IN EEN OOGOPSLAG EXTERIEUR Instapverlichting
Panoramadak
Deze extra buiten- en interieurverlichting, die met de afstandsbediening wordt ingeschakeld, vergemakkelijkt op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen.
Dit dak vergroot de lichtinval en het zicht in het interieur op ongeëvenaarde wijze.
Bochtverlichting
Lane Departure Warning System (LDWS)
75
79, 86
Deze verlichting biedt u automatisch extra zicht in bochten.
81
Dit systeem waarschuwt u wanneer u per ongeluk de rijstrookmarkering overschrijdt.
127
4
IN EEN OOGOPSLAG OPENEN Sleutel met afstandsbediening
Volledig of selectief ontgrendelen van de auto (de richtingaanwijzers knipperen even).
Brandstoftank
Als een sensor vaststelt dat het buiten donker is, gaan de dim- en parkeerlichten branden om het lokaliseren van de auto te vergemakkelijken.
79 A.
1. 2.
Uitklappen/inklappen van de sleutel. Normale vergrendeling (één keer drukken) (de richtingaanwijzers blijven even branden).
Openen van de brandstofvulklep. Openen en ophangen van de brandstofvuldop.
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter.
of Supervergrendeling (twee keer achter elkaar drukken) (de richtingaanwijzers blijven even branden).
63
Ook de interieurverlichting (o.a. plafonniers, dorpelverlichting en beenruimteverlichting) gaat dan branden.
86
76
5
IN EEN OOGOPSLAG INTERIEUR Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
86
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen Deze versnellingsbak combineert de voordelen van zowel een volautomatische stand, een handgeschakelde stand en een auto-sequentiële stand.
116
6
Parfumeur De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het interieur.
53
Audio- en communicatiesystemen Deze uitvoeringen kunnen zijn voorzien van de nieuwste technologie: de MP3compatible autoradio RD4, de Bluetooth handsfree set, de autoradio/telefoon RT4 met wegklapbaar display, JBL audiosysteem, AUX-aansluitingen.
RT4 171 RD4 201
IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1.
Schakelaar snelheidsregelaar/begrenzer.
2.
Hendel stuurwielverstelling.
3.
Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.
4.
Instrumentenpaneel.
5.
Airbag bestuurder. Claxon.
6.
Versnellingshendel.
7.
Handrem.
8.
Schakelaar zonnescherm panoramadak.
9.
Hendel motorkapontgrendeling.
10. Schakelaars buitenspiegels. Schakelaars ruitbediening. 11. Zekeringkast. 12. Handmatige koplampverstelling. Schakelaar Lane Departure Warning System (LDWS). 13. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster. 14. Zijruitontwaseming. 15. Luidspreker (tweeter). 16. Voorruitontwaseming.
7
IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
8
Contact-/stuurslot. Stuurkolomschakelaar autoradio. Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers/boordcomputer. Verstelbare en afsluitbare middelste ventilatieroosters. Parfumeur. Multifunctioneel display. Zonnesensor. Airbag aan passagierszijde. Uitschakeling airbag aan passagierszijde. Dashboardkastje/Aansluitingen audio/video. Schakelaar stoelverwarming. Aansteker. Asbak vóór. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. CD-wisselaar. Autoradio RD4 of autoradio/ telefoon/GPS RT4. Schakelaar alarm. Schakelaar centrale vergrendeling. Schakelaar alarmknipperlichten. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). Schakelaar parkeerhulp.
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Bestuurdersstoel verstellen In lengterichting
In hoogte
Rugleuningverstelling
Handmatig
54
Elektrisch
55
9
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Handmatige en extra verstelmogelijkheden van de voorstoel
Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun
i
En verder... Toegang tot de achterzitplaatsen (3-deurs). Stoelverwarming. Opslaan van de zitposities (elektrisch verstelbare stoel).
Stuurwiel verstellen
Armleuning vóór
1. 2. 3.
Lendensteun
56
10
90
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
62
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Handmatige en extra verstelmogelijkheden van de voorstoel
Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun
i
En verder... Toegang tot de achterzitplaatsen (3-deurs). Stoelverwarming. Opslaan van de zitposities (elektrisch verstelbare stoel).
Stuurwiel verstellen
Armleuning vóór
1. 2. 3.
Lendensteun
56
10
90
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
62
IN EEN OOGOPSLAG COMFORT Buitenspiegels verstellen
A. B. C.
Binnenspiegel instellen
Veiligheidsgordel vóór
1.
1. 2.
Selecteren van de buitenspiegel. Verstellen van de buitenspiegel. In de middenstand zetten van de selectieschakelaar.
60
i
En verder... D. Inklappen/uitklappen. Automatisch omlaag bewegen bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
2.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
61
Vastmaken. In hoogte verstellen.
108
11
IN EEN OOGOPSLAG ZICHT Verlichting
Richtingaanwijzer
Ruitenwissers
Ring A
Functie "autosnelweg" Beweeg de hendel kort omhoog of omaag tot aan het zware punt. De richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde knipperen drie keer.
Hendel A: ruitenwissers vóór
Uit. Automatisch inschakelen verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht. Ring B Mistachterlicht. of
104
82
Inschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel omlaag en laat deze los. Uitschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0".
84
Ring B: ruitenwisser achter Uit.
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Interval. Ruitensproeier.
77
12
83
IN EEN OOGOPSLAG VENTILATIE Aanbevolen instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling
WARM
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
–
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".
13
IN EEN OOGOPSLAG CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Instrumentenpaneel
Verklikkerlampjes
Rij drukschakelaars
Het branden van een lampje geeft de staat van de desbetreffende functie aan. A. Uitschakeling inbraakalarm.
68 A.
Als het contact wordt aangezet, moet de wijzer van de brandstofmeter de resterende hoeveelheid brandstof aangeven. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan. C. Als het contact wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter enkele seconden de melding "OIL OK" weergeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
17
14
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode verklikkerlampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.
19
B.
Centrale vergrendeling.
C.
Uitschakeling ESP/ASR.
D.
Uitschakeling parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen.
73
107
128
IN EEN OOGOPSLAG VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN Airbag voorpassagier
Veiligheidsgordels en airbag vóór aan passagierszijde
Elektrisch kinderslot
1. 2.
A.
Het branden van een lampje geeft de status van de desbetreffende functie aan. A. Elektrisch kinderslot geactiveerd.
3.
Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is bevestigd, "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
111
Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor en/of n/of achter niet vastgemaakt of weer losgemaakt. B. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links voor. C. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts voor. D. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts achter. E. Verklikkerlampje veiligheidsgordel midden achter. F. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links achter. G. Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde. H. Verklikkerlampje airbag vóór aan passagierszijde actief.
103
108, 112
15
IN EEN OOGOPSLAG RIJDEN Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
1.
1.
2. 3. 4.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor.
123
16
Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. 2. Instellen van een snelheid/ Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Instellen van een snelheid/ Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Snelheidsbegrenzer uit/Hervatten snelheidsbegrenzer. Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (tweede bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of automatische transmissie).
125
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel. Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Display
A.
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
5. 6.
Klokken 1. 2. 3. 4.
Toerenteller Geeft het motortoerental aan (x 1 000 t/min). Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius). Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
7.
i
Display. Knop nulstelling. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsindicator). Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
1
B.
Snelheidsbegrenzer of Snelheidsregelaar. (km/h of mph) Dagteller. (km of miles)
Deze drie functies worden achtereenvolgens weergegeven als het contact wordt aangezet. C. Onderhoudsindicator. (km of miles), vervolgens: Motorolieniveaumeter. vervolgens: Kilometerteller. (km of miles)
17
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK, GESTUURDE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET 6 VERSNELLINGEN OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
Display
A. B. De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken 1. 2. 3. 4.
18
Toerenteller Geeft het motortoerental aan (x 1 000 t/min). Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius). Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5. 6. 7.
8.
i
Klein display. Groot display. Knop CHECK/nulstelling. Activeert een handmatige CHECK. Nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsindicator). Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting.
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
Dagteller. (km of miles) Kilometerteller. (km of miles)
Deze twee functies worden achtereenvolgens weergegeven als het contact wordt aangezet. C. Onderhoudsindicator. (km of miles), vervolgens: Motorolieniveaumeter. De volgende functies worden afhankelijk van de geselecteerde functie weergegeven. - Waarschuwingspictogrammen/ CHECK. - Detectie te lage bandenspanning. - Snelheidsbegrenzer/-regelaar. - Gestuurde hangeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen of automatische transmissie. - Informatie navigatiesysteem/boordcomputer.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan de waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
1
Verklikkerlampjes tijdens het rijden De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Gemeenschappelijke verklikkerlampjes tijdens het rijden Richtingaanwijzer links.
Dimlicht.
Grootlicht.
Handrem aangetrokken.
Richtingaanwijzer rechts.
!
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
Mistlampen vóór.
Mistachterlicht. Voorgloeien dieselmotor. Wacht tot dit pictogram is verdwenen voordat u de motor start.
19
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Specifieke verklikkerlampjes tijdens het rijden
Voet op het rempedaal. Houd, wanneer uw auto is uitgerust met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of een automatische transmissie, het rempedaal ingetrapt om de motor te starten. De overige pictogrammen verschijnen op het grote display centraal in het instrumentenpaneel. Automatische vergrendeling. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u het tijdens het rijden automatisch vergrendelen van de portieren en de achterklep hebt geactiveerd.
20
Automatische ruitenwissers. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de automatische stand van de ruitenwissers hebt geactiveerd.
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen. Dit pictogram geeft de geselecteerde stand van de selectiehendel aan (R, N, A of M).
Automatische verlichting. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de automatische stand van de verlichting hebt geactiveerd.
Dit pictogram geeft de ingeschakelde versnelling in de automatische of handgeschakelde stand aan (1 t/m 6).
Snelheidsbegrenzer. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de snelheidsbegrenzer hebt ingeschakeld. Wanneer dit pictogram wordt weergegeven, kunt u de snelheidslimiet van de snelheidsbegrenzer instellen. Snelheidsregelaar. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de snelheidsregelaar hebt ingeschakeld. Wanneer dit pictogram wordt weergegeven, kunt u de snelheid van de snelheidsregelaar instellen.
Dit pictogram geeft het geselecteerde programma aan (automatisch of sport). Automatische transmissie. Dit pictogram geeft de geselecteerde stand van de selectiehendel aan (P, R, N of D). Dit pictogram geeft de ingeschakelde versnelling in de automatische of handgeschakelde stand aan. Dit pictogram geeft het geselecteerde programma aan (automatisch, sport, sneeuw of handmatig).
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Pictogrammen uitgeschakelde functies De volgende pictogrammen geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Gemeenschappelijke pictogrammen uitgeschakelde functies Uitschakeling airbag aan passagierszijde. De airbag aan passagierszijde is na het starten van de auto automatisch ingeschakeld. De airbag kan met een speciale schakelaar die zich aan de passagierszijde op het dashboard bevindt, worden uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven door de permanente weergave van dit pictogram op het instrumentenpaneel of op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde.
Uitschakeling elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). De systemen ESP en ASR worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Met een speciale toets in het midden van het dashboard kunnen deze systemen worden uitgeschakeld. Dit wordt bevestigd door dit verklikkerlampje en het lampje van de toets, die blijven branden.
Specifieke pictogrammen uitgeschakelde functies
1
Automatische ruitenwissers. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de automatische stand van de ruitenwissers vóór hebt uitgeschakeld. Automatische verlichting. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de automatische stand van de verlichting hebt uitgeschakeld. Snelheidsbegrenzer. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de snelheidsbegrenzer hebt uitgeschakeld. Snelheidsregelaar. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u de snelheidsregelaar hebt uitgeschakeld.
De overige pictogrammen verschijnen op het grote display centraal in het instrumentenpaneel. Automatische vergrendeling. Dit pictogram wordt weergegeven wanneer u het tijdens het rijden automatisch vergrendelen van de portieren en de achterklep hebt uitgeschakeld.
21
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
!
22
In het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden, moet de aanvullende informatie via een melding op het multifunctionele display worden gelezen. Raadpleeg indien nodig een PEUGEOT-servicepunt.
Gemeenschappelijke waarschuwingslampjes Centraal waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt in combinatie met een ander waarschuwingslampje: - lekke band, - remsysteem, - stuurbekrachtiging, - oliedruk, - koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Service. Het verklikkerlampje service gaat branden in het geval van een storing in een systeem zonder specifiek verklikkerlampje. De melding op het multifunctionele display geeft aan welke functie het betreft. Controleer: - of alle portieren, de achterklep en motorkap gesloten zijn, - het motorolieniveau, - het niveau van de ruitensproeiervloeistof, - de batterij van de afstandsbediening, - de bandenspanning, - of het roetfilter niet is vervuild (diesel). Raadpleeg in andere gevallen een PEUGEOT-servicepunt.
Remsysteem. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het remsysteem: - te laag remvloeistofniveau, - storing elektronische remdrukregelaar (REF) (het verklikkerlampje ABS brandt in dat geval ook). Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Controleer tijdens het rijden of de handrem niet is aangetrokken.
Antiblokkeersysteem (ABS). Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking met rembekrachtiging blijft echter behouden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). De systemen ESP en ASR worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Als de systemen niet zijn uitgeschakeld en dit verklikkerlampje en het lampje in de schakelaar constant branden, wijst dit op een storing in het systeem ESP of ASR of de hill holder.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
1
Specifieke waarschuwingslampjes Zelfdiagnosesysteem motor. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het motormanagementsysteem. Als het lampje knippert, wijst dit op een storing in de emissieregeling.
Laag brandstofniveau. Dit lampje gaat branden op het moment dat u met de resterende hoeveelheid brandstof nog ongeveer 50 km kunt rijden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 60 liter. Maximum temperatuur koelvloeistof. Dit lampje gaat branden in het geval van een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Airbags. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in één van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Motoroliedruk. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het smeersysteem van de motor. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Laden van de accu. Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het laadcircuit van de accu (gecorrodeerde of losgeraakte accupolen, dynamoriem slap of gebroken, ...).
Veiligheidsgordel niet vastgemaakt/weer losgemaakt. Dit lampje gaat branden als de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft losgemaakt. Dit lampje gaat ook branden als de veiligheidsgordels van één of meer achterpassagiers zijn losgemaakt. Water in brandstoffilter. Dit lampje gaat branden in het geval van de aanwezigheid van water in het brandstoffilter (diesel). Er bestaat kans op schade aan het inspuitsysteem bij dieselmotoren.
Geopend portier. Een portier, de achterklep of de motorkap* is nog geopend: - bij een snelheid lager dan 10 km/h brandt dit lampje constant, - bij een snelheid hoger dan 10 km/h brandt dit lampje constant, in combinatie met een geluidssignaal.
* Uitsluitend bij auto’s met alarmsysteem.
23
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Specifieke waarschuwingslampjes
!
Bochtverlichting. Dit pictogram knippert in het geval van een storing in het systeem van de bochtverlichting. De overige pictogrammen verschijnen op het grote display centraal in het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ernst van de storing kan een pictogram oranje of rood worden weergegeven.
i
24
De weergave van een pictogram wordt soms gecombineerd met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Sommige pictogrammen kunnen worden gekoppeld aan verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel. Als een pictogram wordt weergegeven in combinatie met het pictogram STOP, moet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats worden stilgezet.
Service. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in een van de volgende systemen: - het motormanagementsysteem, - de emissieregeling, - het Lane Departure Warning System (LDWS). Zelfdiagnosesysteem motor. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in het motormanagementsysteem. Laden van de accu. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in het laadcircuit van de accu (gecorrodeerde of losgeraakte accupolen, dynamoriem slap of gebroken, ...).
Motoroliedruk. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in het smeersysteem van de motor. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Motoroliepeil. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een te laag motoroliepeil. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Koelvloeistoftemperatuur. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Koelvloeistofniveau. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een te laag koelvloeistofniveau. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Ruitensproeiervloeistofniveau. Dit pictogram wordt weergegeven als bij het bedienen van de ruitenwisserschakelaar het niveau van de ruitensproeiervloeistof te laag is. Vul het reservoir van de ruiten- en koplampsproeiers bij de eerstvolgende gelegenheid bij. Laag brandstofniveau. Dit pictogram wordt weergegeven op het moment dat u met de resterende hoeveelheid brandstof nog ongeveer 50 km kunt rijden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 60 liter. Elektronische startblokkering. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in de elektronische startblokkering of wanneer de batterij van de afstandsbediening leeg is. Geopend portier. Een portier, de achterklep of de motorkap* is nog geopend: - bij een snelheid lager dan 10 km/h wordt dit pictogram oranje weergegeven, - bij een snelheid hoger dan 10 km/h wordt dit pictogram rood weergegeven.
* Uitsluitend bij auto’s met alarmsysteem.
Airbags. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in één van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Remsysteem. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in het remsysteem: - te laag remvloeistofniveau, - storing elektronische remdrukregelaar (REF) (het verklikkerlampje ABS brandt in dat geval ook). Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Controleer tijdens het rijden of de handrem niet is aangetrokken.
Handrem. Dit pictogram wordt tijdens het rijden weergegeven als de handrem nog (iets) is aangetrokken.
1
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). De systemen ESP en ASR worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Als de systemen niet zijn uitgeschakeld en dit verklikkerlampje en het lampje in de schakelaar constant branden, wijst dit op een storing in het systeem ESP of ASR of de hill holder. Waarschuwing kans op gladheid. Dit pictogram waarschuwt u voor weersomstandigheden waarbij gladheid kan ontstaan (buitentemperaturen lager dan 3 °C). Rijd voorzichtig. Stuurbekrachtiging. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in de stuurbekrachtiging. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Antiblokkeersysteem (ABS). Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking met rembekrachtiging blijft echter behouden.
25
1
26
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of automatische transmissie. Dit pictogram verschijnt in het geval van een storing in de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of de automatische transmissie. Een noodprogramma zorgt er dan voor dat de 3e versnelling ingeschakeld blijft. Stand P of N. Dit pictogram wordt weergegeven om aan te geven dat de selectiehendel in de stand P of N moet worden gezet om de motor te kunnen starten. Ongeldige waarde. Dit pictogram verschijnt in het geval van een storing in het programma van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen of de automatische transmissie. Parkeerhulp met grafische weergave en/of geluidssignalen. Dit pictogram wordt, tijdens het vooruit- en/of achteruitrijden, weergegeven in het geval van een storing in de parkeerhulp.
Lekke band. Dit pictogram wordt weergegeven als één of meer banden lek zijn. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Verwissel de lekke band en laat deze repareren door een PEUGEOT-servicepunt.
Water in brandstoffilter. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van de aanwezigheid van water in het brandstoffilter (diesel). Er bestaat kans op schade aan het inspuitsysteem bij dieselmotoren.
Detectie te lage bandenspanning. Dit pictogram wordt weergegeven als een of meer bandenspanningssensoren afwezig of defect zijn of in het geval van een storing in het detectiesysteem. Het pictogram kan ook worden weergegeven wanneer het reservewiel, dat niet van een sensor is voorzien, op de plaats van het wiel met de lekke band is gemonteerd.
