In het belang van het onderzoek! Kritische journalistiek als noodzakelijke kwaliteitsbewaking van de opsporing Dr. P.P.H.M. Klerks
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde aan de Politieacademie
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
In het belang van het onderzoek! Kritische journalistiek als noodzakelijke kwaliteitsbewaking van de opsporing
Lectorale Rede
Amsterdam, 10 maart 2006 Dr. P.P.H.M. Klerks Lector Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde Politieacademie
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Inhoudsopgave 1. Inleiding
7
2. Wrongful convictions
10
3. Rechterlijke dwalingen in Nederland
14
4. Gerede twijfel
20
5. Geloofwaardigheid van de overheid
23
6. Discretie, transparantie en vooroordelen
26
7. Blauwe spin doctors?
30
8. De media als bondgenoot: opsporingsberichtgeving 32
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
9. De media als ‘opponent’
33
10. De journalist als verdachte of handlanger
34
11. Het waarborgen van publieke controle
38
12. Rules of engagement
40
13. Openheid voorkomt problemen
44
14. Embedded journalism
46
15. Een netwerk recherchevoorlichting
51
16. Besluit
53
Bijlage: strafvervolging van journalisten
55
Gebruikte literatuur
58
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
1. Inleiding Anderhalf jaar geleden stelde het College van Bestuur van de Politieacademie de eerste Lectoraten in, om daarmee de professionalisering en innovatieve kracht van de eigen organisatie een extra impuls te geven. Het Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde is momenteel één van de zes Lectoraten van de Academie, gevestigd aan de Concernlocatie in Apeldoorn. Aan andere instellingen voor hoger onderwijs zijn de afgelopen tijd soortgelijke Lectoraten opgezet. Dit alles past bij het toegenomen zelfbewustzijn van HBOinstellingen, die zich daarmee ontwikkelen tot volwassen centra voor kennis en onderwijs en die op het gebied van de toegepaste wetenschap de concurrentie met de universiteiten aangaan. Het wezenlijke verschil tussen een Lectoraat aan de Politieacademie en een universitaire leerstoel zit hem niet zozeer in het niveau: wij leiden in Apeldoorn ook in Engelstalig onderwijs studenten op tot wetenschappelijk bekwame onderzoekers op Masterniveau. De kwaliteit van een Lectoraat ligt vooral in de praktijkgerichtheid en de maatschappelijke betrokkenheid. U zult van een hoogleraar beslist de theoretische noties en de onderbouwing met veel voetnoten zien, die u in deze lezing aantreft. Van mijn gewaardeerde universitaire collega’s zult u echter niet snel de praktische voorstellen en initiatieven horen, zoals ik die zo meteen zal aankondigen. Als een hoogleraar al met een praktische suggestie komt, zal hij of zij die niet tevoren hebben getoetst bij collega’s binnen zijn organisatie, die vanuit hun beleidsbepalende functie of in het uitvoerend werk kunnen aangeven of iets in de praktijk van de samenleving haalbaar is of niet. Van een lector mag u dat wel verwachten. Al onze activiteiten leveren bruikbare eindproducten op. Rechtstreeks, bijvoorbeeld in de vorm van bruikbare handboeken en instrumenten voor de praktijk, of indirect, doordat we inhoudelijke bijdragen leveren aan het onderwijs. De sociaal-wetenschappelijke onderzoeken en projecten die we uitvoeren, doen we samen met collega’s van de regiokorpsen en het KLPD, het openbaar ministerie, bijzondere opsporingsdiensten, inlichtingendiensten, en met partners uit de wetenschappelijke wereld, instellingen zoals TNO en softwarebedrijven. Het Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde werkt aan zinvolle en spannende kennisontwikkeling, samen met andere medewerkers van de Politieacademie en externe partners uit binnen- en buitenland. Docenten en studenten worden gestimuleerd om onderzoek te doen, en nieuw verkregen kennis wordt geborgd in het onderwijs en verankerd in de politiële en justitiële praktijk. Kennis wordt verspreid via daartoe geëigende kanalen, variërend van
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
vakliteratuur en seminars tot audiovisuele media en computernetwerken. De dragende filosofie hierbij is dat de kwaliteit van de opsporing in brede zin is gebaat bij zodanig zorgvuldig werken, dat fouten worden vermeden en zoveel mogelijk beproefde methoden worden gehanteerd, teneinde optimale resultaten te boeken. Het Lectoraat beoogt gaandeweg basisprincipes van criminaliteitsbeheersing en recherchekunde te identificeren. Niet in de laatste plaats neemt het Lectoraat initiatieven ter vernieuwing van het recherchevak, opdat de politie nog effectiever kan werken en actuele uitdagingen, zoals terrorismedreiging, met adequate middelen kunnen worden tegemoet getreden. De kern van het Lectoraat wordt gevormd door de lector, de vindingrijke programmamanager Theo Derksen, en door managementassistente Karin de Vries, die er grotendeels voor heeft gezorgd dat we hier vanmiddag bij elkaar konden komen. De kracht ligt echter vooral bij onze Kenniskring, die ruim twintig mensen omvat die op een of andere manier actief betrokken zijn bij onze activiteiten, en waarvan u eerder vanmiddag al het een en ander heeft kunnen zien. In onze programmatische activiteiten richten we ons op drie bindende thema’s. In de eerste plaats is dat criminaliteitskunde: kennis die er op is gericht criminaliteit te doorgronden om het zodoende effectief te kunnen beheersen en bestrijden. Voorbeelden hiervan zijn georganiseerde criminaliteit, terrorisme en zedencriminaliteit. In de tweede plaats intelligence: het proces dat de essentiële beleidsmatige en operationele sturingsinformatie oplevert die de politie en anderen in staat stelt om effectief te kunnen opereren. Voorbeelden hiervan zijn het maken van het handboek Informatiegestuurde Opsporing, het bijdragen aan het visietraject van de desbetreffende Strategische Beleidsgroep, het verder professionaliseren van de human intelligence capaciteit van de politie zoals bij het werven en runnen van informanten in de ‘bovenwereld’, en het mee helpen versterken van het onderwijs rond intelligence, zoals in de nieuwe leergang Recherchekunde en Criminaliteitsanalyse. Het derde thema is de doelmatige bedrijfsvoering in de opsporing, tot uiting komend in initiatieven rond recherchemanagement en evaluatie van opsporingsonderzoeken. Deze drie kernthema’s reflecteren de ontwikkeling van de politieorganisatie én het recherchevak tot een hoogwaardige, kennisintensieve omgeving waarin het HBO- en academisch werk- en denkniveau steeds vanzelfsprekender wordt. Minister Donner van Justitie heeft het eind vorig jaar naar aanleiding van het onderzoek van de commissie-Posthumus duidelijk gezegd: binnen enkele jaren zal twintig procent van de politiemedewerkers minimaal HBO-opgeleid moeten zijn.
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Aan toegepast politieonderzoek worden hoge eisen gesteld. Het moet vanzelfsprekend wetenschappelijk en empirisch gefundeerd zijn, het heeft bij voorkeur een internationale component, ook relevantie voor praktijk en beleid is een vereiste, en het moet actueel zijn. Voor vandaag is het ook wel prettig als het interessant en prikkelend is voor een breder publiek. De komende drie kwartier ga ik proberen u in die geest het een en ander te brengen, maar op een wat ongebruikelijke manier. Het had voor de hand gelegen om een van de thema’s waarop wij al langer werken centraal te stellen in deze lectorale rede. Wij kiezen echter voor een andere aanpak: we duiken niet diep in een obscure subdiscipline van de politiekunde, zoals evalueren of inlichtingenwerk, maar kijken naar de relatie tussen de opsporing en de buitenwereld zoals die gestalte krijgt via de media. Het is voor mij nogal onwennig om te spreken over een thema waar ik geen uitvoerig eigen onderzoek naar heb gedaan. Ik baseer me vandaag weliswaar op literatuuronderzoek en gesprekken met betrokkenen, maar ditmaal lag er geen onderzoeksplan aan ten grondslag en evenmin een budget van Politie & Wetenschap of het WODC. Bovendien zal ik mij opiniërend uitlaten, terwijl politieonderzoekers daarin meestal erg terughoudend zijn. Maar voordat ik toekom aan de media eerst nog een uitstapje naar de praktijk van politie, justitie en de rechterlijke macht, te beginnen in het buitenland.
Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
2. Wrongful convictions We maken een korte tour d’horizon langs het verschijnsel dat in de Angel saksische vakliteratuur wordt aangeduid als ‘wrongful conviction’ en in het Nederlands als ‘onterechte veroordeling’ of ‘rechterlijke dwaling’. Hieronder verstaan we in dit geval de bewezen onschuld ná een veroordeling, dus niet een vrijspraak in hoger beroep vanwege bijvoorbeeld gebrek aan bewijs of procedurefouten. In de Verenigde Staten zijn de laatste jaren honderden gevallen van wrongful conviction vastgesteld, veroordeling van personen die ten onrechte werden verdacht van een misdrijf. Dit kwam onder meer aan het licht onder meer door de activiteiten van mensen als de investigative journalist en universitair docent Bill Moushey en zijn studenten. Moushey richtte in 2001 het Innocence Institute op aan Point Park University in Western Pennsylvania. Dit instituut maakt deel uit van wat sinds 1992 is uitgegroeid tot een complete sociale beweging: aan tientallen universiteiten in de V.S. zijn nu innocence institutes gevestigd, waar studenten in journalistiek en rechten gezamenlijk zaken uitzoeken en rechters weten te overtuigen. De studenten krijgen les van ervaren onderzoeksjournalisten en advocaten, waarna ze zelf met projecten aan de slag gaan. De Innocence movement kreeg nationale bekendheid in 2003,
toen gouverneur George Ryan van Illinois het uitvoeren van doodvonnissen in zijn staat opschortte en later de straffen omzette in levenslang, omdat het werk van studenten van het Medill Innocence Project aan Northwestern University hem de ogen hadden geopend. Dit laatste project had in enkele jaren tijd tot de vrijlating van tien mannen geleid, waarvan er vier op death row zaten.
Het Amerikaanse rechtssysteem verschilt sterk van het onze, zodat vergelijkingen bij voorbaat mank gaan. De juryrechtspraak maakt het proces kwetsbaar voor mediabeïnvloeding, en de kwaliteit van de rechtsbijstand voor arme verdachten uit minderheidsgroepen is beduidend slechter dan de rechtshulp in ons land. Amerikaans onderzoek bracht tientallen gevallen van bewezen incorrecte bekentenissen aan het licht, maar de verhoortechnieken in de V.S. verschillen op wezenlijke punten van die in Nederland.
Van Koppen (2002: 872-873) maakt duidelijk dat het begrip ‘rechterlijke dwaling’ nogal complex is, omdat zelden werkelijk wordt aangetoond dat van een rechterlijke dwaling sprake is. Hiervoor moet formeel en onomstotelijk komen vast te staan dat iemand anders het misdrijf pleegde, dat het misdrijf nooit heeft plaatsgevonden of dat de schuld van de verdachte onmogelijk blijkt te zijn. Gevallen waarin over de schuld van de veroordeelde verdachte ernstige bedenkingen zijn gerezen worden door Van Koppen aangeduid als “dubieuze zaken”.
Personen, slachtoffer van wrongful conviction zijn door Huff en anderen (1996: 10) in de
In bijna de helft van ruim driehonderd vrijlatingen wegens ‘zuivering van alle blaam’ in 15 jaar tijd speelde DNA-onderzoek een sleutelrol. De komende jaren zal DNA-onderzoek op oude zaken minder vaak veroordeelden vrij pleiten, omdat het inmiddels al langere tijd tijdens het reguliere opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd, waardoor veroordeling op grond van onterechte verdenkingen minder waarschijnlijk wordt. Onderzoekers verleggen daarom hun aandacht naar zaken waarin gerede twijfel bestaat, maar geen biologisch bewijsmateriaal voorhanden is. Nu wordt onder meer kritisch gekeken naar de waarde van ooggetuigenverslagen en incorrecte verklaringen van zowel verdachten als informanten, en naar institutionele aspecten van politiewerk die er toe zouden bijdragen dat misleidende verklaringen als bewijsmateriaal worden opgevoerd en geaccepteerd.
Amerikaanse context gedefinieerd als “people who have been arrested on criminal charges … who have either pleaded guilty to the charge or have been tried and found guilty; and who, notwithstanding plea or verdict, are in fact innocent”. Het gaat hen ook om gevallen van bewezen onschuld.
Het is bij gebrek aan betrouwbare gegevens niet mogelijk een enigszins accurate schatting te maken van het aantal onterecht voor vermeende misdrijven veroordeelden in de Verenigde Staten. Op grond van eigen en andermans onderzoek concludeert Huff (Huff 2004 108-109) dat
In Groot-Brittannië staat sinds geruchtmakende zaken als de Guildford Four en de Birmingham Six, het thema ‘miscarriages of justice’ op de agenda. De Guildford Four werden uiteindelijk na veertien jaar vrijgelaten, waarbij de hardnekkige belangstelling van journalisten voor de zaak een centrale rol speelde. De Birmingham Six werden in 1975 tot levenslang veroordeeld voor bomaanslagen op twee pubs en pas in 1991 weer vrijgesproken. Ook hier speelden
het jaarlijks om duizenden gevallen gaat. Tientallen veroordeelden zouden ten onrechte zijn geëxecuteerd. Een andere onderzoeker, Tony Poveda (Poveda 2001), komt tot een beduidend hogere schatting, maar hij baseert zich op een enquête onder gevangenen.
Hansen (1999).
www.pointpark.edu/default.aspx?id=902; Buck (2005).
Lutz et al. (2002).
Westervelt & Humphrey (2001).
Lutz et al. (2002): 120-121.
10 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
11 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
onderzoeksjournalisten een doorslaggevende rol. Rechterlijke dwalingen en onprofessioneel politieoptreden vonden in deze gevallen plaats in de context van het gewelddadig politiek conflict in Noord-Ierland, maar ook meer recent deden zich dwalingen voor. Zo moesten onlangs meerdere moeders worden vrijgelaten die ten onrechte waren veroordeeld wegens moord op hun baby’s, onder meer omdat het post-mortem onderzoek niet door een gespecialiseerde patholoog werd uitgevoerd.10 Hun zaak en die van honderden andere ouders leidden tot veroordelingen, waarbij de politie en de aanklager uitgingen van het syndroom van ‘Munchausen by proxy’. Deze inmiddels door de meeste deskundigen verworpen theorie veronderstelt kort gezegd dat onverklaarbaar overleden baby’s vaak zijn gedood door ouders, die hiermee aandacht proberen te vragen voor zichzelf. Ten gevolge hiervan worden in Groot-Brittannië ruim 250 strafzaken en duizenden civiele zaken herzien, waarin kinderen uit het ouderlijk gezag zijn gehaald.
