In handen van de verloskundige
Informatieboekje
1
In handen van de verloskundige Cursusboek voor de opleiding tot verloskundige, gemaakt door leerlingen uit 4vE 2009-2010. 1.
De Verloskundige
Mijn aandeel in de encyclopedie zal gaan over de verloskundige. Hierin zal ik de opleiding taken en bevoegdheden en een stukje praktijk behandelen. Verloskundige ook wel zorgmoeder genoemd moet de zorg van de moeder en de baby op zich nemen. Opleiding Om verloskundige te worden moet de opleiding verloskundige worden afgelegd. Dit is een vier jaar durende Hbo-opleiding die in vier steden gedaan kan worden. In Amsterdam, Groningen, Maastricht en Rotterdam. Tijdens de opleiding leer je alles over de normale zwangerschap, bevalling en kraambed en over de complicaties die hierbij kunnen ontstaan. Je wordt specialist in de verloskunde: je leert het normale van het afwijkende verloop te onderscheiden. Praktijk/Taken De verloskundige is in de eerste plaats een medisch deskundige. Zij begeleidt en controleert moeder en kind tijdens zwangerschap en kraambed. Op grond van haar medische kennis is de verloskundige in staat om de juiste onderzoeken te doen, adviezen te geven en om te beslissen wanneer ze een vrouw moet doorverwijzen naar een gynaecoloog of andere specialist. Wetenschap In 2008 installeerde de KNOV de Wetenschapscommissie Verloskunde. Deze commissie gaat de wetenschappelijke onderbouwing van de eerstelijns verloskunde bevorderen. De Samenwerkende Opleidingen tot Verloskundige (SOV) heeft het internetplatform Kennispoort Verloskunde ontwikkeld voor iedereen die in Nederland autonoom professioneel actief is in het verloskunde domein: verloskundigen (in opleiding), gynaecologen (in opleiding), verloskundig actieve huisartsen (in opleiding) en docenten en onderzoekers aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
Bronvermelding: http://www.verloskundige.info/ http://www.kiesbeter.nl/ http://www.knov.nl/
2
2. De kraamverzorgster De kraamverzorgster biedt kraamhulp na de bevalling. Ze is soms al enige uren voor een thuisbevalling aanwezig en assisteert met de verloskundige of arts bij de geboorte. Na de bevalling is ze minimaal 24 werkuren in het gezin aanwezig ter ondersteuning van moeder en baby. Ze let op de gezondheid van kraamvrouw en baby en rapporteert indien nodig aan de verloskundige of arts. De belangrijkste taak is de verzorging van de moeder end de baby, het geven van voorlichting over bijvoorbeeld borstvoeding en het beantwoorden van vragen van de ouders. De verzorgende beschikt over een grote kennis op het gebied van babyverzorging. Ze probeert het zelfvertrouwen van de nieuwe ouders te versterken en vergroten. Ook doet ze licht huishoudelijk werk, ontvangt het bezoek en verzorgt zo nodig de andere gezinsleden. Er is een opleiding tot kraamverzorgster op het ROC van 12-14 maanden, daar hoort ook een stage bij. 3. Een gynaecoloog is een arts die gespecialiseerd is in de vrouwenziekten, ook wel de gynaecologie. Hieronder een paar dingen waar de gynaecoloog zich mee bezig houdt: Zij houdt zich onder andere bezig met de afwijkingen en ziekten van de vrouwelijke geslachtsorganen. Een paar voorbeelden daarvan zijn: -
Infecties en ontstekingen Seksuele problemen Kanker Hormonale problemen met of zonder menstruatiecyclus.
Zwangerschap en bevalling -
Vooral de zwangerschappen en bevalling die niet helemaal in orde zijn en die verkeerd verlopen. Ook houdt zij zich bezig met prenatale diagnostiek.
Ook houdt zij zich bezig met fertiliteitstoornissen. - Door deze ziekte is er een beperking van vruchtbaarheid en is er dus een beperking om nakomelingen te vormen.
3
Opleidingen Om gynaecoloog te worden moet je allereerst je vwo diploma halen. Als dit eenmaal gelukt is moet je 6 jaar geneeskunde studeren aan de universiteit. Na deze opleiding ben je nog niet gespecialiseerd in iets en dus moet je je daarna nog specialiseren in gynaecologie. Dit duurt nog eens 6 jaar en je wordt dan assistent in opleiding tot een specialist. Bij elkaar ben je dus vanaf de middelbare school 18 jaar verder om dat te worden wat je misschien wilt worden.
Praktijkorganisatie Men wordt vanuit de verloskundige naar een gynaecoloog gestuurd. De verloskundige is namelijk alleen maar opgeleid om normale zwangerschappen te begeleiden. Als er complicaties bij komen is het niet toegestaan dat de verloskundige dit doet. Als je doorverwezen wordt betekent dit niet gelijk dat er iets ernstig aan de hand is met de baby. Je kan namelijk ook doorgestuurd worden uit voorzorg. Een paar voorbeelden waarom je doorverwezen kan worden: Als de weeën te vroeg komen, als er een meerling wordt verwacht, als men ernstige bloedarmoede heeft, een te hoge bloeddruk, als de placenta niet goed ligt of als je een miskraam dreigt te krijgen.
4.
De normale zwangerschap van de mens.