Roetfilter (diesel). Dit pictogram wordt in combinatie met het pictogram service weergegeven als het roetfilter vervuild is of als het brandstofadditiefreservoir bijna leeg is. Ga om het roetfilter te regenereren, als de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van meer dan 60 km/h rijden tot het pictogram verdwijnt. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt als het pictogram service nog steeds wordt weergegeven.
Te lage bandenspanning. Dit pictogram wordt weergegeven als de bandenspanning van één of meer banden te laag is. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Automatische koplampverstelling. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in de automatische koplampverstelling.
Automatische verlichting. Dit pictogram wordt weergegeven in het geval van een storing in de automatische verlichting. Schakel de verlichting in met de lichtschakelaar.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Handmatige CHECK
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Systeem dat de bestuurder informatie geeft over aanwezige storingen en de status van functies (ingeschakeld of uitgeschakeld).
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft de bestuurder tijdens het rijden informatie over de koelvloeistoftemperatuur.
Druk bij draaiende motor op de knop "CHECK/000" van het instrumentenpaneel om de check handmatig te activeren. Als er geen enkele "ernstige" storing wordt gesignaleerd, verschijnt de melding "CHECK OK" op het grote display van het instrumentenpaneel. Als er een "kleine" storing wordt gesignaleerd, verschijnen de desbetreffende pictogrammen en vervolgens de melding "CHECK OK" op het grote display van het instrumentenpaneel. Raadpleeg zodra mogelijk een PEUGEOTservicepunt. Als een "ernstige" storing wordt gesignaleerd, verschijnen alleen de desbetreffende waarschuwingspictogrammen op het grote display van het instrumentenpaneel. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
1
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: wacht tot de motor is afgekoeld, draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, verwijder vervolgens de dop, vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het verklikkerlampje te hoge koelvloeistoftemperatuur 1 gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
27
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Onderhoudsindicator De onderhoudsintervalindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3 000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1 000 tot 3 000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2 800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
28
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1 000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
i
1
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: zet het contact af,
i
druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
29
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Motorolieniveaumeter
Olieniveau correct
Storing motorolieniveaumeter
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt.
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is.
Oliepeilstok Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
i
30
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen, - B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Kilometerteller
Dimmer dashboardverlichting
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.
1
Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto’s met verlichting overdag, in de dagstand staat.
De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
Dagteller De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.
Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken, of als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te maken, laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
31
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY A (zonder autoradio RD4)
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
32
* Uitsluitend bij auto’s met airconditioning.
Toetsen
Het display kan met behulp van drie toetsen worden bediend: - "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken, - "MENU" om een overzicht van de menu’s of hulpmenu’s weer te geven, - "OK" om het gewenste menu of hulpmenu te selecteren.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om een overzicht van de diverse menu’s in het algemene menu weer te geven: - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Configuratie van de auto
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: - selectief ontgrendelen (zie het hoofdstuk "Toegang tot de auto"), - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht").
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
2
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: - temperatuur (°C of °F), - brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Selecteer een parameter en druk op de toets "OK" om de waarde te wijzigen.
Wacht ongeveer 10 seconden tot de gewijzigde waarde is opgeslagen of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken. Vervolgens keert het display terug naar het vorige scherm.
!
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
33
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY A
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (er verschijnt een melding bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - informatie van de autoradio (radio, CD, ...), - de boordcomputerfuncties (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
34
* Uitsluitend bij auto’s met airconditioning.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de autoradio RD4: op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, op de toets "OK" om te bevestigen, of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven en op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen: - radio-CD, - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden, Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren. Radio-CD Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de radio/CD-speler het gedeelte "RD4" van het hoofdstuk "Audio en telematica".
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Configuratie van de auto
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: - selectief ontgrendelen (zie het hoofdstuk "Toegang tot de auto"), - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - de follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht"). Opties Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: - jaar, - maand, - dag, - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
2
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: - temperatuur (°C of °F), - brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).
Selecteer een parameter en druk op de toets "" of "" om de waarde te wijzigen.
Druk op de toets "" of "" om de vorige of volgende parameter te selecteren. Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
!
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
35
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C EN KLEURENDISPLAY C
Weergave op het display Dit display kan de volgende informatie weergeven: - de tijd, - de datum, - de buitentemperatuur* (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), - controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), - audiofuncties (radio, CD, ...), - informatie van de boordcomputer (zie het einde van dit hoofdstuk). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Automatische verlichting actief") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
36
* Uitsluitend bij auto’s met airconditioning.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de autoradio RD4: op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, op de toets "OK" om te bevestigen, of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven: - audiofuncties, - diagnose auto, - persoonlijke instellingen-configuratie, - telefoon (handsfree set). Druk op de toets "" of "" om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Audiofuncties" Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de CD-speler of de CD-wisselaar (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte "RD4" van het hoofdstuk "Audio en telematica".
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven. Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu "Diagnose auto" te selecteren.
Menu "Diagnose auto" Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen, zoals het logboek waarschuwingsmeldingen. Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.
Selecteer in het menu "Diagnose auto" de volgende functie:
2
Menu "Persoonlijke instellingen-configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd: - parameters van de auto, - configuratie van het display, - taalkeuze. Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - selectief ontgrendelen (zie het hoofdstuk "Toegang tot de auto"), - het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht").
37
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Menu "Telefoon"
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren.
Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.
Druk op de toets "" of "" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.
38
Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Configuratie display Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - instellen lichtsterkte-video, - instellen datum en tijd, - kiezen van eenheden.
Als de autoradio RD4 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw Bluetooth handsfree set configureren (koppelen), de verschillende indexen van de telefoon raadplegen (lijst gesprekken, diensten, ...) en uw gesprekken beheren (opnemen, ophangen, wisselgesprek, discretiefunctie, ...). Raadpleeg voor meer informatie over de telefoonfunctie het gedeelte "RD4" in het hoofdstuk "Audio en telematica".
Taalkeuze Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil).
!
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS WEGKLAPBAAR KLEURENDISPLAY 16x9
Weergave op het display Als het display is uitgeklapt, geeft het automatisch en direct de volgende informatie weer: - tijd, - datum, - buitentemperatuur (bij kans op gladheid wordt u gewaarschuwd door een melding). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Brandstofniveau laag") of de status van functies van de auto (bijv.: "Automatische verlichting actief") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Algemeen menu
Als de autoradio/telefoon GPS RT4 is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: - navigatiesysteem, - navigatie met kaart, - verkeersinformatie, - audiofuncties (radio, CD, ...), - telefoonfuncties en indexen, - instellingen van het display en configuratie van de uitrusting van de auto, - videoweergave, - diagnose van de auto.
2
Toetsen
Op het bedieningspaneel van de autoradio/telefoon GPS RT4: druk op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu, draai aan de knop om een item te selecteren, druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen, of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm. Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het gedeelte "RT4" in het hoofdstuk "Audio en telematica".
39
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
i
Afstellen van het display Wanneer u het display laat inklappen terwijl de autoradio/telefoon is ingeschakeld, zal het display automatisch weer uitklappen bij een uitgaand telefoongesprek, het geven van een gesproken commando of het ontvangen van een waarschuwingsmelding die gekoppeld is aan het pictogram STOP.
Inklappen van het display
Toegang tot het display Dit display wordt automatisch uit- en ingeklapt. Het is echter ook mogelijk om het display uit te klappen, in te klappen of af te stellen met de volgende knoppen: - uitklappen of inklappen met de knop A, - afstellen van de hoek met de knop B. Het display is ook voorzien van een beveiliging tegen beknellen.
Uitklappen van het display Druk als het display is ingeklapt op de knop A om het uit te klappen. Het display klapt automatisch uit bij het aanzetten van het contact, het inschakelen van de autoradio/telefoon, een uitgaand telefoongesprek, het geven van een gesproken commando en het ontvangen van een waarschuwingsmelding die gekoppeld is aan het pictogram STOP.
40
Druk als het display is uitgeklapt op de knop A om het in te klappen. Als de autoradio/telefoon is uitgeschakeld, wordt het display ongeveer drie seconden na het afzetten van het contact automatisch ingeklapt. Beveiliging tegen beknellen Als het display bij het uitklappen of inklappen op een obstakel stuit, stopt het display onmiddellijk met bewegen en beweegt het vervolgens enkele millimeters terug. Druk na het verwijderen van het obstakel nogmaals op de knop om het display uit of in te klappen.
i
Wanneer u wenst dat het display altijd automatisch wordt uit- of ingeklapt als de autoradio wordt in- of uitgeschakeld, mag het display niet worden ingeklapt gedurende de werking van de autoradio/telefoon.
Als het display is uitgeklapt, kunt u het op verschillende manieren nauwkeurig afstellen: druk op het besbetreffende gedeelte van de knop B om het display naar u toe of richting de voorruit te bewegen, of beweeg het display voorzichtig met de hand in de gewenste richting. Opslaan van de stand van het display In het systeem zijn vier voorkeursstanden voor het display opgeslagen. Als het scherm wordt ingeklapt, slaat het systeem de laatste stand van het scherm op. Als het display weer wordt uitgeklapt, kiest het systeem de voorkeursstand die het dichtst bij de opgeslagen stand van het display komt.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Vanuit dit menu hebt u toegang tot de volgende functies:
Menu "Configuratie" Druk op de toets "MENU" van de autoradio/telefoon GPS RT4 voor toegang tot het algemene menu. Draai aan de knop om het menu "Configuratie" te selecteren en druk op de knop om te bevestigen.
Parameters van de auto instellen Via het menu "Parameters van de auto instellen" kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: - selectief ontgrendelen (zie het hoofdstuk "Toegang tot de auto"), - inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), - follow-me-home verlichting en instapverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - sfeerverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), - verlichting overdag (zie het hoofdstuk "Zicht"), - bochtverlichting (zie het hoofdstuk "Zicht").
2
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting Draai aan de knop om het menu "Configuratie verlichting" te selecteren en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer het item "Tijdsduur follow me home" en bevestig.
Selecteer de tijdsduur en druk op de knop. Draai aan de knop om de tijdsduur in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de knop. Selecteer "OK" en bevestig.
41
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Configuratie van het display
Taalkeuze Als het menu "Taalkeuze" is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - keuze van de taal van de weergave (Français, English, Italiano, Portugues, Español, Deutsch, Nederlands), - keuze van de taal van de informatie en de gesproken commando’s (Français, English, Italiano, Portugues, Español, Deutsch, Nederlands).
Als het menu "Configuratie display" is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - selecteren van het voor de weergave beschikbare kleurenpalet, - instellen van de lichtsterkte en de helderheid van het display, - instellen van de datum en tijd (weergave in 12 of 24 uur, instellen minuten via GPS), - instellen van eenheden (temperatuur in °Celsius of °Fahrenheit; brandstofverbruik in l/100 km, mpg of km/l).
Geluiden Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: - instellen van de gesproken commando’s, - instellen van de spraaksynthese (volume, mannelijke of vrouwelijke stem), - activeren van de AUX-ingang.
42
!
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder de configuratie van de multifunctionele displays uitsluitend uitvoeren als de auto stilstaat.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
2
Selecteer in het menu "Diagnose auto" een van de volgende functies:
Menu "Diagnose auto" Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven. Draai aan de knop en druk erop om het menu "Diagnose auto" te selecteren.
Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen. Toestand van de functies Deze functie geeft aan of de verschillende functies van de auto zijn in- of uitgeschakeld.
43
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS BOORDCOMPUTER De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik, ...).
Monochroom display A
De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: - actieradius,
Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave. Op 0 stellen
Weergave van de informatie
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.
44
Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten. - gemiddelde snelheid.
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
i
Het kan voorkomen dat u de weergegeven waarde ziet toenemen door een gewijzigde rijstijl of het afdalen van een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk gunstiger wordt.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
!
46
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt als tijdens het rijden de streepjes voortdurend worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
i
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Nog af te leggen afstand (km of miles) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment tijdens het navigeren berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Bij het ontbreken van de afstand verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS BOORDCOMPUTER
Weergave van de informatie
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik, ...).
Monochroom display C en kleurendisplay C
2
- traject "2": • afgelegde afstand, • gemiddeld brandstofverbruik, • gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar het vorige scherm. Traject op 0 zetten
Groot display op het instrumentenpaneel
Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:
- de momentele informatie: • actieradius, • momenteel brandstof-verbruik, • nog af te leggen afstand,
i
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto verschijnt de informatie van de boordcomputer op het monochrome of kleurendisplay, of op het grote display op het instrumentenpaneel.
- traject "1": • afgelegde afstand, • gemiddeld brandstofverbruik, • gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.
Druk de toets langer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
45
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
i
Het kan voorkomen dat u de weergegeven waarde ziet toenemen door een gewijzigde rijstijl of het afdalen van een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk gunstiger wordt.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
!
46
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt als tijdens het rijden de streepjes voortdurend worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
i
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Nog af te leggen afstand (km of miles) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand wordt op elk moment tijdens het navigeren berekend of wordt ingevoerd door de gebruiker. Bij het ontbreken van de afstand verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
COMFORT
3
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Volgens uitvoering zijn de volgende functies aanwezig: - temperatuurregeling, - luchtopbrengstregeling, - regeling luchtverdeling, - ontdooien en ontwasemen, - handbediende of automatische airconditioning.
Luchtverdeling 1.
VENTILATIE
Luchtgeleiding
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort in het interieur.
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.
Luchttoevoer De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
47
3
COMFORT
i
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de airconditioning. Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
48
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
COMFORT VERWARMING/VENTILATIE
1.
Temperatuurregeling
Beenruimte. (gesloten ventilatieroosters)
Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 2.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Luchtopbrengstregeling De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
Draai de knop in één van de vijf standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
4.
i
Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
3.
Luchtverdeling Voorruit en zijruiten.
De verwarming/ventilatie en airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
3
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje brandt om aan te geven dat de luchtrecirculatie is ingeschakeld. Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het lampje gaat uit.
49
3
COMFORT Ontdooien - Ontwasemen Ga voor het snel ontdooien en ontwasemen van de voorruit en zijruiten als volgt te werk: zet de knop van de luchttoevoerregeling 4 in de stand "Toevoer van buitenlucht", draai de knop van de luchtverdeling 3 in de stand "Voorruit", draai de knoppen van de temperatuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2 in de maximale stand, sluit de middelste ventilatieroosters,
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of airconditioning.
Aan
schakel bij een temperatuur boven 0 °C de airconditioning in door op de toets "A/C" te drukken.
De achterruitverwarming werkt tend bij draaiende motor. Druk op deze toets om de ruit en de buitenspiegels te semen. Het verklikkerlampje toets gaat branden.
5.
Uit
Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur ‘s zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 0 °C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan Druk op de toets "A/C". Het lampje van de toets gaat branden. De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat. Uit Druk nogmaals op de toets "A/C". Het lampje van de toets gaat uit.
50
ACHTERRUITVERWARMING
uitsluiachterontwavan de
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
i
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruiten buitenspiegelverwarming uit omdat een gering stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
3
COMFORT Ontdooien - Ontwasemen Ga voor het snel ontdooien en ontwasemen van de voorruit en zijruiten als volgt te werk: zet de knop van de luchttoevoerregeling 4 in de stand "Toevoer van buitenlucht", draai de knop van de luchtverdeling 3 in de stand "Voorruit", draai de knoppen van de temperatuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2 in de maximale stand, sluit de middelste ventilatieroosters,
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of airconditioning.
Aan
schakel bij een temperatuur boven 0 °C de airconditioning in door op de toets "A/C" te drukken.
De achterruitverwarming werkt tend bij draaiende motor. Druk op deze toets om de ruit en de buitenspiegels te semen. Het verklikkerlampje toets gaat branden.
5.
Uit
Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur ‘s zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 0 °C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan Druk op de toets "A/C". Het lampje van de toets gaat branden. De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat. Uit Druk nogmaals op de toets "A/C". Het lampje van de toets gaat uit.
50
ACHTERRUITVERWARMING
uitsluiachterontwavan de
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
i
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruiten buitenspiegelverwarming uit omdat een gering stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
COMFORT AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
i
2. 3.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking 1.
Automatisch programma "comfort" Druk op de toets "AUTO". Het lampje van de toets gaat branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld. Regeling bestuurderszijde Regeling passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam de temperatuur links en rechts zo in te stellen dat het verschil niet meer dan 3 bedraagt.
i
4.
3
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het programma "comfort" niet toereikend blijken om de ruiten condens- en ijsvrij te houden (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies in dat geval het automatische programma "zicht". Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst, de luchttoevoer en de luchtverdeling naar de luchtroosters voor een optimale ontwaseming van de voorruit en zijruiten. Druk nogmaals op de toets "zicht" of op de toets "AUTO" om dit programma af te sluiten. Het lampje van de toets "zicht" gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden.
51
3
COMFORT Handmatig verstellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren.
i
5.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. Draai de knop 2 of 3 naar links totdat “LO” verschijnt of naar rechts totdat “HI” verschijnt.
6.
Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters, - de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers, - de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers, - de ventilatieroosters, - de beenruimte van de passagiers, - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers. 7.
Airconditioning aan/uit Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden.
Regeling luchtverdeling
Regeling luchtopbrengst Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te verminderen of naar rechts om deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden. 8.
Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
52
Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
!
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat).
9.
Centrale regeling/gescheiden regeling Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden.
Uitschakelen van het systeem Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes uitgaan. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Draai de knop van de luchtopbrengst naar rechts of druk op de toets "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.
!
Het is raadzaam om niet langdurig te rijden terwijl het systeem is uitgeschakeld.
COMFORT PARFUMEUR
Geurelement
De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.
Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de houder waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt. Bij de PEUGEOT-servicepunten zijn verschillende geuren leverbaar.
i
Regelknop Met behulp van deze knop kunt u de sterkte van de geur instellen. Draai de knop naar rechts om de geur in de auto te verspreiden (horizontale stand). Draai de knop naar links om de parfumeur af te sluiten (verticale stand).
i
Houd de middelste ventilatieroosters geopend. De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.
!
3
Geurelement verwijderen Draai het element een kwart omwenteling naar links. Verwijder het element uit het dashboard. Sluit het element af met de houder.
Gooi het originele element niet weg, dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt. Draai de knop voor een langere levensduur van het geurelement naar links zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.
Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto. Haal geurelementen niet uit elkaar. Probeer de parfumeur of de geurelementen niet bij te vullen. Gebruik uitsluitend originele PEUGEOT-geurelementen. Vermijd elk contact met de huid en met de ogen. Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.
Geurelement plaatsen Verwijder de houder van het element. Plaats het element in het dashboard (met de bloem rechtsboven). Druk de knop in en draai deze een kwart omwenteling naar rechts.
