssituatie waarbij beide partijen een globale evaluatie geven van de opvoedingssituatie, gaat het ‘prima’, ‘zo-zo’, of toch ‘problematisch’?
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron (Niet in DIRK)
Ouders en JGZ Wordt in diverse gemeente toegepast. Het maakt deel uit van een methodiek waar ook een interventie deel bij hoort. Onderzoek naar validatie van protocol loopt Wolff, M. de, Pannebakker, F. ,Öry, F. (2009) Evaluatie Samen Starten Een onderzoek onder artsen, verpleegkundigen en managers. Leiden: TNO Onderdeel van Samen Starten
Naam
Structured Problem Analysis of Raising Kids of Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij (opvoeden en ontwikkeling van) Kinderen ( SPARK) (Voorheen VOBO-Z voor vroegsignalering van manifeste problemen in opvoeding en ontwikkeling bij jonge kinderen) De SPARK is een vraaggesprek dat een verpleegkundige in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) kan gebruiken om (risico op) opvoedings- en ontwikkelingsproblemen bij jonge kinderen op tijd op te sporen. - gedrag van het kind - emotionele ontwikkeling en contact tussen het kind en anderen; - taal, spraak en denkontwikkeling;
Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
PI3: Vermindering ernst problematiek
17
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron (Niet in DIRK)
Naam Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit Bron (Niet in DIRK) Bijzonderheid
motorische ontwikkeling en lichamelijke gezondheid; taalgebruik van de ouders; stimulering van de ontwikkeling en voorbereiding op school; tijdsbesteding van het kind; leefomgeving; sociale contacten en informele steun van de ouder; dagopvang voor het kind; benadering van de ouder; gezinszaken.
Ouders en verpleegkundige De VOBO-Z blijkt makkelijk te gebruiken, laat snel zien wat er speelt in een gezin en helpt de verpleegkundige het risico in te schatten (Zon Mw onderzoek)Het duurt 20 – 30 minuten Zon MW onderzoek De VOBO-Z maakt op valide en betrouwbare wijze onderscheid tussen kinderen met hoog, verhoogd en laag risico op opvoedings- en ontwikkelingsproblemen. Staal, I. I. E., Brink, H. A. G. van den, Hermanns, J. M. A., Schrijvers, A. J. P. & Stel, H. F. van (2011). Assessment of parenting and developmental problems in toddlers: Development and feasability of a structured interview. Child, Care, Health and Development, 37(4), 503-511.
De Landelijke Signaleringshulp Psychosociale Problematiek bij Kleuters (LSPPK). Signalering mogelijk psychosociale problematiek bij leerlingen groep 2 basisonderwijs in de jeugdgezondheidszorg Begeleidingsinstrument bestaand uit 2 onderdelen: een lijst met 12 items die door de ouders wordt ingevuld, voorafgaand aan het PGO. De ouders vullen in of de stellingen ‘waar', ‘een beetje waar' of ‘niet waar' zijn met betrekking tot gedrags- en ontwikkelingsproblemen en emotionele problemen. De vragen gaan over spelen met andere kinderen, aandachtvragen, schoolgedrag, spraakmoeilijkheden, druk en ongehoorzaam zijn, etc. Er zijn 2 open vragen: Ingrijpende gebeurtenissen en Opvallende zaken. Deze lijst vormt het uitgangspunt voor een gesprek met de ouders. De jeugdarts vult tijdens het PGO zijn mening in op het tweede deel van de lijst en geeft aan of eventueel actie moet worden ondernomen. Vragenlijst ouders JGZ
Cotan 2005: veel onderdelen niet voldoende onderzoek. COTAN Documentatie NIP ZonMW project: vergelijking SDQ LSPPK is vervallen. GGD Nederland koos in 2005 voor de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) als het standaard signaleringsinstrument voor psychosociale problemen in de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor 7 tot 12 jarigen. Dit vanwege de goede evaluatie-uitkomsten en de implementatie van de SDQ in de Bureaus Jeugdzorg (BJZ). In de JGZ voor 4, 5 en 6 jarigen (in het vervolg: kleuters) wordt nu vaak het Landelijk Signaleringsinstrument voor Psychosociale Problematiek bij Kleuters (LSPPK) gebruikt. Volgens onderzoek verbetert de LSPPK de signalering, maar is de sensitiviteit te laag. De vervolgens aangepaste versie is niet gevalideerd. Invoering van de SDQ voor deze groep biedt een aantal voordelen, zoals het verkrijgen van over leeftijd vergelijkbare bevindingen, eenvoudiger implementatie en, waarschijnlijk, ook psychometrische voordelen. De SDQ is als signaleringsinstrument in de JGZ voor kleuters nog niet gevalideerd. Het doel van dit project was om de kwaliteit en de toegevoegde waarde
PI3: Vermindering ernst problematiek
18
van het gebruik van een vragenlijst voor kleuters, de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), te vergelijken met een andere vragenlijst, de Landelijke Signaleringshulp Psychosociale Problematiek bij Kleuters (LSPPK). Daarnaast werd gekeken of het afnemen van een vragenlijst bij de leerkrachten ervoor zou kunnen zorgen dat problemen eerder gezien werden. De kinderen werden bereikt via de jeugdgezondheidszorg instellingen. Helaas lukte het niet om voldoende instellingen bereid te vinden om mee te doen aan het onderzoek. Ook verschillende bedachte oplossingen voor dit probleem hebben niet geholpen. Om deze reden en omdat er ook nog ander overlappend onderzoek naar de SDQ wordt gedaan is besloten het project voortijdig te stoppen (Website ZonMw)
Naam Doel en toepassing Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Bron DIRK
Naam Doel en toepassing
Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten (KIVPA) De KIVPA is bedoeld voor het vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen bij adolescenten van 13 tot en met 18 jaar. JGZ en Onderwijs De vragenlijst betreft de ontwikkeling van de jeugdige en bevat de volgende onderdelen: - acht indicatieve vragen die betrekking hebben op de 'sociale inbedding' van de jongere; - vijf indicatieve vragen naar het voorkomen van psycho-somatische klachten; - drie vragen naar (bovenmatig) gebruik van genotmiddelen; - drie vragen naar antisociaal gedrag; - dertien vragen die betrekking hebben op het zelfbeeld van de jongere; - vragen met betrekking tot achtergrondkenmerkenn zoals leeftijd en geslacht (Van Ede, 2004). De jeugdige (13-18)
Validiteit nog niet onderzocht Geen normen Betrouwbaarheid: interne consistentie van totaalscore goed . de verklaarde variantie (op onderdelen0 laag - Ede, J. van. (2004). Korte Indicatieve vragenlijst voor psychosociale problematiek bij adolescenten : handleiding. Landelijke werkgroep signaleringsinstrumenten psychosociale problematiek jeugd (LSPPJ). - Vogels, A.G.C. (2008). The identification by Dutch preventive child health care of children with psychosocial problems : do short questionnaires help?