De bevruchting In de eierstokken van een vrouw vindt de ontwikkeling van eicellen plaats. Een eicel is de vrouwelijke geslachtscel. Onder invloed van hormonen die de hypofyse produceert beginnen deze eicellen zich te ontwikkelen. Er komt gemiddeld 1 keer per vier weken een eicel vrij uit een van de eierstokken, dit wordt ovulatie of eisprong genoemd. De eicel gaat via de eileiders richting de baarmoeder. De geslachtscellen van mannen zijn veel kleiner in verhouding tot de vrouwelijke geslachtscellen. De zaadcellen zwemmen met behulp van een zweepstaart in de richting van de baarmoeder en de eileiders. De bevruchting van een eicel vindt plaats in de eileiders. Bij de bevruchting dringt de zaadcel met zijn kop binnen in de eicel. Zodra de kop binnen is wordt de buitenste laag ondoordringbaar waardoor er geen andere zaadcellen binnen kunnen dringen. De staart blijft achter. De kern van de zaadcel versmelt zich met de kern van de eicel, dit is de bevruchting. Dit wordt vervoerd verder door de eileiders naar de baarmoeder, onder tussen gaat dit klompje cellen een aantal keer delen. Dit vindt ongeveer 5 tot 7 dagen na de ovulatie plaats. Nu is de vrouw zwanger. In de tijd dat de vrouw zwanger is zal er ook geen menstruatie meer plaat vinden. De innesteling
De bevruchte eicel glijdt de baarmoeder binnen, en gaat opzoek naar een plek om zich te nestelen. Het baarmoeder slijmvlies is door hormonen dikker geworden. De blastocyste zoekt zijn weg over het slijmvlies van de baarmoeder. De schaal die nog aanwezig is, de zona pellucida, zorgt dat de blastocyste zich niet meteen kan innestelen. Na een tijdje verdwijnt de schaal. De blastocyste is nu groter dan de schaal en kan zich vrij gaan uitdijen, om zich vervolgens in te nestelen in het baarmoeder slijmvlies. De cellen in de blastocyste beginnen zich nu ook te differentiëren. De buitenste laag cellen, het trofoblast, de bovenste helft is het beginnende embryo, de kiemschijf en de
4
onderste helft vormt de toekomstige moederkoek oftewel de placenta. De hechtsteel vormt de verbinding tussen trofoblast en kiemschijf, en maakt transport van stoffen mogelijk. Het trofoblast heeft kleine uitsteeksels van suikermoleculen gevormd, vili. Deze komen overeen met de structuur van het baarmoederslijmvlies. Zo kan het blastocyste zich goed vastzetten in het slijmvlies, wat van belang is voor een goed transport van stoffen. De vili zorgen namelijk voor opname van zuurstof uit de bloedvaten van de baarmoederwant en afgifte van koolstofdioxide en andere afvalstoffen aan het bloed van de vrouw. Als de blastocyste net ingenesteld is, treden er veel reacties op om ervoor te zorgen dat het blastocyste zo goed mogelijk beschermd is en in de juiste omstandigheden. De blastocyste staat een stof af dat zijn aanwezigheid kenbaar maakt. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker en de baarmoedermond wordt afgesloten door een slijmprop. De spieren in de baarmoederwand worden zachter en elastischer. Ook de hormoon huishouding van de vrouw moet worden aangepast. Vanuit de eierstok, komt het hormoon progesteron vrij. Deze geeft een signaal af naar de hypofyse, zodat er geen menstruatie meer plaats vindt. Dit vindt ongeveer 5 tot 7 dagen na de ovulatie plaats. De vrouw is nu zwanger Ook het immuunsysteem van de vrouw wordt onderhanden genomen. de algehele weerstand van de vrouw neemt af. Het zou anders de ingenestelde blastocyste kunnen zien als indringer, omdat het bestaat uit vreemde eiwitten. Dit wordt voorkomen doordat cellen in het blastocyste chemische stoffen produceren die de afweer in de baarmoeder verzwakken. Bronnen: Scholieren.nl, wikipedia en kindjeopkomst.nl
5. Prenatale diagnostiek ‐ Vaststellen van chromosoomafwijkingen Er zijn verschillende soorten chromosoom afwijkingen: afwijkingen in aantal en afwijkingen in structuur. Door chromosoomafwijkingen kunnen aandoeningen ontstaan. Meestal is het gevolg van een chromosoomafwijking niet goed te voorspellen. Onderzoek kan uitwijzen dat een bepaalde aandoening door een chromosoomafwijking wordt veroorzaakt. Een voorbeeld van zo’n aandoening is het syndroom van Down. In de vroege zwangerschap is het aantal en de structuur van de chromosomen van het kind al vast te stellen. Dit kan door middel van prenatale diagnostiek. Prenatale diagnostiek geeft uitsluitsel over of er iets aan de hand is met aantal en de structuur van de chromosomen van het ongeboren kind, en daarmee over de kans op een aandoening. Een paar vormen van prenatale diagnostiek zijn: vruchtwaterpunctie en de vlokkentest. Als er dan vastgesteld wordt dat er een afwijking is kunnen de ouders kiezen voor abortus. Vruchtwaterpunctie is een methode waarbij een beetje vruchtwater van een zwangere vrouw wordt afgenomen voor onderzoek. Na de punctie(afname) worden de cellen van de foetus die zich in het vruchtwater bevinden opgekweekt waarna het chromosomenpatroon in gespecialiseerde laboratoria kan worden onderzocht.
5
Vlokkentest: bij een vlokkentest neemt men wat chorionvilli af om te onderzoeken op afwijkingen. Dit zijn kleine uitstulpingen van de placenta(moederkoek). Het onderzoek wordt meestal vanaf de 10e zwangerschapsweek uitgevoerd, om aandoeningen bij de foetus op te kunnen sporen. Het uitvoeren van een vlokkentest i.p.v. een vruchtwaterpunctie heeft het voordeel dat de uitslag veel vroeger in de zwangerschap bekend is. Bij een afwijking kan er dus sneller een actie worden ondernomen, en zijn de ouders eerder gerustgesteld. Bronnen: http://www.nl.wikipedia.org http://www.erfelijkheid.nl
6. De cyclus van het endometrium De menstruatiecyclus De menstruatiecyclus is een verandering in het lichaam van de geslachtsrijpe vrouw tussen de pubertijd en de menopauze. De menstruatiecyclus heeft te maken met de vruchtbaarheid van de vrouw. Het lichaam maakt zich klaar voor een mogelijke zwangerschap. Een eventuele bevruchting vindt binnen 24 uur na de eisprong plaats. De eerste dag van de menstruatiecyclus is de dag waarop de vrouw begint te menstrueren (bloed verliezen). De menstruele cyclus bestaat uit 28 dagen en begint daarna weer opnieuw. Proliferatieve fase De periode van 28 dagen bestaat uit 2 fasen, de periode voor de eisprong(proliferatiefase) en de periode na de eisprong secretiefase. De proliferatieve fase is de fase waarin het geproduceerde oestrogeen zorgt voor groei van het endometrium in de baarmoeder. Deze fase is wisselend in duur (7 tot 21 dagen). Dit heeft gevolgen voor de vruchtbare periode. Secretatie fase Onder invloed van de progesteron (en ook oestrogenen) verandert het baarmoederslijmvlies waarbij de slijmklieren secreet produceren en afgeeft, en zo klaargemaakt wordt voor de innesteling van het embryo. Deze fase heet daarom ook wel de secretatie fase. Als dit geel lichaampje enkele dagen later stopt met de hormoonproductie, doordat 6
het niet ondersteund wordt door een zwangerschap geproduceerd hormoon hCG, zal het baarmoederslijmvlies ten gronde gaan en een bloeding optreden.Deze fase is ongeveer 14 dagen, maar blijkt te kunnen variëren van 7- 19 dagen. Bij vrouwen met een onregelmatige cyclus is de onzekerheid nog groter. De eisprong kan ongeveer 14 dagen voor de volgende menstruatie plaatsvinden, maar ook veel eerder of later. Het tijdstip van de eisprong kan dus niet bepaald worden door enkel een aantal dagen te tellen sinds het begin van de cyclus of terugtellen vanaf het eind van de cyclus; vooral als de duur van cyclus van de vrouw onregelmatig is.