De affaire kan leiden tot herziening van het Franse rechtssysteem, waarin de onderzoeksrechter een grote mate van autonomie heeft. De buitenlandse voorbeelden maken de ernstige consequenties duidelijk van verkeerde beslissingen in de keten van opsporing, vervolging en berechting. Een kritische pers blijkt dergelijke dwalingen alsnog aan het licht te kunnen brengen, en deskundige journalisten leggen de achterliggende systeemfouten bloot. Dat vergt meer dan sensationele onthullingen over zware criminelen: de pers kan met zorgvuldige analyses daadwerkelijk bijdragen aan de kwaliteit van de rechtsstaat.
In het Verenigd Koninkrijk is naar aanleiding van de Birmingham Six-affaire in 1997 de Criminal Cases Review Commission ingesteld om mogelijke gevallen van onterechte veroordeling te onderzoeken.11 In 2001 had deze Commission 3.680 aanvragen ontvangen, waarvan er 2.381 werden behandeld. Hiervan werden 203 zaken verwezen naar een gerechtshof, waarvan er uiteindelijk 38 werden herzien.12 Frankrijk verkeerde de afgelopen maanden in de greep van de Outreau-affaire, een pedofilieonderzoek in het Noord-Franse Outreau dat geheel uit de hand liep doordat overijverige speurders iedereen insloten die door de kernverdachten werd beschuldigd van medeplichtigheid.13 De in 2001 begonnen zaak leidde uiteindelijk tot presidentiële excuses en parlementaire hoorzittingen op TV.
Mullin (1990).
10 Groskop (2004). 11 Huff (2004): 116. 12 Minister Donner liet de Kamer naar aanleiding van onderzoek recentelijk weten dat introductie van een vergelijkbare onderzoekscommissie als de CCRC in Nederland voorlopig niet aan de orde was. Hij wilde voor een mogelijke aanpassing van het bijzonder rechtsmiddel herziening eerst de resultaten afwachten van de voortgezette commissie-Posthumus (Kamerstukken II 2005-2006, 30 300 VI, nr. 114). 13 Berichtgeving in NRC Handelsblad, op http://fr.fc.yahoo.com/p/pedophil.html, www.liberation.fr en http://fr.wikipedia.org/wiki/Affaire_d’Outreau. 12 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
13 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
3. Rechterlijke dwalingen in Nederland Het Nederlandse publiek makte vorig jaar kennis met het verschijnsel rechterlijke dwaling door ontwikkelingen rond de zogenoemde ‘Schiedamse parkmoord’. De feiten zijn inmiddels overbekend. Op 22 juni 2000 werd in het Beatrixpark in Schiedam de tienjarige Nienke Kleiss om het leven gebracht. De hoofdverdachte in deze zaak, Cees B., werd op 8 maart 2002 in hoger beroep tot achttien jaar gevangenisstraf en TBS veroordeeld, onder meer wegens een later ingetrokken bekentenis. Het Nederlands Forensisch Instituut had herhaaldelijk nadrukkelijke twijfel uitgesproken over het onderzochte bewijsmateriaal en er wezen meer indicaties in een andere richting. In 2004 trok de werkelijke dader, Wik H., door loslippigheid de aandacht van zijn omgeving in relatie tot de moord. Na aanhouding wegens een ander zedendelict biechtte hij de moord in Schiedam op. Ook nieuw DNA-onderzoek wees met een grote mate van zekerheid in zijn richting, zodat hij in november 2005 in hoger beroep tot achttien jaar celstraf en tbs werd veroordeeld.14 Procureur-generaal Harm Brouwer erkende in september 2005 dat het fout was geweest, de twijfel van het NFI over het bewijsmateriaal niet aan de rechters te melden. Rechterlijke dwalingen deden zich in de Nederlandse rechtsgeschiedenis eerder voor. In 1929 moest minister van Justitie Jan Donner zich tegenover het parlement verantwoorden over een zaak waarbij de verkeerde verdachten waren veroordeeld.15 De minister erkende de dwaling en vaardigde een circulaire aan politie en openbaar ministerie uit, die de volgende passage bevatte: “Er zijn toch in deze zaak fouten gemaakt, die (…) alleen reeds daarom hadden moeten zijn vermeden, omdat het niet mag voorkomen, dat de vraag of een justitieele dwaling op de schuld van justitie en politie is terug te leiden, zelfs maar kan worden gesteld.” De grootvader van de huidige Justitieminister refereerde aan de rechterlijke dwaling in de moordzaak Giessen-Nieuwkerk. In deze historische zaak uit 1923 werd overwegwachter Jacob de Jong uit Giessen-Nieuwkerk met een
klauwhamer de schedel ingeslagen.16 Het onderzoek bleef lange tijd zonder resultaat, tot anderhalf jaar later timmerman Chris Klunder en uitvoerder Jan Theunissen werden aangehouden. Hun alibi, dat ze de avond van de moord met het echtpaar Kroon in Sliedrecht hebben doorgebracht, wordt door het echtpaar ontkracht. De jonge sportjournalist Kick Geudeker van de socialistische krant Het Volk krijgt echter argwaan, bijt zich vast in de zaak en toont aan dat de getuigenis van het echtpaar onder grote druk en chantage van de politie geheel is verzonnen. Na vier jaar gevangenis maken Klunder en Theunissen een triomftocht door Amsterdam, waarbij arbeiders langs de kant van de weg de Internationale zingen omdat het volgens hen om klassejustitie ging. De echte moordenaar van Jacob de Jong is nooit gevonden. In de periode na de tweede wereldoorlog zijn nog enkele malen rechterlijke dwalingen vastgesteld, zoals dit incomplete overzicht van zes zaken laat zien.17 • In 1948 werd in de Delftshavense Schie te Rotterdam in een juten zak het lijk van de negenjarige Keesje Vermeulen gevonden. Het jongetje was door wurging om het leven gekomen. De politie arresteerde Hendrik K., een agrarisch ondernemer. De juten zak zou bij hem zijn verdwenen en hij was ooit betrapt bij ontuchtige handelingen met een 16-jarige jongen. K. bekende uiteindelijk de moord. De bekentenis in combinatie met het rapport van de directeur van het Gerechtelijk Laboratorium prof. dr. W. Froentjes over de juten zak, resulteerde in augustus 1950 in een levenslange gevangenisstraf plus ter beschikkingstelling voor K. In 1951 kwamen er aanwijzingen dat de kappersbediende L. de moord zou hebben. Die bleef desgevraagd ontkennen en werd na een week losgelaten. In januari 1955 bleek dat de veroordeelde K. toch met onvoldoende bewijs was vervolgd: de juten zak die als belangrijkste bewijsmateriaal werd beschouwd bleek niet uit zijn bedrijf afkomstig te zijn. Een week later werd hij vrijgelaten. In maart 1961 werd de eerdergenoemde kappersbediende L. gearresteerd voor de moord op de 8-jarige Marcel Nivard. Omdat er treffende overeenkomsten waren met de moord op Keesje Vermeulen werd het dossier heropend. L. bekende de moord op Marcel, maar niet die op Keesje, waardoor de zaak onopgelost bleef.
14 Posthumus (2005); diverse artikelen NRC Handelsblad 2004-2005. 15 Van Dinter (2002). Nog eerder, in 1895-1896, speelde in het Friese Britsum de zaak tegen de drie gebroeders Hogerhuis, die ten onrechte werden verdacht van en veroordeeld wegens inbraak en tot negen jaar gevangen zaten zonder ooit te worden gerehabiliteerd (Van Koppen 2002: 871-872).
14 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
16 Blaauw (2003). 17 Bronnen voor dit overzicht: Blaauw (2003); Elberse en Nierop (2003); Brongers (2004); www.peterrdevries.nl.
15 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
• Op 5 februari 1970 wordt in Gaanderen, in de Achterhoek, de twaalfjarige Rinie Wielheesen dood aangetroffen: ze is op een afgelegen fietspad aangerand, verkracht en vermoord. De moord wordt bekend door vrachtwagenchauffeur Jan S. uit Doetinchem, die hiervoor vijf maanden in voorarrest zit. Dan komt echter onomstotelijk vast te staan dat S. op het tijdstip van de moord bij vrienden was. S. verklaarde dat hij bekende door de wekenlange ondervragingen van de politie. Hierna vindt de politie een nieuwe verdachte, een zeventienjarige bouwvakker uit Westendorp. Ook die bekent na nachtenlange verhoren, maar moet na een jaar eveneens worden vrijgelaten. De zaak leidt tot kamervragen, maar blijft onopgelost. Overigens is S. nooit vervolgd, omdat het OM onvoldoende bewijs zag, dus strikt genomen is hier geen sprake van een rechterlijke dwaling. • In september 1983 trouwde in Amsterdam de butler Dick van Leeuwerden met de rijke, 33 jaar oudere weduwe Dorothea van Wijlick, die vijf weken later overleed. De butler, een verklaard homoseksueel, werd mede op basis van getuigenverklaringen en het rapport van de patholoog-anatoom ervan verdacht de vrouw uit financiële motieven te hebben vermoord. Hij werd in 1985 veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf, hoewel meerdere medici hun twijfel uitspraken over de veronderstelde onnatuurlijke dood. Nieuw medisch onderzoek zou volgens betrokkenen in 2002 hebben aangetoond dat de weduwe een natuurlijke dood is gestorven. De butler is na het uitzitten van zijn straf geestelijk ingestort naar India geëmigreerd. De Hoge Raad heeft de zaak nooit heropend, zodat strikt genomen ook hier geen sprake is van een vastgestelde rechterlijke dwaling. • In Rotterdam wordt begin 1984 op een Antilliaans feest ‘cocaïnekoning’ Ismael Mambre doodgeschoten: de zaak werd bekend als de ‘Rotterdamse carnavalsmoord’. Steve H. wordt schuldig bevonden en veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. In 1989 bekent zijn halfbroer A. M. dat hij de werkelijke dader is. In de tussentijd heeft Steve H. in de gevangenis een medegedetineerde vermoord.
16 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
• In 1984 werd in Zaandam de 21-jarige Sandra van Raalten met veel geweld om het leven gebracht in de kledingwinkel waar zij werkte. De zaak werd bekend als de Paskamermoord. Diverse getuigen gaven een signalement van de vermoedelijke dader, maar er werd geen passende verdachte gevonden. Twee jaar later werd fietsenhandelaar Rob van Zaane aangehouden en in 1987 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, hoewel hij een alibi had en geen gelijkenis vertoonde met het dadersignalement. De werkelijke dader, de aan heroïne verslaafde Kemal E., zocht al eerder contact met de politie, maar die toonde geen belangstelling voor hem. Het Gerechtshof sprak Van Zaane in 1988 vrij, maar Justitie en politie verklaarden nog herhaaldelijk in het openbaar dat de fietsenhandelaar wel degelijk de dader was. In 1992 meldde zich een medegedetineerde van Kemal E. bij de politie, die verklaarde dat E. tegenover hem de moord in Zaandam had toegegeven. Het Haarlemse parket besloot echter vanwege de eerdere commotie rond zaak het onderzoek niet te heropenen. De moeder van het slachtoffer bleef echter twijfelen en verzocht in augustus 2000 de minister van Justitie om met behulp van nieuwe DNA-technieken alsnog de moord op haar dochter te onderzoeken. Hierbij bleek de in 1993 overleden Kemal E. de dader, zodat Van Zaane uiteindelijk in 2002 definitief werd vrijgepleit. • Op 9 januari 1994 werd in Putten de 23-jarige stewardess Christel Ambrosius dood aangetroffen in de afgelegen woning van haar grootmoeder. Er is sprake van een ernstig zedenmisdrijf: de zaak werd bekend als de ‘Puttense moordzaak’. Twee verdachten, de zwagers Herman Dubois en Wilco Viets, bekennen de moord. Zij worden veroordeeld en zitten zeven jaar gevangenisstraf uit. DNA-sporen uit sperma en haren die op het slachtoffer werden aangetroffen komen echter niet overeen met het DNA van de verdachten. Het onderzoek blijkt bijzonder gecompliceerd, met veel technische sporen en tactische aanwijzingen. Velen hebben het justitieel onderzoek in de Puttense moordzaak in de loop der jaren becommentarieerd en fouten in het onderzoek aangetoond. Misdaadverslaggever Peter R. de Vries wijdde in meer dan veertig tv-uitzendingen aandacht aan de zaak en gaf uiteindelijk de aanzet tot de vrijlating van Dubois en Viets. Kamerlid Boris Dittrich van D66 stelde Kamervragen, en de Rotterdamse oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw schreef een boek waarin hij onder meer de gebruikte verhoormethodes en getuigen-
17 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
verslagen scherp analyseerde en bekritiseerde.18 Na verscheidene revisieverzoeken werd de zaak heropend, en in april 2002 spreekt het Gerechtshof in Leeuwarden de zwagers alsnog vrij. In dit overzicht ontbreekt met opzet de zogenoemde ‘Deventer moordzaak’, de moord op de weduwe Wittenberg in 1999.19 Een mogelijke dwaling in deze zaak wordt, na een actie van een groep mensen rond Maurice De Hond, momenteel door justitie opnieuw onderzocht. Ook de zaak van de ‘Haagse moordzuster’ Lucy de B., voor wier onschuld de strafrechtpsycholoog Hans Crombag zich inzet, komt binnenkort voor de Hoge raad en blijft hier buiten beschouwing.20 Andere zaken dienen zich de komende tijd nog aan.
De reactie van de overheid op aanwijzingen voor mogelijke rechterlijke dwalingen was tot voor kort consequent afwijzend. Met betrekking tot de Schiedammer moordzaak bekritiseerde de minister van Justitie bij voortduring de journalistiek. In mei 2004 bijvoorbeeld betichtte Donner de media ervan een eigen wereld te scheppen, die de echte kan verdringen. Toen journalisten in de afgelopen zomer steeds meer aanwijzingen publiceerden dat het OM ontlastend forensisch bewijsmateriaal aan de rechter had onthouden, stelde de minister: “Als er iets is misgegaan in deze zaak, is het juist de volle druk van de media op iets dat rustig overleg vraagt”.21
Bij de beschrijving van miscarriages of justice in de Verenigde Staten gebruikte ik daarnet de term “sociale beweging”. Bijna twintig jaar geleden studeerde ik een paar honderd meter van dit Odeontheater af als politicoloog, met als specialisatie doctrineleer en collectief gedrag. Ik weet dus het een en ander van sociale bewegingen, en lezend over de mensen en gebeurtenissen rond affaires waarbij onterechte veroordelingen zijn vermoed of bewezen, vielen me de overeenkomsten met een single-issue sociale beweging op. Het verschijnsel vertoont trekjes van een soort geloofsgemeenschap, zonder dat ik met deze kwalificatie overigens de betrokkenen tekort wil doen. We zien sterk emotioneel gemotiveerde personen, zoals de directe verwanten van de veroordeelden. Er zijn mensen die vanuit een juridische of criminologische achtergrond solidariteit betuigen en die de casus verbinden met een groter maatschappelijk geheel. Verder zijn er de professionele pleitbezorgers zoals advocaten en voormalige politiemensen, die zich inzetten uit sociale betrokkenheid. En tot slot invloedrijke personen uit bijvoorbeeld de showbizzwereld, die hun netwerk gebruiken om invloed uit te oefenen en een onderzoek heropend te krijgen.
