Gepubliceerd als: Laan, G. van der (2004), Incontext: simulatie van duurzaamheid. In: Jorna, R., J. van Engelen & H. Hadders (red), Duurzame innovatie. Organisaties en de dynamiek van kenniscreatie. Assen, Van Gorcum.
Incontext: Simulatie van duurzaamheid
Geert van der Laan 26.1 Inleiding Toen ik onlangs mijn oude linnenkast liet restaureren door een gepensioneerde timmerman, bromde hij: “Die kast moet nog een paar jaar mee…. hij moet zo lang mee als een eik nodig heeft om zo groot te groeien dat je deze deurpanelen er zonder problemen uit kunt halen.” Dat was een mooie beknopte definitie van duurzame omgang met de natuurlijke omgeving. De restauratie is perfect gelukt. De kast zal de timmerman - en ook mij - gemakkelijk overleven. De kast stond indertijd in mijn rijtjeshuis in een zeer snel uit de grond gestampte nieuwbouwwijk, waar ik als werkstudent kwam te wonen toen men de huurprijzen naar beneden had bijgesteld. Er was namelijk gebleken dat men de wijk niet zo snel vol kreeg als ze was gebouwd. Daarom werden er niet alleen studenten gehuisvest, maar ook (ex-)bewoners van renovatiebuurten in de binnenstad. Deze combinatie bracht de nodige sociale ordeloosheid met zich mee. Vijfentwintig jaar na dato las ik in de krant dat de flat van 10 verdiepingen, waar ik toen op uitkeek, was afgebroken. Er was te veel woonoverlast ontstaan. Van dit sociale probleem kreeg de flat dus de schuld. Men wist ‘het sociale’ niet op te lossen en daarom greep men in ‘het fysieke’ in. De duurzaamheid van de flat werd feitelijk begrensd door het gedrag van haar bewoners. Men gaat er nu koopwoningen voor de beter gesitueerden bouwen. Vanuit het oogpunt van rentmeesterschap is het afbreken van puike flats, omdat bewoners niet in staat zijn adequaat woongedrag te vertonen, een merkwaardige reactie. Met de flats op zich was niks mis. Overigens, waar moeten de weinig koopkrachtige bewoners nu heen? We zijn van een lokaal probleem af, maar hebben een nieuw probleem in het leven geroepen. Anders gezegd: we hebben het probleem afgewenteld op een andere buurt of op de samenleving als geheel (zie ook de hoofdstukken A4 en D30). 26.2 Duurzaamheid In dit hoofdstuk wordt een karakteristiek gegeven van een bedrijf dat veel training en consultancy verzorgt en gericht is op duurzaamheid. De naam van het bedrijf is Incontext en is gevestigd in Hilversum. Incontext is opgericht in 1993 door Thomas Benedict. In het bureauprofiel van Incontext wordt gesteld dat het een bedrijf wil zijn “… waar het adagium dat bedrijven primair bestaan om aandeelhouderswaarde te maximaliseren, is losgelaten.” Het gaat om “… een organisatie waar het draait om inspiratie, leren, ontwikkeling, teamwork en goed werk doen.” Dat wil niet zeggen dat het niet resultaatgericht is: “In onze kenniseconomie is het zakelijke resultaat van organisaties in verregaande mate afhankelijk van de mensen die er werken. De hamvraag is dan ook: Hoe kunnen we mensen ertoe aanzetten om het beste van zichzelf te geven?”
1
Hoewel de teksten waarmee de firma zich presenteert een hoog pr-gehalte hebben, staan ze voor een consistente handelingspraktijk die gericht is op duurzaamheid van kennis en ook blijk geeft van kennis van duurzaamheid. Het beginpunt van de organisatie was de door de oprichter ervaren kloof tussen theorie en praktijk. De directeur zegt daarover in een interview: “Toen ik afstudeerde in de bedrijfskunde waren velen van ons geschokt dat de werkelijkheid niet overeenkwam met de theorie. Ik weigerde mij erbij neer te leggen. Ik was vastbesloten om te laten zien dat het anders kan. Dat heeft te maken met mijn achtergrond. Ik kom uit een rode familie die zich nooit heeft neergelegd bij bestaande verhoudingen.” Hij kan zich niet vinden in het beeld van de organisatie als ‘de vijand’ van het individu: “De organisatie is niet iets dat mensen iets aandoet, hoewel dat wel een uitgangspunt is dat veel mensen hanteren. Een organisatie is een groep mensen, maar een groep mensen hoeft niet de uitbuiter van een individu te zijn.” 26.3 Het belang van de context In het navolgende wordt een poging gedaan de bijdrage van Incontext aan duurzaamheid in kaart te brengen en te interpreteren in een conceptueel kader. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een aantal begrippen die in het eerste deel van dit boek zijn geïntroduceerd. Het gaat in dit boek om duurzame innovatie in de menskundige en organisatiekundige betekenis. In hoofdstuk A4 wordt duurzaamheid als volgt gedefinieerd: “een zaak, ding of construct is duurzaam als de interne structuur van de zaak, etc. in evenwicht is met zijn omgeving. Een dynamisch evenwicht betekent dat van de omgeving gebruik gemaakt kan worden, maar ook dat de omgeving zelf de zaak, etc. ‘gebruikt’.” Het begrippenkader bestaat voorts uit (onder andere) de volgende elementen (zie de hoofdstukken A2, A3, A4, A6 en A7): • Innovatie moeten we niet los zien van denk-, kennis- en gedragspatronen van mensen (de psychologische component). Kennis is de motor van innovaties. Zonder mensen geen kennis. Het gaat principieel over kennis in de hoofden van mensen. • Als we niet van boven naar beneden, maar van beneden naar boven naar organisaties kijken, dan moeten we in plaats van processen en structuren vooral mensen en taken centraal stellen. Fundamenteel gaat het om mensen die taken uitvoeren. • Het veranderen