In dialoog Dialogen met kinderen op de basisschool
Dialoog in actie
Jaarverslag 2010
Inleiding Wat is een goede dialoog? Deze vraag is al een filosofische vraag. Het antwoord kan je namelijk niet opzoeken in een handboek of op het Internet, het is geen kennis over feiten. Als de vraag aan kinderen wordt gesteld geven ze verschillende antwoorden. Volgens de een is het nadenken, volgens de ander is het nadenken over het leven en weer een ander heeft het over meningen zeggen. Een vraag die je kunt onderzoeken door erover na te denken, zonder dat je eerst feiten hoeft te verzamelen is een filosofische vraag. Filosofen noemen deze hogere orde vragen. Hogere orde vragen onderzoek je door het voeren van een dialoog. Het is een onderzoek naar de betekenis van begrippen, verschillende mensbeelden, opvattingen over de werkelijkheid en naar morele oordelen. Een dialoog is geen discussie en geen debat. Het is een onderzoekgesprek aan de hand van vragen en antwoorden In een discussie wil je de ander overtuigen van je eigen mening. Een dialoog is gezamenlijk nadenken. Een dialoog is anders dan een kringgesprek. Daarin vindt wel veel uitwisseling plaats, maar het is geen onderzoeksgesprek. Waarom zouden we dialogen met kinderen voeren? Wat is het belang ervan? Deskundigen vinden dat kinderen democratie leren door te filosoferen 1. Dialoog voeren met behulp van het filosoferen met kinderen levert een bijdrage aan de democratische burgerschapsvorming. De basis van de democratie wordt gevormd door mensen die met elkaar ideeën en ervaringen uitwisselen in een gesprek, met erkenning van de verschillen en het recht om te zijn wie je wilt zijn (autonomie). Door een dialoog worden de deelnemers uitgedaagd om zowel hun eigen standpunten als die van anderen te onderzoeken. Het vermogen om in dialoog te kunnen gaan is een voorwaarde om geweldloos met elkaar te kunnen samen leven. Naast goed kunnen debatteren is het beheersen van dialoogvaardigheden een voorwaarde voor burgerschap. Filosoferen met kinderen levert wat op: het doet een beroep op hun creativiteit en abstractievermogen. Volgens onderzoek in Schotland wordt het IQ hoger door regelmatige filosofielessen 2. Het belangrijkste is dat ze zelfstandig leren nadenken. Hoe voer je dialogen met kinderen? In de lesopzetten staan bij elk thema mogelijke vragen geformuleerd. Aan de hand van de vragen kan het gesprek gestart en voortgezet worden. Tevens worden er suggesties voor verdieping gegeven. Heel belangrijk is de rol van de gespreksleider. Hij of zij moet het gesprek niet sturen, geen kennis willen overdragen en nieuwsgierig zijn. Het is niet erg om stiltes te laten vallen en geef niet je eigen mening. Het gaat om de kinderen: wat zij denken en vinden. Wat is de achtergrond van deze publicatie? In Amsterdam Zuid worden sinds 2004 socratische dialogen gevoerd tussen Amsterdammers met verschillende achtergronden. Echt luisteren, je inleven in het standpunt van de ander en goede vragen formuleren is lastig. Met het motto “jong geleerd is oud gedaan” startte de Protestantse Diaconie Amsterdam in 2008 de dialogen in het basisonderwijs. Filosoferen met kinderen wordt hierbij gebruikt als basis voor het voeren van dialogen tussen kinderen met uiteenlopende achtergronden In 2008 zijn lesopzetten ontwikkeld voor moeilijk bespreekbare thema’s als homoseksualiteit, tolerantie, en het gelijkheidsbeginsel voor de wet. In 2009 zijn deze uitgebreid en aangevuld en toepasbaar gemaakt voor een serie van 6 workshops. Op deze wijze filosoferend kan een school voldoen aan de kerncompetitie burgerschapsvorming. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam onder leiding van de docent Jurjen Tak (pedagogiek) hebben hierbij geadviseerd.
1
Zie: Filosoferen die je zo: leidraad voor de basisschool door Rob Bartels en Marja van Rossum. Met name Rob Bartels doet onderzoek naar de bijdrage van het filosoferen aan de democratische burgerschapsvorming. 2 Zie: Denken door filosofie
2
In dit verslag vindt u de lesopzetten en de verslagen van de gesprekken. Ze kunnen dienen ter inspiratie en als voorbeeld voor een filosofieles of dialoog.
3
Inhoud Inleiding .......................................................................................... 2 1. . Lesopzetten ................................................................................ 5 1.1. Wat is filosofie en hebben we regels nodig om samen te leven? ..... 5 1.2. Lesopzet: Sorteren en indelen ................................................... 6 1.3. Lesopzet: Vriendschap ............................................................. 8 1.4. lesopzet homoseksualiteit ......................................................... 9 1.5. Lesopzet iedereen is gelijk ...................................................... 10 1.6. Lesopzet wat is een deel van jou? Over het begrip jezelf ............ 12 1.8 Lesopzet wat is respect? .......................................................... 16 1.9. Lesopzet kunnen meisjes voetballen? ....................................... 17 2. De verslagen .............................................................................. 18 2.1 Verslag filosoferen op de Elout: tweede helft 2010 ...................... 18 2.2. Filosoferen op de Springstok: tweede helft 2010 ....................... 27 2.3. Verslag Springstok eerste helft 2011 ........................................ 35 3. Uitwisseling Peetersschool en Springstok ....................................... 40 4. Filosoferen Amsterdams Lyceum in Willem de Zwijgerkerk ............... 44
4
1. . Lesopzetten 1.1. Wat is filosofie en hebben we regels nodig om samen te leven? Oriëntatie Een gesprek over de zin van regels is een goede manier om een start te maken met het filosoferen. Maar ook bij de start van het schooljaar is het zinnig om je af te vragen waarom we regels hebben. Begin Gesprek met de kinderen. Docent: stel de vraag: Wat is filosofie? Inventariseer de antwoorden van de kinderen. Docent: Leg eventueel uit: Filosoferen is samen een vraag onderzoeken waarvan je het antwoord niet kunt vinden op het Internet, encyclopedie, woordenboek, enz. Vraag Wat zijn de regels van het filosoferen? Leg de kinderen de regels uit, schrijf ze eventueel op het bord. Elkaar uit laten praten. Niet door elkaar heen praten. Naar elkaar luisteren. Je mag alles zeggen, met respect voor anderen en als het maar serieus is. Niets is gek of raar. Vraag Wat zijn de schoolregels? Verzamel de antwoorden van de kinderen. Noem andere soorten regels. (denk aan regels thuis, verkeer, wetten) Onderzoek naar de zin van alle regels Waarom zijn er eigenlijk regels? Vragen die je zou kunnen stellen: Zouden we kunnen (samen) leven zonder regels? Hebben we regels nodig? En waarom wel of niet? (zonder regels wordt het een chaos, maar teveel regels belemmeren onze vrijheid) Wanneer is een regel zinnig, wanneer is een regel goed? Wanneer is een regel rechtvaardig? Wat zijn leuke regels? Een regel is zinnig…. (Denk aan als iedereen er zich aan kan houden, het goed is voor je gezondheid, ergens anders goed voor is, alles daardoor niet in de war loopt, als de regel zwakkeren in de mij beschermt) Zijn de schoolregels goed? En waarom wel of / niet? En als een schoolregel niet goed is wat doen we ermee? Wanneer is iets een regel? Wat is het verschil met een afspraak? Of is het hetzelfde?
5
Aan welke regels hoef je je niet altijd te houden? Zijn er regels die je mag overtreden? Zijn er regels die je moet overtreden? Wie maakt de regels? Thuis, op school in ons land? Is dat goed? Zijn alle regels opgeschreven? Zijn er ook regels die nergens opgeschreven staan? Hoe komt dat? Is er verschil tussen opgeschreven en ongeschreven regels? Zijn er regels die voor alle mensen op de hele wereld gelden? Zijn er regels die al net zolang gelden als er mensen zijn? Hebben dieren onderling regels? Heb je ook regels waar alleen jij (en niemand anders) zich aan hoeft te houden? Mogelijke opdracht: Voorbereiding: stiften en grote vellen papier Bedenk een onzinnig (niet goede) regel en schrijf deze op. Schrijf ook op waarom de regel onzinnig is.
