Inburgering Toelichting aan de hand van de regelgeving
Inburgering is een begrip dat vrijwel iedereen kent. Ook is er bijna iedereen over eens dat immigranten zich moeten inburgeren. Inburgering of integratie vormt ook vaak stof tot discussie, zowel aan de toog als in politieke debatten. Toch kennen weinig mensen het Vlaamse inburgeringsbeleid en weten ze niet wat een inburgeringstraject concreet inhoudt. In dit artikel wordt aan de hand van de belangrijkste regelgeving het inburgeringsbeleid en de organisatie ervan uit de doeken gedaan. De mannelijke vorm in deze tekst verwijst zowel naar mannen als naar vrouwen.
1 Een ‘actief en gedeeld burgerschap’ van élke Vlaming De Vlaamse samenleving is de voorbije decennia steeds etnisch en cultureel diverser geworden. De overheid staat voor de uitdaging om onze snel veranderende samenleving leefbaar te houden en ervoor te zorgen dat iedereen er kan aan deelnemen. Daarvoor vraagt de Vlaamse overheid een actief en gedeeld burgerschap van eenieder. Het is een vraag om engagement aan alle burgers, overheden en voorzieningen om de basisprincipes van de democratische rechtstaat te respecteren en actief aan de samenleving deel te nemen. Ook nieuwe burgers moeten dat engagement opnemen. Inburgering is tegelijk een emancipatorisch verhaal. Nieuwe Vlamingen moeten op taalkundig, maatschappelijk en professioneel vlak aangezet worden competenties te verwerven om in staat te zijn een actief en gedeeld burgerschap op te nemen.
2 De doelgroep van inburgering 2.1 Inburgeraars en minderjarige anderstalige nieuwkomers Inburgering is dus bedoeld voor nieuwe burgers die bij manier van spreken de spelregels van onze samenleving nog moeten leren kennen. Het inburgeringsdecreet definieert de doelgroep van inburgering als: • iedere vreemdeling, voor zover volle achttien jaar oud, die ingeschreven is in het Rijksregister door een gemeente van het Nederlandse taalgebied of door een gemeente van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met uitzondering van de vreemdeling die hier voor een tijdelijk doel verblijft en van de asielzoeker gedurende een termijn van vier maanden na indiening van zijn asielaanvraag;
•
iedere meerderjarige Belg, geboren buiten België, van wie minstens één ouder geboren is buiten België en die in het Rijksregister ingeschreven is door een gemeente van het Nederlandse taalgebied of door een gemeente van het tweetalige gebied BrusselHoofdstad.
Migranten die hier maar voor korte tijd kunnen verblijven, zijn uitgesloten van inburgering. Een eerste categorie daarvan omschrijft het inburgeringsdecreet als personen met een ‘tijdelijk doel’. Daarmee worden de personen bedoeld die een tijdelijk verblijfsstatuut hebben (zoals bepaald in de Vreemdelingenwet van 15 december 1980) dat onmogelijk definitief kan worden. Welke migranten onder het begrip ‘tijdelijk doel’ vallen, worden nader bepaald in het Besluit van de Vlaamse Regering 3
van 15 december 2006 betreffende de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008. Asielzoekers van wie de asielaanvraag minder dan vier maanden terug is ingediend, zijn eveneens uitgesloten van inburgering. Tijdens die periode, waarin wordt nagegaan of België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (het zogenaamde Dublinonderzoek) en of de asielaanvraag in overweging kan worden genomen, worden de meest “onterechte” asielaanvragen afgesloten. Een groep asielzoekers wordt dan al uitgesloten van een verblijf in België en daarom ook van inburgering. Na die vier maanden is een recht op inburgering voor asielzoekers wel zinvol. Ze hebben dan de mogelijkheid om in kleinschalige opvang terecht te komen. Het wordt dan belangrijker om in te burgeren in de gemeente waar men verblijft en in onze samenleving in het algemeen. Maar ook wanneer ze in een grootschalig opvangcentrum blijven, wordt een bredere oriëntatie op de samenleving én kennis van de landstaal na enkele maanden nodig. De hierboven geciteerde definiëring van de doelgroep van inburgering maakt dat nog andere personen uitgesloten zijn van inburgering. Door de bepaling dat men in het Rijksregister moet ingeschreven zijn om doelgroep
van inburgering te zijn, behoren vreemdelingen zonder wettig verblijf en toeristen daar niet toe. Daarnaast moet men ook in het Vlaamse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen om inburgeraar te zijn. Het Vlaamse inburgeringsbeleid is immers een gemeenschapsaangelegenheid. Inwijkelingen die zich in het Waalse Gewest hebben gevestigd, hebben geen recht op een inburgeringstraject. Naast personen van achttien jaar en ouder, de zogenaamde inburgeraars, behoren ook minderjarige anderstalige nieuwkomers tot de doelgroep van het inburgeringsbeleid. Het inburgeringsdecreet stelt immers: • Tot de doelgroep van het Vlaamse inburgeringsbeleid behoort tevens de minderjarige anderstalige nieuwkomer, zoals vermeld in de organieke onderwijsregelgeving ter zake. Daarmee wordt verwezen naar de omzendbrieven voor het onthaalonderwijs in het basisonderwijs en het secundair onderwijs die volgende voorwaarden stellen om in aanmerking te komen voor onthaalonderwijs: • 5 jaar of ouder zijn (of ten laatste op 31 december van het lopende schooljaar 5 jaar worden) voor het basisonderwijs of op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens twaalf jaar en anderzijds geen achttien jaar geworden zijn voor
• • •
•
het secundair onderwijs niet het Nederlands als thuistaal of moedertaal hebben; onvoldoende de onderwijstaal beheersen om met goed gevolg de lessen te kunnen volgen; maximaal 9 maanden ingeschreven zijn in een school met het Nederlands als onderwijstaal (vakantiemaanden juli en augustus niet meegerekend); een nieuwkomer zijn, d.w.z. maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven.