53
3
COMFORT VOORSTOELEN De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
Handmatig verstellen Verstelling in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
54
Hoogteverstelling bestuurders- en passagiersstoel Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Rugleuningverstelling Duw de handgreep naar achteren.
COMFORT VOORSTOELEN
i
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
3
De elektrische instellingen kunnen tot 1 minuut na het afzetten van het contact worden uitgevoerd. Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren.
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel Verstellen in lengterichting Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste stand te verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van de zitting Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen. Duw de voorzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoek te verkrijgen.
Rugleuningverstelling Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste hoek te verkrijgen.
55
3
COMFORT Aanvullende instellingen Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun Trek de hoofdsteun gelijktijdig naar voren en omhoog om hem hoger te zetten. Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.
!
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Toegang tot de achterbank (3-deurs) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.
Lendensteun verstellen Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te zetten.
Laat de steun B, in de hendel, zakken om veiligheidsgordel hierop te laten rusten. Deze steun zorgt ervoor dat de veiligheidsgordel binnen handbereik is wanneer u deze weer moet omdoen.
!
56
Zorg ervoor dat het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.
COMFORT Knop stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor elke voorstoel apart regelbaar. Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
Opslaan van zitposities in het geheugen Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel en nog twee andere standen met behulp van de twee sleutels met afstandsbediening.
3
Met de afstandsbediening op de sleutels Als de auto met de afstandsbediening wordt vergrendeld, wordt de stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels opgeslagen in de sleutel. In elke sleutel met afstandsbediening kan een specifieke zitpositie worden opgeslagen.
i
Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie Bij het ontgrendelen van de auto nemen de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de in het geheugen van de sleutel met afstandsbediening opgeslagen stand in.
Opslaan van een zitpositie Met de toetsen M/1/2 Zet het contact aan. Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen.
Contact aan Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. Tijdens het rijden Houd de toets 1 of 2 ingedrukt tot het geluidssignaal aangeeft dat de zitpositie is ingenomen.
!
Als bij afgezet contact een opgeslagen stand een aantal keer achter elkaar is opgeroepen, zal om het ontladen van de accu te voorkomen de functie worden uitgeschakeld totdat de motor wordt gestart.
57
3
COMFORT ACHTERBANK U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren).
Verwijderen van de zitting Schuif de voorstoel aan de desbetreffende zijde naar voren. Trek de handgreep 1 naar voren om de zitting 2 omhoog te trekken. Kantel de zitting 2 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel. Verwijder de zitting 2 uit de bevestigingen door de zitting omhoog te trekken.
Terugplaatsen van de zitting Plaats de zitting 2 in verticale richting in de bevestigingen. Klap de zitting 2 omlaag. Druk de zitting vast.
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd: trek de hoofdsteunen gelijktijdig naar voren en omhoog tot aan de aanslag, druk vervolgens de pal A in.
! 58
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan als er passagiers op de achterbank zitten.
COMFORT
3
Neerklappen van de achterbank Kantel om beschadiging van de achterbank te voorkomen altijd eerst de zitting naar voren voordat u de rugleuning neerklapt: schuif de voorstoel indien nodig naar voren, trek de handgreep 1 naar voren om de zitting 2 omhoog te trekken. kantel de zitting 2 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel, controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, verwijder de hoofdsteunen, trek de hendel 3 naar voren om de rugleuning 4 te ontgrendelen, klap de rugleuning 4 neer.
i
De zitting 2 kan worden verwijderd voor extra laadruimte.
Terugplaatsen van de achterbank Bij het terugplaatsen van de achterbank: zet de rugleuning 4 rechtop en vergrendel deze, klap de zitting 2 terug. plaats de hoofdsteunen terug.
!
Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.
59
3
COMFORT SPIEGELS
Verstellen
Inklappen van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
i
Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. Zet de knop A weer in het midden.
Uitklappen van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
i !
60
De weergegeven objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door een PEUGEOTservicepunt.
COMFORT Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Inschakelen Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht 20 seconden. of Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet.
3
Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
Handmatige binnenspiegel De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblinding).
Verstellen Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
!
Stel de spiegels om veiligheidsredenen zo af, dat de dode hoek minimaal is.
61
COMFORT Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen. Inschakelen Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht 20 seconden. of Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet.
3
Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
Handmatige binnenspiegel De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblinding).
Verstellen Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
!
Stel de spiegels om veiligheidsredenen zo af, dat de dode hoek minimaal is.
61
3
COMFORT Automatisch dimmende binnenspiegel De binnenspiegel verstelt geleidelijk en automatisch van de dag- in de nachtstand.
Aan Zet het contact aan en druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat branden en de binnenspiegel werkt automatisch.
STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel kan in hoogte en diepte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder.
Uit Druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat uit en de spiegel blijft in de dagstand staan.
i Om verblinding te voorkomen, wordt de spiegel automatisch donker, afhankelijk van de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt. Zodra de hoeveelheid licht (bijvoorbeeld verlichting van achteropkomend verkeer, zonneschijn...) vermindert, wordt het spiegelbeeld weer helder voor een optimaal zicht.
Zodra de achteruit wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Verstellen Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte. Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
! 62
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
3
COMFORT Automatisch dimmende binnenspiegel De binnenspiegel verstelt geleidelijk en automatisch van de dag- in de nachtstand.
Aan Zet het contact aan en druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat branden en de binnenspiegel werkt automatisch.
STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel kan in hoogte en diepte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder.
Uit Druk op de schakelaar 1. Het verklikkerlampje 2 gaat uit en de spiegel blijft in de dagstand staan.
i Om verblinding te voorkomen, wordt de spiegel automatisch donker, afhankelijk van de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt. Zodra de hoeveelheid licht (bijvoorbeeld verlichting van achteropkomend verkeer, zonneschijn...) vermindert, wordt het spiegelbeeld weer helder voor een optimaal zicht.
Zodra de achteruit wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Verstellen Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte. Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
! 62
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen met de sleutel Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. Selectieve ontgrendeling met de afstandsbediening Druk één keer op het geopende hangslot om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Openen van de auto Uitklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel uit te klappen. Ontgrendelen met de afstandsbediening Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Druk nogmaals op het geopende hangslot om de overige portieren en de achterklep te ontgrendelen. Selectieve ontgrendeling met de sleutel Draai de sleutel één keer linksom in het slot van het bestuurdersportier om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. Draai de sleutel nogmaals linksom om de overige portieren en de achterklep te ontgrendelen.
4
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, volgens uitvoering, bij de eerste ontgrendeling de buitenspiegels uitgeklapt. Het volledig of selectief ontgrendelen kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu van het multifunctionele display. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Sluiten van de auto Normale vergrendeling met de afstandsbediening
Druk
op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.
Druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten automatisch te sluiten.
63
4
TOEGANG TOT DE AUTO Normale vergrendeling met de sleutel Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.
i
i
64
Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door een PEUGEOT-servicepunt.
Supervergrendeling met de afstandsbediening Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten te sluiten. Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
!
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Supervergrendeling met de sleutel Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto volledig te vergrendelen en houd de sleutel langer dan 2 seconden in deze stand om ook de ruiten te sluiten. Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals rechtsom om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt (volgens uitvoering).
Inklappen van de sleutel Druk op de knop A om de sleutel in te klappen.
TOEGANG TOT DE AUTO Lokaliseren van de auto
4
Codekaart
Druk op het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonnier en het dimlicht gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele
display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identificatiecode die uw PEUGEOT-servicepunt nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de film alleen als dit strikt noodzakelijk is.
!
Bewaar de kaart op een veilige plaats buiten de auto. Bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten.
65
4
TOEGANG TOT DE AUTO Starten van de motor
Storing afstandsbediening
Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). Laat zodra de motor draait de sleutel los.
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt als de storing niet is verholpen. Synchroniseren Zet het contact af. Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Afzetten van de motor Zet de auto stil. Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). Verwijder de sleutel uit het contactslot.
i 66
Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620/3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Wip het huis met een muntstuk bij het oog los. Verwijder de lege batterij. Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. Klik het huis vast. Synchroniseer de afstandsbediening.
TOEGANG TOT DE AUTO
!
Sleutels Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Een PEUGEOT-servicepunt kan bij verlies snel voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
4
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg, ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Controleer of u in het bezit bent van de codekaart. Laat uw sleutels door een PEUGEOT-servicepunt in het elektronische geheugen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
67
TOEGANG TOT DE AUTO Lokaliseren van de auto
4
Codekaart
Druk op het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonnier en het dimlicht gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele
display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto samen met de twee sleutels overhandigd. Op deze kaart staat de identificatiecode die uw PEUGEOT-servicepunt nodig heeft bij werkzaamheden aan de elektronische startblokkering. De code is afgedekt, verwijder de film alleen als dit strikt noodzakelijk is.
!
Bewaar de kaart op een veilige plaats buiten de auto. Bewaar de kaart bij uw persoonlijke documenten.
65
TOEGANG TOT DE AUTO
!
Sleutels Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel. Een PEUGEOT-servicepunt kan bij verlies snel voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
4
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg, ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Controleer of u in het bezit bent van de codekaart. Laat uw sleutels door een PEUGEOT-servicepunt in het elektronische geheugen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
67
4
TOEGANG TOT DE AUTO Starten van de motor
Storing afstandsbediening
Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). Laat zodra de motor draait de sleutel los.
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt als de storing niet is verholpen. Synchroniseren Zet het contact af. Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Afzetten van de motor Zet de auto stil. Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). Verwijder de sleutel uit het contactslot.
i 66
Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620/3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Wip het huis met een muntstuk bij het oog los. Verwijder de lege batterij. Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. Klik het huis vast. Synchroniseer de afstandsbediening.
4
TOEGANG TOT DE AUTO ALARM Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit een omtrek- en een interieurbeveiliging en is voorzien van een anti-inbraakfunctie.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand probeert in te breken door een portier, de achterklep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen of als iets of iemand in de auto beweegt. Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de kabels van de sirene, de bedieningseenheid of de accu door te knippen.
! 68
Breng geen wijzigingen aan het alarmsysteem aan, dit kan leiden tot storingen.
Inschakelen Zet het contact af en verlaat de auto. Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarm is geactiveerd; het verklikkerlampje van de knop A zal één keer per seconde knipperen. Uitschakelen Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarm wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A gaat uit.
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging Uitschakelen van de interieurbeveiliging Zet het contact af. Druk binnen 10 seconden op de knop A tot het verklikkerlampje blijft branden. Verlaat de auto. Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A zal één keer per seconde knipperen.
i
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure wordt uitgevoerd na het afzetten van het contact.
Inschakelen van de interieurbeveiliging Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Vergrendel de auto met de afstandsbediening. Het alarm wordt weer ingeschakeld met twee beveiligingsniveaus; het verklikkerlampje van de knop A gaat uit.
TOEGANG TOT DE AUTO Activering
Storing afstandsbediening
Automatisch inschakelen*
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers ongeveer dertig seconden. Nadat het alarm is gestopt, zijn de omtrek- en interieurbeveiliging weer actief.
Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Open het portier; het alarm gaat af. Zet het contact aan; het alarm stopt.
Afhankelijk van de wetgeving in uw land is het volgende van toepassing: - het alarm wordt 45 seconden nadat de auto met behulp van de afstandsbediening is vergrendeld geactiveerd, ongeacht de toestand van de portieren en de achterklep. - het alarm wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, geactiveerd. Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt.
!
Als het alarm 10 keer achter elkaar is afgegaan, wordt het bij de elfde keer uitgeschakeld. Als het lampje van de knop A snel knippert, betekent dit dat het alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Om te voorkomen dat tijdens het wassen van uw auto het alarm afgaat, is het raadzaam de auto in dat geval met de sleutel af te sluiten. Schakel voordat u de accukabels losneemt het alarm uit om te voorkomen dat de sirene afgaat.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
4
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop A gedurende 10 seconden blijft branden, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
* Volgens land van bestemming.
69
4
TOEGANG TOT DE AUTO ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
Eentraps ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen en de elektrisch bedienbare ruiten achter kunnen worden geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.
U hebt twee mogelijkheden: - handmatig Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
- automatisch Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
1. 2. 3. 4. 5.
70
Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. Schakelaar ruitbediening passagierszijde. Schakelaar ruitbediening rechts achter. Schakelaar ruitbediening links achter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.
!
Beveiliging tegen beknellen Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.
i i
Nadat het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze 45 seconden een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld Probeer een ruit, wanneer deze niet met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kan worden bediend, te bedienen met het bedieningspaneel van het desbetreffende portier. Als de ruit niet kan worden bediend met het bedieningspaneel van het desbetreffende portier, probeer het dan met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier.
Om defect raken van de motoren van de ruitbediening te voorkomen, treedt wanneer een ruit tien keer in korte tijd volledig wordt geopend en gesloten een beveiliging in werking die alleen het sluiten van de ruit toestaat. Als de ruit in dat geval wordt gesloten, zal de ruitbediening na ongeveer 40 minuten weer beschikbaar zijn.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het volgende uit: druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend, trek vervolgens direct de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
TOEGANG TOT DE AUTO Resetten Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, moet de ruitbediening worden gereset: trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt met bewegen, laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen, druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkeren van de ruitbediening en de portiergrepen achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als het lampje brandt, is de ruitbediening geblokkeerd. Als het lampje uit is, is de ruitbediening niet geblokkeerd.
i
!
!
4
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Met deze schakelaar worden ook de binnenportiergrepen van de achterportieren geblokkeerd (zie het hoofdstuk "Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen- § Elektrisch kinderslot"). Als het lampje een andere staat heeft, wijst dit op een storing in het elektrische kinderslot. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
71
4
TOEGANG TOT DE AUTO PORTIEREN
Van binnenuit
Openen
!
De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld.
Van buitenaf
Sluiten Als een portier niet goed is gesloten:
Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
i
72
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het bestuurdersportier worden geopend.
Trek aan de portiergreep van het voorportier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. Trek aan de portiergreep van het achterportier om het te openen; alleen het desbetreffende portier wordt ontgrendeld.
i
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd: - met de portiergreep van het bestuurdersportier wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. - met de overige portiergrepen worden de overige portieren en de achterklep ontgrendeld.
- bij draaiende motor, gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h), gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.
TOEGANG TOT DE AUTO Handmatige centrale vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
i
4
Inschakelen Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief. Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.
Automatische centrale vergrendeling Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen. Vergrendelen Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden.
i
Als één van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet.
Ontgrendelen Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld.
!
De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.
Druk langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal. Uitschakelen Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
Ontgrendelen Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
73
4
TOEGANG TOT DE AUTO Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen en ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling. Vergrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom. Ontgrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. Vergrendelen van de overige portieren
ACHTERKLEP
i
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd, kan de achterklep worden geopend nadat de ontgrendelknop op de afstandsbediening voor de tweede keer is ingedrukt.
Noodbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Openen Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
Sluiten
Steek de sleutel in de slotplaat in de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwenteling. Ontgrendelen van de overige portieren
Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
74
Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: - bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.
Ontgrendelen Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen en ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling. Vergrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom. Ontgrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. Vergrendelen van de overige portieren
ACHTERKLEP
i
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd, kan de achterklep worden geopend nadat de ontgrendelknop op de afstandsbediening voor de tweede keer is ingedrukt.
Noodbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Openen Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
Sluiten
Steek de sleutel in de slotplaat in de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwenteling. Ontgrendelen van de overige portieren
Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
74
Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: - bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.
Ontgrendelen Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
TOEGANG TOT DE AUTO PANORAMADAK
i
U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een beter thermisch en geluidscomfort in het interieur.
- automatisch Duw of trek de schakelaar A tot voorbij het zware punt. Bedien de schakelaar één keer om het scherm volledig te openen of sluiten. Bedien de schakelaar nogmaals om het openen of sluiten te stoppen.
Elektrisch zonnescherm met eentrapsbediening Zowel het openen als het sluiten is op twee manieren mogelijk: - handmatig Duw of trek de schakelaar A tot het zware punt. Het scherm stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm tijdens het automatisch sluiten bijna volledig is gesloten en op een obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het gedeeltelijk weer open.
!
4
Wanneer de elektrische voeding van het zonnescherm onderbroken is geweest, moet u de beveiliging tegen beknellen resetten: druk op de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten. Meteen nadat het scherm tijdens het sluiten stopt en weer opengaat: trek aan de schakelaar tot het scherm volledig is geopend, druk op de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen beknellen niet.
Wanneer tijdens het bedienen van het scherm iets bekneld raakt, moet het scherm weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het scherm bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het scherm verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van het zonnescherm. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van het scherm niet kunnen bezeren.
75
4
TOEGANG TOT DE AUTO BRANDSTOFTANK
Tanken
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter
Op een label aan de binnenzijde van de vulklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.
Laag brandstofniveau
Veilig tanken: zet altijd de motor af, open de brandstofvulklep, steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom,
Als het minimale niveau in de brandstoftank is bereikt, brandt dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. U kunt nog ongeveer 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank het hoofdstuk "Praktische informatie".
Storing In het geval van een storing in de brandstofniveaumeter gaat de wijzer terug naar 0. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
i 76
Zolang de brandstofvuldop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd.
verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, tank de auto af, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan; indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden,
Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, sluit de brandstofvulklep.
ZICHT LICHTSCHAKELAAR Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
5
Handbediende functies Uitvoering zonder automatische inschakeling
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B. A. ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting:
Hoofdverlichting De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen waar het omgevingslicht onvoldoende is. - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
uit,
automatische verlichting,
alleen parkeerlicht,
Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - mistachterlicht: om van ver gezien te worden, - mistlampen vóór: voor een nog beter zicht, - verlichting overdag: voor gebruik overdag.
dimlicht of grootlicht. Uitvoering met automatische inschakeling
B.
trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Instellingen Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home verlichting, - automatische verlichting, - bochtverlichting.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
77
5
ZICHT C. Uitvoering met één mistachterlicht
ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistlampen werken in combinatie met dimlicht en grootlicht.
! Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als ‘s nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
mistachterlicht Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. Draai de ring C naar achteren om de verlichting volledig uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht
mistlampen vóór en mistachterlicht Draai de ring C naar voren om de mistverlichting in te schakelen. Draai de ring C twee keer naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden. Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
78
i
Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en één van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, worden deze na 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.
ZICHT Verlichting overdag
Follow me home
Instapverlichting buitenzijde
Bij uitvoeringen met verlichting overdag wordt de desbetreffende verlichting ingeschakeld als de auto wordt gestart*.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Als de automatische verlichting is geactiveerd, kan deze verlichting met de afstandsbediening worden ingeschakeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve wanneer de automatische stand van de verlichting wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting handmatig wordt ingeschakeld. Programmeren
Inschakelen Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld. Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
De functie kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu van het multifunctionele display. In landen waar verlichting overdag verplicht* is, is deze functie standaard ingeschakeld. De parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting gaan gelijktijdig branden.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Inschakelen Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de hendel B. Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie te deactiveren.
i
In andere landen is deze functie standaard uitgeschakeld. Als de functie is geactiveerd, wordt alleen de met de gloeilamp van het parkeerlicht geïntegreerde verlichting overdag ingeschakeld.