18 Blaauw (2002). 19 De Jong (2003). 20 “Veroordeling” (2005).
21 Meens (2005).
18 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
19 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
4. Gerede twijfel In het Nederlandse rechtssysteem wordt een strafzaak in hoger beroep in principe geheel opnieuw behandeld, hetgeen een sterke waarborg vormt tegen onterechte veroordelingen. Bovendien staat het stelsel van bewijsgaring en vervolging in Nederland kwalitatief op een hoog niveau in vergelijking met andere landen. Rechters zijn meestal zeer ervaren en professionele juristen, die in hun carrière blijk hebben gegeven van onafhankelijk denken en die door hun vakgenoten als deskundig worden beschouwd. Bij rechterlijke dwalingen gaat het in Nederland dus vermoedelijk niet om grote aantallen, al ontbreken vooralsnog systematisch verzamelde empirische gegevens om deze veronderstelling te staven.22 Dit neemt niet weg dat rechterlijke dwalingen aantoonbaar voorkomen, en dat een onterechte veroordeling voor een misdrijf voor de betrokkenen hoogst ernstige consequenties heeft. De veroordeelde wordt beroofd van zijn vrijheid en loopt goede kans psychologisch en sociaal ernstig beschadigd te raken. Verwanten en relaties worden met een onmogelijk dilemma geconfronteerd, en de nabestaanden van het slachtoffer blijven in onzekerheid verkeren, terwijl de werkelijke verdachte vrij rondloopt. Bovendien loopt de geloofwaardigheid van politie en justitie een ernstige deuk op. Om al die redenen is het van het grootste belang dat de waarheidsvinding door een kwalitatief optimaal toegeruste strafrechtsketen wordt gediend. Het Nederlandse rechtssysteem kent al meer dan een eeuw een procedure waarbij een onherroepelijke veroordeling opnieuw kan worden onderzocht. Voorwaarde voor een dergelijke ‘herziening’ is dat de Hoge Raad vaststelt dat sprake is van een ‘novum’.23 Hiermee wordt kort gezegd gedoeld op een nieuw en substantieel feit, of een substantiële nieuwe interpretatie van een reeds eerder bekend feit, dat ten tijde van de veroordeling niet aan de rechter bekend was en dat van invloed kan zijn op het rechterlijk oordeel. Vergissen is menselijk, en ondanks hun professionaliteit en zorgvuldigheid maken ook politiemensen fouten, zoals onder meer uit het onderzoek van Posthumus naar de Schiedammer Parkmoord is gebleken. Wetenschappers menen overigens dat het maken van vergissingen functioneel is, omdat het de
mens in staat stelt te kunnen leren.24 De filosofie van de ‘lerende organisatie’ is op dit inzicht gebaseerd, en aan de Politieacademie zijn we daar goed van doordrongen. Omdat vergissingen in opsporingsonderzoeken zulke ernstige gevolgen kunnen hebben voor alle betrokkenen, wordt in de HBO-leergang Recherchekunde, maar ook in de opleiding voor criminaliteitsanalisten expliciet aandacht geschonken aan wetenschappelijke inzichten met betrekking tot groepsdenken, tunnelvisie, menselijke vergissingen en cognitieve illusies. De rechtspsycholoog professor Peter van Koppen komt de eer toe in Nederland pionierswerk te hebben verricht in het wetenschappelijk onderzoek naar rechterlijke dwalingen en tunnelvisie in de opsporing.25 Wij zijn dan ook blij dat hij bereid was om in het Programmacollege van ons Lectoraat zitting te nemen. Ook in het onderwijs aan Politieacademie, zoals bij de leergang Recherchekunde, toont hij zijn betrokkenheid. Van Koppen is hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Universiteit Antwerpen, en senior hoofdonderzoeker aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in Leiden. Hij was als getuige-deskundige betrokken bij zowel de Puttense moordzaak als de Deventer moordzaak. Samen met zijn collega prof. dr. Henk Elffers en anderen deed Van Koppen ook onderzoek naar de maatschappelijke druk waaronder rechters moeten werken. Daarbij bleek dat rechterlijke dwalingen vaak hun oorsprong vinden in onzorgvuldig politiewerk. De rechter is dan niet de oorzaak van de rechterlijke dwaling, maar corrigeert wellicht onvoldoende. Van Koppen stelt ronduit dat ook het beste rechtssysteem onvermijdelijk rechterlijke dwalingen produceert, omdat ieder bewijsmiddel noodzakelijkerwijs enige mate van onzekerheid in zich draagt.26 Verdachten worden veroordeeld op “wettig en overtuigend bewijs”, niet op 100 procent mathematische zekerheid. Van Koppen heeft in 2003 samen met collega-rechtspsycholoog Han Israels aan de Universiteit van Maastricht het project ‘Gerede Twijfel’ ingericht, waar men zaken kan aanmelden waarbij mogelijk van rechterlijke dwaling sprake is.27 De onderzoekers richten zich op misdrijven, waarbij achteraf aantoonbaar is dat
22 Van Koppen (2002: 878) waagt zich aan een –wat hij noemt- “niet onredelijke schatting” en komt voor Nederland uit op ongeveer 0,5% van het aantal onherroepelijk veroordeelden. Dit zou neer-
24 Gigerenzer (2005).
komen op circa 500 rechterlijke dwalingen per jaar.
25 Van Koppen (2002); Crombag et al. (1994).
23 Het buitengewone rechtsmiddel ‘herziening’ is geregeld in de artikelen 457 t/m 481 van het Wetboek van Strafvordering; Van Koppen (2002): 883-884.
20 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
26 Van Koppen (2002): 875. 27 www.geredetwijfel.nl; Kooman (2003).
21 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
5. Geloofwaardigheid van de overheid het bewijsmateriaal volstrekt onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Het project beoogt uit de bestudering van dergelijke zaken lessen te trekken; dat mogelijk ten onrechte veroordeelden worden geholpen wordt als een bijkomend doel gezien. Aan rechterlijke dwalingen kunnen fouten van politie en/of justitie voorafgaan, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. De casuïstiek laat zien dat een rechercheteam bijvoorbeeld op integere wijze gegevens kan aandragen die twijfel wekken aan de schuld van een verdachte, terwijl het openbaar ministerie besluit deze stukken niet in het procesdossier te voegen of een onderzoek niet te heropenen. Van de rechter wordt in principe verwacht dat hij of zij oordeelt op basis van het onderzoek ter zitting, maar in de praktijk gaan magistraten daarbij voornamelijk af op wat er aan bewijsmiddelen wordt voorgelegd.
Lange tijd leek de magistratuur in Nederland boven alle twijfel verheven, en iets van die onfeilbaarheid straalde ook op de politie af. Door het ontluisterende beeld dat echter in de nasleep van de IRT-affaire begin jaren negentig ontstond, hebben politie en justitie sterk aan gezag ingeboet. Een reeks geruchtmakende onopgeloste moordzaken in de navolgende jaren hebben het vertrouwen verder ondermijnd.28 De laatste jaren is ook het geringe succes in onderzoeken naar liquidaties in het criminele milieu voor sommigen aanleiding geweest om vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit van de rechtshandhaving. De successen die ondertussen wel worden behaald, blijven vaak onopgemerkt. De meeste grootschalige onderzoeken naar levensdelicten eindigen met de aanhouding en veroordeling van de daders. De pakkans voor ernstige delicten als moord, verkrachting en gijzeling is bijzonder hoog, en ook afpersers lopen gerede kans voor de rechter te moeten verschijnen. Van de grote drugshandelaren die in de jaren negentig bekend werden is het merendeel achter de tralies gebracht. Overzichten van dergelijke resultaten halen echter zelden de krant, en statistieken zijn sowieso niet van invloed op het beeld dat het publiek zich van de opsporingspraktijk heeft gevormd. In een tijd dat het vertrouwen in de overheid en de politiek in het algemeen terugloopt, is een geloofwaardige rechtshandhaving van wezenlijk belang. Rechtszekerheid groeit naarmate de wet voor iedereen waarneembaar wordt gehandhaafd. De pers heeft hierin een tweeledige functie van informatieverschaffing en controle: zij toont wat goed gaat en stelt aan de kaak waar wordt gefaald. Daarbij heeft de belangstelling voor slecht nieuws helaas altijd de overhand. Om goed over de complexe rechtshandhaving te kunnen berichten dient de pers optimaal te zijn geïnformeerd en toegerust. Toegang tot de ‘machinekamer’ van de rechtshandhaving stelt haar in staat de informatieve en controlerende functies goed te vervullen. Die toegang blijft voor de meeste journalisten helaas beperkt. Ook het Nederlandse openbaar ministerie treedt namens ‘the people’ op als procespartij, en de ‘Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging’ heeft als expliciet uitgangspunt het beginsel “openbaar, tenzij”.29 Toch concentreren nog te veel voorlichters van justitie en politie zich op het afschermen tegen vragen vanuit de buitenwereld. Dit is begrijpelijk, zo-
28 Andrea Luten (1993), Kumral Bagci (1995), Nicole van den Hurk (1995), Nicky Verstappen (1998), Polle en Frank Taminiau (1998), Marianne Vaatstra (1999), Ankie Blommaert (2000). 29 Openbaar ministerie (2002b); Schoo (2001): 26.
22 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
23 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
lang voorlichters intern worden beoordeeld op de mate waarin ze er in slagen een positief imago van de organisatie neer te zetten, en mogelijke negatieve publiciteit in de kiem te smoren. En ook is dit oogmerk van de strategische leiding niet onbegrijpelijk, gezien de voorrang die de meeste journalisten aan slecht nieuws geven. Maar daardoor blijft het bevorderen van openbaarheid ter versterking van de legitimiteit van de strafrechtspleging een abstract begrip.30 De journalist krijgt toegang tot de rechtszaal, wordt onthaald op persconferenties en kan een enkele keer vragen stellen in een interview. Het is voor hem of haar echter zelden mogelijk om aan de hand van processtukken en interactief contact de procesgang zelf te beoordelen.31
ële apparaat wordt geproduceerd. Beleidsnotities, projectplannen en criminaliteitsbeeldanalyses worden vaak niet actief verspreid, maar zijn wel op aanvraag verkrijgbaar voor wie de juiste titels en adressen weet. Voor inventieve journalisten zijn er talrijke manieren om aan interessante informatie te komen.
De meeste journalisten beperken zich hoofdzakelijk tot het volgen van wat zich aan strafrechtelijke onderzoeken aandient: de achterliggende beleidsprocessen kunnen op veel minder belangstelling rekenen. Toch zijn de strategische keuzeprocessen, zowel bij de aangebrachte delicten als bij de projectmatig aangepakte verborgen criminaliteit, van groot maatschappelijk belang. Een goed geïnformeerde pers zou kritisch kunnen beschouwen in hoeverre in de opsporing en vervolging rationele prioriteiten worden gesteld. De politie stelt zich hierin vanzelfsprekend op als loyale uitvoerder van beleid. Toch moet in de praktijk worden vastgesteld dat sommige criminele fenomenen zoals georganiseerde criminaliteit in het Turkse milieu, georganiseerde kunstroof en roofcriminaliteit door Oost-Europese bendes, momenteel opmerkelijk weinig justitiële aandacht krijgen in verhouding tot de maatschappelijke schade die wordt aangericht. De ene journalist produceert duidelijk beter geïnformeerde stukken dan de andere. Dat heeft te maken met aanleg, ervaring, vasthoudendheid en beschikbare tijd. Het opbouwen van een effectief contactennetwerk duurt jaren, en voor wie zelf van oorsprong uit de politiewereld komt verloopt de toegang vaak makkelijker dan voor een volstrekte buitenstaander. Tijd investeren in rechtbankverslaggeving kan op den duur ook lonen, omdat men er dingen hoort en mensen kan spreken die normaliter ontoegankelijk zijn. Sommige journalisten weten optimaal gebruik te maken van de grijze literatuur die binnen het justiti-
30 Van Lent (2002). 31 Witteveen (2001): 81. In januari 2006 sprak de minister van Justitie zich uit voor een verbod voor advocaten op het geven van inzage in processtukken aan onbevoegden. De Orde van Advocaten overweegt een soortgelijke gedragsrichtlijn, in een poging wetgeving te voorkomen.
24 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
25 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
6. Discretie, transparantie en vooroordelen De snelle ontwikkelingen in het recherchevak weerspiegelen zich in het werkprogramma van ons Lectoraat. De relatie tussen de opsporing en de media was tot dusver niet als zodanig in ons werkprogramma geworteld. Dit heeft vooral met prioriteiten te maken: onze activiteiten zijn sterk gerelateerd aan wat het onderwijs nodig heeft, en wat de Board Opsporing, in een voortdurende wisselwerking met de Raad van Hoofdcommissarissen en aanverwante beleidsgremia, het meest belangrijk vindt. Tegelijk wilden we voor deze middag iets presenteren dat een breder publiek zou aanspreken. Over sommige van onze activiteiten mogen we niets vertellen, over andere willen we nog niets kwijt en nog weer andere zijn erg vaktechnisch van aard. Wij vinden in het algemeen dat het voorkomen, opsporen en tegenhouden van criminaliteit een prachtig metier is, en dat willen we graag vaker over het voetlicht zien gebracht, dus de keuze van dit onderwerp voor de lectorale rede is niet onlogisch. Natuurlijk zitten daar zekere restricties aan: vanuit de opsporing kun je nooit alles in de etalage zetten, omdat nogal wat persoonsgebonden informatie wettelijk moet worden beschermd vanwege respectering van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Verder is er terughoudendheid nodig uit oogpunt van methodenbescherming. Als wetsovertreders immers precies zouden weten wat de overheid tegen hun illegale praktijken gaat ondernemen, op welke dag er bijvoorbeeld zoekingen in hun vergaderlokalen gaan plaatsvinden, dan zouden alleen nog de allerdomste boeven achter de tralies komen. In de derde plaats hebben de politieorganisatie en haar medewerkers recht op een zekere mate van discretie. Je moet immers in een veilige omgeving kunnen werken, zonder dat je als politieman of –vrouw thuis wordt lastig gevallen door de cliëntèle waar je op je werk mee te maken krijgt. Ook moeten er bijvoorbeeld nieuwe dingen kunnen worden uitgeprobeerd zonder dat buitenstaanders voortdurend over de schouder meekijken: dat geldt evengoed voor andere overheidsdiensten, van ministeries tot veldorganisaties. Tot slot, maar niet het minst belangrijk, is terughoudendheid nodig om te voorkomen dat de onafhankelijke oordeelsvorming door de rechter ter zitting geweld wordt aangedaan. Sommige rechters hebben immers in vonnissen te kennen gegeven er geen prijs op te stellen dat de veronderstelde rangorde van verdachten, de bewijsmiddelen per persoon en dergelijke vooraf naar buiten worden gebracht.