2.2 De plicht tot inburgering 2.2.1 Verplichte inburgeraars In 2.1 werd beschreven wie doelgroep van inburgering is en daarmee recht heeft op inburgering. Het inburgeringsdecreet legt bepaalde inburgeraars ook een plicht tot inburgering op. Allereerst gaat het om inburgeraars die nog maar recent in ons land gevestigd zijn. Hoewel dat begrip niet in de regelgeving voorkomt, worden ze vaak aangeduid als ‘nieuwkomers’. Meer bepaald gaat het om: • inburgeraars die voor het eerst een verblijf van meer dan drie maanden hebben, • asielzoekers die meer dan vier maanden terug hun asielaanvraag hebben ingediend. Zij zijn enkel verplicht maatschappelijke oriëntatie te volgen,
•
inburgeraars met de Belgische nationaliteit die maximum een jaar in België gevestigd zijn.
De keuze voor het verplichten van nieuwkomers is vrij evident. Als nieuwe burgers is het immers belangrijk dat ze zo snel mogelijk moeten kunnen deelnemen aan de samenleving. De inburgeringsplicht is meteen een (dwingende) vraag vanuit de samenleving om het actief en gedeeld burgerschap op te nemen. Naast nieuwkomers zijn ook bedienaars van erediensten verplicht een inburgeringstraject te volgen. Het gaat om bedienaars van erkende erediensten in plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen die door de Vlaamse overheid zijn erkend op basis van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten. Dat zijn: • de door de bisschop aangestelde verantwoordelijke van de parochie voor de rooms-katholieke eredienst en zijn vervanger; • de predikant voor de protestantse eredienst en zijn vervanger; • de bedienaar van de eredienst voor de anglicaanse eredienst en zijn vervanger; • de rabbijn voor de Israëlitische eredienst en zijn vervanger; • de kerkbedienaar en zijn vervanger voor de orthodoxe eredienst; • de eerste imam en zijn vervanger voor de islamitische eredienst. 5
Bedienaars van erediensten hebben een inburgeringsplicht omwille van hun voorbeeldfunctie binnen hun geloofsgemeenschap. Ze vormen vaak een aanspreekpunt en contactpersoon bij wie gelovigen te rade gaan. Hun positie binnen de geloofsgemeenschap vereist kennis van en inzicht in de samenleving. Tenslotte kent het inburgeringsdecreet ook inburgeraars die een inkomen bekomen via maatschappelijke dienstverlening of leefloon en langer dan een jaar in het Rijksregister zijn ingeschreven, een inburgeringsplicht toe. Voor die ’oudkomers’ (zoals inburgeraars die langer dan een jaar in het Rijksregister zijn ingeschreven in het inburgeringsjargon worden genoemd) kan inburgering een hefboom zijn om hun kansen op een succesvol traject naar werk te vergroten. De Vlaamse Regering heeft er tot nog toe voor geopteerd de inburgeringsplicht voor die inburgeraars niet in werking te laten treden. Ze heeft ervoor gekozen om OCMW’s en onthaalbureaus hun werking op elkaar te laten afstemmen. Dat kan op basis van het model van samenwerkingsprotocol van 27 februari 2009 tussen het onthaalbureau, de VDAB en het OCMW betreffende de doorverwijzing van inburgeraars naar het onthaalbureau voor het volgen van een primair inburgeringstraject (zie 6.3). De inburgeringsplicht geldt enkel voor inburgeraars die in het Vlaamse Ge-
west wonen. Brusselse inburgeraars hebben geen inburgeringsplicht. 2.2.2 Vrijstelling van de inburgeringsplicht Hoewel de Vlaamse overheid de bedoeling had om zoveel mogelijk nieuwkomers de inburgeringsplicht op te leggen, was dat voor bepaalde mensen niet mogelijk of wenselijk. Vrijstelling van de inburgeringsplicht kan op basis van volgende redenen: 1. de Europese regelgeving Het verplicht volgen van een inburgeringstraject door een Europeaan of zijn familielid, wordt als een inbreuk op het Europees vrij verkeer van die Europese burger gezien. Het recht op vrij verkeer van personen geldt voor onderdanen van wat het inburgeringsdecreet aanduidt als de EU+, namelijk burgers van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte en Zwitserland. Met familieleden wordt verstaan: de partners (door huwelijk of gelijkgesteld met het huwelijk), descendenten en ascendenten. Die vrijstelling geldt niet voor Belgen of hun familieleden tenzij ze zelf ook onderdaan zijn van een EU+-land of reeds gebruik gemaakt hebben van het Europese recht op vrij verkeer. De Europese regelgeving legt de lidstaten geen gelijkschakeling van EU-burgers met de eigen burgers op. Daardoor kan
de Vlaamse overheid strenger zijn voor Belgen (die in het Vlaamse Gewest wonen) dan voor andere Europeanen. 2. ernstige ziekte of handicap Personen die door een blijvende, ernstige ziekte of handicap niet in staat zijn een inburgeringstraject te volgen, worden daarvan vrijgesteld. Ze leggen daarvoor een medisch attest aan het onthaalbureau voor. 3. onderwijs Inburgeraars die in het Belgische of Nederlandse onderwijs een diploma of getuigschrift hebben behaald, krijgen een vrijstelling van de inburgeringsplicht. De Vlaamse overheid gaat er immers vanuit dat die personen een basiskennis Nederlands hebben en op de hoogte zijn van de waarden en normen van en de rechten en plichten in de Vlaamse samenleving. Die vrijstelling geldt niet voor bedienaars van erediensten. Ook inburgeraars die kunnen aantonen dat ze een volledig schooljaar onthaalonderwijs hebben gevolgd, hoeven niet meer in een inburgeringstraject in te stappen. 4. attest van Inburgering (zie 3.1.6) Het is evident dat inburgeraars die al een attest van inburgering hebben behaald, niet opnieuw een inburgeringsprogramma hoeven te volgen.