6
1.2. Lesopzet: Sorteren en indelen Oriëntatie Sorteren en indelen in categorieën doen we vaak, bewust en onbewust. Aristoteles maakte al een indeling van het planten en dierenrijk op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Hoe doen we dat nu en waarom doen we het? En wanneer wordt sorteren discrimineren? Beginopdracht Pak een vuilniszak en doe er van alles in: Oude kranten, tijdschriften etc Papier Bloemen Potjes en flesjes Plastic zakjes Eierdozen Batterijen Eerst ga je alles met de kinderen sorteren: blik bij blik, papier bij papier etc. Dan heb je ook nog plaatjes nodig van een: vuilnisbak gft-bak glasbak papierbak baterijbak Je legt samen met de kinderen de juiste spullen bij de juiste bak. Vragen die je de kinderen zou kunnen stellen? Hoe sorteren we? Hoeveel keer per dag maak je een indeling? Welke soort indeling maken we? Is het belangrijk om een indeling te maken? Wat is het nut van sorteren? Kunnen we mensen sorteren of indelen? Wanneer is indelen sorteren en wanneer wordt het discrimineren? Bestaan er nutteloze indelingen? Maken dieren indelingen (Bijvoorbeeld: een koe eet geen vlees, zou zij een indeling maken van wat zij eet?) Wat hoort nog bij sorteren, wat hoort bij discrimineren (wanneer wordt sorteren, discrimineren? Wat is het verschil? Eindopdracht Beschrijf een situatie: wanneer is een het indelen en wanneer wordt een indeling discriminatie?
7
1.3. Lesopzet: Vriendschap Oriëntatie Een gesprek over vriendschap kan de sfeer in de klas verbeteren. Het is een goede manier om het filosoferen te introduceren in de klas. Het is beter om met een positief onderwerp te beginnen. Later kunnen thema’s behandeld worden die lastiger in de klas liggen, zoals pesten, anders-zijn of discriminatie. Voorbereiding Vertel de kinderen dat je een gesprek wilt gaan voeren over vriendschap. Begin het gesprek met vragen als: heb je vrienden, wie zijn je beste vrienden? Zo weet je of er kinderen bij zijn die geen vrienden hebben of misschien gepest worden. Daar kan je dan rekening mee houden tijdens het gesprek. Laat de kinderen kort vertellen over hun vriendschappen. Mogelijke vragen Wat doe je met je vrienden en vriendinnen? Wanneer noem je iemand een vriend of vriendin? Wanneer is iemand een goede vriend voor jou? Wanneer weet je dat je iemands vriend bent? Zijn er mensen met wie je nooit bevriend zult raken? Hoe ontstaat vriendschap? Heb je vrienden nodig? Waarom hebben sommige kinderen geen vrienden? Kan jij een goede vriend(in) zijn? Waarom ben jij (g)een goede vriend voor je vrienden? Wat is vriendschap? Wat betekent vriendschap voor jou? Hoe kan iemand jouw vriend worden/zijn/blijven? Hoe zou het zijn als vriendschap niet bestond? Kan je zien dat mensen met elkaar bevriend zijn? Waaraan zie je dat? Hoe zou het zijn als iedereen een vriend was van iedereen? Hoe zou het zijn als je honderd vrienden had? Kan iemand uit je familie een vriend zijn? Kan een dier jouw vriend zijn? Waarom zijn sommige dieren voor sommige mensen zulke goede vrienden? Waarom blijven vrienden die elkaar pijn doen vaak toch vrienden? Waarom kan een vriend jou veel meer pijn doen dan zomaar iemand? Kan vriendschap ophouden te bestaan? Wat zijn redenen om te stoppen met een vriendschap? Wanneer stop je met vriendschap? Hoe stop je een vriendschap? Zou je ook met een vriendschap stoppen als je daarna helemaal geen vrienden meer hebt? Welke belangrijke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen jou en je beste vriend? Welke verschillen zijn er tussen een vriend en een kennis? Welke verschillen zijn er tussen een goede vriend en een iets minder goede vriend? Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen vriendschap en verliefdheid? Welke verschillen tussen jou en je beste vriend(en) zijn juist zo leuk? Welke niet? Wat heeft jaloezie met vriendschap te maken? Wat heeft het uiterlijk van iemand of leeftijd met vriendschap te maken? Wat heeft toeval of het lot met vriendschap te maken? Wat heeft eerlijkheid of betrouwbaarheid met vriendschap te maken? Wat heeft geluk met vriendschap te maken? Wat hebben hobby's, interesses, ambities en talenten met vriendschap te maken?
8
1.4. lesopzet homoseksualiteit Oriëntatie Homoseksualiteit is een lastig te bespreken onderwerp. Vaak wordt er niet over gesproken of alleen in negatieve zin. Op de basisscholen weten veel leerlingen er niet veel van. Ze vinden het raar. Een socratisch gesprek leert de kinderen praten over een taboe onderwerp zoals seksualiteit. Het eerste doel is niet dat de kinderen van mening veranderen. Orthodoxe christenen, joden en moslims vinden homoseksualiteit verwerpelijk. Het is een taboe. Voor deze groepen kinderen is het raadzaam om niet gelijk te beginnen met de vraag: Kan een man verliefd zijn op een man en een vrouw op een vrouw, maar op een indirecte manier te beginnen. Om deze reden zijn twee lesopzetten uitgewerkt. De ene variant begint met het thema liefde, de andere met het thema identiteit. 1.4.1. Liefde en homoseksualiteit Voorbereiding: verzamel een aantal foto’s over liefde, voorbeelden zie bijlage. Leg deze foto’s neer of laat de foto’s zien tijden het gesprek. Begin een gesprek aan de hand van de volgende vragen: Hoe weet je dat je verliefd bent? Wat is liefde? Afhankelijk van de groep en de sfeer brengt de gespreksleider op een geschikt moment de volgende vraag in: Kan een man verliefd zijn op een man en een vrouw op een vrouw? Is het raar als iemand homo of lesbisch is? Stel je beste vriend of vriendin is homo of lesbisch, wat vind je daar van? Zou er iets veranderen? Zou je nog steeds beste vrienden willen zijn? Waarom wel/niet? Wat zou je hem willen vragen? Wat zou je doen als hij wordt gediscrimineerd? Kunnen homo’s met elkaar trouwen? En over het ontstaan van homoseksualiteit, wat denken jullie? Is homoseksualiteit aangeboren of heb je het meegekregen in je opvoeding? Wanneer accepteer je homo’s en lesbische vrouwen? Verdieping Voorbereiding: laptop en beamer. Laat het volgende filmpje zien: http://www.youtube.com/watch?v=OQhj2yRbjMg De vraag die je na dit filmpje kunt stellen is: Zijn homo’s echte mannen? Wat maakt een echte man een echte man? Stel een man draagt roze kleding, is dat dan geen echte man? Stel een man verkleed zich als vrouw, is dat dan geen echte man? Sommige mannen vinden ballet leuk, wat vind je daarvan? Zijn homo’s echte mannen en lesbische vrouwen
echte
vrouwen?
1.4.2. Identiteit en homoseksualiteit Voorbereiding: Nodig iemand uit die homoseksueel is. Het COC heeft adressen. Opdracht: Laat iedereen 5 dingen over hun identiteit opschrijven: Wie ben ik? Schrijf op een papier: Ik ben………. (5 dingen, bijvoorbeeld ik ben een meisje, ik ben een Nederlander, ik ben een poezenliefhebber, ik ben een christen, ik ben een voetballer). Zet de 5 eigenschappen in volgorde van belangrijkheid, de belangrijkste bovenaan. Laat de kinderen vertellen wat ze opgeschreven hebben en eindig met de gastheer, vrouw. Deze eindig met te zeggen: ik ben homoseksueel! Doel: laten zien dat je identiteit uit meerdere facetten bestaat.