van het gedrag en het leervermogen van mensen is erg moeilijk, zowel als het gaat om kennis van duurzaamheid als om duurzaamheid van kennis. • We kunnen verschillende soorten kennis onderscheiden (al naar gelang de behoefte aan overdraagbaarheid): sensorische, gecodeerde en theoretische kennis. • Innovaties worden bijna nooit door mensen op hun eentje gerealiseerd. Innovaties vereisen samenwerking. • Innovatie betekent altijd dat kennis in een bepaalde context moet zijn gecreëerd. • Duurzaamheid van kennis vereist een organisatie van “lerende mensen” (ook wel “lerende organisatie”). Dit kan niet gerealiseerd zonder een diepgaande aanpak van de kennisinfrastructuur en van kennismanagement. • Duurzaamheid wordt getypeerd als: “een reductie realiseren in afwentelen”. • Daarbij gaat het er niet alleen om na te gaan wie (risico’s en lasten) afwentelt op wie, maar ook wat er gedaan kan worden om dat te voorkomen. • Complexe systemen zijn niet in detail voorspelbaar en doordat zij meestal onderdeel uitmaken van grotere systemen is de context bepalend. Het heeft dan ook weinig zin slecht een onderdeel van het systeem te bestuderen zonder het gehele systeem in de analyse te betrekken • Een organisatie is een construct en bestaat bij gratie van de mensen die er aan denken (representaties) en er deel van uitmaken
2
Een groot aantal van deze elementen correspondeert met de filosofie van het bedrijf Incontext. Dat betekent niet dat deze firma zich op deze theoretische uitgangspunten heeft gebaseerd. De directeur stelt in een interview dat zijn benadering grotendeels is voorgekomen uit ervaringskennis: “Het is een uitwerking van mijn persoonlijke praktijktheorie. Ik merkte dat het niet meer uitmaakte met wie ik werkte, dat er basale principes aan de orde zijn.” Incontext is een bedrijf dat zich onder andere bezig houdt met het ontwerpen van simulaties. Deze zijn bijvoorbeeld gericht op de vergroting van de zelforganisatie van groepen, het verbeteren van de communicatie en het goed verdelen van de beschikbare middelen. In de ontwikkeling van simulaties probeert het bedrijf een (indirecte) bijdrage te leveren aan duurzaamheid van kennis en aan de bedrijfsprocessen. Er is ook een voorlopige opzet gemaakt voor de (directe) simulatie van het thema duurzaamheid als zodanig. Deze opzet is (nog) niet gerealiseerd, maar er zal straks een globale schets van worden gegeven, omdat het model van belang is voor de discussie over duurzaamheid. In ieder geval is duidelijk dat de principes van Incontext zowel toegepast dienen te worden op klanten als op de eigen organisatie. Dat geldt met name voor het begrip ‘context’. Deze term is bewust gekozen in de naamgeving. In de analyse van het bedrijf beginnen we met een analyse van dat begrip, waarbij elementen uit het theoretische deel van dit boek worden ingezet. Het begrip ‘context’ dekt verschillende betekenissen. Deze worden in het navolgende beknopt uitgewerkt. De citaten zijn ontleend aan een twaalftal uitgaven van Incontext onder de titel ‘Incontekst’ (IC,1-12), aan het Bureauprofiel (Bur. Prof.) en aan een interview met de directeur (Int. Dir.). 1. In de eerste plaats gaat het om de betekenis van de omgeving waar een organisatie zich in bevindt. Zo verstaat men onder een ‘lerende organisatie’ een organisatie die in staat is om de eigen positie in te schatten in een steeds veranderende omgeving en zich daaraan aan te passen om blijvend succesvol te kunnen zijn: “Dit vergt het vermogen om sluipende processen te benoemen en te beïnvloeden. Zodat wezenlijke knelpunten vroegtijdig aan het licht komen en acties genomen kunnen worden die een structurele invloed sorteren. Hiervoor is een diepgaand inzicht nodig van het systeem van invloeden dat zich in en rond een organisatie afspeelt” (IC1). Het ‘systeem van invloeden’ is kennelijk een aspect van het begrip ‘context’. 2. Een tweede betekenis is de context van gedrag. Dat betreft vooral gedrag binnen de organisatie, dus de kaders waarbinnen mensen zich bewegen: “Het is niet eenvoudig om verandering in gang te brengen en om te zetten in duurzame verbetering (…). Mensen wanen zich soms veilig in bestaande situaties en hebben moeite om patronen te doorbreken.” (IC1). Wat ik zie gebeuren is wantrouwen en angst waarmee men in een organisatie zit. Maar mensen zien niet wat zij zelf doen in het versterken van die omstandigheden. Wat je doet op je slechtste momenten, is dat je het basisniveau neerzet...” (Int.Dir.). 3. Omdat Incontext zich bezig houdt met het veranderen van klantorganisaties, is er sprake van een derde betekenis: de rol van de context in veranderingsprocessen. Interventies hebben pas effect als ze zijn ingebed in een ‘responsieve’ omgeving. Letterlijk zegt men: “Het ongewenste of te veranderen gedrag van de doelgroep is zowel gevolg als oorzaak van de bestaande context. De kracht van de context is immers zo groot dat het de impuls van het leertraject snel uitdooft, tenzij er specifieke maatregelen voor worden getroffen” (IC1). De context produceert bepaald gedrag, waarvan het vervolgens weer een product is. De directeur daarover: “Ik beschouw een organisatie als een creatie van onszelf, maar een organisatie creëert ook onszelf. Vandaar dat ik me niet anders kan voorstellen dat een organisatie zal optreden conform een ontwikkelingsniveau van de mensen die de organisatie maken.”