5. voorlopig verblijf dat definitief kan worden Het voorlopige verblijf dat definitief kan worden, heeft betrekking op verblijfsstatuten waarvan het einddoel van het verblijf niet duidelijk is. Juist wegens de onzekerheid over de duur van het verblijf van personen met een dergelijk statuut, wordt hen geen inburgeringsplicht opgelegd. Concreet gaat het over arbeidsmigranten die een statuut hebben dat tijdelijk is (in de zin van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980), maar dat kan leiden tot een definitief verblijf. Ze hebben veeleer de intentie om hier te komen werken, te investeren of werk te verschaffen dan om zich hier te vestigen. Die vrijstellingsgrond wordt niet verleend aan bedienaars van erediensten. 6. leeftijd Een laatste groep inburgeraars die worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht zijn de senioren. Vanaf de leeftijd van 65 hoeven ze geen inburgeringstraject meer te volgen. Die vrijstelling geldt evenmin voor bedienaars van erediensten. 2.2.3 Inhoud van de inburgeringsplicht Wie inburgeringsplichtig is, moet aan de volgende twee voorwaarden voldoen:
7
•
•
zich bij het onthaalbureau aanmelden binnen een termijn van maximaal drie maanden vanaf dat zijn inburgeringsplicht is ontstaan, met regelmaat deelnemen aan het vormingsprogramma.
De verplichte inburgeraar moet zich binnen een relatief korte termijn op het onthaalbureau aanmelden omdat zowel hij als de samenleving er baat bij heeft de inburgering snel aan te vatten. Daarnaast wordt van de inburgeraar het engagement verwacht om deel te nemen aan alle lessen van zijn vormingsprogramma. Als hij minder dan 80% aanwezig is tijdens een onderdeel van het vormingsprogramma, riskeert hij een sanctie (zie 5). De Vlaamse overheid heeft daarbij dus gekozen de inburgeraar een inspanningsverbintenis op te leggen (zie 3.1). Deelname aan de lessen maakt dat inburgeraars nieuwe sociale contacten leggen wat de integratie versneld. Toch heeft de decreetgever voorzien dat de Vlaamse Regering in de toekomst de resultaatsverbintenis kan invoeren. In het decreet staat dat geformuleerd als dat de verplichte inburgeraar verplicht is ‘om de doelstellingen van het vormingsprogramma te behalen’. De invoering van de resultaatsverbintenis hoeft daarbij niet ten koste te gaan van de inspanningsverbintenis. Ook een combinatie van beide is mogelijk.
Zoals in 3.1 wordt uitgelegd, wordt het vormingsprogramma samengesteld uit drie cursussen: Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie. De meeste inburgeraars volgen ook al die cursussen. Naargelang de inburgeraar al bepaalde competenties bezit, kan hij voor een onderdeel of zelfs het gehele inburgeringstraject vrijgesteld worden. Er zijn twee groepen inburgeraars die een beperktere inburgeringsplicht hebben. Zoals vermeld in 2.2.1, moeten asielzoekers die doelgroep van inburgering zijn enkel de cursus maatschappelijke oriëntatie volgen. Ze zijn de enige groep inburgeraars die geen verblijf van meer dan drie maanden hebben en toch een inburgeringsplicht hebben. Omdat ze vanaf de vierde maand na hun asielaanvraag in een lokaal opvanginitiatief kunnen terechtkomen en deelnemen aan de lokale samenleving van een gemeente (zie 2.1) vond de decreetgever het toch nuttig en belangrijk dat ze de cursus maatschappelijke oriëntatie volgen. Naast de plicht om maatschappelijke oriëntatie te volgen, hebben ze het recht de andere onderdelen van het inburgeringstraject te volgen. Vanaf dat die personen een definitief verblijfsstatuut verkrijgen (bv. bij de erkenning van hun asielaanvraag) zijn ze daartoe ook verplicht. Een tweede groep migranten die een beperkte inburgeringsplicht hebben
zijn langdurig ingezetenen van een andere EU-lidstaat. Conform de Europese richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 zijn ze enkel verplicht om de cursus Nederlands als tweede taal te volgen. Dat is echter enkel op voorwaarde dat ze in een ander EU-land aan integratievoorwaarden hebben moeten voldoen om dat statuut van langdurig ingezetene te verkrijgen.
