5
9. Pastores hebben vorming nodig om ethisch correcte pastorale gesprekken te leren voeren. Inzichtelijke vorming en het systematisch trainen van vaardigheden gebeuren op het bewuste niveau. Op het onderbewuste niveau hun blinde vlekken leren transformeren, vereist dat pastores oefenen in het opsporen en onschadelijk maken van de alarmsignalen uit hun eigen levensgeschiedenis. Trainen van bewuste en onderbewuste vaardigheden maakt pastores meer-mens: in het voetspoor van Jezus Christus, zoals die uit de evangelies naar voren komt. Marina Riemslagh (°1958) is verpleegkundige, pastor , (pastoraal)supervisor, PMA-coach en ethicus. Ze is psychodrama- en bibliodramabegeleidster, is geschoold in contextueel pastoraat en in 'presentie'. Anno 2011 werkt ze als halftijdse stafmedewerker ethiek in UZ Gent en deeltijds als zelfstandige in (PMA) coaching en pastorale (na)vorming. Na verdediging is het doctoraat te verkrijgen via www.vanoverlevennaarvoluitleven.be
4
Terugblikkend resulteert het onderzoek naar de ethiek van het pastorale gespreksproces in het beantwoorden van de twee initiële onderzoeksvragen. Er is aangetoond wat er gebeurt in goede en in minder goede pastorale gesprekken. Dat werd samengevat in een schema. Er is ook aan het licht gekomen wat een pastor te leren heeft om een kwalitatieve en bijgevolg een ethisch correcte relatie te faciliteren die hem/haar toelaat de gesprekspartner zijn/haar geleefde zingeving, geloof en levensbeschouwing te helpen integreren met zijn/haar huidige leefsituatie. Stelllingen 1. Ethiek bevraagt de vooronderstellingen. Of een gesprekstheorie of gespreksvoering daadwerkelijk ethisch correct is, valt af te leiden uit het feit of er mét de betrokkenen gesproken wordt en of hun belangen werkelijk tellen (voorrang krijgen). Ook de premissen van waaruit een discours wordt gevoerd, bepalen in grote mate de ethische relevantie ervan. 2. Om van het pastorale gesprek een gebeuren met ethische kwaliteit te maken, dient de pastor ten aanzien van de gesprekspartner een radicale ethische asymmetrie te respecteren (Levinas) en op basis daarvan wederkerigheid op te bouwen (Buber). De onmacht, de pijn of het lijden van de gesprekspartner mede-lijdend mee-dragen, vereist van de pastor vertrouwdheid met 'de afgronden' in zichzelf. Hiermee is de basis gelegd voor een empirische ethiek van de hulpverlening. Deze ethiek is gerelateerd aan de spiritualiteit van de hulpverlener. 3. Pastoraat is gegrond in 'de transcendentie', in het Mysterie dat christenen Liefde noemen. Doel van pastorale gesprekken is gesprekspartners te helpen, vanuit hun eigen bron, vrede te vinden met zichzelf, anderen en hun levensgrond/God. Vanuit een open spiritualiteit willen pastores ertoe bijdragen bij gesprekspartners de verbindingen te actualiseren tussen hun huidige levenssituatie en hun geleefde zinrelaties, geloof en levensovertuigingen. 4. De ethische kwaliteit van pastorale hulpverlening wordt bepaald door de ondergrens de gesprekspartner niet te schaden en door de pastorale doelstelling die de pastor waarmaakt: de actuele situatie van de gesprekspartner te helpen verbinden met zijn/haar geleefde zin, geloof en levensbeschouwing. Voor beide normen worden criteria aangereikt inzake gespreksinhoud en -proces aan de hand waarvan de ethische kwaliteit van gesprekken is na te gaan. Deze criteria zijn niet alleen van belang voor de pastoraaltheologie, ze zijn overdraagbaar naar alle vormen van dienstverlening. 5. Uit het onderzoek komt naar voren dat getrainde pastores vanuit een open attitude ethisch correcte en kwalitatief hoogstaande gesprekken voeren. Vanuit een verdedigende attitude halen pastores de ondergrens niet, noch vervullen ze hun doelstelling. Dat de kwaliteit van de hulpverlening afhangt van de open of verdedigende attitude van de zorgverstrekker, is voor alle hulpverleners relevant. 