faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen
Het Belang van het Kind in het Vreemdelingenrecht
Kinderen uit asielzoekersgezinnen Ontwikkeling, perspectief en juridische positie
Onderzoeksverslag periode 2006-2008
Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Gedrags en Maatschappijwetenschappen Vakgroep Orthopedagogiek Dr. mr. M.E. Kalverboer Drs. A.E. Zijlstra
orthopedagogiek
Het onderzoek is mogelijk gemaakt door de financiële ondersteuning van Stichting Kinderpostzegels Nederland en een aanvullende ondersteuning van het Ministerie van Justitie Directie Vreemdelingenbeleid.
©
Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Afdeling Orthopedagogiek. ISBN: 978-90-367-3485-1
2
Inleiding 1
Inleiding
5 7
Deel 1
13
Ontwikkelingsvoorwaarden, ontwikkeling en perspectief
13
1
2
3
Het leven in Nederland 1.1 Hoe ziet het leven van kinderen uit asielgezinnen eruit? 1.2 De ontwikkelingsvoorwaarden die in de leefomgeving van het kind aanwezig moeten zijn om een gunstig perspectief te waarborgen 1.3 Welke ontwikkelingsvoorwaarden zijn aanwezig in de opvoedings-, verzorgings- en leefsituatie van asielzoekerskinderen uit gezinnen 1.4 Conclusie Hoe ontwikkelen asielzoekerskinderen zich in Nederland? 2.1 Inleiding 2.2 Het effect van risicofactoren in de omgeving op de individuele ontwikkeling van een kind 2.3 Asielzoekerskinderen uit gezinnen zijn zeer kwetsbaar! 2.4 Welke problemen zie je het meest bij kinderen en hoe hebben we dit onderzocht? 2.5 Conclusie Terug naar het land van herkomst? 3.1 Inleiding 3.2 Te verwachten aanwezige ontwikkelingsvoorwaarden in de opvoedings- en verzorgingssituatie van de kinderen in het land van herkomst 3.3 Conclusie
15 15 15 16 35 37 37 37 39 41 47 49 49 49 62
Deel 2
65
De juridische procedure en de positie van kinderen uit gezinnen
65
4
De juridische procedure 67 4.1 Inleiding 67 4.2 Besluitvorming op basis van het IVRK, in het bijzonder artikel 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK (Kalverboer & Winter, 2006) 68 4.3 Toetsing van het belang van het kind aan de bepalingen uit de vreemdelingenwet 70 4.4 Orthopedagogische rapportage in de vreemdelingenprocedure 70 4.5 Conclusie 75
Deel 3
77
Conclusies en aanbevelingen voor beleid
77
5
Conclusies 5.1 Inleiding 5.2 Conclusies
79 79 79
6
Aanbevelingen voor beleid en onderzoek 6.1 Inleiding 6.2 Aanbevelingen
85 85 85
Bijlage 1 Gezinnen, kinderen en hun achtergrondkenmerken 52 gezinnen, 115 kinderen
91
Bijlage 2 Instrumenten afgenomen in het onderzoek
93
Bijlage 3 Scores op de BIC-Vreemdelingenrecht
95
3
Bijlage 4 Overzicht van de kinderrechten die geschonden kunnen worden als een specifieke ontwikkelingsvoorwaarde ontbreekt
97
Bijlage 5 VSPS-scores jongens en meisjes uit asielzoekersgezinnen afgezet tegen de normgegevens algemene jeugd in de jeugdzorg 153 Bronvermeldingen en literatuurlijst
4
155
Inleiding
5
6
1
Inleiding
Wat maakt de situatie van kinderen uit asielgezinnen die in Nederland te maken krijgen met het vreemdelingenrecht en -beleid en zo specifiek?
Allereerst de positie van deze kinderen in de juridische procedure. Kinderen die samen met hun ouders naar Nederland komen, hebben -in juridische zin- een van hun ouders afgeleid belang. Dit betekent dat in de asielprocedure, primair de situatie van de hoofdaanvrager, meestal één van de ouders, in ogenschouw wordt genomen. Wanneer deze hoofdaanvrager voldoet aan de voorwaarden zoals die in de Vreemdelingenwet 2000 hiervoor zijn gesteld, kan de hoofdaanvrager een recht op (voorlopig) verblijf worden toegekend. Een dergelijk recht geldt dan ook voor de overige familieleden waaronder de kinderen uit het gezin. Wanneer de hoofdaanvrager niet voldoet aan de in de Vreemdelingenwet 2000 gestelde bepalingen, geldt dit in principe ook voor de kinderen van de hoofdaanvrager. De beoordeling of voldaan wordt aan de gestelde bepalingen uit de Vreemdelingenwet gaat hiermee voorbij aan het ontwikkelingsperspectief van kinderen dat mogelijk in het geding is wanneer de hoofdaanvrager terug kan keren naar het land van herkomst. Kinderen kunnen overigens een eigen asielprocedure starten, maar dit is niet erg gangbaar.
Een tweede aspect wat de positie van deze kinderen in het vreemdelingenrecht typeert, is het feit dat de kinderen met de beoordeling van de asielaanvraag onder de sector bestuursrecht vallen. Kinderen die in Nederland te maken krijgen met het burgerlijk- of jeugdstrafrecht, komen voor bij een kinderrechter. Deze rechter is deskundig op het gebied van kinderen en hun ontwikkeling. De vreemdelingenrechter die de besluiten van de IND toetst, heeft geen specifieke expertise op het gebied van kinderen en ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming die een rol als voorlichter heeft in het burgerlijk- en jeugdstrafrecht, heeft deze niet in het vreemdelingenrecht. Ook gedragswetenschappers die in het burgerlijk- en jeugdstrafrecht de rechter kunnen informeren over het ontwikkelingsperspectief van het kind bij een specifiek te nemen besluit, hebben geen plaats in de juridische
7
procedure in het vreemdelingenrecht. Dit alles betekent dat advocaten de belangen van deze kinderen in de procedure naar voren moeten brengen. Vanwege het gebrek aan expertise op het gebied van ontwikkeling van kinderen, vaak met onvoldoende resultaat. Het Vreemdelingenrecht, als vorm van bestuursrecht, kenmerkt zich verder door de positie van de rechter die de besluiten van het bestuursorgaan, in dit geval de IND, slechts ‘marginaal’ toetst. De rechter mag niet op de stoel van de bestuurder gaan zitten en een inhoudelijke beoordeling van het door de IND genomen besluit, vindt daarom niet plaats. Als de IND naar het oordeel van de rechter ‘in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen’, mag de rechter dit besluit niet aantasten. Dit geeft de IND grote vrijheid om op eigen wijze invulling te geven aan de uitvoering van het asielbeleid en te beoordelen of een aanvrager aan de gesteld voorwaarden in de Vreemdelingenwet 2000 voldoet.
Ten derde is er het standpunt van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de betekenis van artikel 3 lid 1 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), één van de kernartikelen uit het verdrag. Dit artikel heeft als strekking dat het belang van het kind eerste overweging is bij alle besluiten die het kind betreffen. In tegenstelling tot het standpunt dat de Hoge Raad in het burgerlijk- en jeugdstrafrecht inneemt, kent de Afdeling geen rechtstreekse werking toe aan artikel 3 lid 1. De Afdeling vindt het artikel te vaag geformuleerd om in de rechtspraak in te roepen. Naar het oordeel van de Afdeling bevat artikel 3, lid 1 IVRK, gelet op haar formulering, wat betreft het gewicht dat aan het belang in een concreet geval moet worden toegekend, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De norm van artikel 3, lid 1 IVRK, biedt deze nadere uitwerking niet1. Hierdoor kan er door advocaten in de vreemdelingenprocedure niet succesvol een beroep op worden gedaan. Al deze aspecten tezamen versterken de positie van kinderen in het vreemdelingenrecht en –beleid bepaald niet. Kinderen uit gezinnen zijn hierdoor in juridische zin extra kwetsbaar.
1
ABRvS 23 september 2004, JV 2004, 449; ABRvS 15 februari 2007, LJN AZ9524; ABRvS 12 april 2007, LJN BA3394.
8
Sinds 2004 doet de vakgroep Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar ‘Belang van het kind in het Vreemdelingenrecht’ naar de situatie van kinderen uit gezinnen die te maken krijgen met het Nederlandse vreemdelingenrecht en –beleid. In het eerste onderzoeksproject dat begin 2006 is afgerond, werd duidelijk hoe kwetsbaar kinderen uit asielgezinnen zijn vanwege wat ze hebben meegemaakt, hun afhankelijke en zwakke positie in de vreemdelingenprocedure en de vaak ontoereikende situatie waarin ze opgroeien (Kalverboer & Zijlstra, 2006b, 2006a). In 2006 is het vervolgonderzoek van start gegaan waarvan we in dit rapport verslag doen. Ook in dit vervolgonderzoek staan kinderen uit asielgezinnen centraal; nog steeds verdienen zij vanwege hun kwetsbaarheid, zwakke rechtspositie en de moeilijke omstandigheden waarin ze opgroeien extra bescherming. Nederlands onderzoek heeft zich in de afgelopen jaren sterk gericht op de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Zij hebben een eigen rechtsingang en hiermee in de juridische procedure een eigen belang. Verder worden hun belangen behartigd door een voogd van Nidos. Ama’s zijn als groep steeds meer zichtbaar en we weten relatief veel over hoe zij zich ontwikkelen en de problemen die ze ervaren (Bean, 2006). Uit het onderzoek van Braat (2004) weten we dat illegale kinderen in Nederland onder zeer moeilijke ontoereikende omstandigheden opgroeien. Over hoe de kinderen uit asielgezinnen zich ontwikkelen die nog in procedure zijn en vaak op Azc’s wonen, weten we relatief weinig. Mede doordat deze kinderen geen eigen rechtspositie hebben en de toegang tot de hulpverlening voor hen moeilijk blijkt (Kalverboer & Zijlstra, 2006b). Ook weten we niet of het van invloed is op de besluitvorming als de rechtsvertegenwoordiger die het gezin bijstaat, rapportage over de kinderen uit het gezin, hun ontwikkelingsperspectief en rechten als processtuk inbrengt in de juridische asiel- of reguliere procedure in het vreemdelingenbeleid. Dit hebben we tevens willen onderzoeken.
Opbouw van het rapport Deel 1 Met het door ons verrichte onderzoek beogen we een beter beeld te verkrijgen van de leefsituatie en de ontwikkeling van een specifieke groep kinderen uit asielgezinnen in Nederland; de kinderen uit gezinnen die door hun advocaat bij ons zijn aangemeld,
9
omdat de advocaat rapportage wenste over de ontwikkeling van betreffende kinderen en hun perspectief bij terugkeer naar het land van herkomst in verband met een lopende of nieuw op te starten procedure. Tweeënvijftig gezinnen en 115 kinderen zijn bezocht. Hoe groeien deze kinderen op en hoe ontwikkelen ze zich? Ervaren zij problemen vanwege hun specifieke positie in de procedure en het feit dat ze niet weten of ze in Nederland mogen blijven en zo ja, welke problemen ervaren zij? Wat zouden zij zelf het liefst willen als zij het voor het zeggen zouden hebben en wat zien de belangrijke mensen in hun omgeving als het grootste belang van deze kinderen. Tot slot, is het mogelijk om aan te geven wat terugkeer voor hun ontwikkeling betekent? In deel 1 van dit rapport besteden we hier aandacht aan.
Deel 2 Het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) is in 1995 door Nederland geratificeerd en ondertekend. Het is hiermee toetsingkader voor de uitvoering van al het beleid dat de situatie van kinderen in Nederland maar ook elders in de wereld raakt. Dit verdrag bevat een aantal essentiële kernbepalingen waaronder artikel 2 dat bepaalt dat kinderen niet gediscrimineerd mogen worden, het eerder genoemde artikel 3 lid 1 met als strekking dat het belang van het kind eerste overweging dient te zijn bij alle besluiten die de situatie van kinderen raken, art. 6 lid 2 dat het kind het recht op leven en ontwikkeling toekent en art. 12 dat aangeeft dat kinderen hun mening moeten kunnen geven over besluiten die hun situatie kunnen raken. De overige artikelen uit het verdrag kunnen veelal worden geïnterpreteerd aan de hand van deze kernartikelen. Nederland heeft het verdrag ondertekend en geratificeerd. Minister Rouvoet, als minister van Jeugd en Gezin, heeft aangegeven dat ten aanzien van al het beleid rond kinderen, het Kinderrechtenverdrag uitgangspunt dient te zijn (2008). Dit zou ook moeten gelden voor het vreemdelingenbeleid.
In ons onderzoek is het IVRK gekozen als uitgangspunt voor de toetsing en uitvoering van het vreemdelingenbeleid. We hebben willen vaststellen of door het inbrengen van orthopedagogische rapportage over de ontwikkelingsbelangen van kinderen en hun kinderrechten in de besluitvormingsprocedures, de IND deze belangen gaat meewegen in het vreemdelingenrecht en -beleid. Hierbij hebben we, naast de afname
10
van verschillende al gestandaardiseerde onderzoeksinstrumenten, gebruik gemaakt van de door ons ontwikkelde vragenlijst voor juridische besluitvorming; de BIC-Q (Best Interest of the Child- Questionnaire) 2. Aan de hand van deze vragenlijst kan worden vastgesteld bij welk besluit het ontwikkelingsbelang van het kind het best gediend is en welke kinderrechten geraakt worden, indien het besluit niet in het belang van het kind is genomen. Tevens kan een indicatie worden gegeven van wat een specifiek besluit voor het ontwikkelingsbelang van het kind betekent. De besluiten die door de IND zijn genomen, hebben we onderzocht en we hebben vastgesteld of de IND kinderrechten betrekt in zijn afweging tot het al dan niet toekennen van een recht op verblijf. Deel 2 van dit rapport gaat in op de besluitvorming in het vreemdelingenbeleid en –recht in relatie tot kinderrechten.
Deel 3 We sluiten deze onderzoeksrapportage af met de belangrijkste conclusies die we aan de resultaten verbinden in relatie tot de genoemde thema’s. We doen een aantal aanbevelingen voor de verbetering van het beleid rond kinderen uit gezinnen die te maken krijgen met het vreemdelingenrecht.
Aan het onderzoek is door verschillende mensen gewerkt. Dr. mr. Margrite Kalverboer is sinds 2004 projectleider van het onderzoek. Drs. Elianne Zijlstra is sinds 2004 verbonden aan het project en hoopt in de komende jaren alle tot nu toe verzamelde informatie nader wetenschappelijk te analyseren en hierover een dissertatie te schrijven. Mr. drs. Janneke Faber was een jaar als onderzoeker aan het project verbonden. Drs. Melanie van Zonneveld en drs. Annemieke op den Dries hebben aanvankelijk als student en later als afgestudeerd gedragswetenschapper aan het project meegewerkt. Mr. Ismay Zandvliet is in de laatste fase van het onderzoek gevraagd zich te buigen over de juridische verantwoording. Verder hebben vele studenten van de Afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen meegewerkt aan de uitvoering van het onderzoek.
2
In onderhavig onderzoek is vastgesteld dat de betrouwbaarheid van de vragenlijst goed is. Hiervoor zijn de gegevens van 50 gezinnen in de analyses betrokken. Over het psychometrisch onderzoek zal nader gerapporteerd worden (Zijlstra & Kalverboer, 2008 in voorbereiding).
11
De begeleidingscommissie is gedurende de looptijd van het project verschillende malen bijeen geweest onder voorzitterschap van mr. S. Meuwese met de leden prof. dr. A.F. Kalverboer, mr. A Rijkelijkhuizen en drs. J. van de Vlugt.
We willen een ieder hartelijk danken voor zijn of haar bijdrage aan en betrokkenheid bij het onderzoek. Speciaal willen we mr. M. Buijs van het advocatenkantoor Beek Advocaten noemen. Hij heeft heel veel van de zaken waarover we rapportages hebben geschreven bij ons aangedragen en heeft zeer actief meegedacht over hoe men op een zo effectief mogelijke wijze orthopedagogische rapportage als processtuk kan inbrengen in de juridische procedures. Tot slot willen we alle gezinnen en kinderen bedanken die bij het onderzoek zijn betrokken en die ons hun verhalen hebben willen vertellen.
12
Deel 1 Ontwikkelingsvoorwaarden, ontwikkeling en perspectief
13
14
1
Het leven in Nederland
1.1 Hoe ziet het leven van kinderen uit asielgezinnen eruit? In Nederland leven op dit moment ongeveer 8000 kinderen in asielzoekerscentra (Azc’s). Dit zijn voornamelijk kinderen uit gezinnen (COA-brochure, 2008). De centra liggen verspreid over heel Nederland, soms ver van de bewoonde wereld. Van deze grote groep kinderen, zijn tot nu toe 115 kinderen uit 52 gezinnen betrokken bij het onderzoek. De meeste van deze kinderen groeien op in Azc’s in het gebied boven de grote rivieren. Enkele gezinnen die we bezocht hebben, wonen in aparte voorzieningen van het COA (Centraal Orgaan Opvang asielzoekers) buiten de Azc’s: in gewone huizen in woonwijken overal in het land. Een aantal uitgeprocedeerde gezinnen die in het onderzoek betrokken is en een herhaalde asielaanvraag indiende, woont in afbraakwoningen. De omstandigheden waarin deze kinderen opgroeien, zijn vaak slecht. Soms ontbreekt zelfs water en is men afgesloten van elektriciteit. Om vast te stellen hoe de ontwikkeling van de kinderen verloopt, hebben we in de gezinnen en bij de kinderen verschillende gestandaardiseerde vragenlijsten afgenomen (zie bijlage 2). Verder hebben we gesproken met verschillende informanten onder wie de kinderen zelf, hun ouders, leerkrachten en hulpverleners (zie ook hoofdstuk 3 over de juridische procedure). Aan de hand van de verzamelde informatie is een goed beeld verkregen van de situatie waarin de kinderen opgroeien en de problemen die ze ervaren. Dit hoofdstuk gaat in op de opvoedings- en leefsituatie van de kinderen in Nederland en de kinderrechten die geschonden kunnen worden als deze situatie niet toereikend is. In het volgende hoofdstuk gaan we in op wat het opgroeien in een ontoereikende omgeving voor de ontwikkeling van de onderzochte kinderen betekent.
1.2
De ontwikkelingsvoorwaarden die in de leefomgeving van het kind aanwezig moeten zijn om een gunstig perspectief te waarborgen Om zich goed te kunnen ontwikkelen, heeft een kind een leefsituatie nodig die het kind hiervoor de kansen biedt en aan specifieke voorwaarden voldoet. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie hebben Kalverboer en Zijlstra (2006a) criteria ontwikkeld waaraan de omgeving moet voldoen, wil een kind zich optimaal kunnen ontwikkelen. Als deze criteria –langdurig- in de leefomgeving van het kind aanwezig
15
zijn, kan de ontwikkeling veelal worden gewaarborgd. Zijn deze condities –langdurigafwezig, kan dit leiden tot psychische of ander schade aan de ontwikkeling van het kind. Wat de impact is van de afwezigheid van de voor de ontwikkeling noodzakelijke voorwaarden is mede afhankelijk van factoren die bijdragen aan de kwetsbaarheid van het kind (Caprara & Rutter, 1995 en Kalverboer, Zijlstra & Knorth, in voorbereiding, 2008). Deze kwetsbaarheid is een gevolg van verschillende aspecten die in ogenschouw moeten worden genomen, waaronder de constitutie van het kind, het hebben blootgestaan aan eerdere aversieve ervaringen, het ervaren van meerdere risico-invloeden in eenzelfde periode en een kwetsbare ontwikkelingsfase in relatie tot de risico’s (Caprara & Rutter, 1995).
Beschikbaarheid van ontwikkelingsvoorwaarden in de actuele situatie, verleden en toekomst; gezin en samenleving Er zijn ontwikkelingsvoorwaarden die in het gezin, vaak door de ouders, moeten worden gerealiseerd en ontwikkelingsvoorwaarden die in de bredere samenleving waarin het kind opgroeit voor het kind beschikbaar en toegankelijk moeten zijn. Voor de ontwikkeling van kinderen is het niet altijd schadelijk dat de voorwaarden op een specifiek moment, tijdelijk, niet beschikbaar zijn. Zo is een keertje honger hebben, niet zo erg, dagelijks te weinig of eenzijdig te eten krijgen wel. Als de voor ontwikkeling noodzakelijke voorwaarden in het bestaan van kinderen langdurig afwezig zijn, leidt dit vaak tot schade. Daarom kijken we niet alleen naar de beschikbaarheid op een specifiek moment, de actuele situatie, maar ook naar de beschikbaarheid van de ontwikkelingsvoorwaarden in het verleden en de toekomst.
1.3
Welke ontwikkelingsvoorwaarden zijn aanwezig in de opvoedings-, verzorgings- en leefsituatie van asielzoekerskinderen uit gezinnen Om vast te stellen of de omgeving aan de voor ontwikkeling noodzakelijke voorwaarden voldoet, hebben we bij ieder gezin de vragenlijst ‘Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling-Vreemdelingenrecht’ afgenomen (de BIC-Q). Deze lijst bestaat uit 24 vragen. Op basis van de lijst kan een inschatting worden gemaakt van de kwaliteit van de situatie waarin het kind op dat moment opgroeit, diens perspectief bij voortgezet verblijf in Nederland en diens perspectief bij 16
terugkeer naar het land van herkomst. Per ontwikkelingsconditie geven we de onderzoeksbevindingen voor wat betreft de leefsituatie in Nederland weer en gaan we in op de situaties die we het meest hebben aangetroffen ( zie bijlage 3 voor de scores op de BIC-Q). Bij iedere omgevingsconditie geven we tevens weer welke artikelen uit het IVRK mogelijk geschonden worden, als de betreffende conditie langdurig niet beschikbaar is. In bijlage 4 van dit rapport is de relatie tussen de afwezigheid van de omgevingconditie en de specifieke kinderrechtenbepalingen nader toegelicht. In de conclusie van dit hoofdstuk benoemen we de artikelen uit het IVRK die in de Nederlandse situatie het meest geschonden worden.
.1.3.1 1
Adequate verzorging Adequate verzorging
Definitie conditie: Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden (bijvoorbeeld het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding, inkomen, etc.) passend bij het kind. Daarnaast ervaren de ouders geen zorgen met betrekking tot deze conditie.
Hoe adequaat is de verzorging van kinderen uit asielgezinnen in Nederland? In eenendertig van de vijftig gezinnen was de levensstandaard van de kinderen die we gesproken hebben ontoereikend en liet de verzorging van deze kinderen ernstig te wensen over. Van deze groep was het verzorgingsniveau bij negen gezinnen echt zwaar onvoldoende. De kinderen kregen vaak onvoldoende, kwalitatief ontoereikend of eenzijdig voedsel. Niet altijd beschikten ze over voldoende kleding. Kleren waren vaak oud en te klein. Ook hadden kinderen te weinig kleren voor regelmatige verschoning. Zo gingen ze soms in natte kleren naar school omdat deze gewassen waren en nog niet gedroogd. Veel ouders vinden het heel moeilijk om hun kinderen in materieel opzicht zo weinig te kunnen bieden. Soms proberen ze met vrijwilligerswerk, waar ze een kleine vergoeding voor mogen houden, een beetje bij te verdienen.
17
Op het gebied van huisvesting hebben de meeste families problemen. Hele gezinnen leven vaak in zeer kleine ruimtes dicht op elkaar. Soms in caravans die met andere asielzoekers gedeeld moeten worden, soms in kamers achter dezelfde voordeur met meerdere asielzoekers. Keuken en wasgelegenheid wordt gedeeld met andere families of alleenstaanden van een andere cultuur en met andere gewoontes. Verschillende kinderen vertellen dat ze in Nederland een periode met hun ouders op straat geleefd hebben. Enkele gezinnen die we in het kader van een herhaalde asielaanvraag bezochten woonden in een tent of in een afbraakwoning. Voor veel kinderen die in een Azc leven, betekent dit dat ze geen eigen plek hebben. Dit heeft consequenties op vele gebieden. Ze kunnen bijvoorbeeld pas gaan slapen als de ouders of andere volwassenen gaan slapen. Dit leidt bij veel kinderen tot ernstig slaapgebrek. Leerkrachten geven regelmatig aan dat kinderen vermoeid in de klas zitten. Verschillende kinderen geven zelf aan dat ze in de klas zitten te slapen. Veel kinderen ervaren een ernstig gebrek aan privacy. In de caravan of de kamer die ze bewonen met meerdere mensen, is geen enkele mogelijkheid om zich even af te zonderen of terug te trekken. Vooral pubers en jonge adolescenten ervaren dit als zeer belastend. Pubers, net als jongere kinderen, slapen met hun alleenstaande ouder in dezelfde kamer. Ook ouders geven aan dit moeilijk te vinden. Zij willen niet om half negen naar bed!, ze hebben geen privé-leven. Een groot deel van de ouders is angstig of kampt met psychiatrische problematiek. Hierdoor is men niet altijd voldoende beschikbaar voor de kinderen en komt het regelmatig voor dat kinderen voor zich zelf moeten zorgen en de oudere kinderen in het gezin de rol van opvoeder en verzorger op zich hebben genomen.
De artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als geen sprake is van een adequate verzorging Artikel 24 IVRK: het recht op voedsel en gezondheidszorg Artikel 26 IVRK: het recht op sociale zekerheid Artikel 27 IVRK: recht op toereikende levensstandaard (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
18
.1.3.2 2
Veilige fysieke directe omgeving Veilige fysieke directe omgeving
Definitie conditie: Een veilige fysieke directe omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat betekent afwezigheid van gevaar in de woning en omgeving, afwezigheid van bedreigende toxische invloeden, afwezigheid van mishandeling en afwezigheid van geweld in de omgeving van het kind.
Hoe veilig is de gezinssituatie waarin asielzoekerskinderen in Nederland opgroeien? In negentien van de vijftig gezinnen bleken de ouders niet in staat hun kinderen in een veilige omgeving te laten opgroeien. Dit hangt vaak samen met de persoonlijke problematiek van de ouders. Veel kinderen merken dat hun ouders angstig zijn en nemen deze angst over. Bij zeer veel ouders die we gesproken hebben, is ernstige emotionele en/of psychiatrische problematiek geconstateerd. Een groot deel van hen is gediagnosticeerd met een Post Traumatische Stressstoornis (PTSS). De problematiek van de ouders kan zich uiten in agressief, gewelddadig gedrag tussen partners onderling, maar ook in onvoorspelbaar gedrag naar de kinderen toe. Het komt ook voor dat ouders zich juist apathisch gedragen en hierdoor niet in staat zijn de kinderen goed te verzorgen. Deze kinderen worden veel aan hun lot overgelaten. De omgeving van deze kinderen houdt onvoldoende toezicht op hoe de opvoeding verloopt. Er is weinig opvoedingsondersteuning voor de ouders. Bij deze kinderen is sprake van een verwaarlozende opvoeding met een gebrek aan toezicht en zorg. Dit kan met name voor heel jonge kinderen en kinderen tot een jaar of 10 die volledig of vrijwel volledig op de zorg van hun ouders zijn aangewezen, onveilig zijn.
Overzicht van de artikelen uit het IVRK die kunnen geschonden worden als een veilige fysieke omgeving ontbreekt Artikel 19 IVRK: Bescherming tegen kindermishandeling Artikel 20 IVRK: Bescherming van kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien Artikel 23 IVRK: Bijzondere zorg voor gehandicapten
19
Artikel 24 IVRK: Recht op gezondheidszorg Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Artikel 28 lid 2 IVRK: Recht op onderwijs Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.3 3
Affectief klimaat Affectief klimaat
Definitie conditie: Geborgenheid, steun en begrip van de ouder, passend bij het kind en tot uiting komend in de relatie die het kind met zijn ouder heeft.
Groeit het kind op in een omgeving waarin ouders om hem geven en krijgt het kind voldoende liefde en leiding? In dertig van de vijftig onderzochte gezinnen, bleken de ouders niet in staat hun kinderen een opvoedingsklimaat te bieden dat genoeg affectie bood. De meeste van de ouders waren zo gericht op hun eigen verwerkingsproblematiek en de moeilijkheden die zij ervoeren in de juridische procedure, dat er voor de kinderen weinig positieve aandacht, geborgenheid, steun en begrip was. Deze ouders kunnen hun kinderen geen basisveiligheid bieden die nodig is om een gezonde ontwikkeling tot volwassenheid te waarborgen. In het dagelijks leven worden de kinderen regelmatig als lastig beschouwd. De ouders geven aan veel van hun kinderen te houden, maar ze bleken vaak vanwege de vele stress die ze ervoeren, hun oorlogservaringen en hun persoonlijke problematiek niet in staat deze affectie ook werkelijk te tonen. Dit leidt tot gevoelens van onmacht bij veel ouders. Ze zien dat ze in de opvoeding van hun kinderen ontoereikend zijn, terwijl ze hun kinderen zo enorm belangrijk vinden. Veel ouders geven aan heel erg moe te zijn en hun eigen leven van weinig waarde te achten. 20
Overzicht van de artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als een affectief klimaat ontbreekt Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.4 4
Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur
Definitie conditie: − Voldoende regelmaat in het leven van alledag. − Aanmoediging, stimulering, geven van instructie en het stellen van realistische eisen. − Het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels. − Het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind. − Het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen. − Het kind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen.
Is er structuur en regelmaat in het leven van het kind, houden de ouders toezicht en krijgt het kind voldoende ruimte om te experimenteren en initiatieven te ontplooien?
21
In zesentwintig van de vijftig gezinnen was de kwaliteit van deze conditie onvoldoende of matig. Bij de meeste kinderen die we gesproken hebben, wordt de structuur in het gezin in sterke mate bepaald door externe factoren zoals het feit dat veel kinderen overdag naar school gaan. Ouders bleken niet in staat te zijn om als de kinderen thuis waren, op een zinvolle of leuke wijze invulling te geven aan de vrije tijd. Verder blijkt dat zodra het vakantie is, maar ook in de weekenden, de structuur die school biedt, volledig wegvalt. Het leven in de vakantieperiode kenmerkt zich voor veel kinderen vooral door verveling, laat naar bed gaan, lang uitslapen en rondhangen op het centrum. Zonder de externe structuur van de school, is vrijwel geen gezin in staat de kinderen te begeleiden en te ondersteunen. Ouders houden over het algemeen te weinig toezicht op hun kinderen. Ze zijn blij als de kinderen zichzelf kunnen vermaken. Ruimte voor experimenteren en het nemen van initiatief hebben de kinderen amper. Ze passen zich vooral aan door hun ouders zo min mogelijk tot last te zijn en ze maken zich een beetje onzichtbaar. Omdat er zo weinig toezicht en structuur is en de kinderen niet worden begrensd, krijgen ze meer verantwoordelijkheden dan ze aankunnen. De ouder-kind rollen zijn vaak omgedraaid en een groot aantal kinderen neemt volwassen taken op zich.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als geen sprake is van een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur Artikel 12 IVRK: Horen van het kind Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Artikel 14 IVRK: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
22
.1.3.5 5
Adequaat voorbeeldgedrag ouder Adequaat voorbeeldgedrag ouder
Definitie conditie: Het kind neemt gedrag, optreden, normen en waarden van zijn ouders over die nu en later van belang zijn.