Dat is een kwestie van organisatie, maar ook van mentaliteit. Ziet de politie de buitenwereld als een bedreiging waarvoor men zich het liefst wilt afschermen, of als de klant? Als belasting betalende burgers zoals jezelf, voor wie je het allemaal doet en die je eigenlijk graag laat zien hoe krachtig, professioneel en vindingrijk er binnen de politie wordt gewerkt. Met jaarverslagen, werkbezoeken van politici, open dagen en een effectieve afdeling communicatie stelt de moderne politieorganisatie zich toegankelijk op. Wat de opsporing specifiek betreft: die moet uiteindelijk in de rechtszaal met de billen bloot, zeker sinds de nieuwe wetgeving van kracht werd die is voortgekomen uit de parlementaire enquête opsporingsmethoden. Maar van dag tot dag krijgt de gemiddelde burger toch de meeste informatie over de politie uit de media. Kranten en nieuwszenders berichten dagelijks over ontwikkelingen in de opsporing, of het nu gaat om al dan niet succesvolle onderzoeken of over de vraag waar de uiteindelijke zeggenschap over de politie moet liggen.Tot ver in de jaren zeventig schreven de kranten over de politie hoofdzakelijk in de rubriek gemengde berichten, wanneer er weer een inbreker was ingerekend of een vechtersbaas was bedwongen. Die rustige tijd ligt ver achter ons, maar de intensieve aandacht voor politie en misdaad in de media is niet altijd van het soort waar we op zitten te wachten. Sensatiezucht en emotie-TV voeren helaas de boventoon. Er is alle reden om te bezien in hoeverre serieuze berichtgeving over de opsporing meer ruimte kan krijgen. We leven in een vluchtige spektakelmaatschappij, terwijl er heel complexe vraagstukken op maatschappelijk debat wachten. De aanpak van criminaliteits- en veiligheidsproblemen is daar niet de minste van, dus laten we bezien waar we elkaar kunnen vinden.
Ondanks deze logische beperkingen is het zowel voor de effectiviteit en doelmatigheid als voor de legitimiteit en integriteit van de politie van groot belang dat er zoveel mogelijk transparant wordt gewerkt, ook naar de buitenwereld.
Politiemensen en journalisten hebben veel gemeenschappelijk. Als het regent worden ze allebei nat, want ze zijn vaak op straat. Ze claimen allebei te werken ten faveure van de democratie. Beide beroepsgroepen trachten oneigenlijk gedrag aan het licht te brengen en ze gebruiken daarbij deels dezelfde methoden. Toch is er geen liefde verloren tussen hen: door de bank genomen vinden politiemensen journalisten op zijn best hinderlijk en riskant in de omgang. Sommige persmensen worden zelfs ronduit gezien als vriendjes en handlangers van criminelen. Andersom schijnen sommige journalisten te denken dat politiemensen op zijn best nogal onnozel en bekrompen zijn. Een enkeling wordt zelfs ronduit als oneerlijk beschouwd. Dat gebrek aan professionele waardering voor elkaar lijkt verband te houden met de toegenomen prestatiedruk en publieke kritiek waarmee de politie te maken heeft. De journalistiek op haar beurt maakt een proces van vercommercialisering door, waarbij kijkcijfers en smake-
26 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
27 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
lijke verhalen belangrijker zijn geworden, ten nadele van de publieke functie van controle van ‘de macht’ door gedegen onderzoek.32 Vanuit de politie worden de media vooral bezien vanuit twee perspectieven. In de eerste plaats is de pers een risicofactor: ‘negatieve verhalen’ of onthullingen zetten het publieke imago onder druk, waardoor de organisatie schade kan oplopen en de strategische top problemen krijgt. Op zulk ‘gedoe’ zit niemand te wachten. In meer positieve zin kunnen de media als instrument fungeren om de belangen van de politie te dienen, met name door positieve verhalen te schrijven en zo het veiligheidsgevoel bij de burgers te vergroten, of door mee te werken aan het verspreiden van opsporingsberichtgeving.
geleverd werk. Als de resultaten van een kostbaar opsporingsonderzoek niet door de rechter worden geaccepteerd en de krant schrijft daar kritisch over, was dan de opdracht misschien te zwaar, of zou het vakmanschap nog beter kunnen? Het is goed als de organisatie geprikkeld wordt om kritisch naar zichzelf te kijken, want evaluatie binnen de politie is lange tijd onvoldoende serieus genomen. Als na jaren onderzoek resultaten nog steeds uitblijven, is het dan echt op de best mogelijke wijze aangepakt? Laat de vragen maar gesteld worden en bereid goede antwoorden voor, want burgers hebben er recht op te weten of ze de best mogelijke bescherming krijgen voor hun belastinggeld. Zo simpel is het. Afscherming is soms nodig, maar mag nooit dienen om onvermogen te maskeren. Daar zijn echte professionals het over eens. En daarom kan de Nederlandse politie niet zonder kritische journalistiek.
Op het gevaar af zelf te stereotyperen, durf ik de stelling aan dat hiermee de werkfilosofie van de gemiddelde politievoorlichter voor een groot deel is geschetst. Er is echter nog een derde, zeer belangrijk perspectief, dat dreigt te worden ondergesneeuwd. Het gaat dan om wat mooie idealen, goed van snit, hoewel ze uit de mode zijn. De vrije pers controleert machtsconcentraties in de democratische samenleving: zij legt machtsmisbruik bloot en laat zien waar de overheid inadequaat optreedt bij het waarborgen van bijvoorbeeld veiligheid en rechtshandhaving. Natuurlijk worden politie en justitie gecontroleerd door volksvertegenwoordigers, door de rechter en door onafhankelijke toezichthoudende organen als de ombudsman en het College Bescherming Persoonsgegevens. We moeten echter vaststellen dat rechters niet onfeilbaar zijn, en dat parlement en toezichthouders mede afhankelijk zijn van vrije nieuwsgaring door de pers voor het vervullen van hun controlerende taken. Een professionele en goed geïnformeerde journalistiek die haar maatschappelijke verantwoordelijkheid kent, is daarom een noodzakelijke bestaansvoorwaarde voor het democratisch gehalte van de samenleving. Natuurlijk zijn kritische persmensen lastig, vooral als de kritiek onverdiend is omdat de journalist er helemaal naast zit. Het mechanisme van hoor en wederhoor kan in zulke gevallen uitkomst bieden, vooropgesteld dat politie en justitie in staat en bevoegd zijn om in concrete gevallen inhoudelijk weerwoord te bieden. Maar meer pragmatisch bezien levert de kritische journalistiek een waardevolle reflectie: kostenloze inhoudelijke feedback op de kwaliteit van
32 Beunders en Muller (2005); Kolsteren (2006).
28 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
29 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
7. Blauwe spin doctors? De Britse criminoloog Mawby constateerde dat de politie samen met de koninklijke familie en de showbizz behoort tot de meest intensief geobserveerde instituties in onze samenleving.33 Politiewerk is over het algemeen toegankelijk en zichtbaar, reportages zijn daarom relatief goedkoop te maken, de politie is een voor de hand liggende informatieleverancier voor journalisten, en uitzendingen rond politiewerk zijn populair bij het kijkerspubliek. De relatie tussen politie en media wordt gekenmerkt door een tweezijdig belang, want voor de politie kan verslaggeving over hun activiteiten en successen bijdragen aan hun legitimiteit en positieve imago. Mawby stelde in zijn onderzoeken vast dat de dynamiek van misdaadverslaggeving weliswaar is toegenomen, maar dat de diepgang daarbij achterblijft.34 Steeds minder journalisten verrichten eigen kritisch onderzoek. Door gemakzucht, onkunde en de haast om de eerste te zijn, worden persberichten van de politie in toenemende mate letterlijk en zonder context of kanttekeningen overgenomen. Criminologen hebben veel onderzoek verricht naar het steeds meer geïnstitutionaliseerde en professionele politiële mediabeleid door politiediensten, en duiden het aan als “the dramatic management of the appearance of effectiveness”.35 Dit verschijnsel kan indicatief zijn voor een verschuiving in de machtsbalans tussen de kritische pers en de overheid, in casu de politie en haar ‘spin doctors’. Rob Mawby citeert in dit verband Jürgen Habermas, die stelt dat het publieke domein als forum voor kritisch debat geleidelijk wordt vervangen door theatraal spektakel, waarbij de publieke opinie bloot staat aan manipulatie. Het resultaat zou een publieke arena zijn waarin legitimiteit nog slechts is gebaseerd op georchestreerde conformiteit, in plaats van rationeel debat. Mawby nuanceert dit echter met het voorbeeld van onthullingen over politiecorruptie, waarbij de politie niet bepaald positief in beeld komt. In Nederland duiden talrijke vergelijkbare voorbeelden er op dat de blauwe spin doctors zeker niet oppermachtig zijn.
weinig met elkaar gecommuniceerd. De verhoudingen zouden nadelig worden beïnvloed doordat de autoriteiten zich vooral zorgen maken over hun imago. Ze zijn daardoor erg terughoudend geworden in het beantwoorden van vragen, en contacten tussen journalisten en ‘gewone’ politiemensen zijn bijna onmogelijk geworden omdat alle informatievoorziening verplicht via de ruim vierhonderd politiële communicatiedeskundigen loopt. Vrije nieuwsgaring wordt er ook al niet makkelijker op met het nieuwe politieradiosysteem C2000, dat afluisteren door onbevoegden tegengaat. Het wantrouwen tegenover de nieuwsmedia is volgens Beunders en Muller niet geheel terecht. Het overgrote deel van de berichtgeving over de politie zou positief of neutraal van toonzetting zijn, een conclusie die de hoogleraren baseren op analyse van één jaargang NRC Handelsblad en de Telegraaf.37 In navolging van buitenlandse onderzoekers menen Beunders en Muller dat de media steeds meer worden ingepakt door het grote voorlichtingsapparaat van politie en justitie. Dure ervaren vakjournalisten, de echte ‘politieverslaggevers’, zijn de laatste jaren vervangen door jonge krachten die te weinig weten van politie en justitie en daardoor vaak niet verder komen dan het overschrijven van persberichten. Beunders en Muller bepleiten een bindende gedragscode voor de omgang tussen politie, OM en de media. Korpschef Pier Eringa van Flevoland, tevens voorzitter van de Board Communicatie van de Raad van Hoofdcommissarissen, meldde naar aanleiding van deze studie dat hij meer wil investeren in openheid.38 Wel zouden de media op hun beurt moeten investeren in de kwaliteit van journalisten. De aanbeveling om meer bij elkaar in de keuken te kijken, beantwoordde Eringa met de uitnodiging: “bij de politie staat de deur open”.39
In mei 2005 concludeerden de hoogleraren Beunders en Muller in een studie voor Politie & Wetenschap dat de relatie tussen de media en de politie en het openbaar ministerie nogal is verziekt.36 Er zou sprake zijn van onderling wantrouwen, men kan wederzijdse kritiek slecht verdragen en er wordt te
33 Mawby (1999): 268-269. 34 Mawby (1999): 274-275.
37 Beunders & Muller (2005): 196.
35 Manning (1997): 32.
38 Vogelsang (2005).
36 Beunders & Muller (2005).
39 Korpschef (2005).
30 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
31 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
8. De media als bondgenoot: opsporingsberichtgeving
9. De media als ‘opponent’
De verhouding tussen politie en media is complex en niet eenduidig: dezelfde journalist lijkt de ene keer bondgenoot en de andere keer tegenstander. Politiemensen waarderen de media als opsporingsmiddel bij de zogenoemde ‘opsporingsberichtgeving’, waarbij de hulp van het publiek wordt inroepen bij het oplossen van ernstige strafbare feiten. Sinds jaar en dag gebeurt dat door middel van extra uitzendingen die beginnen met de bekende zin: “De politie vraagt uw aandacht voor het volgende…”. 24 jaar geleden vormde ‘Opsporing Verzocht’ met de legendarische Jaap van Meekeren het oermodel van de speciaal hiervoor in het leven geroepen programma’s, waarin opsporingsbelang en amusement worden samengebracht. De laatste jaren zien we een toenemende vervlechting van misdaadnieuws als amusement en als opsporingsmiddel. John van den Heuvel’s programma ‘Bureau Misdaad’ vormt hiervan sinds november vorig jaar een goed voorbeeld: het openbaar ministerie heeft haar periodieke bijdrage aan dit misdaadprogramma contractueel vastgelegd onder verwijzing naar de ‘Aanwijzing Opsporingsberichtgeving’.40
Er zijn ook minder positieve zaken te melden over de verhouding tussen politie en media. Zo blijkt sommige publiciteit ronduit contraproductief voor wat de politie tracht te bereiken. Recent onderzoek onder 1.500 respondenten in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken zou uitwijzen, dat van berichtgeving over falend politieoptreden bij een moordzaak een meetbare en duurzame negatieve invloed uitgaat op het algemene oordeel over de politie, en op het veiligheidsgevoel.41 De onderzoekers concluderen weliswaar tegelijkertijd dat door de aard van het publieke mediagebruik dergelijke effecten in de praktijk niet meetbaar zijn, maar zij zien toch aanleiding voor een communicatiestrategie, gericht op positieve beïnvloeding van de berichtgeving over de politie.42
Misdaadamusement als opsporingsmiddel is een logische ontwikkeling in onze individualistische en mobiele samenleving. De oproep per TV, Internet of gedrukte media is de 21e-eeuwse variant van het klassieke buurtonderzoek: door zorgvuldig het medium te kiezen kan min of meer de juiste doelgroep naar regio, leeftijd of subcultuur worden aangeboord. Het is een effectief middel om getuigen te vinden. Opsporing Verzocht bijvoorbeeld heeft een oplossingspercentage van zo’n dertig procent.. Misdaadberichtgeving trekt altijd belangstelling, het is betrekkelijk goedkoop te maken en het kan visueel aantrekkelijk worden gebracht in de vorm van reconstructies, computersimulaties en dergelijke. Bovendien verschaffen de alomtegenwoordige bewakingscamera’s steeds meer bruikbaar beeldmateriaal. De politie gaat onderkennen dat hun reputatie als bekwame speurders er niet onder lijdt wanneer ze regelmatig de hulp van het publiek inroepen bij moeilijk oplosbare zaken, ook al in de beginfase van het onderzoek. De opsporingsberichtgeving gaat dus een gouden toekomst tegemoet.