6. Gesprekken vanuit een verdedigende attitude worden gekenmerkt door een subtiele machtsdynamiek waarbij de transcendentie van de gesprekspartner niet wordt 'verzekerd': de gesprekspartner wordt gereduceerd tot het beeld dat de pastor van hem/haar maakt; wat méér is in hem/haar wordt niet gezien. Vanuit deze attitude zijn pastores hard aan het werk om de gesprekspartner te begrijpen, terwijl ze het contact met de gesprekspartner verliezen. 7. Het proces waarbij een pastor van een open in een verdedigende attitude geraakt, wordt gekenmerkt door het geactiveerd worden van 'blinde vlekken'. Eerder opgeslagen 'alarmmateriaal' leidt de pastor af van zijn/haar doelstelling de gesprekspartner centraal te stellen. Daardoor 'begrijpt' de pastor de gesprekspartner niet goed, ervaart hij/zij hem/haar als tegenstander en hoort hij/zij wat de gesprekspartner inbrengt als tegenstand. Zijn/haar tegenindicaties voor de beeldvorming die de pastor van hem/haar maakt, worden weggewuifd. De pastor heeft 'herstelwerk' te doen om de gesprekspartner ethisch correct te bejegenen. 8. De hersteldynamiek – het bijstellen van de beeldvorming die gedurende een verdedigende attitude is ontstaan – kent vier stappen: bewustwording, acceptatie, transformatie en rechtzetting. Om in onze samenleving rechtvaardige relaties op te bouwen en te bestendigen, is herstel bewerken noodzakelijk. Voor mensen in een machtspositie – in de medische wereld, het onderwijs, de psycho-sociale en pastorale hulpverlening,… – is het een ethische noodzaak.
3
gedaan moet worden: dat wat bij de eigen pastorale taak en rol als pastor hoort. In de beste pastorale gesprekken toonden de zeven getrainde pastores zich sterk bewust te zijn van hun specificiteit en te beseffen in welke machtspositie zij staan. Vanuit een open attitude — met alle professionele gesprekskundigheid die ze in hun mars hebben — nemen ze de tweede plaats in, ten dienste van de ontwikkeling van de inhoud die de gesprekspartner inbrengt. Hoofdstuk XII behandelt gesprekken waarvan pastores zelf vinden dat ze niet goed (genoeg) zijn. De grafieken tonen aan dat de elf gesprekken die initieel inadequaat gevoerd werden, verder in te delen zijn in effectief mindere en effectief minst goede gesprekken. 'Effectief minder goede gesprekken' zijn (de vijf) pastorale gesprekken waarbij de pastor zichzelf min of meer in de weg zit, echter zonder dat de focus op de gesprekspartner wegvalt. 'Effectief minste gesprekken' betreft (de zes) pastorale gesprekken waarin de ethisch incorrecte eigenschappen overheersen en de ondergrens dus niet gehaald wordt. Uit de analyse blijkt dat de open of verdedigende pastorale attitude van de pastor de onderscheidende factor is tussen een minder en een minst goed gesprek is. Binnen zijn/haar verdedigende gedrag kan nog een bijkomend onderscheid gemaakt worden. Het valt namelijk op dat één pastor ('Carolien') geen bepalende uitspraken doet over de gesprekspartner. De vier andere pastores die de minste gesprekken voeren, doen dat wel. Vanuit hun machtspositie als pastor, is dit ethisch gezien een grensoverschrijding. De verdedigende attitude van de pastor vormt bovendien een negatief kader voor die uitspraken. Het is problematisch dat de meeste pastores zich weinig bewust zijn van hun defensieve attitude. Uit de interviews blijkt dat ze de oorzaak van hun reactie grotendeels bij de gesprekspartner leggen. Die is dan op twee manieren 'de kop van jut': gedurende het gesprek ondergaat hij/zij het zogenaamd 'reactieve', 'verdedigende' gedrag van de pastor en achteraf wordt hij/zij er door de pastor ook nog verantwoordelijk voor gesteld. Hier wordt geraakt aan een verborgen element van de dynamiek van machtsmisbruik. Hoofdstuk XI en XII resulteren in een empirisch gefundeerd schema dat in één oogopslag ethisch correcte en incorrecte gespreksvoering onderscheidt. Het valt op dat de pastorale attitude — die het meest beïnvloed wordt door onbewuste processen — de basis vormt voor (in)correct pastoraal gedrag. In hoofdstuk XIII wordt aan de hand van een casus beschreven hoe een pastor van een open in een verdedigende attitude terechtkomt. Het transcript wordt besproken, alsook de interpretatie van de onderzoeker die aan pastor 'Carolien' werd voorgelegd en opmerkelijke feiten die uit de combinatie tussen transcript en interview oplichten. 