* Volgens land van bestemming.
5
Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
i
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow-me-home verlichting.
79
5
ZICHT Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen Draai de ring A in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display. Uitschakelen Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
80
Koppeling met follow me home-verlichting De koppeling van dit systeem aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het configuratiemenu van de auto op het multifunctionele display, - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Storing
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 5 personen. 2. 5 personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg in dat geval een PEUGEOTservicepunt.
!
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies kunnen dan niet meer worden bediend.
i
Stand "0": basisinstelling.
ZICHT Verlichting overdag
Follow me home
Instapverlichting buitenzijde
Bij uitvoeringen met verlichting overdag wordt de desbetreffende verlichting ingeschakeld als de auto wordt gestart*.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Als de automatische verlichting is geactiveerd, kan deze verlichting met de afstandsbediening worden ingeschakeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve wanneer de automatische stand van de verlichting wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting handmatig wordt ingeschakeld. Programmeren
Inschakelen Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld. Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
De functie kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu van het multifunctionele display. In landen waar verlichting overdag verplicht* is, is deze functie standaard ingeschakeld. De parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting gaan gelijktijdig branden.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Inschakelen Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de hendel B. Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie te deactiveren.
i
In andere landen is deze functie standaard uitgeschakeld. Als de functie is geactiveerd, wordt alleen de met de gloeilamp van het parkeerlicht geïntegreerde verlichting overdag ingeschakeld.
* Volgens land van bestemming.
5
Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
i
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow-me-home verlichting.
79
5
ZICHT Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen Draai de ring A in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display. Uitschakelen Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
80
Koppeling met follow me home-verlichting De koppeling van dit systeem aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het configuratiemenu van de auto op het multifunctionele display, - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Storing
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 5 personen. 2. 5 personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg in dat geval een PEUGEOTservicepunt.
!
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies kunnen dan niet meer worden bediend.
i
Stand "0": basisinstelling.
ZICHT AUTOMATISCHE VERSTELLING VAN DE KOPLAMPEN MET BOCHTVERLICHTING
BOCHTVERLICHTING
!
Raak de xenonlampen niet aan. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram en/of het pictogram service op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Configuratie
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de richting van de weg volgen. Deze functie, die uitsluitend aanwezig is bij uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten. met bochtverlichting
5
zonder bochtverlichting
i
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld. De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
81
5
ZICHT RUITENWISSERSCHAKELAAR Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies Uitvoering met intervalstand
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B.
Ruitenwissers vóór A. selecteer de wissnelheid met de hendel: hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),
Instellen Volgens uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen ruitenwisser achter bij inschakelen achteruitversnelling.
uit, Uitvoering met automatische ruitenwissers
één keer wissen (duw de hendel omlaag), of automatisch, vervolgens één keer wissen (zie volgende bladzijde).
82
ZICHT Ruitenwisser achter
B.
ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
5
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Instellen
!
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display. Deze functie is standaard geactiveerd.
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. Als de dimlichten branden, worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd. Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram en/of het pictogram service op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is.
83
5
ZICHT Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Duw de hendel A naar de stand "AUTO". Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
i
84
Speciale stand van de ruitenwissers voor
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
! Uitschakelen Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen. Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht ‘s winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Deze stand kan worden gebruikt voor ‘s winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
i
Voor een optimale werking en levensduur van de flat-blade ruitenwissers raden wij u aan: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwisserbladen ongeveer elke 6 maanden te vervangen, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden.
5
ZICHT Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Duw de hendel A naar de stand "AUTO". Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
i
84
Speciale stand van de ruitenwissers voor
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
! Uitschakelen Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen. Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht ‘s winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. Deze stand kan worden gebruikt voor ‘s winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
i
Voor een optimale werking en levensduur van de flat-blade ruitenwissers raden wij u aan: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwisserbladen ongeveer elke 6 maanden te vervangen, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden.
ZICHT PLAFONNIERS
Plafonniers vóór en achter
Via de plafonniers kunt u de interieurverlichting instellen en inschakelen.
In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
i 1. 2. 3. 4.
Plafonnier vóór Kaartleeslampjes Leeslampjes achter opzij Plafonnier achter
Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt.
i
5
Als de plafonnier vóór in de stand "permanent aan" staat, brandt de plafonnier achter ook, behalve als deze in de stand "permanent uit" staat. Zet de plafonnier achter in de stand "permanent uit" om deze uit te schakelen.
Kaartleeslampjes Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
Leeslampjes achter opzij
Als het contact is aangezet en één keer op de schakelaar van een leeslampje wordt gedrukt, wordt het desbetreffende leeslampje ingeschakeld in de stand "permanent aan". Als nogmaals op de schakelaar wordt gedrukt, gaat het leeslampje branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt genomen, - bij het openen van een portier, - bij het lokaliseren van uw auto met de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het leeslampje gaat geleidelijk uit: - na het vergrendelen van de auto, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
!
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen tegen de leeslampjes aan komen.
85
5
ZICHT SFEERVERLICHTING De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
Als de automatische verlichting is geactiveerd, kan de interieurverlichting met de afstandsbediening worden ingeschakeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Inschakelen Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. De dorpelverlichting voor en achter, de beenruimteverlichting en de plafonniers gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Inschakelen Als het buiten donker is, worden de beenruimteverlichting en de sfeerverlichting A van de plafonnier vóór automatisch ingeschakeld zodra de parkeerlichten gaan branden.
Uitschakelen
Uitschakelen De instapverlichting interieur gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit als een van de portieren wordt geopend.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de dimlichten worden uitgeschakeld.
Programmeren Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het configuratiemenu van het multifunctionele display. Deze functie is standaard ingeschakeld.
86
De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.
i
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow-me-home verlichting.
i
De verlichting van de bagageruimte kan verschillende perioden blijven branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt.
INDELINGEN
6
INDELING INTERIEUR 1.
Brillenvak
2.
Zonneklep (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
3.
Handgreep met kledinghaak
4.
Vensters voor parkeer-/tolkaarten (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
5.
Opbergvak
6.
Opbergvakje
7.
Tashaak
8.
Verlicht dashboardkastje (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
9.
Portiervakken
10. Verlichte asbak (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 11. Opbergvak met antislipmat 12. Aansteker/12 V-aansluiting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 13. Bekerhouder 14. Armleuning vóór (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 15. Opbergvak
87
6
INDELINGEN ZONNEKLEP De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting.
Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.
VENSTERS VOOR PARKEER-/ TOLKAARTEN Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan weerszijden van de voet van de binnenspiegel op de voorruit. Op deze plaatsen is de thermisch isolerende voorruit niet-reflecterend.
i
88
VERLICHT DASHBOARDKASTJE
De thermisch isolerende voorruit beperkt de opwarming van het interieur door zonnestralen (ultraviolette straling) te filteren. De voorruit bevat bovendien een reflecterende laag die radiogolven tegenhoudt (bijvoorbeeld bij tolpoorten met elektronische betaling).
Het dashboardkastje bestaat uit speciale ruimtes voor het opbergen van een fles mineraalwater, het instructieboekje van de auto, ... In het deksel zijn speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, een bril, kleingeld, kaarten, een blikje, geurelementen voor de parfumeur, ... Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het deksel wordt geopend. Als uw auto is uitgerust met airconditioning, bevat het dashboardkastje een afsluitbare ventilatiebuis A, via welke het dashboardkastje wordt voorzien van dezelfde airconditioning als het interieur.
INDELINGEN TASHAAK
ASBAK MET VERLICHTING
Druk op het onderste gedeelte van de haak om deze uit te klappen. Hang uw tas er met het hengsel aan vast.
Trek de lade open voor toegang tot de asbak. Open de asbak en druk op de borglip om de asbak uit te nemen en deze te legen.
6
AANSTEKER/12 V-AANSLUITING
Druk wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf terugspringt. Verwijder wanneer u een accessoire van 12 V wilt aansluiten, de aansteker en sluit een geschikte adapter aan.
89
6
INDELINGEN ARMLEUNING VÓÓR
OPBERGVAK
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. Het deksel van de armleuning is in hoogte en lengterichting verstelbaar voor een optimaal zitcomfort.
Verstelling in lengterichting Schuif de armleuning volledig naar voren of naar achteren.
Opbergvak
Hoogteverstelling Til het deksel op tot de gewenste stand (laag, tussenin of hoog). Trek de armleuning in de hoogste stand iets verder omhoog en beweeg hem vervolgens naar de laagste stand. Het opbergvak van de armleuning biedt ruimte voor 6 CD’s. Trek de handgreep 1 omhoog. Trek het deksel helemaal open.
90
Open om het opbergvak te legen het deksel en druk op de borglip om het opbergvak uit te nemen.
INDELINGEN MATTEN
Terugplaatsen
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto tegen vuil van buitenaf.
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: leg de mat goed op zijn plaats, druk de bevestigingen vast, controleer of de mat goed vastzit.
Bevestigen Gebruik wanneer u een nieuwe mat bevestigt uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: zet de stoel in de achterste stand, maak de bevestigingen los, verwijder vervolgens de mat.
!
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen, het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
6
OPBERGLADEN*
Openen Til de lade aan de voorzijde op en schuif de lade open.
Verwijderen Trek de lade helemaal open. Druk op de uiteinden van de geleiders. Til de lade op en verwijder hem uit de geleiders.
Terugplaatsen Plaats de lade in de geleiders. Schuif de lade dicht en druk op de lade om hem te vergrendelen.
!
Berg geen zware voorwerpen op in de laden.
* Niet bij elektrisch verstelbare stoelen.
91
6
92
INDELINGEN ARMLEUNING ACHTER
SKILUIK
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de achterpassagiers.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
Klap de armleuning achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. Til het deksel op voor toegang tot de opbergruimte. U vindt hierin een opbergvak, twee bekerhouders en twee pennenhouders.
Openen Klap de armleuning achter omlaag. Trek de handgreep van het skiluik omlaag. Laat het skiluik zakken. Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
INDELINGEN
6
INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE 1.
Tafeltje achter of tafeltje met geïntegreerd opbergvak (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
2.
Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
3.
12 V-aansluiting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
4.
Sjorogen
5.
Bagagenet (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
6.
Uitneembare riemen (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
7.
Riem
8.
Afgesloten opbergvak
9.
Open opbergvak
10. Opbergbak (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
93
6
INDELINGEN Hoedenplank
Hoedenplank met geïntegreerd opbergvak
Haken
In dit opbergvak kunnen spullen worden opgeborgen zonder dat deze zichtbaar zijn van buitenaf en het zicht naar achteren hinderen.
Verwijderen van de hoedenplank: maak de twee koorden los, til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - rechtop achter de voorstoelen, - rechtop achter de achterbank, bevestigd met een van de uitneembare riemen.
Hieraan kunt u een boodschappentas ophangen.
Verwijderen van de hoedenplank: maak de twee koorden los, til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - rechtop achter de voorstoelen, - rechtop achter de achterbank, bevestigd met een van de uitneembare riemen. Gebruik een van de twee handgrepen om het deksel vanuit het interieur of vanuit de bagageruimte te openen. Trek de handgreep omhoog alvorens het deksel te sluiten. Trek beide handgrepen gelijktijdig omhoog om het deksel te verwijderen.
94
i
Bij het verwisselen van een wiel Bevestig bij het verwisselen van een wiel het koord van de vloermat van de bagageruimte aan de extra haak onder de hoedenplank voor een optimale toegang tot het reservewiel.
INDELINGEN Aansluiting 12 V
Bagagenet
6
Opbergbak
Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig vast te zetten met het bagagenet.
Om een accessoire van 12 V aan te sluiten (maximaal vermogen: 100 W), verwijdert u de dop en sluit u een geschikte adapter aan. Zet het contact aan.
Til de vloerbekleding van de bagageruimte op voor toegang tot de opbergbak. Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een lampenset, een EHBOtas, een noodreparatieset voor een lekke band, twee gevarendriehoeken kunnen worden opgeborgen.
Uitneembare riemen
Bevestig de riemen aan de sjorogen om uw bagage vast te zetten.
Het bagagenet kan op drie manieren worden bevestigd: - plat op de vloer van de bagageruimte, - horizontaal ter hoogte van de hoedenplank, - verticaal achter de voorstoelen.
95
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES
BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform Richtlijn 2003/20 dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
"Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel van de auto in de middelste stand met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
i
96
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw land.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
7
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van Automobiles PEUGEOT die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
Airbag aan passagierszijde OFF L1 "RÖMER Baby-Safe Plus Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Life" Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg), raadt PEUGEOT u aan de gordelbeschermer te gebruiken.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start".
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
97
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
7
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van Automobiles PEUGEOT die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
Airbag aan passagierszijde OFF L1 "RÖMER Baby-Safe Plus Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Life" Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg), raadt PEUGEOT u aan de gordelbeschermer te gebruiken.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start".
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
97
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL Overeenkomstig de Europese wetgeving (Richtlijn 2005/40) geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ≈ 1 jaar
9 tot 18 kg (groep 1) Van ≈ 1 tot ≈ 3 jaar
15 tot 25 kg (groep 2) Van ≈ 3 tot ≈ 6 jaar
22 tot 36 kg (groep 3) Van ≈ 6 tot ≈ 10 jaar
- vast
U (R1)
U (R1)
U (R1)
U (R1)
- in hoogte verstelbare stoel
U (R2)
U (R2)
U (R2)
U (R2)
Buitenste zitplaatsen achter
U
U*
U*
U*
Middelste zitplaats achter
U
U*
U*
U*
(behalve L2)
L3
L3
Plaats
Passagiersstoel vóór (c)
(a) (b) (c) U:
Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto’s met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U (R1): als U, waarbij bovendien de stoel van de auto in de middelste stand moet staan. U (R2): als U, waarbij bovendien de stoel van de auto in de hoogste stand moet staan. L-: alleen de aangegeven kinderzitjes mogen op de desbetreffende plaats worden bevestigd (volgens land van bestemming). * De hoofdsteun van de desbetreffende zitplaats moet verwijderd en opgeborgen worden.
98
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
!
7
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
99
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN ISOFIX-BEVESTIGINGEN Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een sticker,
!
i
100
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn goedgekeurd.
- één bevestigingsring B, voor de bevestiging van de bovenste riem, TOP TETHER genoemd.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
7
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste ISOFIX-bevestiging, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
i
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
101
7
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES Overeenkomstig de Europese wetgeving (ECE 16) geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat
F
G
C
D
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar "rug in de rijrichting"
E
C
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op:
102
- de passagiersstoel vóór
X
IL-SU
IL-SU
IUF
- de buitenste zitplaatsen achter
IL-SU*
IL-SU
IL-SU
IUF
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging). IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun. Raadpleeg het hoofdstuk "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen). X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje uit de aangegeven ISOFIX-maat. * De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt twee zitplaatsen achter in beslag.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN MECHANISCH KINDERSLOT
ELEKTRISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.
Het elektrische kinderslot voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten. De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars van de ruitbediening op het bestuurdersportier.
Vergrendelen
Inschakelen
Draai de rode knop een kwart omwenteling naar rechts met de contactsleutel. Ontgrendelen Draai de rode knop een kwart omwenteling naar links met de contactsleutel.
Uitschakelen Druk nogmaals op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat uit en er verschijnt een melding op het multifunctionele display. Het lampje blijft uit zolang het elektrische kinderslot is uitgeschakeld.
!
! Druk op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat branden en er verschijnt een melding op het multifunctionele display. Het lampje blijft branden zolang het elektrische kinderslot is ingeschakeld.
7
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in het elektrische kinderslot. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
103
8
VEILIGHEID RICHTINGAANWIJZERS
ALARMKNIPPERLICHTEN
CLAXON
Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.
Links: duw de hendel helemaal omlaag. Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
i
104
Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt.
Druk de knop A in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Automatische ontsteking van de alarmknipperlichten Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch in. De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop A in te drukken.
i
Schakel omwille van de veiligheid de alarmknipperlichten in als u de staart van een file nadert.
Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
i
Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is en in de volgende gevallen: - onmiddellijk gevaar, - naderen van een onoverzichtelijke bocht.
VEILIGHEID CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).
i
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Te lage bandenspanning Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel en/of er verschijnt een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven welke band(en) het betreft. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
Lekke band Het verklikkerlampje STOP en/ of dit verklikkerlampje gaat/gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display die aangeeft welke band(en) het betreft. Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. Vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren. Sensor(en) niet gedetecteerd of defect Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel en/of er verschijnt een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of om aan te geven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om de defecte sensor(en) te vervangen.
i
Deze melding wordt ook weergegeven als één van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd. Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.
!
i
8
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door een PEUGEOT-servicepunt opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
105
8
VEILIGHEID HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: - het antiblokkeersysteem (ABS), - de elektronische remdrukregelaar (REF), - de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
! 106
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Storing
Noodremassistentie
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen PEUGEOT-servicepunt.
i
een
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
VEILIGHEID STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN Uw auto is voorzien van twee systemen die voor zover dit mogelijk is ingrijpen als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting: - antispinregeling (ASR), - elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP).
Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
8
Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om de systemen te laten controleren.
Antispinregeling en elektronisch stabiliteitsprogramma De antispinregeling past de aandrijfkracht van de wielen aan om het doorspinnen te voorkomen door de aangedreven wielen en de motor af te remmen. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto weer in de juiste koers te brengen. Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
! Druk op de knop "ESP OFF", die zich in het midden van het dashboard bevindt. Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen: Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h. Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.
De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico’s of het te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door een PEUGEOT-servicepunt. Laat de systemen na een aanrijding controleren door een PEUGEOTservicepunt.
107
8
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS
Omdoen
Hoogteverstelling
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier in het geval van een frontale aanrijding. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt.
Losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
108
Laat bij de 3-deurs uitvoering de steun op de hendel zakken om het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel terug te plaatsen. Deze steun zorgt ervoor dat de veiligheidsgordel binnen handbereik is wanneer u deze weer moet omdoen.
Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen. Verklikkerlampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel of op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/ of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
VEILIGHEID Pictogrammendisplay veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer (behalve de middelste zitplaats).
8
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt
Omdoen Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
1.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter. Op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gaat het verklikkerlampje 1 of 2 rood branden als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting. Verklikkerlampje veiligheidsgordel Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat dit verklikkerlampje branden op het instrumentenpaneel of verschijnt dit pictogram op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, worden de pictogrammen 3, 4 en 5 ongeveer 30 seconden rood weergegeven als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt. Als bij draaiende motor het pictogram 3, 4 of 5 rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is de gordel van de desbetreffende achterpassagier weer losgemaakt.
109
8
VEILIGHEID
i
110
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - mag deze door niet meer dan één persoon, minimaal zo groot als een volwassene, worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een PEUGEOTservicepunt, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door een PEUGEOT-servicepunt, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij een PEUGEOTservicepunt. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een PEUGEOT-servicepunt.
VEILIGHEID AIRBAGS De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter). Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
!
De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.
Registratiezones voor een aanrijding
A. B.
i
8
Airbags vóór De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Impactzone vóór Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
111
8
VEILIGHEID Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF", verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
!