9
Start een gesprek aan de hand van de volgende vragen: Mag je laten merken dat je moslim, christen of jood bent? Mag je laten zien dat je homoseksueel bent? Kun je homo’s herkennen? Is homoseksualiteit een keuze? Gebruik eventueel ook vragen uit de lesopzet liefde en homoseksualiteit. Laat de kinderen vragen stellen aan de gastheer/vrouw. Wanneer wist je het? Wanneer was je voor het eerst verliefd? Hoe reageerde je omgeving, ouders, vrienden? De ervaring leert dat kinderen erg nieuwsgierig zijn en graag vragen stellen. Andere ingangen voor een gesprek over homoseksualiteit: respect, discriminatie en tolerantie.
Peter van Maaren (van de publicatie: mijn meester is een homo voert de dialoog op de Springstok)
10
1.5. Lesopzet iedereen is gelijk Iedereen is voor de wet gelijk. In artikel 1 van de grondwet staat: ‘Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond ook is niet toegestaan?’ Hierbij gaat het om gelijke behandeling. Gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden. En iedereen dient gelijke kansen te krijgen. De gespreksleider stelt de vraag: Word jij gelijk behandeld? Hij maakt een onderverdeling op het bord: Gelijke behandeld
Niet gelijk behandeld
In een gesprek wordt het schema ingevuld. Mogelijke vervolgvragen: Klopt dit voorbeeld? Is iedereen gelijk in deze situatie? Waaruit bestaat dit gelijk? Wat vind je daarvan? Zijn er omstandigheden denkbaar waarvan je zegt: dan is het niet zo? (niet iedereen heeft recht op een baan als…, kinderen mogen geen alcohol drinken) Waarom is het dan niet zo? Wie maakt dat uit en waarom? Verdieping: Heeft iedereen gelijke kansen? Als iedereen gelijke kansen heeft, ligt het dan aan henzelf als hij of zij mislukt? Heeft iemand die arm is dat aan zichzelf te danken? Sommige kinderen kunnen beter leren dan anderen, is het dan wel eerlijk dat die kinderen naar een betere school gaan en ook later meer kunnen verdienen?
11
1.6. Lesopzet wat is een deel van jou? Over het begrip jezelf We gebruiken vaak het begrip jezelf zijn, maar wat betekent jezelf eigenlijk? Kun je altijd jezelf zijn? Waar hebben we het eigenlijk over? Over onze persoonlijkheid, ons ik, onze geest, ons lichaam? Of allebei? Als je een foto uit je kindertijd ziet: was je toen al jezelf. Ben je nog hetzelfde als toen? Voorbereiding: kopieer het werkblad voor ieder kind. Hang vier flappen op. Neem grote viltstiften mee. 1. Laat de kinderen het werkblad invullen. Ga daarna in een kring zitten en inventariseer de antwoorden. 2. Hang vier grote vellen (flap-overs op) Dit zijn delen van mezelf (schrijf hierop de delen waarover iedereen het eens is) Dit zijn geen delen van mezelf (schrijf hierop de delen waarover iedereen het eens is) Dit zijn delen waarover we het (nog) niet eens zijn Dit zijn nieuwe delen (delen die door de kinderen zelf bedacht zijn) Vervolgvragen bij de eerste twee flappen - waarom vinden jullie…..een deel van jezelf? - waarom vinden jullie…..geen deel van jezelf? - hebben de delen van de eerste lijst iets met elkaar gemeen? (zitten er overeenkomsten tussen die delen?) - En die van de tweede? - Wat is het verschil? (Behalve dat ze wel of geen deel van jezelf zijn?) Dan naar de derde lijst - Welk deel zullen we eerst bespreken? - Wat maakt dat je vindt dat …..een deel van jezelf is? (Bijvoorbeeld: je naam of je stem) - Waarom vinden anderen van niet? - Als je een andere naam, stem of…zou je dan een ander zijn? - Als je geen naam, stem of…had, zou je dan niet jezelf zijn? Vervolgvragen: - Ben je altijd jezelf? - Wanneer ben je jezelf niet? - Is wat je doet een deel van je? Is alles wat je doet een deel van je? - Is wat je denkt een deel van je? Is alles wat je denkt een deel van je? - Is wat je voelt een deel van je? Is alles wat je voelt een deel van je? - Is wat je….een deel van je? Afronding: Maak een paspoort. In een paspoort staat wie je bent, met een pasfoto, je naam, je geboortedatum en de plaats waar je woont. Een paspoort is ervoor om te weten dat jij het bent en niemand anders. Kan je een paspoort van jezelf maken, zonder foto, zonder naam, zonder plaats, enz., waarin staat wie je bent, en ook zo dat alleen jij het bent en niet iemand anders? Opmerkingen van de kinderen: Aanvullingen van de kinderen op het werkblad “dit ben ik” - Is geloven in God een deel van jezelf? - en op een leuke club zitten? - en mijn eigen lego, TV, sport?
12
1.7. Lesopzet: Geloof jij dat…..? Oriëntatie Een gesprek over geloof vinden mensen vaak moeilijk. Waarom geloof je eigenlijk is voor sommige een confronterende vraag. Terwijl geloof een onderdeel van de identiteit is. Hoe voer je een open gesprek over geloof in de klas? Hierbij een handreiking. Begin vertel aan de groep, dat we het gaan hebben over ‘geloven en beloven’. Maar eerst gaan we het hebben over wat ‘beloven’ is. Begin met de openingsvraag: - Heeft iemand van jullie wel eens iemand wat beloofd?’ Natuurlijk hebben leerlingen dat wel eens meegemaakt. Vraag naar voorbeelden en stel dan de vervolgvraag: geloofde je toen dat hij of zij zich aan zijn belofte zou houden? Vervolgvraag: ‘Ik geef jullie morgen allemaal €100 geloven jullie dat?’ Stel dan de vraag: wanneer geloof je iemand? Reacties van de kinderen: ‘Ik moet een reden hebben om iets te kunnen geloven’ ‘Iets moet waarschijnlijk zijn, wil ik het kunnen geloven’ Ik geloof iemand, zoals de weerman. Hij heeft ervoor geleerd’ Andere beginopdracht 1. Schrijf een zin op waarvan je zeker weet dat hij waar is; 2. En een zin waarin je je mening over iets opschrijft; 3. En een zin die waarin je je overtuiging over iets opschrijft; 4. En een zin die begint met ik geloof. Wat is het verschil tussen een feit, een mening en een overtuiging? Mogelijke vervolgvragen - Wat is geloven eigenlijk? - Wanneer geloof je iets of iemand? - Wat is het verschil met geloven in een God? - Wie gelooft er iets? Wat gelooft u, jij, ik? - Waarom geloven mensen? - Waarom gelooft u? (geloof ik? - Wat geeft (biedt) geloof mensen? Wat biedt het jou - Helpt geloof?
13
Laat de leerlingen onderstaand schema invullen en voer een gesprek over de antwoorden. Ik geloof dat….
Ik weet zeker dat…
….mijn jas aan de kapstok hangt ….apen ook vrienden maken ...Willem van Oranje door Balthasar Gerards vermoord is .....er een leven na de dood is ….iedereen graag gelukkig wil zijn …..God de wereld heeft geschapen …..straffen helpt ….God niet bestaat ….