2.3 Prioritaire categorieën inburgeraars Het inburgeringsdecreet schuift enkele categorieën inburgeraars naar voor die bij voorrang recht hebben op het volgen van een inburgeringstraject. Binnen die groepen is geen hiërarchie aangebracht. Het is voor allen belangrijk dat ze zo snel mogelijk in een inburgeringstraject instappen. Het gaat om volgende groepen: 1. Verplichte inburgeraars Het is evident dat verplichte inburgeraars hun inburgeringsplicht zo snel mogelijk (kunnen) opnemen. 2. Brusselse nieuwkomers en bedienaars van erediensten Zoals geduid in 2.2.1 kunnen inburgeraars die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen niet verplicht worden een inburgeringstraject te volgen. De categorieën inburgeraars die in het Vlaams Gewest een inburgeringsplicht hebben, behoren in Brussel
wel tot de prioritaire doelgroep. Dat zijn: • inburgeraars die voor het eerst een verblijf van meer dan drie maanden hebben, • asielzoekers die meer dan vier maanden terug hun asielaanvraag hebben ingediend, • inburgeraars met de Belgische nationaliteit die maximum een jaar in België gevestigd zijn, • bedienaars van erkende erediensten in plaatselijke kerken geloofsgemeenschappen die door de Vlaamse overheid zijn erkend op basis van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten. 3. Ouders of voogden van schoolgaande of leerplichtige kinderen Het is belangrijk dat ouders hun kinderen kunnen steunen bij hun schoolcarrière. Een minimum aan kennis van het Nederlands en bijvoorbeeld een inzicht in het onderwijssysteem, is daarvoor nodig. 4. Huurders en kandidaathuurders van een sociale woning in Vlaanderen De kennis van het Nederlands maakt de huurder mondiger en verbetert de communicatie tussen de huurder en de verhuurder en tussen de huurders onderling. Het verhoogt ook de veiligheid 9
van de wooncomplexen. Daarom dient het aanleren van een gemeenschappelijke taal, zijnde het Nederlands, tussen de huurder en de verhuurder en tussen de huurders onderling te worden bevorderd. Hierdoor wordt de betrokkenheid van de bewoners in sociale woonprojecten gestimuleerd en ondersteund. Dit komt onmiskenbaar ook de leefbaarheid van en het samenleven in de sociale woonwijken ten goede. 5. Oudkomers die een OCMWuitkering ontvangen Voor oudkomers die een inkomen genieten via maatschappelijke dienstverlening of leefloon, kan inburgering een middel zijn om actief aan de samenleving deel te nemen. Het OCMW kan het volgen van een inburgeringstraject beschouwen als een invulling van de werkbereidheidsvoorwaarde in het kader van de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie of op maatschappelijke dienstverlening in de vorm van leefloon. Zoals aangegeven in 2.2.1 wordt deze groep gedefinieerd als verplichte inburgeraars maar is die paragraaf uit het decreet niet in werking. Zie ook 6.3. 6. Oudkomers die een wachtof werkloosheidsuitkering ontvangen Inburgeraars kunnen bij de VDAB terecht voor een inwerkingstraject. De VDAB helpt hen bij hun zoek-
tocht naar een blijvende tewerkstelling. Werkzoekende oudkomers die daarvoor nood hebben aan het primaire inburgeringstraject of onderdelen daarvan, worden door de VDAB doorverwezen naar het onthaalbureau. Zie ook 6.4. 7. Derdelanders die zich met een Europeaan komen vestigen Zoals al werd vermeld, kunnen gezinsleden van onderdanen van een land van de EU+ niet verplicht worden een inburgeringstraject te volgen. De gezinsleden die zelf geen onderdaan zijn van een van die landen, zogenaamde derdelanders, hebben echter vaak baat bij inburgering.
3 Het inburgeringstraject Inburgering is een interactief proces waarbij de overheid aan inwijkelingen een specifiek programma aanbiedt, dat hun enerzijds de mogelijkheid biedt om hun zelfredzaamheid te verhogen en anderzijds ertoe bijdraagt dat de samenleving die personen als volwaardige burgers erkent, met als doel een volwaardige, actieve participatie en een gedeeld burgerschap van eenieder en het verkrijgen van een voldoende sociale samenhang.