Ook Marieke Schoneveld, indertijd werkzaam bij de politie RotterdamRijnmond, constateerde bij een onderzoek in 1998 dat de misdaadverslaggeving een zekere invloed uitoefent op onveiligheidsgevoelens onder de bevolking.43 Deze berichtgeving is niet zelden eenzijdig, legt de nadruk op de meer spectaculaire aspecten van (gewelds)criminaliteit en belicht maar zelden het zorgvuldige opsporingswerk dat wordt verricht en de resultaten die daarmee worden bereikt. Peter van Koppen en Christiane de Poot wezen op de druk die de sterk toegenomen mediabelangstelling voor misdaad op politie en justitie legt.44 Het beeld van de sensatiebeluste pers wordt binnen politie en justitie breed gedeeld: journalisten hebben vooral oog voor slecht nieuws en geven daardoor een verdraaid beeld van de werkelijkheid. Sommige media zijn vooral geïnteresseerd in conflicten en schandalen: ‘normaal’, goed politiewerk is niet interessant genoeg. Steeds wordt gezocht naar tegenstellingen, bijvoorbeeld tussen de politie en het openbaar ministerie, en sommige journalisten zouden er niet afkerig van zijn om zelf het vuurtje aan te wakkeren. En het ergste verwijt: er zijn journalisten die zich lenen voor het witwassen van gestolen informatie en die zich op andere manieren voor het karretje van criminelen laten spannen. Politie en justitie, kortom, zijn niet altijd onverdeeld positief over de media.
41 Homburg & Van Dijk (2005): 47 ff. 42 Homburg & Van Dijk (2005): 53-54, 67. 43 Schoneveld (1998). 40 Openbaar ministerie (2004).
44 Van Koppen en De Poot (2000).
32 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
33 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
10. De journalist als verdachte of handlanger Misdaadverslaggever Bart Middelburg bracht in 2002 een boek uit, waarin hij probeerde aan te tonen dat manipulatie van de media door onderwereldfiguren haast aan de orde van de dag is.45 Hij ontwikkelt daarbij een methode om de diverse stadia van betrokkenheid en belangenvermenging te onderscheiden. Sommige journalisten worden door Middelburg met naam en toenaam beticht van het bewust verlenen van hand- en spandiensten aan criminelen. Waar in dergelijke kwesties precies de waarheid ligt is moeilijk vast te stellen voor wie geen toegang heeft tot achterliggende informatie. Het zoeken van publiciteit kan zeer riskant zijn: de afgelopen twee jaar werden een advocaat, een notoire delinquent en een vastgoedhandelaar die met een journalist over illegale praktijken spraken om het leven gebracht. Een rechtstreeks causaal verband is nog niet vastgesteld, maar het is zeker niet uit te sluiten dat onderwereldfiguren op deze manier wilden voorkomen dat bedreigende informatie publiekelijk bekend zou worden. Wie als politieonderzoeker wat langer meeloopt, weet dat er grenzen zijn aan wat de wetenschap vermag. Sommige essentiële informatie uit het justitiële en inlichtingendomein zal voor de buitenwacht ontoegankelijk blijven.46 De afgelopen jaren ben ik tijdens onderzoeken belangwekkende casuïstiek tegengekomen, die deels een nieuw licht werpt op de rol van de media in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Ik heb het dan over het sturen van opsporingsonderzoek door misdaadjournalisten, over gemanipuleerde en daarna gelekte opsporings- en inlichtingendocumenten, en over het verspreiden van geruchten over medewerkers van politie en justitie. Dergelijke perverse technieken werden in de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog en ook daarna door geheime diensten aangewend om de tegenstander te misleiden en beschadigen. Ze worden nu vanuit de georganiseerde criminaliteit ingezet, zij het nog op beperkte schaal. Wie niet de achtergrond van zulke zaken kent (en dat geldt voor vrijwel iedereen), kan er door op het verkeerde been worden gezet. Ook vandaag kan ik hierover vrijwel niets zeggen, omdat dit een overtreding van de ambtseed zou inhouden. Het vraagstuk verdient echter beslist nader onderzoek. De afgelopen zes jaar heb ik herhaaldelijk gepleit voor het organiseren van een doelmatige contra-inlichtingencapaciteit binnen de Nederlandse
politie. Dit kwam aan de orde in mijn proefschrift, bij de evaluatie van de kernteams, bij het maken van het Nationaal Dreigingsbeeld en naar aanleiding van onze onderzoeken naar private recherchediensten en informatiebureaus. Het is beslist noodzakelijk om offensieve inlichtingen- en sabotageoperaties, informatiemanipulatie en corruptiepogingen vanuit de georganiseerde criminaliteit het hoofd te kunnen bieden. Een dergelijke bescherming tegen inlichtingenacties vanuit de georganiseerde criminaliteit begint bij een goed georganiseerde informatiebeveiliging. De afgelopen tien jaar zijn er minstens twaalf gevallen geweest, waarbij medewerkers van politie, justitie, inlichtingendiensten en de krijgsmacht ongewild vertrouwelijke maar niet versleutelde informatie kwijtraakten op papier, op diskettes, harddisks en USB-sticks. Een groot deel daarvan kwam bij journalisten en/of criminelen terecht. In verscheidene van de bekend geworden gevallen bleken de betrokken medewerkers het verlies van vertrouwelijk materiaal zelf niet te hebben opgemerkt of het niet te hebben gemeld. Het afgelopen jaar lijkt vooral de populariteit van de USB-stick te zorgen voor ongewilde informatielekken. Het is te voorzien dat de komende jaren met enige regelmaat pakketten informatie ongewild naar buiten komen, nu een minuscule USB-stick, een geheugenkaartje of MP3-speler evenveel gegevens kan bevatten als tien strekkende meter boekenplank. Dergelijke informatielekken zijn vermijdbaar, omdat de technologie om USB-sticks bijvoorbeeld door middel van vingerafdrukbeveiliging onbruikbaar te maken voor onbevoegde derden, gewoon in de winkel te koop is.47 Het zou naar mijn mening voor iedereen die binnen de overheid met vertrouwelijke gegevens werkt verboden moeten worden om andere USB-sticks te gebruiken dan dergelijke fysiek beveiligde en idiootbestendige apparaatjes, waar je niet eens een password voor nodig hebt. Ook draagbare computers, gebruikt in een vertrouwelijke omgeving zouden als regel altijd geheel gecrypt moeten zijn. Draagbare spullen worden nu eenmaal gestolen, verloren en vergeten, dus alleen een goede fysieke beveiliging vermindert substantieel de kans dat informatie onbedoeld naar buiten komt. Er is al veel gezegd over het lekken van informatie: het kan soms met opzet gebeuren, wanneer bijvoorbeeld een functionaris een bepaalde positie wil
45 Middelburg (2002). 46 Klerks (2000): 29 ff.
47 Als voorbeeld kan de BioSlimDisk worden genoemd.
34 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
35 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
verdedigen.48 Informatie die verloren of gestolen wordt en dan in de media opduikt is van een andere aard: dan gaat het meer om een ‘ongewilde inkijkoperatie’ in de justitiële praktijk. Door zo een ongecensureerd exposé kunnen bijvoorbeeld kamerleden op het spoor van onprofessionele praktijken worden gezet, waarna de minister tot maatregelen moet overgaan. Dat is dan wel een heel onbedoeld kwaliteits-feedbackmechanisme. Dergelijke lekken worden primair met methoden van damage control omgeven. Voorlichters praten intern in termen van “brandjes blussen” en “vuurtjes uittrappen”. Een recent voorbeeld hiervan zagen we toen de Telegraaf op 21 januari 2006 berichtte over gestolen documenten uit een onderzoek naar Mink K. Zulke ‘inkijk-incidenten’ zijn moeilijk te managen, zowel voor journalisten als voor de overheid. Verslaggevers hebben inmiddels door dat ze meestal ongestraft tot publicatie kunnen overgaan, zolang er maar ‘zorgvuldig’ wordt omgegaan met persoonsgegevens en heimelijke methoden, de informatie na afloop wordt gewist, en de originelen worden terugbezorgd. Die terughoudendheid wordt gewaardeerd door het OM, dat dan in de regel niet zal besluiten tot het instellen van strafvervolging.49 Peter R. de Vries ondervond dit onlangs nog in de zaak met de gevonden AIVD-diskettes.50 Het omgaan met gestolen gegevens blijft desondanks riskant, omdat de betrouwbaarheid van zulke irregulier verkregen informatie eigenlijk altijd twijfelachtig is. De journalist ontbeert vaak het vermogen om ‘echte documenten’ van ‘namaak’ te onderscheiden, wat zelfs niet altijd eenvoudig is voor mensen die regelmatig zulk materiaal in handen hebben. Ook wanneer het om een ‘echt’ stuk gaat, moet het in de juiste context worden gezet. Het kan namelijk gaan om een concept, om een achterhaalde versie, of om werkaantekeningen zonder officiële status. Zeker bij digitaal vastgelegde informatie zal het vaak om conceptversies gaan, waar al te licht een verkeerde betekenis aan wordt toegekend.
zonder vergelijking met het authentieke document. Dit maakt publicatie van of over zulke lekken potentieel zeer riskant. Wanneer bijvoorbeeld de suggestie wordt gewekt dat er sprake is van verraad of bedrog in een bepaald crimineel milieu, kan ‘liquidatie per toetsenbord’ het gevolg zijn. Daar komt nog bij dat onzorgvuldige of misleidende publicaties in de meeste kranten nooit meer worden gecorrigeerd, tenzij men er door de rechter toe wordt gedwongen. Een ironisch mechanisme doet zich voor wanneer een corrupte functionaris informatie prijsgeeft, die vervolgens via een crimineel contact en eventueel nog via een tussenpersoon als een advocaat, een particulier rechercheur of een informatiehandelaar bij de pers terechtkomt. Een hieruit voortkomende publicatie kan er voor zorgen dat de kwaliteit van de opsporing verbetert, dus dat er zorgvuldiger wordt gewerkt, minder wordt gelekt en corruptie beter wordt bestreden. Met andere woorden: wetsovertreders verbeteren dan de kwaliteit van de opsporing. Hierbij moet worden aangetekend dat journalisten lang niet altijd alles publiceren wat hen wordt toegespeeld. Ik heb enkele malen meegekregen dat een journalist vertrouwelijke stukken had die hij of zij niet gebruikte, omdat de bron verdacht was of omdat men geen zin had om als werktuig van een crimineel te dienen. In sommige opzichten lijkt het journalistieke vak dan op dat van een rechercheur. Dezelfde bekende vragen moeten worden gesteld, zoals: is de bron betrouwbaar, is de informatie betrouwbaar, hoe past het in een groter geheel, en vooral: Qui bono? Wie heeft er voordeel bij het bekend worden van deze informatie? De afweging om vertrouwelijke informatie al dan niet te publiceren vindt meestal onder druk plaats: vakgenoten van concurrerende media kunnen er ook de beschikking over hebben, en niemand wil nodeloos een scoop verliezen. Wanneer een ander er eerder mee komt is de hoofdredacteur boos en wordt de druk, ook op bronnen, om met meer informatie te komen een stuk hoger.
Het is vrij eenvoudig om in digitale documenten namen of passages te veranderen, zonder dat de oorspronkelijke datum en omvang van het bestand worden gewijzigd. Zulke vervalsingen zijn zelfs voor cybercops moeilijk vast te stellen
48 Beenakkers & Grapendaal (1995); Van Ruth & Gunther Moor (1997); Brants en Brants (2002): 8. 49 Zie de ‘Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten’ van het OM (2002), waarvan de strekking in Bijlage 1 van deze lezing is samengevat. 50 “Justitie vervolgt Peter R. de Vries niet” Elsevier.nl, 1 februari 2006.
36 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
37 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
11. Het waarborgen van publieke controle Is het gewenst dat journalisten de deur binnengaan die Pier Eringa voor hen open houdt? Is het zelfs nodig? Ik neig er toe die vragen met “ja” te beantwoorden. We zagen dat politie en justitie zijn toegerust met aanzienlijke macht, die bedoeld of onbedoeld verkeerd kan worden gebruikt. Aan de politie zijn bijzondere bevoegdheden toegekend, bedoeld om de samenleving tegen bedreigingen te beschermen. Zij kan, doorgaans in opdracht van het openbaar ministerie, op zeer ingrijpende wijze informatie verzamelen over burgers, organisaties en fenomenen, teneinde strafbare feiten te achterhalen of gevaar af te wenden. De politie kan verder burgers daadwerkelijk van hun vrijheid beroven en hen voorgeleiden aan een magistraat. Onder omstandigheden kan zij geweld gebruiken bij het doorzetten van een voorgenomen actie: wie niet goedschiks meewerkt wordt zonodig met de sterke arm gedwongen. Dergelijke bevoegdheden worden niet licht toegekend en gehanteerd, vandaar dat politiemensen aan de Politieacademie een gedegen opleiding krijgen met veel aandacht voor rechtsstatelijke aspecten en waarborgen tegen machtsmisbruik. Transparantie is bij het toepassen van dwangmiddelen en opsporingsmethoden noodzakelijk, en zulk toezicht moet je ook actief opzoeken. Uit de politieliteratuur is af te leiden dat inefficiënte politieorganisaties zich onder meer kenmerken door een grote mate aan bureaucratie en een geringe mate van publieke zichtbaarheid. Dat betekent overigens niet dat onzichtbaar politiewerk noodzakelijkerwijs ineffectief zou zijn: de Duitse Gestapo vormt helaas historisch bewijs van het tegendeel. Het staat echter vast dat een zo transparant mogelijke politieorganisatie in een rechtsstaat het meest effectief is, niet in de laatste plaats omdat medewerking van het publiek bij het oplossen van strafbare feiten een cruciale succesfactor is. Die medewerking wordt gestimuleerd wanneer het publiek vertrouwen in de politie heeft, en dat vertrouwen wordt bevorderd als men met regelmaat ziet dat de politie effectief is en haar uiterste best doet in een complexe taakomgeving.
gevolgd door een goed geïnformeerd publiek kan zich niet verschuilen achter excuses. Falen door verkeerde keuzes, gebrek aan inzet of onvoldoende professionaliteit wordt aan de kaak gesteld. In een dergelijke wijze van kwaliteitstoetsing ligt een taak voor de openbaarheid, en dus voor de kritische media. Die moeten daar dan wel toe in staat zijn. In Nederland is het klimaat voor de onderzoeksjournalistiek helaas ongunstig. De ‘korte klap’ overheerst ook in medialand, en voor langer lopende onderzoeken is steeds minder ruimte. In dat opzicht kunnen rechercheurs en journalisten elkaar de hand schudden. Programma’s als Zembla en Argos, waarvoor speurwerk wordt verricht dat in diepgang soms niet onderdoet voor de Nationale Recherche, staan sterk onder druk. Onderzoeksjournalisten zien hun broodwinning bedreigd, en sommigen verkopen zich aan ‘de commerciëlen’ waar ze door wat smeuïger te monteren of te schrijven toch hun werk proberen voort te zetten. Een journalist die daadwerkelijk als kwaliteitswaakhond fungeert moet de gelegenheid hebben om een zaak goed te kunnen volgen, om zich voldoende te kunnen verdiepen in allerlei aspecten van politiewerk, en om bronnen aan te boren en vasthoudend te zijn.