Zelfredzaamheidmatrix (ZRM) met supplement ouderschap De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) meet zelfredzaamheid bij volwassenen: de mate waarin een volwassene een acceptabel niveau van functioneren realiseert op belangrijke domeinen van het leven, al dan niet met hulp en begeleiding. De ZRM wordt gebruikt in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden. Met het supplement ouderschap wordt de rolspecifieke zelfredzaamheid met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor kinderen gemeten bij volwassenen die verantwoordelijk zijn voor (minderjarige) kinderen. Met het supplement wordt bepaald hoe de ouder omgaat met de verantwoordelijkheid voor hun kinderen en wordt niet de zelfredzaamheid van de kinderen gemeten. De ZRM kan onder andere gebruikt worden voor screening, rom en
PI3: Vermindering ernst problematiek
19
Domein(en) waar items betrekking op hebben
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Bron
Naam Doel en toepassing
Domein(en) waar items betrekking op hebben
evaluatie De ZRM heeft betrekking op 11 domeinen: 12. Financiën 13. Dagbesteding 14. Huisvesting 15. Huiselijke relaties 16. Geestelijke gezondheid 17. Lichamelijke gezondheid 18. Verslaving 19. Activiteiten Dagelijks Leven 20. Sociaal netwerk 21. Maatschappelijke participatie, 22. Justitie Het supplement ouderschap bevat 4 aanvullende domeinen 5. Lichamelijke verzorging, 6. Sociaal-emotionele ondersteuning, 7. Scholing, 8. Opvang. De hulpverlener Relatief eenvoudig in te vullen Door de ontwikkelaars is een eerste onderzoek uitgevoerd naar de psychometrische kwaliteit van ZRM (niet naar het supplement). De interne consistentie van ZRM is goed en meet één onderliggend construct. De overeenstemming tussen beoordelaars was voor de meeste domeinen goed maar niet op alle onderdelen voldoende Fassaert T, Lauriks, S, van de Weerd S, de Wit MAS, Buster M. (2013). Ontwikkeling en betrouwbaarheid van de Zelfredzaamheid-Matrix. TSG 91(3): 169-177. Lauriks, S., Buster, M., Wit, M. de, Weerd S. van de, Theunissen,V. Schönenberger, M., Fassaert,T. (2013) Handleiding en toelichting bij de Zelfredzaamheid-Matrix. Amsterdam: GGD Amsterdam/Gemeente Rotterdam Fassaert T, Lauriks, S, Buster, M., Wit, M. de, Weerd S. van de, Schönenberger, M. (2013) ZRM-supplement: Ouderschap handleiding & toelichting. GGD Amsterdam/Gemeente Rotterdam www.zelfredzaamheidmatrix.nl
Effectenster: Gezin ster De Effecten Ster meet veranderingen bij de cliënt aan de hand van een aantal vastgestelde thema’s. De Gezin Ster is een variant voor hulpverleners die een vorm van thuisbegeleiding bieden. Het kan gaan om thuisbegeleiders, maar ook andere betrokken hulpverleners zoals gezinsbegeleiders, maatschappelijk werkers en psychologen. De Gezin Ster is toe te passen bij verschillende vormen van hulpverlening en kan gebruikt worden bij gezinnen met verschillende behoefteniveaus en kinderen in alle leeftijden. De Gezin Ster maakt ouders meteen duidelijk waar verbeterpunten liggen, wat goed gaat en welke stappen zij moeten ondernemen om effectiever op te voeden en door drie maandelijks toe te passen wordt voortgang van de hulp zichtbaar. De Gezin Ster meet de situatie en verandering bij ouders op 8 samenhangende thema’s 1. Gezondheid 2. Emotionele behoeften 3. Veiligheid 4. Sociale netwerken 5. Ontwikkeling 6. Grenzen stellen 7. Structuur en regelmaat 8. Wonen en geld
PI3: Vermindering ernst problematiek
20
Wie bepaalt Bruikbaarheid/ hanteerbaarheid Kwaliteit
Bron
De ouders samen met de hulpverlener Meten is onderdeel van veranderproces Outcome star: met name onderzoek naar mental health star en hommelessness star. Pilot bij 6 Nederlandse organisaties in samenwerking met Actiz naar Gezin ster loopt van maart – december 2013 www.effectenster.nl http://www.outcomesstar.org.uk
PI3: Vermindering ernst problematiek
21