Hoe de menstruatiecyclus tot stand komt^^
http://www.integraalmedischcentrum.nl/index.php?section=22&page=83 http://nl.wikipedia.org/wiki/Menstruatiecyclus http://www.woomb.org/images/body_nl.gif
7
7.
De foetale bloedsomloop
Tijdens de ontwikkelingen van een foetus, worden alle delen ervan voorzien van zuurstof en voedingstoffen door de foetale bloedsomloop. In het begin van de zwangerschap, na de innesteling, ontstaat de placenta of moederkoek in de baarmoeder, dit is voor de foetus de bron van voedingstoffen en zuurstof. De foetus is niet instaat zelf adem te halen, door de nog niet uitgeklapte longen en zijn darmen verteren ook nog geen voedingsmiddelen. De stoffen, die dus van de moeder komen, gaan in de placenta van moeders bloed, naar het bloed van de foetus. De laatste is niet direct verbonden met de placenta, hij is verbonden door de navelstreng. De navelstreng bestaat uit een ader en twee slagaders. Via de navelstrengader en deels via de leverpoortader loopt het zuurstof rijke bloed van de placenta naar de onderste holle ader en het hart. Door twee kortsluitende verbindingen tussen de linker- en de rechterharthelft functioneren ze nog in parallel. Het bloed dat in de rechterboezem terecht komt, stroomt gedeeltelijk via het ‘ovaal venster’ naar de linker boezem. Een ander deel stroomt via de longslagader door de ‘ductus arteriosus Botalli’ naar de aorta. Vanaf de aorta wordt een deel van het bloed dat koolzuurgas en afvalstoffen bevat afgevoerd via de binnenste bekkenarteries en de navelstrengslagaders, naar de placenta. Na de geboorte vind er een drukwisseling plaats, waardoor de baby een normale bloedsomloop krijgt. De gelei van Wharton(gelatineuze substantie), in de navelstreng, zwelt op onder invloed van temperatuursveranderingen en knelt de navelstrengbloedvaten af, wat uiteindelijk een einde maakt aan de foetale bloedsomloop. De longen klappen open, waardoor de stromingsweerstand in de longcirculatie sterk afneemt. Hierdoor veranderd de druk in de harthelfden en klapt de foramel ovale dicht, door middel van een weefselklep, om vervolgens dicht te groeien.
Placenta
QuickTime™ en een TIFF (ongecomprimeerd)-decompressor zijn vereist om deze afbeelding weer te geven.
Bouw van de placenta De placenta bestaat uit een deel van de moeder en een deel van het kind. Het deel van de moeder wordt gevormd door het baarmoederslijmvlies (tunica mucosa), het deel van het kind wordt gevormd door de trofoblast, die ontstaan is uit de cellen van de bevruchte eicel (zygote). Deze vormt ongeveer 20 uitstulpingen, de zogenaamde ”vlokken“, waarin zich de bloedvaten van het kind bevinden. De vlokken laten zich in het baarmoederslijmvlies wegzinken en versmelten hiermee, zodat er een uitwisseling van stoffen tussen moeder en kind plaatsvinden kan. De bloedvaten van moeder en kind blijven
8
gescheiden, om te verhinderen dat er schadelijke stoffen in het embryo kunnen binnendringen. Een uitzondering vormen echter de virussen van de rode hond en toxoplasmose, evenals genotmiddelen die zich in het bloed van de moeder bevinden, zoals alcohol of nicotine. De placenta is verbonden met het embryo via een ca. 1m lange, uit bindweefsel bestaande, navelstreng (funiculus umbilicalis). Hierin bevinden zich de navelader en de navelslagaders.
Functies van de placenta De functie van de placenta is heel complex. We kunnen globaal drie belangrijke functies onderscheiden: - de transportfuctie = de uitwisseling van stofwisselingsproducten tussen moederlijke en foetale ciruculatie door diffusie en actief transport - de endocriene functie = de productie van hormonen - de immunologische functie De transportfunctie : het is de taak van de placenta om de voedingsstoffen van de moeder nl. zuurstof, electrolyten, glucose, aminozuren, vetten, vitaminen, ijzer en immuunstoffen te transporteren naar het kind. In omgekeerde richting worden de afvalstoffen van het kind nl. bilirubine, ureum, koolzuur, creatinine, naar de moeder gebracht. Elk uur wordt ongeveer 30% van het vruchtwater geresorbeerd en via de bloedcirculatie van de moeder gezuiverd. Via de placenta en de navelstreng wordt het weer naar het kind gevoerd. Opgepast: via de placentabarrière passeren jammer genoeg ook bepaalde schadelijke stoffen zoals nicotine, alcohol, geneesmiddelen. De endocriene functie : de belangrijkste placentaproducten zijn: - HCG, HPL, HPGH, CRF, Oestrogenen, Progesteron, Placental proteïn 5, Oxytocinase, PAPP-A Behalve van HCG (maximale perifere spiegel tussen 8 en 10 weken zwangerschap) neemt de concentratie van vrijwel alle andere placentaire stoffen toe in fuctie van de placentaire grootte. De immunologische functie: de placenta laat de moederlijke immunoglobulines passeren met als gevolg het ontstaan van een immunologische afweer die de neonaat nodig heeft ter bescherming tegen micro-organismen. Anderzijds beschermt de placenta zichzelf en de foetus tegen het immunologische mechanisme van de moeder dat gericht is tegen lichaamvreemde en potentiële schadelijke stoffen.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Placenta http://www.gezondheid.nl/demens3d/placenta.php http://www.scholieren.com/werkstukken/15505
8.