'Carolien' erkent hoezeer haar herinnering fout zit en hoe ze een voor haar geschikte uitleg samenstelt om van de gesprekspartner een aanvaller te maken. Het meest intrigerende is de onschuld van de gesprekspartner. Gedurende het gesprek is de man benomen door zijn naderende dood, hij doet niets van wat 'Carolien' hem nadien ten laste legt. Vanuit een verdedigende attitude is ons geheugen dus relatief onbetrouwbaar, wat directe gevolgen heeft voor het ethisch incorrecte gedrag van pastores ten aanzien van gesprekspartners. Vanuit een religieus oogpunt wordt hier geraakt aan de kern van de christelijke boodschap: 'de aan het kruis genagelde is onschuldig'. Het vervolg van de analyse beschrijft een weg om pastores te helpen zich zo weinig mogelijk aan dergelijk gedrag te bezondigen. Zolang de pastor niet de volle verantwoordelijkheid neemt voor de gevoelens die gedurende het gesprek bij haar ontstaan, blijft ze de 'aanval' aan de gesprekspartner toeschrijven. Pas wanneer 'Carolien' kennis nam van de vrij onbekende PMA-methode, werd de schuld niet langer bij de gesprekspartner gelegd. Door de 'taalregels van het brein' te volgen, besefte 'Carolien' dat de oorsprong van haar verdedigende attitude te situeren is in haar eigen levensgeschiedenis. Om dit te toetsen, werd het empirisch onderzoek aangevuld met een experiment: 'Carolien' zocht via PMA-coaching naar de oorsprong van haar incorrecte gedrag. Het doel was die oorsprong dusdanig te transformeren dat ze als pastor van ganser harte in staat zou zijn tot rechtzetting. Aan het eind van het dertiende hoofdstuk resulteert de casusbespreking zowel in een gedetailleerde beschrijving van de machtsdynamiek in pastorale gesprekken, als in een hersteldynamiek in vier stappen: bewustwording, acceptatie, transformatie en rechtzetting. Daarmee is de analyse van de ethiek van het pastorale gespreksproces afgerond. In deel IV wordt in het laatste hoofdstuk een op empirisch materiaal gebaseerde vorming uiteengezet. Qua vorming worden drie leerpakketten onderscheiden. Twee werken in op het bewustzijn – het verwerven van inzicht en het trainen van vaardigheden – en één op het onderbewuste – het ontmijnen van storende overtuigingen en emoties.
2
pastor een open instelling kan bewaren, heeft hij/zij voldoende verbeeldingskracht om de gesprekspartner nabij te komen. Ethische gespreksvoering vereist bijgevolg dat de pastor zich veilig voelt. Aan de hand van de theologie van O'Murchu worden de theologische premissen geschetst van waaruit dit onderzoek is gevoerd. Deze zijn bevrijdingstheologisch en incarnatorisch met inclusie van de meest actuele wetenschappelijke bevindingen. Pastores hebben er baat bij volwassen gelovigen te worden om gesprekspartners 'bekrachtigend te kunnen begeleiden', ongeacht in welke levens- of geloofsovertuiging deze thuis zijn. Het laatste hoofdstuk in deel I behandelt de onderzoeksmethodologie. De onderzoeksmethode, analytische inductie, zet afwijkingen in de verf. Ze heeft geleid tot een waaier aan onderzoeksresultaten. Delen II tot IV behandelen de resultaten van het empirische onderzoek. Daaraan namen 12 pastores deel, katholieken en protestanten, Vlamingen en Nederlanders: twee uit het territoriale pastoraat, twee die werken in het ziekenhuispastoraat, twee in de psychiatrie, twee in 'armoedepastoraat’ en twee in de gevangenis. Negen onder hen registreerden 10 pastorale gesprekken waarvan ze ieder hun beste en hun minst geslaagde kozen. Met alle 12 werd een interview gehouden met als vragen: 'Welke doelen ze in hun gesprekken nastreven'; 'Wat een "goed" en een "minder" gesprek is'; 'Waarom ze deze gesprekken kozen'. Deel II behandelt de eigenschappen die in de transcripten van de pastorale gesprekken werden gevonden. Zij zijn in te delen in eigenschappen van inhoud, ontwikkeling van de inhoud, posities die pastor en gesprekspartner ten aanzien van elkaar innemen, gespreksvaardigheden die de pastor toont