14
Ik heb van….geleerd dat…
Ik vraag me af of…
Laat de leerlingen onderstaand schema invullen en voer er daarna een gesprek over. Kun je bewijzen dat God bestaat? Bewijs
Uitleg
God = het begin
Alles heeft een begin; dat kan niet tot in het oneindige doorgaan. Daarom bestaat God Het leven zit zo knap in elkaar, dat moet iemand in elkaar hebben. Daarom bestaat God. Iemand moet de baas zijn en zeggen wat mag en niet mag; anders wordt het een rommeltje. Daarom bestaat God. Wij proberen goed te leven en wij bestaan. God is het goede. Daarom bestaat God
God = de maker
God = de baas
God = het goede
Ik vind dit een sterk bewijs, want…
15
Ik vind dit een zwak bewijs, want…
Ik geef dit bewijs een 4/ 6/8
1.8 Lesopzet wat is respect? Mogelijke vragen Welke woorden horen bij respect? (hoffelijk, tolerantie, verdraagzaamheid, vriendelijkheid, verantwoordelijkheid, zelfrespect) Wanneer respecteer je iemand? Wat is respectvolle taal? Wat is respectvol gedrag? Wat vind je van het spreekwoord: als je mensen met respect behandelt, zullen ze jou ook met respect behandelen. Wat betekent: de eer aan jezelf houden? Zelfrespect heeft te maken met houden van jezelf. Negatieve gedachten nemen je zelfvertrouwen weg en belemmeren je om je doelen te bereiken. Als je boos bent op jezelf voel je je – onnodig – klein. Als je zelfrespect hebt, weet je dat je er mag zijn zoals je bent. Je stelt geen onmogelijke eisen aan jezelf. Je bewondert anderen, maar je overdrijft daarin niet door jezelf weg te cijferen. Je blijft in je kracht als je kritiek ontvangt en je bent in staat ‘de eer aan jezelf te houden’. Als je zelfrespect hebt, voldoe je aan je eigen normen, niet meer en niet minder. Dat gaat met behulp van een plaatje van een jongen die in de bus opstaat voor een oudere vrouw. Onder het plaatje kunnen kinderen een tekening maken van een situatie waarin zij zelf respect tonen. Opdracht: geef je buurman/vrouw een compliment
16
1.9. Lesopzet kunnen meisjes voetballen? Vragen: Zijn er dingen die jongens doen? Zijn er dingen die meisjes doen? Kan een meisje voetballen? Kan een man huisman worden? Zijn er dingen die mannen niet kunnen? Zijn er dingen die vrouwen niet kunnen? Zijn er vrouwenberoepen? Zijn er mannenberoepen? Wat is een echte vrouw of een echte man? Wat is een mannenberoep? Wat is een vrouwenberoep? Wanneer zijn mannen en vrouwen gelijk? En wanneer niet? Word je als vrouw en man zo geboren of word je tot man of vrouw gemaakt? Meester Daan vertelt een verhaal. Een vader brengt zijn zoontje iedere schooldag op de fiets naar school. Op een dag worden zij aangereden en de vader is op slag dood. Het zoontje wordt zwaar gewond met de ziekenauto naar het ziekenhuis gebracht. Er wordt direct een chirurg geroepen. De chirurg zegt, “dat is mijn zoon die kan ik niet opereren”. Maak twee vellen met foto’s van vrouwen in typische ‘mannen’ beroepen in mannen in vrouwen ‘beroepen’ en jongens die ‘meisjesdingen’ doen en meisjes die ‘jongens’ dingen doen. Laat deze zien en laat de leerlingen overleggen over wat ze zien.
17
2. De verslagen 2.1 Verslag filosoferen op de Elout: tweede helft 2010 2.1.1. Elout 2 november 2010: Thema: Kunnen we zonder regels? Verslag Dieuwertje (Hogeschool Van Amsterdam) Meester Fa, meester Gert-Jan (gespreksleider) en 19 leerlingen Weet iemand wat filosoferen is? Enkele reacties: Filosoferen is dat je moet nadenken over dingen. Het hebben van fantasie, dat je iets kunt bedenken. Meester Gert-Jan: vragen bedenken die je samen gaat onderzoeken, waarvan je de antwoorden niet op het internet of in een boek kunt vinden. Meester Gert-Jan: we gaan vandaag filosoferen over regels. Wat voor regels zijn er eigenlijk? Er volgt met de leerlingen een inventarisatie: spelregels, verkeersregels, regels in de klas, straatregels, thuisregels. Meester Gert-Jan: kan je een voorbeeld geven wat voor regels er zijn bij voetbal, thuis en in de klas? Wat is een onzinnige regel? Een kind: de buitenspelregel bij voetbal is wel raar. Bij de f’jes en de e’tjes (jonge voetballertjes) is er geen buitenspelregel en bij oudere groepen wel. Een andere leerling: de klassenregel van het verbod op kauwgum is raar. Op het jeugdjournaal was immers dat kinderen zich beter kunnen concentreren op moeilijke opgaven als ze kauwgum kauwen. Meester Gert Jan geeft aan dat dit inderdaad zo was en dat het onderwerp toen de CITO toets betrof. Hebben jullie dan wekelijks een CITO toets? ‘Nee, maar ik kan gewoon beter werken als ik kauwgum kauw.’ Waarom zou deze regel er zijn? Dit blijkt een kwestie voor de kinderen te zijn en er ontspint zich een discussie. Een jongetje: ‘ik vind het niet fijn dat ik zit te werken en er iemand zit te smakken.’ Een ander: ‘dan wordt de kauwgum aan de onderkant van de tafel geplakt.’ Zijn buurman: ‘ze gaan door de klas lopen om de kauwgum weg te gooien.’ Weer een ander: ‘je kunt kauwgum in stukje papier doen en later in de prullenbak gooien.’ Een leerling vindt de regel raar dat je niet met een capuchon op in de klas mag zitten, terwijl meisjes wel een hoofddoekje op mogen hebben. Meester Gert-Jan: mag je ook een muts en handschoenen in de klas aan hebben? Leerling: ‘daar is het veel te warm voor in de klas.’ Degene die zijn capuchon op wil houden vindt dat dan die pet of capuchon niet te warm moet zijn. Een meisje: ‘dat je een hoofddoek op moet hebben staat in de Koran, daar staat dat je dit moet doen.’Meester Gert-Jan: er staat in de koran dat je je hoofd moet bedekken. Belasting betalen is ook een onzinnige regel. Als je geen geld hebt is het raar dat je toch belasting moet betalen. Reactie van een ander: ‘maar meester Fa moet toch betaald worden’. Meester Gert-Jan: zou de meester alleen maar werken als hij geld verdient? De meerderheid vindt dat meester Fa geld moet hebben voor zijn werk. Hij staat immers voor de klas uitsluitend om geld te verdienen. Meester Gert-Jan: misschien is het goed om dit aan meester Fa te vragen. Meester Fa; ‘als jullie eten zouden meenemen en ik mijn vrouw en kinderen te eten zou kunnen geven, dan zou ik misschien ook voor de klas staan. Ik zou dan toch vrijwilligerswerk kunnen doen?’ Een leerling vindt de regel dat je om 8.30 uur op school moet zijn geen goede regel. ‘Half 9 is veel te vroeg, want je moet ook nog ontbijten en je bent dan niet uitgerust.’ Meester Gert-Jan en meester Fa benadrukken het belang van een goed ontbijt, maar hoe laat gaat deze leerling dan naar bed? Tussen 21.00 en 22.00 uur… het komt dan inderdaad niet uit als je vroeg naar school moet. Een andere leerling zegt dat hij wel om half 9 op school wil zijn, want dan kan hij nog voetballen en zijn huiswerk maken. Men moet maar
18