Begeleiding van de zwangerschap
Bestaan en duur van de zwangerschap: Zwangerschapstest Een zwangerschapstest is een onderzoek om te bepalen of een vrouw zwanger is of niet. Deze testen kunnen bij de drogist, apotheek of online gekocht worden en worden met name thuis gebruikt door vrouwen die uit willen zoeken of zij zwanger zijn. Tegenwoordig wordt vrijwel uitsluitend gebruikgemaakt van een immunologische bepaling van het hormoon humaan choriongonadotrofine (beta‐HCG) in ochtendurine. Humaan choriongonadotropine (HCG) is een hormoon dat tijdens een zwangerschap door het embryo wordt geproduceerd. De testen zijn vaak eenvoudig uit te voeren door een stripje in de urine te houden. Dit kan
9
gedaan worden door eerst urine op te vangen in een potje en daarna de strip in de urine te houden voor een paar seconden. Een andere manier is om de strip enkele seconden direct in de urinestraal boven de wc te houden. Na enkele minuten kan het resultaat afgelezen worden. Het aflezen van het resultaat kan per merk van de test verschillen. Meestal gaat het om een kleurreactie waarbij op een specifieke plaats een (blauw) streepje zichtbaar moet worden. Om te beoordelen of de test goed is uitgevoerd is ook vaak een positieve controle aangebracht op de teststrip. Deze moet altijd een positieve reactie vertonen. Als dat niet zo is, moet de test opnieuw uitgevoerd worden. Deze kleurreactie moet echter niet verward worden met de kleurreactie van de urine zelf. Lees daarom altijd goed de bijsluiter van de test voor een goede uitvoering en interpretatie van de test! Bij niet‐zwangere vrouwen en bij mannen is hCG normaal niet meetbaar. Gedurende de zwangerschap zal vanaf het moment van de gemiste menstruatie de hoeveelheid hCG elke 2 tot 3 dagen verdubbelen tot de 10e week. Daarna zal het op een bepaald niveau in het bloed aanwezig blijven. Enkele weken na de bevalling is hCG niet meer meetbaar. De test is in het algemeen positief op de dag van de verwachte menstruatie of 1 à 2 dagen later. Er worden ook testen aangeboden (zogenaamde Ultra Zwangerschapstest) die dusdanig gevoelig zijn dat er al getest kan worden tot bijna een week voor de menstruatie. Het is echter bekend dat 60% van de zwangerschappen voortijdig eindigen. Veelal gebeurt dat zeer vroeg in de zwangerschap (in het subklinische stadium). Het gebruik van deze ultra zwangerschapstesten wordt over het algemeen niet aangeraden. Testen op of rond de te verwachten menstruatie is wel toegelaten. Naast de urine testen is de Beta‐hCG‐bepalingen in het bloed gevoeliger. De betrouwbaarheid is hoog: ca. 99% sensitiviteit enspecificiteit. Onjuiste uitslagen kunnen wel eens voorkomen.
Berekening van de verwachte datum van de bevalling Een zwangerschap duurt tussen 38 en 42 weken, of gemiddeld 40 weken of 280 dagen. In principe wordt de theoretische datum van bevalling berekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie, omdat de juiste datum van bevruchting meestal onbekend is. Deze datum kan natuurlijk enkele dagen vroeger of later vallen. Je eerste echografie die in de loop van het eerste trimester van je zwangerschap wordt gemaakt, zal je arts trouwens in staat stellen om de datum van je bevalling tamelijk nauwkeurig te bepalen.
Echoscopische bepaling van de duur van de zwangerschap Indien een vrouw verschijnselen krijgt die er op wijzen dat ze zwanger is, kan ze bij een gynaecoloog terecht voor een echografisch onderzoek. Ze krijgt dan van de verloskundige een doorverwijzing voor de gynaecoloog. Sommige verloskundigen kunnen zelf ook echo's maken Doordat de foetus in het begin lineair groeit, kan aan de hand van kop-stuit-metingen in het begin van de zwangerschap de vermoedelijke bevallingsdatum berekend worden.
Bronnen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Zwangerschapstest http://nl.wikipedia.org/wiki/Humaan_choriongonadotrofine http://www.baby.be/nl/zwanger-worden/ben-ik-zwanger/zelf-de-bevallingsdatumberekenen/article/het-principe-89 http://nl.wikipedia.org/wiki/Echografie 10
9. Vanaf week 36 daalt de foetus in de bekken van de moeder. Ongeveer 90 procent van de foetussen liggen met het hoofd naar beneden en hun kin op hun borst. Dat is de ideale positie voor de bevalling. Andere posities komen ook voor, en kunnen er voor zorgen dat de bevalling langzamer en moeizamer verloopt. Als er geen vaginale bevalling mogelijk is kan een keizersnede noodzakelijk zijn. Een oorzaak van een abnormale ligging kan zijn dat de foetus zich vrijer kan bewegen dan nodig is. Dit kan komen doordat er veel vruchtwater is of wanneer er sprake is van een vroegtijdige bevalling waardoor de foetus nog klein is en niet is ingedaald. Het kan ook zijn dat de foetus niet in de bekken daalt door een laagliggend placenta of omdat de bekkeningang word geblokkeerd door een vleesboom. Een baarmoeder met een afwijkende vorm kan ook voor een abnormale ligging zorgen. De meest voorkomende abnormale liggingen zijn de stuitligging en de achterhoofdsligging. Er is sprake van een stuitligging wanneer het kind met het hoofd naar boven en de billetjes en beentjes naar beneden in de baarmoeder ligt. Veel foetussen liggen tot week 32 in deze ligging maar draaien tussen week 32 en week 36 naar een hoofdligging. Er zijn twee soorten stuitliggingen: de onvolkomen stuitligging waarbij de foetus met de benen opgevouwen zit met zijn voetjes naast zijn oren, dit is de meest gunstige stuitligging. En de volkomen stuitligging waarbij de baby in een soort kleermakerszit ligt. Van een achterhoofdsligging is spraken wanneer de baby met het hoofd naar beneden maar met het gezicht richting de buik van de moeder ligt. Bij een abnormale ligging is de kans op complicaties groter. Bij een normale bevalling sluit het hoofd van de baby de ontsluitingsopening zodat de navelstreng niet via de vagina naar buiten kan komen tijdens de geboorte. Bij een abnormale ligging zoals de stuitligging kan dit wel waardoor de kans bestaat dat de navelstreng word afgesloten waardoor de baby te weinig of geen zuurstof meer krijgt. Dit kan leiden tot hersenbeschadigingen of in het ergste geval een miskraam. Er zijn een aantal risicofactoren bekent. De kans op een abnormale ligging is groter wanneer er sprake is van een aangeboren afwijking van de baarmoeder, bij vrouwen die veel kinderen hebben gebaard of wanneer een vrouw een grote vleesboom heeft. Bron: http://www.kiesbeter.nl/medischeinformatie/abnormale-ligging/abnormaleligging/kosmos/#content
11