3
4.
5.
6.
7.
(Int.Dir.). Veranderkundig gezien betekent dit dat er in principe een tweesporenbeleid aanwezig is. De directeur zegt daarover: “Context betekent dat interventies op individuen niet werken als er geen interventies in de context worden gedaan. Als we trainingen op maat samenstellen moeten we er ook voor zorgen dat het landt. Context betekent ook dat je moet ophouden met trainen als de omgeving niet in staat is om het te versterken.” (Int.Dir.) Het bedrijf trekt daaruit een radicale conclusie: “Vandaar dat we regelmatig opdrachten weigeren, omdat we er geen vertrouwen in hebben dat we resultaat zullen boeken. .” Dat wordt in verband gebracht met duurzaamheid: “Daar zit een element van duurzaamheid in. We zijn niet geholpen met het uitmelken van klanten. Er is sprake van een slingereffect. Je krijgt het altijd terug. Niet alleen op de lange of middellange termijn, ook op korte termijn. Het onmiddellijke krachtige effect van ronduit zeggen dat je een klus van enkele tonnen niet wil doen is groot” (Int.Dir.). Context betekent ten vierde: een keuze tussen een leefwereld-context en een systeemcontext. Door te weigeren op opportunistische en strategische wijze klanten ‘uit te melken’, wordt er niet ‘afgewenteld’. De aantasting van de leefwereld binnen en tussen organisaties wordt zoveel mogelijk voorkomen, door de spanning met systemische krachten (in termen van Habermas) ‘in huis’ op te lossen. In het interview heet het: “Uiteindelijk moet je een klant spreken in zijn wereld. Dat een duurzame oplossing uiteindelijk in zijn voordeel is. Het zorgvuldig omgaan met mensen is uiteindelijk voordelig voor alle partijen”. Een vijfde betekenis van context legt het verband met maatwerk: “Door steeds zuiver maatwerk te leveren en oog te hebben voor de context waarin we werken (…). De nauwe samenwerking met onze klanten kan er in specifieke gevallen toe leiden dat we de op maat ontwikkelde programma’s en materialen volledig overdragen aan de klantorganisatie, opdat zij de verdere implementatie van het traject zelf ter hand kan nemen.” De zesde betekenis leidt tot het principe van intensieve samenwerking met de klant. De klant wordt niet als object van interventie gezien, maar als mede-subject: “Wij streven naar ‘co-makership’, het samen met de klant een verandering in de context doorvoeren. .” (Int.Dir.). Benedict en De Vriendt (2002) onderscheiden drie niveaus van maatwerk: oppervlaktemaatwerk (bestaand materiaal met een sausje van de klant erover), programmatisch maatwerk (aangepast aan de context, waarbij de inhoud van de training de feitelijke omstandigheden op het werk volgt en een nauwe aansluiting wordt gezocht met het niveau van de deelnemers, de situatie van de organisatie waarin zij werken en de doelen van het leertraject) en co-makership (“… dat zich onderscheidt van programmatisch maatwerk doordat de interventie niet alleen is gericht op de doelgroep, maar ook op de omgeving van de doelgroep, de context”). De term ‘co-makership’ is hier gekozen “… omdat de noodzakelijke invloed op de context nooit alleen kan worden uitgeoefend door een extern bureau. Voor een effectief traject is nauwe samenwerking tussen het bureau en invloedrijke leden van de klantorganisatie onontbeerlijk.” Daarmee is een zevende betekenis gesuggereerd. Een consultancybureau kan het zich niet veroorloven zich op de eigen merites te verlaten: “… maar al te vaak wordt de inhoud van de trainingen aan de expertise van trainingsbureaus overgelaten die hun eigen gedragsmodellen volgen, in plaats van zich te richten naar het competentieraamwerk van hun klant” (IC1). De ervaring is dat dat ten koste gaat van het rendement. “Hoe meer energie deelnemers moeten besteden aan het overbruggen van de kloof tussen een training en de praktijk, hoe lager het rendement.” (IC1). Kort gezegd: “Een trainer die op louter academische gronden bepaalde principes aanreikt en
4
8.