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit verklikkerlampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit verklikkerlampje op het display van de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
!
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide verklikkerlampjes van de airbags permanent blijft branden. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Knie-airbag* De knie-airbag beschermt bij een ernstige frontale aanrijding de knieën van de bestuurder. Deze airbag bevindt zich in het dashboard, onder de stuurkolom.
Storing Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door een PEUGEOT-servicepunt. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. * Volgens land van bestemming.
112
Als dit verklikkerlampje knippert, raadpleeg dan een PEUGEOTservicepunt. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd.
Activering De knie-airbag wordt gelijktijdig met de airbags vóór opgeblazen.
VEILIGHEID Zij-airbags De zij-airbags beschermen de bestuurder en de passagiers (behalve de middelste achterpassagier) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen. De zij-airbags zijn aangebracht: - voor: aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen, - achter: in de zijpanelen (behalve bij de 3-deurs).
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel. Registratiezones voor een aanrijding
Activering De window-airbag wordt gelijktijdig met de zij-airbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengte-as van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en achter en de ruiten.
!
A. B.
Impactzone vóór. Impactzone opzij.
Window-airbags
Activering De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.
De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op hoofdletsel te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
8
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
In het geval van een storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
113
8
VEILIGHEID
!
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen een PEUGEOT-servicepunt heeft hiervoor gekwalificeerd personeel. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Knie-airbags* Houd uw knieën niet te dicht bij het stuurwiel.
Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zij-airbags niet. Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.
* Volgens land van bestemming.
114
RIJDEN HANDREM Mechanisch systeem om de auto veilig stil te zetten.
Loszetten Trek aan de hefboom, druk de knop A in en duw de handrem geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.
Aantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.
!
9
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET 6 VERSNELLINGEN Inschakelen van de achteruitversnelling Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren
Verdraai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen om ze tegen het trottoir vast te zetten. Trek vervolgens de handrem aan en schakel een versnelling in.
!
i
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in.
115
9
RIJDEN GESTUURDE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET 6 VERSNELLINGEN Bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze transmissie heeft drie gebruiksmogelijkheden: - een automatische stand om automatisch te schakelen, - een handmatige stand om zelf te schakelen, - een auto-sequentiële stand, waarmee u in de automatische stand op ieder moment zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre. In de automatische en de handmatige stand is een programma Sport beschikbaar, waarin een meer dynamische rijstijl mogelijk is. Met deze versnellingsbak profiteert u tevens van een andere handige functie: de hill holder.
116
Selectiehendel
R. Achteruit Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. Beweeg de selectiehendel omlaag om deze stand te selecteren. M. +/- Handmatig schakelen. Beweeg de selectiehendel omlaag en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. S. Programma Sport. Druk op deze toets om dit programma in of uit te schakelen.
Stuurbediening
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). Druk op de achterzijde van de stuurbediening "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). Druk op de achterzijde van de stuurbediening "-" om terug te schakelen.
i
Met de stuurbediening is het niet mogelijk om de neutraalstand of de achteruitversnelling te selecteren.
RIJDEN Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Hill holder
Selecteer de stand N. Houd het rempedaal ingetrapt. Start de motor.
Deze aan de versnellingsbak gekoppelde aanvullende functie kan uw auto enige tijd op zijn plaats houden. De remmen worden korte tijd bediend om u de tijd te geven uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.
i Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand) R. Reverse (achteruitversnelling) 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen in de handgeschakelde stand AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. S. Sport (programma Sport) Trap het rempedaal in als dit pictogram verschijnt (bijv.: starten van de motor).
i
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat. Als bij het starten het rempedaal niet wordt ingetrapt, knippert op het instrumentenpaneel de aanduiding voet op het rempedaal in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Selecteer de eerste versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). Zet de handrem los. Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1 of R.
9
Als de auto op een helling stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als het rempedaal wordt losgelaten: - als de auto bergopwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand A of M staat, - als de auto bergafwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand R staat.
i !
Houd de auto niet op zijn plaats met behulp van het gaspedaal.
Stap nooit uit op het moment dat de hill holder actief is.
117
9
RIJDEN Handbediende stand Beweeg na het starten van de auto de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. De aanduiding AUTO verdwijnt en de ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het display. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
i
118
Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. De aanduiding voet op het rempedaal kan gaan knipperen op het instrumentenpaneel om aan te geven dat u moet remmen. Als de achteruitversnelling bij hoge snelheid wordt geselecteerd, knippert het verklikkerlampje N en gaat de versnellingsbak automatisch over in de neutraalstand. Beweeg de selectiehendel terug in de stand A of M om weer in een versnelling verder te rijden.
!
Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld zonder tussenkomst van de bestuurder met behulp van de selectiehendel of de stuurbediening. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.
Automatische stand Selecteer vanuit de handbediende stand de stand A om terug te keren naar de automatische stand. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg.
i Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
Auto-sequentiële stand In de automatische stand kunt u, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre, op ieder moment de functies van de handbediende stand gebruiken. Druk op de stuurbediening "+" of "-". De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de transmissie weer over op de automatische stand.
RIJDEN Programma Sport
Stilzetten van de auto
Storing
Druk na het selecteren van de handbediende of auto-sequentiële stand op de toets S om het programma Sport te activeren, waarin een meer dynamische rijstijl mogelijk is.
Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOTservicepunt.
De aanduiding S verschijnt naast de ingeschakelde versnelling op het display van het instrumentenpaneel.
Als bij aangezet contact het bovenstaande en dit verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de hill holder. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOTservicepunt.
Druk nogmaals op de toets S om het programma uit te schakelen. De aanduiding S verdwijnt van het display van het instrumentenpaneel.
i
9
Het programma Sport wordt na het afzetten van het contact niet automatisch opnieuw ingeschakeld als het contact weer wordt aangezet.
!
Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken.
! Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
119
9
RIJDEN AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET "TIPTRONIC TECHNIEK SYSTEEM PORSCHE" Bij de automatische transmissie met vier of zes versnellingen kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma’s Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen. Deze transmissie heeft vier gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie, - programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, - programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, - handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
120
1. 2. 3.
Selectiehendel. Toets "S" (Sport). Toets "" (Sneeuw).
Selectiehendel
Weergave op het instrumentenpaneel
P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M. +/- Zelf schakelen tussen de vier of zes versnellingen. Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. of Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport . Programma Sneeuw 1 t/m 4. Ingeschakelde versnelling bij 1 t/m 6. handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen Intrappen van het rempedaal Als dit pictogram knippert, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).
RIJDEN Wegrijden
Automatisch schakelprogramma
Trek de handrem aan. Selecteer de stand P of N. Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. Trap bij draaiende motor het rempedaal in. Zet de handrem los. Selecteer de stand R, D of M, Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier of zes versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
i
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
!
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
!
9
Programma’s Sport en Sneeuw Deze twee specifieke programma’s vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. Programma Sport "S" Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "" Druk op de toets "" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding .
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Terugkeren naar het automatische programma Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
121
9
RIJDEN Handmatig schakelen Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de vier of zes versnellingen. Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1. De programma’s Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
122
Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.
i
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. Zet de selectiehendel in de stand P; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de transmissie In dit geval werkt de transmissiee met een noodprogramma en blijft de 3 versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit heeft geen gevaar voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOTservicepunt.
!
Als de accu geen stroom levert en de selectiehendel in de stand P staat, is het onmogelijk om naar een andere stand te schakelen. Forceer in geen geval de selectiehendel; hierdoor kan de automatische transmissie beschadigd raken.
RIJDEN SNELHEIDSBEGRENZER
Stuurkolomschakelaars
9
Weergave op het display
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
i
De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
123
9
RIJDEN Programmeren
Storing
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF).
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF). Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
124
!
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
RIJDEN SNELHEIDSREGELAAR Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de onderstaande voorwaarden worden voldaan: - bij auto’s met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld, - moet bij auto’s met gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of met automatische transmissie minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld, - moet de stand A van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of de stand D van de automatische transmissie zijn geselecteerd.
Stuurkolomschakelaars
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESP.
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het uitschakelen/ hervatten van de snelheidsregeling
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten.
i
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
9
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar uitschakelen/ hervatten van de snelheidsregeling 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
125
9
RIJDEN Programmeren
Storing
Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF).
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.
Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
126
Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
!
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
RIJDEN LANE DEPARTURE WARNING SYSTEM (LDWS)
Detectie U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel: - rechts: als de rechter rijstrookmarkering wordt overschreden, - links: als de linker rijstrookmarkering wordt overschreden.
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of onderbroken streep) overschrijdt. Op basis van de signalen van sensoren in de voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd als de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h). Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en autowegen.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Activering Druk op de knop A. Het lampje gaat branden.
Uitschakelen Druk nogmaals op de knop A. Het lampje gaat uit.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Storing Als het systeem is ingeschakeld en het lampje van de knop uitgaat, wijst dit op een storing. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
i i
Het LDWS is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
9
i
De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
Er kunnen storingen in de detectie optreden: - als de sensoren vuil zijn (modder, sneeuw, ...), - als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn, - als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen.
127
9
RIJDEN PARKEERHULP VOOR EN/OF ACHTER MET GRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN Dit systeem bestaat uit vier afstandssensoren die zijn aangebracht in de voor- en/of achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.
i
128
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Het systeem wordt ingeschakeld: - zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, - bij vooruitrijden met een snelheid lager dan 10 km/h. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal en/of door de weergave van de auto op het multifunctionele display.
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: - geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt, - een grafische weergave op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. De plaats van het obstakel wordt aangegeven door de luidsprekers die het geluidssignaal weergeven (voor/achter en links/rechts). Als de auto minder dan ongeveer 25 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en/of verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk van het type multifunctioneel display. De parkeerhulp wordt uitgeschakeld: - als de achteruit wordt uitgeschakeld, - als bij het vooruitrijden de wagensnelheid hoger dan 10 km/h is, - als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
i
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
RIJDEN Deactiveren
9
Storing In het geval van een storing zal bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit pictogram worden weergegeven op het instrumentenpaneelen/of een melding op het multifunctionele display verschijnen, in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje). Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
i Druk op de toets A. Het verklikkerlampje gaat branden en het systeem is volledig uitgeschakeld.
i
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Als de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het inschakelen van de achteruitversnelling aangegeven door een geluidssignaal (lange piep).
Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Activeren Druk nogmaals op de toets A. Het verklikkerlampje gaat uit en het systeem is weer ingeschakeld.
129
CONTROLES
10
MOTORKAP De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.
Openen Open het linker voorportier. Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
i
De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.
Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
Neem de motorkapsteun C uit de houder. Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
Sluiten Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. Bevestig de motorkapsteun in de houder. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
131
10
CONTROLES BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) Bij auto’s met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp, een transparante slang en een ontluchtingsnippel onder de motorkap (zie de desbetreffende afbeelding).
1,6 liter 16V HDI turbodieselmotor Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Open de motorkap. Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. Breng de afdekkap van de motor aan. Sluit de motorkap.
i 132
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.
2 liter 16V HDI turbodieselmotor Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Open de motorkap. Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. Draai de ontluchtingsnippel los. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. Draai de ontluchtingsnippel vast. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. Breng de afdekkap van de motor aan. Sluit de motorkap.
i
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.
CONTROLES
10
BENZINEMOTOREN Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
4.
Reservoir remvloeistof.
7.
Luchtfilter.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
5.
Accu.
8.
Oliepeilstok.
3.
Reservoir koelvloeistof.
6.
Zekeringkast.
9.
Motorolie (bij) vullen.
133
10
CONTROLES
DIESELMOTOREN Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
134
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu.
6.
Zekeringkast.
7.
Luchtfilter.
8.
Oliepeilstok.
9.
Motorolie (bij) vullen.
10. Handopvoerpomp. 11. Ontluchtnippel*. * Volgens motoruitvoering.
CONTROLES NIVEAUS CONTROLEREN
Remvloeistofniveau
Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door een PEUGEOT-servicepunt.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Motorolieniveau Een controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid. Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Het motorolieverbruik mag gedurende het verversingsinterval niet meer dan 0,5 liter per 1 000 km bedragen. Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilateur. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de motor bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor.
10
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij. Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
135
10
CONTROLES Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.
Afgewerkte producten
!
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij een PEUGEOT-servicepunt.
136
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Roetfilter (diesel)
Luchtfilter en interieurfilter
i
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Het onderhoud van het roetfilter moet worden uitgevoerd door een PEUGEOTservicepunt.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
10
CONTROLES Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.
Afgewerkte producten
!
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij een PEUGEOT-servicepunt.
136
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Roetfilter (diesel)
Luchtfilter en interieurfilter
i
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Het onderhoud van het roetfilter moet worden uitgevoerd door een PEUGEOTservicepunt.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
CONTROLES Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
!
10
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Staat van remschijven/ remtrommels Raadpleeg een PEUGEOTservicepunt voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven en/of remtrommels.
Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles door worden afgesteld. Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-servicepunt.
137
11
PRAKTISCHE INFORMATIE WIEL VERWISSELEN In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Beschikbaar gereedschap
Toegang tot het gereedschap
5.
Overige accessoires
6.
1. Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: open de achterklep, til de vloerplaat op, bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, verwijder de polystyreen opbergbak, maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.
138
Centreerpen. Hiermee kunnen lichtmetalen velgen op de naaf worden geplaatst.
2. 3.
4.
Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van s lotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.
Afneembaar sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van uw auto".
i Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: Plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
PRAKTISCHE INFORMATIE Toegang tot het reservewiel
11
Verwijderen van het reservewiel Draai de gele centrale bout los. Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.
i
Bevestiging van het stalen reservewiel of noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het stalen reservewiel of noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Leg het reservewiel in de reservewielbak. Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. Plaats de polystyreen opbergbak terug.
i
Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door een PEUGEOTservicepunt.
139
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Demonteren van het wiel
Procedure Verwijder de chromen sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3. Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los. Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
i
140
Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een vlakke en bij voorkeur horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Plaats indien nodig een wielblok onder het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. * stand R van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.
Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel). Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Verwijder het wiel.
PRAKTISCHE INFORMATIE Monteren van het wiel
11
Procedure Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
Laat de krik zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
i
Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door een PEUGEOT-servicepunt. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. Bevestig de verchroomde doppen op de overige wielbouten. Berg het gereedschap op in de houder.
141
11
PRAKTISCHE INFORMATIE LAMPEN VERVANGEN Een defecte lamp kan volgens de onderstaande procedure zonder gereedschap worden vervangen.
Uitvoering met xenonlampen en bochtverlichting
i
Koplampen
Bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vocht), kan aan de binnenzijde van de koplampen enige condensvorming ontstaan. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden.
Uitvoering met halogeenlampen
! 1. 2. 3. 4. 1. 2. 3. 4. 5.
Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig). Dimlicht (H7-55 W). Grootlicht (H1-55 W). Verlichting overdag*/ parkeerlicht (P 21/5 W). Mistlampen (H8-35 W).
5.
! 142
* Volgens land van bestemming.
Richtingaanwijzers (PY 21 W SV zilverkleurig). Dimlicht/grootlicht (D1S-35 W). Extra grootlicht (H1-55 W). Verlichting overdag*/parkeerlicht (P 21/5 W). Mistlamp (H8-35 W).
Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D1S-35 W) moet worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt.
Raak de lampen uitsluitend met een droge doek aan. De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, gebruik een spons en zeepsop, probeer vuil niet van de koplampen en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.
PRAKTISCHE INFORMATIE Lamp van richtingaanwijzer vervangen
11
Lampen dimlicht vervangen Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. Neem de stekker van de lamp los. Druk de veren in om de lamp te kunnen verwijderen. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Lampen grootlicht vervangen
Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
i
De amber- of zilverkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.
Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. Neem de stekker van de lamp los. Druk de veren in om de lamp te kunnen verwijderen. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Lampen verlichting overdag/ parkeerlicht vervangen Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. Neem de stekker van de lamp los.
!
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de plastic kap om ervoor te zorgen dat de lamp goed wordt afgedicht.
Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
143
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Geïntegreerde zijknipperlichten
Lampen van mistlampen vervangen Stuur het wiel volledig naar binnen voor gemakkelijke toegang tot het deksel. Open het deksel in de wielkast.
Neem de stekker van de lamphouder los. Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel. Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los. Neem de stekker van het zijknipperlicht los. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij een PEUGEOT-servicepunt.
Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
i 144
Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook een PEUGEOT servicepunt raadplegen.
PRAKTISCHE INFORMATIE Achterlichten
11
Lampen vervangen Deze vijf lampen kunnen van buitenaf worden vervangen: verwijder het deksel aan de rechterzijde, draai aan de linkerzijde de bevestigingsschroef een kwart omwenteling en verwijder het deksel van het opbergvak, maak het opbergvak los, verwijder de twee bevestigingsschroeven van de lamp, verwijder voorzichtig de lamp via de buitenzijde,
1. 2. 3. 4.
Remlicht/parkeerlicht (P 21/5 W). Parkeerlicht (P 21/5 W). Mistachterlicht links (P 21 W). Achteruitrijlicht rechts (P 21 W). Richtingaanwijzers (P 21 W).
neem de stekker van de lamp los,
druk de vier borglippen in en verwijder de lamphouder, draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
i
Verwijder bij een auto met JBL-audiosysteem eerst de drie bevestigingsbouten rechts in de bagageruimte en verplaats vervolgens de opbergbak.
145
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Lamp derde remlicht vervangen (4 lampen W 5 W)
Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W 5 W)
Verwijder de bekleding aan de bovenzijde van de achterklep van links naar rechts.
Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas.
Draai de twee bevestigingsmoeren A van de lamp los.
Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.
Maak de middelste pen van de lamp los.
Verwijder het lampglas.
Verwijder de lamp via de buitenzijde. Neem de stekker van de lamphouder en de slang van de ruitensproeier los. Maak de lamphouder los door op de twee borglippen B te drukken. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Druk niet op de lamp bij het vastdraaien van de moeren.
146
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
PRAKTISCHE INFORMATIE ZEKERINGEN VERVANGEN
Vervangen van een zekering
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is.
i
! Goed
Toegang tot het gereedschap De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast dashboard: draai de schroef een kwart omwenteling naar links, trek het deksel rechts boven los,
Defect
Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.
11
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, of door voorzieningen die niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampère.
Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.
verwijder het deksel volledig, maak de tang los.
147
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekeringen dashboard De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
148
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
Functies
G36
30 A
G37
5A
G38
30 A
Geheugeneenheid positie bestuurdersstoel.
G39
30 A
Voeding servicecentrale trekhaakaansluiting.
G40
30 A
Hifi-versterker.
Zekering
Ampère
F1
15 A
F2
-
F3
5A
Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners.
F4
10 A
Schakelaar koppelingspedaal en rempedaalschakelaar met twee functies, automatisch dimmende binnenspiegel, airconditioning, sensor verdraaiing stuurwiel, automatische transmissie, eenheid veiligheidsschakeling.