10. voorspellen van erfelijke ziekten Inleiding Ons lichaam bestaat uit miljarden cellen. In deze cellen zit ons erfelijk materiaal, gerangschikt in zogenoemde genen. De genen vertellen de cellen hoe zij moeten werken. Zo bepalen zij onder andere wat voor bloedgroep of haarkleur iemand heeft. De genen zijn als een paar aanwezig. Het ene exemplaar krijgt u van uw moeder en het andere exemplaar van uw vader. Het is dan ook niet verwonderlijk dat u op uw vader en moeder lijkt; immers u heeft de helft van hun erfelijk materiaal. U zult zelf, net als uw ouders, ook aan uw kinderen weer de helft van uw genen geven. In deze genen kunnen ook afwijkingen ontstaan, soms niet merkbaar, tot zéér ingrijpend, met ernstige aandoeningen als gevolg. We hebben allemaal van die foutjes, maar de kans dat je een kind krijgt dat daardoor een afwijking vertoont, is gelukkig klein. In Nederland hebben ongeveer 4 op de 100 kinderen (4%) een aangeboren aandoening. Een afwijkend gen kan ook worden overgedragen. Voor sommige erfelijke aandoeningen geldt dat een kind twee dezelfde afwijkende genen moet hebben om ziek te worden. Deze ziekten worden ook wel autosomaal recessieve aandoeningen genoemd en zijn per definitie aangeboren. Een kind krijgt dus alleen een autosomaal aangeboren aandoening als zowel vader als moeder het afwijkende gen overdraagt op het kind. De ouders hebben dan beiden het afwijkende gen, maar zijn zelf niet ziek. Het afwijkende gen wordt gecompenseerd met een normaal gen. Zij zijn dus gezonde dragers. Autosomaal recessieve overerving Bij mensen die bloedverwanten zijn (bloedverwantschap wordt ook wel consanguïniteit genoemd), is de mate van overeenkomst in het erfelijk materiaal (de genen) groter dan bij mensen die niet verwant zijn. Hierdoor is de kans groter dat bloedverwanten hetzelfde afwijkende gen hebben. Zelf merken zij daar niets van. Het afwijkende gen wordt bij hen gecompenseerd door een normaal gen. Als bloedverwanten samen kinderen krijgen is de kans dat twee afwijkende genen bij elkaar komen, groter. Hierdoor hebben mensen die met elkaar verwant zijn, bijvoorbeeld neven en nichten, meer kans op het krijgen van kinderen met een autosomaal recessieve aandoening. Autosomaal dominante overerving Bloedverwanten hebben ook een verhoogde kans op het krijgen van autosomaal dominante aandoeningen. Bij deze aandoeningen is er slechts één afwijkend gen nodig voor het ontstaan van een aandoening. Bij deze vorm van overerven moet tenminste één van de ouders deze aandoening ook hebben. Bij bloedverwanten is de kans groter dat beiden hetzelfde afwijkende dominante gen hebben. Het kind heeft daardoor een extra verhoogde kans op het krijgen van een autosomaal dominante aandoening. Verwantschap De graad van bloedverwantschap is bepaald door de 'afstand' tot de gemeenschappelijke stamouders. Hoe dichter men bij de gezamenlijke stamouder staat, hoe nauwer de verwantschap. En hoe meer overeenkomst in erfelijk materiaal. Een volle neef en nicht hebben als gemeenschappelijke stamouders één grootouderpaar. Zouden die neef en nicht samen kinderen hebben, dan is de kans dat die kinderen een recessief erfelijke afwijking hebben, groter. Kinderen van volle neef en nicht hebben 3 tot 4% meer kans op een aandoening. Kinderen van achterneef en -nicht hebben tot 1 % meer kans. Van te voren is meestal niet te voorspellen van welke afzonderlijke erfelijke aandoeningen een neef en nicht drager zijn. Deze kans is echter nog groter, indien er al een recessieve of dominante aandoening in de familie bekend is. Krijgt een verwant echtpaar een kind met een bepaalde aandoening, dan is het uiteraard van groot belang om na te gaan of deze aandoening erfelijk is.
Website:
http://www.erfelijkheid.nl/erfelijkheid/bloedverwantschap.php
12
11. De plaats van de bevalling. Thuis: Veel Nederlandse vrouwen kiezen er bewust voor om hun kindje thuis geboren te laten worden. Ze vinden het een prettig idee om te midden van hun eigen spulletjes, in een vertrouwde omgeving te bevallen. Maar ook bij een thuisbevalling is een goede voorbereiding het halve werk. Wanneer jouw zwangerschap normaal verloopt, je bevalling zich aankondigt tussen de 37 en 42 weken zwangerschap en je een ziekenhuis binnen een straal van dertig minuten rijden hebt, kun je ervoor kiezen om thuis te bevallen. Of je je kindje nu thuis of in het ziekenhuis ter wereld gaat brengen, spannend blijft het. Een goede voorbereiding neemt gelukkig veel onnodige stress weg. Dat betekent onder andere dat je – in overleg met je verloskundige uiteraard – moet nadenken over de (inrichting van de) kraamkamer, moet zorgen voor een kraampakket, met aanvullingen voor thuis bevallen, en – vanaf week 37 – een zogenoemd vluchtkoffertje klaarzet voor als je onverhoopt toch naar het ziekenhuis moet. De kans is groot dat je het liefste in je eigen bed, of in ieder geval in je eigen slaapkamer bevalt. In de meeste gevallen is dat gelukkig ook geen probleem, zelfs niet als jouw slaapkamer géén enorm oppervlakte heeft. Er zijn wel een aantal belangrijke voorwaarden waar je kamer aan moet voldoen. Zo is het belangrijk om te bevallen in een kamer waaruit je – indien nodig – snel vervoerd kan worden naar het ziekenhuis. Verder is het noodzakelijk dat er stromend water is op de verdieping waar je bevalt. Het kraambed moet namelijk op tenminste 80 cm. werkhoogte staan, om rugklachten bij de verloskundige en de kraamverzorgster te voorkomen. Zorg dat het onder je bed leeg is, dan kunnen de kraamverzorgende en verloskundige er eventueel spullen onder kwijt. Wanneer je met de verloskundige hebt afgesproken dat je wilt proberen verticaal te bevallen, zal zij een baarkruk voor je meenemen. Zorg dat je een zeiltje in huis hebt voor onder baarkruk (ter bescherming van je vloerbedekking) en zorg voor een goede spiegel. Zo kun je tijdens je bevalling zien hoe ver je gevorderd bent. Poliklinisch bevallen houdt in dat men in een ziekenhuis bevalt met de eigen vroedvrouw of huisarts. Als alles goed gaat kan men binnen 24 uur of maximaal 48 uur nadat de baby geboren is, weer naar huis. Veel vrouwen vinden dit een hele plezierige manier om actief te bevallen en voelen zich in de aanwezigheid van arts of vroedvrouw die ze kennen redelijk thuis.In Nederland hebben de meeste ziekenhuizen hun dienstenpakket met deze voorziening uitgebreid en kan men daar rekenen op de hulp van een kraamverzorgster. De trend naar meer poliklinische bevallingen wordt daar waarschijnlijk bevorderd door verscheidene factoren. Zo is er het voorkomen van sommige nadelen van een thuisbevalling, namelijk het voorkomen van de gevallen van "secundaire" overbrenging naar de kraamkliniek bij het optreden van verwikkelingen in de loop van de baring. Sommige vrouwen voelen zich veiliger bij een poliklinische bevalling dan bij een thuisbevalling. Verder is er het feit dat vele kleine appartementen zich niet goed lenen voor een thuisbevalling, en tot slot zijn er de geringere onkosten van de poliklinische tegenover de klinische bevalling. Het poliklinisch bevallen combineert dus de meeste voordelen van een ziekenhuisbevalling met die van een thuisbevalling. De moeder is na 24 of 48 uur verblijf in de kliniek weer thuis in haar vertrouwd milieu. Zij kan toezicht houden op het huishouden, en op de kinderen indien zij er reeds heeft. Sommige vrouwen plooien zich niet graag naar hetgeen zij ervaren als de dwang van de kliniek, bijvoorbeeld in verband met maaltijden op vaste uren en,
13
eventueel, beperkte bezoekuren. Indien er reeds kinderen zijn, wordt de pasgeborene thuis vlotter geïntegreerd in het hele gezin. Een ander voordeel van een poliklinische bevalling is dat er, net als bij een gewone ziekenhuisbevalling, alles bij en achter de hand is. Alle apparatuur is er en er kan zo nodig een beroep op een specialist gedaan worden. Thuis kan de kraamverzorgster meehelpen met het huishouden. Als nadelen van de poliklinische bevalling zijn te vermelden dat er thuis minder constant toezicht is op moeder en kind omdat de huisarts of de vroedvrouw hoogstens één maal per dag langs komen. Vooral voor eerstbarende zal er thuis een minder goede begeleiding zijn in verband met de gemakkelijk optredende bezorgdheid en onrust van de eerst dagen na de geboorte. In een aantal kraamklinieken worden de laatste jaren tijdens het kraambed voordrachten en demonstraties gegeven over borstvoeding en over de voeding en de verzorging van de pasgeborene. Dit zal de kraamvrouw thuis moeten ontberen, althans wanneer het toezicht door de huisarts uitgeoefend wordt. 12.