op tijd naar bed gaan. Meester Gert-Jan vraagt of de tijden van school moeten worden aangepast naar het tijdstip waarop de leerlingen naar bed toe gaan. De kinderen waren verdeeld over de aanvangstijd van de school. Meester Gert-Jan: zijn er regels waar je, je niet aan moet houden? Ja, als het niet onder de afspraken valt. Je spreekt iets af en er gebeurt iets wat je niet goed vindt, dan hoef je je niet aan de afspraak te houden. Bijvoorbeeld de afspraak is dat we elkaar niet verraden. Maar als het niet redelijk is hoef je je niet aan die afspraak te houden. Bijvoorbeeld, je vriendje bedreigt iemand anders. Je spreekt hem of haar daarop aan. Als dat niet helpt ga je naar de meester. Meester Gert-Jan: maar wat is het verschil tussen een regel en een afspraak? Een afspraak kan je afzeggen en een regel is altijd geldig. De meerderheid van de leerlingen vindt dat een afspraak iets is tussen twee personen en dat een regel voor meerdere van toepassing is. Sommige vinden dat een afspraak ook wel een regel kan zijn. Opdracht: Schrijf op: wat vind je een goede regel en waarom? Wat vind je een onzinnige regel en waarom? Op de blaadjes: Goede regels: Verkeersregels: omdat ik dan goed kan oversteken en anders wordt het een zootje in het verkeer. Ook goed is dat je rechts moet rijden, omdat als iedereen gaat rijden waar hij of zij wil, dan ontstaan er ongelukken dat dieren in hokken zitten in de dierentuin, anders zouden ze mensen opeten belastingregels, omdat iedereen werk moet kunnen krijgen belastingregels, omdat we anders hier niet zouden zijn, want dan zou onze meester niet betaald worden voetbalregels: anders ga je ruzie maken om de bal bedtijdregels; want kinderen hebben slaap nodig geen vuurwerk na Nieuwjaar afsteken strafregels; deze zijn wel goed omdat je dan leert wanneer je niet mag praten of lopen dat er vakanties zijn, want je hebt vakantie nodig en je hebt een beetje rust nodig dat je spullen bij het vliegveld worden gecheckt, anders zou het vliegtuig gekaapt kunnen worden dat in Nederland alleen de politie een geweer mag hebben, want als alle burgers een geweer hadden zouden veel mensen er misbruik van maken ik vind de EU een goede regel omdat die samenwerken en zo elkaar helpen. Slechte regels: Dat je geen kauwgum in de klas mag kauwen, omdat ik me beter kan concentreren als ik op kauwgum kauw (8 X). Toevoeging: als je maar niet smakt uniformen op school, want ze staan me niet en ze zijn lelijk (4 keer) belastingregels, omdat je soms teveel moet betalen en dan niets overhoudt om half 9 op school zijn; is te vroeg, want je moet ook nog ontbijten (3 keer) strafregels, want ik vind het niet nodig om deze te krijgen dat we niet tijdens een rood stoplicht in de klas mogen praten dat we stil moeten zijn in de rij op school rood stoplicht, want je moet te lang wachten voor een rood licht dat je stil moet zijn in de klas als je moet werken, want als je iets niet snapt, dan moet je toch kunnen praten dat je geen snoep mag eten in de klas, want waarom mag je eigenlijk geen snoepje eten? Je moet er alleen niet teveel van eten dat als onze mobieltjes rinkelen we die gelijk moeten inleveren, omdat we toch ook eerst alleen een waarschuwing zouden kunnen krijgen.
19
2.1.2. Elout 11 november 2010: Thema: Sorteren en indelen Sorteren en indelen in categorieën doen we vaak, bewust en onbewust. Aristoteles maakte al een indeling van het planten en dierenrijk op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Hoe doen we dat nu en waarom doen we het? En wanneer wordt sorteren discrimineren? In deze les praten we verder over deze vragen met de kinderen van de Elout. Wat is sorteren en wat is indelen? Welke indelingen ken je? Veel genoemd worden voorwerpen op grootte, gewicht, kleur, materiaal, enz. Kunnen we dieren ook indelen? Genoemd worden: koud en warmbloedigen, vleeseters en planteneters, op grootte. Kunnen we mensen ook sorteren? Genoemd worden: man en vrouw, oud en jong, afkomst en huiskleur, niveau. Wanneer wordt indelen discrimineren? Kan je tegen een Belg zeggen: ‘dag Belg’ of tegen een Surinamer; ‘dag Surinamer?’ Een kind: ‘Nee, want Belgen en Surinamers voelen zich dan gekwetst, ze voelen zich dan anders behandeld.’ Een ander kind: ‘Eigenlijk sluit je iemand uit.’ Beschrijf een situatie: wanneer is een het indelen en wanneer wordt een indeling discriminatie?
Enkele opmerkingen; ‘Ik vind dat Geert Wilders niet te ver moet gaan, want ik ben een moslim en ik vind het helemaal niet leuk wat hij zegt. En anderen ook niet. Ik vind dat hij eigenlijk zijn mond moet houden. ‘Als je tegen iemand zegt: ‘hé, Surinamer of hé kale, dan voelt die ander zich gekwetsts omdat hij zo geboren is. Je kunt iemand gewoon bij zijn of haar naam noemen of mevrouw of meneer zeggen of goedendag.’ ‘Ik vind het geen discriminatie als iets onbewust in je hoofd opkomt. Bijvoorbeeld als je op straat loopt en je denkt; hé, dat is een Marokkaan, gewoon omdat het in je opkomt.’
20
‘Als iemand gay of lesbisch is hoef je hem of haar niet te discrimineren, want misschien zijn het goede mensen. Iedereen mag zijn wat hij wil. Als je met een homo of lesbo omgaat dan denken de mensen dat je ook homo of lesbo bent.’ ‘Discriminatie is iemand buitensluiten, omdat hij een andere afkomst heeft of vanwege zijn geloof. Je kunt wel zeggen dat is een groep Belgen, maar als je iemands naam kent en je zegt hé Belg, dan voelt hij zich gediscrimineerd.’ ‘Als je aan iemand vraagt of hij Joods is, dan is het geen discriminatie, omdat je het alleen vraagt. Als je zegt dat alle Joden het land uit moeten dan is het discriminatie.’ ‘Je kunt eigenlijk niemand discrimineren, want eigenlijk is iedereen hetzelfde. Alleen is de een wat slimmer, sterker, sneller of heeft een ander geloof dan jij. Maar voor de rest is iedereen hetzelfde.’ 2.1.3. Elout 11 november 2010: vriendschap De overheid wil dat scholen aan burgerschapsvorming doen. Filosoferen met kinderen is een manier om aan de eisen te voldoen, mits de thema’s passen in de kerncompetities. Het risico is dat de kinderen het plezier verliezen. Filosoferen is vooral ook leuk. Het thema vriendschap is een plezierige voorbereiding op thema’s die te maken hebben met discriminatie. Wat is vriendschap? Al gauw hebben de kinderen een rijtje geformuleerd: Op elkaar kunnen rekenen. Met elkaar kunnen delen. Leuke dingen samen doen. Elkaar geheimen kunnen vertellen. Is er verschil met familie? Een kind: ‘Soms is je vriendin net als een klein zusje. Soms is het net familie.’ Wat is het verschil tussen familie en vrienden? ‘Ik vertel niet alles aan mijn ouders. Bijvoorbeeld als iemand mij stalked, vertel ik dat niet aan mijn moeder, want zij doet dan altijd zo dramatisch. Zij maakt er zo’n drama van.’ Een ander: Als ik ruzie op school heb vertel ik dat aan mijn vriend of vriendin, want met hem of haar kan ik er rustig over nadenken. Zij geeft mij raad. ‘ik wil zelf kiezen wat ik doe.’ Vertel je een vriend of vriendin gelijk geheimen? ‘Nee, pas als ik hem of haar twee maanden ken.’ Wanneer stopt vriendschap? Door jaloezie. Als degene geheimen doorvertelt. Pesten. Als hij of zij er niet meer voor je is. Niet altijd stopt de vriendschap als een geheim wordt doorverteld. Volgens iemand blijft dit bestaan als je nog leuke dingen met hem of haar kunt blijven doen. Iemand verdient ook een tweede kans. Bij vriendschap is het niet belangrijk hoe iemand eruit ziet. Er kan een keer ruzie zijn tussen vrienden, maar bij erg veel ruzie stopt de vriendschap. Volgens een leerling kan de vriendschap ook stoppen als je uit elkaar groeit. Je gaat hierna naar verschillende middelbare scholen. Daar ontmoet je andere kinderen. Voor een goede vriendschap moet je iets over hebben. Kunnen dieren je vrienden zijn? De hele klas roept ja, maar niet alle dieren. Het is onmogelijk om vrienden te worden met een krokodil, maar met andere dieren wel: ‘soms voelen dieren je aan.’ Kan je familie je vriend zijn?