Zijn ouders in staat een adequaat voorbeeld te zijn voor hun kinderen? Bij tweeëndertig van de vijftig gezinnen hebben we de kwaliteit van deze conditie als onvoldoende of matig beoordeeld. De meeste ouders die we gesproken hebben, vinden van zichzelf dat ze ten aanzien van hun kinderen tekort schieten. Veel ouders voelen zich heel erg schuldig over de situatie waarin ze hun kinderen gebracht hebben en het gebrek aan perspectief dat ze hun kinderen kunnen bieden. Anderzijds geven ze ook aan dat ze niet anders hadden gekund, dan hun land te verlaten. Vrijwel geen van de ouders die we gesproken hebben, heeft werk of een daginvulling buitenshuis. Dit is een gevolg van het feit dat men slechts een beperkte periode in het jaar mag werken. Enkele ouders doen vrijwilligerswerk. Veel ouders zitten gedwongen thuis en hebben niets te doen. Kinderen zien hierdoor niet wat de kwaliteiten van hun ouders zijn. Ze weten niet waar hun ouders goed in zijn en hoe ze functioneren als ze hun talenten wel kunnen ontplooien en maatschappelijk mee kunnen doen. Veel ouders hebben last van traumatische herinneringen, zijn ongelukkig en voelen zich onzeker over hun toekomst. De meeste ouders voelen zich geen volwaardig lid van de samenleving en zijn niet trots op zichzelf. Kinderen ervaren dit alles niet als positief voorbeeldgedrag, ze willen trots zijn op hun ouders.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen sprake is van adequaat voorbeeldgedrag van ouders Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs
23
Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.6 6
Interesse Interesse
Definitie conditie: Het tonen van belangstelling voor het kind en zijn leefwereld door de ouder.
Hebben de ouders interesse in het kind, weten de ouders wat het kind bezig houdt en krijgt het kind ruimte voor activiteiten van zijn voorkeur? Bij zesentwintig van de vijftig gezinnen hebben we vastgesteld dat de ouders te weinig interesse in hun kinderen toonden. Doordat ze zo door hun eigen problemen in beslag worden genomen, is van oprechte interesse in de leefwereld van hun kind vaak geen sprake meer. Sommige ouders brengen het op om serieus te informeren naar schoolprestaties als het kind thuis kwam, sommigen ook niet. Echte gesprekken over wat het kind bezig houdt, worden niet gevoerd. Dit heeft ook te maken met het feit dat de meeste ouders de Nederlandse samenleving onvoldoende begrijpen om te weten waar hun kinderen mee geconfronteerd worden. De meeste kinderen hebben niet de gelegenheid om activiteiten van hun voorkeur uit te oefenen. Weinig kinderen die wij gezien hebben, zijn lid van een sport- of hobbyclub. Niemand deed iets aan muziek. De kinderen hebben weinig speelgoed. De televisie is vaak tijdverdrijf. Soms is er een computer, nooit is er internet. Veel kinderen benoemen dat ze graag zouden willen dat hun ouders af en toe een activiteit met ze zouden ondernemen. Dit gebeurt in de meeste gezinnen vrijwel nooit.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen interesse is in het kind Artikel 12 IVRK: Horen van het kind
24
Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Artikel 14 IVRK: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Artikel 17 IVRK: Toegang tot massamedia Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.7 7
Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief
Definitie conditie: Een ouder verzorgt het kind en voedt het op zodanig dat er hechting optreedt. Het basisvertrouwen dat ontstaat wordt in stand gehouden door de beschikbaarheid van de ouder. Het kind ervaart een toekomstperspectief.
Zijn de ouders in staat continuïteit te bieden in opvoeding en verzorging en heeft het kind contact met significante personen uit het verleden? Negenendertig van de vijftig gezinnen bleken niet in staat om in deze conditie te voorzien. Dit komt doordat vrijwel alle kinderen periodes hebben meegemaakt, waarin aan de eerder genoemde condities met betrekking tot opvoeding en verzorging niet is voldaan. Verder hebben veel kinderen wisselingen van primaire verzorgers meegemaakt, bijvoorbeeld doordat ze één van hun ouders hebben verloren. In het land van herkomst waren er problemen waardoor de ouders niet beschikbaar konden zijn voor hun kinderen, niet konden voorzien in de primaire levensbehoeften, hun kinderen niet konden beschermen tegen het geweld waardoor een veilige hechting tussen de ouders en het kind niet tot stand is gekomen. Deze kinderen ervaren hun ouders niet als degenen waarop je kunt terugvallen als je het zelf niet meer weet. Ouders zijn niet de mensen die je kunnen beschermen tegen het gevaar in de buitenwereld. In het land van herkomst leefde men soms in een groter gezinsverband. Contact met achtergebleven ouders of familie is er lang niet altijd. Ook in hun huidige leefsituatie hebben de kinderen ervaren dat hun ouders lang niet altijd beschikbaar zijn als zij ze nodig hebben en dat zij vaak hun ouders moeten ondersteunen in plaats van andersom. Dit maakt deze kinderen extra eenzaam en onzeker.
25
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen stabiliteit en continuïteit is op de opvoeding en verzorging van het kind Artikel 7 IVRK: Recht op naam, nationaliteit en ouders Artikel 8 IVRK: Recht op behoud of herstel identiteit Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Artikel 11 IVRK: Internationale ontvoering Artikel 16 IVRK: Recht op gezinsleven Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.8 8
Een veilige fysieke wijdere omgeving Een veilige fysieke wijdere omgeving
Definitie conditie: Een veilige fysieke wijdere omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat betekent afwezigheid van oorlogen, natuurrampen, besmettelijke ziekten die de ontwikkeling van het kind bedreigen.
Groeien de kinderen op in een veilige wijdere fysieke omgeving? In eenenveertig van de vijftig gezinnen, groeien de kinderen op in een omgeving die ze minimaal voldoende (fysieke) veiligheid biedt. Dit betreft vooral de kinderen die op de Azc’s wonen. Azc’s in Nederland zijn voor kinderen uit gezinnen over het algemeen niet fysiek onveilig. Wel moet worden opgelet dat (jonge) kinderen in de buurt van Azc’s niet bij diep water komen. Veel asielzoekerskinderen hebben in het land van herkomst niet geleerd te zwemmen. Verder wonen op Azc’s mensen van verschillende culturen dicht op elkaar. Al deze mensen zijn gestrest omdat ze een onduidelijk perspectief hebben en vaak emotionele problemen. Dit kan tot onveiligheid in de leefsituatie van kinderen leiden. Er vinden ruzies tussen mensen plaats, in twee zaken was er sprake van brandstichting op het Azc.
26
Hoewel de leefomgeving van de kinderen in op Azc’s in Nederland meestal veilig is, biedt deze de kinderen weinig kansen om zich te vermaken. Azc’s hebben doorgaans te weinig voorzieningen die afgestemd zijn op kinderen. Bij de uitgeprocedeerde kinderen die in afbraakwoningen of tenten wonen, is vaak nog meer sprake van onveiligheid. Onveilig is de situatie van de illegale kinderen die met hun ouders op straat rondgezworven hebben en op stations en in portieken hebben geslapen.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als geen sprake is van een ‘veilige fysieke wijdere omgeving’ Artikel 11 IVRK: Internationale ontvoering Artikel 23 IVRK: Recht van gehandicapt kind op volwaardig en behoorlijk leven Artikel 24 IVRK: Recht op gezondheidszorg Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard (lichamelijke, geestelijke, Intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling) Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Artikel 35 IVRK: Voorkoming kinderhandel Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf Artikel 38 IVRK: Internationaal humanitair recht bij gewapende conflicten Artikel 39 IVRK: Herstel en integratie slachtoffers (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.9 9
Respect Respect
Definitie conditie: De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van het kind worden serieus genomen door de omgeving van het kind.
27
Wordt het kind gelijkwaardig behandeld ten opzichte van anderen, worden diens eigenheid en persoonlijke integriteit gerespecteerd? Kinderen uit drieëndertig van de vijftig gezinnen voelen zich niet gerespecteerd en geaccepteerd in de Nederlandse samenleving. Ze vinden dat ze worden gediscrimineerd en ervaren dat hun ouders en zij niet serieus worden genomen. Dit heeft vaak te maken met de behandeling van de asielaanvraag. Voor veel kinderen is het evident dat hun land van herkomst gevaarlijk is, toch worden ze teruggestuurd. Alle kinderen geven aan het vluchtverhaal van hun ouders te geloven. Ze snappen niet dat de Nederlandse overheid dit niet doet en zien dit als een vorm van disrespect. Kinderen kunnen merken dat ze door hun asielstatus, of juist het ontbreken ervan, een achtergestelde positie hebben in de samenleving. Dit heeft consequenties voor hun dagelijks leven. Er zijn kinderen die niet naar school kunnen of niet in stage mogen omdat ze illegaal zijn en niet over de juiste papieren beschikken. Deze kinderen ervaren dit als uitermate schokkend en oneerlijk. Ze doen enorm hun best en dit wordt niet beloond. Dit kan kinderen demotiveren. Veel kinderen schamen zich voor de positie die ze in de Nederlands samenleving innemen. Ze voelen zich hiervoor zelf verantwoordelijk. Ze dromen van een huis en verblijfspapieren.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen ‘respect’ is voor het kind Artikel 2 IVRK: Discriminatieverbod Artikel 5 IVRK: Eerbiedigen van gezag over het kind Artikel 8 IVRK: Recht op behoud of herstel van identiteit Artikel 12 IVRK: Horen van het kind Artikel 13 IVKR: Vrijheid van meningsuiting Artikel 14 IVRK: Vrijheid gedachte, geweten en godsdienst Artikel 15 IVRK: Vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering Artikel 16 IVRK: Recht op privacy Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Artikel 23 IVRK: Gehandicapte kinderen Artikel 30 IVRK: Minderheden
28
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting van dit overzicht).
.1.3.10 Sociaal netwerk 10
Sociaal netwerk
Definitie conditie: Het kind (gezin) heeft diverse steunbronnen in zijn omgeving waarop hij een beroep kan doen.
Beschikt het kind (gezin) over steunbronnen in zijn omgeving waarop het een beroep kan doen? In tweeëntwintig van de vijftig gezinnen beschikt het kind of het gezin niet over een sociaal netwerk waarop ze kunnen terugvallen en dat hen ondersteunt bij praktische zaken maar ook in de juridische procedure. De contacten die men heeft, zijn vooral binnen de Azc’s. Echter ook hier valt op dat mensen weinig steun bij elkaar kunnen vinden. Vrijwel iedereen verkeert in dezelfde treurige situatie en mensen kunnen elkaar moeilijk helpen. Een aantal gezinnen ervaart veel steun van bijvoorbeeld de kerk, medewerkers van vluchtelingenwerk of van particulieren die zich voor hen inzetten. Dit zijn over het algemeen de gezinnen die behoorlijk goed geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Vaak doet een van de ouders uit deze gezinnen vrijwilligerswerk of is men actief voor de kerk. Je ziet dat deze ouders positiever zijn over hun bestaan dan de ouders die sterk geïsoleerd zijn. Hun kinderen hebben het hierdoor makkelijker en voelen zich beter geaccepteerd. Juist deze kinderen zien echter ook de verschillen tussen hun leefsituatie en die van andere kinderen in Nederland scherper en hebben er daardoor meer last van.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen sociaal netwerk is dat het kind ondersteunt Artikel 5 IVRK: De rol van de ouders Artikel 7 IVRK: Recht op naam en nationaliteit Artikel 9 IVRK: Scheiding van het kind van de ouders en recht op omgang 29
Artikel 20 IVRK: Bescherming van kinderen die niet in hun gezin opgroeien Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie (zie Bijlage 4 voor de toelichting op dit overzicht).
.1.3.11 Educatie 11
Educatie
Definitie conditie: Het kind krijgt scholing en opleiding en de gelegenheid tot het ontplooien van talenten (bijvoorbeeld sport of muziek).
Volgt het kind onderwijs dat aansluit bij zijn ontwikkelingsniveau en ontplooit het kind zijn talenten? Voor kinderen uit achttien van de vijftig gezinnen is de kwaliteit van de educatie ontoereikend of zijn de kinderen niet in staat hun talenten te ontplooien. De meeste kinderen gaan naar school. Lang niet alle kinderen volgen onderwijs dat past bij hun intelligentieniveau en aanleg. Vaak is er een achterstand in ontwikkeling vanuit het land van herkomst en taalbarrière. Verder zijn er de vele verhuizingen en schoolwisselingen en de spanningen die de kinderen in hun dagelijks leven ervaren. We hebben kinderen gesproken die in een periode van 6 jaar op 8 verschillende scholen hebben gezeten. Kinderen in de leerplichtige leeftijd zaten soms maanden thuis omdat in de maanden vooraf aan de zomervakantie geen nieuwe school gevonden kon worden. Andere kinderen hadden moeite met de schakeling naar weer een nieuwe school met nieuwe leerkrachten en leerlingen. Kinderen uit veel gezinnen hebben hierdoor achterstanden opgelopen en dit hebben we beoordeeld als ‘het niet kunnen ontplooien van hun talenten’ en ‘het niet op niveau onderwijs volgen’ Door de beperkingen die de thuissituatie veel kinderen oplegt; geen eigen kamer, geen eigen computer, printer en internetverbinding, kunnen de kinderen zich niet goed voorbereiden op het onderwijs. Huiswerk kan niet altijd worden gemaakt, werkstukken die elektronisch ingeleverd moeten worden, kunnen niet worden ingeleverd. Roosterwijzigingen die tegenwoordig vaak via het internet aan de
30
leerlingen worden doorgegeven, komen lang niet altijd tijdig door. Dit maakt het voor de kinderen extra moeilijk om op school mee te komen.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als er geen educatie is en het kind zijn talenten niet kan ontplooien Artikel 28 IVRK: Recht op onderwijs Artikel 29 IVRK: Onderwijsdoelstellingen Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie Artikel 32 IVRK: Verbod van kinderarbeid Artikel 12 IVRK: Hoorrecht van kinderen Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Artikel 14 IVRK: Vrijheid van godsdienst Artikel 15 IVRK: Vrijheid van vereniging en vergadering Artikel 17 IVRK: Toegang tot de masssamedia (zie Bijlage 4 voor de toelichting op dit overzicht).
.1.3.12 Omgang met leeftijdgenoten 12
Omgang met leeftijdgenoten
Definitie conditie: Het kind heeft omgang met andere kinderen in gevarieerde situaties passend bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van het kind.
Heeft het kind een vriendenkring en gaat hier een positieve invloed van uit? In de helft van de gezinnen (vijfentwintig van de vijftig), hebben de kinderen moeite met het aangaan en onderhouden van vriendschappen. Het aangaan van vriendschappen wordt bemoeilijkt door de vele verhuizingen die kinderen meemaken. Vriendschappen worden afgebroken en niet opnieuw weer aangegaan omdat de kinderen weten dat ze waarschijnlijk toch weer vertrekken. In de helft van de gezinnen werd het aangaan van vriendschappen met andere kinderen hierdoor bemoeilijkt. Veel kinderen die Nederlandse vrienden hebben, geven aan dat ze niet met Nederlandse kinderen praten over hun situatie en wat hen bezighoudt. Hun leefsituatie
31
is zo anders dat ze denken dat ‘gewone kinderen’ hier niets van begrijpen. Dit leidt ertoe dat veel kinderen eenzaam zijn. Veel kinderen geven verder aan dat ze zich schamen voor de situatie waarin ze opgroeien. Ze nemen daarom zelden een vriend of vriendin mee naar huis. Schoolvrienden en vriendinnen weten vaak niet hoe ze leven. Ook dit leidt ertoe dat sociale contacten moeilijk worden gelegd en de contacten zich vaak beperken tot de momenten op school en tot de kinderen op het Azc.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als het kind geen contacten kan aangaan met leeftijdsgenoten Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie (zie Bijlage 4 voor een toelichting op dit overzicht)
.1.3.13 Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving 13
Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving
Definitie conditie: Het kind komt in contact met andere kinderen en volwassenen van wie hij gedrag, optreden, normen en waarden kan overnemen die voor hem nu en later van belang zijn.
Treedt de sociale omgeving in gedrag als voorbeeld op voor het kind? Bij zevenentwintig van de vijftig gezinnen fungeerde de leefomgeving waarin de kinderen opgroeien niet als adequaat voorbeeld. Het gaat vaak om gezinnen die op Azc’s wonen. Het klimaat op veel Azc’s kenmerkt zich door een cumulatie van problemen. Mensen van veel verschillende nationaliteiten wonen er samen omdat ze hun thuisland zijn ontvlucht. De meeste mensen zijn gespannen en angstig vanwege hun langdurig onzeker toekomstperspectief en het gebrek aan controle dat ze over hun eigen situatie ervaren. Veel ouders hebben persoonlijke problemen en klachten vanwege wat ze hebben meegemaakt in het land van herkomst. Mensen kunnen niet met elkaar communiceren vanwege de taalbarrières of maken juist ruzie, men leeft te lang te dicht op elkaar, heeft geen daginvulling en is weinig vrolijk. Dit is de leefomgeving en de sfeer waarin de kinderen opgroeien, dit krijgen ze mee.
32
Kinderen die niet op een Azc wonen, maar in een huis in een woonwijk, hebben het in dit opzicht makkelijker. Zij kunnen wel kinderen mee naar huis nemen en lijken ook vaker bij Nederlandse kinderen te spelen dan de kinderen die op een Azc wonen.
Artikelen uit het IVRK die geschonden kunnen worden als de sociale omgeving van het kind niet als voorbeeld optreedt Artikel 17 IVRK; Toegang tot massamedia Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Artikel 31 IVRK: Recht op ontspanning Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf (zie Bijlage 4 voor de toelichting op dit overzicht).
.1.3.14 Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief 14
Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief
Definitie conditie: De omgeving verandert niet onvoorzien en plotseling. Optredende veranderingen komen aangekondigd en zijn inzichtelijk voor het kind. Identificatiefiguren en steunbronnen blijven bestaan, evenals de mogelijkheid tot het aangaan van relaties door eenheid van taal. De samenleving biedt het kind een toekomstperspectief.
Ervaart het kind stabiliteit op verschillende levensgebieden en kan dit op lange termijn gegarandeerd worden zodat het kind een concreet toekomstperspectief heeft of wordt het kind gehinderd door (traumatische) ervaringen uit het verleden? In zesenveertig van de vijftig gezinnen bleken de opvoeders niet in staat om de opgroeiende kinderen stabiliteit op de verschillende levensgebieden en een concreet toekomstperspectief te bieden.
33
Dit is inherent aan de fase in de asielprocedure waarin de gezinnen in zaten die zich laat typeren door onzekerheid omdat men niet weet of men een recht op verblijf zou krijgen. Deze periode van onzekerheid duurt vaak vele jaren. Het beleid van de afgelopen jaren, dat zich kenmerkte door het veelvuldig sluiten van Azc’s en vele verhuizingen van de gezinnen, draagt bij aan de instabiele situatie waarin de kinderen opgroeien. Het gebrek aan perspectief dat de meeste kinderen ervaren, is van grote invloed op hoe ze functioneren. Hoe ouder de kinderen, hoe meer gelaten ze reageren als er weer een verhuizing aan komt. Jonge kinderen, vanaf een jaar of 8, zijn zich al heel erg duidelijk bewust van de juridische procedure en de invloed van de uitkomst ervan op hun leven. Jonge kinderen reageren boos op de veranderingen, oudere kinderen eerder gelaten, soms verbitterd en gedeprimeerd.
Artikelen uit het IVRK kunnen geschonden worden als geen sprake is van continuïteit en stabiliteit in levensomstandigheden Artikel 8 IVRK: Recht op behoud of herstel identiteit Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Artikel 11 IVRK: Internationale ontvoering Artikel 16 IVRK: Recht op privacy Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard (lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling) Artikel 30 IVRK: Minderheden Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf Artikel 38 IVRK: Internationaal humanitair recht bij gewapende conflicten Artikel 39 IVRK: Herstel en integratie slachtoffers (zie Bijlage 4 voor de toelichting op dit overzicht).
34
1.4 Conclusie De opvoedings- en leefsituatie in Nederland van door ons onderzochte kinderen uit asielgezinnen is zeer ontoereikend. Vrijwel geen van de onderzochte gezinnen biedt de kinderen een opvoedings- en leefomgeving die een gunstig ontwikkelingsperspectief kan waarborgen. Vaak ontbreken zelfs de meest primaire voorwaarden op het gebied van verzorging en opvoeding. Veel kinderen krijgen regelmatig te weinig, kwalitatief slechte of eenzijdige voeding, ze hebben te weinig kleding. Ouders worden door eigen zorgen in beslag genomen, hebben ernstige psychische klachten, zijn somber. Kinderen krijgen te weinig positieve aandacht of worden zelfs verwaarloosd of mishandeld. De oudere kinderen in de gezinnen zorgen vaak voor de jongere kinderen omdat hun ouders de opvoedingstaken niet aankunnen. Deze ouders willen het beste voor hun kinderen, maar zijn niet in staat hier voor te zorgen in de omgeving waar ze leven, met de psychische problemen die ze ervaren. Middelen voor vermaak en ter afleiding ontbreken zowel voor ouders als voor kinderen. Vrije tijd, na schooltijd, in de weekenden en de vakanties wordt met leegte gevuld. De ouders weten niet wat voor activiteiten ze met hun kinderen kunnen gaan doen en zijn niet in staat hun kinderen creatief of cultureel goed te begeleiden. Ook de financiële middelen hiervoor ontbreken. Kinderen wisselen vaak van school en scholing van kinderen wordt regelmatig afgebroken. Privacy ontbreekt in de leefsituatie van ouders en kinderen wat tot extra spanningen in de gezinnen leidt. Zowel ouders als kinderen hebben geen eigen leefplek. Pubers en ook jongere kinderen slapen regelmatig op dezelfde kleine kamer als hun alleenstaande ouder. Kinderen lijden slaapgebrek. Azc’s bieden de kinderen geen woon- en leeromgeving waarin ze goed kunnen gedijen. Er zijn te weinig regelmatig terugkerende activiteiten voor kinderen, voorzieningen die de kinderen zouden kunnen ondersteunen bij hun schoolse activiteiten ontbreken. De sfeer is er deprimerend. De problemen van de gezinnen zijn niet altijd bekend bij de hulpverlening en men blijkt weinig toegang tot de hulpverlening te hebben. Omdat de oorzaak van het in stand houden van de problemen bij ouders en kinderen, namelijk de voortdurende onzekerheid die men ervaart en het gebrek aan perspectief, vaak niet weggenomen is als de behandeling begint, is deze weinig effectief. Een aantal gezinnen probeert de problemen binnen de caravan te houden en/of kent de wegen naar de hulpverlening
35
niet. Kinderen schamen zich voor hun situatie. Hierdoor is men erg op zichzelf aangewezen. Wat effectieve hulpverlening ook belemmert, zijn de vele verhuizingen. Als er al hulpverlening is, wordt die door een verhuizing vaak weer afgebroken.
De volgende kinderrechten uit het IVRK worden veelvuldig geschonden in de Nederlandse situatie waarin de kinderen uit asielgezinnen opgroeien. Artikel 2: Het kind wordt niet gediscrimineerd Artikel 3: Belang van het kind is eerste overweging Artikel 6: Het kind heeft recht op leven en ontwikkeling Artikel 12: Het kind heeft recht om gehoord te worden in besluiten die zijn situatie betreffen Artikel 19: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Artikel 27: Het kind heeft recht op een toereikend levensstandaard Artikel 28: Het kind heeft recht op onderwijs Artikel 31: Het kind heeft recht op ontspanning
Wat het voor de ontwikkeling van kinderen en voor hun toekomstperspectief betekent om in de hier beschreven situatie op te groeien, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
36
2
Hoe ontwikkelen asielzoekerskinderen zich in Nederland?
2.1 Inleiding Hoe erg is het voor een kind om in een leefsituatie op te groeien die onvoldoende ontwikkelingskansen biedt? In dit hoofdstuk geven we weer hoe de kinderen die wij gezien hebben zich ontwikkelen en welke problemen we bij deze kinderen zijn tegen gekomen. Ook gaan we in op hoe de kinderen zelf hun situatie ervaren. Heeft ieder kind last van het feit dat hij in een gedepriveerde omgeving opgroeit of zijn er kinderen die hier meer onder lijden dan andere?
2.2
Het effect van risicofactoren in de omgeving op de individuele ontwikkeling van een kind Als één of meer van de noodzakelijke voorwaarden voor ontwikkeling in de leefomgeving van het kind ontbreken, moet worden vastgesteld wat hiervan het effect is op de ontwikkeling van het kind. Wat dit effect is, hangt af van factoren die bijdragen aan de kwetsbaarheid van het kind. Om vast te stellen of een kind kwetsbaar is en sprake is van ontwikkelingsrisico’s, dienen de volgende aspecten te worden gewogen:
1
Individuele verschillen in kwetsbaarheid
Niet ieder kind is in aanleg even kwetsbaar voor risico’s in de omgeving. Deze kwetsbaarheid hangt onder andere samen met de constitutie van het kind. Bijna alle risico’s hebben de grootste invloed op kinderen die al psychologisch of fysiek kwetsbaar zijn. Het effect van omgevingsrisico’s op de ontwikkeling van deze kinderen is het vergroten of accentueren van deze predisposities of kenmerken (Caprara & Rutter, 1995).
2
Gedeelde of niet-gedeelde omgevingseffecten
Het maakt voor de kwetsbaarheid van een kind uit of hij of zij de enige in het gezin is die met het risico te maken krijgt of dat meer leden van het gezin hieraan zijn blootgesteld. Zo is het effect van mishandeling op de ontwikkeling van een kind
37
ernstiger, als het kind als enige in het gezin mishandeld wordt dan wanneer ook de andere kinderen uit het gezin met fysiek geweld te maken krijgen. Dit geldt ook op het niveau van de samenleving. Het is moeilijker om als gezin een uitzonderingspositie in de samenleving in te nemen, bijvoorbeeld door het hebben van een zeer lage sociaal economische status in een relatief rijke samenleving, dan wanneer het gezin arm is, in een arme samenleving.
3
Meerdere risicofactoren tegelijkertijd
Het bloot staan aan 1 specifieke risicofactor kan over het algemeen een ongunstig ontwikkelingsperspectief niet verklaren. Wanneer een kind echter in eenzelfde periode aan meerdere omgevingsrisico’s bloot staat, dan stijgt de kans op ontwikkelingsschade cumulatief. Zo leiden problemen op meerdere gebieden tegelijk tot risico’s voor de ontwikkeling. Wanneer een gezin bijvoorbeeld problemen heeft op financieel gebied, relationeel gebied en op het gebied van huisvesting dan is de kans dat dit gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het kind zeer groot.
4
Indirecte kettingreacties
Het probleem van het ervaren van omgevingsrisico´s in een bepaalde periode is dat deze vaak leiden tot risico´s en gebrek aan kansen in de toekomst. Dit werkt door tot in de volwassenheid. Zo zal een kind dat bijvoorbeeld vanwege armoede niet mee kan doen aan sociale of culturele activiteiten zich sociaal minder goed kunnen ontwikkelen op dit gebied dan een kind die wel mogelijkheden heeft om aan dergelijke sociale activiteiten deel te nemen. Dit kan tevens gevolgen hebben voor de positie van het kind in de groep of samenleving. Uiteindelijk zou dit bijvoorbeeld kunnen leiden tot sociale uitsluiting. Een kind dat vanwege vele verhuizingen steeds van basisschool moet wisselen, heeft doorgaans slechtere resultaten dan een kind die maar 1 basisschool heeft bezocht. Dit heeft uiteindelijk weer gevolgen voor het niveau van de vervolgopleiding, het beroepsperspectief van het kind en diens latere positie in de samenleving.
5
Risico/ en beschermende mechanismen
Of risicofactoren in de leefomgeving van een kind ook werkelijk leiden tot een verstoorde ontwikkeling is er tevens van afhankelijk of beschermende factoren in de 38
leefomgeving van het kind aanwezig zijn om dit effect tot op zekere hoogte teniet te doen. Een kind dat thuis niet voldoende aandacht krijgt, vindt die mogelijk wel in een ondersteunende omgeving waar het regelmatig wordt opgevangen. Ook school kan een ondersteunende rol bieden door een kind extra begeleiding te bieden als deze thuis niet gegeven wordt.
6
Individuele variatie in reactie op stressfactoren
Niet ieder kind reageert in dezelfde mate op stressfactoren in de omgeving. Het ene kind kan dit beter hanteren en is er minder gevoelig voor dan het andere kind. De een raakt erdoor uit het veld geslagen, terwijl het voor een ander kind juist aanleiding kan zijn om er extra tegen in te gaan. Het ene kind is emotioneel sterker dan het andere kind. Dit is deels een kwestie van karakter maar hangt ook samen met het aantal eerdere stresservaringen dat het kind meegemaakt heeft.
7
Het moment waarop het risico plaatsvindt
Kinderen zijn niet in iedere fase van hun ontwikkeling even kwetsbaar voor risico’s. Zo zijn de gevolgen van het verliezen van een primaire opvoeder voor baby’s van nog geen jaar oud, minder ernstig dan voor kinderen die al wat ouder zijn. Dit hangt samen met de ontwikkelingsleeftijd waarop de hechting plaats vindt. Een kwetsbare periode voor pubers is vaak de overgang van de basisschool naar de middelbare school. Als in deze periode bijvoorbeeld een echtscheiding plaatsvindt, is het risico dat dit tot schade leidt bij het kind, groter dan wanneer dit in de basisschoolperiode gebeurt (Caprara & Rutter, 1995).