F5
30 A
Eentraps elektrische ruitbediening vóór, voeding inklapbare buitenspiegels, zonnescherm panoramadak.
F6
30 A
Eentraps elektrische ruitbediening achter.
F7
5A
Stoelverwarming bestuurder en voorpassagier. Servicecentrale trekhaakaansluiting.
Functies Ruitenwisser achter. Niet gebruikt.
Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes, leeslampjes achter, verlichting zonneklep, verlichting dashboardkastje.
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekering
Ampère
F8
20 A
Autoradio, autoradio/telefoon, CD-wisselaar, multifunctioneel display, detectie te lage bandenspanning.
F9
30 A
12 V-aansluiting vóór, aansteker.
F10
15 A
Stuurkolomschakelaars, sirene alarm, elektronische eenheid alarm.
F11
15 A
Contactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12
15 A
Instrumentenpaneel, pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde, airconditioning, geheugeneenheid positie bestuurdersstoel, lesautomodule.
F13
5A
Servicecentrale motor, airbags, selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F14
15 A
Multifunctioneel display, versterker, handsfree set, regen-/lichtsensor, elektronische eenheid parkeerhulp, servicecentrale trekhaakaansluiting, Lane Departure Warning System (LDWS).
F15
30 A
Vergrendeling en supervergrendeling.
F17
40 A
Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH
-
11
Functies
Shunt tijdens opslag.
149
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekeringen motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
F1
20 A
Voeding elektronische eenheid motor, elektrokleppen inspuitpomp en UGR (2.0 liter HDI 16V), verstuivers (2.0 liter HDI 16V).
F2
15 A
Claxon.
F3
10 A
Ruitensproeiers voor en achter.
F4
20 A
Koplampsproeiers.
F5
15 A
Brandstofpomp (benzine), elektrokleppen absorptievat, wastegate en drukregeling turbocompressor (1,6 liter THP 16V), verwarmingselement oliedampen (1.6 liter THP 16V), voorverwarming brandstof (1.6 liter HDI 16V).
F6
10 A
Wagensnelheidssensor, elektronische eenheid ABS/ESP.
F7
10 A
Elektronische eenheid stuurbekrachtiging, automatische transmissie, niveaucontact koelvloeistof.
F8
25 A
Bediening startmotor.
F9
10 A
Diagnoseaansluiting, bochtverlichting, luchthoeveelheidsmeter (diesel), pomp roetfilter (diesel).
F10
30 A
Regelorganen elektronische eenheid motor (benzine: bobines, elektrokleppen, lambdasondes, verstuivers, verwarmingselementen, brandstofpomp, elektronische thermostaat) (diesel: elektrokleppen, verwarmingselementen).
F11
40 A
Aanjager airconditioning.
Toegang tot de zekeringen Maak het deksel los. Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
150
Functies
PRAKTISCHE INFORMATIE Zekering
Ampère
F12
30 A
Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13
40 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI) (+ na contact).
F14
30 A
Luchtpomp.
F15
10 A
Grootlicht rechts.
F16
10 A
Grootlicht links.
F17
15 A
Dimlicht links.
F18
15 A
Dimlicht rechts.
F19
15 A
Verwarmingselement oliedampen (1.4 liter 16V en 1.6 liter VTi 16V), elektroklep absorptievat (1.4 liter 16V en 1.6 liter VTi 16V), lambdasondes (benzine), elektrokleppen inlaatluchtkoeling (diesel).
F20
10 A
Elektronische thermostaat, elektrokleppen variabele distributie, elektroklep turbodrukregeling (Diesel), niveaucontact koelvloeistof (Diesel).
F21
5A
11
Functies
Voeding relais motorventilateurgroep, voeding relais Valvetronic (1.4 liter 16V en 1,6 liter VTi 16V), koeling turbocompressor (1.6 liter THP 16V), luchthoeveelheidsmeter (1.6 liter HDI 16V).
151
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Overzicht minizekeringen en tussenmaat zekeringen boven de accu Zekering
Ampère
Functies
F1
15 A
Versnellingsbak (gestuurd handgeschakeld of automatisch).
F2
15 A
Diagnoseaansluiting, verlichting overdag.
F3
5A
Rempedaalschakelaar met twee functies.
F4
-
F5*
80 A
Elektropompgroep stuurbekrachtiging.
F6*
70 A
Kachelunit (diesel).
F7*
100 A
Niet gebruikt.
Eenheid veiligheidsschakeling.
F8
-
F9*
30 A
Elektropompgroep gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F10*
30 A
Elektromotor Valvetronic (1.6 liter THP 16V).
Niet gebruikt.
Overzicht hoofdzekeringen
152
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door een PEUGEOT-servicepunt uitgevoerd te worden.
Zekering
Ampère
Functies
MF1*
50 A
Motorventilateurgroep.
MF2*
50 A
Zekeringkast interieur.
MF3*
80 A
Intelligente servicecentrale (BSI).
MF4*
-
MF5*
50 A
Elektronische eenheid ABS/ESP.
MF6*
30 A
Elektronische eenheid ABS/ESP.
MF7*
80 A
Intelligente servicecentrale (BSI).
MF8*
-
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
PRAKTISCHE INFORMATIE ACCU Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
Toegang tot de accu
11
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B.
Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B.
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde,
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een massapunt C van de auto.
bevestig de motorkapsteun, verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen. maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
153
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Laden met behulp van een acculader Maak de accupoolklemmen los. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Accu’s bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu’s moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu’s in bij een speciaal afvalstoffendepot.
i 154
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
!
SPAARFASE Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met de gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van: - de sleutel met afstandsbediening, - het zonnescherm van het panoramadak, - het GPS navigatiesysteem.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
!
De uitgeschakelde functies kunnen tevens handmatig weer worden ingeschakeld. Hierbij bestaat het risico dat de accu ontladen raakt.
11
PRAKTISCHE INFORMATIE Laden met behulp van een acculader Maak de accupoolklemmen los. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Accu’s bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu’s moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu’s in bij een speciaal afvalstoffendepot.
i 154
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
!
SPAARFASE Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met de gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van: - de sleutel met afstandsbediening, - het zonnescherm van het panoramadak, - het GPS navigatiesysteem.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
!
De uitgeschakelde functies kunnen tevens handmatig weer worden ingeschakeld. Hierbij bestaat het risico dat de accu ontladen raakt.
PRAKTISCHE INFORMATIE ECO-MODE
Uitschakelen van de eco-mode
WISSERBLADEN VERVANGEN
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien. De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.
Inschakelen van de eco-mode Na deze 30 minuten geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet.
i
Als u op het moment dat de ecomode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent: - kan het gesprek nog 5 minuten worden voortgezet met de handsfree set van de autoradio RD4, - kan het telefoongesprek gewoon worden voortgezet met de radiotelefoon GPS RT4.
!
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
11
Voordat u een wisserblad demonteert Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
Demonteren van een wisserblad vóór of achter Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren van een wisserblad vóór of achter
Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de rechterzijde van de auto gemonteerd moet worden. Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór Zet het contact aan. Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
155
11
PRAKTISCHE INFORMATIE SLEPEN VAN UW AUTO
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken.
Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in.
Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: open de achterklep, til de vloerplaat op, bevestig het koord van de vloerplaat met de haak aan de steun van de hoedenplank, verwijder de polystyreen opbergbak, neem het sleepoog uit de houder.
156
i
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie).
!
Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
PRAKTISCHE INFORMATIE TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN... De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.
Adviezen Gewichtsverdeling Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1 000 m 10 % van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1 000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Zijwind Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak en deze door een PEUGEOT-servicepunt te laten monteren. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximum aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de temperatuur van de buitenlucht.
11
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Banden Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting Controleer de verlichting van de aanhanger.
i
De parkeerhulp wordt bij het aankoppelen van een aanhanger automatisch uitgeschakeld.
157
11
PRAKTISCHE INFORMATIE SNEEUWSCHERM*
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
ALLESDRAGERS MONTEREN Gebruik bij het monteren van dwarsdragers de vier hiervoor bestemde bevestigingspunten: open de afdekplaatjes, open de afdekkapjes van de bevestigingspunten van beide allesdragers met de sleutel, breng de bevestigingspunten van de allesdragers aan en vergrendel ze één voor één op het dak, sluit de afdekkapjes van beide allesdragers met de sleutel.
158
i
Max. toegestane daklast op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 80 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
* Volgens land van bestemming.
Plaatsen Breng het afneembare sneeuwscherm aan op het onderste gedeelte van de voorbumper. Zet het scherm vast door de bevestigingsclips op de omtrek één voor één aan te drukken.
Verwijderen Wip met een schroevendraaier de vier bevestigingsclips één voor één los.
i
Vergeet niet het sneeuwscherm te verwijderen: - als de buitentemperatuur hoger is dan 10 °C, - als de auto moet worden gesleept, - bij snelheden hoger dan 120 km/h.
PRAKTISCHE INFORMATIE ACCESSOIRES Het PEUGEOT-netwerk biedt u een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT en worden geleverd met PEUGEOT garantie. Het aanbod van PEUGEOT Boutique is onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT CONFORT - AUDIO - DESIGN - TECNIC:
"Protect":
"Comfort":
"Audio":
matten*, kunststof bak bagageruimte, bagagenet, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, aluminium of PVC dorpellijsten, geurelementen parfumeur. Voor de vrijetijdsbesteding: allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidragers, dakkoffers, zitverhogingen en kinderzitjes, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, middenarmsteun vóór, opbergbox voor CD’s, opbergruimte onder hoedenplank. Trekhaak. Deze moet bij een PEUGEOTservicepunt worden gemonteerd.
inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, EHBO-trommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, sneeuwkettingen.
* Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op één plaats.
11
autoradio’s, audio-/telefoonsysteem, versterkers, navigatiesystemen, handsfree set, CD-wisselaar, luidsprekers, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of draagbare CD-speler, parkeerhulp.
i
Installeren van radiocommunicatiezenders Raadpleeg voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne in uw auto laat installeren een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT. Het PEUGEOT-netwerk stelt u de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
159
11
PRAKTISCHE INFORMATIE "Design": stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, aluminium pookknop, mistlampen vóór, schuif-/kanteldak**, achterklepspoiler, gestyleerde spatlappen, lichtmetalen velgen, wieldoppen, sportuitlaat.
"Tecnic": ruitensproeiervloeistof, reinigings-/onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur.
Met behulp van de ombouwpakketten "Entreprise" kan de auto worden omgebouwd naar een bedrijfsuitvoering.
160
** Montage van een schuif-/kanteldak is uitsluitend toegestaan bij een PEUGEOT-servicepunt.
i
!
Afhankelijk van het land van bestemming zijn veiligheidsvesten, een gevarendriehoek en een set reservelampen verplicht aan boord van de auto.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Houdt u rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT.
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C… 4A… 4G...
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 8FS-C
5FW-C
5FW-F
5FX-C
5FX-F
BENZINEMOTOREN
1,4 liter 16V 95 pk
1,6 liter VTi 16V 120 pk
1,6 liter THP 16V 150 pk
Cilinderinhoud (cm3)
1 397
1 598
1 598
77 x 75
77 x 85,8
77 x 85,8
70
88
110
103
6 000
6 000
5 800
6 000
136
160
240
4 250
4 250
1 400
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAK
12
Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Automaat (5 versnellingen) (5 versnellingen) (4 versnellingen) (5 versnellingen) (4 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter) Versnellingsbak - differentieel 4C...: 5-deurs.
4,25
4,25
4,25
4,25
4,25
1,9
1,9
-
1,9
-
4A...: 3-deurs.
4G...: 3-deurs "Société".
161
12
TECHNISCHE GEGEVENS VERBRUIKSCIJFERS
Benzinemotoren
Versnellingsbak
Type variant uitvoering 4C... 4A... 4G...
Binnen bebouwde kom (liter/100 km)
Buiten bebouwde kom (liter/100 km)
Gecombineerd (liter/100 km)
CO2-emissie (g/km)
1,4 liter 16V 95 pk
Handgeschakeld
8FS-C
-
-
-
-
Handgeschakeld
5FW-C
9,3
5,2
6,7
159
Automaat
5FW-F
-
-
-
-
Handgeschakeld
5FX-C
9,8
5,6
7,1
167
Automaat
5FX-F
-
-
-
-
1,6 liter VTi 16V 120 pk
1,6 liter THP 16V 150 pk
162
Volgens richtlijn 80/1268/ECE
De aangegeven verbruikscijfers zijn de laatstbekende waarden ten tijde van het drukken van dit boekje. Deze verbruikscijfers zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd onder wettelijk voorgeschreven gebruiksomstandigheden (richtlijn 80/1268/ECE) en kunnen variëren afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder, de verkeersomstandigheden, de weersomstandigheden, de belading van de auto, de staat van onderhoud van de auto en het gebruik van accessoires.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren
1,4 liter 16V 95 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Automaat
8FS-C
5FW-C
5FW-F
- Ledig gewicht
1 271 - 1 262
1 287 - 1 277
1 312 - 1 302
- Gewicht rijklaar
1 346 - 1 337
1 362 - 1 352
1 387 - 1 377
414 - 412
453 - 450
437 - 435
1 760 - 1 749
1 815 - 1 802
1 824 - 1 812
2 960 - 2 949
3 215 - 3 202
3 094 - 3 082
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10 % of 12 %
1 200
1 400
1 270
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 450
1 650
1 520
- Aanhanger ongeremd
670 - 665
680 - 675
690 - 685
- Aanbevolen kogeldruk
58
76
61
Type variant uitvoering: 4C... 4A... 4G...
- Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal
1,6 liter VTi 16V 120 pk
- Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12 %
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
163
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbak
1,6 liter THP 16V 150 pk Handgeschakeld
Automaat
5FX-C
5FX-F
- Ledig gewicht
1 327 - 1 314
1 355 - 1 343
- Gewicht rijklaar
1 402 - 1 389
1 430 - 1 418
424 - 426
425 - 425
1 826 - 1 815
1 855 - 1 843
3 226 - 3 215
3 255 - 3 243
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10 % of 12 %
1 400
1 400
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 650
1 650
- Aanhanger ongeremd
700 - 690
715 - 705
- Aanbevolen kogeldruk
66
66
Type variant uitvoering: 4C... 4A...
- Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12 %
164
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: 4C... 4A... 4G... DIESELMOTOREN Cilinderinhoud (cm3)
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 9HX-C
9HZ-C
9HZ-H/P
1,6 liter Turbo 1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk HDI 16V 90 pk
RHR-H
RHR-J
2 liter Turbo HDI 16V 136 pk
1 560
1 560
1 997
75 x 88,3
75 x 88,3
85 x 88
66
80
100
4 000
4 000
4 000
215
240
320
Toerental bij max. koppel (t/min)
1 750
1 750
2 000
Brandstof
Diesel
Diesel
Diesel
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm)
Katalysator Roetfilter VERSNELLINGSBAK
12
hand- Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Gestuurd Automaat geschakeld (5 versnellingen) (5 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter) Versnellingsbak - differentieel 4C...: 5-deurs.
3,75
3,75
3,75
5,25
5,25
1,9
1,9
-
2,4
-
4A...: 3-deurs.
4G...: 3-deurs "Société".
165
12
TECHNISCHE GEGEVENS VERBRUIKSCIJFERS
Dieselmotoren
1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk 1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk
Volgens richtlijn 80/1268/ECE Versnellingsbak
Type variant uitvoering 4C... 4A... 4G...
Binnen bebouwde kom (liter/100 km)
Buiten bebouwde kom (liter/100 km)
Gecombineerd (liter/100 km)
CO2-emissie (g/km)
Handgeschakeld
9HX-C
-
-
-
-
Handgeschakeld
9HZ-C
6,2
4,1
4,9
130
9HZ-H/P
-
-
-
-
Handgeschakeld
RHR-H
7,2
4,5
5,5
146
Automaat
RHR-J
-
-
-
-
Gestuurd Handgeschakeld
2 liter Turbo HDI 16V 136 pk
166
De aangegeven verbruikscijfers zijn de laatstbekende waarden ten tijde van het drukken van dit boekje. Deze verbruikscijfers zijn gebaseerd op metingen die zijn uitgevoerd onder wettelijk voorgeschreven gebruiksomstandigheden (richtlijn 80/1268/ECE) en kunnen variëren afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder, de verkeersomstandigheden, de weersomstandigheden, de belading van de auto, de staat van onderhoud van de auto en het gebruik van accessoires.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak
1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk
1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
9HX-C
9HZ-C
9HZ-H/P
- Ledig gewicht
1 303 - 1 293
1 322 - 1 312
1 334 - 1 324
- Gewicht rijklaar
1 378 - 1 368
1 397 - 1 387
1 409 - 1 399
426 - 424
453 - 450
452 - 450
1 804 - 1 792
1 850 - 1 837
1 861 - 1 849
3 074 - 3 062
3 120 - 3 107
3 131 - 3 119
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10 % of 12 %
1 270
1 270
1 270
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 520
1 520
1 520
- Aanhanger ongeremd
685 - 680
695 - 690
700 - 695
- Aanbevolen kogeldruk
61
61
61
Type variant uitvoering: 4C... 4A... 4G...
- Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12 %
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
167
12
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak
2 liter Turbo HDI 16V 136 pk Handgeschakeld
Automaat
RHR-H
RHR-J
- Ledig gewicht
1 421 - 1 408
1 447 - 1 434
- Gewicht rijklaar
1 496 - 1 483
1 522 - 1 509
425 - 427
425 - 426
1 921 - 1 910
1 947 - 1 935
3 621 - 3 610
3 597 - 3 585
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10 % of 12 %
1 700
1 650
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 700
1 650
- Aanhanger ongeremd
745 - 740
750 - 750
- Aanbevolen kogeldruk
68
66
Type variant uitvoering: 4C... 4A...
- Nuttig laadvermogen - Maximum technisch toegestane massa totaal - Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12 %
168
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 80 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS
12
AFMETINGEN (in mm) 308 3-/5-deurs
* 3-deurs. ** 5-deurs.
169
12
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIE De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. A.
Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. Til de kunststof afdekking op om het serienummer af te lezen.
B.
Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. C. Constructeursplaatje. Dit plaatje is met popnagels op de motorsteun bevestigd. of D. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan passagierszijde.
E.
Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de voorstijl aan bestuurderszijde bevestigd, en bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle belading, - velgmaat en bandenmaat, - door de constructeur aanbevolen bandenmerken, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak.
!
i
Wielen met 225/45 R17- en 225/40 R18-banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt voor meer informatie.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
170
RT4
MULTIMEDIA-AUTORADIO/TELEFOON FUNCTIE JUKEBOX (10 GB)/GPS (EUROPA)
Meer informatie over de mogelijkheden van deze uitrusting vindt u op de internetsite: http://public.servicebox.peugeot.com. De toegang tot deze website is gratis. De interactieve telematicagids van uw auto biedt u de mogelijkheid om kennis te maken met het systeem. U kunt deze informatie ook afdrukken.