21
Voor sommige wel. Iemand zegt; ‘niet mijn vader en mijn moeder, want die zeggen soms: ik ben je vriendje niet. En je kunt je ouders immers ook niet alles vertellen. ’ Zou je 100 vrienden kunnen hebben? Met Hyves kan het wel volgens sommigen. Iemand zegt dat 100 wel erg veel is. ‘Stel je voor dat al die 100 vrienden hun problemen aan jou gaan vertellen, dan ontploft je hoofd. Dat kan je niet aan.’ Volgens de kinderen is een kennis iemand die je een keertje gezien hebt! Hoe kies je vrienden? Moeten vrienden mooi zijn? Nee, uiterlijk moet niet uitmaken. Iemand heeft wel eens meegemaakt, dat een ander haar lelijk noemde, omdat zij sproeten heeft. Andere kinderen vinden sproeten juist wel mooi. Het gesprek komt op plastische chirurgie. Sommige vinden dat het uiterlijk iemand uniek maakt. Die sproeten horen dan bij jou. Sommige mensen zijn immers trots dat ze anders-zijn dan een ander. Zij lopen trots op straat te pronken (voorbeeld wordt genoemd van de merkwaardige man met een string). Men concludeert met: ‘iedereen is mooi in iets.’ 2.1.4. Gastles Peter van Maaren, Elout 23 november 2010: Thema: homoseksualiteit Filosoferen over homoseksualiteit kan. Een voorwaarde is dat er iemand mee moet praten die homo is, anders wordt het praten over. Peter van Maaren is homoseksueel en leraar geweest en daarom is hij gespreksleider in deze les op de Elout. Peter begint met de vraag: Wat is het verschil tussen jullie en mij? Volgens de klas is dat vooral zijn leeftijd. Hij begint met een kennismakingsspel. Als je niet wil antwoorden blijf je zitten. Voorbeelden: Ik hou van pindakaas. Ik roddel nooit. Ik ga voor 10 uur naar bed. Ik lieg nooit. Kan je aan de buitenkant zien dat iemand een Nederlander is? Kinderen: ‘Ja, want Nederlanders zijn wit.’ Een ander: ‘ Nee, want iemand die wit is kan wel een andere taal spreken en een andere nationaliteit hebben.’ Weer een ander: ‘Nee, want Nederlanders kunnen allerlei kleuren hebben.’ Peter: ‘Als ik in de krant lees dat 1 Nederlander heeft gevochten met de politie, vechten dan alle Nederlanders met de politie?’ Peter: ‘Kan je zien dat iemand een meisje is?’ ‘Soms wel en soms niet’ Waar let je dan op? ‘Of ze een rok draagt.’ Peter: ‘In de wet staat dat meisjes geen broek mogen dragen.’ Er volgt onrust in de klas. Dat vinden ze toch wel raar en ze geloven het niet. Volgens Peter staat er nog in de wetgeving dat vrouwen geen kleding van het andere geslacht mogen dragen (en andersom, volgens mij staat dat nog wel in de oude Franse wetgeving, maar niet meer in de Nederlandse). Peter vervolgt: ‘Op een gegeven moment gingen vrouwen fietsen en paardrijden en werd het handiger om een broek te dragen.’ ‘Zou een man dan geen rok mogen dragen’, vraagt Peter?
22
Eerst vinden de kinderen dat een raar idee. Maar op een gegeven moment zie je ze denken: ‘ja, waarom eigenlijk niet. ‘Er zijn ook wel mannen die een djellaba, een soort jurk dragen’ weet een jongetje. ‘Mag Peter dan fluiten naar andere jongens? ’Nee, dat gaat de klas te ver, dat is raar. Peter schrijft woorden op het bord: ibne, zemmel, boeler, mariku, pedre. Je hoort de kinderen homo fluisteren. Hij laat het boek zien dat hij geschreven heeft. ‘Maar hij lijkt helemaal niet op een homo’, fluistert er eentje. Wanneer is het veilig om iets van jezelf te vertellen? Is deze klas veilig, vraagt Peter? Wie van Julie roddelt? Ineens roddelt er niemand meer. Dan vertelt Peter dat hij op 7 jarige leeftijd verliefd was op zwarte Piet en dat hij dat aan zijn tweelingbroer vertelde. Deze vertelde hem dat hij droomde van meisjes, maar niet van Zwarte Piet. De klas luistert stil. Later werd hij verliefd op jongens. Peter verborg het thuis. Hij probeerde verliefd te worden op meisjes. Hij kreeg zelfs een vriendin. Hij fietste handje in handje met Annie. Hij fluisterde lieve woordjes in haar oor, zoende met haar. Toen vroeg Annie of hij bij haar thuis wilde komen om cola te drinken en chips te eten. Maar toen Peter kwam, was Annie alleen en ze begon hem te zoenen. Peter is toen bij haar weggerend. Geen cola en chips. De volgende dag heeft hij het uitgemaakt. Onlangs heeft Annie contact met hem gezocht. Ze had zijn boek gelezen en ze mailde hem dat ze eindelijk begreep waarom hij het uitgemaakt had. Ze had altijd gedacht dat het aan haar lag. Ze is altijd van hem blijven houden. Moet je verbergen dat je van jongens houdt? Sommige kinderen vinden van wel omdat het niet van het geloof mag. Word je dan niet verschrikkelijk verdrietig vraagt Peter? Als je verliefd bent wat wil je dan doen? Ja, natuurlijk beaamt er eentje, dan wil je erover praten. Waarom pestten de kinderen me dan in de Diamantbuurt? Waarom schelden ze: ‘hé homo’. Mag dat? Hij vertelt hoe hij op het Suikerfeest naar de moskee is gegaan en meegebeden heeft. De kinderen die hem uitscholden keken angstig naar hem. Daarna is hij naar de vaders gegaan en hij heeft hun verteld dat de kinderen hem uitscholden. De vaders hebben toen hun kinderen aangesproken: als jullie deze man nog een keer uitschelden, dan steken we jullie in de fik, zeiden ze. Iemand vraagt: ging je naar de moskee? Van wie is de moskee vraagt Peter? ‘Dat is het huis van God.’ Peter: mogen mensen het iemand verbieden om naar binnen te gaan? Nee, dat kan niet vindt iedereen. Iedereen mag er naar binnen om te bidden. ‘En wat als kinderen schelden tijdens de ramadan? ’Dat mag al helemaal niet. Als je dat doet is je hele ramadan ongeldig voor Allah. Een spannend moment. Peter vraagt iedereen een vraag te bedenken en te stellen aan hem. Als er niemand een vraag heeft, gaat hij er eentje aan hem of haar stellen. Vragen: Is het goed om homo te zijn? Peter vertelt dat hij heeft moeten leren om het goed te vinden van zichzelf. De mensen zijn bang. Heb je nu een vriend? Peter vertelt dat hij momenteel alleenstaand is. De volgende weet geen vraag en dan weet Peter er wel eentje. Wordt je als homo geboren of word je zo gemaakt (door opvoeding, maatschappij of iets anders)? De meerderheid vindt dat je zo gemaakt wordt.
23
Maar heb je bij verliefdheid controle over je hart dan vraagt Peter? Nee, vinden de kinderen. Dus word je niet tot homo gemaakt. Het is gewoon zo. Wat vond je moeder er van? Toen Peter vertelde dat hij homo was, wilde zijn familie niets meer van hem weten. Hij heeft toen steun bij vrienden gezocht. Hebt u vroeger iemand voor homo uitgescholden? Heel vroeger heeft Peter dat wel gedaan. Toen hij nog verzweeg dat hij zelf verliefd werd op jongens en wilde laten zien dat hij geen homo was. Hoe weet je of iemand verliefd is op je? Dat zie je aan iemand zijn ogen. Je kijkt op een bepaalde manier naar elkaar. 2.1.5. Elout 30 november 2010: Thema: zijn we allemaal gelijk? Wat vond je van de bijeenkomst van verleden week? (homoseksualiteit met Peter van Maaren) Kinderen: Ik vond het goed van hem dat hij het na 23 jaar tegen andere mensen ging zeggen. Als hij het nooit aan anderen verteld zou hebben zou hij zijn leven lang verdriet hebben gehouden. Ik vond het goed dat hij aan ons zijn gevoelens zo uitte. Ik vond het speciaal, want over zo’n onderwerp heb je het niet iedere dag.