3.1 Het primaire inburgeringstraject Om actief aan de samenleving te kunnen deelnemen, moet de inburgeraar de nodige kennis opdoen en vaardigheden ontwikkelen. Dat kan hij tijdens het primaire inburgeringstraject dat bestaat uit een vormingsprogramma, ondersteund door een individuele begeleiding op maat van de inburgeraar. Het vormingsprogramma wordt samengesteld uit lessen Nederlands, maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie. Het primaire inburgeringstraject is daarmee een eerste, begeleide opstap naar een volwaardige deelname aan de samenleving. Die begeleiding gebeurt door het onthaalbureau dat instaat voor de regie van het primaire inburgeringstraject. Het onthaalbureau werkt daarvoor samen met verschillende organisaties zoals het Huis van het Nederlands, scholen voor volwassenenonderwijs en de VDAB. Het primaire inburgeringstraject duurt vanaf de aanmelding van de inburgeraar bij
het onthaalbureau tot hij overgedragen wordt aan de reguliere voorzieningen die instaan voor het secundaire traject. Het primaire inburgeringstraject wordt één jaar na het opstarten van het vormingsprogramma afgerond. Voor ongeletterde of laaggeschoolde inburgeraars kan van die termijn afgeweken worden. 3.1.1 Nederlands als tweede taal (NT2) Deelname aan de Vlaamse samenleving vereist kennis van het Nederlands. Tijdens het primaire inburgeringstraject kan de inburgeraar een basiskennis Nederlands als tweede taal (NT2) verwerven. Dat is niveau A1 (Breakthrough) volgens het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen. Het niveau A1 wordt uitsluitend georganiseerd door onderwijsinstellingen, namelijk de Centra voor Basiseducatie, de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Universitaire Talencentra. De oriëntering naar de onderwijsinstellingen gebeurt door het Huis van het 11
Nederlands. Dat gebeurt na een gecoördineerde en geobjectiveerde intake en eventuele testing waarbij gepeild wordt naar de studievaardigheid en de kennis van het Nederlands van de inburgeraar. 3.1.2 Maatschappelijke oriëntatie (MO) Maatschappelijke oriëntatie (MO) is een kennismaking met de Vlaamse samenleving. In een gemeenschappelijke (contact)taal krijgen inburgeraars de kans een basiscursus te volgen die een brede waaier van thema’s omvat die rechtstreeks met hun inburgeringsproces te maken hebben en allerhande rechten en plichten en waarden en normen van de Vlaamse samenleving. De thema’s die aan bod komen tijdens dat vormingsprogramma zijn de volgende elf leeromgevingen: stad en land, verblijfssituatie, gezin, werk, wonen, gezondheid, onderwijs, publieke dienstverlening, mobiliteit, consumptie en vrije tijd. De cursus MO wordt ingericht door het onthaalbureau en duurt gemiddeld 60 uren. Een kennismaking met de samenleving aan de hand van enkele thema’s wil niet zeggen dat de cursus MO enkel bestaat uit de overdracht van praktische kennis. Het inburgeringsdecreet stelt immers dat maatschappelijke oriëntatie tot doel heeft het zelfstandiger functioneren te verhogen, enerzijds door de kennis van de rechten en de
plichten en de kennis van en het inzicht in onze samenleving en haar basiswaarden aan te reiken en anderzijds door een aanzet te geven tot het ontwikkelen van enkele competenties die noodzakelijk zijn voor de zelfredzaamheid van de inburgeraars. Het is belangrijker inburgeraars strategieën aan te reiken die hen in staat stellen zelfstandig de nodige informatie te vinden en te verwerken voor hun persoonlijke behoeften. De doelen voor de cursus MO zijn dus geen kennisdoelen maar vaardigheidsdoelen. Drie vaardigheden staan daarbij centraal: 1. informatieverwervende en – verwerkende vaardigheden Het is onmogelijk om binnen een cursus van 60 lesuren alles over de ontvangende samenleving te leren kennen. Het is daarom belangrijk dat in een complexe maatschappij waarin kennis snel evolueert, de inburgeraar zelf kennis kan vergaren en verwerken. 2. probleemoplossende vaardigheden Inburgeraars worden geconfronteerd met allerlei zaken die ze moeten oplossen, regelen en in orde brengen. De informatieverwervende en –verwerkende vaardigheden worden bijgevolg geplaatst in het ruimere kader van probleemoplossende vaardigheden.
3. de vaardigheid ‘herkennen van diversiteit’ Om te kunnen functioneren in een nieuwe samenleving is het belangrijk om inzicht te hebben in het nieuwe referentiekader van het ontvangende land. Dit veronderstelt o.a. de vaardigheid ‘herkennen van diversiteit’. Voor deze vaardigheid is de attitude “erkennen van de waarden en normen in de Vlaamse/ Belgische samenleving” van essentieel belang. ‘Herkennen van diversiteit’ als doel moet toelaten om te komen tot het erkennen van en omgaan met diversiteit. 3.1.3 Loopbaanoriëntatie (LO) Loopbaanoriëntatie heeft tot doel de inburgeraar te begeleiden in het uittekenen van zijn verdere levensloopbaan. Dat gebeurt op basis van de competenties die de inburgeraar al heeft. Zo kan hij begeleid worden naar de keuze om verder te studeren, te gaan werken, een zaak op te starten, … Daarbij is oog voor de stappen die hij daarvoor moet ondernemen tijdens het secundaire traject zoals bv. een beroepsopleiding of een opleiding tot zelfstandig ondernemerschap. Deelname aan de samenleving gebeurt niet alleen door te gaan werken of te studeren. Mensen hebben naast een professioneel of educatief per-
spectief ook een sociaal perspectief. Loopbaanoriëntatie helpt daarom ook bij de uitbouw van een sociaal netwerk en deelname aan het socioculturele aanbod. Begeleiding van inburgeraars met een professioneel perspectief gebeurt door de VDAB. De begeleiding voor degenen met een educatief en/of een sociaal perspectief gebeurt door het onthaalbureau. 3.1.4 Trajectbegeleiding De regelgeving, namelijk het inburgeringsdecreet en het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 betreffende de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 bepaalt trajectbegeleiding als volgt: trajectbegeleiding staat garant voor de integrale benadering van het primaire inburgeringstraject dat in samenspraak met de betrokken inburgeraar wordt uitgevoerd. De trajectbegeleider biedt de inburgeraar binnen het primaire traject individuele begeleiding op maat aan. De trajectbegeleider volgt de individuele ondersteuningsvragen van de inburgeraar en verwijst hem hiervoor door naar de reguliere voorzieningen. Hij volgt de verschillende onderdelen van het primaire inburgeringstraject ook administratief en registreert de onderdelen in het cliëntvolgsysteem.