Methoden van Prenatale Diagnostiek (* 19):
Echografie: Echografie biedt de mogelijkheid om de foetus anatomisch goed te visualiseren, en aldus rond de twintigste zwangerschapsweek het grootste deel van de structurele afwijkingen te diagnosticeren. Het onderzoek is onschadelijk en met de jaren verfijnder geworden. Het onderzoek is echter zeer toestel- en gebruikerafhankelijk, zodat bepaalde afwijkingen soms laat of ook niet gedetecteerd worden. T(18-20). Tripeltest: De tripeltest is een vorm van kansbepalend prenataal onderzoek. Bij de test wordt bloedserum van de moeder afgenomen. Op basis van de concentratie van drie stoffen uit dit serum wordt de kans op een kind met het syndroom van Down of een neuralebuisdefect (open rug) berekend. T(14). Vruchtwaterpunctie: Een vruchtwaterpunctie (amniocentese) is een prenataal onderzoek waarbij een beetje vruchtwater van een zwangere vrouw wordt afgenomen voor onderzoek. Na de punctie worden de cellen van de foetus die zich in het vruchtwater bevinden opgekweekt waarna het chromosomenpatroon in gespecialiseerde laboratoria kan worden onderzocht. Hiermee kunnen chromosomale afwijkingen, bijvoorbeeld het syndroom van Down worden opgespoord. T(12). Vlokkentest: Bij een vlokkentest neemt men wat chorionvilli af. Dit zijn kleine uitstulpingen van de placenta. Het onderzoek wordt doorgaans vanaf de 10e zwangerschapsweek uitgevoerd, om aandoeningen bij de foetus op te kunnen sporen. T(10). Navelstrengpunctie: Een navelstrengpunctie is een prenataal onderzoek waarbij onder een echografische controle een bloedvat in de navelstreng aan te prikken en enkele milliliter bloed van de foetus af te nemen. In dit bloed worden de chromosomen onderzocht. Deze techniek wordt slechts uitgevoerd in uitzonderlijke situaties en gebeurt enkel in gespecialiseerde centra. T(18-19). Nekplooimeting:
14
De nekplooimeting is een echografisch onderzoek van de foetus waarbij de dikte van de nekplooi wordt gemeten. De plooi die op de echo wordt gezien is niet een echte plooi in de huid maar een tijdelijke ophoping van vocht onder de huid die bij elke foetus kan worden aangetoond. De nekplooimeting wordt toegevoegd met een bloedtest -> combinatietest, wat een risico-inschatting geeft. T(11-14). Pre-implantatie genetische diagnostiek: Pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD) is een techniek om genetische afwijkingen op te sporen in eicellen of embryo's voorafgaand aan of aansluitend op in-vitrofertilisatie (IVF) of intraplasmatische sperma-injectie (ICSI). Omdat slechts de niet aangedane embryo's in de baarmoeder worden teruggeplaatst, vormt PGD een alternatief voor de huidige prenatale diagnostiek, zoals vruchtwaterpunctie of vlokkentest, waarop vaak een zwangerschapsafbreking volgt als de uitslag positief is. Combinatietest: De combinatietest is een bloedtest en een nekplooimeting waarmee, samen met de leeftijd van de vrouw, een risico-inschatting geeft van een aangeboren afwijking bij het kind. T = De week wanneer de test kan worden uitgevoerd. Bronvermelding: http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=304 http://nl.wikipedia.org/wiki/Prenatale_diagnostiek 13. DE BEVALLING a. Begin van de bevalling - indaling: Als een baby ongeveer 2 weken voor de bevalling begint te dalen in de richting van de vagina van een vrouw. Dit is met zijn hoofdje naar beneden als het goed is. Anders moet er een keizersnede plaats vinden. - weeën De bevalling wordt ingezet doordat de baarmoeder zich begint samen te trekken (weeën) waardoor de baarmoedermond verandert (verstrijken, verweken en ontsluiten). Een wee begint minder pijnlijk en wordt naarmate de seconden voorbijgaan steeds pijnlijker tot een bepaald hoogtepunt. Daarna zwakt de pijn weer af. Door het sterker en pijnlijker worden van de weeën, treedt er een bepaalde gewenning aan de pijn op. Dat komt door hormonen die in de hersenen vrijkomen. Bij het ontstaan van weeën speelt het hormoon oxytocine een belangrijke rol. Dit hormoon komt vrij uit de hypofyse ten gevolge van rekking van de cervix (=Ferguson-reflex). - breken van de vliezen De bevalling kan ook beginnen met het breken van de vliezen, waardoor het vruchtwater naar buiten stroomt. Als de vliezen hoog in de baarmoeder breken, kan het vruchtwater ook druppelsgewijs verloren worden. Daarna ontstaan de weeën. Soms komen de weeën niet op gang als de vliezen gebroken zijn.