2.3 Asielzoekerskinderen uit gezinnen zijn zeer kwetsbaar! De aspecten die bijdragen aan de kwetsbaarheid van een kind, zijn op vrijwel alle kinderen die wij hebben gezien en onderzocht van toepassing. In het land van herkomst hebben ze vaak al veel negatieve ervaringen meegemaakt en zijn ze blootgesteld aan risicofactoren zoals angst, geweld, honger, armoede en onzekerheid. Hun ouders hebben hen hier onvoldoende tegen kunnen beschermen. Ze hebben met hun ouders hun thuisland verlaten en zijn in een vreemde cultuur terecht gekomen. Dit leidde tot een breuk met hun eigen cultuur en tot persoonlijke verliezen.
39
Ze onderscheiding zich hiermee van andere kinderen in de Nederlandse samenleving en nemen een speciale positie in. In de situatie waarin ze terecht zijn gekomen is sprake van meerdere risicofactoren die tegelijkertijd aanwezig zijn. Deze situatie houdt weinig rekening met hun specifieke behoeften en eerdere ervaringen. Hun ouders zijn vaak zo in beslag genomen door het verwerken van hun eigen problematiek, het leven in een vreemd land en de perikelen rond de asielprocedure dat er voor deze kinderen weinig energie en aandacht overblijft. Kinderen hebben hun huis moeten achterlaten, hun vrienden, ze hebben hun opleiding moeten afbreken en hebben dierbaren achtergelaten of zelfs verloren. In een nieuw land moeten ze, vaak met weinig ondersteuning van ouders en sociaal netwerk, een eigen leven opbouwen. Dit leidt tot een verlies aan perspectief op vele levensgebieden. Beschermende factoren zijn er weinig. Door deprivaties op verschillende leefgebieden is de veerkracht van veel kinderen aangetast. Het effect hiervan is mede afhankelijk van hoe sterk het kind is, hoe het omgaat met stress en de ontwikkelingsfase waarin het zich bevindt. Omdat de meeste kinderen al heel lang aan verschillende risicofactoren bloot staan, is hun weerstand verzwakt. De kans dat deze risicofactoren aanwezig waren in een voor de ontwikkeling kritische levensfase is hierdoor zeer groot. Verder beperkt het de kinderen met betrekking tot hun kansen in de toekomst.
Van Essen en Bala (2007) benoemen de factoren die van invloed zijn op de gevolgen van cumulatieve stress voor kinderen. Deze komen in hoge mate overeen met de factoren die Caprara en Rutter benoemen (1995) en door ons zijn uitgewerkt. Expliciet noemen van Essen en Bala de ouderlijke factoren, gezinsfactoren en omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op de gevolgen van stress. Deze factoren zijn door ons ondergebracht in het model Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling (Kalverboer en Zijlstra, 2006a). Dat kinderen uit asielgezinnen kwetsbaar zijn, is aldus evident. De langdurige afwezigheid van de condities voor optimale ontwikkeling in de leefomgeving van het kwetsbare kind, leidt vrijwel altijd tot problemen op sociaal, emotioneel, cognitief en mogelijk ook op fysiek gebied. De problemen die we het meest bij kinderen hebben aangetroffen, zullen we beschrijven.
40
2.4
Welke problemen zie je het meest bij kinderen en hoe hebben we dit onderzocht? Van de vijftig gezinnen van wie we de gegevens geanalyseerd hebben, is per gezin bij
één kind zeer specifiek vastgesteld wat de risico’s in de opvoedingsomgeving betekenen voor diens ontwikkeling en perspectief3. Bij deze kinderen zijn verschillende vragenlijsten afgenomen en soms zijn kinderen diagnostisch onderzocht (zie bijlage 2). Met de kinderen, hun ouders en leerkrachten is gesproken over hoe deze kinderen functioneren. Als er hulpverlening in het gezin aanwezig was, is met de hulpverlener gesproken en is de rapportage die vaak al via de hulpverlening beschikbaar was, betrokken in het onderzoek. De gegevens van deze kinderen zijn geanalyseerd. De overige vijfenzestig kinderen uit de gezinnen zijn ook onderzocht. Echter niet altijd zijn alle genoemde vragenlijsten ook bij die kinderen afgenomen omdat dit voor het schrijven van de rapportage pro justitia niet nodig was. Over ieder onderzocht gezin is een orthopedagogische rapportage geschreven die door de advocaat gebruikt kon worden in de juridische procedure (zie deel 2 van deze rapportage).
.2.4.1
Wanneer spreken we van probleemgedrag en ontwikkelingsstagnaties bij kinderen? We definiëren probleemgedrag als gedrag dat door personen in de omgeving van de
jeugdige of het kind zelf als problematisch wordt ervaren of beoordeeld (Scholte, 1995). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen het op het eigen innerlijk gerichte probleemgedrag (internaliserend) en het op de buitenwereld gerichte probleemgedrag (externaliserend). De term internaliserende gedragsproblematiek betekent dat de kinderen de problemen die ze ervaren niet uiten in voor andere mensen problematisch gedrag, naar dat ze juist naar binnen keren. Deze problemen worden ook wel emotionele problemen genoemd. De kinderen die hier last van hebben, zijn vaak stil en vallen niet op door storend gedrag. Ze zijn angstig, maken zich veel zorgen en hebben problemen met slapen. Sommige kinderen zijn echt depressief, voelen zich zeer eenzaam en in de steek gelaten. Externaliserende gedragsproblemen worden 3
Dit in verband met de eisen zoals die gesteld zijn aan het psychometrisch onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de door ons ontwikkelde vragenlijst BIC-Q.
41
onderscheiden in overbeweeglijk of hyperactief gedrag, agressief gedrag, antisociaal gedrag en overige gedragsproblemen (Scholte, 1995). Naast het bepalen of er sprake is van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen, hebben we vastgesteld op welke leefgebieden (school, vrije tijd, vriendengroep) de problemen van kinderen zich vooral voordoen. Ook is gekeken naar problemen ten aanzien het zelfbeeld van kinderen. Verder is gekeken naar de problemen in het gezin op het gebied van de persoonlijke problematiek van de ouders, de onderlinge communicatie in het gezin en de problemen die de broertjes en zusjes ervaren.
.2.4.2
Vooral heel veel emotionele problemen bij asielzoekerskinderen uit gezinnen, specifiek bij jongens! Kinderen die het langdurig moeilijk hebben, ontwikkelen vaak internaliserende of externaliserde gedragsproblemen. Doorgaans ontwikkelen meisjes vooral internaliserende of wel emotionele gedragsproblemen, terwijl jongens externaliserend probleemgedrag laten zien. Op basis van de analyses van de scores op de verschillende vragenlijsten, kunnen we vaststellen dat vrijwel alle kinderen, dus zowel jongens als meisjes, uit ons onderzoek ernstige tot zeer ernstige internaliserende gedragsproblemen laten zien. Ze hebben veel zorgen, zijn zeer somber, depressief, eenzaam, angstig. Zonder uitzondering geven de kinderen aan dat hun grootste angst is teruggestuurd te worden naar het land van herkomst. Veel kinderen slapen slecht en hebben nachtmerries. Ze zijn vaak erg ongelukkig, zonder dat de buitenwereld dit opmerkt. Wanneer men specifiek de scores van deze groep kinderen op de VSPS vergelijkt met die van de normgroep Jeugdzorg, dan zijn de problemen van de asielzoekerskinderen op dit gebied vele malen ernstiger (zie bijlage 3 voor de toelichting op deze vragenlijst en bijlage 5 voor de scores op de VSPS). Externaliserende gedragsproblemen zoals overbeweeglijkheid en agressief gedrag zien we bij deze kinderen veel minder vaak. Op dit gebied onderscheiden de kinderen zich positief van de Jeugdzorg-normgroep. Kinderen keren dus vooral naar binnen. Hierdoor is het probleemgedrag weinig zichtbaar en weinig storend voor de omgeving. Ze vallen niet op en staan er daardoor heel erg alleen voor.
42
Het feit dat zoveel jongens zulke ernstige internaliserende problemen laat zien, is zeer opmerkelijk en ook verontrustend. Blijkbaar ervaren ze zoveel stress en zoveel angst dat ze zich naar binnen keren in plaats van naar buiten. De gevolgen hiervan kunnen op termijn zeer ernstig zijn. Internaliserende gedragsproblemen kunnen gaan leiden tot andere stoornissen zoals borderline-problematiek en psychiatrische stoornissen. Verder is niet uit te sluiten dat de problematiek die jongeren nu vooral op zichzelf richten, als de situatie niet verandert, wel merkbaar en onaangenaam wordt voor de buitenwereld.
.2.4.3 Weinig gevoel voor eigenwaarde Veel kinderen voelen zich minder dan andere, Nederlandse, kinderen en hebben een laag zelfbeeld. Ze ervaren dat ze anders zijn dan kinderen in Nederland die wel een verblijfsrecht hebben. Ze vinden het heel moeilijk dat ze als asielzoekerskind een andere positie hebben dan de kinderen met wie ze op school zitten. Ze willen het liefst zijn zoals de andere kinderen. Niet opvallen en gewoon meedoen.
.2.4.4
Problemen van de opvoeders hebben hun weerslag op de opvoeding Uit de analyse van de scores op de VSPS en de BIC-Q en uit de dossiergegevens
blijkt dat de opvoeders van de onderzochte kinderen extreem veel emotionele en persoonlijke problemen ervaren. Deze ouders hebben vaak zeer ernstige psychische of zelf psychiatrische problemen. Het kost hen grote moeite om ‘normaal’ te functioneren en ze zijn hierdoor niet in staat hun kinderen te bieden wat ze nodig hebben om zich gunstig te ontwikkelen. We hebben ervaren dat ouders in gesprekken met ons hun emoties niet konden controleren en soms volledig overstuur raakten of leken te decompenseren. Soms gaf een van de ouders aan hun kinderen te moeten beschermen tegen het gedrag van de andere ouder. Ouders voelen dat ze tekort schieten, maar zijn niet in staat hier iets aan te doen. Veel kinderen voelen de angsten van de ouders en ervaren zelf ook angsten. Kinderen nemen de ouderrol over. Zij voelen zich verantwoordelijk voor de zorg voor hun ouders. De oudste kinderen nemen de opvoedings- en verzorgingstaken ten opzichte van de jongere kinderen op zich. Kinderen voeden zichzelf op. Veel kinderen moeten
43
hun ouders ook in praktische zin ondersteunen bij de problemen met betrekking tot de juridische procedure maar ook met betrekking tot hun gezondheid. Kinderen gaan mee naar instanties of gaan met hun ouders naar de huisarts om te tolken. Ouders zijn voor communicatie met de Nederlandse samenleving vaak afhankelijk van hun kinderen die als tolk fungeren. Kinderen raken hierdoor overbelast.
.2.4.5
Problemen in het gezin, bij broertjes en zusjes en op het gebied van communicatie Ook de vijfenzestig broertjes en zusjes, hebben veel emotionele en persoonlijke
problemen. Deze problemen komen in grote mate overeen met die van de kinderen die door ons specifiek onderzocht zijn. De meeste kinderen zijn erg angstig, ervaren veel onzekerheid en zijn in zichzelf gekeerd. Oudere kinderen vangen de jongere kinderen op, waardoor de jongere kinderen soms minder problemen ervaren. Kijkt men naar de relatie tussen de ouders onderling en naar de relatie tussen de ouders en het kind, dan wordt deze niet vaak als zeer problematisch benoemd. Het lijkt erop dat men elkaar probeert te ontzien. Kinderen merken wel dat hun ouders tekort schieten, maar nemen het hen niet kwalijk. Ze weten dat het een gevolg is van wat hun ouders hebben meegemaakt. Wel noemen kinderen dat ze heel graag eens een activiteit met hun ouders zouden doen en dat ze het moeilijk vinden dat hun ouders altijd ziek zijn. In vrijwel alle gezinnen blijkt sprake te zijn van problematiek op het gebied van de gezinscommunicatie. Over de procedure, over de angsten van ieder gezinslid, wordt liever niet gepraat. Hierdoor zijn veel leden van het gezin eenzaam omdat ieder voor zich zelf de problemen moet verwerken en deze niet met elkaar deelt. Opvallend is dat ouders vaak niet weten hoezeer hun kinderen op de hoogte zijn van de gevolgen van de juridische procedure en hoe het ze bezig houdt. De kinderen willen hun ouders hiermee niet belasten. Verder valt op dat ouders en kinderen weinig samen doen. Er zijn geen gemeenschappelijke activiteiten, er worden geen leuke dingen gedaan.
44
.2.4.6
Sociale isolatie, weinig omgang met andere kinderen, een beperkte de vriendengroep Uit de verschillende vragenlijsten blijkt dat de problemen die de kinderen op het
gebied van omgang met andere kinderen hebben vooral bestaan uit een gebrek aan contacten. Het is dus niet zo dat deze kinderen risicovolle contacten aangaan, ze gaan contacten uit de weg. De meeste kinderen hebben relatief weinig vrienden of vriendinnen. Zelf geven ze aan dat ze niet graag kinderen uitnodigen. Ze willen niet dat klasgenootjes er achter komen hoe ze wonen en leven. Praktisch gezien hebben ze geen ruimte om andere kinderen te ontvangen omdat ze geen eigen huis en eigen kamer hebben. Veel kinderen schamen zich voor hun leefsituatie. Dat ze weinig sociale contacten hebben, komt ook doordat de meeste kinderen heel veel verhuizingen en daarmee schoolwisselingen hebben meegemaakt waardoor vriendschappen worden afgebroken. Kinderen noemen expliciet dat ze het moeilijk vinden om niet mee te kunnen doen met andere kinderen. Met name pubers en jonge adolescenten onttrekken zich aan contacten omdat ze geen geld hebben en niet altijd afhankelijk willen zijn van hun vrienden of vriendinnen. Ze kunnen de film zelf niet betalen, kunnen geen ijsje of milkshake kopen en gaan daarom liever niet mee. Op de meeste Azc’s hebben de kinderen hebben geen of weinig de beschikking over internet waardoor ze niet met andere kinderen kunnen communiceren. Hierdoor zijn ze afgesloten van de gebruikelijke communicatiemiddelen waar kinderen in de Nederlandse samenleving zich van bedienen.
.2.4.7
Problemen op school; leerachterstanden, concentratieproblemen en schoolwisselingen Net als thuis, laten de in het onderzoek betrokken kinderen op school weinig externaliserend probleemgedrag zien. De meeste kinderen gedragen zich op school en in de klas zeer aangepast en rustig. Hierdoor zijn ze in de klas niet lastig of storend en vallen ze weinig op. Ze hebben vaak wel aansluiting met andere leerlingen in de klas. Op het gebied van schoolprestaties ervaren de meeste kinderen problemen. Heel veel kinderen hebben leerachterstanden. Vaak is sprake van een taalachterstand die hun prestaties drukt. Thuis hebben de ouders meestal geen mogelijkheid om hun kinderen bij hun schoolwerk te ondersteunen. Vrijwel alle kinderen beheersen de Nederlandse
45
taal beter dan hun ouders. De meeste kinderen zijn echter wel zeer gemotiveerd om goed te presteren omdat ze goede prestaties als een legitimatie voor hun verblijf in Nederland beschouwen. De relatie die de kinderen met hun leerkracht hebben, is vrijwel nooit problematisch. Uit de interviews met docenten valt op dat kinderen op school zeer weinig vertellen over de (zeer ernstige) problemen die ze thuis ervaren. De meeste leerkrachten zijn hiervan niet op de hoogte. Zo had een uitgeprocedeerd kind dat in de winter al enkele weken in een woning zonder water, gas en licht leefde, op school gezegd dat het licht kapot was en vader het zou maken. De leerkracht wist niet dat het gezin tussen vier uur ’s middags en half negen ’s ochtends in het donker en in de kou zat. De leerkrachten die op de hoogte zijn van de armoede en de problemen, laten over het algemeen een enorme betrokkenheid zien bij de kinderen. Ze stoppen de kinderen wat extra’s toe op het gebied van kleding en voedsel. Dit zijn meestal de leerkrachten van kinderen die naar reguliere scholen gaan. Ook zij geven echter aan vrij machteloos te staan om de problemen te verminderen. De leerkrachten van Azc-scholen zien zoveel kinderen die problemen ervaren, dat ze zich vaak uit lijfsbehoud tot het onderwijs beperken. Veel kinderen willen overigens niet dat de school op de hoogte is van de problemen die ze in hun dagelijks leven ervaren. Op school willen ze erbij horen en net zo zijn als alle andere kinderen.
.2.4.8 Geen vrije tijdsbesteding, geen ondersteuning bij schoolwerk De kinderen hebben geen problematische vrijetijdsbesteding. Het probleem is juist dat veel kinderen geen vrije tijdsbesteding hebben. Op de Azc’s is te weinig te doen. Er is geen dagelijks activiteitenprogramma waaraan de kinderen kunnen deelnemen. Er is geen naschoolse opvang. De gemeenschappelijke ruimte die veel Azc’s hebben wordt doorgaans bevolkt door de mannen van het centrum. Op een aantal centra wordt gewerkt met studenten of scholieren die in het kader van hun maatschappelijke stage kinderen bezighouden en activiteiten aanbieden. Begeleiding op het gebied van huiswerk is er echter niet (structureel). De meeste kinderen zijn geen lid van een sport- of hobby- of muziekclub. Ze hebben weinig mogelijkheden om hun talenten te ontplooien. Veel kinderen zitten thuis in de caravan of op de kamer en kijken naar
46
dezelfde televisieprogramma’s als hun ouders of hangen rond op het centrum. Een groep kinderen blijft na schooltijd op school rondhangen tot alle kinderen verdwenen zijn. Ze stellen het zo lang mogelijk uit om naar het Azc te gaan.
2.5 Conclusie Vrijwel alle kinderen die wij in het onderzoek hebben betrokken, ervaren zeer ernstige emotionele problemen. Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes en voor jonge en oudere kinderen. Deze kinderen zijn heel erg bang, trekken zich terug met hun zorgen en zijn gedeprimeerd. Ze slapen slecht en hebben vaak nachtmerries. Ze voelen zich in de ogen van de samenleving waardeloos. Hun grootste angst is dat ze teruggestuurd worden naar het land van herkomst. Ze ervaren extreem veel stress en durven zich niet te uiten. Ze zijn zo bang, dat als ze zich zullen uiten dit consequenties heeft voor hun procedure, dat ze zich in zichzelf terugtrekken. Ze groeien op in zeer zware omstandigheden en hun ontwikkeling wordt hierdoor ernstig bedreigd. Deze kinderen ervaren weinig steun van volwassenen en van leeftijdsgenoten. Hierdoor functioneren ze op vele gebieden onder hun niveau. De kans is zeer groot dat bij voortduren van de situatie waarin ze opgroeien, dat de internaliserende problematiek zal leiden tot psychiatrische problematiek en tot externaliserende problemen. Zeer opvallend en verontrustend is dat de jongens nog meer internaliserende problemen hebben dan de meisjes. Dit wijkt af van het ‘gangbare probleemgedrag’ dat jongens laten zien als ze in de knel zitten. Deze jongens hebben direct hulp nodig. Niet alleen de kinderen die expliciet onderzocht zijn hebben deze emotionele problemen. Dit geldt ook voor de meeste van de vijfenzestig broertjes en zusjes. Mogelijk hebben de jongste kinderen in de gezinnen hier de minste last van omdat de oudere kinderen vaak de rol van opvoeder in het gezin op zich hebben genomen en de jongere kinderen hierdoor beschermen. Ook de ouders van de kinderen ervaren zeer ernstige emotionele problemen. Het gaat meestal om psychiatrische problematiek als gevolg van hun ervaringen in het land van herkomst die wordt versterkt door de voortdurende onzekerheid waarin met verkeert en het gebrek aan controle dat men ervaar. In hun rol als opvoeder schieten ze hierdoor zeer tekort. Een kinderbeschermingsmaatregel zou bij veel gezinnen op zijn plaats zijn.
47
In de gezinnen wordt zo min mogelijk gepraat over de traumatische herinneringen die men heeft en de onzekerheid die men ervaart. Dit leidt ertoe dat de spanningen hoog oplopen. Omdat deze zich bij alle gezinsleden vooral naar binnenkeren, hebben veel gezinsleden psychosomatische klachten. Men is eenzaam omdat men elkaar niet kan ondersteunen. Op school proberen de kinderen zo min mogelijk op te vallen en zo goed mogelijk te presteren. De prestaties worden echter gedrukt door de omstandigheden waaronder de kinderen zich op hun schoolwerk moeten voorbereiden en de problemen thuis. Leerkrachten weten vaak niet hoe de thuissituatie van de kinderen is en hoe deze van invloed is op het schoolse presteren. De vrije tijd van de meeste kinderen wordt gevuld met leegte. Ouders doen vrijwel nooit leuke dingen met hun kinderen. Kinderen kunnen niet meedoen met activiteiten van leeftijdsgenoten omdat er meestal geen geld voor is. Ze hebben bijvoorbeeld geen internet; een communicatiemiddel waar vrijwel alle jongeren dagelijks gebruik van maken. In de actuele leefsituatie van de kinderen in Nederland ervaren de meesten ernstige problemen die hun ontwikkeling in gevaar brengt. Het volgende hoofdstuk gaat over het perspectief op ontwikkeling bij terugkeer naar het land van herkomst.
48
3
Terug naar het land van herkomst?
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op het ontwikkelingsperspectief van de kinderen en hun gezinnen in het land van herkomst. Op basis van de actuele opvoedings- en leefsituatie van de kinderen en hun ouders in Nederland, hebben we vast gesteld wat het ontwikkelingsperspectief van de kinderen zou zijn wanneer ze met hun ouders terug zouden keren naar het land van herkomst. Welke ontwikkelingsvoorwaarden zijn naar verwachting wel en welke zijn niet aanwezig in het thuisland? Per ontwikkelingsvoorwaarde hebben we hier een verwachting over uitgesproken. Voor iedere ontwikkelingsvoorwaarde geven we tevens weer welke kinderrechtenbepalingen doorgaans geschonden worden als de genoemde conditie langdurig niet beschikbaar is. Voor de toelichting op de relatie tussen de afwezigheid van ontwikkelingscondities en specifieke schendingen van kinderrechten, verwijzen we naar Bijlage 4 van dit rapport. Vaak hebben we ons gebaseerd op de verhalen van de kinderen en hun ouders. Soms bleek er aanvullende informatie over het land van herkomst beschikbaar te zijn waarop we ons oordeel mede konden baseren. Het kon gaan om ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, of berichten van Amnesty International of Vluchtelingenwerk over de positie van de specifieke groepering waartoe zij behoorden in een land van herkomst. Echter over de meeste landen waarnaar de gezinnen worden teruggestuurd is zeer weinig bekend en concrete informatie over de leefomstandigheden waarin kinderen terecht komen, is bijna nooit voor handen.
3.2
Te verwachten aanwezige ontwikkelingsvoorwaarden in de opvoedings- en verzorgingssituatie van de kinderen in het land van herkomst Uit tabel 5 van bijlage 3 kan worden afgeleid dat naar de beoordeling van de
onderzoekers vrijwel geen van de gezinnen de noodzakelijke ontwikkelingsvoorwaarden in de toekomstige leefsituatie van de kinderen in het land van herkomst in voldoende mate beschikbaar zullen zijn.
49
.3.2.1 1
Adequate verzorging Adequate verzorging
Definitie conditie: Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden (bijvoorbeeld het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding, inkomen, etc.) passend bij het kind. Daarnaast ervaren de ouders geen zorgen met betrekking tot deze conditie.
Hoe adequaat is de verzorging van asielzoekerskinderen in het land van herkomst? Naar het oordeel van de onderzoekers is slechts in zeven van de vijftig gezinnen in het land van herkomst sprake een matige tot voldoende adequate verzorging van de kinderen. Eenmaal geven de onderzoekers aan niet te weten of in de conditie kan worden voorzien. De meeste ouders weten niet hoe ze in het land van herkomst in hun onderhoud moeten voorzien. Huisvesting is er niet. Meestal is het huis in het oorlogsgeweld verwoest, soms is het in beslag genomen door de achterblijvers of vijanden in de burgeroorlog. Vrijwel alle ouders maken zich zeer ernstige zorgen omdat ze niet weten hoe ze hun kinderen te eten moeten geven, moeten kleden en het schoolgeld moeten opbrengen voor eventuele opleiding van de kinderen in het land van herkomst. Veel ouders zijn in Nederland onder behandeling van een huisarts of psychiater en gebruiken medicatie om hun psychische problemen de baas te blijven. Deze medische zorg is het land van herkomst vaak op papier wel, maar in feite niet beschikbaar.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Adequate verzorging Vanwege het feit dat veel kinderen ernstige ontwikkelingsproblemen laten zien en de verwachting dat de ouders vanwege eigen psychische problematiek zonder steun niet in staat zijn hun kinderen op te voeden en te begeleiden en te verzorgen en omdat we verwachten dat ouders onvoldoende ondersteund worden bij de opvoeding en verzorging verwachten we schending van de artikelen 18 en 19 IVRK. Als medische zorg voor kinderen niet daadwerkelijk beschikbaar is, leidt dit tot schending van
50
artikel 24. Schending van artikel 27 is aan de orde als ouders niet in staat zijn hun kinderen een toereikende levensstandaard te bieden. Als kinderen in een onmenselijke situatie terecht dreigen te komen is sprake van schending van artikel 37 IVRK. Tevens kan sprake zijn van schending van artikel 3 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Wanneer genoemde artikelen bij terugkeer geschonden worden, geldt dit ook voor de kernbepalingen 3 lid 1, 6 lid 2.
.3.2.2 2
Veilige fysieke directe omgeving Veilige fysieke directe omgeving
Definitie conditie: Een veilige fysieke directe omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat betekent afwezigheid van gevaar in de woning en omgeving, afwezigheid van bedreigende toxische invloeden, afwezigheid van mishandeling en afwezigheid van geweld in de omgeving van het kind.
Hoe veilig is de gezinssituatie voor asielzoekerskinderen in het land van herkomst? De onderzoekers verwachten dat slechts acht van de vijftig gezinnen in staat zijn een veilige fysieke directe omgeving kunnen scheppen voor de kinderen. Bij drie gezinnen geven de onderzoekers aan dat niet duidelijk is of in deze conditie kan worden voorzien. Als ouders hun kinderen niet kunnen verzorgen, voeden, huisvesten en naar school laten gaan, is de kans klein dat wel een veilige opvoedingsomgeving kan worden geboden.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Veilige fysieke omgeving Als ouders niet in staat lijken hun kind goed op te voeden en een bedreiging voor de ontwikkeling van hun kind vormen, kan sprake zijn van schending van de artikelen 18 en 19 IVRK. Vanwege de vaak onveilige situatie in het land van herkomst en mogelijke discriminatie en represailles verwachten we schendingen van de artikelen 2
51
en 37 IVRK. Evident is dat bij terugsturen naar een onveilige situatie tevens sprake zal zijn van schending van de kernartikelen 3 lid 1, 6 lid 2 en mogelijk 37 IVRK.
.3.2.3 3
Affectief klimaat Affectief klimaat
Definitie conditie: Geborgenheid, steun en begrip van de ouder, passend bij het kind en tot uiting komend in de relatie die het kind met zijn ouder heeft.
Groeit het kind in het land van herkomst op in een omgeving waarin ouders om hem geven en krijgt het kind voldoende liefde en leiding? De verwachting is dat elf van de vijftig gezinnen matig tot voldoende in staat zullen zijn de kinderen geborgenheid, steun en begrip te geven. Tweemaal geven de onderzoekers aan dit niet te kunnen inschatten. Ouders met emotionele problemen, die in Nederland al niet goed in staat zijn hun kinderen in affectief emotioneel opzicht voldoende te bieden, moeten overleven in het land waar ze de trauma’s hebben opgedaan. Deze ouders hebben niet de emotionele ruimte om hun kinderen een stabiel affectief klimaat te bieden.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Affectief klimaat Indien deze conditie niet gerealiseerd kan worden in het land van herkomst kan dit leiden tot schendingen van de artikelen 18, 19 en mogelijk 20 IVRK. Wanneer uitzetting van gezinnen met een dubbele nationaliteit aan de orde is, leidt dit mogelijk tot schending van artikel 9 IVRK. Indien betreffende artikelen geschonden worden bij terugkeer is tevens sprake van schending van de kernartikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
.3.2.4 4
Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur
Definitie conditie:
52
− Voldoende regelmaat in het leven van alledag. − Aanmoediging, stimulering, geven van instructie en het stellen van realistische eisen. − Het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels. − Het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind. − Het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen. − Het kind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen.
Is er in het land van herkomst structuur en regelmaat in het leven van het kind, houden de ouders toezicht en krijgt het kind voldoende ruimte om te experimenteren en initiatieven te ontplooien? Naar de inschatting van de onderzoekers zullen slechts acht gezinnen in staat zijn de kinderen structuur en regelmaat te bieden in het land van herkomst. In Nederland wordt de structuur en regelmaat in het leven van de kinderen bepaald door de schoolgang die de kinderen dit ritme oplegt. Ouders zijn niet in staat deze structuur aan te brengen. In het land van herkomst zullen de meeste kinderen niet naar school gaan. Hiermee valt de structuur weg. Van opvoeding zal weinig sprake zijn. De gezinnen moeten in eerste instantie vooral zien te overleven. Dit zal ertoe leiden dat veel kinderen verantwoordelijkheden zullen hebben om bijvoorbeeld mee te voorzien in inkomen voor het dagelijks bestaan.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur In Nederland wordt de opvoedings- en verzorgingsstructuur veelal bepaald door de schoolgang van het kind. Vaak is onduidelijk of kinderen in het land van herkomst naar school kunnen gaan. Dit leidt tot schendingen van de artikelen 28 en 29 IVRK. Daarnaast zullen veel kinderen mee moeten werken om in het levensonderhoud te
53
voorzien. Dit kan leiden tot schending van artikel 32 met betrekking tot het verbod op kinderarbeid. Indien er sprake is van schending van een voor meer van genoemde artikelen, is tevens sprake van schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
.3.2.5 5
Adequaat voorbeeldgedrag ouder Adequaat voorbeeldgedrag ouder
Definitie conditie: Het kind neemt gedrag, optreden, normen en waarden van zijn ouders over die nu en later van belang zijn.