De autoradio/telefoon/GPS RT4 is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio/telefoon/GPS RT4 zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
INHOUD • 01 Basisfuncties • 02 Algemeen menu • 03 GPS • 04 Verkeersinformatie • 05 Audio/video • 06 Telefoon • 07 Snelkeuze • 08 Configuratie • 09 Schermmenu’s • Veelgestelde vragen
blz. 172 blz. 173 blz. 174 blz. 182 blz. 184 blz. 191 blz. 194 blz. 196 blz. 197 blz. 213 171
01 BASISFUNCTIES
1 2 3
4
6
5
7
9
8
10
14
11
16
12
15 17 18
13 1-
Uitwerpen van de CD.
8-
2-
Selecteren van de geluidsbron: radio, Jukebox, CD, CDwisselaar en externe apparatuur (AUX, indien geactiveerd in het configuratiemenu). Lang indrukken: de CD naar de harde schijf kopiëren.
TA-functie (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio).
14 - Selecteren van de vorige/volgende CD. Selecteren van de vorige/volgende MP3/Jukebox-speellijst.
9-
Toegang tot het dienstenmenu "PEUGEOT".
15 - Audio-instellingen: balans voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
3-
Lang indrukken van de toets SOS: noodoproep.
10 - Annuleren van de bewerking. Lang indrukken: terugkeren naar de actieve functie.
4-
Selecteren van de weergave op het display van de functies TRIP, TEL, NAV en AUDIO.
5-
Wijzigen van de schermweergave. Lang indrukken: resetten van de autoradio/telefoon GPS RT4.
11 - Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, de vorige/volgende MP3 of het vorige/volgende nummer van de Jukebox.
6-
Aan/uit en volumeregeling.
12 - Weergave van het algemene menu.
7-
Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast, AM.
13 - Alfanumeriek toetsenbord voor invoeren van omschrijvingen.
172
16 - Selecteren en bevestigen. 17 - Opening voor SIM-kaart. 18 - Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3/Jukebox-speellijsten. Lang indrukken: bijwerken van de lijst radiozenders.
02 ALGEMEEN MENU Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
VERKEERSINFORMATIE: TMC-informatie, meldingen.
KAART: oriëntatie, details, weergave.
AUDIO FUNCTIES: radio, CDspeler, Jukebox, opties.
TELEMATICA: telefoon, index, SMS.
NAVIGATIE: GPS, etappes, opties.
DIAGNOSE AUTO: logboek waarschuwingsmeldingen, status van functies.
CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, tijd, talen, stem, AUX-aansluiting.
VIDEO: activeren, parameters.
173
03 GPS EEN BESTEMMING KIEZEN 1
Druk op de toets MENU.
2
Tip: raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu’s het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk over het RT4-systeem.
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
6 Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.
Draai aan de knop om de functie ADRES INVOEREN te selecteren. ADRES INVOEREN
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
8 Draai aan de knop om de functie EEN BESTEMMING KIEZEN te selecteren. EEN BESTEMMING KIEZEN
174
7
Draai, als het land is geselecteerd, aan de knop om de functie PLAATS te selecteren. PLAATS
9
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
10 Draai aan de knop om de letters van de plaatsnaam één voor één te selecteren en te bevestigen door op de knop te drukken. PARIS
12 Herhaal de stappen 8 t/m 12 voor de functies STRAAT en Nr.
13
14
Om de bestemming sneller in te voeren kan in plaats van de plaatsnaam ook de POSTCODE worden ingevoerd. Voer de letters en cijfers in met het alfanumerieke toetsenbord en gebruik de toets "*" voor eventuele correcties. 11 Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen. OK
Selecteer OK op het scherm ADRES INVOEREN.
Druk op de knop om de selectie te bevestigen. OK
Selecteer de functie OPSLAAN om het ingevoerde adres in een kaart van het geheugen op te slaan en druk op de knop om de selectie te bevestigen. De points of interest (POI) geven de verschillende diensten langs de route aan (hotels, winkels, luchthavens...). OPSLAAN
POI
175
03 GPS NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN 1
Druk op de toets MENU.
2
De door de autoradio/telefoon/GPS RT4 gekozen route is rechtstreeks afhankelijk van de geselecteerde navigatiemogelijkheden. Het selecteren van andere mogelijkheden kan ertoe leiden dat een totaal andere route wordt gekozen.
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
6 Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.
Draai aan de knop om de functie DEFINIËREN BEREKENINGSCRITERIA te selecteren. DEFINIËREN BEREKENINGSCRITERIA
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
8 Draai aan de knop om de functie NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te selecteren.
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
176
7
Draai aan de knop om bijvoorbeeld de functie AFSTAND/TIJD te selecteren.
AFSTAND/TIJD
GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN 9
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
10 Draai aan de knop om bijvoorbeeld de functie VERKEERSINFORMATIE te selecteren als deze nog niet is geselecteerd.
1
2
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.
VERKEERSINFORMATIE
Vink dit vakje aan om optimaal gebruik te maken van de verkeersinformatie. Het systeem geeft eventuele omleidingen aan. 11
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
3
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen. Draai aan de knop om de functie NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te selecteren. NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
12 Selecteer OK en druk op de knop om de selectie te bevestigen. OK
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
177
03 GPS GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN
INSTELLEN VAN DE KAART
Tijdens de gesproken berichten kan direct het volume van de verschillende berichttypen worden ingesteld (navigatie, verkeersinformatie...).
1
2
6 Selecteer de functie INSTELLEN GESPROKEN BERICHTEN en druk op de knop om te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop om de functie KAART te selecteren.
INSTELLEN GESPROKEN BERICHTEN
7 Selecteer de functie UITSCHAKELEN en druk op de knop om te bevestigen. UITSCHAKELEN
8
4
Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen. OK
178
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Draai aan de knop om de functie GEGEVENS VAN DE KAART te selecteren. Met behulp van deze functie kunt u de op de kaart weergegeven diensten selecteren (hotels, restaurants...). GEGEVENS VAN DE KAART
03 GPS Voor een betere leesbaarheid wordt bij een schaal groter dan 10 km de kaart automatisch naar het Noorden geörienteerd.
3D-BEELD 1
2
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop en selecteer de functie KAART.
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
6 Draai aan de knop en selecteer de functie 3D BEELD. 3D BEELD
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
7 Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen.
4 Draai aan de knop en selecteer de functie ORIËNTERING VAN DE KAART. ORIËNTERING VAN DE KAART
OK
179
03 GPS WEERGEVEN VAN DE KAART IN EEN VENSTER OF EEN VOLLEDIG SCHERM 1
2
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop en selecteer de functie KAART.
5 Druk op de draaiknop om de geselecteerde functie te bevestigen.
6
Draai aan de knop en selecteer KAART IN VENSTER of KAART OP VOLLEDIG SCHERM. 3
4
KAART OP VOLLEDIG SCHERM
7 Draai aan de knop en selecteer de functie KAART TONEN. KAART TONEN
180
KAART IN VENSTER
Druk op de draaiknop om de geselecteerde functie te bevestigen.
Selecteer OK en druk op de draaiknop om de geselecteerde functie te bevestigen. OK
03 GPS EEN ETAPPE TOEVOEGEN 1
Druk tijdens de navigatie op de toets MENU.
2
Draai aan de knop om de functie NAVIGATIE te selecteren.
6
Selecteer de functie EEN ETAPPE TOEVOEGEN (maximaal 9 etappes) en druk op de knop om te bevestigen. EEN ETAPPE TOEVOEGEN
7
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in. ADRES INVOEREN
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
8
4
Draai aan de knop om de functie ETAPPES EN ROUTE te selecteren.
9
ETAPPES EN ROUTE
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Selecteer OK als het nieuwe adres is ingevoerd en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer OK en druk op de knop om de volgorde van de etappes te bevestigen. De etappe moet worden afgelegd of verwijderd voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden voortgezet. Als dit niet gebeurt, zal de autoradio/telefoon/GPS RT4 altijd terugkeren naar de vorige etappe.
181
04 VERKEERSINFORMATIE ACTIVEREN VAN HET FILTER OP DE ROUTE 1
Druk op de toets MENU.
2 Draai aan de knop en selecteer de functie VERKEERSINFORMATIE.
Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: - 5 km of 10 km voor een gebied met een dicht wegennet, - 20 km voor een gebied met een normaal wegennet, - 100 km voor lange trajecten (autosnelweg).
5
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
6 Selecteer de functie GEOGRAFISCH FILTER en druk op de knop om te bevestigen. GEOGRAFISCH FILTER
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de knop en selecteer OP DE ROUTE.
8 Draai aan de knop en selecteer de functie VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN. VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN
182
7
Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen.
OK
04 VERKEERSINFORMATIE TMC-BERICHTEN INSTELLEN 1
2
3
4
Druk op de toets MENU.
6 Selecteer de optie DE BERICHTEN LEZEN. De spraaksynthese laat de meldingen van de verkeersinformatie horen.
Draai aan de knop en selecteer de functie VERKEERSINFORMATIE.
DE BERICHTEN LEZEN
Selecteer de optie NIEUWE BERICHTEN WEERGEV. De verkeersinformatie wordt met de geselecteerde filters (geografisch...) weergegeven en kan ook worden weergegeven als het navigatiesysteem niet actief is.
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
NIEUWE BERICHTEN WEERGEV
Draai aan de knop en selecteer de functie BERICHTEN INSTELLEN. BERICHTEN INSTELLEN
5
Het is raadzaam de functie NIEUWE BERICHTEN WEERGEV. niet aan te vinken in gebieden met veel verkeersdrukte.
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
7
Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen. OK
183
05 AUDIO/VIDEO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de RADIO te selecteren.
1
2
Druk op de toets BAND om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
2
3 Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
3
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
Selecteer de functie VOORKEUZE RADIO en druk op OK. VOORKEUZE RADIO
4 Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
4
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. RDS VOLGEN ACTIVEREN
Druk op de toets LIST voor een lijst van de lokaal beschikbare zenders (maximaal 60). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
184
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
05 AUDIO/VIDEO CD
CD MP3
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
INFORMATIE EN TIPS
Gebruik alleen CD’s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD’s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend audio-bestanden met de extensie ".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Plaats de audio- of MP3-CD in de speler. De CD-speler zal de CD automatisch afspelen.
1
Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-speler als geluidsbron te selecteren.
2
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD of de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de ISOnorm 9660 voldoet.
185
FUNCTIE JUKEBOX
EEN CD NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN 1
2
De optie AUTOMATISCH CREËREN kopieert de CD automatisch naar een album van het type "album nr. ...".
Plaats een audio- of MP3-CD in de speler en druk op de toets MENU. Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op de knop om te bevestigen.
6
Selecteer de letters één voor één en selecteer OK om te bevestigen. OK
3
Selecteer CD-KOPIE OP DE JUKEBOX en druk op de knop om te bevestigen. CD-KOPIE OP DE JUKEBOX
4
Selecteer COMPLETE CD om de volledige inhoud van de CD te kopiëren en druk op de knop om te bevestigen. COMPLETE CD
5
Selecteer ALBUM CREËREN en druk op de knop om te bevestigen. ALBUM CREËREN
186
De audio- of MP3-CD wordt naar de harde schijf gekopieerd. Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het kopiëren ongeveer 20 minuten. Tijdens het kopiëren kunnen de reeds op de harde schijf opgeslagen albums en CD’s niet worden afgespeeld. Als het geen CD met MP3-bestanden betreft, comprimeert de Jukebox de nummers van de CD automatisch naar MP3-formaat. Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het comprimeren ongeveer 20 minuten. Tijdens het comprimeren kunnen de CD en de reeds op de harde schijf opgeslagen albums worden afgespeeld. Druk lang op de toets SOURCE om met het kopiëren van de CD te beginnen. Bij het kopiëren van een MP3-CD bewaart de Jukebox alleen het laatste albumniveau. Het kopiëren van bestanden van de Jukebox naar een CD is niet mogelijk. De functie KOPIE STOPPEN verwijdert niet de bestanden die al naar de harde schijf van de jukebox gekopieerd zijn.
FUNCTIE JUKEBOX
EEN ALBUM HERNOEMEN 1
5 Selecteer het te hernoemen album op de knop om te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
2
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op de knop om te bevestigen.
6
Selecteer de functie HERNOEMEN en druk op de knop om te bevestigen. HERNOEMEN
3
Selecteer de functie JUKEBOX en druk op de knop om te bevestigen. JUKEBOX
4
Selecteer de functie BEHEER JUKEBOX op de knop om te bevestigen.
7
Draai aan de knop en selecteer één voor één de letters van de titel van het album en bevestig de letters door op de knop te drukken.
Gebruik het alfanumerieke toetsenbord om de letters van de titel van het album één voor één in te voeren.
BEHEER JUKEBOX
187
FUNCTIE JUKEBOX
AFSPELEN VAN DE JUKEBOX 8
1 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de functie JUKEBOX.
Selecteer OK en druk op de knop om te bevestigen.
OK
JUKEBOX
2 Selecteer om de nummers van een album te hernoemen de te hernoemen nummers en volg dezelfde procedure. Gebruik de toets ESC om de lijst met nummers te verlaten.
Druk op de toets LIST.
3 Draai aan de knop om de bestanden te selecteren. Selecteer de functie VERWIJDER om een album of een nummer uit de Jukebox te verwijderen.
VERWIJDER
188
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste bestandsniveau.
MENU VIDEO 1
Druk op de toets MENU nadat u het videoapparaat hebt aangesloten.
2
Draai aan de knop en selecteer de functie VIDEO.
U kunt op de drie audio-/videoaansluitingen in het dashboardkastje een videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler...) aansluiten.
Draai aan de knop en selecteer de functie PARAMETERS VIDEO om het formaat van de weergave, de lichtsterkte, het contrast en de kleuren in te stellen. PARAMETERS VIDEO
3
4
Druk op de knop om de selectie te bevestigen. Draai aan de knop en selecteer de functie INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE om de videofunctie in of uit te schakelen.
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets "MODE" of "DARK" om de videoweergave te onderbreken.
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
5
Druk herhaalde malen op de toets "SOURCE" om een andere geluidsbron te selecteren dan het videoapparaat. Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat.
189
CD-WISSELAAR
AUX-INGANG GEBRUIKEN
EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-FORMAAT)
JACK-/RCA-AUDIOKABEL NIET BIJGELEVERD
Druk op de toets MENU en selecteer achtereenvolgens de functies CONFIGURATIE, GELUID en ACTIVEREN EXTERNE GELUIDSBRON om de AUX-ingang van de autoradio/telefoon/GPS RT4 te activeren.
1 Sluit het externe apparaat (MP3speler…) met de JACK/RCA-audiokabel aan op de audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) in het dashboardkastje.
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
1
Plaats één of meer CD’s in de CDwisselaar. Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de CDWISSELAAR.
2 Druk op een van de toetsen van het alfanumerieke toetsenbord om de desbetreffende CD te selecteren.
3 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf. Het is niet mogelijk om bestanden vanaf de externe apparatuur naar de harde schijf te kopiëren.
190
Het is niet mogelijk om de bestanden vanaf een CD in de CDwisselaar naar de harde schijf te kopiëren.
06 TELEFOON INSTALLEREN VAN UW SIM-KAART
INVOEREN VAN DE PINCODE
(NIET BIJ DE AUTO GELEVERD) 1
1 Voer de PIN-code in met behulp van het toetsenbord.
Open de lade door de knop in te drukken met de punt van een pen.
PIN-CODE
2
2 Plaats de SIM-kaart in de houder en steek deze in de lade.
3
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen.
Verwijder of plaats uw SIM-kaart pas nadat de autoradio/telefoon/ GPS RT4 is uitgeschakeld en het contact is afgezet.
Druk op de toets # om de PIN-code te bevestigen.
Selecteer bij het invoeren van uw PIN-code de optie PIN-CODE OPSLAAN om de telefoon te kunnen gebruiken zonder telkens de PIN-code te hoeven invoeren.
191
06 TELEFOON BELLEN MET EEN CONTACTPERSOON 1
Druk op de toets OPNEMEN om het menu van de telefoon weer te geven.
2 Draai aan de knop om de functie NUMMER KIEZEN te selecteren. NUMMER KIEZEN
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets OPNEMEN om naar het gekozen nummer te bellen.
6
Druk op de toets OPHANGEN om het gesprek te beëindigen.
EEN GESPREK ACCEPTEREN OF WEIGEREN Druk op de toets OPNEMEN om een gesprek te accepteren.
Druk op de toets OPHANGEN om een gesprek te weigeren.
4 Toets het nummer van uw contactpersoon in op het alfanumerieke toetsenbord.
192
5
Druk langer dan 2 seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het menu van de telefoon weer te geven: logboek gesprekken, index, voicemail.
NOODOPROEP
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een geluidssignaal klinkt en het scherm BEVESTIGEN/ ANNULEREN verschijnt (als een geldige SIM-kaart is geplaatst). Er wordt verbinding gemaakt met het alarmnummer (112). In bepaalde landen* wordt de noodoproep rechtstreeks geactiveerd door de helpdesk PEUGEOT EUGEOT Urgence die de auto lokaliseert en zo snel mogelijk de benodigde hulpdiensten waarschuwt.
* Onder voorbehoud dat een contract met PEUGEOT EUGEOT Urgence is afgesloten. Dit contract is gratis en voor onbepaalde tijd. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Zodra een contract met PEUGEOT EUGEOT Urgence is afgesloten, wordt geadviseerd een test uit te voeren door een keer naar de helpdesk PEUGEOT EUGEOT Urgence te bellen.
OPROEPEN VAN DIENSTEN
Druk op de toets LEEUW om toegang te krijgen tot de diensten van PEUGEOT*.
Selecteer CUSTOMER CONTACT CENTER voor een verzoek om informatie over het merk PEUGEOT. CUSTOMER CONTACT CENTER
Selecteer PEUGEOT ASSISTANCE om een reparatiedienst op te roepen. PEUGEOT ASSISTANCE
* Deze diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en beschikbaarheid.
193
07 SNELKEUZE STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. MP3/JUKEBOX: selecteren van de vorige speellijst. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD. Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/JUKEBOX/CD-WISSELAAR: selecteren van het volgende nummer. CD/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld vooruitspoelen. Volume verhogen.
-
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. MP3/JUKEBOX: selecteren van de volgende speellijst. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD. Selecteren van het volgende item van een menu.
194
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Volume verlagen.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/JUKEBOX/CD-WISSELAAR: selecteren van het vorige nummer. CD/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld terugspoelen.
Geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Druk op een van de twee volumetoetsen om terug te keren naar het oorspronkelijke volume.
GESPROKEN COMMANDO’S
WEERGEVEN VAN DE LIJST EN GEBRUIKEN VAN DE GESPROKEN COMMANDO’S 1 Druk om de lijst met beschikbare gesproken commando’s weer te geven op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenning te activeren en zeg HELP of WAT KAN IK ZEGGEN.