daar zelf, zichtbaar of niet, in de praktijk niet veel mee doet, verliest aan geloofwaardigheid” (IC11). De achtste betekenis van context is het opbouwen van kennis door ‘in het diepe te springen’. Men houdt geen afstand tot de klant: “Een vast onderdeel is dat we eerst aanwezig zijn in de organisatie en dat op ons af laten komen. We werken veel met casuïstiek. We geven geen les, maar proberen met spellen en simulaties dingen aan het licht te brengen. Daardoor herkennen medewerkers dikwijls de mechanismen die aan het licht komen. We simuleren het liefst een ander bedrijf en daar stoppen we de patronen van het bedrijf in waar we op dat moment werken” (Int.Dir.). De interventie en de diagnose lopen in elkaar over: “…doordat je in je simulatiespel de structuur neerzet die overeenkomst met de patronen die we hebben ontdekt. Een simulatie moet een spiegel en een venster zijn. Die heb je soms binnen een half uur te pakken. Bijvoorbeeld dat mensen binnen een kwartier ruzie krijgen naar aanleiding van vragen of opmerkingen van onze kant” (Int.Dir.).
26.4 Context als inbedding Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat het begrip context veel gelijkenis vertoont met het begrip inbedding. Ik zal dit kort uitwerken om de contextgerichte benadering, als bouwsteen voor duurzaamheid, nader in kaart te kunnen brengen. Dit naar aanleiding van een opmerking van de directeur van Incontext over de legitimatiebasis voor gerichte interventies in een bepaalde organisatie: “Dat is gebaseerd op de kennis die we in de eerste fase door onderdompeling aan het licht hebben gebracht. We houden interviews, werken mee op de werkvloer, wonen vergaderingen bij, enz. Bijvoorbeeld door gekoppeld te worden aan een of meerdere personen. Zowel aan de top als op de werkvloer. .” (Int.Dir.). De term embedded werd tijdens de tweede golfoorlog in 2003 in Irak voor een mondiaal publiek een bekende term. Het had betrekking op journalisten die meereisden met de Amerikaanse en Engels divisies, zodat ze bescherming konden genieten, met als voordeel voor de coalitiestrijdkrachten dat ze naar verwachting min of meer vanuit het perspectief van hun beschermers zouden rapporteren. Critici merkten op dat van een professionele distantie te weinig sprake kon zijn omdat de journalisten onwillekeurig de kleur van hun tijdelijke omgeving zouden aannemen. Dat laatste is inderdaad een goede karakteristiek van inbedding. Inbedding betekent in de biologie en de nieuwe technologie dat tijdens de interactie tussen systeem en omgeving, de onderlinge grens vervaagt. Het traditionele beeld is dat de actor ingrijpt in de context, maar het begrip inbedding wil zeggen dat het omgekeerde evenzeer het geval is. Cognitieve processen (kennis) zijn niet autonoom, maar ‘belichaamd’ en ingebed in de omgeving. Dat betekent – abstract geformuleerd - dat geest, lichaam en omgeving een geheel vormen. Dat wil onder andere zeggen dat de cognitie niet op zichzelf staat. Het wordt ook ‘gestuurd’ door zijn inbedding. Het organisme zoekt zich de meest effectieve en efficiënte weg door de bedding. Omgekeerd: door gebruik te maken van de inbedding worden de cognitieve functies minder belast. Vaak is de inbedding fysiek, denk aan de kok die zijn ingrediënten op een rij op het aanrecht legt om zijn (cognitieve) planuitvoering te ondersteunen. De cognitieve activiteit is in dat geval ingebed in de fysieke structuur. Vygotsky noemt dat ‘de geest in de stijgers’. Meestal is er sprake van een mengeling van fysiek en sociaal. Presentie is een verwant begrip (Baart, 2001). Presentie kan worden gedefinieerd als ingebedde interventie (Van der Laan, 2003). Presentie betekent eenvoudigweg: ‘er zijn’. Het houdt een beweging in naar de ander toe, ongehaast, volgend, met een open agenda en wordt in hoge mate bepaald door de ander. Presentie heeft te maken met de onderdompeling in - of je blootstellen (Baart noemt het exposure) aan - een bepaalde sociale werkelijkheid (buurt,