Zijn we allemaal gelijk? Of je nu homo of lesbisch bent, jong of oud, arm of rijk, hier geboren of elders geboren, iedereen is voor de wet gelijk. Meester Gert-Jan leest Artikel 1 van de grondwet voor: ‘Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht of op welke grond ook is niet toegestaan!’ Is iedereen gelijk? Wordt iedereen gelijk behandeld? Meester Gert-Jan schrijft op het bord: Kinderen vullen in
24
Niet gelijk: als je rijk bent word behandeld als je de koningin bent als je kind bent dakloze 65+ dier meester bent
Wel gelijk: je
anders
volwassenen zijn gelijk 65+ (meningen verschillen) kind zijn (ene keer wel en de andere keer niet) op school worden alle kinderen gelijk behandeld
Waarom worden daklozen niet gelijk behandeld? Kind: Omdat niemand naar ze wil luisteren, iedereen vindt ze vies. De kinderen filosoferen verder. Soms is het ook niet erg om iemand niet gelijk te behandelen, omdat ik hem of haar aardig vindt of juist gemeen. Soms behandel je iemand anders omdat hij ouder is dan jezelf, de meester behandel je anders dan je vriendin. En toch behandel je iemand dan eigenlijk gelijk, maar op een andere manier. De meester en ook je ouders hebben meer levenservaring en daarom kan je hen adviezen vragen. Meester Gert-Jan vraagt: hoe zit dat met de koningin? Moet de koningin anders behandeld worden? Sommige kinderen vinden van niet. Zij is ook maar een mens. Andere vinden van wel, zij is de baas. Een slimmerd merkt op dat de regering de baas is en dat de koningin eigenlijk niet zoveel te vertellen heeft. Iemand anders merkt dan op dat wij in wezen de baas zijn, want wij kunnen stemmen. Een ander vindt dat de koningin zo geboren is en dat ze geluk heeft gehad dat ze zo anders behandeld wordt. Het is toeval dat zij die macht heeft. De prinsessen hebben die macht nog niet. ‘ze kunnen niet zeggen, daar komt een snoepwinkel, daar een bioscoop en daar koop ik een iPod. Hoe zit het dan met de baas zijn en gelijke behandeling? De kinderen vinden dat de baas de macht heeft om je te ontslaan en dat je hem dus maar beter te vriend kan houden door hem kopjes koffie te geven en lekkere hapjes. Dan maak je kans op promotie. Andere vinden dit geslijm en dat je beter gewoon goed je werk kunt doen. Blijkbaar maakt macht een einde aan gelijke behandeling. Er worden uitgedeeld van de Commissie Gelijke Behandeling. Verdeel de klas in vier groepen. Geef elke groep een case van de Commissie Gelijke Behandeling. Geef nog niet de uitspraak van de Commissie. Laat ze overleggen wat zij zouden doen als zij de commissie waren. CASUS: Doof Een volledig dove vrouw solliciteert als medisch laborante bij een laboratorium. Zij heeft wel alle diploma’s. De vrouw wordt afgewezen vanwege lichamelijke beperkingen. Het groepje vindt dat het laboratorium de vrouw moet aannemen, want bij dit werk is het niet zo erg als je niet kunt horen. Je kunt gebaren maken. (De Commissie had hetzelfde oordeel als de kinderen: Het laboratorium had moeten onderzoeken of de vrouw haar werk had kunnen uitvoeren en welke aanpassingen eventueel nodig zijn) CASUS: Naar het toilet Een spastische jongen wil aan de universiteit studeren. Hij vraagt de universiteit om hulp als hij naar het toilet moet, dat kan hij niet alleen. De universiteit zegt: er zijn invalidentoiletten genoeg. Wij hoeven deze jongen niet te helpen met zijn gang naar het toilet.
25
De kinderen vinden dat de universiteit iemand moet aanstellen/wijzen die de jongen helpt. (De Commissie heeft de universiteit in het gelijk gesteld. Hier hoeven ze niet voor te zorgen. De jongen moet zelf voor hulp zorgen) CASUS: Hoofddoek Een meisje werkt in een winkel voor herenkleding. Vanwege haar godsdienst komt ze op een dag met een hoofddoek om naar de winkel. De volgende dag hoeft ze niet meer terug te komen. De winkelier vindt dat het personeel in de winkel aangepaste kleding moet dragen, die er goed uitziet voor de klanten. Daar hoort een hoofddoek niet bij. De meneer van de winkel mag het recht nemen iemand anders aan te nemen. De groep vind dat je je aan moet passen aan de regels van de winkel. (De commissie heeft het meisje volledig in het gelijk gesteld) CASUS: Bij de tandarts Een jonge man van Marokkaanse afkomst werkt aan de receptie van een grote tandartsenpraktijk. Na twee maanden wordt hij ontslagen, omdat hij onvoldoende Nederlands zou spreken. De man vindt dit discriminatie omdat hij Marokkaans is. Hij biedt aan een cursus Nederlands te volgen. Na heftige discussies in het groepje kinderen vinden ze dat als de man Nederlands heeft geleerd hij er moet kunnen werken. (De Commissie Gelijke Behandeling heeft de tandartsen in het gelijk gesteld. Ze hebben van alles gedaan de man te helpen, maar iemand die aan de balie slecht communiceert kan niet.) Koopman van Venetië, Elout, 7 december Als je een weddenschap afsluit met iemand, moet je je er dan altijd aanhouden? De meesten vonden dat je je eraan moet houden. Moet je dan niet iemand genade schenken? Zou kunnen, misschien als je hem goed kent. Een kind vindt dat als het om een groot geld bedrag gaat, dan moet iemand het maar in termijnen afbetalen. Wat als je om een groot geldbedrag wed, en je hebt het geld niet? De kinderen vinden dat hij of zij dan maar iets anders moet geven. Kan je iemand niet vergeven? De meerderheid vindt dat de schuldenaar moet betalen. Alleen als iemand familie is ligt het anders. Ik vraag: ‘bedenk eens wat het zou betekenen als je iemand vergeeft, als degene om genade vraagt?’Is het makkelijk om genade te vragen? De kinderen voelen aan dat het best moeilijk is om genade te vragen. Het is makkelijker om genade te geven.