13
De trajectbegeleider volgt de inburgeraar op tijdens de duur van zijn primair inburgeringstraject. Dat houdt allereerst in dat de trajectbegeleider het inburgeringstraject administratief opvolgt. Daaronder valt de doorverwijzing naar het Huis van het Nederlands en de VDAB (zie 3.1.5), opmaak van het inburgeringscontract (zie 3.1.5) en opvolging van de aanwezigheid van de inburgeraar tijdens het vormingsprogramma. De registratie van die acties gebeurt in de Kruispuntbank Inburgering (zie 4). Daarnaast staan trajectbegeleiders klaar voor cliënten met (hulp)vragen. Als de inburgeraar specifieke vragen heeft of specifieke begeleiding nodig heeft, zal de trajectbegeleider hem in contact brengen met de juiste voorzieningen of organisaties. Bij die begeleiding op maat hoort ook de ondersteuning voor het verkrijgen van een diplomagelijkschakeling. 3.1.5 Het inburgeringscontract Het inburgeringscontract wordt opgesteld door de trajectbegeleider. Daarin staat het vormingsprogramma dat de inburgeraar moet volgen en waar en wanneer de lessen doorgaan. Het vormingsprogramma wordt bepaald in overleg met de inburgeraar en op basis van de gegevens verkregen via de intake en de adviezen van het Huis van het Nederlands en (voor inburgeraars
met een professioneel perspectief) de VDAB. Wanneer de inburgeraar al bepaalde kennis en vaardigheden heeft, kan hij voor onderdelen van het vormingsprogramma vrijgesteld worden. Zo kan een inburgeraar die al een niveau A1 Nederlands als tweede taal heeft voor dat onderdeel vrijgesteld worden. Wanneer hij voor elk van de onderdelen van het vormingsprogramma over voldoende kennis en vaardigheden beschikt, kan de inburgeraar meteen in het secundaire inburgeringstraject instappen. Het onthaalbureau reikt hem dan een attest van EVC (eerder of elders verworven competenties) uit. Aangezien het toetsen van kennis en competenties die tijdens het programma maatschappelijke oriëntatie aan bod komen momenteel niet mogelijk is, wordt het attest van EVC in de praktijk nog niet uitgereikt. In het inburgeringscontract is ook opgenomen dat van de inburgeraar verwacht wordt dat hij alle lessen van zijn vormingsprogramma bijwoont. Bij regelmatige deelname aan het vormingsprogramma, d.w.z. bij een aanwezigheid van minstens 80% in elk vormingsonderdeel van het traject, ontvangt de inburgeraar een attest van inburgering (zie 3.1.6). In het contract van verplichte inburgeraars is daaraan toegevoegd dat ze bij niet-regelmatige deelname aan het vormingsprogramma een sanctie riskeren (zie 2.2.3 en
5). Bij rechthebbende inburgeraars staat vermeld dat dat het geval is wanneer ze tijdens minstens één onderdeel van het vormingsprogramma 50% afwezig waren (zie 5). Afwijkingen op de aanwezigheidsgraad is mogelijk voor inburgeraars die beroepsmatig werkzaam zijn. Het inburgeringsdecreet definieert ‘beroepsmatig werkzaam zijn’ als: op legale wijze een activiteit uitoefenen die voldoende inkomsten genereert om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. De inburgeraar moet kunnen aantonen dat hij minstens evenveel verdient als de bedragen van het leefloon. Inburgeraars die inkomsten verwerven via een wachtuitkering, een werkloosheidsuitkering, maatschappelijke dienstverlening of een leefloon vallen daarmee buiten die regeling. Ook bedienaars van erediensten kunnen geen gebruik maken van die mogelijkheid. 3.1.6 het attest van inburgering Zodra de inburgeraar het vormingsprogramma heeft afgerond en tijdens elk onderdeel minstens 80% aanwezig is geweest, ontvangt hij een attest van inburgering. Daarmee kan hij rechtstreeks instappen in het secundaire inburgeringstraject.
3.2 Het secundaire inburgeringstraject De tijdens het primaire inburgeringstraject verworven kennis en vaardigheden, stelt de inburgeraar in staat om keuzes voor zijn verdere levensloopbaan te maken. Tijdens het secundaire inburgeringstraject kunnen inburgeraars de gekozen levensloopbaan vormgeven.
In tegenstelling tot het primaire traject, wordt het secundaire traject niet door het onthaalbureau georganiseerd maar wordt het aangeboden door de reguliere voorzieningen. Zo kan de inburgeraar een beroepsopleiding of een opleiding tot zelfstandig ondernemerschap volgen. Daarnaast kan hij ook verder Nederlands studeren of zich in het onderwijs inschrijven. Voor inburgeraars met een professioneel perspectief wordt de overdracht geregeld door het protocol van 24 april 2008 betreffende de afspraken met betrekking tot het primaire en secundaire inburgeringstraject van inburgeraars met een professioneel perspectief. Ze hebben recht op een inwerkingstraject wat een bijzondere opleiding en begeleiding met het oog op een duurzame tewerkstelling is.