5
bedrijf, enz.) en is min of meer bedoeld als een tegenhanger van interventie. Interventie is doelgericht, planmatig, systematisch, vaak lineair, objectiverend en rationeel. Een presentiebeoefenaar zal echter niet op de eigen merites sturen of ingrijpen in de context. Hij laat zich bij wijze van spreken - sturen door de context. Hij volgt de aangetroffen dynamiek. Soms betreft het een vorm van ‘hinderlijk volgen’. In de hulpverlening noemt men dat ‘vindplaatsgericht’ werken. Deze denkwijze vertoont sterke verwantschap met inzichten uit de nieuwe technologie en de biologie. Een interessant boek van Andy Clark (1997) gaat over nieuwe technologie op het gebied van neurale netwerken, de programmering van de nieuwe generatie robots en genetische algoritmen. Het heeft een voor het presentie- en inbeddingsthema interessante titel meegekregen: Being there. Deze letterlijke vertaling van het Duitse woord Dasein is niet zomaar gekozen. Ook de gelijkenis met het begrip presentie is treffend. Clark laat op fraaie wijze zien dat de ontwikkelingen in de nieuwe technologie gestoeld zijn op specifieke filosofische stromingen. Het is interessant om te zien hoe de ingenieurstypes die zich met robotjes en kunstmatige intelligentie bezighouden expliciet verwijzen naar stromingen in de sociale wetenschappen, zoals de Russische psychologie en de systeemtheorie, en zelfs naar de filosofie, in het bijzonder naar Merleau-Ponty. Zo noemt Harvey (2001) het experimenteren met robotjes: ‘filosoferen met een schroevendraaier’. Harvey is een vertegenwoordiger van een nieuwe school in de programmering van robots die in complexe omgevingen taken moeten verrichten. In de pogingen om robots het eenvoudige overlevingsgedrag van insecten te laten imiteren, ontdekten onderzoekers dat adequaat en vloeiend overlevingsgedrag in reële situaties een soort van intelligentie vereist die niet geleverd kan worden door een centrale processor met zelfs de grootste databases met expliciete instructies (“in situatie A moet je X doen; in situatie B moet je Y doen”, enz.). “We richten onze inspanningen op de opbouw van een geweldige database met schaakpartijen (Deep Thought), maar we zijn niet eens in staat de overlevingskunst van een kakkerlak te simuleren”, zo concludeert Clark ironisch. Hij pleit ervoor om meer aandacht te geven aan de ‘inbedding’ van robots; voor ‘bottom-up’ sturing, vanuit de subsystemen, in interactie met de omgeving. Met name het dualisme tussen geest en lichaam (materie) ligt zwaar onder vuur. Clark klaagt erover dat door veel onderzoekers de ‘geest’ wordt bestudeerd met verwaarlozing van de rest van het lichaam en de omgeving. In het modelleren van kunstmatige intelligentie is volgens hem in het verleden veel te weinig aandacht geschonken aan de manier waarop het lichaam en de omgeving zich letterlijk ontwikkelen in circulaire processen die resulteren in intelligent handelen. Cognities zijn volgens hem juist van nature embodied, dat wil zeggen ingebed of belichaamd. 26.5 Inbedding en belichaming Ook een socioloog als Bourdieu houdt er een dergelijke gedachtegang op na. Hij legt veel nadruk op de rol van ervaring in de kennisproductie. Hij heeft het ook over de ‘belichaming’ van het menselijke bestaan. In een boek over structuratie typeert Parker het denken van Bourdieu op dat punt als volgt: “Living through our bodies positions each of us to experience the world immediately and uniquely. We are equipped to register qualities and changes in the world, a registering variously described as ‘being aware’, ‘sensing’, ‘feeling’, ‘intuiting’. Such experience ‘flows’ endlessly (…).” (Parker, 2000, blz. 40) Cruciaal is de gedachte dat intelligentie niet zozeer is gebaseerd op de manipulatie van expliciete talige datastructuren, maar op meer aardse zaken: de afstemming op een reële wereld waardoor een organisme in staat is ‘onbemiddeld’ waar te nemen, te handelen en te overleven.