Naast de waardevolle tips uit het publiek is een doelmatige en efficiënte manier van werken voor de politie een tweede cruciale succesfactor in de opsporing. Wie vitale informatie kwijtraakt, of over het hoofd ziet, niet verifieert, niet combineert of niet op de juiste plaats weet in te zetten, maakt weinig kans op resultaat bij het aanpakken van criminaliteit. De kwaliteit van het opsporingsproces is van cruciaal belang, en ieder middel om die kwaliteit verder te optimaliseren moet met beide handen worden aangegrepen. Transparantie is –opnieuw- een van die middelen: wie weet dat zijn resultaten kritisch worden
38 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
39 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
12. Rules of engagement De verhouding tussen overheid en pers in het domein van opsporing en vervolging wordt op dit moment op zijn best door terughoudendheid gekenmerkt. De vigerende Aanwijzing Voorlichting Opsporing en Vervolging bepaalt dat politie en justitie niet de volledige namen van verdachten aan de media mogen verstrekken. Deze strikte opstelling vindt zijn grondslag deels “in het belang van het onderzoek” als het om lopende opsporingsonderzoeken of incidenten gaat, maar meer nog in de strikte wetgeving ten aanzien van bescherming van persoonsgegevens in de strafrechtelijke sfeer.51 In de Wet openbaarheid van bestuur geldt nu een absolute weigeringsgrond voor het verstrekken van ‘bijzondere persoonsgegevens’, waar strafrechtelijke persoonsgegevens onder vallen. Deze wettelijke bepalingen betekenen voor de persvoorlichting van OM en politie dat geen gegevens mogen worden verstrekt, wanneer die verstrekking kan leiden tot de identificatie van de persoon. De Aanwijzing verordonneert dat in geruchtmakende zaken, om overbelichting van een verdenking of aanhouding te voorkomen, persvoorlichters in principe pas informatie verstrekken nadat de raadskamer heeft besloten een verdachte in voorlopige hechtenis te houden (en daarmee in de zin van art. 67 Sv. bevestigt dat er uit feiten en omstandigheden ernstige bezwaren tegen die verdachte bestaan). In de periode voordat een bevel tot voorlopige hechtenis is afgegeven kan op vragen van journalisten: “(…) het aantal aanhoudingen worden vermeld of bevestigd, maar gegevens over de aangehoudene(n) en de concrete verdenking niet.” Wel vermeldt de Aanwijzing dat het voorlichtingsbeleid bij het Openbaar Ministerie zich meer dient te richten op ‘zaken’ dan op personen. Voor zover de belangen van het opsporingsonderzoek dat toelaten, zal daarom meer worden gezegd over het opsporingsonderzoek dan over de mensen op wie het onderzoek zich richt. Het Openbaar Ministerie is volgens de Aanwijzing op grond van artikel 148, lid 1 en 2 Wetboek van Strafvordering belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten, hetgeen alle aspecten van justitieel handelen omvat, inclusief de voorlichting aan de media door de politie waar het justitieel politieoptreden betreft. Aangezien het openbaar ministerie ambieert “één en ondeelbaar” te zijn, suggereert dit een eenduidige opstelling langs bovengeschetste strikte
lijnen.52 Zowel parketten als regiokorpsen interpreteren de Aanwijzing echter op uiteenlopende wijze, en momenteel buigt een werkgroep zich over een herziening ervan. Er zou al een nieuwe concept-aanwijzing gereed zijn, die politie en justitie meer ruimte biedt in de voorlichting op basis van maatschappelijke belangen als de geloofwaardigheid van de opsporing, het vertrouwen in de overheid en het terugdringen van onveiligheidsgevoelens. Door de terughoudende opstelling van politie en justitie is de kans gegroeid dat journalisten in het kader van de vrije nieuwsgaring zelf maar gaan ‘rechercheren’. Zij kunnen informatie die ze van getuigen, slachtoffers, familie of anderszins betrokkenen krijgen niet bij de politie op juistheid controleren, zodat geruchten en halve waarheden vaak breed worden uitgemeten. De ontvoeringszaak van Gerrit-Jan Heijn door Ferdy E. in september 1987 is daarvan een klassiek geworden voorbeeld. Reporters gebruiken bij het benaderen en uitmelken van menselijke bronnen soms dezelfde technieken als politiemensen: ze dreigen, ze veinzen sympathie en ze werken zelfs onder dekmantel.53 Dit kan tot gevolg hebben dat een opsporingsonderzoek ernstig wordt gehinderd door journalisten die getuigen eerder benaderen dan de politie, die een tiplijn openen en die rechercheurs volgen tot in hun stamcafé om te proberen daar gesprekken op te vangen. Al die dingen gebeurden tijdens het onderzoek naar de geruchtmakende twaalfvoudige moordzaak in Glouchester, gericht op het echtpaar Fred en Rose West in 1994.54 In Nederland is het in geruchtmakende zaken voorgekomen dat journalisten met goede contacten in het milieu van de georganiseerde criminaliteit hun informatie ‘verhandelden’. Zij speelden gedoseerd informatie toe aan de politie om daarmee een primeur af te dwingen of zelfs het onderzoek te sturen, tot grote ergernis van de rechercheurs. Goede misdaadjournalisten onderhouden een netwerk van contacten binnen het opsporingsapparaat. Ze opereren daarmee in een mijnenveld van geruchten en lekken, die vaak voortkomen uit rancune en politiek opportunisme.55 Dat netwerken gebeurt deels clandestien, want het is aan justitie- en politiemedewerkers doorgaans verboden om zelfstandig en ongecontroleerd contacten te
52 De Wijkerslooth (2000). 53 Weinberg 2000: 12-13; Alberto Stegeman, ‘Undercover in Nederland’, SBS6, 14 februari 2006. 54 Mawby (1999): 277-278. 51 Wet bescherming persoonsgegevens, doorwerkend in de Wet openbaarheid van bestuur.
55 Kolsteren (2006).
40 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
41 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
onderhouden met de pers. Daar staan stevige sancties op, tot en met ontslag. Ik heb de afgelopen jaren meerdere collega’s in de problemen zien komen vanwege zulke contacten, zelfs wanneer die oorspronkelijk op verzoek van de dienstleiding waren geïnitieerd. Vanuit de politie bestaat er kritiek op de restrictieve opstelling die het openbaar ministerie heeft afgedwongen. Die opstelling weerspiegelt een visie op publiciteit met een haast exclusieve rol voor het O.M., waarbinnen nauwelijks ruimte is voor het presenteren van goede opsporingsresultaten. De richtlijn gaat uit van een traditioneel, lineair verlopend proces van voorlichting, culminerend in een goede presentatie ter zitting. De hedendaagse praktijk is echter een geheel andere. Advocaten, journalisten, verdachten en slachtoffers brengen ieder vanuit hun eigen belangen informatie in de publiciteit die groot afbreuk kan doen aan het imago van politie en justitie, terwijl daar vanwege de regelgeving niets tegenin kan worden gebracht. Dit kan bij geruchtmakende zaken ontaarden in een stroom van insinuaties, hele en halve waarheden en verdraaide feiten die zonder professionele interventie van politie of justitie maar moeilijk te kanaliseren, laat staan te stoppen valt. Wanneer het openbaar ministerie dan eenmaal ter terechtzitting haar lezing van de feiten kan geven is het kwaad al geschied. De twijfel is gezaaid en het beeld van de falende of zelfs oneigenlijk opererende overheid is al gevestigd. Ook wanneer de advocatuur zich zou gaan onthouden van het bekend maken van informatie uit de procesdossiers aan journalisten, zal hieraan geen einde komen. Verdachten kunnen immers ook zelfstandig de media benaderen.
1. Het kan ongecontroleerde en schadelijke geruchten voorkomen of neutraliseren. 2. Het biedt de kans om een voorgenomen publicatie in het belang van het onderzoek uit te laten stellen, doorgaans in ruil voor een primeur wanneer de zaak eenmaal ‘klapt’. Dit is nu al een tamelijk gebruikelijke praktijk. 3. Het schept de voorwaarden om een gecompliceerde zaak off the record aan de hand van hypotheses door te spreken met een geïnteresseerde en deskundige buitenstaander, zonder uiteraard het achterste van de tong te laten zien of vertrouwelijke gegevens bekend te maken. Een dergelijke aanpak is niet zonder risico’s, en het is van belang dit nooit één-op-één te doen, maar altijd met minimaal twee recherchemensen en met instemming van de korpsleiding, om misverstanden te voorkomen. Zulke reflectieve gesprekken kunnen heel zinvol zijn om nieuwe hypotheses te genereren en blinde vlekken en ‘tunneldenken’ tegen te gaan. 4. Het geeft de mogelijkheid om door het bewust ventileren van bepaalde vragen of vermoedens (zonder daarbij vertrouwelijke informatie prijs te geven) een publicatie uit te lokken, die verhelderende reacties in criminele kringen kan veroorzaken. Ook deze tactiek wordt al bij gelegenheid toegepast. 5. Het creëert condities waarin de journalist eventuele tips of aanwijzingen in vertrouwen aan de orde kan stellen. Ook nu al geven bekende misdaadjournalisten met enige regelmaat tips aan de politie door. 6. Het kweekt een verstandhouding, gebaseerd op wederzijds respect en begrip voor elkaar’s taken en dilemma’s, waardoor de toonzetting van latere publicaties positiever kan zijn.
Justitie doet de politie en zichzelf hiermee tekort, want investeren in een goede verstandhouding tussen integere en deskundige journalisten en ervaren recherchechefs is in feite zeer verstandig.
42 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
43 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
13. Openheid voorkomt problemen We kunnen vaststellen dat de Aanwijzing van de Procureurs-generaal de tegenstelling tussen het opsporingsveld en de journalistiek heeft verscherpt. De politie en het lokale parket moeten zich tegenover de pers bij het ‘klappen’ van een zaak zeer terughoudend opstellen: feitelijk moet worden gewacht tot de presentatie ter terechtzitting. De pers heeft vanzelfsprekend juist een grote behoefte aan snelle en spectaculaire openbaarmaking op het moment dat er actie is. Het belang van vroegtijdiger openheid ligt echter niet uitsluitend bij de media, zoals aan de hand van casuïstiek valt te illustreren. Een voorbeeld is de Doverzaak van 19 juni 2000 en de nasleep daarvan.56 In deze zaak zijn de beleidsregels van de P.G.’s strikt gehanteerd. Na het aantreffen van de 58 overleden Chinezen in Dover, werd binnen het korps Rotterdam-Rijnmond en bij het parket al snel duidelijk dat de Zeehavenpolitie in die periode aan het werk was op een voornamelijk Turkse dadergroep, die met kennis achteraf gekoppeld kon worden aan het Dover-incident. Die informatie was nodig om reeds aangehouden vermoedelijke daders in bewaring te kunnen houden. Er werd verwacht dat de advocatuur dit zou ontdekken en gebruiken om een rel te ontketenen, door te suggereren dat de politie het transport bewust had doorgelaten. Via de justitielijn werd de P.G.’s daarom gevraagd de informatie actief te laten communiceren door middel van een persbericht, teneinde de rel te voorkomen. Dit verzoek werd afgewezen, met als gevolg de voorspelde commotie in de media en de Tweede Kamer, die minister Korthals in de problemen bracht en maanden voortduurde, totdat de rechter er in mei 2001 in zijn vonnis mee afrekende. Een eerdere openheid van zaken ten aanzien van de betrokkenheid van de Zeehavenpolitie had deze rel kunnen voorkomen.
zelf geen politieachtergrond hebben, draagt niet bij aan het versterken van een vertrouwensbasis, en evenmin aan de deskundigheid van journalisten. Terughoudendheid vanuit bezorgdheid over het politie-imago komt dan in de plaats van aandacht voor het recherchevak en voor de maatschappelijke problemen die achter delicten schuilgaan. Daarom is het van belang dat bij een afdeling voorlichting naast communicatiedeskundigen en gewezen persmensen, ook mensen met executieve ervaring werken.
De politie kan de alom aanwezige media als een bedreiging zien, maar ook als een grote kans. De media kunnen worden gebruikt om tips aan het publiek te ontlokken, goede kritische journalistiek kan de kwaliteit van het opsporings- en vervolgingswerk verhogen, en de eigen organisatie kan zich positief profileren. Vooral echter kan de zo belangrijke symboolfunctie van politie en justitie voor wat betreft het vertrouwen in de overheid ten volle worden benut. Het gegeven dat heden ten dage vrijwel alle contacten tussen journalisten en de politieorganisatie via professionele voorlichters verlopen, die vaak