Zijn de ouders in het land van herkomst staat een adequaat voorbeeld te zijn voor hun kinderen? We verwachten dat in veertien van de vijftig gezinnen de ouders matig in staat zullen zijn in deze conditie te voorzien. Eenmaal geven de onderzoekers aan dit niet te kunnen inschatten. Vrijwel alle ouders geven aan in het land van herkomst geen plaats te hebben in de samenleving en geen bron van inkomen te kunnen genereren. Veel gezinnen behoren tot minderheidsgroeperingen in het thuisland. Deze worden vaak gediscrimineerd en gemarginaliseerd. Ouders zijn hierdoor niet in staat deel te nemen aan de maatschappelijke processen. Veel ouders hebben ernstige emotionele problemen wat het proces van toegang krijgen tot de samenleving bemoeilijkt.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Adequaat voorbeeldgedrag ouder Er zijn geen specifieke artikelen uit het IVRK die geschonden worden als deze conditie ontbreekt. Wel kan schending van betreffende conditie als neveneffect hebben dat andere artikelen geschonden worden. Als ouders bijvoorbeeld niet in het levensonderhoud van het kind kunnen voorzien (schending van artikel 27 IVRK), kan dit betekenen dat als kinderen moeten gaan werken of bedelen ook artikel 32 (exploitatie van kinderen) geschonden wordt. Is dit aan de orde, dan leidt dit tevens tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
54
.3.2.6 6
Interesse Interesse
Definitie conditie: Het tonen van belangstelling voor het kind en zijn leefwereld door de ouder.
Hebben de ouders in het land van herkomst interesse in het kind, weten de ouders wat het kind bezig houdt en krijgt het kind ruimte voor activiteiten van zijn voorkeur?
De verwachting is dat in elf van de vijftig gezinnen matig en in één gezin goed aan deze conditie kan worden voldaan. Ouders hebben in het land van herkomst nog vaak nog veel meer problemen dan in Nederland. Ze moeten een bestaan opbouwen in een land dat ze vaak vele jaren eerder verlaten hebben. Hierdoor zijn alle inspanningen gericht op overleven. De verwachting is daarom dat interesse voor de leefwereld van hun kinderen zal erbij inschieten.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Interesse Indien ouders niet in staat zijn een toereikende levensstandaard te bieden en de staat ondersteund hen daarbij niet, zal artikel 27 mogelijk geschonden worden. Schending van dit artikel leidt tevens tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
.3.2.7 7
Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief
Definitie conditie: Een ouder verzorgt het kind en voedt het op zodanig dat er hechting optreedt. Het basisvertrouwen dat ontstaat wordt in stand gehouden door de beschikbaarheid van de ouder. Het kind ervaart een toekomstperspectief.
55
Zijn de ouders in het land van herkomst staat continuïteit te bieden in opvoeding en verzorging en heeft het kind contact met significante personen uit het verleden? Vijf van de vijftig gezinnen worden slechts matig in staat geacht om de kinderen continuïteit en stabiliteit in opvoeding en verzorging te bieden. In Nederland zijn er steunbronnen die de kinderen ondersteunen omdat ook daar vaak niet aan het vervullen van deze voorwaarde kan worden voldaan. In het land van herkomst ontbreken deze steunbronnen. Terugkeer betekent voor alle kinderen een breuk met hun ontwikkeling. Ze zijn dan weer volledig op hun eigen ouders aangewezen die vanwege eigen problematiek en beslommeringen hun kinderen onvoldoende kunnen ondersteunen.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie continuïteit in opvoeding en verzorging Indien de eerder genoemde gezinscondities niet gewaarborgd kunnen worden, geldt dit ook voor de conditie continuïteit in opvoeding en verzorging. Dit betekent dat alle eerder genoemde IVRK artikelen in verband kunnen worden gebracht met deze conditie. Als terugkeer naar het land van herkomst met ze mee brengt dat het kind van een van zijn ouders gescheiden wordt, kan expliciet gewezen worden op schending van artikel 9 dat het recht op gezinsleven behelst. Indien andere artikelen uit het IVRK geschonden worden, is tevens sprake van schending van artikel 3 lid 1 en artikel 6 lid.
.3.2.8 8
Een veilige fysieke wijdere omgeving Een veilige fysieke wijdere omgeving
Definitie conditie: Een veilige fysieke wijdere omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat betekent afwezigheid van oorlogen, natuurrampen, besmettelijke ziekten die de ontwikkeling van het kind bedreigen.
Groeien de kinderen in het land van herkomst op in een veilige wijdere fysieke omgeving?
56
Naar verwachting is zijn vier van de vijftig gezinnen matig tot voldoende in staat hun kinderen een veilige leefomgeving te bieden. Gezinnen hebben in Nederland juist asiel gevraagd vanwege onveiligheid. In de optiek van de gezinnen is de situatie in het land van herkomst niet veranderd. Vaak is hun angst in de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Nog steeds behoren ze daar tot een minderheidsgroepering of duurt het geweld waarvoor ze gevlucht zijn voort. Voor een aantal bevolkingsgroeperingen geldt dat ze niet uitgewezen zullen worden naar de streek of het land dat zij verlaten hebben, omdat dit land ook in de optiek van de Nederlandse Staat onvoldoende veilig is. Gezinnen geven aan dat het gebied waar ze dan wel naartoe moeten gaan, ook niet veilig is vanwege de spanningen en discriminatie die zij daar zullen ervaren.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie veilige fysieke wijdere omgeving Kinderen van minderheidsgroeperingen lopen in het thuisland het risico om gediscrimineerd te worden. Dit betekent schending van artikel 2 IVRK. Ook het recht op een menswaardige behandeling loopt gevaar zoals verwoord in artikel 37 IVRK. Indien genoemde artikelen geschonden worden leidt dit tevens tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
.3.2.9 9
Respect Respect
Definitie conditie: De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van het kind worden serieus genomen door de omgeving van het kind.
Wordt het kind gelijkwaardig behandeld ten opzichte van anderen, worden diens eigenheid en persoonlijke integriteit gerespecteerd? In zes van de vijftig gezinnen verwachten de onderzoekers dat deze conditie matig zal worden vervuld. De meeste gezinnen behoren tot groeperingen die slachtoffer waren van burgeroorlogen. Ze hebben het land vaak verlaten vanwege achterstelling en
57
discriminatie. Verder zijn ze jaren weggeweest. Dit maakt ze in het land van herkomst, zelden tot gerespecteerde burgers! Zowel kinderen als hun ouders hebben zich Nederlandse gebruiken, normen en waarden eigen gemaakt. Veel kinderen zijn gewend om zich vrij te uiten en om vrij te bewegen. Dit is vaak niet passend in het land waar ze vandaan komen. Kinderen en hun ouders hebben hierdoor maar zeer beperkt de mogelijkheid om deel te nemen aan de samenleving en een perspectiefvol bestaan op te bouwen.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Respect Het anti-discriminatie artikel 2 wordt geschonden als kinderen uit minderheidsgroeperingen gediscrimineerd worden. De artikelen 13 en 14 worden geschonden als het kind niet vrijelijk zijn mening kan uiten of beperkt wordt in zijn vrijheid van godsdienst. Artikel 37 omtrent een menswaardig bestaan kan geschonden worden, indien dit leidt tot een onmenselijke situatie voor het kind.
.3.2.10 Sociaal netwerk 10
Sociaal netwerk
Definitie conditie: Het kind (gezin) heeft diverse steunbronnen in zijn omgeving waarop hij een beroep kan doen.
Beschikt het kind (gezin) in het land van herkomst over steunbronnen in zijn omgeving waarop het een beroep kan doen? In zes van de vijftig gezinnen verwachten de onderzoekers dat deze conditie matig zal worden vervuld. In één gezin is de verwachting dat de conditie voldoende zal worden vervuld. De meeste gezinnen hebben het land verlaten, nadat familieleden of andere steunbronnen zijn vermoord of verdwenen. Als mensen uit gebieden afkomstig zijn waar volkerenmoorden hebben plaatsgevonden, is van een sociaal netwerk meestal geen sprake meer. Deze samenlevingen zijn ontwricht. Mensen die lang zijn weggeweest worden beschouwd als verraders.
58
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Sociaal netwerk Als steunbronnen in de omgeving van het kind ontbreken en de ouders niet in staat zijn in het levensonderhoud van hun kinderen te voorzien, ligt hier volgens het IVRK een taak voor de overheid. Het meest vaak is dan sprake van schending van artikel 27 IVRK. Echter ook andere bepalingen uit het Verdrag kunnen geschonden worden. Schending van artikel 27 leidt tevens tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
.3.2.11 Educatie 11
Educatie
Definitie conditie: Het kind krijgt scholing en opleiding en de gelegenheid tot het ontplooien van talenten (bijvoorbeeld sport of muziek).
Volgt het kind in het land van herkomst onderwijs dat aansluit bij zijn ontwikkelingsniveau en ontplooit het kind zijn talenten? De verwachting is dat bij vijf van de vijftig gezinnen matig en bij twee van de vijftig gezinnen voldoende aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Veel kinderen zullen in het land van herkomst de aansluiting met het onderwijs missen. Vaak moet voor het volgen van onderwijs betaald worden of is onderwijs (nog) niet beschikbaar omdat het land van herkomst nog ontwricht is. Veel jongens moeten in het land van herkomst in het leger. Voor veel meisjes is bijvoorbeeld landen met
een
Moslimcultuur
is
het
niet
gebruikelijk
dat ze
in
de
adolescentielevensfase nog onderwijs volgen. Deze meisjes hebben in het land van herkomst de huwbare leeftijd en worden niet meer toegelaten tot het onderwijs.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Educatie De artikelen 28 en 29 van het IVRK worden geschonden als in het land van herkomst geen en geen passend onderwijs beschikbaar is. Dit kan tevens leiden tot de schending
59
van de artikelen 12, 13 en 14 bijvoorbeeld als het kind niet het recht heeft zijn mening vrijelijk te verkondigen of zijn godsdienst te belijden. Er kan sprake zijn van schending van artikel 17, wanneer het kind geen of onvoldoende toegang krijgt tot de massamedia. Indien deze bepalingen niet worden nageleefd is tevens sprake van schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK. .3.2.12 Omgang met leeftijdgenoten 12
Omgang met leeftijdgenoten
Definitie conditie: Het kind heeft omgang met andere kinderen in gevarieerde situaties passend bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van het kind.
Heeft het kind in het land van herkomst een vriendenkring en gaat hier een positieve invloed van uit? De verwachting is dat in zes gezinnen matig en in één gezin voldoende aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De meeste kinderen hebben geen contacten meer met kinderen in het thuisland. Culturele verschillen. De meeste kinderen hebben lange tijd deel uitgemaakt van de Nederlandse samenleving en hebben zich de Nederlandse culturele gebruiken eigen gemaakt. Deze kinderen zijn gewend om hun eigen mening te verkondigen. Moslim meisjes zijn gewend zich naar de normen van het thuisland vrij te gedragen. Deze kinderen hebben geen aansluiting meer bij de kinderen in het land van herkomst.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Omgang met leeftijdsgenoten Als kinderen niet de gelegenheid hebben om met andere kinderen om te gaan, zal mogelijk sprake zijn van schending van artikel 31 IVRK dat het recht op ontspanning verwoord. Kinderen die niet met andere kinderen om te gaan, hebben slechts beperkt de mogelijkheid om zich te ontspannen op een voor hen passende wijze. Ook voor een gunstige emotionele en sociale ontwikkeling is omgang met andere kinderen belangrijk. Daarom kan er tevens sprake zijn van schending van de kernartikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK.
60
.3.2.13 Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving 13
Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving
Definitie conditie: Het kind komt in contact met andere kinderen en volwassenen van wie hij gedrag, optreden, normen en waarden kan overnemen die voor hem nu en later van belang zijn.
Treedt de sociale omgeving in het land van herkomst in gedrag als voorbeeld op voor het kind? De verwachting is dat aan deze conditie in zeven van de vijftig gezinnen matig en in één van de vijftig gezinnen voldoende kan worden voldaan. Veel gezinnen hebben het land van herkomst juist verlaten vanwege het feit dat de samenleving niet als voorbeeld voor hen kon dienen. Deze gezinnen werden in het thuisland gediscrimineerd of zelfs fysiek bedreigd. De gezinnen zijn vaak jaren weggeweest en vervreemd geraakt van het land van herkomst.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in het land van herkomst in relatie tot de conditie Adequaat voorbeeldgedrag samenleving Wanneer deze conditie niet gewaarborgd kan worden in het land van herkomst, kan dit gepaard gaan met schending van verschillende artikelen uit het IVRK. Bijvoorbeeld artikel 2 indien sprake is van discriminatie en artikel 37 als werkelijk sprake is van een onmenselijke behandeling Wanneer betreffende artikelen geschonden worden, is tevens sprake van schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK. .3.2.14 Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief 14
Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief
Definitie conditie: De omgeving verandert niet onvoorzien en plotseling. Optredende veranderingen
komen
aangekondigd
en
zijn
inzichtelijk
voor
het
kind.
Identificatiefiguren en steunbronnen blijven bestaan, evenals de mogelijkheid tot het aangaan van relaties door eenheid van taal. De samenleving biedt het kind een toekomstperspectief.
61
Ervaart het kind in het land van herkomst stabiliteit op verschillende levensgebieden en kan dit op lange termijn gegarandeerd worden zodat het kind een concreet toekomstperspectief heeft of wordt het kind gehinderd door (traumatische) ervaringen uit het verleden? Slechts in drie van de vijftig gezinnen verwachten de onderzoekers dat aan deze conditie in het thuisland matig kan worden voldaan. Dit vanwege de verwachting dat vrijwel geen van de overige, eerder genoemde, samenlevingscondities langdurig in voldoende mate beschikbaar zullen zijn. Gezinnen dienen terug te keren naar een onzekere situatie in het thuisland. Men weet vaak niet hoe daar een bestaan opgebouwd moet gaan worden. Een toekomstperspectief ontbreekt. Scholing is vaak niet beschikbaar of sluit niet aan bij dat wat de kinderen in Nederland geleerd hebben. Met name pubers en jonge adolescenten identificeren zich met de cultuur waarin ze opgroeien en de taal die ze spreken. Dit is voor veel kinderen de Nederlandse. Hun ontwikkeling wordt abrupt afgebroken al ze terug dienen te keren naar een land waarvan ze de taal niet meer goed beheersen, de gebruiken niet voldoende kennen en ze zich een levensstijl hebben eigen gemaakt die in het herkomstland als niet gepast wordt beschouwd.
Te verwachten schendingen van kinderrechten in relatie tot de conditie Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief Deze conditie kan in worden voorzien als de overig genoemde samenlevingscondities in het herkomstland langdurig niet beschikbaar zijn. Dit leidt dan automatisch tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK in relatie tot de bij de verschillende condities genoemde bepalingen.
3.3 Conclusie Om vast te stellen hoe de concrete leef- en opvoedingssituatie van kinderen in het land van herkomst eruit ziet, baseren we ons op de visie van de kinderen en hun ouders aangevuld met informatie die bekend is uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse zaken, de informatie zoals die voorhanden is bij Vluchtelingenwerk
62
en de rapporten van non-gouvermentele organisaties over de mensenrechtensituatie in de herkomstlanden zoals van Amnesty International of Human Right Watch. Het blijkt dat deze bronnen vaak niet toereikend zijn om met zekerheid vast te stellen in welke concrete situatie kinderen terecht gaan komen. Uitzettingen zijn niet te vergelijken met goed voorbereide emigraties. Heel veel is onduidelijk en onzeker. Dit draagt zeer bij aan de angst van ouders en kinderen om terug te keren naar het land van herkomst. Veel ouders zijn in Nederland met steun in staat hun kinderen een aanvaardbaar bestaan te bieden. In de herkomstlanden ontbreekt deze steun bijna altijd. Dit betekent schending van de artikelen 18 en 19 IVRK. Deze kinderen zijn ze volledig afhankelijk van de zorg van hun emotioneel zeer kwetsbare ouders. Dit lijkt niet in het ontwikkelingsbelang van de kinderen en leidt tot schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK. Alle kinderen geven aan in Nederland te willen blijven. Het niet meewegen van dit aspect in de besluitvorming betekent schending van artikel 12 IVRK. Bij terugkeer moeten schoolcarrières worden afgebroken, vriendschappen worden verbroken. Kinderen worden in hun identiteit aangetast. Wanneer kinderen in het land van herkomst hun mening niet mogen weergeven en hun godsdienst niet mogen belijden, kan dit leiden tot schending van de artikelen 13 en 14 IVRK. Meer specifieke bepalingen uit het Kinderrechtenverdrag worden bij terugkeer naar het land van herkomst geschonden. Heel vaak gaat het om schending van artikel 27 IVRK, het recht op een toereikende levensstandaard en om de schending van de artikelen 28 en 29 IVRK die het recht op (passend) onderwijs betreffen. Als kinderen naar verwachting niet de medische verzorging zullen krijgen die ze nodig hebben, leidt dit tot schending van artikel 24 IVRK. In het volgende deel van deze rapportage gaan we in op wat dit betekent voor de besluitvorming in de juridische procedure en in hoeverre met deze aspecten rekening wordt gehouden bij het besluit om een gezin wel of geen recht op verblijf toe te kennen.
63
64
Deel 2 De juridische procedure en de positie van kinderen uit gezinnen
65
66
4
De juridische procedure
4.1 Inleiding Alle gezinnen en kinderen die in ons onderzoek meededen, zijn bij ons aangemeld door hun advocaten. De reden van de advocaten om juist betreffende zaken bij ons aan te melden, was de vaak schrijnende situatie waarin de kinderen opgroeiden. Alle gezinnen hebben hun advocaat toestemming gegeven om ons de relevante dossierinformatie te verschaffen over de procedure en de situatie van de ouders en kinderen. Sommige gezinnen hadden hulpverleningscontacten en soms waren er medische gegevens beschikbaar. Ook deze informatie kregen wij. Aan ons werd een verzoek gedaan om te onderzoeken wat het voor de ontwikkeling van de kinderen zou betekenen om teruggestuurd te worden naar het land van herkomst. Om dit vast te stellen, bezochten we de kinderen en spraken we met hen, we spraken met de ouders en we wonnen informatie in bij de leerkrachten van scholen van de kinderen. Verder hadden we contact met de bij het gezin betrokken hulpverlening.
Op
basis
van
de
verzamelde
informatie
schreven
we
orthopedagogische ‘rapportage pro justitia’ die door de advocaten als processtuk in de juridische procedure kon worden ingebracht. Deze rapportage bevatte een pedagogisch deel over het ontbreken van ontwikkelingsvoorwaarden in de leefomgeving van het kind en de geconstateerde problematiek en een juridisch deel over het schenden van kinderrechten in de verschillende alternatieve situaties; de huidige en toekomstige situatie in het gastland en de toekomstige situatie in het thuisland. Wanneer het in een procedure tot een uitspraak van de IND kwam, bestudeerden we de uitspraak en de overwegingen van de IND om er zicht op te krijgen of met de door ons aangevoerde argumenten in de besluitvorming rekening was gehouden. Ook de uitkomsten van de zaken die voor de rechtbank kwamen, werden door ons bestudeerd. In dit hoofdstuk kijken we naar de juridische positie van de kinderen in het vreemdelingenrecht en het effect van het inbrengen van de orthopedagogische rapportage op de besluitvorming door de IND en de uitspraken van de rechtbank. Aan
67
de hand van de bepalingen uit het Kinderrechtenverdrag hebben we gekeken of Nederland in het vreemdelingenrecht zijn verdragsverplichtingen naleeft.
4.2
Besluitvorming op basis van het IVRK, in het bijzonder artikel 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK (Kalverboer & Winter, 2006) Het IVRK heeft een juridisch bindend karakter. Toezicht op de naleving van de verplichtingen van het IVRK is neergelegd bij het Comité voor de Rechten van het Kind, een commissie die bestaat uit achttien onafhankelijke, door de bij het verdrag aangesloten staten voor vier jaar gekozen, deskundigen. Aan het verdrag liggen vier basisprincipes ten grondslag: non-discriminatie (art. 2), belang van het kind als de eerste overweging (art. 3), het recht op leven en ontwikkeling (art. 6) en respect voor de mening van een kind (art. 12). Daarmee is het IVRK een bijzonder mensenrechtenverdrag omdat het traditionele burgerlijke en politieke rechten (zoals vrijheid van meningsuiting en godsdienst, bescherming van gezinsleven en privacy) combineert met een aantal sociale, economische en culturele rechten (recht op onderwijs, gezondheidszorg en een redelijke levensstandaard).
Kernbepaling is artikel 3, over het belang van het kind. De vrijwel ongeclausuleerde formulering van artikel 3 is opvallend: “Bij alle maatregelen betreffende kinderen (…) vormen de belangen van het kind de eerste overweging”. In de oorspronkelijke Engelse verdragstekst wordt gesproken van ‘a primary consideration’. Volgens de Engelse tekst is het belang van het kind dus een eerste belang. Dat laat mogelijk ruimte voor het oordeel dat bijvoorbeeld de uitvoering van het vreemdelingenbeleid voorrang heeft boven artikel 3 IVRK. In dat verband is het opmerkelijk dat volgens de Nederlandse vertaling het belang van het kind voorrang behoort te krijgen. In de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet staat dat het met de doelstelling van het Verdrag in overeenstemming is te achten dat, in geval van conflict van belangen, het belang van het kind als regel de doorslag behoort te geven. Verschillende auteurs stellen dat daarmee de uitkomst van een belangenafweging nog niet tevoren vast staat. De ruime formulering, ‘het belang van het kind’, geeft juist ook ruimte bij de concretisering, waardoor uiteindelijk bijvoorbeeld het belang van de overheid zwaarder kan wegen dan de belangen van de minderjarige (Nicene, 2001). Het artikel richt zich niet alleen tot staten en tot overheidsorganisaties. Ook particuliere 68
instellingen, de wetgever en zelfs de rechter worden in het eerste lid van artikel 3 expliciet genoemd als actoren die de belangen van het kind als eerste overweging dienen te hanteren bij alle maatregelen betreffende kinderen. De formulering van artikel 6, het recht op leven en ontwikkeling, is bepaald ruimhartig: “De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind”. Men zou hier kunnen spreken van een inspanningsverplichting voor de overheid. “Het gaat er niet om te voorkomen dat de ontwikkeling van een minderjarige beneden een ondergrens komt, waaronder zijn ontwikkeling bedreigd zou kunnen worden. Integendeel zelfs, het gaat om een inspanningsverplichting waaraan hoge eisen worden gesteld” (Cardol, 2005).
In 2004 heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) het advies ‘Kinderen en de asielpraktijk’ uitgebracht4. Uitgangspunt van het advies is dat bij beslissingen die voor kinderen negatieve gevolgen kunnen hebben, moet blijken dat men het belang van het kind expliciet heeft meegewogen en dat wordt aangegeven waarom dat belang toch moet wijken. Minster Verdonk stelt in reactie op het advies dat de IND in haar belangenafweging in asielprocedures de belangen van kinderen moet meenemen:
“De ACVZ beveelt aan in de beschikking met betrekking tot een minderjarige een ‘best interest’ omschrijving op te nemen. Ik neem deze aanbeveling over. Zoals hierboven al aangegeven is deze belangenafweging al neergelegd in het beleid. In individuele gevallen wordt hieraan getoetst. De motivering van een beslissing over een asielverzoek van een minderjarige kent hierin zijn grondslag. De motivering van hier bedoelde beslissingen zal ik op korte termijn in de nieuw te nemen beschikkingen aanvullen met overwegingen waaruit de in het beleid neergelegde belangenafweging explicieter blijk” 5 (Kalverboer & Winter, 2006).
4 5
TK 2003/04, 19 637, nr. 824. TK 2003/04, 19 637, nr. 824, p.4.
69
Uit de reactie van de toenmalige minister voor Vreemdelingenbeleid en integratie blijkt, dat de IND het belang van kinderen moet meewegen in het te nemen besluit en dat dit in de beschikking zichtbaar moet zijn. Gebeurt dit ook? 4.3
Toetsing van het belang van het kind aan de bepalingen uit de vreemdelingenwet Kinderen uit asielgezinnen hebben in de asielprocedure slechts een indirect, van hun
ouders afgeleid belang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de asielprocedure geen taak om de IND of de vreemdelingenrechter te adviseren over het belang van de kinderen. Van samenwerking tussen de IND en de Raad voor de Kinderbescherming is – in het kader van het onderzoek in asielzaken – geen sprake, kinddeskundigen spelen in de procedure geen enkele rol. Omdat ook bij rechtshulpverleners expertise ontbreekt op het terrein van de ontwikkeling van kinderen, is de neiging om aspecten betreffende de ontwikkeling van het kind in beroepsprocedures aan de orde te stellen niet groot. Complicerend is dat de ontwikkeling van het kind als ‘niet asielgerelateerd’ wordt beschouwd. Als gevolg van de ‘waterscheiding’ kunnen immers slechts gebeurtenissen die zich in het land van
herkomst
hebben
voorgedaan
leiden
tot
de
toekenning
van
een
verblijfsvergunning op basis van één van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw 2000. Dit betekent dat de ontwikkeling van kinderen in Nederland in juridische zin in de vreemdelingenwet geen overweging is voor de besluitvorming. En bovendien wordt aan de (kern)artikelen 3 en 6 van het Kinderrechtenverdrag door de Afdeling Bestuursrechtspraak in het vreemdelingenrecht geen rechtstreekse werking toegekend. 4.4 Orthopedagogische rapportage in de vreemdelingenprocedure In medio 2005 zijn we gestart met het schrijven van orthopedagogische rapportages die door vreemdelingenadvocaten als processtuk zijn ingebracht in de asielprocedure. Tot nu toe hebben we 52 van dergelijke rapportages uitgebracht. Het betrof de situatie van 115 kinderen. In de rapportages zijn adviezen opgenomen die zijn gebaseerd op de ontwikkeling en het ontwikkelingsperspectief van het kind in Nederland en in het land van herkomst en de kinderrechtensituatie in het land van herkomst. In alle zaken is geadviseerd een verblijfsrecht toe te kennen.
70
De belangrijkste gronden voor deze adviezen zijn de volgende: •
Het feit dat kinderen ernstige ontwikkelingsproblemen laten zien en de verwachting dat de ouders vanwege eigen psychische problematiek zonder steun niet in staat zijn hun kinderen op te voeden en te begeleiden en te verzorgen terwijl een sociaal netwerk in het land van herkomst ontbreekt. Hierbij is meestal een beroep gedaan op de art. 3 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) in relatie tot verschillende artikelen uit het IVRK. Altijd is een beroep gedaan op schending van de kernbepalingen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12. Veelvuldig is een beroep gedaan op de artikelen 27, 28, 29 en 37 IVRK.
•
Het feit dat de kinderen al zo lang in Nederland verblijven dat ze een Nederlandse identiteit hebben ontwikkeld en terugkeer een ontworteling zal betekenen, hetgeen een zeer negatieve invloed heeft op hun ontwikkeling. Bovendien heeft het feit dat ze al heel lang in Nederland in onzekerheid leven deze kinderen extra kwetsbaar gemaakt. Altijd is een beroep gedaan op schending van de kernbepalingen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK. Veelvuldig is een beroep gedaan op de artikelen 2, 24, 27, 28, 29 en 39 IVRK.
•
Het ontbreken van behandeling en medicatie in het land van herkomst, voor kind of ouder met ontwikkelingsproblematiek respectievelijk psychiatrische problematiek. Veelvuldig is een beroep gedaan op art. 3 EVRM. Altijd is een beroep gedaan op schending van de kernbepalingen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK. Veelvuldig is een beroep gedaan op art. 23, 24, 27 en 37 IVRK.
•
Het ontbreken van ontwikkelingsperspectief in het land van herkomst. Een aantal malen is een beroep gedaan op 3 EVRM. Altijd is een beroep gedaan op schending van de kernbepalingen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK. Veelvuldig is een beroep gedaan op art. 23, 24, 27. Soms op art. 37 IVRK.
•
Het ontbreken van informatie over het ontwikkelingsperspectief van het kind in het land van herkomst omdat onduidelijk en niet te achterhalen is of in het herkomstland jeugdhulpverlening of jeugdbescherming of geschikte medische zorg beschikbaar is. Altijd is een beroep gedaan op schending van de kernbepalingen 2, 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK.
71
.4.4.1
Gevolgen van het als processtuk inbrengen van orthopedagogische rapportage We hebben tweeënvijftig orthopedagogische rapporten geschreven die door
verschillende advocaten als processtuk zijn ingebracht. Dit waren vooral asielaanvragen, een enkele keer ging het om een reguliere aanvraag waarbij vaak één van de ouders met of zonder de kinderen voor een onduidelijke periode terug moest keren naar het land van herkomst om daar een Mvv (Machtiging Voorlopig Verblijf) aan te vragen om een recht op verblijf in Nederland te krijgen.
Negen zaken onbekend Bij negen zaken is ons niet duidelijk geworden wat er met de rapportages is gebeurd in de procedures en of de rapporten daadwerkelijk als processtuk gebruikt zijn. De advocaten die om rapportages verzochten, hebben dit niet altijd teruggerapporteerd. We hebben de indruk dat er een aantal rapportages geschreven zijn, die vervolgens in het dossier zijn blijven liggen. Mede vanwege de grote werkdruk van asieladvocaten waardoor een zorgvuldige voorbereiding op de zaak niet altijd mogelijk was. Bij drie van deze zaken weten we dat de gezinnen een andere advocaat hebben gezocht
In zesentwintig zaken een recht op verblijf Van de zesenveertig gezinnen waarvan ons bekend is dat de rapportage gebruikt is in de procedure, hebben zesentwintig gezinnen waarover we gerapporteerd hebben, een recht op verblijf gekregen.
Zeventien Pardonzaken Zeventien gezinnen vielen onder de eenmalige Regeling afwikkeling nalatenschap VW (oud), de zogenaamde Pardon-regeling. Veel van deze gezinnen hadden inmiddels een herhaalde asielaanvraag ingediend waarover we rapportage schreven die in behandeling was genomen. Omdat de afwikkeling van de oude vreemdelingenwet met zich meebracht dat deze nieuwe aanvraag diende te worden ingetrokken, hebben we bij deze zaken niet kunnen vaststellen of het inbrengen van de orthopedagogische rapportage aan het uiteindelijk besluit tot het toekennen van een verblijfsrecht heeft bijgedragen.