6
Deze houding is typerend voor de werkwijze van Incontext. Althans, als we de vrijheid nemen om hun teksten als zodanig te interpreteren. Een dergelijk principe houdt ook een pleidooi in om terug te gaan naar de eenvoud. We hebben in een gerationaliseerde samenleving de neiging om rekenwerk te overschatten. Uit allerlei onderzoek in de wereld van de kunstmatige intelligentie en de cognitieve psychologie komt naar voren dat effectief functioneren van organismen soms bereikt wordt door verrassend eenvoudige strategieën. Een voorbeeld. Neem een veldspeler in honkbal die een bal probeert te vangen. Meestal zeggen we dat iemand de bal die aan komt zeilen waarneemt, een inschatting maakt van de snelheid, op basis van een snelle berekening anticipeert op de boog die de bal waarschijnlijk zal afleggen en dan rent naar de plaats waar de bal kan worden onderschept. De veronderstelling is meestal dat we deze plaats ‘berekenen’. Onderzoek maakt echter aannemelijk dat het eenvoudiger ligt, namelijk dat de speler zich zodanig beweegt dat de verandering van de hellingshoek van zijn blikrichting naar de bal nul blijft. In dat geval zal hij zonder meer de bal bereiken op het moment dat de bal de grond raakt (Clark; 1997; blz. 27). Bourdieu gebruikt het begrip Habitus om de subtiele - niet rationele - uitwisseling tussen individu en omgeving aan te duiden. Habitus karakteriseert hij als embodied history, “… internalized as a second nature and so forgotten as history - is the active presence of the whole past of which it is the product.” (Bourdieu, 1990; blz. 56). Hij legt de nadruk op het belang van praktische kennis: “The principle of practical comprehension is not a knowing consciousness (…) but the practical sense of a habitus inhabited by the world it inhabits, preoccupied by the world in which it actively intervenes, in an immediate relationship of involvement, tension and attention, which constructs the world and gives it meaning.” (Bourdieu, 2000; blz. 142) Over exposure zegt hij: “Exposed to the world, to sensation, feeling, suffering, etc., in other words engaged in the world, in play and at stake in the world, the body (well) disposed toward the world is, to the same extend, oriented towards the world and what immediately presents itself there to be seen, felt and expected: it is capable of mastering it by providing an adequate response, having a hold on it, using it (and not decoding it) as an instrument that is ‘well in hand.” (Bourdieu, 2000; blz. 142). 26.6 Simulatie van angst Een door Incontext regelmatig gebruikt begrip is ‘angst’. Zoals we straks zullen zien wordt angst in verband gebracht met duurzaamheid. Het is lastig om dit begrip uit de bestaande teksten scherp te definiëren. Gelet op de in het voorgaande gemaakte interpretatie, waarin de begrippen ‘context’, ‘inbedding’, ‘belichaming’ en ‘presentie’ met elkaar in verband werden gebracht, kunnen we angst interpreteren als de aarzeling om een verbinding aan te gaan met het onbekende, ‘het andere’, zich te laten ‘onderdompelen’, in het diepe te springen. Vaak zijn we bang om ons in te voegen of onder te dompelen in iets dat buiten ons ligt, althans, iets dat zich onttrekt aan onze controle. De loskoppeling van denken en doen, van leren en sturen, is de uitdrukking van de angst voor controleverlies. Kort gezegd: de angst voor ‘exposure’ (het maken van verbinding) is de motor van de drang om te beheersen, te controleren, rationaliseren en functionaliseren. In het ontwerp voor een simulatiespel over duurzaamheid is door Incontext het volgende schema gemaakt, waarin angst tegenover vertrouwen wordt geplaatst (figuur 26.1): Toekomst
7 Angst
Figuur 26.1: Angst in relatie tot toekomst, intern en extern
Zoals gezegd is het voorlopig bij een ontwerp gebleven, maar in de nabije toekomst zal het wellicht worden gerealiseerd. We gebruiken het model van angst & vertrouwen als heuristiek om meer greep te krijgen om het verschijnsel duurzaamheid. In het ontwerp van de simulatie is dit als volgt verwerkt. Voorafgaand aan de simulatie wordt de deelnemers een vragenlijst afgenomen op basis waarvan zij ingedeeld worden in verschillende groepen op de variabele ‘angst versus vertrouwen’. De vragen hebben direct en indirect betrekking op de drie dimensies die door Incontext worden onderscheiden: mate van vertrouwen in de toekomst, mate van vertrouwen in eigen mensen en mate van vertrouwen in de omgeving. Het doel van deze vragenlijst is tweeledig: ten eerste wordt er gekeken hoe de verschillende deelnemers denken over deze dimensies, zodat er later eventueel iets gezegd kan worden over het verband tussen deze dimensies en duurzaam ondernemen. Ten tweede wordt de ontstane indeling gebruikt als randomizer om de deelnemers over de in het simulatiespel bestaande organisaties te verdelen. Het idee is dat de verschillende gelijkgestemde groepen in de simulatie de verschillende organisaties gaan bevolken. Er zou hen de mogelijkheid worden geboden om zelf aan de organisatiestructuur en de cultuur sleutelen. Dat kon men doen door beslissingen te nemen die betrekking hebben op verschillende cultuurdimensies. Tijdens de simulatie wordt er gemeten. Allereerst wordt er gekeken naar de organisatiecultuur die er ontstaat/gekozen wordt. Vervolgens kan er gekeken worden naar het gedrag van de deelnemers en de organisaties in de simulatie. Er worden verschillende uitdagingen en dilemma’s geboden die door de bouwers ingedeeld is wederom naar het ‘angst versus vertrouwen’ model. De veronderstelling is dat daar in het spel uitkomsten uit rollen die kunnen worden gescoord op duurzaamheid. Figuur 26.2: balans tussen 3 P’s People
Om die duurzaamheid te beoordelen zal gebruik gemaakt worden van het ‘Sustainable Corporate Performance’ model dat ontwikkeld is door het ‘Dutch Sustainable Corporate Performance Project’ (DSCPP). Het model gaat ervan uit dat er een balans moet worden gevonden tussen de drie P’s: ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ (zie figuur 26.2). Om dat te bereiken is er een uitgebreide indicatorlijst opgesteld. Deze lijst zal nog verder aangevuld worden met items uit Planet
Balans
Profit
8
andere soortgelijke lijsten, zoals de SAM research (Corporate Sustainability Assesment Questionaire) Na afloop van een (groot) aantal simulaties moet er dan een antwoord gegeven kunnen worden op de verschillende vragen die aan de linkerkant van het model in figuur 26.4 staan.