56 Informatie van betrokkenen en berichtgeving in NRC Handelsblad en Algemeen Dagblad, 2000 - 2001.
44 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
45 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
14. Embedded journalism In 1996, korte tijd na de publicatie van het Van Traa-rapport, bood een ruimdenkende Rotterdamse recherchechef aan een journalist van het Reformatorisch Dagblad de gelegenheid om enkele maanden mee te lopen met een rechercheonderzoek.57 Het Nosy-onderzoek, uitgevoerd door een team van vijftien rechercheurs, richtte zich op ‘wildlife-criminaliteit’, en meer specifiek op een crimineel samenwerkingsverband dat verdacht werd van het smokkelen en verhandelen van bedreigde exotische diersoorten. Het was een interessante zaak: echt pionierswerk, waarbij het er op leek dat de ‘onderwereld’ van smokkelaars en de ‘bovenwereld’ van gerespecteerde deskundigen geheel door elkaar liepen. Onder degenen die door het team werden aangehouden was het gehele bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde, doelgroep Kameleon. Toen de rechercheurs tot in de Verenigde Staten informeerden naar deskundigen die de in beslag genomen dieren goed kunnen identificeren, kwam uit de V.S. de naam terug van een van de hoofdverdachten in hun eigen onderzoek. Het Nosy-onderzoek eindigde in de vrijspraak van vrijwel alle verdachten, vooral vanwege onvoldoende duidelijke bewijzen van strafbaar handelen en doordat justitie te lang wachtte met het aanbrengen van de zaak voor de rechtbank. De rechters lieten zich echter ook zeer kritisch uit over de betrokkenheid van de journalist. Diens aanwezigheid (met fotograaf) bij de huiszoeking, en het gegeven dat de officier van justitie zich door het NOS-journaal liet interviewen in de tuin van verdachten, leverden volgens de rechtbank een “grove schending van de persoonlijke levenssfeer” op. 58 De zaak leidde tot vragen in het parlement. Kamerleden toonden zich verontwaardigd dat een journalist toegang had gekregen tot tapgesprekken en CID-informatie, terwijl de leden van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden geen volledig zicht op dergelijke gevoelige informatie was gegund. Met de journalist liep het
57 Informatie van betrokkenen. 58 Een student van de Vrije Universiteit heeft enige tijd geleden uitgezocht dat verdachten in straf-
goed af. Hij is tegenwoordig hoofd voorlichting van het Landelijk Parket en laat u groeten: hij was vandaag graag hier geweest, maar moest helaas beschikbaar zijn voor de uitspraak van het Hofstad-proces. Ook de recherchechef kon het nog navertellen, doordat hij het experiment tevoren via de justitielijn tot aan de PG had afgeregeld. Sinds die tijd is echter geen journalist meer op deze wijze tot het recherchedomein toegelaten. De vraag is nu, tien jaar later, of die zeer restrictieve opstelling nog altijd nodig en verstandig is. Politie en justitie liggen onder vuur: zeker sinds de ontknoping van Schiedamse parkmoord-affaire in 2005 staat de professionaliteit van het opsporingsapparaat ter discussie. Bij politie en justitie wordt de noodzaak tot versterking van de professionaliteit onderkend. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de recherche vakinhoudelijk sterk in de lift zit. De technische en tactische mogelijkheden worden steeds verfijnder, de opleidingen zijn recent vernieuwd en het wordt weer mogelijk om carrière te maken als recherche-expert. Het is kortom een mooie professie waar over het algemeen integer, zeer gemotiveerd, creatief en deskundig wordt gewerkt. Die vakbekwaamheid mag ook aan de buitenwereld worden getoond, en waarom dan niet aan serieuze journalisten? Uiteraard stellen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de afscherming van methoden, bronnen en identiteiten zekere randvoorwaarden. De vraag is echter aan de orde of er een modus denkbaar is, waarbij de praktijk van het opsporingsproces meer transparant en toegankelijk wordt gemaakt. Dit met behoud van de noodzakelijke afscherming ten aanzien van gevoelige aspecten, en zodanig dat de rechter het kan accepteren. Wat zou daarvoor nodig zijn? 1) Allereerst een rechercheteam dat in zijn geheel de confrontatie met een kritische, maar eerlijke buitenstaander niet uit de weg gaat. Dergelijke teams bestaan, met name in de TGO-structuur. 2) Een parket dat diezelfde moed toont, in het belang van een correct beeld van de uitdagingen en mogelijkheden van de opsporing.
zaken waaraan in de aanhoudingsfase ruime publiciteit werd gegeven, meestal lagere straffen krijgen dan verdachten die geen of minder publiciteit kregen. Als voorbeeld kan de ‘Clickfondszaak’ gelden, waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard, mede vanwege haar
3) Een korpsleiding die in een dergelijk experiment gelooft. Daarvan zijn voorbeelden.
voor de verdachte zeer schadelijke publiciteitsbeleid (Brants en Brants 2002: 26, noot 32). Ook de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging vermeldt dat publiciteit, waaraan politie of OM medewerking heeft verleend, kan leiden tot lagere straffen bij de rechter.
46 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
4) Een minister die hiervoor de ruimte durft te bieden; dit is een onzekere factor.
47 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
5) Een voorlichtingsafdeling met interesse voor het recherchevak, die bereid is te investeren in een dergelijk complex project. 6) Een integere journalist met respect voor, en tegelijk een kritische distantie ten opzichte van het politievak. 7) Een zaak met een hanteerbaar afbreukrisico. Dit is tevoren lastig voorspelbaar. Ik denk aan een TGO-onderzoek naar een levensdelict, of aan een bovenregionaal onderzoek naar een serie woninginbraken, waarbij een Oost-Europese dadergroep in beeld kwam. Die laatste zaak omvatte internationale samenwerking, een complexe coördinatie tussen diverse regiokorpsen en het KLPD, dankbaar gebruik van goed politiewerk aan de basis, inzet van diverse technische en tactische opsporingsmiddelen en uiteindelijk de ontknoping in een vrijwel heterdaadsituatie, waarbij een omvangrijk arsenaal aan hulpmiddelen en bewijsmateriaal in beslag werd genomen. 8) Een rechter die zich er van laat overtuigen dat er kritisch naar een zaak kan worden gekeken en dat daar met zekere beperkingen over kan worden gepubliceerd, zonder dat de zorgvuldige rechtsgang hierdoor wordt belemmerd. Dit is waarschijnlijk de meest problematische en onvoorspelbare factor: een advocaat zal uiteindelijk altijd proberen voordeel voor zijn cliënt te halen uit een dergelijke betrokkenheid van de media bij een opsporingsonderzoek. 9) Tot slot moeten de betrokkenen (slachtoffers en/of hun familie of nabestaanden, maar ook verdachten) bereid zijn zich te schikken in een gedeeltelijke openlegging achteraf van het opsporingsonderzoek waarbij zij belang hebben. Als we deze voorwaarden tot ons laten doordringen wordt duidelijk dat het organiseren van embedded journalism in de opsporing geen eenvoudige zaak is. Nagenoeg alle betrokkenen (partners in de opsporing, buitenlandse diensten et cetera) moeten van de aanwezigheid van de journalist op de hoogte worden gesteld. Iedereen moet tevoren toestemming geven, en ook een rechte rug tonen als het later een keer wat minder goed uitkomt. De voordelen zijn echter substantieel.
• Het biedt de mogelijkheid een realistisch beeld te geven van professioneel opsporingswerk, waardoor het vertrouwen in politie en justitie en hun mogelijkheden en inzet wordt vergroot. • Het maakt de noodzaak inzichtelijk om afwegingen te maken en prioriteiten te stellen in het opsporingswerk, waardoor betrokkenheid en draagvlak hiervoor toenemen. • Het maakt knelpunten en belemmeringen zichtbaar, zodat bijvoorbeeld nodeloze bureaucratische last kan worden teruggedrongen. • Het toont de aantrekkelijke kanten van het recherchewerk, waardoor politie en justitie meer belangstelling voor vacatures kunnen verwachten. • Het ontmoedigt aspirant-wetsovertreders, die kunnen zien dat de pakkans reëel is zodra justitie en politie zich daadwerkelijk op een verdachte richten.59 Het belangrijkste bezwaar tegen deze vorm van embedded journalism vormt waarschijnlijk het risico dat de berechting zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van journalisten in de opsporingsfase. Bovendien leeft bij politie en justitie niet zonder reden de overtuiging dat het Nederlandse journaille een traditie heeft van een soms bij voorbaat negatieve bejegening van de overheid.60 Die laat zich niet gemakkelijk rijmen met het maken van afspraken vooraf, en het presenteren van een positief beeld van de opsporing achteraf. Hoe goed opsporingszaken over het algemeen ook verlopen, de pers lijkt vooral geïnteresseerd in missers en tegenvallers. In mijn voorbereidende informele gesprekken van de afgelopen weken toonden politiechefs en onderzoeksjournalisten zich echter
59 Het gepercipieerde risico wordt binnen de politie in toenemende mate gezien als een maat voor effectief ‘Tegenhouden’. Het korps Amsterdam-Amstelland bijvoorbeeld heeft als strategisch doel geformuleerd, dat in 2007 75% van de gebruikers van de knooppunten van de infrastructuur in deze regio de controlekans moet inschatten als groot tot zeer groot (lid korpsleiding, persoonlijke communicatie). 60 Ook weekbladen die ooit tot de zogenaamde ‘kwaliteitspers’ werden gerekend maakten zich recent aanwijsbaar schuldig aan vooringenomen misdaadverslaggeving: het ‘tunneldenken’ beperkt zich niet tot de opsporing.
48 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
49 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
15. Een netwerk recherchevoorlichting gematigd positief over de mogelijkheid van embedded journalism.61 Er zijn barrières en vooroordelen, maar die kunnen worden overwonnen wanneer de juiste combinatie van vakmensen uit beide domeinen elkaar weten te vinden. Ik voorspel daarom dat we het komend jaar nog meer gaan horen van ingebedde journalisten in de opsporing. Hopelijk niet van “ingepakte” of zelfs “vastgezette” reporters, want de term heeft in het Engels meerdere betekenissen.
Het lijkt de moeite waard om voorzichtig met embedded journalism te gaan experimenteren, al zijn de obstakels aanzienlijk. Daarnaast kan worden begonnen met een praktische nieuwe werkwijze die eenvoudiger is te realiseren: een klein netwerk van recherche-experts die op afroep inhoudelijke mediavoorlichting kunnen leveren. Mediabelangstelling voor recherchewerk en deskundigheid op dit gebied ontstaat nu veelal naar aanleiding van een incident zoals een liquidatie, een ontvoering of de arrestatie van een kopstuk uit de onderwereld. Op dat moment kan een deskundige weliswaar geen antwoord geven op concrete vragen naar het wie, wat, hoe en waarom van dat specifieke incident, maar hij of zij kan wel optimaal gebruik maken van de kortdurende informatiehonger. Er is zendtijd te vullen, de meer serieuze media hebben behoefte aan duiding en achtergrond. Enig deskundig commentaar om de zaken in de juiste context te zetten kan helpen om op dat moment gevoelens van onveiligheid te dempen. Politiewerk richt zich immers op datgene waarvan iedereen vindt dat er nu meteen iets aan moet worden gedaan: de noodhulp, acute misstanden en misdrijven. De overheid kan die behoefte aan een adequaat handelende macht beter zichtbaar vervullen. Meer concreet: naar aanleiding van een ontvoering kan een gezaghebbende recherche-expert globaal schetsen wat de normale werkwijze in de opsporing is bij ontvoeringen. Terloops maakt hij of zij duidelijk dat ontvoeringen vrijwel altijd worden opgelost, en dus helemaal geen slimme bron van inkomsten zijn. Zonder op de specifieke zaak in te gaan kan men zo het fenomeen schetsen en de vaak succesvolle aanpak ervan. Dergelijk voorlichtend werk kan het best worden gedaan door een iemand die geloofwaardig is door diens relevante recherche-ervaring.
61 Niet alleen politie en justitie lopen risico’s bij embedded journalism: persmensen die onvoldoende professionele distantie en objectiviteit betrachten kunnen verworden tot ingekapselde propagandisten, een verwijt dat ook tijdens de Irak-oorlog in 2003 tegen de methode werd geuit.
50 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Het Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde is bereid om het initiatief te nemen tot het vormen van een pool met deskundigen, die bij wijze van achtergrondvoorlichting in voorkomende gevallen het woord kunnen voeren. Een dergelijk Netwerk Recherchevoorlichting biedt een zinvolle aanvulling op de reguliere voorlichting vanuit de korpsen, die natuurlijk gewoon door moet gaan. In dit netwerk komt de Politieacademie als opleidings- en kenniscentrum een logische rol toe. Deelnemers in het Netwerk Recherchevoorlichting kunnen een korte mediatraining ontvangen om goed om te kunnen gaan met doorvragende interviewers en met het bepalen van inhoudelijke grenzen. Politiekorpsen stellen een rechercheman of –vrouw in staat om bij toerbeurt zulke mediavoorlichting te verzorgen. Dat levert een gemotiveerde en nog
51 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
16. Besluit deskundiger collega op met een publiek profiel, dat in toekomstige gevallen waarin de behoefte bestaat aan kalmerende signalen goed van pas kan komen. Een dergelijke voorziening voor inhoudelijke achtergrondinformatie kan iets van de druk van de media tijdens incidenten wegnemen. De behoefte van de pers aan concrete inhoudelijke informatie met betrekking tot de zaak die op dat moment speelt, zal hiermee niet volledig worden afgevangen. Journalisten zullen doorgaan met het in toenemende mate zelf rechercheren, met alle risico’s van insinuaties, vage getuigenverklaringen en aantijgingen van dien. Daarom dient de beleidslijn van de P.G.’s te worden versoepeld, om zo ruimte te bieden aan het aloude publicitaire handwerk. De zaaksofficier (gesteund door de persofficier) en de recherchechef (gesteund door zijn voorlichter) kunnen dan, voorafgaand aan een persbijeenkomst, afstemmen wat ieder op zijn terrein zal gaan verklaren. Ook wordt dan afgestemd welk beeldmateriaal zal worden verschaft en wat in ieder geval niet zal worden gezegd. Daarbij staat voorop dat de persbijeenkomst niet is bedoeld om verdachten en verdediging in diskrediet te brengen, of de schuldvraag alvast publiekelijk te beantwoorden. Dit systeem werkte tot halverwege de jaren negentig over het algemeen bevredigend en het gaf de politie gelegenheid om de resultaten van eigen werk te presenteren. Bovendien was het –met alle respect voor de betrokken persofficieren- naar het publiek toe overtuigender dan het huidige systeem, waarbij een persofficier die inhoudelijk nauwelijks van de zaak op de hoogte is, een nietszeggende verklaring opdient. De Britse praktijk kan hier tot voorbeeld dienen: daar wordt de voorlichtingstaak hoofdzakelijk door zeer professionele politiemensen in uniform opgepakt, die met regelmaat op TV toelichting geven op incidenten en operaties.62
Ik vat de tien centrale elementen van deze rede puntsgewijs samen. 1. Bij de opsporing, vervolging en berechting van misdrijven worden onvermijdelijk fouten gemaakt. Het is zaak door optimale professionaliteit de kans op fouten te minimaliseren. 2. Binnen de politie ontstaat –mede onder druk van de buitenwereld- een professionele cultuur van openheid en bereidheid om kritiek te geven en te ontvangen. Her en der worden review teams opgericht en evaluatieprocedures ingesteld. Mede door inspanningen vanuit de Politieacademie en in het bijzonder het Lectoraat Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde worden afspraken gemaakt over doelen en methoden, om zo de lerende organisatie waar te maken. 3. Vanuit het openbaar ministerie klinkt op het hoogste niveau de behoefte aan samenwerking in professionalisering. Ik voorzie nog dit jaar gezamenlijke trainingen voor recherchemanagers en officieren van justitie, dit alles ter versterking van de opsporing. 4. Het openbaar ministerie houdt de journalistiek op afstand en beperkt de politie sterk in haar voorlichting. 5. Negatieve berichtgeving heeft onrust tot gevolg, en soms wordt informatie in de misdaadverslaggeving gemanipuleerd. 6. De journalistiek vervult in meerdere opzichten een belangrijke rol. De rol van kritische en deskundige commentator is waardevol voor de kwaliteit van politiewerk, en kan het lerend vermogen versterken. 7. Een zinvolle manier om daar aan te werken zijn rechtstreekse en professionele contacten tussen recherchechefs en goede journalisten. 8. Media-organen die in deze ontwikkeling mee willen gaan moeten investeren in inhoudelijke deskundigheid en goed onderzoekswerk. Hoofdredacteuren zullen hun misdaadverslaggevers wellicht de gelegenheid moeten geven om een paar weken daadwerkelijk mee te lopen in een rechercheonderzoek.