15
4 Het onthaalbureau De Vlaamse Regering erkent en subsidieert acht onthaalbureaus: voor de steden Gent en Antwerpen, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en voor de vijf Vlaamse provincies. De onthaalbureaus regisseren het primaire inburgeringstraject. Dat wil zeggen dat ze inburgeraars begeleiden vanaf hun aanmelding tot de overdracht naar het secundaire traject (zie 3.1.4). Daarnaast bieden ze maatschappelijke oriëntatie aan en loopbaanoriëntatie voor inburgeraars met een educatief en sociaal perspectief. Voor de uitvoering van het primaire inburgeringstraject werkt het onthaalbureau samen met verschillende organisaties (zie 3.1). De gegevensuitwisseling met die organisaties gebeurt via de Kruispuntbank Inburgering, een elektronisch cliëntvolgsysteem waarop die organisaties zijn aangesloten.
5 Sancties Het inburgeringsdecreet bepaalt dat zowel verplichte als rechthebbende inburgeraars een administratieve geldboete kunnen krijgen. Voor verplichte inburgeraars is dat wanneer ze: • zich niet binnen een termijn van maximaal drie maanden vanaf dat hun inburgeringsplicht is ontstaan op het onthaalbureau hebben aangemeld, • niet met regelmaat hebben deelgenomen aan het vormingsprogramma, • hun vormingsprogramma onrechtmatig vroegtijdig beëindigd hebben door voor minstens één onderdeel van hun vormingsprogramma meer dan 50% afwezig te zijn, • hun vormingsprogramma onrechtmatig vroegtijdig beëindigd hebben door niet mee te werken aan de intake, het onderzoek of de ondertekening van het inburgeringscontract. Rechthebbende inburgeraars kunnen een administratieve geldboete krijgen wanneer ze hun vormingsprogramma onrechtmatig vroegtijdig beëindigd hebben door voor minstens één onderdeel van hun vormingsprogramma meer dan 50% afwezig te zijn.
De sanctieprocedure wordt geregeld door het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008 betreffende het opleggen van en administratieve geldboete aan rechthebbende en verplichte inburgeraars. Daarin is bepaald dat het onthaalbureau de vaststelling van de inbreuken op de inburgeringsplicht en/of het inburgeringscontract doet. Het onderzoek naar de vastgestelde inbreuken gebeurt door handhavingsambtenaren van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Op basis van de beschikbare informatie beslist de handhavingsambtenaar of aan de inburgeraar een administratieve geldboete wordt opgelegd. De bedragen variëren, naargelang de aard en hoeveelheid van de inbreuken, tussen 50 en 5000 euro voor een verplichte inburgeraar. Voor rechthebbende inburgeraars kan de boete variëren tussen 50 en 150 euro. Ze kunnen maar een inbreuk plegen en kunnen daardoor slechts een keer beboet worden.
Oudkomers die inkomsten verwerven via een werkloosheidsuitkering of wachtuitkering en in kader van hun begeleiding door de VDAB een inburgeringstraject moeten volgen (zie 6.4), kunnen evenmin een administratieve geldboete krijgen. Sanctionering gebeurt via de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling.
Inburgeraars die inkomsten verwerven via maatschappelijke dienstverlening of leefloon (zie 6.3), kunnen geen administratieve geldboete krijgen. Op hen zijn de sanctiebepalingen van toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
17
6 Toeleiding van inburgeraars naar het onthaalbureau Verschillende instanties hebben een rol in het toeleiden van inburgeraars naar het
onthaalbureau. Het gaat om de gemeente, het OCMW, het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de VDAB.
6.1 De rol van de gemeente in het inburgeringsbeleid De gemeente heeft als taak nieuwkomers te informeren over het inburgeringsbeleid en hen door te verwijzen naar het onthaalbureau. Ze moet nieuwkomers inlichten over hun recht op inburgering, hun plicht tot inburgering en de sancties wanneer ze hieraan niet voldoen. De informatie- en doorverwijzingstaak houdt concreet in dat de gemeente: • nieuwkomers informeert over het inburgeringsbeleid en hen naar het dichtstbijzijnde onthaalbureau doorverwijst • verplichte nieuwkomers informeert over hun inburgeringsplicht en de mogelijke sancties wanneer zij hieraan verzaken • de minderjarige anderstalige nieuwkomers doorverwijst naar het onthaalbureau en de ouders (of voogd) op de hoogte brengt van de leerplicht en het recht op onderwijs • de minderjarige anderstalige nieuwkomers informeert over het socioculturele aanbod in de gemeente en hen desgewenst in
contact brengt met de betrokken lokale diensten. Sinds het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008 betreffende het opleggen van een administratieve geldboete aan rechthebbende en verplichte inburgeraars in voege is, is de informatie- en doorverwijzingstaak voor een deel overgelaten aan het onthaalbureau. De gemeente neemt die taak nog op het moment dat ze de inburgeraar zijn verblijfskaart aflevert. Wanneer het onthaalbureau van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur een adressenlijst ontvangt met nieuwkomers die zich de vorige maand in zijn werkingsgebied hebben gevestigd, roept het onthaalbureau door middel van een aangetekende brief die nieuwkomers op zich aan te melden. Naast een rol in het informeren en doorverwijzen van nieuwkomers, heeft de gemeente ook de taak om de volgende attesten te registreren: • het attest van inburgering dat uitgereikt wordt aan de inburgeraar die het inburgeringsprogramma met regelmaat gevolgd heeft • het attest van EVC (elders of eerder verworven competenties) dat
uitgereikt wordt aan de inburgeraar die al de kennis en vaardigheden heeft die tijdens het (primaire) inburgeringstraject worden aangereikt. Voorlopig wordt dit attest nog niet uitgereikt • het attest van vrijstelling voor de inburgeraar die van de plicht tot inburgering is vrijgesteld.