Dezelfde handeling kan ook worden uitgevoerd door lang op de toets MENU te drukken en vervolgens de functie LIJST GESPROKEN COMMANDO’S te selecteren.
NIVEAU 1 weergeven
omschrijving CD nummer vorige/volgende CD random lijst nummer vorige/volgende nummer herhalen scan omschrijving weergeven lezen nummer vorig/volgend nummer index (MP3-CD)
NIVEAU 2 audio begeleiding navigatie boordcomputer telefoon 1 ... 20
CD-speler/jukebox
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenning te activeren. Spreek de woorden duidelijk uit en wacht na elk uitgesproken woord tot de bevestiging door het geluidssignaal klinkt. De onderstaande lijst bevat alle gesproken commando’s.
scan
vorige/volgende herhalen
stoppen/hervatten index weergeven
inzoomen/uitzoomen
radio
autostore lijst geheugen vorige/volgende weergeven lezen
SMS/bericht voicemail laatste nummer voicemailberichten index
bellen
CD-wisselaar begeleiding naar
verkeersinfo random lijst navigatie
1 ... 20
bestemming omschrijving auto
LIJST GESPROKEN COMMANDO’S
2
NIVEAU 3
1 ... 6 telefoon
omschrijving
195
08 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN 1
2
Druk op de toets MENU.
6 Draai aan de knop om de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN te selecteren.
Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE te selecteren.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
7
3
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
4
Draai aan de knop om de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM te selecteren. CONFIGURATIE BEELDSCHERM
5
196
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
Druk op de knop om de selectie te bevestigen.
8 Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop. Selecteer vervolgens de tab OK op het scherm om de instellingen te bevestigen. OK
09 MENUSTRUCTUUR 1 2
BASISFUNCTIE
KEUZE A keuze A1 3 keuze A2 2 KEUZE B... 3
laatst gekozen bestemmingen
3
NAVIGATIE
1
EEN BESTEMMING KIEZEN
2 3
4
land: 4 4
plaats:
4
straat:
4 3
Opslaan
4
Point of interest POI 4
3
beschrijving cartografische basis
3
laatste bestemmingen wissen
ORIËNTERING VAN DE KAART
2
op auto georiënteerd
etappes ordenen/verwijderen
3
op Noorden georiënteerd
3
3D-beeld
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN 3 definiëren berekeningscriteria
5
in de buurt van
4
snelste route
5
op de route
4
kortste route
5
rondom de huidige plaats
4
KAART
1
3
gekozen bestemming
3 2
straatnaam inschakelen/uitschakelen
laatst gekozen bestemmingen
3 alternatieve route
huidige locatie
4
adres invoeren
4 index
nr./_: 4
3
een etappe toevoegen
3
adres invoeren
instellen gesproken berichten
NAVIGATIE STOPPEN/HERVATTEN 2
ETAPPES EN ROUTE
2
3
afstand/tijd
GEGEVENS VAN DE KAART
2
overheid en veiligheid
3 4 4 4 3
gemeentehuizen, stadscentrum universiteiten, hogescholen ziekenhuizen hotels, restaurants en winkels
zoeken op naam 5
4 met tolwegen
4
hotels
3
GPS-coördinaten
4
met ferryboat
4
restaurants
3
index
4
verkeersinformatie
4
wijnhuizen/-proeverijen
197
4
zakencentra
4
winkelen, supermarkten
2
cultuur, toerisme en toneel
3
cultuur en musea
4
casino’s en nachtleven
4 bioscopen en theaters
toneel, tentoonstellingen
4 3
sportcentra en openlucht
4
sportcentra, sportcomplexen
4
golfterreinen
4
ijsbanen, bowling
4
wintersportcentra
4
parken en tuinen
4
attractieparken
3
luchthavens, havens
4
stations, autobusstations
4
autoverhuur
4
parkeerplaatsen
4
dienstenstations, garages
198
DE AANKONDIGING VAN BERICHTEN INSTELLEN
3
kaart op volledig scherm
3
de berichten lezen
3
kaart in venster
3
de nieuwe berichten weergeven
2 KEUZE VAN HET TMC-STATION
VERKEERSINFORMATIE
1 2
DE BERICHTEN RAADPLEGEN
2
VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN geografisch filter
3 4 4 4
rondom de auto
4 4
3
TMC automatisch volgen
3
TMC handmatig volgen
3
lijst van TMC-stations
AUDIOFUNCTIES
1 2
VOORKEURSINSTELLINGEN RADIO
rondom plaats
3
frequentie invoeren
op de route
3
inschakelen/uitschakelen RDS-functie
3
inschakelen/uitschakelen REG-functie
3
Radio Text weergeven/verbergen
verkeersinformatie 3
transport en mobiliteit
4
2
DE KAART VERPLAATSEN 2
toerisme 4 4
KAART TONEN
trafic info. afsluiting van wegen
beperking van afmetingen 4
2
VOORKEURSINSTELLINGEN CD, JUKEBOX AFSPELEN
3
Introscan inschakelen/uitschakelen (SCN)
4
staat van de weg
3
willekeurig afspelen inschakelen/uitschakelen (RDM)
4
weerbericht en zicht
3
herhaling inschakelen/uitschakelen (RPT)
3
tonen van CD-details activeren/deactiveren
stadsinlichtingen
3
parkeren 4 4
openbaar vervoer
4
evenementen
2 KOPIEREN STOPPEN 2 3
CD-KOPIEREN NAAR JUKEBOX kopiëren volledige CD
3
meerdere keuzes
3
huidige album
2
3 3 4 4 4
een kaart toevoegen 4
beheer jukebox
4
configuratie jukebox
4
Hi-Fi (320 kbps) hoog (192 kbps)
2
de startindex kiezen
4
lijst gesprekken
3
nummering
3
index
3
voicemail
3
diensten 4 4
uitwisselen via infrarood 5
4
ontvangen berichten
de SMS-lijst wissen
TELEFOONFUNCTIES 2 netwerk
3
5
5
3
5
handmatig beschikbare netwerken
op nul zetten
4
PIN-code beheren
3 4
activeren/deactiveren
4
PIN-code opslaan
4
PIN-code wijzigen belopties
3
telefoongesprekken configureren
4
5
één kaart naar SIM zenden
5
tonen van mijn nummer
5
alle kaarten van de SIM ontvangen
5
automatisch opnemen na x keer overgaan
één kaart van de SIM ontvangen 5 2
automatisch
duur gesprekken
3
ontvangen via infrarood
alle kaarten naar SIM zenden
5
4
alle kaarten zenden
uitwisselen met SIM-kaart
4
zoeken naar netwerk
4
één kaart zenden 5
Customer Contact Center PEUGEOT EUGEOT Assistance
3
kaartenoverdracht 3
BELLEN
3
SMS-bericht opstellen
de index benoemen
4
TELEMATICA 2
3
een index selecteren
4
1
SMS-bericht verzenden
alle kaarten verwijderen
4
normaal (128 kbps)
BEHEER PLAYLIST
een kaart verwijderen
3
configuratie index 3
jukeboxgegevens wissen
3
kaart raadplegen of wijzigen
4
JUKEBOX
2
beheer kaarten van de index
3
huidige nummer
3
INDEX
SMS-BERICHTEN ontvangen SMS-berichten lezen
4 opties beltonen 5
voor mondelinge oproepen
5
voor de SMS-berichten
199
6
geluidssignaal SMS
3
nummer voicemail
3
de gesprekkenlijst wissen
CONFIGURATIE
1
CONFIGURATIE DISPLAY
2
de kleur kiezen
3
lichtsterkte regelen
3
eenheden kiezen
3
GELUIDEN
2 3 3
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
2
PARAMETERS VIDEO
3
afmetingen weergave
3
lichtsterkte regelen
3
kleuren instellen
3
contrast instellen
BOORDCOMPUTER
1 2
LOGBOEK MELDINGEN
gesproken berichten instellen
2
STATUS VAN FUNCTIES*
instellingen spraaksturing
2
RESET DETECTOR TE LAGE BANDENSPANNING*
volume van de instructies
4
volume andere berichten
4
AUX-ingang activeren/deactiveren
2
TAALKEUZE
2
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN*
* De parameters variëren afhankelijk van de auto (zie het hoofdstuk "Multifunctionele displays"). Version arborescence 7.0
200
1
LIJST STEMCOMMANDO’S
1
DIAGNOSE RADIOTELEFOON 2
DEKKING GPS
2
NOODENERGIEVOORZIENING
2
BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL
1
NAVIGATIEDEMONSTRATIE
1
CONFIGURATIE DIENSTEN
Druk herhaalde malen op de toets met de muzieknoot voor toegang tot de volgende instellingen. GELUIDSSFEER BASS TREBLE CORRECTIE LOUDNESS BALANS V-A BALANS L-R AUTOMATISCHE CORRECTIE VOLUME
een vrouwelijke/mannelijke stem kiezen
4 3
2
datum en tijd instellen
3
Druk langer dan 2 seconden op de toets MENU voor toegang tot het volgende schermmenu.
VIDEO
1
Elke geluidsbron (radio, CD, MP3, Jukebox, CD-wisselaar) kan afzonderlijk worden ingesteld.
RD4
AUTORADIO/HANDSFREE SET
Meer informatie over de mogelijkheden van deze uitrusting vindt u op de internetsite: http://public.servicebox.peugeot.com. De toegang tot deze website is gratis. De interactieve telematicagids van uw auto biedt u de mogelijkheid om kennis te maken met het systeem. U kunt deze informatie ook afdrukken.
De autoradio RD4 is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio RD4 zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
INHOUD • 01 Basisfuncties • 02 Algemeen menu • 03 Audio • 04 Handsfree set • 05 Snelkeuze • 06 Configuratie • 07 Menustructuren • Veelgestelde vragen
blz. 202 blz. 203 blz. 204 blz. 208 blz. 209 blz. 210 blz. 211 blz. 213 201
01 BASISFUNCTIES
2
4
3
5
6
7
9
8
1
10 15
14
13
1-
Aan/uit en volumeregeling.
8-
Annuleren van de bewerking.
2-
Uitwerpen van de CD.
9-
3-
Selecteren van de weergave op het display.
Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio).
4-
Selecteren van de geluidsbron: radio, CD-speler of CD-wisselaar.
5-
Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM.
6-
Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
7-
Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-speellijsten.
202
10 - Bevestigen. 11 - Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD of MP3. 12 - Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie. Selecteren van de vorige/volgende CD. Selecteren van de vorige/volgende MP3-speellijst. 13 - Weergave van het algemene menu.
11
12
14 - Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een voorkeuzezender. Selecteren van een CD in de CD-wisselaar. Lang indrukken: opslaan van een zender. 15 - Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort ‘s nachts. 1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken. 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen. 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
02 ALGEMEEN MENU
GELUIDSBRON: radio, CD, externe apparatuur.
TELEFOON: handsfree set, koppelingen, communicatieinstellingen.
> MONOCHROOM DISPLAY C
DIAGNOSE AUTO: waarschuwingsmeldingen.
> MONOCHROOM DISPLAY A
PERSOONLIJKE INSTELLINGCONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu’s het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk over het RD4-systeem.
203
03 AUDIO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
1
2
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
2
3
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
3
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
Selecteer de functie VOORKEUZE FM en druk op OK. VOORKEUZE FM
4 Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
4
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. RDS VOLGEN ACTIVEREN
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
204
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
CD-WISSELAAR
CD
EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-FORMAAT) 1
EEN CD AFSPELEN
Plaats de CD’s één voor één in de CD-wisselaar. Gebruik alleen CD’s met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD’s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander.
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer de CDWISSELAAR.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
2 Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de desbetreffende CD te selecteren. 1
3 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om het nummer versneld vooruit of terug te spoelen.
2
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD weer te geven.
205
CD
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
EEN MP3-CD AFSPELEN
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler leest vervolgens de CD af tot alle nummers zijn gevonden. Daardoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
De mogelijkheid om een MP3-speellijst af te spelen en weer te geven is afhankelijk van het gebruikte brandprogramma en/of de gebruikte instellingen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
206
De CD-speler kan CD’s met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.
1
2
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven.
VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR
AUX-INGANG GEBRUIKEN
JACK-/RCA-KABEL NIET BIJGELEVERD 1 De AUX-aansluiting dient om een extern apparaat (MP3-speler…) aan te sluiten. Deze aansluiting is standaard geactiveerd.
Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.
2
1 Sluit het externe apparaat (MP3speler...) met de JACK/RCA-audiokabel aan op de audioaansluitingen (wit en rood, type RCA) in het dashboardkastje.
Stel vervolgens het volume van de autoradio RD4 af.
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf. 2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
207
04 HANDSFREE SET KOPPELEN VAN EEN TELEFOON DISPLAY C
De beschikbare functies van de handsfree set zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
EEN GESPREK ONTVANGEN Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set van de RD4 mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
1
2 1
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zoek met behulp van uw telefoon naar aanwezige Bluetooth-accessoires.
2
Selecteer het accessoire met de naam van uw auto. Op het multifunctionele display verschijnt een bovenliggend venster voor de configuratie.
3
5
JA
208
Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK. JA
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het gesprek te accepteren.
EEN GESPREK DOORSCHAKELEN
Voer de toegangscode van uw auto (=1234) in met de telefoon. Bij sommige telefoons moet de toegangscode worden ingevoerd voordat het bovenliggende venster voor de configuratie verschijnt. Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een bovenliggend venster op het multifunctionele display.
Druk langer dan 2 seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om uw index weer te geven.
1
Gebruik het toetsenbord van de telefoon om een nummer te kiezen.
05 SNELKEUZE STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD. Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/CD-WISSELAAR/MP3: selecteren van het volgende nummer. CD/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld vooruitspoelen. Selecteren van het vorige item. Volume verhogen.
-
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD. Selecteren van het volgende item van een menu.
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Druk op een van de twee volumetoetsen om terug te keren naar het oorspronkelijke volume.
Volume verlagen. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/CD-WISSELAAR/MP3: selecteren van het vorige nummer. CD/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld terugspoelen. Selecteren van het volgende item.
209
06 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C 1
2
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE.
5
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE
3
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
7
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM. CONFIGURATIE BEELDSCHERM
210
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen. OK
07 MENUSTRUCTUREN monochroom display A A
1
BASISFUNCTIE
1
2 KEUZE A 3 keuze A1 3 keuze A2 2 KEUZE B....
RADIO-CD
1
RDS VOLGEN 2
2
JAAR
2
MAAND
2
DAG
CONFIG AUTO*
2
UUR
RW ACHTER AAN 2
2
MINUTEN
2
CYCLUS 12 U/24 U
1
3
actief
3
actief
3
niet actief
3
niet actief
MODE REG 2
FOLLOW-ME-HOME 2
3
actief
3
actief
3
niet actief
3
niet actief
2
INTROSCAN
3
actief
3
niet actief
2
CD HERHALEN
3
actief
3
niet actief
2
1 2 3
1
TALEN
FRANCAIS 2 2
ITALIANO
2
NEDERLANDS
OPTIES
2
PORTUGUES
VERLATEN/RAADPLEGEN LST STORINGEN
2
PORTUGUES-BRASIL
2
DEUTSCH
2
ENGLISH
2
ESPAÑOL
(niet) geactiv. functies
waarsch. meldingen 3
RANDOM PLAY
1
actief 3 3
INST. WEERG
EENHEDEN
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT 2
niet actief
2
BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
* De parameters variëren afhankelijk van de auto
211
07 MENUSTRUCTUREN monochroom display C AUDIOFUNCTIES
1
VOORKEUZE FM
2
RDS-functie
3
4 inschakelen/uitschakelen
PERSOONLIJKE INSTELLING-CONFIGURATIE
1 2
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN*
2
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
3
index telefoon
3
logboek gesprekken
4
normale weergave
3
lijst van diensten
4
omgekeerde weergave
4
customer contact center
4
regeling helderheid (- +)
4
hulpdienst
4
noodoproep
inschakelen/uitschakelen
4
weergave radiotext (RDTXT)
3
4 inschakelen/uitschakelen
3 datum en tijd instellen
VOORKEUZE CD-AUDIO
2
RPT-functie (CD herhalen)
3
4 inschakelen/uitschakelen
RDM-functie (random)
3
4
dag/maand/jaar instellen
4
uren/minuten instellen
keuze van eenheden
3 4
DIAGNOSE AUTO
2 3
2
4
4
* De parameters variëren afhankelijk van de auto (zie het hoofdstuk "Multifunctionele displays"). ** Volgens compatibiliteit Bluetooth telefoon en afgesloten diensten.
lijst koppelingen
3 keuze aan te sluiten mobiele telefoon 4
lijst mobiele telefoons
BEHEER VAN EEN GESPREK
2
diagnose
lijst koppelingen raadplegen koppelingen
3
TAALKEUZE
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
212
verwijderen koppeling
3
l/100 km - mpg - km/l
°Celsius/°Fahrenheit 4
1
CONFIGURATIE
2
4 keuze cyclus 12 u/24 u
inschakelen/uitschakelen
4
RAADPLEGEN VAN INDEXEN**
2
3 regeling weergave
REG-functie
3
TELEFOON
1
3
wisselen**
3
huidige gesprek beëindigen
3
mutefunctie
4
inschakelen/uitschakelen
VEELGESTELDE VRAGEN In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over de autoradio RD4 en de autoradio/telefoon RT4. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD, CD-wisselaar...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD, CD-wisselaar...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de muziekstijl "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD’s afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD’s is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. - CD’s met MP3-bestanden kunnen niet worden afgespeeld door de CD-wisselaar.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD’s van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de CDspeler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een muziekstijl te selecteren.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
213
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een PEUGEOT-servicepunt.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
214
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over de autoradio/telefoon RT4. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De optie VERKEERSINFORMATIE is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de route lijkt soms langer te duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het kopiëren van de CD is voltooid of breek het kopiëren af.
Werkt de noodoproep zonder SIM-kaart?
Nee, de Europese reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart moet zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in de houder van de autoradio/telefoon GPS RT4.
Mijn SIM-kaart wordt niet herkend.
De RT4 is alleen geschikt voor 3,3 V SIM-kaarten. De oude 5 V en 1,8 V SIM-kaarten worden niet herkend.
Raadpleeg uw telefoonprovider.
Na het verwisselen van een wiel werkt de lokalisatie van het systeem niet meer.
De autoradio/telefoon GPS RT4 maakt voor een optimale GPS-lokalisatie gebruik van de wielsnelheidssignalen. Na het verwisselen van een wiel of het leeglopen van een band maakt het systeem een herberekening voor de lokalisatie. Gedurende ongeveer 10 minuten kan deze herberekening de kwaliteit van de lokalisatie ongunstig beïnvloeden.
Wacht tot het systeem de herberekening heeft voltooid.
De lokalisatie op de kaart is slecht of onnauwkeurig. De hoogte wordt niet weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 3 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 3 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets MENU, selecteer vervolgens DIAGNOSE RADIOTELEFOON en ten slotte GPS-DEKKING).
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
215