Aan de rechterkant van figuur 26.4 staan de metingen die worden verricht om de effecten van de simulaties in kaart te brengen. Ten eerste wordt de mate van angst versus vertrouwen gemeten (fig. 26.1). Ten tweede de balans tussen de drie P’s (fig. 26.2). De derde meting betreft een meting van de organisatiecultuur. Deze laatste variabele is in onderstaande figuur (26.3) gesymboliseerd. Figuur 26.3: symbool voor dimensies van organisatiecultuur.
De organisatiecultuur wordt uitgedrukt in een aantal dimensies. In een internationaal onderzoek hebben Hofstede et al. zes dimensies ontdekt aan de hand waarvan organisatiecultuur te beschrijven is (Hofstede, Neuijen, Ohavy en Sanders, 1989). Het gaat dan om de volgende dimensies: Procesgericht – Resultaatgericht Mensgericht – Werkgericht Organisatiegebonden – Professioneel Open systeem – Gesloten systeem Strakke controle – Losse controle Pragmatisch – Normatief In de opzet van het project is overwogen aan de zes dimensies van Hofstede et al, een zevende toevoegen, te weten de dimensie korte termijn of lange termijn oriëntatie. Korte Termijn
–
Lange termijn oriëntatie
Naast deze analyse heeft de simulatie ook als doel dat de verschillende deelnemers aan de simulatie iets leren van hun eigen gedrag met betrekking tot duurzaamheid. Het model zoals dat er nu ligt zal naar verwachting voorzien in voldoende handvaten om duurzaamheid te bespreken en een bewustwording teweeg te brengen bij de deelnemers.
9
Figuur 26.4: model voor de simulatie van duurzaamheid Vraag
Simulatiestappen
Metingen
Testresultaten op angst versus vertrouwen leidend tot indeling
Voorspelt test intentie mensen?
Inrichting organisatie
Komen intenties terug in praktisch gedrag onder druk? Voorwaarden? Factoren? Toekomst
Gedrag op basis van uitdagingen en dilemma’s
Angst
Intern
Leiden duurzame keuzes ook tot gewenste uitkomsten?
Extern
Angst versus
People
Uitkomsten van gedrag Balans
Simulatie
Planet
10
Profit
Hoewel dit model nog niet meer is dan een heuristiek, kan het enig zicht bieden op de vraag naar duurzaamheid die in dit boek aan de orde wordt gesteld. Het model legt een centrale rol bij ‘de mensen’ in de organisatie. Met name de bereidheid van mensen om op basis van vertrouwen in andere mensen en artefacten te handelen. De tegenhanger van vertrouwen is angst. Veel symptomen van verkramptheid in organisaties, zoals het cultiveren en reproduceren van bureaucratische zekerheden, het uitvoeren van machtsstrategieën en het onvermogen om zich onbemiddeld toegang tot de realiteit te verschaffen, zijn te herleiden tot angst. Dat verstoort een goede balans tussen innovatie en duurzame ontwikkeling. Het leervermogen van mensen wordt immers aangetast, een productieve samenwerking wordt geremd en de uitwisseling met de context wordt geblokkeerd. Daarom is het van belang dat werknemers zich verbonden voelen met het bedrijf. Als mensen zich niet verantwoordelijk voelen gaan ze gemakkelijker afwentelen. De directeur van Incontext zegt daarover: “Van de professional moet je verwachten dat hij zijn eigen gedrag kan kiezen. Dat betekent ook dat hij uiteindelijk verantwoordelijk is.” Het is een mix van verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen: “Jij moet je op ieder moment kunnen verantwoorden”. Incontext investeert veel in de kwaliteit van intermenselijke omgang. Er wordt gesproken over ‘mensen en menselijke waarden’: “Wij geloven dat organisaties die juist daar het primaat leggen, beter voor hun klanten kunnen zorgen en het zo ook zakelijk beter doen. (…) Het gaat om ‘zijn wie je kunt en wilt zijn’ als organisatie maar ook als persoon.” Zorg voor anderen en zelfzorg liggen in elkaars verlengde: “Mensen kunnen alleen goed voor het bedrijf zijn als ze goed voor zichzelf zorgen.” Daarbij gaat het niet om secondaire zaken zoals lease-auto’s en dergelijke: “…wat een medewerker echt zoekt en een werkgever werkelijk kan bieden is de gelegenheid om te groeien, zich te ontwikkelen en succes te ervaren.” (Int. Dir). Als iemand te hoog beloond wordt is er geen sprake van een fair deal zegt Benedict: “Deze persoon heeft eigenlijk niet de prijs betaald voor wat hij wil en de kans is groot dat hij zichzelf later tegen zal komen.” (IC10). Dit lijkt een relict uit ons Calvinistische verleden, maar blijkt uiterst vitaal. Het gaat over ‘echt geven’: “Iets geven waar je moeite voor doet, wat uit jezelf komt en waaruit daadwerkelijk je interesse en waardering voor de organisatie en de individuele mensen blijkt.” (IC-10) Zoals