62 Vogelsang 2005: 23.
52 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
53 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Bijlage: strafvervolging van journalisten 9. Embedded journalism is lastig te regelen en niet zonder risico’s, maar het kan prachtige journalistieke producten opleveren en daarbij het opsporingswerk op een positieve wijze onder de aandacht brengen. 10. Een klein netwerk van recherche-experts kan inhoudelijke toelichting geven op procedures en onderzoeksmethoden, waarmee bij het publiek meer begrip kan worden gekweekt voor de lastige praktijk van de opsporing.
Het openbaar ministerie heeft in 2002 de ‘Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten’ opgesteld.63 Aanleiding hiervoor waren het nogal doortastende optreden van commerciële televisiemakers in hun nieuwsgaring over de politie, en de vraag of journalisten verschoningsrecht toe zou komen waardoor zij hun al dan niet criminele bronnen zouden kunnen beschermen. In deze Aanwijzing stelt het OM voorop dat ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Grondwet “niemand (…) voorafgaand verlof nodig [heeft] om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”. Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending. Artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) legt de vrijheid van meningsuiting in meer detail vast. Voor de journalistiek is dit van belang, want lid 1 van dit EVRM-artikel stelt expliciet dat het recht op vrijheid van meningsuiting ook de vrijheid omvat “om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen(...)”. Meteen daaropvolgend stelt artikel 10 lid 2 echter: ”Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.” Daar nu ontleent de overheid het recht aan om onder zekere voorwaarden (met name een wettelijke basis voor de inbreuk plus expliciete afweging van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit) de journalistieke vrijheid in te perken. Wanneer het er om gaat, de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen zoals staatsgeheimen tegen te gaan, belangen van nationale of openbare veiligheid te beschermen of om strafbare feiten te voorkomen, is een bij wet voorziene inbreuk in principe mogelijk. Afhankelijk van de vraag of de
63 Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten, vastgesteld 15 januari 2002. Stc. 2002, 46.
54 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
55 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
journalist in kwestie als verdachte is aangemerkt of niet, kunnen dwangmiddelen worden toegepast. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft herhaaldelijk inbreuken op de vrijheid van informatievergaring getoetst aan de normen van artikel 10 EVRM. De uitspraken hadden onder meer betrekking op bronbescherming, de inbeslagname van journalistiek materiaal, de aansprakelijkheid van de journalist voor strafbare publicaties en het gebruik door journalisten van materiaal met een mogelijk illegale herkomst. Ook de Hoge Raad heeft enkele arresten afgeleverd die in dit kader relevant zijn.
De Richtlijn stelt voorts vast dat journalisten die gebruik maken van anonieme bronnen of die berichten over criminele personen en groeperingen, zich daarbij schuldig kunnen maken aan strafbare feiten. Een verslaggever die bijvoorbeeld een vertrouwelijk overheidsrapport in ontvangst neemt, kan zich daarmee medeplichtig maken aan een ambtsmisdrijf. In zulke gevallen kan worden overwogen dwangmiddelen toe te passen om de andere daders, namelijk de bronnen van de journalisten, te achterhalen of ten behoeve van de opsporing en vervolging van de journalist zelf.
In het Goodwin-arrest heeft het Europese Hof bepaald dat een journalist in beginsel gerechtigd is zijn bronnen geheim te houden.64 Een inbreuk hierop is slechts gerechtvaardigd indien deze noodzakelijk is in een democratische samenleving, hetgeen een belangenafweging impliceert. De persvrijheid wordt als een zeer zwaarwegend publiek belang beschouwd, zodat alleen een nog zwaarder belang inbreuk kan wettigen. Op grond van deze uitspraak komt aan journalisten (en in het verlengde daarvan aan iedereen die een actieve rol vervult bij de vrije nieuwsgaring) een relatief verschoningsrecht toe. De Hoge Raad vertaalde het Goodwin-arrest over journalistieke bronbescherming al snel in Nederlandse jurisprudentie door de beschikking in de civiele zaak Van den Biggelaar tegen Dohmen en Langenberg.65 In deze zaak weigerden twee opgeroepen journalisten vragen naar hun bronnen te beantwoorden. De Hoge raad liet het belang van bronbescherming en dus van persvrijheid prevaleren boven het belang van het kunnen eisen van een schadevergoeding door een benadeelde. Het OM concludeert in de Aanwijzing dat de journalistieke bronbescherming in bepaalde gevallen voor het belang van de opsporing zal moeten wijken. Met name dan is het toepassen van dwangmiddelen gerechtvaardigd, wanneer dat het enige effectieve middel is om een zeer ernstig delict op te helderen, waarbij het leven, de veiligheid of de gezondheid van personen ernstig is geschaad of in gevaar kan worden gebracht. Als voorbeelden worden genoemd: het opsporen van de verdachte van een reeks van ernstige zedenmisdrijven, het traceren van een hoeveelheid explosieven of het inrekenen van een voortvluchtige moordenaar.
Het Europese Hof heeft in haar uitspraak in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk aangegeven dat politie en OM ook in dergelijke gevallen terughoudendheid aan de dag dienen te leggen.66 Een journalist van het satirische tijdschrift Le Canard Enchainé had belastinggegevens van een directeur van Peugeot gepubliceerd die hij in de bus had gevonden, nadat hij de betrouwbaarheid daarvan had geverifieerd. De salarisstijgingen van betrokkene waren nieuwswaardig, aangezien tezelfdertijd de loononderhandelingen van het Peugeot-personeel plaatsvonden. Het EHRM oordeelde dat in dit geval het publieke belang bij de informatie zwaarder weegt dan de geheimhoudingsplicht ten aanzien van de belastinggegevens. Het Hof concludeerde dat artikel 10 EVRM het recht van journalisten beschermt om informatie over onderwerpen van algemeen belang te verspreiden, vooropgesteld dat ze handelen te goeder trouw en op grond van een accurate feitelijke basis, en dat ze “betrouwbare en precieze” informatie verschaffen met inachtneming van de journalistieke normen. Een journalist die zelf op het inbrekerspad gaat om vertrouwelijke documenten te bemachtigen, kan vrijwel zeker rekenen op vervolging. Bij een relatief licht vergrijp, een passieve rol in het verwerven van de informatie en zorgvuldigheid ten aanzien van de juistheid ervan echter, zal strafvervolging vruchteloos blijven. Daar komt nog bij dat het volgens het EHRM niet snel toelaatbaar is om een publicatie vanwege de vertrouwelijkheid van de inhoud in beslag te laten nemen, wanneer de desbetreffende informatie reeds aan een breed publiek bekend is.67 Het is echter, vertaald naar de Nederlandse situatie, wel de vraag hoe journalisten de correctheid van justitiële informatie of inlichtingenmateriaal eenduidig kunnen vaststellen.
64 EHRM 27 maart 1996, NJ 1996, 577.
66 21 januari 1999-00029183/95.
65 HR 10 mei 1996, NJ 1997, 578.
67 Vereniging Weekblad Bluf! Vs. Nederland, 9 februari 1993, Serie A No. 306-A.
56 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
57 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Gebruikte literatuur Beenakkers, E.M.Th. en M. Grapendaal 1995 Lekken en lekkers. Een verkennend onderzoek naar het lekken van vertrouwelijke informatie naar de pers. Den Haag: WODC.
Crombag, H.F.M., P.J, van Koppen en W.A. Wagenaar 1994 Dubieuze zaken: De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Tweede, herziene druk. Amsterdam: Contact.
Beunders, H. en E.R. Muller 2005 Politie en Media. Feiten, Fictie en Imagopolitiek. Apeldoorn; Zeist: Politie & Wetenschap; Kerckebosch.
Dinther, Mac van 2002 “Dwaalsporen”. De Volkskrant, 11 februari 2002.
Blaauw, J.A. 2002 De Puttense moordzaak. Reconstructie van een dubieus moordonderzoek (3e editie). Baarn: De Fontein. 2003 Verdacht van moord. Reconstructie van zes dubieuze Nederlandse moordonderzoeken, waaronder de paskamermoord. Baarn: De Fontein.
Elberse, Peter en Dick Nierop, m.m.v. Rob van Zaane 2003 De paskamermoord. Feiten en fictie in een Zaanse tragedie. Baarn: De Fontein.
Brants, C. en K. Brants 2002 “Vertrouwen en achterdocht. De driehoeksverhouding justitie-media-burger”. Justitiële Verkenningen 2002 nr. 6: 8-28.
Groskop, Viv 2004 “‘In prison, I was the lowest of the low’” New Statesman, 13 September 2004: 31-32.
Brongers, Reindert 2004 “De DNA-raadsels van Putten. Buurtonderzoek naar moord op Christel bijna rond.” Algemeen Dagblad 24 januari 2004.
Hansen, Mark 1999 “Untrue confessions”. ABA Journal, July 1999: 51-53.
Buck, Amanda 2005 “Innocence Projects: Investigations of wrongful convictions continue to spread as formal programs”. The IRE Journal, May/June 2005: 18-19. College van procureurs-generaal 2002 Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging, vastgesteld 12-07-2002. 2004 Aanwijzing Opsporingsberichtgeving, vastgesteld 12-10-2004.
58 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Gigerenzer, Gerd 2005 “I Think, Therefore I Err”. Social Research 72 (1): 195-218.
Homburg, G.H.J. en T. van Dijk 2005 Actieve wederkerigheid. De beïnvloedbaarheid van oordelen over het contact met en de beschikbaarheid van de politie. Amsterdam: Regioplan. Huff, C. Ronald 2004 “Wrongful Convictions: The American Experience”. Canadian Journal of Criminology and Criminal Justice 46(2): 107-120. Huff, C. Ronald, Arye Rattner, and Edward Sagarin 1996 Convicted but Innocent. Wrongful Conviction and Public Policy. Thousand Oaks, CA: Sage.
59 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Jong, Stan de 2003 De Deventer moordzaak. De omstreden veroordeling van Ernest L. S.l.: Balans. Keijser, J.W. de, H. Elffers (red.). 2004 Het maatschappelijk oordeel van de strafrechter: de wisselwerking tussen rechter en samenleving. Den Haag: Boom. Klerks, P.P.H.M. 2000 Groot in de hasj. Theorie en praktijk van de georganiseerde criminaliteit. Dissertatie. S.l.: Samsom. Kolsteren, R. 2006 Media en de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Concept. Manuscript. Kooman, Christiaan 2003 “Studenten onderzoeken gerechtelijke dwalingen”. Algemeen Dagblad, 17 december 2003. Koppen, P. J. van 2002 “Rechterlijke dwalingen”. Pp. 871-885 in: P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red.). Het recht van binnen. Psychologie van het recht. Deventer: Kluwer. 2003 De Schiedammer Parkmoord. Een rechtspsychologische reconstructie. Nijmegen: Ars Aequi Libri. Koppen, P.J. van en C.J. de Poot 2000 “Integraal veiligheidsbeleid, de media en criminaliteit”. Nederlands Juristenblad 2000 nr. 7: 358-360. “Korpschef” 2005 Korpschef Pier Eringa neemt rapport Politie en Media in ontvangst. Politie Flevoland, 10 mei 2005. www.nieuwsbank.nl/inp/2005/05/10/R087.htm.
60 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Lent, L. van 2002 “Beeldvorming in de strafrechtspleging. Openbaarheid, legitimiteit en appearances.” Justitiële Verkenningen 2002 nr. 6: 42-51. Lutz, Brenda J., Georgia Wralstad Ulmschneider and James M. Lutz 2002 “The Trial of the Guildford Four: Government Error or Government Persecution.” Terrorism and Political Violence 14(4): 113-130. Manning, P.K. 1997 Police Work: The Social Organization of Policing (2nd Ed.). Prospect Heights, Il: Waveland Press. Mawby, Rob C. 1999 “Visibility, Transparency and Police-Media Relations”. Policing & Society Vol. 9: 263-286. Meens, Thom 2005 “De vele werkelijkheden in een trieste zaak”. De Volkskrant, 17 september 2005. Middelburg, B. 2002 Onderwereld-p.r. Hoe de misdaad de media manipuleert. Amsterdam; Antwerpen: L.J. Veen. Mullin, Chris 1990 Error of Judgment: The Truth About the Birmingham Bombings. Dublin: Poolbeg. Openbaar ministerie 2002a “Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten”. Vastgesteld 15 januari 2002. Staatscourant 2002, 46. 2002b “Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging”. Vastgesteld 12 juli 2002. Staatscourant 2002, 140. 2004 “Aanwijzing Opsporingsberichtgeving”. Vastgesteld 12 oktober 2004. Staatscourant 2004, 221.
61 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
Posthumus, F. 2005 Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord : rapportage in opdracht van het college van procureurs-generaal. Amsterdam: Openbaar ministerie.
Westervelt, Saundra D. and John A. Humphrey (Eds.) 2001 Wrongly Convicted: Perspectives on Failed Justice. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press.
Poveda, Tony C. 2001 “Estimating Wrongful Convictions”. Justice Quarterly 18(3): 689-708.
Wijkerslooth, J.L. de 2000 Toespraak collegevoorzitter perspresentatie Den Bosch. www.om.nl/over_het_om/speeches/toespraak_collegevoorzitter_perspresentatie_den_bo/.
Ruth, Ad van, en Lodewijk Gunther Moor 1997 Lekken of verstrekken? De informele informatie‑uitwisseling tussen opsporingsinstanties en derden. Ubbergen: Tandem Felix.
Witteveen, W.J. 2001 “Openbaarheid als voorwaarde voor legaliteit. Contrapunt De Potter.” Pp. 77-105 in: A. Ellian en I.M. Koopmans (red.), Media & Strafrecht. Deventer: Gouda Quint.
Schoneveld, M. 1998 De macht van misdaadnieuws : over het totstandkomen van misdaadnieuws en de invloed hiervan op onveiligheidsgevoelens. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht. Rotterdam: Politieregio Rotterdam-Rijnmond. Schoo, H.J. 2001 “Strafrecht, openbaarheid en de zweepslag van de democratie.” Pp. 11-28 in: A. Ellian en I.M. Koopmans (red.), Media & Strafrecht. Deventer: Gouda Quint. “Veroordeling” 2005 “‘Veroordeling Lucy de B. is ten onrechte’”. De Telegraaf, 18 december 2005. Vogelsang, H. 2005 “‘We moeten ons verhaal vertellen’. Politie en justitie herzien relatie met de media.” Blauw (1)1, 17 september: 22-24. Weinberg, Steve 2000 “From Watergate to Monicagate”. The IRE Journal Jan/Feb: 12-16.
62 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
63 Lectorale rede Dr. P.P.H.M. Klerks
06-089
Oude Apeldoornseweg 41-45 7333 NR Apeldoorn Postbus 834 7301 BB Apeldoorn
T (055) 539 20 00 F (055) 539 26 25 E
[email protected] www.politieacademie.nl