15
14. Ontsluitingstijdperk
De 1e periode van de bevalling is het ontsluitingstijdperk. Dat is de tijd die ligt tussen het begin van de weeën en het moment dat er 'volkomen ontsluiting' is en de vrouw mag gaan persen. Normaal is dat de baarmoedermond stug is. Echter enige dagen voor het begin van de 1e periode begint de baarmoedermond te veranderen. Deze wordt slapper te worden, wordt wat korter van lengte en gaat één tot twee centimeter openstaan. Zodra er dan echte weeën zijn kan deze reeds voorbereide baarmoedermond gemakkelijker verder open gaan. Het eerste deel is een passief proces (verweking, verkorting en wat open), daarna is er sprake van een actief proces (weeën). Waardoor de echte weeën precies ontstaan is nog niet helemaal bekend. Wel is duidelijk dat hormonale stoffen geproduceerd door de baarmoedermond als het ware uit balans raken. Het evenwicht dat er de gehele zwangerschap bestaat tussen de specifiek vrouwelijke hormonen progesteron en oestrogeen verandert en dat zorgt er voor dat er samentrekkingen van de baarmoeder (weeën) ontstaan. Dat is het begin van het ontsluitingstijdperk. Het ontsluitingstijdperk duurt een aantal uren met voortdurende regelmatige weeën. Het is een passieve periode wat betekent dat de vrouw alleen de weeën opvangt. De baarmoedermond gaat door de weeën en door de druk van het hoofd van het kind dat verder indaalt steeds verder open. Deze combinatie van weeën en de druk van het ingedaalde hoofd op de baarmoedermond geeft op den duur 'volkomen ontsluiting' en uitgedrukt in een getal 10 cm ontsluiting. Tijdens de ontsluitingsperiode wordt regelmatig inwendig onderzoek verricht om de vordering van de ontsluiting en de indaling van het hoofd te beoordelen. De vliezen zijn al bij 10% van de vrouwen vóór het begin van de ontsluitingsperiode gebroken. Is dat nog niet het geval dan breken ze spontaan door de weeën of ze worden kapot gemaakt. Het vruchtwater is normaal gesproken helder van kleur en er zitten witte vlokjes in. Soms heeft het vruchtwater een groene kleur (meconium). Dat betekent dat er ontlasting van het kind in het vruchtwater is terecht gekomen omdat het kind het benauwd heeft of benauwd is geweest. Het betekent in ieder geval dat er extra zorgvuldig naar de hartslag van het kind geluisterd moet worden. De duur van de ontsluitingsperiode varieert sterk. De belangrijkste factor is het feit of het de eerste bevalling is (nullipara) of dat de vrouw al een natuurlijke bevalling heeft gehad (multipara). Bij een nullipara is de baarmoedermond nog stug en nooit eerder helemaal opgerekt geweest en deze oprekking kost tijd. In het algemeen kost bij een nullipara elke centimeter ontsluiting ongeveer één uur, dus de hele ontsluiting duurt ongeveer 10-12 uur. Bij een multipara is de stugheid van de baarmoedermond veel minder en duurt de ontsluitingsperiode veel korter, gemiddeld tussen de 5-7 uur.
Bron: http://www.gynaecologie.nl/content/bevalling/normale-bevalling.asp
16
15. Pijnbestrijding bij de geboorte Pijn bestrijding thuis: Massage: Vooral als je rugweeën hebt, kan masseren heel goed helpen. Je kan dan flink drukken op de plaats die je het meest zeer doet. Vaak is dit één plek net boven je stuitje. Ook bij beenweeën kan het helpen om je beide benen te laten masseren (soort kneden van de spieren) door je partner. Warmte: Een flink warm bad of douche vinden de meeste vrouwen heerlijk als de weeën echt hevig zijn. Dit haal de scherpe kantjes van de pijn weg. Ook werkt een warme kruik goed op de plaats waar het pijn doet. Hypnose: Hypnose is een diepe ontspanning, waarbij de persoon sterk op zichzelf geconcentreerd is. Door de zelfhypnose wordt de pijnbeleving minder en heb je meer controle over hoe je met de weeën omgaat. Je moet echter wel je zelf leren onder hypnose te brengen (cursus). geboorte-TENS: TENS staat voor Transcutane Electro Neuro Stimulatie. Het is een apparaatje ter grote van een walkman met 4 elektroden pleisters die op de rug aangebracht worden. Door middel van lichte stroomstootjes zou het apparaat de pijnprikkels naar de hersenen moeten verminderen, waardoor de intensiteit van de pijn minder wordt.
Pijn bestrijding in het zieken huis: Injectie met pijnstillend medicijn: als het nog minimaal 3 uur duurt voordat de baby geboren wordt, kan er een injectie (meestal in de bil of het dijbeen) gegeven worden die een middel bevat die de pijnprikkels vermindert. Meestal wordt er een injectie met pethidine (een morfine achtige stof)gegeven. Bijwerkingen: alle morfine-achtige stoffen hebben als bijwerking dat de ademprikkels worden verminderd en de darmwerking wordt vertraagd. En omdat al deze stoffen ook bij de baby komen, is het heel belangrijk om de conditie van de baby goed in de gaten te houden. Niet iedereen reageert hier er even goed op! Remifentanil infuus: bij deze manier van pijnbestrijding krijg je een infuus met een pomp. Je kunt zelf (binnen grenzen gesteld door de arts) de hoeveelheid medicatie bepalen. Bijwerkingen zijn: sufheid, misselijkheid en lage bloeddruk. Remifentanil kan effecten hebben op de ademhaling en hartslag. De effectiviteit van remifentanil wordt in diverse onderzoeken verschillend beschreven, van matig tot zeer effectief. De ruggenprik: de ruggenprik is de meest effectieve vorm van pijnbestrijding. Je voelt de pijn helemaal niet meer. Maar zoals bijna altijd zitten er aan dit voordeel ook wel nadelen. Het kind kan net als de moeder een lage bloed druk hebben en of moeite hebben met ademhaling. Ook ben je suf en krijg je niet veel mee van de bevalling Jasper Schol Bron vermelding: http://www.ouders.nl/mbevpij2.htm http://www.medicinfo.nl/{09833d38-1e20-49e6-b488-5ea6cba37936}/d_sv6098 http://www.ouders.nl/mbevpijn.htm
17
16
Verandering in het lichaam van de baby
Inleiding Vanaf het moment dat hij/zij geboren wordt, vindt al grote veranderingen plaats in het lichaam van de baby. De ademhalingcirculatie begint namelijk te werken! Een voldragen pasgeboren baby weegt gemiddeld 3,5kg en is 51cm lang. Dit zal met een heel snelle groei veranderen tijdens de babyjaren.