en de pastorale attitude die hij/zij demonstreert. Het eerste van deze hoofdstukken gaat in op de inhoud van pastorale gesprekken, de vier andere op het gespreksproces. Het ethische criterium van Levinas, de gesprekspartner voorrang te verlenen, werd dé leidraad in de ontleding van het pastorale gespreksproces. Dit leidde tot twee grote categorieën: uit de ene licht op dat de pastor daadwerkelijk voorrang geeft aan de gesprekspartner (ethisch correct), uit de andere dat de pastor dit ethisch criterium niet nakomt (ethisch incorrect). Uit de beschrijving van pastorale gespreksvaardigheden komen typisch pastorale kenmerken naar voren. Pastorale gesprekken zijn persoons- in plaats van probleemgericht, ze worden gevoerd naar aanleiding van de actuele situatie waarin de gesprekspartner verkeert. Naast de basisvaardigheden die pastores delen met andere hulpverleners, bestaat het pastorale ambacht erin het proces van zinzoeken, exploratie van geloof en levensbeschouwing te dienen. Dat kan door erkenning geven, humor gebruiken, interpreteren en toetsen, verbeeldingskracht inzetten, het tegendeel of ontbrekende deel naar voren brengen, aannemen wat de gesprekspartner inbrengt en er iets aan toevoegen. Typisch religieuze gespreksvaardigheden zijn: op (relationeel) betekenisniveau brengen, religieus interpreteren, symboliseren, ritualiseren en voorgaan in gebed. In de meeste transcripten komen deze eigenschappen voor. In de pastorale attitude die de pastor demonstreert, wordt een open attitude die de zelfexploratie van de gesprekspartner dient, onderscheiden van een verdedigende attitude waarbij de pastor aan openheid inboet. Een open attitude brengt verbinding teweeg, een verdedigende niet. Uit de analyse blijkt dat verdedigen nagenoeg alle pastores overkomt, in mindere of meerdere mate. Pastores geven aan zich weinig bewust te zijn van de momenten waarop hun attitude verdedigend wordt. Het derde deel zet de resultaten van het onderzoek uiteen in vier hoofdstukken. Hoofdstuk X is gebaseerd op de interviews met de twaalf deelnemende pastores. Elk van hen verwoordde een doelstelling voor de pastorale gesprekken. Pastoraat is gegrond in 'de transcendentie', in het Mysterie dat christenen Liefde noemen. Doel van pastorale gesprekken is gesprekspartners te helpen, vanuit hun eigen bron, vrede te vinden met zichzelf, anderen en hun levensgrond/God. Vanuit een open spiritualiteit willen pastores ertoe bijdragen bij gesprekspartners de verbindingen te actualiseren tussen hun huidige levenssituatie en hun geleefde zinrelaties, geloof en levensovertuigingen. In functie daarvan investeren pastores in relatieopbouw en voeren ze het gesprek zodanig dat er verbindingslijnen oplichten tussen het levensverhaal van de gesprekspartner en de situatie waarin deze nu leeft. Zo worden zijn/haar zin, geloof en bewustzijn bekrachtigd. Deze doelstelling bevat wat pastores nastreven. In de twee volgende hoofdstukken blijkt op welke wijze ze dit al dan niet realiseren. Hoofdstuk XI brengt de negen gesprekken samen die pastores kozen als het beste van hun tien opnames. Zeven van de negen gesprekken zijn effectief ethisch correct. Ze werden gevoerd door getrainde pastores, die na hun basisopleiding gedurende verschillende weken een systematisch opgezette training in pastorale vorming volgden. 'Ethisch correct' bevat een dubbele inhoud. Enerzijds wijst het op de ondergrens: het ethische principe niet te schaden. Anderzijds markeert het wat er