72
Volgens de advocaten die de belangen van betreffende gezinnen vertegenwoordigden, heeft de beschikbaarheid van de rapportage in ieder geval bijgedragen aan de snelheid waarmee de betreffende zaken zijn afgewikkeld en de besluiten zijn genomen.
Acht keer een verblijfsrecht op basis van medische gronden of schrijnendheid In acht asielverzoeken waarover we rapporteerden, die niet onder de Regeling afwikkeling nalatenschap VW (oud) vielen, zijn verblijfsvergunningen toegekend. Uit de ‘minuten’, de interne werkaantekeningen van de IND van deze zaken, valt op te maken dat de orthopedagogische rapportage van betekenis is geweest voor de besluitvorming. De rapportages zijn in de betreffende ‘minuten’ een aantal keren zeer specifiek in relatie tot het genomen besluit genoemd, bijvoorbeeld onder het kopje ‘kernoverwegingen’. Uit de ‘minuten’ van de zaken waarin de rapportages niet genoemd zijn, kunnen we opmaken dat het aanvankelijke standpunt dat door het BMA ‘(buro medische advisering van de IND) is ingenomen omtrent de medische situatie van de hoofdaanvrager, beïnvloed is door de rapportages. Zo is in een zaak met een ernstig psychisch gestoorde vader, het BMA-standpunt omtrent zijn medische en psychische situatie gewijzigd naar aanleiding van de orthopedagogische rapportage, zonder dat naar de rapportage is verwezen. In deze rapportage gaven we aan dat de psychische gesteldheid van vader een bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van zijn dochter vormde. Ook in een zaak van een zwakbegaafde alleenstaande minderjarige asielzoekster waarin wij vaststelden dat ze op het niveau van een 3 tot 6 jarige functioneerde, is deze vaststelling door de BMA overgenomen zonder dat naar onze rapportage verwezen is. In de beschikking van betreffende zaak is overigens wèl expliciet naar de rapportage verwezen. Een en ander heeft ertoe geleid dat de vrouw niet gehoord is de nieuw te starten AC-procedure omdat dit gezien haar verstandelijke vermogens niet zinvol leek. Op basis van wat we in de rapportages hebben aangevoerd is een recht op verblijf toegekend. In één specifieke zaak, waarover de voorzieningenrechter oordeelde, betreffende de beëindiging van de vreemdelingenbewaring van de ouders en van de zusjes van twee kinderen, kende de voorzieningenrechter doorslaggevende betekenis toe aan de belangen van de kinderen zoals deze in de rapportage waren verwoord. 73
In achttien zaken nog geen einduitspraak, één zaak niet opnieuw in procedure Zoals genoemd zijn op één na alle zaken waarover we gerapporteerd hebben (inclusief de Pardonzaken die een herhaalde procedure gestart waren), opnieuw in procedure genomen. In achttien van de negentien zaken is tot op heden geen einduitspraak gedaan. In de enige zaak die niet in procedure is genomen, wordt expliciet aangegeven “dat de omstandigheden waaronder de kinderen met hun ouders in Nederland verblijven en hoe zij zich ontwikkelen niet leidt tot een ander oordeel nu de inhoud van het rapport niet direct een relatie heeft met het asielrelaas van de betrokkene. Derhalve kan de inhoud van het rapport niet gezien worden als nova in de zin van artikel 4:6 Awb”. De informatie over de ontwikkeling van de kinderen in Nederland, hun geschonden belangen en hun perspectief op ontwikkeling in het land van herkomst, is in deze zaak aldus geen reden om het gezin tot een nieuwe procedure toe te laten. In alle overige zaken is de orthopedagogische rapportage als nova, nieuw feit, geaccepteerd. Dit betekent dat de rapportage er in ieder geval toe bijdraagt dat de situatie van de gezinnen opnieuw door de IND beoordeeld wordt.
Geen controle over de wijze van inbrengen van orthopedagogische rapportage in de procedure Over de wijze waarop de advocaten gebruik maakten van de orthopedagogische rapportage tijdens de procedure, hadden wij als onderzoekers geen controle. Mogelijk is dit wel van invloed geweest op het effect van het inbrengen ervan. Zo hebben we meegemaakt dat de orthopedagogische rapportage niet tijdig bij de landsadvocaat en de rechtbank was ingebracht. Hierdoor kon de rapportage over situatie van de kinderen niet betrokken worden in het oordeel van de rechtbank omdat de landsadvocaat zich niet goed had kunnen voorbereiden en ook de rechtbank niet op de hoogte was van de inhoud van de rapportage. De rapportage en daarmee de situatie van de kinderen viel zodoende ‘buiten de omvang van het rechtsgeding’ en werd niet meegewogen in het oordeel van de rechtbank6. Het duidt erop dat als informatie over 6
De rechtbank moet nog een beslissing nemen of de zaak zal worden aangehouden en dit alsnog zal gebeuren.
74
de ontwikkeling van kinderen niet expliciet door de rechtsvertegenwoordiger wordt ingebracht, deze door de IND niet gewogen wordt!
Besluitvorming duurt ook onder de Vreemdelingenwet 2000 veel te lang Twaalf van de achttien gezinnen waarover we gerapporteerd hebben waarin nog geen einduitspraak is gedaan, zijn al weer langer dan vijf jaar in Nederland. Hieruit blijkt dat de procedures van gezinnen die onder de wetgeving van de Vreemdelingenwet 2000 vallen heel lang duren. Gezinnen waarover we in het eerste onderzoek in 2005 rapportage hebben gemaakt, wachten op een einduitspraak. Vele van deze gezinnen hebben vlak na de Pardonregeling in 2001 asiel aangevraagd. Eén van de gezinnen waarover we gerapporteerd hebben, is al weer 7 jaar in Nederland. Ook veel andere gezinnen hebben de volgens de opinie kritische verblijfsperiode van 5 jaar in Nederland overschreden. Dit is zeer slecht voor de ontwikkeling van de kinderen en voor hun ouders.
4.5 Conclusie Van drieënveertig van de tweeënvijftig zaken waarin we rapportages hebben geschreven, weten we dat deze in de juridische procedure gebruikt zijn. Van negen zaken weten we niet hoe het er op dit moment mee staat. Advocaten rapporteren dit ons niet altijd terug. In zesentwintig zaken is een verblijfsrecht toegekend, Zeventien hiervan vielen onder de Regeling afhandeling vreemdelingenwet (oud). Van deze zaken is niet vast te stellen wat het effect van de rapportage op de besluitvorming is geweest. Volgens verschillende advocaten zijn de zaken die onder de regeling Afhandeling oude vreemdelingenwet vielen, mogelijk sneller afgehandeld omdat rapportage beschikbaar was. Bij de overige acht zaken waarin een positief besluit is genomen, blijkt uit de ‘minuut’ van de IND dat zij van de rapportage kennis heeft genomen en deze in bij besluitvorming heeft betrokken. In een aantal zaken worden de rapporten expliciet in relatie tot het besluit genoemd. In een aantal zaken heeft de rapportage geleid tot een aanpassing van het standpunt van het BMA over de medische situatie van ouders in
75
relatie tot hun opvoedingsmogelijkheden en de ontwikkeling van de kinderen. Dit heeft geleid tot een positief besluit voor het gezin. Achttien zaken waarover we gerapporteerd hebben, lopen nog. Eén zaak is niet opnieuw in behandeling genomen. De periode van besluitvorming (doorlooptijd van zaken) onder de Vreemdelingenwet 2000 is lang. In veertien zaken zijn de families al weer meer dan vijf jaar in Nederland. Eén
zaak
betrof
een
voorzieningenzaak
rond
de
beëindiging
van
een
vreemdelingenbewaring. In deze zaak heeft de rechter in het belang van de kinderen besloten. Zeer zorgelijk is dat ook onder de huidige wet, vele gezinnen al weer langer dan vijf jaar in Nederland leven, terwijl hun zaak nog niet afgesloten is.
Een belangrijke conclusie is dat kinderrechten van kinderen uit gezinnen alleen dan bij de besluitvorming door de IND betrokken, als zij rechtsvertegenwoordiger van de familie deze actief inbrengt. Gebeurt dit niet, dan spelen zij geen rol in de procedure en vallen zij buiten de omvang van het rechtsgeding. De vreemdelingenrechter toetst niet ambtshalve aan de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag terwijl de grondwet deze mogelijkheid openlaat. Wanneer
kinderen
als
rechtssubject
worden
beschouwd,
zoals
het
Kinderrechtenverdrag beoogt en de belangen van kinderen worden meegewogen in de besluitvormingsprocedures tot het toekennen van een verblijfsrecht, zoals volgens artikel 3 lid 1 van het Internationale Kinderrechtenverdrag zou moeten, leidt dit volgens ons tot andere afwegingen en besluiten dan doorgaans in het Nederlandse vreemdelingenbeleid door de IND worden gemaakt en door de vreemdelingenrechter worden beoordeeld.
76
Deel 3 Conclusies en aanbevelingen voor beleid
77
78
5
Conclusies
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk herhalen we de belangrijkste conclusies die het onderzoek heeft opgeleverd. Sinds de rapportage over het eerste onderzoek die we medio 2006 schreven, is de Regeling ‘Afwikkeling ouder vreemdelingenwet’ of wel de Pardonregeling van kracht geworden. Dit heeft voor heel veel kinderen uit asielzoekergezinnen geleid tot een verbetering van hun ontwikkelingsperspectief, hun problemen zijn hiermee echter nog niet opgelost 7. Achtduizend kinderen worden jaarlijks opgevangen in voorzieningen van het COA. Ter vergelijking: nog geen 2000 kinderen worden jaarlijks opgevangen in justitiële jeugdinrichtingen of in Jeugdzorg+-instellingen. Voor deze groep is recentelijk door het Kabinet veel extra geld uitgetrokken om de behandeling te verbeteren. Voor de kinderen uit asielgezinnen die onder het beleid van de Vreemdelingenwet 2000 vallen, is in de afgelopen jaren niet veel verbeterd. Nog steeds worden deze kinderen niet gezien en is hun juridische en feitelijke positie zeer marginaal en ontoereikend. Deze kinderen zijn de dupe van het beleid dat door volwassenen wordt gemaakt en dat met hun belangen onvoldoende rekening houdt. We weten dat er inmiddels verschillende initiatieven zijn om de opvang van deze kinderen te verbeteren (onder andere vindt hiernaar met steun van Stichting Kinderpostzegels onderzoek plaats). Ook zijn er voorzichtige initiatieven vanuit de IND om hun juridische positie te versterken. Het werkelijk verbeteren van de positie en situatie van deze kinderen neemt echter meer tijd in beslag dan goed is voor de kinderen die wij onderzocht hebben. Hun rechten worden dagelijks geschonden en hun bestaan wordt in de juridische procedures veelal ontkend.
5.2 Conclusies Conclusie 1 7
Negen Pardongezinnen zijn in de context van het onderzoek bezocht. Het blijkt dat de emotionele problemen van de Pardonkinderen en hun ouders nog steeds zeer groot zijn en expliciet aandacht behoeven.
79
Kinderen in Nederland groeien op in ontoereikende omstandigheden en ervaren hierdoor en door traumatische ervaringen in het land van herkomst zeer veel emotionele problemen
Uit het eerste deel van onze studie blijkt dat de levensomstandigheden van de meeste van de vijftig onderzochte gezinnen in Nederland ontoereikend zijn om de kinderen een gunstig ontwikkelingsperspectief te bieden. Kinderen hebben niet de mogelijkheid zich goed te ontwikkelen, hun levenstandaard is zeer laag, ze hebben te weinig toegang tot vrijetijdsbestedingen. Ze kunnen hun talenten niet ontplooien. Ze leven onder zeer grote druk, worden onvoldoende door volwassenen ondersteund en hebben hierdoor (emotionele) problemen. De verzorging van de kinderen laat ernstig te wensen over, ouders zijn in praktisch, emotioneel en affectief opzicht niet in staat hun kinderen te geven wat ze nodig hebben om zich goed te ontwikkelen. De buitenwereld is hiervan onvoldoende op de hoogte, opvoedingsondersteuning ontbreekt. De situatie op de Azc’s biedt de kinderen te weinig ondersteuning om dit te compenseren. Kinderen en ouders delen regelmatig dezelfde slaap- en woonkamer en ervaren een groot gebrek aan privacy. Mogelijkheden voor het uitoefenen van activiteiten ter ontspanning en ontwikkeling zijn er amper. Kinderen krijgen onvoldoende ondersteuning bij het maken van huiswerk, internet is onvoldoende beschikbaar. Kinderen hebben vrijwel geen buitenschoolse activiteiten. Hierdoor zijn ze te veel aangewezen op hun ouders wat tot veel stress in gezinnen leidt (hoofdstuk 1 van dit onderzoeksrapport).
Conclusie 2 Vrijwel alle kinderen die in het onderzoek zijn betrokken, zijn extra kwetsbaar, hun ontwikkeling loopt gevaar als ze niet worden geholpen
Vrijwel alle kinderen die mee hebben gedaan aan het onderzoek, hebben langdurig aan verschillende risicofactoren blootgestaan. Dit heeft hun weerbaarheid aangetast. Vanwege hun kwetsbaarheid ondervinden ze ernstige schade als gevolg van het lange tijd leven in een ontoereikende opvoedingsomgeving. Dit uit zich bij de meeste kinderen voornamelijk in ernstige internaliserende ontwikkelingsproblemen of wel emotionele problemen. Opvallend is dat jongens op dit gebied nog meer problemen 80
hebben dan meisjes. Jongens zijn extreem angstig, somber en sociaal angstig. Dit zal, als de situatie van deze kinderen niet verandert, op termijn zeer ernstige gevolgen hebben voor hun verdere ontwikkeling. Het kan leiden tot psychiatrische klachten, maar ook tot een verhoogde kans op suïcides. De kinderen hebben een negatief zelfbeeld, weinig gevoel voor eigenwaarde, en ervaren problemen op het gebied van educatie en het aangaan van vriendschappen. Zeer veel ouders hebben een zeer ernstige emotionele en psychiatrische problematiek als gevolg van de ervaringen in het land van herkomst en de onzekerheid die voortduurt. Deze ouders zijn niet in staat hun kinderen goed op te voeden met als gevolg dat veel kinderen in een sterk verwaarlozende omgeving opgroeien en in hun ontwikkeling worden bedreigd (hoofdstuk 2 van dit onderzoeksrapport).
Conclusie 3 Veel bepalingen uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind worden onvoldoende nageleefd in de Nederlandse opvoedings- en leefsituatie van de kinderen. In het bijzonder de artikelen 3 lid 1, 6 lid 2, 12, 19, 27, 28 en 31.
De kernartikelen 3, 6 en 12 uit het IVRK worden veelvuldig geschonden in de Nederlandse
opvoedings-
en
leefsituatie.
Zelden
wordt,
bijvoorbeeld
bij
overplaatsingen, het belang van het kind en diens recht op continue ontwikkeling als eerste overweging beschouwd (schending van de artikelen 3 lid 1 en 6 lid 2 IVRK). Nooit wordt rekening gehouden met het feit dat het kind de overplaatsing niet wil, bijvoorbeeld omdat het zijn opleiding niet wil afbreken. Artikel 28 IVRK wordt geschonden als kinderen vanwege verhuizingen langere tijd niet naar school kunnen. Ouders die niet in staat zijn hun kinderen voldoende te beschermen worden te weinig ondersteund (schending van artikel 19 IVRK). Uitgeprocedeerde gezinnen hebben een levensstandaard die zeer ontoereikend is om de kinderen op te laten groeien. Materiële bijstand op het gebied van voeding, kleding en huisvesting ontbreekt. Echter ook gezinnen in procedure beschikken zelden over voldoende middelen om de kinderen in de Nederlandse samenleving mee te laten doen (schending van de artikelen 27 en 31 IVRK).
81
Conlclusie 4 Het perspectief op ontwikkeling van de kinderen in het land van herkomst is vaak zeer ongunstig. Concrete informatie over de leefsituatie aldaar ontbreekt.
Voor geen van de vijftig gezinnen die terug dienen te keren naar het land van herkomst, is de situatie van de kinderen als ‘voldoende’ beoordeeld om hun perspectief op ontwikkeling te waarborgen. Vaak is totaal duister hoe de leefsituatie van het kind er in het land van herkomst uit zal zien. Concrete informatie hierover is bijna nooit voorhanden. De verschillende partijen baseren zich in de juridische procedure op de algemene Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en tevens op informatie over de mensenrechtensituatie van bijvoorbeeld Amnesty International. Over hoe de situatie van een specifiek gezin in het land van herkomst zal zijn is vrijwel nooit iets bekend. Werkelijke beschikbaarheid van zorg voor het gezin dat asiel vraagt is geen criterium in de asielprocedure. Wanneer deze informatie wel voorhanden is, blijkt vaak dat de gezinnen geen bron van inkomsten en huisvesting hebben in het land van herkomst en dat het onderwijs niet aansluit op wat het kind in Nederland geleerd heeft. Onderwijs ontbreekt of is onbetaalbaar. Bij ouders leeft een grote angst om terug te keren naar het land van herkomst. De kinderen nemen deze angst over. Dit geldt zowel voor de kinderen die wel herinneringen hebben aan het land van herkomst als voor kinderen die dat niet hebben. Terugkeer naar het land van herkomst leidt verder, vanwege de lange periode die het kind in Nederland geleefd heeft en het nutteloos worden van het geleerde in het land van herkomst, tot een groot verlies aan ontwikkelingsperspectief (hoofdstuk 3 van dit onderzoeksrapport).
Conclusie 5 In de juridische procedure is sprake van schendingen van verschillende bepalingen uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind.
82
Deze conclusie is onderverdeeld in de volgende deelconclusies: 5a
Kinderen uit gezinnen hebben geen eigen belang
Kinderen uit gezinnen hebben in de juridische procedure een van hun ouders afgeleid belang en daardoor een zeer ondergeschikte positie in de asielprocedure. Wanneer de advocaat die het gezin bijstaat niet actief de kinderrechten in de juridische procedure inbrengt, vallen deze buiten de omvang van het rechtsgeding en worden ze niet in de besluitvorming meegewogen. Kinderen uit gezinnen worden in de procedure doorgaans niet gehoord. Dit leidt onder meer tot schending van de kernartikelen.3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK (hoofdstuk 4 van dit onderzoeksrapport).
5b
De IND en de rechtbank toetsen bij kinderen uit gezinnen niet (ambtshalve) aan Kinderrechtenverdrag
Er wordt door de IND niet ambtshalve getoetst aan het Kinderrechtenverdrag. Dit betekent dat als de advocaat de kinderrechten niet zelf inbrengt in de juridische procedure, deze door de IND niet gewogen met betrekking tot het te nemen besluit over een gezin. Nog steeds is het schenden van het ontwikkelingsbelang van het kind bij terugkeer, geen grond voor een recht op verblijf. Door de rechtbank wordt het IND-besluit niet ambtshalve aan het Kinderrechtenverdrag getoetst. Dit leidt tot schendingen van de kernartikelen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK en tot schending van vele overige verdragsartikelen waaronder 13, 14, 24, 27, 28, 29, en 31 (hoofdstuk 4 van dit onderzoeksrapport).
5c
De IND geeft onvoldoende weer hoe zij bij negatieve besluiten de belangen van kinderen afweegt tegen het belang van de Nederlandse staat
De IND geeft in negatieve beschikkingen niet aan hoe zij het belang van de minderjarige kinderen heeft gewogen ten opzichte van het belang van de samenleving, als de rechtsvertegenwoordiger geen beroep heeft gedaan op het kinderrechtenverdrag. Dit is in strijd met het beleid van de IND (hoofdstuk 4 van dit onderzoeksrapport).
5d
De juridische procedures duren nog steeds veel te lang, hierdoor wordt het ontwikkelingsbelang van kinderen geschaad 83
De juridische procedures zijn (nog steeds) veel te lang, de problematiek van kinderen verergert tijdens hun langdurige onzekere verblijf in Nederland en gebrek aan toekomstperspectief. Vooral de sociaal emotionele ontwikkeling wordt hierdoor bedreigd. Bij kinderen leidt dit tot schending van de kernartikelen 3 lid 1, 6 lid 2 en 12 IVRK als mede, als consequentie, tot schending van andere bepalingen uit het Verdrag (zie tevens Kalverboer, Faber en Zijlstra, 2008). Ook de emotionele problematiek van de ouders verergert tijdens het langdurig onzeker verblijf in Nederland. Uit onderzoek onder Irakese asielzoekers (Laban e.a, 2005) blijkt dat een langdurige asielprocedure een onafhankelijke risicofactor is voor psychopathologie (hoofdstuk 2 en 4 van dit onderzoeksrapport).
5e
De kernbepalingen uit het Kinderrechtenverdrag worden stelselmatig geschonden. Dit geldt ook voor veel overige bepalingen uit het verdrag
In het vreemdelingenrecht zijn de belangen van kinderen uit gezinnen, nooit een eerste overweging! In veel herkomstlanden komen schendingen van de artikelen 3 lid 1, 6 lid 2, 12, 13, 14, 19, 24, 27, 28, 29, 31 veelvuldig voor (hoofdstuk 4 van dit onderzoeksrapport).
Conclusie 6 Orthopedagogische rapportage wordt door de IND meegewogen in de juridische procedure.
Het heeft effect om orthopedagogische rapportages als processtuk in te brengen in de juridische
procedure:
op
één
na
zijn
alle
zaken
van
uitgeprocedeerde
asielzoekergezinnen waarover we gerapporteerd hebben opnieuw in procedure genomen. In de lopende zaken waarin we gerapporteerd hebben, heeft het inbrengen van de rapportages tot verschillende positieve besluiten geleid waarbij de orthopedagogische rapportages zijn meegewogen met betrekking tot de genomen besluiten. In een aantal zaken baseert het BMA zich in zijn standpunt rechtstreeks op de conclusies van uit orthopedagogische rapportages wat heeft geleid tot een positief besluit (hoofdstuk 4 van dit onderzoeksrapport).
84
6
Aanbevelingen voor beleid en onderzoek
6.1 Inleiding Kinderen die zich goed ontwikkelen, hebben betere kansen. Dit geldt voor kinderen die in Nederland mogen blijven, maar ook voor kinderen die met hun ouders terug moeten keren naar het land van herkomst. Zorg daarom dat de leefomgeving waarin de kinderen opgroeien, voldoet aan de voor een gunstige ontwikkeling noodzakelijke voorwaarden. Omdat zoveel kinderen die wij hebben gezien ernstige emotionele problemen hebben, lijkt het belangrijk om deze kinderen te ondersteunen. Hiervoor moet de ontwikkeling van de kinderen gevolgd worden en dient de opvang aangepast te worden. Kinderen moeten gesteund worden zodat ze hun angsten kunnen uiten. Dit draagt bij aan de verwerking van hun ervaringen en aan het vergroten van hun toekomstperspectief. In Nederland en in het land van herkomst!
6.2
Aanbevelingen
Aanbeveling 1 Verbeter het ontwikkelingsperspectief van kinderen uit asielgezinnen.
Kinderen uit asielgezinnen zijn kwetsbaar en lopen het risico om ernstige problemen te ontwikkelen. Stel daarom, zodra de gezinnen worden toegelaten tot de OC-fase van de asielprocedure vast of er sprake is van ontwikkelingsproblematiek bij kinderen en of de omgeving waarin de kinderen in Nederland gaan verblijven hen voldoende kansen biedt. Het Medisch Orgaan Opvang Asielzoekers (MOA) kan hierin een
taak
vervullen. Dit orgaan moet worden uitgebreid met (ortho)pedagogen die kinderen en hun ouders kunnen ondersteunen bij de opvoeding zodat de situatie van het kind gedurende zijn verblijf in Nederland niet verslechtert.
85
Verbeter verder de toegang van kinderen en gezinnen tot de Jeugdzorg. Ook hier kan het MOA een rol in vervullen.
Verbeter de leef- en opgroeimogelijkheden van kinderen op de Azc’s. Geef gezinnen meer leefruimte zodat kinderen en hun ouders enige privacy hebben.
Zorg ervoor dat kinderen worden opgevangen op de momenten dat ze niet op school zijn omdat de meeste ouders vanwege hun eigen ernstige emotionele problematiek niet in staat zijn hun kinderen goed op te voeden.
Bied de kinderen een activiteitenprogramma aan bijvoorbeeld in de vorm van dagelijkse naschoolse opvang en in de weekenden. Help angstige kinderen zich te uiten en vergroot het gevoel van eigenwaarde van de kinderen. Dit kan door creatieve ondersteuning. Ondersteun de kinderen en maak ze meer weerbaar.
De meeste basisschoolkinderen en middelbare scholieren communiceren via internet. MSN, Hyves zijn voor hen de gangbare manieren om met elkaar in contact te treden. Asielzoekerskinderen hebben deze mogelijkheden niet en raken daardoor extra in een isolement. Bied deze kinderen de mogelijkheid om gebruik te maken van internet, mogelijk kunnen ze hierdoor met kinderen van andere Azc’s in contact komen en zo hun zorgen delen.
Aanbeveling 2 Verkort de juridische procedure zodat het ontwikkelingsperspectief in het land van herkomst aanwezig blijft.
Verkort de juridische procedures voor kinderen uit gezinnen zodat de onzekerheid minder lang duurt en vergroot hiermee kun kansen op perspectief in Nederland en in het land van herkomst.
Er mag niet meer dan 1 jaar verstreken zijn tussen het begin van de procedure en de einduitspraak om hiermee te voorkomen dat kinderen het geleerde in Nederland in het land van herkomst als nutteloos zullen ervaren en een enorm verlies aan perspectief 86
lijden als ze terugkeren naar het land van herkomst (zie voor de onderbouwing van deze aanbeveling tevens Kalverboer, Faber en Zijlstra, 2008).
Aanbeveling 3 Toets in de asielprocedure ambtshalve aan het Kinderrechtenverdrag.
Toets in de juridische procedure bij alle kinderen altijd of voldaan is aan de bepalingen uit het Kinderrechtenverdrag. Pas de wet- en regelgeving aan conform het Kinderrechtenverdrag. Want nog steeds voert de IND zijn beleid niet conform het Kinderrechtenverdrag uit!
Betrek het belang van het kind bij ontwikkeling altijd bij de besluitvorming. Een obstakel voor het betrekken van het belang van het kind bij ontwikkeling bij de besluitvorming is het systeem van ‘de waterscheiding’. ‘De waterscheiding’ leidt er toe dat slechts asielgerelateerde feiten en omstandigheden aan de orde kunnen komen bij de beslissing op de asielaanvraag. Dat obstakel zou kunnen worden omzeild door – vergelijkbaar met de ambtshalve amv-beslissing, waarvoor de grondslag is neergelegd in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, Vb 2000 – een grondslag voor de verlening van een ambtshalve vergunning voor asielgezinnen met kinderen in de regelgeving neer te leggen. Bij die ambtshalve beoordeling dient het belang van het kind bij ontwikkeling te worden beoordeeld, wat soms een afweging vergt tussen de voorwaarden voor ontwikkeling in het land van herkomst en in Nederland. (Kalverboer & Winter, 2006).
Aanbeveling 4 Geef kinderen uit asielgezinnen een eigen belang en een eigen rechtsingang en toets in de juridische procedure bij alle kinderen altijd wat een (negatief) besluit voor het ontwikkelingsperspectief van het minderjarige kind betekent.
In het huidige beleid worden de rechten van kinderen alleen meegewogen als de advocaat die daadwerkelijk inbrengt in de procedure. Dit doen lang niet alle advocaten waardoor de situatie van kinderen lang niet altijd wordt meegewogen bij 87
het te nemen besluit. Geef alle kinderen uit asielgezinnen daarom een eigen belang, een eigen rechtsingang-, in de juridische procedures en houdt rekening met hun ontwikkelingsperspectief. Hierdoor valt de situatie van de kinderen (altijd) binnen de omvang van het rechtsgeding.
Aanbeveling 5 Vergroot de deskundigheid op het gebied van kinderen in het vreemdelingenrecht en -beleid.
Kinderrechters worden geacht vanuit hun specifieke opdracht verstand te hebben van ontwikkeling van kinderen. Als zij denken onvoldoende te kunnen beoordelen wat een besluit voor het kind betekent, laten zij zich adviseren door forensisch (gedragswetenschappelijk of psychiatrisch) rapporteurs. Kinderrechters houden rekening met de gevolgen van een besluit voor de ontwikkeling van de kinderen die door het besluit geraakt kunnen worden. Vreemdelingenrechters hebben deze positie en deskundigheid niet. Dit lijkt ook te gelden voor veel medewerkers van de IND en voor veel vreemdelingenadvocaten. De deskundigheid kan vergroot worden door het aanbieden van specifieke scholing aan medewerkers van de IND, asieladvocaten en vreemdelingenrechters en door hen te informeren over ontwikkeling van kinderen en de consequenties van het besluit voor de ontwikkeling. Dit kan tevens plaatsvinden door gedragswetenschappers met expertise op het gebied van ontwikkeling van kinderen te betrekken bij de advisering in de vreemdelingenprocedure. Ook de Raad voor de Kinderbescherming kan in deze een rol vervullen.
Aanbeveling 6 Doe wetenschappelijk onderzoek onder de ‘Pardonkinderen’ naar de effecten van de langdurige onzekerheid op hun verdere ontwikkeling.
Op basis van eerste bevindingen hieromtrent, verwachten we dat veel kinderen die lang in procedure zijn geweest ernstige emotionele problemen hebben ontwikkeld en hier mogelijk blijvend schade van ondervinden. Om dit wetenschappelijk te onderzoeken en vast te stellen, zou het goed zijn om de ontwikkeling van de groep 88
kinderen die onder de eenmalige Pardonregeling valt langdurig te volgen. Dit geeft inzicht in hoe we het vreemdelingenbeleid in de toekomst dienen vorm te geven.
Aanbeveling 7 Ondersteun Pardonkinderen en hun gezinnen bij het opbouwen van hun bestaan in Nederland.
In aansluiting op aanbeveling 6, is het noodzakelijk de Pardonouders en kinderen te begeleiden in hun nieuwe leven. Veel ouders ervaren nu al problemen omdat ze zo langdurig in een afhankelijke positie hebben verkeerd en nooit geleerd hebben een bestaan in Nederland op te bouwen. Verder komen de traumatische herinneringen in alle heftigheid naar boven doordat het dagelijks bestaan niet meer bedreigd wordt. Ouders en kinderen moeten leren in een stabiele opvoedingsrelatie met elkaar om te gaan. Opvoedingsondersteuning van ouders en begeleiding van kinderen is noodzakelijk. Mogelijk moeten hiervoor specifieke opvoedingsondersteuningsmodules worden ontwikkeld en aangeboden.