Geboorte Bij de geboorte valt de lichaamsbouw van de baby erg op. Veel kenmerken van een pasgeboren baby, zoals de vorm van de schedel, zijn het gevolg van de overgang uit de baarmoeder naar de buitenwereld. De vorm zal over een paar jaar wel verandering wanneer de fontanellen volgroeid zijn.
Ogen Vaak heeft een pasgeboren baby opgezwollen oogleden. Het kan zelf zijn dat hij in de eerste minuten na de geboorte zijn ogen bijna niet open kan doen. Dit komt door de druk die er op zijn hoofdje heeft gestaan toen hij in het geboortekanaal vast zat. Ook zie je dat baby’s vaak geboren worden met helder blauwe ogen. Dit zal na een paar maanden geleidelijk veranderen naar hun eigen oogkleur.
Het lichaam
.
baby
volwassene
Bij de geboorte bestaat bekken grotendeels uit kraakbeen, een bindweefsel, dat tijdens de kinderjaren in bot verandert. De vorming van hard bot (verkalking) begint voor de geboorte al op plekken in de botschacht die de primaire verbindingscentra worden genoemd. Bij een pasgeborene zijn alleen de schachten, het middelste deel van een lang bot, verkalkt. De uiteinden van die botten bestaan uit kraakbeen, dat geleidelijk wordt vervangen door bot uit de secundaire verbindingscentra. Tussen de schacht en de uiteinden ligt de groeischijf, . waaruit de groei plaatsvindt.
Bronnen: http://www.mamaenzo.nl http://www.kiesbeter.nl/
18
17. Rhesus antagonisme Als een moeder rhesus negatief is (Rh-negatief), dan ziet het immuunsysteem van de moeder rhesus-antilichamen als lichaamsvreemd. Alles wat lichaamsvreemd wordt gezien door het immuunsysteem wordt aangevallen. Zo kan het zijn dat een rhesus negatieve moeder een afweerreactie ontwikkeld tegen haar ongeboren kind. Dit gebeurt meestal (indien niet opgemerkt en behandeld) het eerst tijdens de tweede zwangerschap De verschillende verschijnselen van Rhesus antagonisme van de pasgeborene hangen af van de ernst van de aandoening. Het kan gaan om gele verkleuring van de huid en slijmvliezen (geelzucht), vergroting van de lever en de milt, ademhalingsproblemen, groeiafwijkingen, een minder beweeglijke foetus en te veel vloeistof rond de foetus. Er zijn verschillende methodes om Rhesus antagonisme te behandelen (afzonderlijk of in combinatie), waaronder het aanvullen van vocht dat de baby is kwijtgeraakt, het gebruik van speciaal licht tegen geelzucht (lichttherapie) en de toediening van stoffen waarmee het bilirubinegehalte in het bloed kan worden verlaagd. Bij ernstige gevallen moet een bloedtransfusie worden gedaan waarbij een deel van het bloed van de baby wordt vervangen.
18
veranderingen in het lichaam van de baby
0- tot 3 maanden
De gemiddelde voldragen zuigeling weegt tussen de 6 en 7.5 pond. Na ongeveer 5 dagen laat het restje afgebonden navelstreng het lichaam los en valt eraf. In deze periode is de baby erg prikkelbaar. Hij/zij moet wennen aan geluiden, bewegingen en allerlei andere “prikkels”. De baby slaapt veel maar heeft soms nog niet echt een regelmatig ritme. Het zenuwstelsel is nog niet geheel ontwikkeld. Toch komt het kind niet helemaal blanco op deze wereld. Hij / zij beschikt over een aantal reflexen (bv zuigreflex, slikreflex) die ervoor zorgen dat het zich snel kan aanpassen aan de nieuwe situatie buiten de baarmoeder.. Het heeft een natuurlijke, aangeboren interesse in mensen. De baby herkent al snel de stem en de geur van de moeder. Direct na de geboorte ziet de baby nog niet zo goed. Een baby die net de baarmoeder heeft verlaten ziet nog geen kleuren of details. Na ongeveer 6 weken (glim)lacht de baby voor het eerst. Een fontanel is een open plekje tussen 2 schedelplaten die nog niet met elkaar vergroeid zijn . De baby wordt geboren met 2 fontanellen, eentje boven op het hoofd en nog eentje op het achterhoofd. De baby die moedermelk krijgt ontvangt hierbij ook anti-stoffen tegen ziektes. Vooral de allereerste melk, de colostrum, bevat veel anti-stoffen. Bovendien is moedermelk uitermate geschikt voor het tere spijsverteringstelsel van baby’s. 3- tot 6 maanden De hersenen van de baby hebben zich aan het einde van de derde maand al ver ontwikkeld. De reflexen worden vervangen door bewust gedrag. Draait hoofdje en richt ogen op de bron van geluid. Stap voor stap ontdekt het kind dat het verschillende delen van zijn lichaam kan bewegen. Het kan het hoofdje zonder steun langere tijd “ophouden” Het wordt zich ook meer bewust van zijn/haar directe omgeving en kan zijn/haar aandacht richten. Onderzoeken doet de baby met zijn/haar mond (de orale fase) . De baby begint te brabbelen (uitstoten van klanken) Na 5 maanden is het geboortegewicht normaal gesproken verdubbeld. Tot 6 maanden leven de meeste baby’s uitsluitend op moedermelk of een vervangende flesvoeding voor baby’s. 6- tot 9 maanden
19
In deze periode wordt de baby lichamelijk sterker. Een gemiddelde baby krijgt zijn eerste fruit/groente hapje. Het kind raakt geleidelijk gewend aan steeds meer verschillende voedingsmiddelen. Het eerste tandje breekt door. Bepaalde woordjes die steeds worden herhaald zal het kleintje gaan herkennen, ook al kan het zelf nog geen woord uitspreken. De fase van voorwerpen herkennen gaat geleidelijk over in het zich kunnen herinneren. waar dat voorwerp nu is gebleven. De baby kan na 8 maanden meestal los zitten
9- tot 12 maanden Het kindje is in staat om dingen te beredeneren en begint te beseffen dat er dingen zijn die wel mogen en die niet mogen. Het kind gaat steeds meer op onderzoek uit en doet graag de mensen uit de omgeving na. Er komt steeds meer inzicht in verbanden tussen ‘oorzaak en gevolg’ en kan door dit inzicht op situaties inspelen. Rond de twaalfde maand beginnen de meeste baby’s voorzichtig te gaan lopen. Eerst houdt het zich nog vast aan alles wat steun kan bieden voordat het “loslopen” begint. Na 12 maanden is het geboortegewicht meestal verdriedubbeld en is het kind 1.5 keer zo lang als bij de geboorte. Het kind krijgt steeds meer tanden en kiezen. Bron: http://www.babypret.net/baby.htm, www.babycenter.com www.babyinfo.nl www.motheraffairs.nl
20