6.2 Het doorverwijzen van bedienaars van erediensten Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur heeft een informatie- en doorverwijzingstaak ten aanzien van bedienaars van erediensten die een levensbeschouwelijke functie uitoefenen in een plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap die door de Vlaamse overheid erkend is. Het agentschap informeert hen over hun plicht tot inburgering en roept hen op zich tijdig op het onthaalbureau aan te melden. 6.3 De samenwerking met het OCMW Inburgeraars die inkomsten verwerven via maatschappelijke dienstverlening of leefloon staan in het inburgeringsdecreet vermeld als verplichte inburgeraars. Zoals reeds toegelicht (zie 2.2.1 en 2.3) is die verplichting niet in voege. Die inburgeraars hebben echter bij prioriteit recht op inburgering. Aangezien zowel het onthaalbureau als het OCMW als taak hebben om hun cli-
ënten te begeleiden naar maatschappelijke participatie, is een afstemming van hun werking nodig. Dat gebeurt met een samenwerkingsprotocol, gebaseerd op het model van samenwerkingsprotocol van 27 februari 2009 tussen het onthaalbureau, de VDAB en het OCMW betreffende de doorverwijzing van inburgeraars naar het onthaalbureau voor het volgen van een primair inburgeringstraject. Het protocol bepaalt in welke gevallen inburgeraars die inkomsten verwerven via maatschappelijke dienstverlening of leefloon, een inburgeringstraject moeten volgen. Het volgen van een inburgeringstraject wordt dan gezien als (onderdeel) van de invulling van de werkbereidheidsvoorwaarde. In de praktijk kunnen daarmee rechthebbende inburgeraars door hun OCMW verplicht worden een inburgeringstraject te volgen.
6.4 doorverwijzing van uitkeringsgerechtigde oudkomers door de VDAB Oudkomers die inkomsten verwerven via een werkloosheidsuitkering of wachtuitkering behoren eveneens tot de prioritaire doelgroepen van het inburgeringsbeleid. Om hun kansen op een succesvol traject naar werk te verhogen, kan de VDAB hen naar het onthaalbureau doorverwijzen voor het volgen van een primair inburgerings19
traject. De afstemming tussen onthaalbureau en het regionale kantoor van de VDAB wordt geregeld via een samenwerkingsprotocol. Dat is gebaseerd op het model van samenwerkingsprotocol tussen het onthaalbureau en de AMB-regio van de VDAB betreffende de doorverwijzing van oudkomers naar het onthaalbureau voor het volgen van een primair inburgeringstraject. Die inburgeraars zijn conform het inburgeringsdecreet rechthebbende inburgeraars. In kader van hun inwerkingstraject kunnen ze echter door de VDAB verplicht worden een inburgeringstraject te volgen.
7 Inburgering voor minderjarigen De inburgering van minderjarige anderstalige nieuwkomers verloopt niet door middel van een inburgeringstraject maar vooral door school te lopen. Net zoals voor hun leeftijdsgenoten geldt voor hen recht op onderwijs en de leerplicht. Vele scholen organiseren onthaalonderwijs dat tot doel heeft hen zo snel mogelijk Nederlands te leren en hen te integreren. Voor het basisonderwijs gebeurt dat via de reguliere klaspraktijk, voor het secundair onderwijs is dat via de onderwijsvorm en studierichting die het nauwst aansluit bij hun individuele capaciteiten. Het onthaalbureau verzorgt de toeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers naar een geschikte school of het onthaalonderwijs. Als dat nodig is, worden ze ook begeleid naar welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. De gemeente informeert hen over het socioculturele aanbod (bv. verenigingen, sport, cultuur, jeugdvoorzieningen) in de gemeente.
Geraadpleegde documenten • •
•
•
•
•
•
Het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid Memorie van Toelichting bij het decreet van 14 juli 2006 tot wijziging van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid Memorie van Toelichting bij het decreet van 1 februari 2008 tot wijziging van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 betreffende de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008. Besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2008 tot bepaling van de doelen van het vormingspakket maatschappelijke oriëntatie binnen het primaire inburgeringstraject. Besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008 betreffende het opleggen van en administratieve geldboete aan rechthebbende en verplichte inburgeraars. Protocol van 24 april 2008 betreffende de afspraken met betrekking tot het primair en secundaire inburgeringstraject van inburgeraars met een professioneel perspectief.
•
•
Model van samenwerkingsprotocol tussen het onthaalbureau en de AMB-regio van de VDAB betreffende de doorverwijzing van oudkomers naar het onthaalbureau voor het volgen van een primair inburgeringstraject Model van samenwerkingsprotocol van 27 februari 2009 tussen het onthaalbureau, de VDAB en het OCMW betreffende de doorverwijzing van inburgeraars naar het onthaalbureau voor het volgen van een primair inburgeringstraject.
21
v.u.: Guido De Coster • administrateur-generaal Agentschap voor Binnenlands Bestuur Boudewijnlaan 30 bus 70, 1000 Brussel
redactie: Karim Cherroud
foto cover: Lies Willaert
ontwerp: Sylvie Van de Waeter
contact: www.inburgering.be
[email protected]
www.inburgering.be .
[email protected]