Eerdere aanbevelingen naar aanleiding van het in 2006 afgesloten onderzoek die nog steeds actueel zijn In het 1e deel van het onderzoek Belang van het kind in het Vreemdelingenrecht, dat we in 2006 afsloten, hebben we de hieronder geformuleerde aanbevelingen gedaan voor beleid. Uit het hier gepresenteerde vervolgonderzoek en bovenstaande aanbevelingen mag blijken dat de situatie van kinderen in het vreemdelingenbeleid weinig is veranderd. De aanbevelingen die we toen hebben gedaan, gelden blijkbaar nog steeds onverkort, vandaar dat we ze hier herhalen (Kalverboer & Zijlstra, 2006b):
1. De Vreemdelingencirculaire dient zodanig te worden aangepast, dat rechten van vluchtelingenkinderen uit gezinnen kunnen worden meegewogen in de asielprocedure. 2. Procedures bij vluchtelingenkinderen uit gezinnen moeten met voorrang behandeld worden vanwege de ontwikkelingsschade die als gevolg van langdurige onzekerheid
89
optreedt en het verlies aan toekomstperspectief bij het afbreken van langdurig verblijf in Nederland. 3. Er dient afstemming te zijn tussen de IND, het COA en de Bureaus Jeugdzorg, zodat kinderen die hulp nodig hebben deze ook krijgen. 4. Kinderen moeten gehoord worden, ze vinden het zelf belangrijk. 5. Met de ontwikkeling van het model Belang van het kind zijn normen uitgewerkt die toepasbaar zijn in het Vreemdelingenrecht. Hieraan kan in de rechtspraak getoetst worden. 6. De advocaat moet kinderrechten inbrengen in de asielprocedure, bijvoorbeeld middels een beroep op het IVRK en op andere mensenrechtenverdragen. De vragenlijst Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling-Vreemdelingenrecht kan hierbij behulpzaam zijn. 7. De Raad voor de Kinderbescherming en gedragswetenschappers moeten een rol krijgen bij de besluitvorming in de asielprocedure bij kinderen uit gezinnen. De Vreemdelingenrechter moet over expertise beschikken betreffende de ontwikkeling van kinderen. 8. Bij terugkeer naar het land van herkomst moeten de voor het kind essentiële ontwikkelingsvoorwaarden in diens leefomgeving aldaar aanwezig zijn.
90
Bijlage 1 Gezinnen, kinderen en hun achtergrondkenmerken 52 gezinnen, 115 kinderen Tabel 1 Leeftijd kinderen Leeftijd kinderen
0-6 jr
7-11 jr
12-18 jr
Aantal kinderen
30
47
38
N=115
Tabel 2 Landen van herkomst Land van herkomst
Frequentie
Percentage
Aantal gezinnen N= 52 Afghanistan
6
Angola
4
Armenië
2
Azerbeidzjan
1
Bosnië
2
Bulgarije/Bosnië
1
China
1
Kongo
1
Ethiopië
1
Iran
2
Voorm. Joegoslavië
1
Kameroen
1
Kirgizië
1
Kosovo
4
Marokko
2
Nigeria
1
Roemenie
1
Roemenie/Bosnië
1
Rusland
1
Rwanda
1
Servië
1
Siërra Leone
1
Somalië
7
Syrië
2
91
Tsjetsjenië
3
Turkije
1
Uganda
1
Tabel 3 Verblijfduur in Nederland van de 18 gezinnen die nog in procedure zijn < 5 jaar > 5 jaar Aantal gezinnen nog in procedure 18
92
4
14
Bijlage 2 Instrumenten afgenomen in het onderzoek Instrumenten CBCL Child Behavioral Check List TRF
Teachers Report Form
YSR
Youth Self Report
VSPS Vragenlijst Sociaal Pedagogische Situatie BIC-Q Best Interest of the Child-Questionnaire Child Behavior Checklist.
De CBCL, TRF en YSR (Achenbach, 1991) De CBCL heeft tot doel informatie te verzamelen over het gedrag van het kind. Nagegaan wordt hoe ouders en leerkrachten het kind beleven en hoe de jongere kijkt naar zijn gedrag. Er bestaan 3 verschillende versies. De CBCL wordt ingevuld door ouders en de uitkomsten geven een weergave van de beleving van de ouders op het gedrag van het kind. De TRF (Teacher Report Form) wordt ingevuld door de leerkracht van het kind. De YSR (Youth Self Report) wordt ingevuld door de jongere zelf (vanaf 11 jaar). De CBCL is bewerkt voor de Nederlandse situatie door Verhulst, Koot, Akkerhuis en Veerman (1990). Vastgesteld kan
worden
op welke
gebieden problemen ervaren worden:
internaliserende problemen, externaliserende problemen of aandachtsproblemen. De score van de lijsten levert een profiel op waarin aangegeven staat of de beleving van de invuller boven de 'klinische norm' uitkomt of tot de normale populatie behoort.
De volgende gedragsclusters en syndromen worden aangegeven: Teruggetrokken Somatische klachten Angstig en depressief Sociale problemen Denkstoornissen Aandachtsprobleem Delinquent en agressief gedrag
93
Psychometrische kwaliteit De validiteit en betrouwbaarheid worden door de Cotan in 1999 als voldoende tot goed beoordeeld.
De Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie (Scholte, 2000) De VSPS kan gebruikt worden om een analyse te maken van de (probleem)situatie waarin kinderen opgroeien. De VSPS is gebaseerd op het meervoudig risicomodel waarin aandacht is voor zowel de beschermende als risicofactoren die aanwezig zijn in de omgeving van kinderen. De gedrags, emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van het kind wordt in kaart gebracht. Ook wordt aan de hand van de VSPS een inventarisatie gemaakt van de beschermende en risicofactoren in de opvoedingsomgeving van het kind in zowel het gezin, school, vrije tijd als de vriendengroep van het kind. De VSPS wordt ingevuld door een professional die voldoende zicht heeft op hoe het kind opgroeit. Aan de hand van de ingevulde gegevens wordt er een risicoprofiel opgesteld waarin de volgende items naar voren komen: Emotionele ontwikkeling: somberheid, angstig gedrag, sociaal angstig gedrag. Gedragsontwikkeling: overbeweeglijk gedrag, agressief gedrag, antisociaal gedrag Persoonlijkheid: zelfcontrole, zelfbeeld, zelfbepaling, zelfhandhaving Gezin: persoonlijke problemen opvoeders, gezinsconflicten, gezinscommunicatie, gedragsbegeleiding, opvoedingstijl, gezins- of opvoedingsklimaat. School: motivatie, prestaties, relaties met leerlingen relaties met leerkrachten Vriendengroep:
vrijetijdsbesteding,
relaties
met
leeftijdgenoten,
aard
vriendengroep.
Psychometrische kwaliteit Door de Cotan zijn in 1999 de betrouwbaarheid en de begrips- en criteriumvaliditeit als voldoende beoordeeld.
94
Bijlage 3 Scores op de BIC-Vreemdelingenrecht Tabel 4: Situatie in Nederland: percentage gezinnen waar de voorwaarden voor gunstige ontwikkeling van het kind voldoende tot goed aanwezig zijn N=50 Samenleving: actuele situatie
Gezin; actuele situatie Fysiek welzijn Adequate verzorging
36.2
Veilige fysieke wijdere omgeving
80.9
Veilige fysieke directe omgeving
61.7
Respect
31.9
Sociaal netwerk
53.8
Opvoeding Affectief klimaat
38.3
Educatie
61.7
Ondersteunende flexibele
46.8
Omgang met leeftijdgenoten
48.9
36.2
Adequaat voorbeeldgedrag
44.7
opvoedingsstructuur Adequaat voorbeeldgedrag ouders
samenleving Interesse
46.8
Gezin: toekomst en verleden Continuïteit in opvoeding en verzorging,
Samenleving: toekomst en verleden 21.3
toekomstperspectief
Stabiliteit in levensomstandigheden,
6.4
toekomstperspectief
Tabel 5: Verwachte situatie in het land van herkomst: percentage gezinnen waar de voorwaarden voor een gunstige ontwikkeling van het kind matig tot voldoende aanwezig zijn N=50 Samenleving: actuele situatie
Gezin; actuele situatie Fysiek welzijn Adequate verzorging
14
Veilige fysieke wijdere omgeving
8
Veilige fysieke directe omgeving
16
Respect
12
Sociaal netwerk
16
Opvoeding Affectief klimaat
22
Educatie
14
Ondersteunende flexibele opvoedings-
16
Omgang met leeftijdgenoten
14
28
Adequaat voorbeeldgedrag
16
structuur Adequaat voorbeeldgedrag ouders
Samenleving Interesse
22
Gezin: toekomst en verleden Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief
Samenleving: toekomst en verleden 10
Stabiliteit in levensomstandigheden,
6
toekomstperspectief
95
96
Bijlage 4 Overzicht van de kinderrechten die geschonden kunnen worden als een specifieke ontwikkelingsvoorwaarde ontbreekt 1. Adequate verzorging: Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden (bijvoorbeeld het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding, inkomen, etc.) passend bij het kind. Daarnaast ervaren de ouders geen zorgen met betrekking tot deze conditie.
Artikel 19 IVRK: Bescherming tegen kindermishandeling Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 19 IVRK: In het kader van de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ is artikel 19 IVRK van belang. Gekeken dient te worden of het kind voldoende voeding en kleding en adequate huisvesting heeft, waarbij de ouders rekening houden met de mate van zelfstandigheid die past bij de betreffende leeftijdscategorie. Omstandigheden, zoals ondervoeding, te kleine leefruimte of een verwaarloosd uiterlijk, leveren mogelijk een schending van artikel 19 IVRK op. De Staat dient het kind hiertegen te beschermen.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 19 IVRK: •
De Staat dient passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om voor het kind een veilig fysieke directe omgeving te creëren. Deze maatregelen bestaan uit doeltreffende procedures voor de invoering van sociale programma’s, procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling en indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.
Artikel 20 IVRK: Bescherming van kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 20 IVRK:
97
Artikel 20 IVRK speelt ten aanzien van deze ontwikkelingsvoorwaarde met name een rol bij amv-ers. Amv-ers komen meestal zonder ouders of familie in Nederland terecht. Zij hebben bijzondere bescherming en bijstand nodig. Ze zijn zelf niet in staat woonruimte,
kleding
verantwoordelijkheid
en
voedsel
op
zich
te te
bemachtigen. nemen.
Bij
De
Staat
gezinnen
dient
deze
speelt
deze
verantwoordelijkheid van de Staat ook een rol. Bij binnenkomst worden gezinnen opgevangen in aanmeldcentra, waarna eventueel een verblijf volgt in een Azc. Deze opvang- en verblijfsplaatsen dienen te voldoen aan de basisvoorwaarden; ruimte passend bij de omvang van het gezin, voldoende bedden, verwarming, wasgelegenheid en dergelijke.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
De Staat dient bijzondere bescherming en bijstand aan het kind te verlenen dat niet in zijn of haar eigen gezin kan opgroeien, of dat men in zijn of haar belang niet kan toestaan in het gezin te blijven. De Staat waarborgt voor deze kinderen een ander vorm van zorg.
Artikel 24 IVRK: Recht op gezondheidszorg Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 24 IVRK: Kinderen hebben recht op de grootst mogelijke gezondheid en op voorzieningen om deze gezondheid na te streven. Een goede gezondheid en de juiste interventie bij ziekte maakt deel uit van een adequate verzorging. Dit recht op gezondheid en voorzieningen daartoe dient gewaarborgd en geboden te worden. In opvangcentra en op Azc’s dient een arts aanwezig te zijn. Indien zich een medische noodsituatie voordoet, dient adequate medische zorg beschikbaar te zijn. Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 24 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind te erkennen op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg dient door de Staat te worden gewaarborgd.
98
Artikel 26 IVRK: Sociale zekerheid Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 26 IVRK: Artikel 26 IVRK bevat het recht van het kind op sociale zekerheid. Sociale zekerheid kan gedefinieerd worden als financiële steun en overige steun van de Staat in het geval van onvermogen om voor zichzelf te zorgen.(blz. 446 A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child). Sociale zekerheid staat in rechtstreeks verband met adequate verzorging. Ingeval van situaties als werkloosheid, ongeval, handicap en ziekte is de getroffen persoon vaak niet in staat zichzelf adequaat te onderhouden zonder steun van instanties en verzekeringen. Een kind heeft ook recht op sociale zekerheid, direct dan wel indirect via de ouders. Als een kind langdurig ziek is, een handicap heeft of door een ongeval gehandicapt raakt, heeft het kind recht op bijstand zodat hij de benodigde verzorging kan ontvangen en deze verzorging toereikend is. Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 26 IVRK: •
De Staat moet het recht van ieder kind erkennen de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering. De Staat moet de nodige maatregelen nemen om de verwezenlijking van dit recht bewerkstelligen.
•
De Staat dient voordelen te verlenen waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend.
Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 27 IVRK: Adequate verzorging vereist een toereikende levensstandaard. Er zijn minimale basisvoorwaarden, waaraan de leefsituatie van een kind dient te voldoen, wil men kunnen spreken van een adequate verzorging. Het kind heeft een dak boven zijn hoofd nodig, voldoende en voedingrijk voedsel en drinken, kleding en hygiëne. Op de ouders rust de primaire verantwoordelijkheid te zorgen voor de levensomstandigheden die noodzakelijk zijn voor het kind. De Staat heeft een secundaire plicht te zorgen 99
voor deze levensomstandigheden en moet de ouders ondersteunen en bijstand verlenen bij het bieden van adequate verzorging. Is er geen adequate verzorging ondanks het feit dat ouders alles hebben gedaan wat binnen hun (financiële) vermogen lag, dan is er sprake van een schending van artikel 27 IVRK.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 26 IVRK: •
Het is allereerst aan de ouders om te zorgen voor een toereikende levenstandaard. Op de Staat rust een secundaire plicht om bijstand te verlenen. De Staat heeft bij vruchteloos gebleven inspanningen van de ouders de plicht om bijstand te verlenen door te voorzien in programma’s van materiële bijstand en ondersteuning met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen kinderarbeid Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 32 IVRK: Een adequate verzorging verandert van inhoud naar mate het kind ouder wordt. Het jonge kind is in alle aspecten van verzorging afhankelijk van zijn ouders: klaarmaken van eten, voeden, kleding, hygiëne etc. Naarmate het kind ouder wordt, krijgt hij een grotere mate van zelfstandigheid en krijgt de ouder een meer begeleidende rol. Passend bij deze rol en een onderdeel van adequate verzorging is te bewaken dat het kind geen arbeid verricht op jonge leeftijd, dan wel passende arbeid verricht op oudere leeftijd. Het werk mag in ieder geval niet schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling noch mag het kind voorwerp zijn van exploitatie. Het is een taak van de staat om erop toe te zien dat de regels hieromtrent niet worden overschreden en indien dit wel gebeurt, een passende straf of maatregel op te leggen. Voert de staat deze taak niet goed uit, dan kan er sprake zijn van een schending van artikel 32 IVRK.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 32 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind te erkennen om te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal verhinderen,
100
of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. •
De Staat moet wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein nemen om zo te voorzien in een adequate verzorging. Voor toelating tot betaald werk moet de Staat een minimumleeftijd of minimumleeftijden voorschrijven. Daarnaast dienen zij voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden. Ook zal de Staat passende straffen of anderen maatregelen moeten nemen om kinderarbeid tegen te gaan.
Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 33 IVRK: Adequate verzorging is de zorg voor gezondheid en fysiek welbevinden. Daaronder valt ook de bescherming tegen drugs. Het gebruik van drugs heeft een slechte invloed op de gezondheid en de productie en handel in drugs brengt veel risico’s met zich mee. De staat dient maatregelen te nemen en te waarborgen dat het kind niet bloot staat aan drugs. Indien de staat deze maatregelen niet of niet afdoende ontwikkelt en inzet, kan dit een schending van artikel 33 IVRK opleveren. Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 33 IVRK: •
De Staat dient alle passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wettelijke,
bestuurlijke
en
sociale
maatregelen
en
maatregelen
op
onderwijsterrein, om kinderen tegen illegaal gebruik van verdovende middelen, psychotrope stoffen en inschakeling bij de productie en handel in deze middelen, te beschermen.
Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 33 IVRK: Adequate verzorging heeft betrekking op het fysiek welbevinden passend bij het kind. Seksuele exploitatie en seksueel misbruik maken een inbreuk op het fysiek welbevinden en brengt veel schade toe aan de ontwikkeling van het kind. De staat dient maatregelen te nemen om te voorkomen dat het kind wordt blootgesteld aan
101
vormen van seksuele exploitatie dan wel misbruik. Indien de staat hierin faalt, kan dit een schending van artikel 34 IVRK opleveren.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 34 IVRK: •
De Staat moet passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen nemen om te voorkomen dat: o Een kind wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten. o Kinderen in de prostitutie terechtkomen of voor andere onwettige praktijken worden geëxploiteerd. o Kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografische materiaal.
Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 36 IVRK: Om een adequate verzorging te bewerkstelligen dient er niet alleen afwezigheid te zijn van mishandeling, kinderarbeid, seksueel misbruik en drugsgebruik, maar ook van andere vormen van exploitatie. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind worden aangepakt en een adequate verzorging bereikt wordt.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 36 IVRK: •
De Staat dient het kind te beschermen tegen alle vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ en artikel 37 IVRK: Artikel 37 IVRK is kort gezegd het artikel waarin aan de Staten de verplichting wordt opgelegd het kind te beschermen tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf 102
en
onmenselijke
behandeling.
De
relatie
tot
de
ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequate verzorging’ ligt in het feit dat indien de staat niet de juiste maatregelen neemt ter bescherming van het kind tegen deze bestraffingen en behandelingen, de Staat faalt en er schade wordt toegebracht aan de gezondheid en het fysiek welbevinden van het kind en derhalve schade wordt berokkend aan de adequate verzorging. Daarnaast moet een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid worden behandeld, zo stelt artikel 37 sub c IVRK. Zonder gezond en fysiek welbevinden tijdens vrijheidsberoving is er geen sprake van menselijkheid en eerbied voor de waardigheid. Ook dan mist er een adequate verzorging.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequate
verzorging’ in relatie tot artikel 37 IVRK: •
Een kind wordt niet onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
•
De doodstraf of een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar.
•
Een kind wordt niet op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid beroofd.
•
Aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet, als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur.
•
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd dient met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid behandelt te worden
•
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd moet worden gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind is om het wel te doen.
•
De Staat waarborgt het recht van het kind om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
2. Veilige fysieke directe omgeving: Een veilige fysieke directe omgeving biedt lichamelijke bescherming aan het kind. Dat betekent afwezigheid van gevaar in de woning en omgeving, afwezigheid van bedreigende toxische invloeden, afwezigheid
103
van mishandeling en afwezigheid van geweld in de omgeving van het kind.
Artikel 19 IVRK: Bescherming tegen kindermishandeling Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 19 IVRK: Het artikel dat in directe relatie staat tot de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ is artikel 19 IVRK. Een veilige fysieke directe omgeving wordt gecreëerd wanneer het kind in ieder geval beschermd wordt tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijk of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie. In tegenstelling tot de pedagogische ontwikkelingsvoorwaarde geeft artikel 19 IVRK aan wie het kind in een onveilig fysieke directe omgeving moeten hebben gebracht, namelijk de ouder(s), wettelijke voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. Hieruit volgt dat het gaat om geweld binnen de huiselijke sfeer, dus om geweld in de directe omgeving. Een veilige fysieke directe omgeving dient echter ook buiten de huiselijke sfeer gewaarborgd te worden, zo volgt uit de zinsnede ‘iemand anders die de zorg voor het kind heeft’. Ook binnen private of publieke instellingen dient met dus een veilige en fysieke omgeving te garanderen (blz. 161 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 19 IVRK: •
De Staat dient passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om voor het kind een veilig fysieke directe omgeving te creëren. Deze maatregelen bestaan uit doeltreffende procedures voor de invoering van sociale programma’s, procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling en indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.
Artikel 20 IVRK: Bescherming van kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien 104
Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 20 IVRK: Kinderen die niet bij de ouders kunnen blijven of geen ouders hebben, moeten op een andere wijze in een veilige fysieke directe omgeving worden gebracht. Zij hebben een andere vorm van zorg nodig en de Staat dient deze te waarborgen. Indien een veilige fysieke directe omgeving niet binnen huiselijke sfeer gegarandeerd kan worden dan zal het kind deze veiligheid buiten het gezin geboden moeten worden door middel van plaatsing in een pleeggezin, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie of plaatsing in een geschikte instelling voor kinderopvang.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
De Staat dient bijzondere bescherming en bijstand aan het kind te verlenen dat niet in zijn of haar eigen gezin kan opgroeien, om het zo in een veilige fysieke directe omgeving te brengen.
•
De Staat moet bij het vinden van een veilige fysieke directe omgeving rekening houden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond betreft de taal.
Artikel 23 IVRK: Bijzondere zorg voor gehandicapten Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 23 IVRK: Een kind dat gehandicapt is, heeft bijzondere bescherming nodig om een volwaardig en behoorlijk leven te kunnen leiden. Een veilige fysieke directe omgeving kan worden bewerkstelligd indien een situatie wordt gecreëerd waarin het kind de mogelijkheid heeft om te integreren in de maatschappij en zich persoonlijk kan ontwikkelen. Bepaalde landen kunnen niet die bijzondere zorg bieden die het kind nodig heeft om in een veilige fysieke omgeving te verkeren. Deze bijzonder zorg is van belang omdat het gehandicapte kind zonder die zorg alle andere rechten uit het IVRK niet kan uitoefenen (blz. 191 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Kan geschikte zorg voor geestelijke of lichamelijk gehandicapte kinderen in een ander land
105
niet bewerkstelligd worden dan is daarmee ook de fysieke veiligheid van het kind in het gedrang.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 23 IVRK: •
De Staat dient te erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven dient te hebben. Binnen een veilige fysieke directe omgeving moet de waardigheid van het kind worden verzekerd, zijn zelfstandigheid
worden
bevorderd
en
actieve
deelneming
aan
het
gemeenschapsleven makkelijker worden gemaakt. •
De Staat moet bijzondere zorg aan het gehandicapte kind geven en bijstand die is aangevraagd en die passend is gezien de gesteldheid van het kind en de omstandigheden van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. Deze bijstand dient waar mogelijk gratis te worden verleend.
Artikel 24 IVRK: Recht op gezondheidszorg Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 24 IVRK: Behandeling van het kind draagt bij aan een veilige fysieke directe omgeving. Een veilige fysieke omgeving kan niet worden gerealiseerd wanneer het kind onthouden wordt van gezondheidszorg. De relatie tussen veiligheid en gezondheid is met name van belang als het gaat om het bepaalde in artikel 24 lid 3 IVRK; traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor het kind. Bepaalde praktijken, zoals meisjesbesnijdenis, vinden in bepaalde landen op grote schaal plaats. De rechter dient bij zijn beslissing om een kind al dan niet een verblijfsvergunning toe te kennen rekening te houden met deze schadelijke praktijken die de veilige fysieke directe omgeving van het kind in gevaar brengen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 24 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind te erkennen op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van
106
ziekte en het herstel van de gezondheid. De toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg dient door de Staat te worden gewaarborgd. •
Doeltreffende en passende maatregelen dienen door de Staat genomen te worden om traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid voor het kind af te schaffen.
Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 27 IVRK: Een veilige fysieke directe omgeving staat in nauw verband tot het hebben van een toereikende levensstandaard. Kinderen hebben het recht op een levenstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Zoals beschreven bij de conditie ‘adequate verzorging’ zijn huisvesting, voedsel en kleding in ieder geval noodzakelijk voor een toereikende levensstandaard. Dit is niet alleen van belang voor een adequate verzorging, maar ook om een veilige fysieke omgeving van het kind te bewerkstelligen. De veiligheid van de kinderen komt in het gedrang wanneer een toereikende levenstandaard niet geboden kan worden. Tekort aan voedsel, kleding of ontruiming van een woning levert een onveilige situatie voor de kinderen op. (Zie general comment nr. 4).
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
Het is allereerst aan de ouders om te zorgen voor een toereikende levenstandaard. Op de Staat rust een secundaire plicht om bijstand te verlenen. De Staat heeft bij vruchteloos gebleven inspanningen van de ouders de plicht om bijstand te verlenen door te voorzien in programma’s van materiële bijstand en ondersteuning met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting om zo een veilige fysieke omgeving te waarborgen.
Artikel 28 lid 2 IVRK: Recht op onderwijs Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 28 IVRK: 107
Een veilige fysieke directe omgeving dient overal en te allen tijde gerealiseerd te worden, zo ook binnen het onderwijs. In artikel 28 IVRK over het recht op onderwijs wordt hiernaar verwezen. In lid 2 van artikel 28 draait het om menselijke waardigheid bij discipline op scholen. Deze menselijke waardigheid houdt in dat lijfstraffen verboden zijn, maar ook onbehoorlijk, denigrerend en grof gedrag door de docent(e) ten opzichte van het kind (blz. 237 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Waardering van de menselijke waardigheid draagt bij aan een veilige fysieke directe omgeving.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 28 IVRK: •
De Staat dient passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming met het IVRK.
Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 32 IVRK: Een manier waarop het kind in een veilige fysieke directe omgeving komt te verkeren is bescherming tegen economische exploitatie, tegen het verrichten van werk dat gevaarlijk is, de opvoeding van het kind zal verhinderen of werk dat schadelijk is voor de
gezondheid of
de
lichamelijke,
geestelijke,
intellectuele,
zedelijke
of
maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Tegen deze vormen van werk dient de Staat het kind te beschermen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 32 IVRK: •
De Staat moet wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein nemen om het kind te beschermen tegen aantasting van zijn of haar veilige fysieke directe omgeving. Voor toelating tot betaald werk moet de Staat een minimumleeftijd of minimumleeftijden voorschrijven. Daarnaast dienen zij voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden. Ook zal de Staat passende straffen of anderen maatregelen moeten nemen om kinderarbeid tegen te gaan.
108
Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 33 IVRK: De veilige fysieke directe omgeving kan op verschillende wijzen worden aangetast. Een middel dat de veilige fysieke directe omgeving van het kind kan aantasten zijn drugs. Artikel 33 IVRK spreekt van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Daarbij dient het kind beschermt te worden tegen het werken in de illegale productie van en de sluikhandel in deze middelen en stoffen. Met name kinderen zijn ontvankelijk voor de schadelijke effecten van drugs, doordat zij daar fysiek en mentaal extra kwetsbaar voor zijn (blz. 267 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Indien het kind hier niet voldoende tegen wordt beschermd, levert dit een schending van artikel 33 IVRK op.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 33 IVRK: •
De Staat dient alle passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wettelijke,
bestuurlijke
en
sociale
maatregelen
en
maatregelen
op
onderwijsterrein, om kinderen tegen illegaal gebruik van verdovende middelen, psychotrope stoffen en inschakeling bij de productie en handel in deze middelen, te beschermen.
Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 34 IVRK: Artikel 34 IVRK staat in nauw verband met artikel 19 IVRK. Artikel 19 is echter breder van opzet daar op de Staat niet alleen de verplichting wordt gelegd om het kind te beschermen tegen seksueel misbruik, maar tegen alle vormen van misbruik en verwaarlozing (blz. 584 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Op grond van artikel 34 IVRK heeft het kind het recht beschermd te worden tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Een veilige fysieke omgeving kan niet bereikt worden wanneer het kind onderhevig is aan vormen van seksueel misbruik.
109
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 34 IVRK: •
De Staat moet passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen nemen om te voorkomen dat: o Een kind wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten. o Kinderen in de prostitutie terechtkomen of voor andere onwettige praktijken worden geëxploiteerd. o Kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografische materiaal.
Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 36 IVRK: Door exploitatie van kinderen wordt een veilige fysieke directe omgeving niet bereikt. Verschillende vormen van exploitatie die veiligheid in de weg staan, worden genoemd in de artikelen 32 tot en met 34 IVRK. Extra bescherming voor het kind, om in een veilige fysieke omgeving te geraken, biedt artikel 36 IVRK. Dit artikel gaat over alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 36 IVRK: •
De Staat dient het kind te beschermen tegen alle vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ en artikel 37 IVRK: Foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf en onmenselijke behandeling staan niet gelijk aan een veilige fysieke directe omgeving. De Staat dient deze vormen van onveiligheid dan ook uit te weg te gaan dan wel te voorkomen. Aanhouding, 110
inhechtenisneming of gevangenneming zijn toegestaan maar kunnen de veilige fysieke directe omgeving van het kind in gevaar brengen. Het IVRK heeft daarom ook bepaald dat deze maatregelen slechts als uiterste maatregel mogen worden opgelegd en voor de kortst mogelijke passende duur. Als uiterste maatregel betekent dat er geen alternatieven zijn. De Staat dient te motiveren dat er geen alternatieven aanwezig zijn. Ten tweede dient de duur van de aanhouding, inhechtenisneming of gevangenhouding niet overschreden te worden. Overschrijding van de termijn kan de veilige fysieke directe omgeving van het kind aantasten. Wanneer een kind van zijn of haar vrijheid is beroofd, dient het met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid behandeld te worden. Het kind moet bij vrijheidsberoving gescheiden worden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind is om het tezamen met volwassenen te plaatsen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘veilige fysieke directe omgeving’ in relatie tot artikel 34 IVRK: •
Een kind wordt niet onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
•
De doodstraf of een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar.
•
Een kind wordt niet op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid beroofd.
•
Aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet, als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur.
•
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, dient met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid behandeld te worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd.
•
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd moet worden gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind is om het wel te doen.
•
De Staat waarborgt het recht van het kind om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
111
3. Affectief klimaat: Geborgenheid, steun en begrip van de ouder, passend bij het kind en tot uiting komend in de relatie die het kind met zijn ouder heeft.
Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 9 IVRK: Om als ouder geborgenheid, steun en begrip te kunnen bieden dient het bij de kinderen te zijn. Een kind mag dan ook niet van de ouders gescheiden worden tegen zijn of haar wil, tenzij scheiding in het belang van het kind is. Wanneer het kind gescheiden leeft van de ouders kunnen de ouders ook zorgen voor een affectief klimaat. Dit alleen dan wanneer er regelmatig de mogelijkheid is voor rechtstreekse persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 9 IVRK: •
De Staat dient te waarborgen dat het kind niet opeens wordt gescheiden van zijn of haar ouders, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van misbruik of verwaarlozing door de ouders of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
•
Indien het kind gescheiden leeft van de ouders, moet er ook de mogelijkheid zijn voor de ouders het kind een affectief klimaat te bieden door het onderhouden van persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten.
Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 10 IVRK: In tegenstelling tot artikel 9 IVRK, welk artikel geldt voor binnenlandse situaties, geldt artikel 10 IVRK voor situaties waarin ouders en kind ieder in een ander land verblijven. Het artikel heeft dus betrekking op internationale situaties. Om als ouder het kind geborgenheid, steun en begrip te kunnen bieden is het belangrijk dat het kind bij de ouder is. De Staat dient daarvoor gezinshereniging mogelijk te maken. Net als artikel 9 IVRK, wijst artikel 10 IVRK op het belang van 112
het kind om persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten tussen ouders en kind. Zonder deze mogelijkheid zal een kind dat gescheiden van de ouders leeft niet voldoende/geen geborgenheid, steun en begrip van de ouders ervaren en wordt een affectief klimaat niet bereikt.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 10 IVRK: •
Om als ouder het kind geborgenheid, steun en begrip te kunnen geven dient de Staat een aanvraag voor gezinshereniging met welwillendheid, menselijkheid en spoed te behandelen. Het indienen van zo’n aanvraag mag geen nadelige gevolgen voor de aanvragers en hun familieleden hebben.
•
De Staat moet het recht van het kind en van zijn ouders eerbiedigen om welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan.
Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 19 IVRK: Het komt voor dat de ouders het kind geen geborgenheid, steun en begrip geven. Dit is het geval wanneer er bijvoorbeeld sprake is van kindermishandeling (de term kindermishandeling gebruiken we in deze context ook als sprake is van verwaarlozing).
Ouders
dienen
het
kind
bescherming
te
bieden
tegen
kindermishandeling. Lukt het de ouders niet om het kind hier tegen te beschermen dan dient de Staat in te grijpen en er voor te zorgen dat er weer een voldoende affectief klimaat wordt bereikt.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 19 IVRK: •
De Staat dient passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om zo een affectief klimaat voor het kind te bewerkstelligen. Deze maatregelen bestaan uit doeltreffende procedures voor de invoering van sociale programma’s, procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing,
113
onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling en indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.
Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 20 IVRK: Indien de ouders niet kunnen zorgen voor een affectief klimaat, dient de Staat bij te springen. In het geval dat het kind geen gezin heeft of wanneer het kind niet meer in zijn of haar gezin kan verblijven, heeft het bijzondere bescherming en bijstand van de Staat nodig om weer in een affectief klimaat te komen. Hiervoor is een andere vorm van zorg noodzakelijk. Als het kind geen affectief klimaat van de ouders krijgt of kan krijgen, dan moet er een affectief klimaat worden gecreëerd buiten het gezin waartoe het kind verblijft en waarbij rekening wordt gehouden met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft taal. Een situatie die hieraan tegemoet komt zal het meest kunnen zorgen voor geborgenheid, steun en begrip. Een wijze waarop het kind, dat geen geborgenheid, steun en begrip van zijn of haar ouders krijgt, dit affectieve klimaat weer kan ervaren, is plaatsing in een pleeggezin, kafalah volgens Islamitisch recht, of plaatsing in een geschikte instelling voor kinderzorg.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
De Staat dient bijzondere bescherming en bijstand te verlenen aan kinderen die geen geborgenheid, steun en begrip kind van een ouder krijgen. Daarvoor dient een andere vorm van zorg te worden verleend.
•
De Staat dient rekening te houden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft taal.
Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 27 IVRK: Om als ouder het kind voldoende geborgenheid, steun en begrip te kunnen geven, moet er een levensstandaard zijn die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Zonder een 114
toereikende levensstandaard wordt het bieden van een affectief klimaat bemoeilijkt. Zonder eten, kleding en een huis om in te wonen zal het kind weinig geborgenheid voelen. Ouders moeten deze geborgenheid geven aan het kind, maar het lukt hen niet altijd om dit te bewerkstellingen, bijvoorbeeld omdat hun financiële middelen niet toereikend zijn. Het is dan aan de Staat om ervoor te zorgen dat een toereikende levensstandaard bereikt wordt en ouders weer kunnen zorgen voor een affectief klimaat voor hun kinderen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
Wanneer het de ouders niet lukt om hun kinderen een toereikende levenstandaard te bieden en daardoor het bieden van een affectief klimaat bemoeilijkt wordt, rust op de Staat de verplichting om de ouders hierbij te helpen. Een manier om de ouders te helpen bij het bieden van een affectief klimaat is het voorzien in programma’s van materiële bijstand en ondersteuning met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
•
De Staat dient passende maatregelen te nemen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland.
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ en artikel 37 IVRK: Aan een affectief klimaat kan niet worden voldaan wanneer een kind wordt onderworpen aan foltering, de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf. Ouders kunnen dan op geen enkele wijze zorgen voor geborgenheid, steun en begrip. Wanneer een kind van zijn vrijheid is beroofd wordt het moeilijk om als ouder het kind een affectief klimaat te bieden. Artikel 37 sub c IVRK bepaalt daarom ook dat het kind het recht heeft om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
115
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘affectief klimaat’ in relatie tot artikel 37 IVRK: •
Een kind wordt niet onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
•
De doodstraf of een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar.
•
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd dient met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid behandeld te worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd.
•
De Staat waarborgt het recht van het kind om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
4. Ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur: -
Voldoende regelmaat in het leven van alledag.
-
Aanmoediging, stimulering, geven van instructie en het stellen van realistische eisen.
-
Het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels.
-
Het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind.
-
Het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over structuur te (leren) onderhandelen.
-
Het kind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen.
Artikel 12 IVRK: Horen van het kind Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 12 IVRK: Om het kind voldoende ruimte te laten voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, moet het de mogelijkheid hebben om de mening vrijelijk
116
te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen. Aan de mening van het kind dient op grond van artikel 12 IVRK passend belang te worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 12 IVRK: •
De Staat dient te verzekeren dat elk kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht heeft om deze mening vrij te uiten in alle zaken die hem of haar aangaan.
Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 13 IVRK: Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur hangt nauw samen met de vrijheid van meningsuiting. Zonder de vrijheid van meningsuiting kan het kind zijn of haar wensen niet naar buiten brengen en heeft het geen vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 13 IVRK: •
De Staat moet verzekeren dat het kind de vrijheid heeft inlichtingen en denkbeelden van welke aard dan ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
Artikel 14 IVRK: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 14 IVRK: Net als artikel 12 en 13 IVRK, dient er ook vrijheid van geweten te zijn om zo als kind de eigen wensen naar buiten te brengen. Daarbij wordt in artikel 14 IVRK een duidelijke verwijzing naar de ouders gemaakt. Ouders bieden het kind een ondersteunende opvoedingsstructuur wanneer zij het kind aanmoedigen, stimuleren, 117
instructies geven en realistische eisen stellen. Bij de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst komt het kind ook in een ondersteunende opvoedingsstructuur te verkeren wanneer de ouders het kind leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Uit artikel 14 IVRK volgt dus niet alleen dat het kind ruimte voor de eigen wensen moet worden geboden, maar ook de rol van de ouders. De rol van de ouders is, net zoals bij artikel 5 IVRK, gelegen in het geven van leiding en begeleiding om zo een ondersteunende opvoedingsstructuur te kunnen bieden (blz. 130 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 14 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te eerbiedigen.
•
De Staten dienen de rechten en plichten van de ouders/wettige voogden te eerbiedigen om het kind te leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 18 IVRK: Ouders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Zij dienen er dus voor te zorgen dat het kind een ondersteunende opvoedingsstructuur heeft. Door gezamenlijk de verantwoordelijkheid van het kind op zich te nemen, kan het kind een sterker gevoel van geborgenheid voelen, dan wanneer een ouder alleen de verantwoordelijkheid van het kind op zich neemt. Bij deze eerste verantwoordelijkheid van de ouders gelden ook verplichtingen voor de Staat. De Staat dient bijstand te verlenen bij het bieden van deze ondersteunende opvoedingsstructuur. Niet alleen de ouders dienen het kind dus te ondersteunen. Ook de Staat heeft hier een taak in wanneer het ouders alleen niet lukt.
118
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 18 IVRK: •
De Staat moet de erkenning van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind dragen, verzekeren.
•
De Staat dient passende bijstand aan ouders en wettige voogden te verlenen bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen, en waarborgen de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg.
Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 27 IVRK: Net als artikel 18 IVRK wordt in artikel 27 IVRK de primaire verantwoordelijkheid voor het bieden van een ondersteunende opvoedingsstructuur neergelegd bij de ouders. Om deze opvoedingsstructuur te kunnen bieden moet er een levensstandaard zijn die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Zonder een toereikende levensstandaard kan niet gewerkt worden aan het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels, het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind en het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over structuur te (leren) onderhandelen. De Staat dient bij te springen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen bij deze opvoedingsstructuur.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
De ouders hebben de primaire verantwoordelijkheid om het kind een ondersteunende opvoedingsstructuur te bieden. Dit kan slechts wanneer het kind een toereikende levenstandaard heeft. Lukt het de ouders niet om een toereikende levenstandaard te creëren voor het kind, welke bijdraagt aan een
119
ondersteunend opvoedingsklimaat, dan dient de Staat bij te springen door het nemen van passende maatregelen.
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ en artikel 37 IVRK: Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd kan niet zonder een ondersteunend opvoedingsklimaat. Ook dan dient er voldoende ruimte aan het kind te worden gelaten voor de eigen wensen. Artikel 37 sub c IVRK verwijst naar de behandeling met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid aan de menselijke persoon. Rekening dient te worden gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur’ in relatie tot artikel 37 IVRK: •
Een kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, moet met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid aan de menselijke persoon worden behandeld, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd.
5. Adequaat voorbeeldgedrag ouder: Het kind neemt gedrag, optreden, normen en waarden van zijn ouders over die nu en later van belang zijn.
Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 9 IVRK: Om als kind gedrag, optreden, normen en waarden van zijn ouders over te kunnen nemen dient het bij de ouders te verblijven, dan wel regelmatig met hen persoonlijk contact te hebben. Artikel 9 lid 1 IVRK verwijst naar het belang om niet gescheiden te worden van de ouders. In lid 3 is bepaald dat kinderen die gescheiden zijn van de ouders op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met
120
beide ouders moeten kunnen onderhouden. Alleen dan is er de mogelijkheid om adequaat voorbeeldgedrag over te nemen. Het kan echter zo zijn dat het niet wenselijk is om gedrag en optreden van de ouders over te nemen. Dit is in ieder geval zo wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders. In dat geval is het in het belang van het kind om gescheiden te worden van de ouders. Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 9 IVRK: •
De Staat moet waarborgen dat het kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen zijn wil, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van misbruik of verwaarlozing door de ouders of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
•
De Staat moet het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden eerbiedigen, om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 18 IVRK: Ouders hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Hieronder valt ook het bijbrengen van normen en waarden en het overnemen van gedrag en optreden van de ouders door het kind. De Staat moet bijstand verlenen om de ouders te ondersteunen bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden. Adequaat voorbeeldgedrag behoort tot de verantwoordelijkheden van de ouders en de Staat dient alleen dan bij te springen indien het kind bescherming nodig heeft en de ouders advies en informatie nodig hebben over hun verantwoordelijkheden
(blz.
152
Handboek
Internationaal
Jeugdrecht).
Bij
inadequaat handelen dient de Staat ondersteuning te bieden.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 18 IVRK: 121
•
De Staat dient de ouders passende bijstand te verlenen bij de uitoefening van de verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen. Zij moeten de ouders helpen bij hun voorbeeldfunctie.
Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 19 IVRK: Adequaat voorbeeldgedrag door de ouders betekent in ieder geval afwezigheid van kindermishandeling. Indien ouders zich schuldig maken aan lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik dan dient het kind hiertegen beschermd te worden. Op deze wijze kunnen kinderen geen waarden en normen overnemen wegens gebrek aan een adequaat voorbeeld in hun leven.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 19 IVRK: •
De Staat dient passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen wanneer ouders geen adequaat voorbeeld voor hun kind kunnen zijn, zich uitende in een vorm van kindermishandeling. Deze maatregelen bestaan uit doeltreffende procedures voor de invoering van sociale programma’s, procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling en indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.
Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen exploitatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 32 IVRK: Het kind dient niet onderworpen te worden aan economische uitbuiting en werk dat schadelijk is voor de gezondheid, scholing of ontwikkeling van het kind. Het kind moet worden beschermd tegen kinderarbeid. Ouders dienen het kind hier dan ook voor te behoeden door een adequaat voorbeeld te zijn. Een kind moet naar school 122
kunnen gaan en geen werk verrichten dat schadelijk is voor het kind of de opvoeding van het kind zal verhinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 32 IVRK: •
De Staat moet wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein nemen om ouders als adequate voorbeelden te laten fungeren in het leven van hun kind.
Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 33 IVRK: Een situatie waarin drugs aanwezig zijn, dient ontweken te worden om zo als ouder het kind normen en waarden te leren. Illegaal gebruik van verdovende middel en psychotrope stoffen dienen afwezig te zijn.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 33 IVRK: •
De Staat dient alle passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wettelijke,
bestuurlijke
en
sociale
maatregelen
en
maatregelen
op
onderwijsterrein, om kinderen tegen illegaal gebruik van verdovende middelen, psychotrope stoffen en inschakeling bij de productie en handel in deze middelen, te beschermen.
Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 34 IVRK: Artikel 34 is net als de andere beschermingsartikelen 19, 32, 33 en 36 IVRK een artikel dat aangeeft waartegen het kind beschermd moet worden. Ouders dienen seksuele exploitatie en seksueel misbruik af te keuren en het kind hiervoor te
123
behoeden. Adequaat gedrag van de ouders moet er toe leiden dat kinderen niet seksueel worden misbruikt of in de prostitutie terechtkomen.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 34 IVRK: •
De Staat moet passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen nemen om te voorkomen dat:
-
Een kind wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten.
-
Kinderen in de prostitutie terechtkomen of voor andere onwettige praktijken worden geëxploiteerd.
-
Kinderen
worden
geëxploiteerd
in pornografische
voorstellingen en
pornografische materiaal.
Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 36 IVRK: De artikelen 32 t/m 34 hebben vormen van exploitatie genoemd waartegen het kind beschermd moet worden. Artikel 36 geeft in nog ruimere vorm aan dat wanneer ouders gedrag, optreden vertonen die een link hebben met exploitatie, welke schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind, zij niet als voorbeeldfunctie voor het kind fungeren. Elke vorm van exploitatie die schadelijk is voor het kind dient voorkomen te worden door als ouder het kind hierover in te lichten en tegen te beschermen.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 36 IVRK: •
De Staat dient het kind te beschermen tegen alle vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf
124
Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 37 IVRK: Het kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, heeft baat bij ouders die een adequaat voorbeeld zijn. Deze kinderen dienen te worden geïnformeerd over de waarden en normen, om zo te voorkomen dat het kind opnieuw gedrag zal vertonen dat een reden kan zijn voor opsluiting. Het kind moet daarom contact met de ouders kunnen onderhouden. Door correspondentie en bezoeken van de ouders wordt ouders de mogelijkheid geboden om een adequaat voorbeeld te zijn voor hun kinderen.
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag ouder’ in relatie tot artikel 37 IVRK: •
De Staat waarborgt het recht van het kind om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
6. Interesse: Het tonen van belangstelling voor het kind en zijn leefwereld door de ouder.
Artikel 12 IVRK: Horen van het kind Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ en artikel 12 IVRK: Het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, heeft het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, zo geldt dit ook binnen een gezinssituatie. Door als ouder het kind de ruimte te geven zijn of haar mening te verkondigen wordt belangstelling voor het kind getoond. Het kind wordt serieus genomen door naar de mening te vragen bij zaken die het kind aangaan. Op deze manier wordt achterhaald wat het kind wil en wat er in zijn of haar leefwereld speelt.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ in relatie tot artikel 12 IVRK: •
De Staat dient te verzekeren dat elk kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht heeft om deze mening vrij te uiten in alle zaken die hem of haar aangaan. Aan de mening van het kind moet passend belang worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. 125
Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ en artikel 13 IVRK: Het tonen van belangstelling voor het kind gaat gepaard met de vrijheid van meningsuiting die aan het kind toekomt. Zonder de vrijheid van meningsuiting van het kind kan de wereld waarin het kind leeft niet achterhaald worden. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ in relatie tot artikel 13 IVRK: •
De Staat moet verzekeren dat het kind de vrijheid heeft inlichtingen en denkbeelden van welke aard dan ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
Artikel 14 IVRK: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ en artikel 14 IVRK: Doordat het kind vrijheid van gedachte en geweten heeft, kan tegemoet gekomen worden aan de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’. Wanneer de ouder belangstelling toont voor het kind, moet het kind wel de vrijheid hebben om de eigen gedachten naar buiten te kunnen brengen. Door vrijheid van gedachte en geweten kan in de leefwereld van het kind worden gekeken.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ in relatie tot artikel 14 IVRK: •
De Staat moet verzekeren dat het kind de vrijheid heeft inlichtingen en denkbeelden van welke aard dan ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
Artikel 17 IVRK: Toegang tot massamedia Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ en artikel 14 IVRK:
126
Zoals aangegeven bij artikel 13 IVRK is vrijheid van meningsuiting van belang om in de leefwereld van het kind te kijken. Echter, wanneer het kind geen toegang heeft tot informatie is er ook geen mogelijkheid voor het kind om de eigen mening te vormen (blz. 144 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Artikel 17 IVRK maakt het mogelijk dat het kind zijn gedachten, mening, gevoelens etc. kan uiten door het tot zich nemen van informatie. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ in relatie tot artikel 17 IVRK: •
De Staat dient de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verzamelen die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming met de strekking van artikel 29 IVRK. De Staat dient internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen.
•
De Staat moet de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aanmoedigen.
•
De Staat dient de massamedia aan te moedigen en in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort.
•
De Staat dient verder de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn.
Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ en artikel 27 IVRK: In artikel 27 IVRK wordt het recht van het kind erkend op een levenstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Een levenstandaard waarbij het niet mogelijk is om als kind zijn of haar leefwereld duidelijk te maken aan de ouders kan niet toereikend worden genoemd. Ouders hebben de primaire verantwoordelijkheid om te zorgen voor die levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het tonen van belangstelling voor het kind is essentieel om te achterhalen of
127
de levensomstandigheden waarin het kind zich bevindt wel toereikend bevonden kunnen worden.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘interesse’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
Ouders dienen te zorgen voor levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Daartoe hoort ook het tonen van interesse in het kind door de ouders. Indien het ouders niet lukt om deze levensomstandigheden te waarborgen dan wel te bewerkstellingen, dient de Staat bij te springen. Op de Staat rust dan de secundaire plicht om passende maatregelen te nemen om ouders te helpen bij het creëren van een toereikende levensstandaard voor het kind.
7. Continuïteit in de opvoeding en verzorging, toekomstperspectief: Een ouder verzorgt het kind en voedt het op zodanig dat er hechting optreedt. Het basisvertrouwen dat ontstaat wordt in stand gehouden door de beschikbaarheid van de ouder. Het kind ervaart een toekomstperspectief
Artikel 7 IVRK: Recht op naam, nationaliteit en ouders Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 7 IVRK: De ontwikkelingsvoorwaarde continuïteit in de opvoeding en verzorging staat in directe relatie tot artikel 7 IVRK. Dit artikel geeft weer waar het bij de ontwikkelingsvoorwaarde om draait. Een ouder kan het kind pas verzorgen en opvoeden waardoor hechting ontstaat, indien de Staat het mogelijk maakt dat het kind zijn of haar ouders leert kennen en door te worden verzorgd. Het legt op de Staat de positieve verplichting dit mogelijk te maken.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 7 IVRK: •
De Staat moet het recht van het kind om zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd waarborgen in overeenstemming met hun nationale
128
recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
Artikel 8 IVRK: Recht op behoud of herstel identiteit Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 8 IVRK: In artikel 8 IVRK gaat het om het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden. Het artikel geeft aan wat in ieder geval met identiteit wordt bedoeld, namelijk nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend. Wanneer het kind zijn of haar ouders niet kent, niet door hen wordt verzorgd, heeft dit gevolgen voor de identiteit van het kind (blz. 94 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Ouders dragen bij aan de identiteitsvorming van het kind wanneer zij het kind opvoeden en verzorgen waardoor uiteindelijk hechting ontstaat. Onrechtmatige inmenging door de Staat zorgt ervoor dat het basisvertrouwen dat de ouders bieden wordt aangetast.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 8 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind om zijn of haar identiteit te behouden zonder onrechtmatige inmenging te eerbiedigen.
•
De Staat moet passende bijstand en bescherming verlenen aan een kind dat op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, om zo de identiteit snel te herstellen en ervoor te zorgen dat het basisvertrouwen dat de ouders bieden in stand wordt gelaten.
Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 9 IVRK: Een ouder kan het kind alleen opvoeden en verzorgen waardoor er hechting ontstaat indien het niet gescheiden wordt van het eigen kind. Het kind heeft op grond van artikel 9 IVRK het recht om bij zijn of haar ouders te leven (blz. 97 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Alleen wanneer er sprake is van bijvoorbeeld misbruik of verwaarlozing, wat het basisvertrouwen tussen ouders en kind aantast, moet het kind van de ouders worden gescheiden. 129
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 9 IVRK: •
De Staat dient te waarborgen dat het kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van misbruik of verwaarlozing door de ouders of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 10 IVRK: Wanneer ouders en kind ieder in een ander land verblijven is er geen continuïteit in de opvoeding en verzorging. De ouders kunnen het kind dan niet opvoeden en verzorgen. Een hechtingsband ontstaat niet en aan basisvertrouwen kan niet worden gewerkt omdat de ouders niet beschikbaar zijn. Een aanvraag voor gezinshereniging moet daarom met welwillendheid, menselijkheid en spoed worden behandeld, zodat ouders en kind herenigd worden en gewerkt kan worden aan het basisvertrouwen voor de toekomst. Zowel in artikel 9 als artikel 10 IVRK draait het om de eenheid van het gezin (blz. 409 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 10 IVRK: •
De Staat dient een aanvraag voor gezinshereniging met welwillendheid, menselijkheid en spoed te behandelen zodat ouder en kind herenigd kunnen worden. Het indienen van zo’n aanvraag mag geen nadelige gevolgen voor de aanvragers en hun familieleden hebben.
Artikel 11 IVRK: Internationale ontvoering Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 11 IVRK: Er is sprake van kinderontvoering wanneer een kind door de ouder, in strijd met het gezagsrecht, van zijn gewone verblijfplaats naar een ander land wordt overgebracht of
130
na verblijf in een ander land niet meer terugkomt. In dat geval wordt de continuïteit in de opvoeding en verzorging, door de ouder die het kind ontvoert, doorbroken. Deze ouder ontneemt de andere ouder van de mogelijkheid het kind te verzorgen en op te voeden. Daarbij wordt door de ontvoering het basisvertrouwen, dat tussen de achterblijvende ouder en het kind is opgebouwd, aangetast omdat deze ouder opeens niet meer beschikbaar is. Ook tussen de ouder die ontvoert en het kind zal het basisvertrouwen beschadigd raken, omdat deze ouder het kind opeens weghaalt van de andere ouder, van zijn vertrouwde omgeving. De Staat dient daarom kinderontvoering te voorkomen. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 11 IVRK: •
De Staten moeten maatregelen nemen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland. Zij bevorderen daartoe het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het toetreden tot bestaande overeenkomsten.
Artikel 16 IVRK: Recht op gezinsleven Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 16 IVRK: Op grond van artikel 16 IVRK dient het kind beschermd te worden tegen willekeurige of onrechtmatige inmenging in het recht op gezinsleven. Uit artikel 16 IVRK volgt dat het kind recht heeft op omgang met zijn of haar ouders (blz. 141 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Wanneer de ouder het kind niet kan verzorgen en opvoeden wordt het gezinsleven doorbroken en levert dit een schending van artikel 16 IVRK op. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 16 IVRK: •
De Staat dient zich te onthouden van willekeurige of onrechtmatige inmenging in het gezinsleven van het kind.
131
Artikel 18 IVRK: Gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 18 IVRK: In artikel 18 IVRK is bepaald dat ouders de eerste verantwoordelijkheid hebben als het gaat om de opvoeding van hun kind. Volgens de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ moet het kind door de ouders worden verzorgd en opgevoed. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 18 IVRK. Het draait in artikel 18 IVRK om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders. Zij moeten dus samen voor het kind zorgen, ook na echtscheiding is dit van belang. Wanneer de gezamenlijke verantwoordelijkheid ook aanwezig is na echtscheiding wordt het basisvertrouwen tussen ouders en kind in stand gehouden. De Staat dient de ouders bij de verzorging en opvoeding ondersteuning en begeleiding te bieden. Zij moeten eveneens de continuïteit in de opvoeding en verzorging waarborgen. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 18 IVRK: •
De Staten moeten alles doen wat in hun vermogen ligt om de erkenning van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind, te verzekeren.
•
De Staat dient passende bijstand aan ouders en wettige voogden te verlenen bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen en zij waarborgen de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg.
•
De Staat dient passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat kinderen van werkende ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten en voorzieningen voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen.
Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 20 IVRK:
132
Het artikel dat het belang van continuïteit in de opvoeding en verzorging expliciet vastlegt is artikel 20 lid 3 IVRK. Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort moet missen, heeft recht op bijzondere bescherming of bijstand door de Staat. Deze zorg kan bestaan uit plaatsing van een kind in een pleeggezin, kafalah volgens Islamitisch recht, adoptie of plaatsing in een instelling voor kinderzorg. Bij deze andere vorm van zorg dient rekening te worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding. Uit dit artikel volgt dat continuïteit in de opvoeding en verzorging ook gerealiseerd moet worden wanneer het kind niet door de biologische ouders wordt verzorgd en opgevoed. De gezinsvervangende zorg moet worden aangepast op de continuïteit in de opvoeding en verzorging van het kind.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
Bij het overwegen van oplossingen voor zorg aan kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien, moet de Staat op passende wijze rekening houden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind.
Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ en artikel 27 IVRK: Wanneer continuïteit in de opvoeding en verzorging ontbreekt, ouders hun kinderen niet kunnen verzorgen en opvoeden waardoor hechting ontstaat, heeft dit consequenties voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Op de ouders rust de primaire plicht om te zorgen voor een toereikende levensstandaard. Een levenstandaard zonder continuïteit is niet toereikend. Daarvoor dient er basisvertrouwen te zijn tussen ouder en kind; de ouder moet beschikbaar zijn. De continuïteit in de opvoeding en verzorging wordt doorbroken wanneer niet kan worden gezorgd voor de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Zo kan ontruiming van de woning, te kort aan voedsel, gebrek aan kleding, de continuïteit in de opvoeding en verzorging aantasten.
133
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘continuïteit in de opvoeding en verzorging’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
De Staten nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hen ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen het recht op een toereikende levensstandaard te verwezenlijken d.m.v. programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning.
10. Sociaal netwerk: Het kind (gezin) heeft diverse steunbronnen in zijn omgeving waarop hij een beroep kan doen.
Artikel 20 IVRK: Bescherming van kinderen die niet in hun gezin opgroeien Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ en artikel 20 IVRK: Niet alle kinderen hebben ouders die als steunbron kunnen fungeren. Kinderen zonder ouders of kinderen die niet bij de ouders kunnen blijven, dienen bijzondere bescherming en bijstand van staatswege te krijgen. Een manier om het kind zonder gezin van steunbronnen te voorzien zijn plaatsing in een pleeggezin, adoptie, kafalah volgens Islamitisch recht of plaatsing in een instelling voor kinderzorg.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
Op de Staat rust de verplichting kinderen van andere steunbronnen te voorzien indien de ouders geen steunbron kunnen zijn. De Staat dient eerst te kijken of andere familieleden dan de ouders steunbron kunnen zijn (blz. 172 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
Artikel 27 IVRK: Recht op een toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ en artikel 27 IVRK: De ouders zijn de meeste directe steunbron van het kind als het gaat om het verzekeren van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. De ouders hebben de primaire verantwoordelijkheid om hier voor te zorgen. Lukt het de ouders, ondanks de nodige inspanningen, niet om een toereikende levensstandaard te verzekeren, dan dient de Staat hen ondersteuning te bieden. 134
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
De Staat heeft als taak passende bijstand en ondersteuning te bieden wanneer ouders geen volwaardige steunbron meer kunnen zijn. Doordat de Staat programma’s opricht voor materiële bijstand en ondersteuning biedt, met name als het gaat om voeding, kleding en huisvesting, kunnen de ouders weer een steunbron voor het kind zijn.
Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ en artikel 31 IVRK: Naast de ouders, familie, wettelijk verantwoordelijken en andere personen die zorgen voor het kind, zijn leeftijdsgenootjes, vrienden essentiële steunbronnen voor het kind. Spel en recreatie met andere kinderen is nodig om het kind rust te bieden in zijn of haar vrije tijd.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘sociaal netwerk’ in relatie tot artikel 31 IVRK: •
De Staat is verplicht het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven te erkennen.
11. Educatie: Het kind krijgt scholing en opleiding en de gelegenheid tot het ontplooien van talenten.
Artikel 28 IVRK: Recht op onderwijs Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 28 IVRK: Een artikel dat in directe relatie tot de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ staat is artikel 28 IVRK. Het recht op onderwijs is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van het kind (blz. 237 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Ook illegalen komt het recht op onderwijs toe. Illegalen in Nederland vallen onder de leerplichtwet en via de Koppelingswet hebben zij, totdat zij achttien worden, het recht een opleiding te beginnen. Beginnen zij net voor hun achttiende aan een opleiding, dan mag deze
135
worden afgemaakt, ondanks het tussentijds bereiken van de meerderjarigheid (blz. 243 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 28 IVRK: •
De Staat dient het recht op onderwijs op basis van gelijke kansen te verwezenlijken.
•
Op de Staat rust de verplichting primair onderwijs voor iedereen gratis beschikbaar te stellen.