(IN)CORRECTE GESPREKSVOERING Fundamenteel en empirisch onderzoek naar de ethiek van het pastorale gespreksproces Proefschrift aangeboden tot verkrijging van de graad van Doctor in de Godgeleerdheid Marina Riemslagh Promotor: prof. dr. Axel Liégeois Co-promotoren: prof. dr. Roger Burggraeve, prof. dr. Jozef Corveleyn Correctoren: prof.dr. Annemie Dillen, prof. dr. Veerle Draulans, prof.dr. Hetty Zock Samenvatting Met dit fundamenteel en empirisch onderzoek is antwoord gezocht op twee onderzoeksvragen: 'Wat gebeurt er in goede en mindere pastorale gesprekken?' en 'Hoe kunnen pastores een kwalitatieve en bijgevolg ethisch correcte relatie met gesprekspartners ontwikkelen, waarbij deze laatste hun huidige situatie kunnen verbinden met hun geleefde zin, geloof en levensbeschouwing?' Op basis van het antwoord op deze twee vragen, werd een concept van vorming in pastorale gespreksvoering uitgewerkt. De doctoraatsverhandeling bestaat uit vier delen. Het eerste deel bevat het fundamentele onderzoek, de drie volgende delen het empirische. Het eerste deel bestaat uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt het onderzoek gepositioneerd binnen de pastoraaltheologie, de christelijke ethiek en de bestaande Nederlandstalige literatuur betreffende pastorale gespreksvoering en empirisch onderzoek. Missen auteurs de band met de praxis, dan klinkt wat ze schrijven snel ideologisch. Spreken ze zich niet helder uit over het gehanteerde paradigma, dan zijn er vragen te stellen bij de hiërarchie van waarden die ze nastreven. De visie op mens en wereld legitimeert immers de door de auteur aangeprezen handelwijze van de pastor. Het tweede hoofdstuk behandelt de filosofische fundamenten van relationele ethiek (Levinas en Buber). Levinas legt er de klemtoon op dat correct omgaan met de gesprekspartner 'in zijn/haar bestemming' primeert. Focussen op het anders-zijn van de Ander is daarvoor noodzakelijk. Om in staat te zijn tot mede-lijdend mee-dragen van de onmacht, de pijn of het lijden van de gesprekspartner, hebben pastores voeling nodig met hun eigen onmacht, pijn en lijden. Zonder voeling met zichzelf blijven ze toeschouwers, is 'God' niet via hen bij dit lijden. Buber brengt verschillende dimensies van de ontmoeting aan. De transcendentie wordt in de ontmoeting meegegeven, ze licht op waar de pastor de gesprekspartner 'als van binnenuit tracht te verbeelden'. De pastor kan zich de gesprekspartner niet toe-eigenen, beide staan 'onder het woord' dat tussen hen klinkt. Het geheim van een ontmoeting is de gesprekspartner als een uniek iemand te benaderen en zich gevoelsmatig op hem/haar te betrekken, zonder zichzelf te verliezen. Gebrek daaraan maakt een dialoog tot een schijnvertoning waarin de ander geobjectiveerd wordt en de pastor buiten beeld blijft. Alleen mét de gesprekspartner praten, is voor Buber respectvol. Theorieën die dichter bij het pastorale gesprek aansluiten, vertalen de filosofische fundamenten naar de praktijk in het derde hoofdstuk. Drie praktijktheorieën ressorteren onder één relationeelconstructionistisch paradigma: deze van Cuvelier, Bertau en Narvaez. De theologische positiebepaling vanuit O'Murchu sluit daarbij aan. Cuvelier tekent een bejegeningskringloop. 'Deugdelijk' of 'ethisch correct' duidt er voor hem op 'het goede in stand te houden' en 'de kwaliteit ervan te vergroten'. Door de gesprekspartner te beïnvloeden op een ruimtescheppende wijze, kan die reageren zoals hij/zij zelf wil. Bertau legt de verschillende processen uiteen die nodig zijn om waarden en normen tussenmenselijk te construeren. De volle consequentie van het feit dat onze waarden tussenmenselijk geconstrueerd worden, leidt tot een relationeel constructionistisch mens- en wereldbeeld. Centraal staat dat de stem van de betrokkenen altijd moet kunnen klinken én doorwegen. Dit houdt in dat er in iedere omstandigheid mét de persoon zelf gepraat wordt en wel over zaken die hem/haar aanbelangen. Narvaez tekent een lichaamsgeformeerde ethiek. Afhankelijk van onze lichaamsgesteldheid, houden we er andere ethische normen op na. Dit is van groot belang om het gedrag van pastores in lastig lopende pastorale gesprekken te begrijpen. Voelt een pastor zich aangevallen, dan hanteert hij/zij een verdedigingsethiek. Hij/zij gebruikt dan allerlei 'verantwoordingen' om aan te geven dat het noodzakelijk was zich in de gegeven omstandigheid te weren. Ook wanneer een pastor de indruk heeft dat 'zijn familie' in het gedrang komt, vertoont hij/zij beschermingsreacties. Het gaat om reacties die de gesprekspartner als persoon behoorlijk van tafel kunnen vegen. Alleen wanneer een