eerder opgemerkt betekent de term ‘context’ voor Benedict: “Uiteindelijk moet je een klant spreken in zijn wereld. Dat een duurzame oplossing uiteindelijk in zijn voordeel is.” Het zorgvuldig omgaan met mensen is volgens hem uiteindelijk voordelig voor alle partijen: “We hebben inkopers getraind. Inkopers zitten zo vol met beelden hoe je met leveranciers moet omgaan… ze willen verkopen, koste wat het kost. Dingen door de strot drukken. Het levert je uiteindelijk niet zo veel op. Het is geen zero-sum-spel” (Int.Dir.). Dat principe wordt ook toegepast op het gedrag van organisaties in de markt: “Ander voorbeeld: marktleiders hebben als eerste neiging anderen er uit te werken. Na verloop van tijd beseffen ze hoeveel macht ze hebben. Dat ontstaat een soort lollige negativiteit, maar na verloop van tijd ontstaat een verlicht eigenbelang. Dat is de reden waarom marktpartijen zich moeten richten op duurzaamheid” (Int.Dir). Tot besluit Door het gebruik van simulaties wordt het thema duurzaamheid niet theoretisch benaderd, maar worden ook andere vormen van kennis toegelaten. In hoofdstuk A6 is een onderscheid gemaakt in sensorische, gecodeerde en theoretische kennis. Sensorische kennis is waarnemingskennis. In spellen en simulaties wordt in eerste instantie vooral deze vorm van kennis aangesproken. Jorna noemt het één-dimensionale kennis. De kennis waar we over
11
beschikken is even concreet als de waarneming die we ermee interpreteren (niet alleen visueel, maar met alle zintuigen). Deze kennis is contextgebonden. Daarmee hanteert Incontext een brede opvatting van rationaliteit: ook belichaamde en ingebedde kennis (presentie) heeft in de interventiepraktijk geldigheid. Sterker nog: presentie legitimeert de interventie. Het subject-subject-niveau controleert de objectivering die in alle interventies nu eenmaal een rol speelt. Dat maakt de oriëntatie op de context duurzaam. Het levert een bijdrage aan de productie van maatschappelijke legitimiteit. Literatuur Baart, A.J., Een theorie van de presentie. Lemma Utrecht, 2001. Benedict en De Vriendt, Rendement van trainingstrajecten in het kader van organisatieverandering. Incontekst 11, december 2002. Bourdieu, P. (1990) The logic of practice. Cambridge, Polity Press. Bourdieu, P. (2000) Pascalian meditations. Stanfort University Press. Clark. A. (1997). Being there: putting brain, body and world together again., Cambridge / London: The MIT Press. Harvey, I. (2001). Robotics: philosophy of mind using a screwdriver. In: Back, W. de, T. van der Zant, L. Zwanepol (eds.) Robo sapiens, proceedings of the First Dutch symposium on embodies intelligence. Utrecht: CKI, Utrecht University. Hofstede, G., Neuijen, J.A., Ohavy, D., & Sanders, G., (1989) Measuring organizational cultures: a qualitative/quantitative study across 20 cases. Administrative Science Quarterly, 35,2,286-316. Laan, G. van der (2002). Nieuwe technologie als metafoor. Oratie Lectoraat Lectoraat Sociale Infrastructuur en Technologie, Fontys Hogescholen SW en SPH. Uitg: Fontys, Eindhoven. 47 p. Laan, G. van der (2003) Presentie als ingebedde interventie. Sociale Interventie. Jaargang 12 (2). Pag. 68 - 75. Parker, J. (2000). Structuration. Buckingham: Open University Press.
Cv Prof. dr G. van der Laan (1946) studeerde bedrijfspsychologie, werkte vanaf het midden van de jaren zeventig aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde daar in 1990 op het boek Legitimatieproblemen in het maatschappelijk werk (7e druk; vertaald in het Duits en het Tsjechisch). Van 1991 tot 1998 was hij verbonden aan het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), met als aandachtsveld maatschappelijk werk. Vanaf 1994 is hij, vanwege de
12
Marie Kamphuis Stichting, als bijzonder hoogleraar maatschappelijk werk voor 1 dag per week verbonden aan de vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) van de Universiteit van Utrecht. De leerstoel wordt gesponsord door het Verwey-Jonker Instituut. Sinds 2000 is hij ook voor 2 dagen per week aangesteld als lector aan de Fontys Hogescholen in Eindhoven. Daarnaast heeft hij een eigen adviespraktijk. Adres: G. van der Laan Wim Sonneveldlaan 13 3584 ZN Utrecht Tel: 030-2516289 GSM: 06 2250 1853 E-mail:
[email protected]
Index begrippen Context Incontex Inbedding Kennis Duurzaamheid Innovatie kennis van duurzaamheid duurzaamheid van kennis samenwerking lerende organisatie lerende mensen reductie in afwentelen simulatie maatwerk veranderingsprocessen training consultancy
13