•
De Staat moet verschillende vormen van voortgezet onderwijs beschikbaar stellen en toegankelijk maken. Daarbij dienen passende maatregelen te worden genomen zoals gratis onderwijs en het geven van financiële bijstand.
•
De Staat dient hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken al naar gelang zijn capaciteiten.
Artikel 29 IVRK: Onderwijsdoelstellingen Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 29 IVRK: Het artikel dat in nauwe verbinding met artikel 28 IVRK staat is artikel 29 IVRK. Hierin staan de onderwijsdoelstellingen opgesomd. Het omvat daarnaast het recht op vrijheid van onderwijs (lid 2). De pedagogische ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ spreekt niet alleen van scholing en het volgen van een opleiding, maar ook van het ontplooien van talenten. Ieder kind moet de gelegenheid worden geboden zijn of haar talenten te ontplooien. Dit is in overeenstemming met lid 1 sub a van artikel 29 IVRK.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 29 IVRK: •
De eerste doelstelling van het onderwijs staat omschreven in artikel 29 en stelt dat op de Staat de verplichting rust het onderwijs aan het kind gericht te laten zijn op een zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. Het onderwijs is dus
136
een middel voor het kind om bepaalde talenten te ontdekken of verder te ontwikkelen.
Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 31 IVRK: Niet alleen scholing en onderwijs zijn een middel om het kind in de gelegenheid te stellen zijn of haar talenten te ontplooien, maar ook het bieden van rust, vrije tijd, de mogelijkheid tot deelneming aan spel en recreatieve bezigheden en vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. Het gaat hier niet alleen om voldoende tijd om deze talenten te ontplooien, maar ook om voldoende passende ruimte (blz. 258 Handboek Internationaal Jeugdrecht). In de Verklaring inzake de Rechten van het Kind was het recht op spel en recreatie opgenomen in beginsel 7. Volgens de opstellers van dit beginsel zijn de doelstellingen van het onderwijs gelijk aan de doelen van spel en recreatie (blz. 258 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Zowel onderwijs als de mogelijkheid tot spel en recreatie zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling van het kind. Beide stimuleren het ander ook. Onderwijs biedt het kind de mogelijkheid talenten te ontplooien, terwijl spel en recreatie zorgt voor een positieve invloed als het gaat om het volgen van onderwijs door het kind doordat het kind rust en tijd voor zichzelf is gegund.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 31 IVRK: •
De Staat is verplicht het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven te erkennen.
Artikel 32 IVRK: Verbod van kinderarbeid Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 32 IVRK: Wanneer een kind verplicht wordt te werken en daardoor geen onderwijs kan genieten, komt artikel 32 IVRK in het gedrang. Het kind wordt dan ook niet in de gelegenheid gesteld zijn of haar talenten te ontplooien. Artikel 32 verwijst naar voorschriften voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden. Er dient tijd te zijn voor onderwijs en het ontwikkelen van talenten. 137
Volgens de Engelse versie van het IVRK is er niet, zoals de Nederlandse versie, een verbod op het verrichten van werk dat de opvoeding van het kind zal verhinderen, maar een verbod op werk dat de mogelijkheid tot het volgen van onderwijs door het kind zal verhinderen. Hieruit blijkt dat onderwijs essentieel is voor kinderen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 3 IVRK: •
De Staat dient bepaalde wettelijke, bestuurlijke dan wel sociale maatregelen te nemen op het gebied van onderwijs om kinderarbeid tegen te gaan
Artikel 12 IVRK: Hoorrecht van kinderen Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 12 IVRK: Het kind heeft op grond van artikel 12 IVRK het recht zijn of haar mening te vormen en het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen. Bij besluiten over het onderwijs dient het kind te worden gehoord, aangezien dit een aangelegenheid is die het kind zelf aangaat. Aan de mening van het kind dient dan passend belang te worden gehecht met inachtneming van leeftijd en rijpheid. Artikel 12 is evenals de artikelen 13, 14, 15 en 17 IVRK een participatierecht. Het onderwijs dient ruimte te maken voor deze verschillende vormen van participatie binnen het onderwijs zelf. Met betrekking tot artikel 12 IVRK is de leerlingenraad een voorbeeld van een mogelijkheid voor het kind om zijn of haar mening te uiten binnen het onderwijs.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 12 IVRK: •
De Staat dient te verzekeren dat elk kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen het recht heeft om deze mening vrij te uiten in alle zaken die hem of haar aangaan.
Artikel 13 IVRK: Vrijheid van meningsuiting Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 13 IVRK:
138
De mogelijkheid om als kind talenten te ontplooien kan alleen maar bewerkstelligd worden wanneer het daartoe de vrijheid heeft. De link tussen het ontplooien van talenten en artikel 13 IVRK ziet met name op de vrijheid van meningsuiting in de vorm van kunst of met behulp van andere media. Kinderen die in deze gebieden werkzaam zijn kunnen hun talenten ontplooien doordat hen vrijheid van meningsuiting wordt geboden. Indien er geen gelegenheid wordt geboden voor het ontwikkelen van talenten dan wordt de vrijheid van meningsuiting indirect aangetast. Binnen het onderwijs dient het recht van vrijheid van meningsuiting gewaarborgd te worden.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 13 IVRK: •
De Staat moet verzekeren dat het kind de vrijheid heeft inlichtingen en denkbeelden van welke aard dan ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
Artikel 14 IVRK: Vrijheid van godsdienst Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 14 IVRK: De ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ heeft ook een link met de vrijheid van godsdienst. Zo heeft het kind de vrijheid een eigen school te kiezen. Een kind kan bijvoorbeeld niet verplicht worden naar een openbare school te gaan dan wel zich in te schrijven bij een religieus georiënteerde school. Verplichting tot het volgen van onderwijs op een specifieke school levert strijd met de vrijheid van godsdienst op. Binnen het onderwijs dient het recht van vrijheid van godsdienst gewaarborgd te worden.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 14 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te eerbiedigen.
139
Artikel 15 IVRK: Vrijheid van vereniging en vergadering Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 14 IVRK: De ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ dient ruimte voor vrijheid van vereniging en vergadering te bieden. Een studentenorganisatie is een goed voorbeeld waarin de directe link tussen educatie en vrijheid van vereniging en vergadering tot uiting komt. Ook als het gaat om de mogelijkheid talenten te ontplooien is het recht van vrijheid van vereniging en vergadering essentieel. Binnen het onderwijs dient het recht van vrijheid van vereniging en vergadering gewaarborgd te worden.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 15 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind op vrijheid van vereniging en vrijheid van vreedzame vergadering te erkennen.
Artikel 17 IVRK: Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ en artikel 17 IVRK: Onderwijs dient er toe bij te dragen dat het kind wordt voorgelicht over de rechten in het IVRK. Zonder deze informatie is het kind anders niet bekend met de rechten die het kan uitoefenen (blz. 145 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Via het onderwijs heeft het kind toegang tot informatie en media. Zonder onderwijs zal artikel 17 IVRK dan ook geschonden worden. Een goede voorlichting is essentieel voor kinderen en het onderwijs kan deze voorlichting bieden (blz. 144 Handboek Internationaal Jeugdrecht). Educatie dient het sociale, psychische en morele welzijn en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind te bevorderen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘educatie’ in relatie tot artikel 17 IVRK: •
De Staat dient de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verzamelen die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming met de strekking van artikel 29 IVRK. De Staat dient internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging,
140
uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, international en internationale bronnen. •
De Staat moet de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aanmoedigen.
•
De Staat dient de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort.
•
De Staat dient verder de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn.
•
De relatie educatie en toegang tot informatie en media legt op de overheid een positieve verplichting. Zij dient dit mogelijk te maken. Ten aanzien van de andere participatierechten, de artikelen 12 t/m 15 IVRK, dient de overheid deze rechten juist te waarborgen door zich te onthouden van optreden (blz. 145 Handboek Internationaal Jeugdrecht).
12. Omgang met leeftijdgenoten: Het kind heeft omgang met andere kinderen in gevarieerde situaties passend bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van het kind.
Artikel 31 IVRK: Vrije tijd, cultuur en recreatie Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘omgang met leeftijdgenoten’ en artikel 31 IVRK: Het artikel dat in directe relatie tot deze ontwikkelingsvoorwaarde staat is artikel 31 IVRK. Dit artikel erkent het recht van rust en vrije tijd en de mogelijkheid om te spelen en deel te nemen aan recreatieve bezigheden. Het artikel maakt ook een verwijzing naar het ontwikkelingsniveau van het kind. De mogelijkheden van spel en recreatie dienen namelijk passend te zijn bij de leeftijd van het kind.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘omgang met leeftijdsgenoten’ in relatie tot artikel 31 IVRK:
141
•
De Staat is verplicht het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven te erkennen.
13. Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving: Het kind komt in contact met andere kinderen en volwassenen van wie hij gedrag, optreden, normen en waarden kan overnemen die voor hem nu en later van belang zijn. Evenals bij het onderscheid dat in de pedagogiek wordt gemaakt tussen het creëren van een veilige fysieke omgeving binnen de gezinssituatie en in de samenleving, wordt dit onderscheid ook gemaakt als het gaat om adequaat voorbeeldgedrag. Zowel de ouders moeten adequaat voorbeeldgedrag vertonen als de samenleving. Uiteindelijk gaat het om de verplichtingen die op de Staat rusten dit adequaat voorbeeldgedrag te waarborgen. Omdat het adequate voorbeeldgedrag van de ouder in relatie tot het IVRK al is besproken en meerdere artikelen overeen komen met de artikelen die gaan over de relatie adequaat voorbeeldgedrag samenleving en het IVRK, wordt bij overlap verwezen naar de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en het desbetreffende artikel.
Artikel 17 IVRK: Recht op informatie op en toegang tot massamedia Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving’ en artikel 17 IVRK: De media dient een voorbeeldfunctie te hebben als het gaat om kinderen. Zo moeten zij passende richtlijnen maken om het kind te beschermen tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. De media moet het kind voorlichten over die ontwerpen die het sociale, psychische en morele welzijn en/of de lichamelijke en geestelijke gezondheid bevorderen. Gedrag en optreden in de media kunnen het kind op een negatieve manier beïnvloeden wanneer het sociale, psychische en morele welzijn wordt aangetast. Het ontbreekt het kind dan aan adequaat voorbeeldgedrag. Door het kind voor te lichten, te informeren over de rechten die het heeft leert het over normen en waarden in de samenleving. Toegang tot de informatie is belangrijk om deze conditie te kunnen vervullen.
142
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag in de samenleving’ in relatie tot artikel 17 IVRK: •
De Staat moet de belangrijke functie van de massamedia erkennen en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijk en geestelijke gezondheid.
•
De Staat dient de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor het welzijn van het kind.
Artikel 19 IVRK: Maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik Zie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 19 IVRK. Dit artikel geeft expliciet aan dat het kind zowel tegen de ouders als tegen andere personen in de samenleving zoals personeel van private of publieke instellingen, scholen en kinderopvang, beschermd moet worden. Zowel de ouders als de samenleving dienen een voorbeeld voor het kind te zijn en geweld, verwaarlozing en misbruik af te keuren.
Artikel 31 IVRK: Recht op ontspanning Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving’ en artikel 31 IVRK: Gedrag en optreden neemt het kind van verschillende mensen over. Van de ouders, de media, leraren, maar ook van vrienden. Door omgang met leeftijdsgenootjes kan het kind gedrag en optreden leren wat belangrijk voor het kind kan zijn in de toekomst. Artikel 31 IVRK erkent dan ook het recht op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. De mogelijkheid tot spel en recreatie biedt het kind de kans adequaat voorbeeldgedrag van leeftijdsgenootjes over te nemen en achter zijn of haar eigen normen en waarden te komen.
143
Verplichtingen
die
voortvloeien
uit
de
ontwikkelingsvoorwaarde
‘adequaat
voorbeeldgedrag in de samenleving’ in relatie tot artikel 31 IVRK: •
De Staat is verplicht het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven te erkennen.
•
De Staat moet het recht van het kind eerbiedingen om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven. Dit recht moet worden bevorderd en het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding gestimuleerd.
Artikel 32 IVRK: Bescherming tegen kinderarbeid. Zie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 32 IVRK. De Staat dient niet alleen op te treden bij inadequaat gedrag van de ouder(s) bij exploitatie van kinderarbeid, maar ook indien kinderarbeid buiten de gezinssituatie zich voordoet.
Artikel 33 IVRK: Bescherming tegen drugs Zie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 33 IVRK. De Staat dient niet alleen op te treden bij inadequaat gedrag van de ouder(s) bij drugs en de inzet van kinderen bij de verkoop van drugs, maar ook indien illegaal drugsgebruik en verkoop van drugs zich buiten de gezinssituatie voordoet.
Artikel 34 IVRK: Bescherming tegen seksueel misbruik Zie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 34 IVRK. De Staat dient niet alleen op te treden bij inadequaat gedrag van de ouder(s) bij seksueel misbruik en seksuele exploitatie, maar ook indien seksuele exploitatie en seksueel misbruik zich buiten de gezinssituatie voordoet.
Artikel 36 IVRK: Bescherming tegen overige exploitatie Z ie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 36 IVRK. De Staat dient niet alleen op te treden bij inadequaat gedrag van de ouder(s) bij overige vormen van exploitatie, maar ook indien overige vormen van exploitatie zich buiten de gezinssituatie voordoen. 144
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf Zie de conditie ‘adequaat voorbeeldgedrag ouder’ en artikel 37 IVRK. De Staat dient niet alleen op te treden bij inadequaat gedrag van de ouder(s) bij foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, maar ook indien foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen zich buiten de gezinssituatie voordoen.
14. Stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief: De omgeving verandert niet onvoorzien en plotseling. Optredende veranderingen komen aangekondigd en zijn inzichtelijk voor het kind. Identificatiefiguren en steunbronnen blijven bestaan, evenals de mogelijkheid tot het aangaan van relaties door eenheid van taal.
Artikel 8 IVRK: Recht op behoud of herstel identiteit Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 8 IVRK: Voor stabiliteit in de levensomstandigheden is het van belang dat identificatiefiguren en steunbronnen blijven bestaan. De identificatiefiguren en steunbronnen van het kind zijn veelal de ouders/familie. Het wegvallen van deze identificatiefiguren en steunbronnen levert een schending van artikel 8 IVRK op. Op grond van artikel 8 IVRK moet namelijk het recht van het kind om zijn of haar familiebetrekkingen te behouden worden erkend. Indien de Staat op willekeurige of onrechtmatige wijze ingrijpt in dit recht verandert de situatie voor het kind vaak plotseling en zijn de optredende veranderingen voor het kind weinig inzichtelijk. Stabiliteit in de levensomstandigheden dient daarom gepaard te gaan met het behoud van de familiebetrekkingen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 8 IVRK: •
De Staat dient het recht van het kind om de familiebetrekking zoals wettelijk erkend te behouden zonder onrechtmatige inmenging te eerbiedigen. 145
•
De Staat moet passende bijstand en bescherming verlenen aan een kind dat op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, om zo de identiteit snel te herstellen en opnieuw voor stabiliteit in de levensomstandigheden te zorgen.
Artikel 9 IVRK: Recht op gezinsleven Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 9 IVRK: Stabiliteit in de levensomstandigheden wordt doorbroken wanneer het kind tegen zijn of haar wil wordt gescheiden van de ouders, tenzij scheiding in het belang van het kind is. Scheiding tussen ouders en kind leidt ertoe dat identificatiefiguren en steunbronnen opeens wegvallen. Bij scheiding tussen ouders en kind dient er de mogelijkheid te zijn relaties aan te gaan door eenheid van taal. Op grond van artikel 9 lid 3 IVRK wordt het kind het recht toegekend om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten aan te gaan. Op deze manier kan stabiliteit in de levensomstandigheden ook worden bereikt wanneer ouders en kind niet samen leven. Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden’ in relatie tot artikel 9 IVRK: •
De Staat moet waarborgen dat het kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen zijn wil, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van misbruik of verwaarlozing door de ouders of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
•
De Staat moet het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden eerbiedigen, om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
Artikel 10 IVRK: Gezinshereniging Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 10 IVRK:
146
Om stabiliteit in de levensomstandigheden te bewerkstelligen dienen ouders en kind bij elkaar te zijn. Soms leven ouders en kind elk in een ander land. De steunbronnen en identificatiefiguren die het kind nodig heeft zijn dan niet in de buurt. Net als bij het recht op gezinsleven is het dan van belang dat het kind persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met de ouders aan kan gaan. Om als Staat aan de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden’ te voldoen, moeten aanvragen voor gezinshereniging met menselijkheid, welwillendheid en spoed worden behandeld.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 10 IVRK: •
De Staat dient een aanvraag voor gezinshereniging met welwillendheid, menselijkheid en spoed te behandelen zodat ouder en kind herenigd kunnen worden. Het indienen van een dergelijke aanvraag mag geen nadelige gevolgen voor de aanvragers en hun familieleden hebben.
•
De Staat dient het mogelijk te maken dat een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven, het recht hebben om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten aan te gaan met beide ouders.
Artikel 11 IVRK: Internationale Kinderontvoering Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 11 IVRK: Bij internationale kinderontvoering is er sprake van ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland. Kinderontvoering vindt veelal plaats door ouders, familieleden of anderen (blz. 111 Handboek Internationaal Jeugdrecht). De stabiliteit in de levensomstandigheden van het kind komt in het gedrang wanneer er sprake is van kinderontvoering. De omgeving van het kind verandert plotseling en de optredende veranderingen zijn vaak niet inzichtelijk voor het kind. Het kind wordt meegenomen naar een voor hem of haar onbekend land en wordt weggehaald van de ouder(s). Identificatiefiguren en steunbronnen vallen weg doordat het kind uit zijn of haar vertrouwde leefomgeving wordt gehaald en familie en vrienden niet aanwezig 147
zullen zijn in het land naar waar het kind wordt gebracht. Het kind komt in een land terecht waar het de omgeving, taal, cultuur en mensen niet kent. De mogelijkheid om relaties aan te gaan door eenheid van taal is er niet. De Staat dient te zorgen voor stabiliteit in de levensomstandigheden door kinderontvoering tegen te gaan dan wel te voorkomen.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 11 IVRK: •
De Staten moeten maatregelen nemen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland. Zij bevorderen daartoe het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het toetreden tot bestaande overeenkomsten.
Artikel 20 IVRK: Gezinsvervangende zorg Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 20 IVRK: Een kind dat tijdelijk of blijvend het gezin waartoe het behoord moet missen, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand. Veelal is er geen stabiliteit in de levensomstandigheden van deze kinderen. Identificatiefiguren en steunbronnen zijn vaak niet of in beperkte mate aanwezig. Het is dan aan de Staat om ervoor te zorgen dat deze kinderen weer een stabiel leven krijgt. De kinderen die tijdelijk of blijvend het gezin waartoe zij behoren, moeten missen krijgen een andere vorm van zorg o.a. door plaatsing in een pleeggezin, kafalah volgens Islamitisch recht, adoptie of plaatsing in een geschikte instelling voor kinderzorg. De omgeving van het kind verandert daardoor. Het is dan ook van belang dat deze omgeving niet onvoorzien en plotseling verandert en de veranderingen inzichtelijk zijn voor het kind. Er worden in artikel 20 lid 3 IVRK een aantal elementen genoemd welke als vereisten kunnen worden gezien om de stabiliteit in de levensomstandigheden te waarborgen. Zo moet de Staat bij het overwegen van oplossingen op passende wijze rekening houden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft taal. Door het in acht nemen van continuïteit in de opvoeding kan bewerkstelligd worden dat de 148
veranderingen die plaatsvinden inzichtelijk zullen zijn voor het kind en zich niet plotseling voordoen. Het feit dat op de Staat de verplichting is gelegd om rekening te houden met de achtergrond wat betreft taal duidt erop dat het kind bij plaatsing in een pleeggezin, adoptie of plaatsing in een instelling voor kinderzorg ook de mogelijkheid zal moeten kunnen hebben om relaties aan te gaan door eenheid van taal.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 20 IVRK: •
De Staat dient bijzondere bescherming en bijstand te verlenen aan kinderen die tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe zij behoren moeten missen, of als zij het kind in zijn of haar belang niet kan toestaan in het gezin te laten blijven. Daarvoor dient de Staat een andere vorm van zorg te verlenen.
•
De Staat dient rekening te houden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft taal.
Artikel 27 IVRK: Recht op toereikende levensstandaard Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 27 IVRK: Stabiliteit in de levensomstandigheden is nauw verbonden met het recht op een toereikende levensstandaard. In artikel 27 lid 2 IVRK staat dat ouders de primaire verantwoordelijkheid hebben om te zorgen voor de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Om te zorgen dat er stabiliteit is in de levensomstandigheden zal het kind een levensstandaard moeten hebben welke toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Ouders moeten deze verantwoordelijkheid naar vermogen en binnen de grenzen van de financiële mogelijkheden uitoefenen. Op de Staat rust een secundaire verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid bestaat uit het voorzien in programma’s voor materiële bijstand en het bieden van ondersteuning met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. Bij gebrek aan o.a. voedsel en kleding of behoorlijke huisvesting is er geen stabiliteit in de levensomstandigheden.
149
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 27 IVRK: •
Op de Staat rust de secundaire verantwoordelijkheid passende maatregelen te nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen het recht op een toereikende levensstandaard te verwezenlijken en voorzien in programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
Artikel 30 IVRK: Minderheden Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 30 IVRK: Op grond van artikel 30 IVRK wordt aan kinderen uit minderheidsgroepen het recht toegekend de eigen cultuur te beleven, de eigen godsdienst te belijden en de eigen taal te kunnen spreken. Hier is een directe link te trekken met de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden, toekomstperspectief’. Door middel van dit artikel wordt het kinderen uit minderheidsgroepen mogelijk gemaakt relaties met anderen aan te gaan door eenheid van taal om zo stabiliteit in de levensomstandigheden te waarborgen. Het kind uit een minderheidsgroep heeft een eigen taal, cultuur en godsdienst. De mogelijkheid om deze te kunnen uitoefenen in een land waar zij tot een minderheid behoren, draagt bij aan een zekere stabiliteit.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ in relatie tot artikel 30 IVRK: •
Het kind dat tot een etnische of godsdienstige minderheid, taalminderheid of tot de oorspronkelijke bevolking hoort, wordt niet het recht ontzegd tesamen met andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar eigen godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te bedienen.
150
Artikel 37 IVRK: Bescherming tegen foltering, doodstraf en levenslange gevangenisstraf Relatie tussen de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden en toekomstperspectief’ en artikel 37 IVRK: Aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind moet volgens artikel 37 sub b IVRK in overeenstemming met de wet geschieden en slechts gehanteerd worden als uiterste maatregel en voor de korst mogelijke passende duur. Inhechtenisneming en gevangenneming zijn ingrijpend voor een kind. De wet hanteert daarom de waarborgen genoemd in sub b. Het mag slechts al uiterste maatregel worden gehanteerd. Het kind moet dan niet onnodig lang worden vastgehouden. In dat geval zal stabiliteit niet gegarandeerd kunnen worden. Wordt een kind van zijn of haar vrijheid beroofd dan dient de Staat ervoor te zorgen dat tijdens die vrijheidsberoving het kind toch in stabiele levensomstandigheden kan verkeren. Tijdens de vrijheidsberoving heeft het kind recht om contact te onderhouden met de ouders door middel van correspondentie en bezoeken. Op deze wijze blijven identificatiefiguren en steunbronnen in het leven van het kind aanwezig.
Verplichtingen die voortvloeien uit de ontwikkelingsvoorwaarde ‘stabiliteit in de levensomstandigheden’ in relatie tot artikel 37 IVRK: •
Aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet, als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur.
•
De Staat waarborgt het recht van het kind om contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken.
151
152
Bijlage 5 VSPS-scores jongens en meisjes uit asielzoekersgezinnen afgezet tegen de normgegevens algemene jeugd in de jeugdzorg Tabel 6 Toelichting op de VSPS
Gemiddelde
Gemiddelde
Algemene
meisjes
jongens
jeugd in de
N=18
N= 25
jeugdzorg N= 415
Gedragsontwikkeling Somber gedrag
2.65
2.95
2.28
Angstig gedrag
2.99
3.07
1.68
Sociale angstig
2.31
2.11
1.82
Overbeweeglijk gedrag
1.24
1.60
2.27
Agressief gedrag
0.81
1.19
1.82
Anti-sociaal gedrag
0.11
0.15
1.79
Zelfcontrole
2.86
2.57
2.42
Zelfbeeld
1.25
1.34
2.00
Zelfbepaling
1.80
2.20
2.50
Persoonlijkheidsontwikkeling
Zelfhandhaving
2.64
Problemen opvoeders Emotionele problemen
4.02
4.58
2.99
Gedragsproblemen
0.95
1.04
2.13
Persoonlijke problemen
2.75
3.13
2.27
Relatie opvoeders
0.52
1.33
2.46
Opvoeder-kind relatie
1.07
1.07
2.82
Gezinscommunicaties
1.90
2.48
2.98
Gedragsbegeleiding
1.75
2.36
2.58
Gezinsdimensies
Opvoedingsstijl Opvoedingsklimaat
3.08 2.11
2.61
2.55
153
Schooldimensies Schoolmotivatie
1.14
1.21
2.13
Schoolprestaties
1.53
1.74
2.65
Gedragsproblemen
2.12
Relaties medeleerlingen
1.42
1.20
2.14
Relatie(s) lera(a)r(en)
0.49
0.31
1.66
Riskante vrijetijdsbesteding
1.18
1.32
2.09
Relaties met leeftijdgenoten
2.04
1.80
2.36
Risicovolle vriendengroep
1.05
1.04
2.32
Vrienden/vrije tijd
Betekenis scores: Score 0 =
risico niet aanwezig; het bijbehorende aspect vormt geen probleem; er is geen hulp nodig
Score 1 =
risico enigszins aanwezig; het bijbehorende aspect vormt wel een probleem, maar slechts in lichte mate; er is nòg geen hulp nodig
Score 2 =
risico tussen enigszins en duidelijk in; het bijbehorende aspect is enigszins problematisch; er is wellicht hulp nodig
Score 3 =
risico duidelijk aanwezig; het bijbehorende aspect vormt een probleem; er is zeker hulp nodig
Score 4 =
risico tussen duidelijk en zeer duidelijk in; het bijbehorende aspect vormt een groot probleem; er is dringend hulp nodig
Score 5 =
risico zeer duidelijk aanwezig; het bijbehorende aspect is zeer problematisch; er is direct hulp nodig
154
Bronvermeldingen en literatuurlijst Achenbach, T.M., (1991). Manual for the Child Behavior Checklist/4-18 and 1991 Profile. Burlington, VT: University of Vermont Department of Psychiatry. Achenbach, T.M., (1991) Manual for the Teachers Report Form and 1991 Profile. Burlington, VT: University of Vermont Department of Psychiatry. Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (2003). Kinderen in de asielpraktijk, de positie van het kind voor, tijdens en na de asielprocedure- tegen de achtergrond van het internationaal recht, Den Haag. Bean, T.M. (2006). Assessing the Psychological Distress and Mental Healthcare Needs of Unaccompanied Refugee Minors in the Netherlands'. Dissertation Leiden: University. Rotterdam: Optima. Bean T. e.a.(2005). Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers en de Geestelijke GezondheidsZorg deel . Oegstgeest: Centrum ‘45. Braat. K.C. (2004). Ik ben er wel, maar zij zien me niet, ervaringen van 'illegale' kinderen in Nederland. Amsterdam: Defence For Children International. Cardol G.(2005). Ontheemd, vreemd en minderjarig. Het recht op ontwikkeling van de alleenstaande minderjarige vreemdeling in (inter)nationale wet- en regelgeving. Nijmegen: WLP. Caprara, G.V. & Rutter, M. (1995). Individual Development and Social Change. In M. Rutter, D.J. Smith (eds.). Psychological Disorders in Young people Time, Trends and Their Causes (pp. 35 - 66). Chichester: John Wiley and Sons Ltd. Cardol, G. (2005). Ontheemd, vreemd en minderjarig. Het recht op ontwikkeling van de alleenstaande minderjarige vreemdeling. (Inter)nationale wet- en regelgeving. p. 82. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Drenth, P.J.D. & Sytsma, K. (1992). Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Essen, J. van & Bala, J. (2007). Als glas in lood: integratieve behandeling van vluchtelingenkinderen en -gezinnen. Utrecht: Stichting Pharos. Kalverboer, M.E., Faber, J. & Zijlstra, A.E., (2008). Ama’s, pleeggezinnen en besluitvorming: het ontwikkelingsbelang van jonge ama’s bij snelle besluitvorming rond het toekennen van een verblijfsrecht Amsterdam: SWP.
155
Kalverboer, M.E. & Winter, H., (2006). Asielgezinnen en kinderrechten. Het belang van het kind en het recht op ontwikkeling in de Nederlandse asielpraktijk, Journaal Vreemdelingenrecht. (10), 772-785. Kalverboer, M.E. & Zijlstra, A.E., (2006a). Het belang van het kind in het Nederlands recht: Voorwaarden voor ontwikkeling vanuit een pedagogisch perspectief Amsterdam: SWP. Kalverboer, M.E. & Zijlstra, A.E., (2006b). Kinderen uit asielzoekersgezinnen en het recht op ontwikkeling: Het belang van het kind in het Vreemdelingenrecht. Amsterdam: SWP. Laban, C.J., Gernaar, H.B.P.E., Komproe, I.H., Schreuders, G.A., de Jong, J.T.V.M., (2005). De invloed van de duur van de asielprocedure op de prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Irakese asielzoekers in Nederland. Tijdschrift voor psychiatrie (47), 743-752. Meuwese, S., Braak, M.,Kaandorp, M. (2005). Handboek Internationaal Jeugdrecht; een toelichting op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen. Nijmegen: Aers Aequi Libri. Nicene, E. Protecting Children? (2001). the European Convention on Human Rights and Child Asylum Seekers. European Journal of Migration and Law, 3, p. 315-345. Rouvoet, A.(21-1-2008). Rouvoet neemt kinderrechten serieus. Toespraak gehouden naar aanleiding van de presentatie van het eerste Nederlandse jaarbericht kinderrechten.
www.jeugdengezin.nl/toespraken/2008/rouvoet-neem-kinderrechten-
serieus.asp. Scholte, E. M. (2000). De Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie; handleiding bij het gebruik van de VSPS Versie 4.2. Delft: Uitgeverij Eburon.
156