26
2.2. Filosoferen op de Springstok: tweede helft 2010 2.2.1.Springstok, 28-09-2010: Prijsvraag voor godsbewijzen Pieter Mostert: Een publiek gesprek over geloof is bijna een contradictie. Geloof is een privé aangelegenheid en in een gesprek dien je dat zo te houden. Als iemand over zijn geloof wil vertellen is dat OK, maar een gemeenschappelijk onderzoek van ieders geloof – dat is te precair, dat moeten we maar niet doen. Verlegenheid en schroom alom en dus vullen we de publieke ruimte gesprekken die niet gaat over wat we geloven, maar over metakwesties als de verhouding tussen kerk en staat, de verhouding van godsdienstige praktijken tot de vrijheid van meningsuiting, en de vraag of sommige godsdiensten gematigder zijn dan andere. We deinzen terug voor het echte gesprek over geloof. Toch is dat wat we vanmiddag tot stand willen brengen. Op basisschool de Springstok in Amsterdam ben ik gevraagd om met leerlingen van groep 7 en 8 een gesprek te leiden over geloof. Ik heb het vooraf verdeeld in drie blokken. Eerst wil ik met de leerlingen praten over geloven en beloven: als iemand je iets belooft, geloof je hem of haar dan? Wanneer wel, wanneer niet? In dat gesprek blijkt al gauw dat er een verschil is tussen geloven en zeker weten. In deel 2 werken we aan de hand van een invulblad dat ik heb opgesteld. Verticaal staan een tiental uitspraken, variërend van ‘straffen helpt’ via ‘er is leven na de dood’ tot ‘ook apen maken vrienden’. Horizontaal zijn er vier categorieën: ik geloof dat …, ik weet zeker dat …, ik heb van … geleerd dat …, ik vraag me af of … Het gesprek spitst zich toe op de vraag of je er zeker van kunt zijn dat er leven na de dood is. En kun je er zeker van zijn zonder het te kunnen bewijzen? Dat is het moment om naar deel 3 over te stappen: de godsbewijzen. Ik heb de vier klassieke godsbewijzen in eenvoudige taal weergegeven. Op een werkblad vraag ik de leerlingen om aan te geven wat ze sterk vinden van elk bewijs, wat ze er zwak in vinden en welk cijfer ze dit bewijs zouden geven; daarbij kunnen ze een 4, een 6 of een 8 geven. Een van de leerlingen vraagt ‘mag je ook een 1 geven?’. Later in het gesprek kondigt hij zijn score zo aan: “het hoogste cijfer dat ik heb gegeven is een 4”, en het klinkt als een perfecte imitatie van een leerkracht die de nagekeken proefwerken teruggeeft. Zijn buurman heeft een zes gegeven en zegt erbij: ‘het is gewoon geen 8 waard, ik mis wat het een 8 zou maken’, en dan blijkt het niet makkelijk om aan te geven wat hij mist. Het hoogste cijfer onder degenen die in het bestaan van god geloven gaat naar het ‘argument from design’: god bestaat, want wie anders heeft de wereld gemaakt (en iemand moet ‘m gemaakt hebben). De ongelovigen vinden dat maar een pover argument. Aan het einde van het gesprek zegt een meisje dat weliswaar op het puntje van haar stoel heeft gezeten en een aantal keren geprobeerd heeft om iets te zeggen, maar elke keer lukte het net niet: ‘kunnen we dit niet elke dinsdag doen?’ Tijdens het gesprek zitten op de tribune 15 studenten van verschillende opleidingen die willen leren hoe je gesprekken met leerlingen voert over moeilijke onderwerpen. De nabespreking met hen begin ik met de vraag: ‘wat heb je gezien?’. Want wie niet veel ziet zal ook niet veel leren. Een van de studenten vraagt: “geen van de leerlingen vroeg jou naar je mening; is dat toeval of tactiek?”. Ik beken dat in al die jaren mij nog nooit een deelnemer, jong of oud, in het gesprek naar mijn mening heeft gevraagd. Ik was vergeten dat dat in theorie zou kunnen gebeuren. Noot Joke Jongejan: Een interessant moment was ook de kwestie: of je van geloof kan veranderen. Men vindt dat dit niet zomaar kan, maar het is wel mogelijk. Je moet er veel dingen voor doen. Vervolgens bespreken de kinderen wat dat is: bidden, je aan de regels houden, naar de moskee gaan en veel leren. Een Marokkaans jongentje vraagt aan zijn buurman: ‘maar wat moet je doen als je christelijk wil worden?’ Dat vindt zijn buurman een moeilijke vraag. Hakkelend begint hij een antwoord te formuleren: ‘Aan God denken en aan Jezus, je mag geen slechte dingen doen, je moet naar de kerk gaan en je mag op vrijdag geen vlees eten, want op die dag is Jezus gestorven.’
27
En bij de kwestie wie de wereld heeft gemaakt: ‘iemand moet hem gemaakt hebben en dat kan geen bouwvakker zijn geweest.’ God als opperbaas kan ook overduidelijk niet waar zijn, want ‘als God de baas was, zou hij wel zeggen: "ga dit of dat doen” en we horen hem nooit iets zeggen.’
Verslag Sarah en Soraya: Op 28 september 2010 hebben Sarah en Soraya een workshop bijgewoond van filosoferen met kinderen. Dit vond plaats in het Jan van der Heijdenhuis. De cursus werd gegeven aan groep 8. In dit verslagje is te lezen wat wij hieruit hebben geleerd en meenemen in ons derde jaar stage. Het thema van deze workshop was: “Geloven”. De start van deze workshop ging echter niet over geloven, maar over beloven. De trainer vroeg aan de kinderen of zij iemand weleens iets hebben beloofd. Of dat iemand iets aan hen had beloofd. De volgende vraag was of zij dit ook geloofde. Op deze manier kwam het onderwerp geloven spelenderwijs aan bod. Het was duidelijk te zien dat de trainer van tevoren had nagedacht over zijn aanpak om een gevoelig onderwerp als geloof op een ongedwongen manier bespreekbaar te maken. De trainer stimuleerde de kinderen om over geloof na te denken door middel van vragen te stellen. Hij hield zich daarbij wel op de achtergrond. Hij liet de kinderen veel aan het woord. Ook deelde hij twee werkbladen uit over geloven en over God. Uit deze workshop willen wij meenemen dat je door middel van goede vragen te stellen, de kinderen kan laten nadenken zonder dat je dat aanstuurt. De manier waarop wij dat kunnen doen is door, verder te vragen naar argumenten. Bij het bespreken van een gevoelig onderwerp is het niet altijd noodzakelijk zelf betrokken te zijn bij het gesprek. Door een gesprek op een bepaalde manier aan te sturen denken kinderen er niet over na, om de docent bij het gesprek te betrekken. Wij nemen mee, dat door een gesprek te sturen, je zelf niet bij het gesprek betrokken bent.
28
2.2.3. Verslag Springstok: identiteit, 30 september Wanneer ben je ik? Ik ben ik als ik zelf kan kiezen. Mijn naam niet, die heeft mijn moeder mij gegeven. Wanneer ben ik niet ik: - als iemand in de war is of psychisch gestoord - als je slaapt - je bent niet meer het zelfde als je groeit, op mijn 4e was ik anders dan nu - tekening die ik pas gemaakt heb - wat ik nog weet van gisteren is niet een deel van mezelf Wanneer ben ik wel ik: Je stem is van jezelf. Hierin kon iedereen zich vinden. De vraag of je stem nog van jezelf als deze is opgenomen, zorgde voor enige verwarring binnen de groep. Voor de een maakte het niet uit, het is jouw stem. Een van de leerlingen vroeg zich af of het nog wel jouw stem kon zijn als het een bewerkte (remixen met computer) opname van je stem was. Een ander zei dat de stem op cd wel degelijk jouw stem was, echter als deze cd in de winkel met jouw stem gekocht wordt is het niet meer jouw stem. Maar is het wel je stem ook als je bij de opname of bij het optreden hoger of lager moet zingen? Dat wisten de kinderen niet. Van binnen ben je altijd jezelf, want je hebt hetzelfde hart en bloed. Niet belangrijk is of je aan de buitenkant anders bent of ergens anders woont. Opdracht: 1 – noem een voorbeeld wat van jezelf is en waarom 2 – noem een voorbeeld wat niet van jezelf is en waarom Leerling - Vraag 1: als ik in de spiegel kijk - Vraag 2: als ik dood ben ben ik niet ik 2.2.4. Springstok 18 november: Thema: homoseksualiteit3 Op donderdag 18 november 2010 werd van 13.00 tot 14.00 gefilosofeerd met kinderen over het thema homoseksualiteit onder leiding van Peter van Maaren. Peter van Maaren vroeg allereerst aan de kinderen wat er twee weken geleden besproken was. De kinderen hadden toen gefilosofeerd over hoe de straat eruit ziet en de wereld inkleuren. Aan de kinderen werd gevraagd wat hun lievelingskleur is en Peter vroeg dan ook hoe vaak roze als lievelingskleur voorkwam bij jongens. Daarnaast kwam de vraag: “zijn kleuren van mensen belangrijk?’’ aan de orde. Ook de verschillende kleuren van de kinderen kwam ter sprake. Wie is er blank, bruin of een halfbloedje? Een kind zei; ik ben normaal. Waarop Peter van Maaren vroeg; Maar wat is dat eigenlijk, normaal? De volgende vraag van Peter van Maaren aan de leerlingen was; Als je verliefd bent, kijk je dan naar de kleur van mensen? De leerlingen kwamen met antwoorden als; het gaat om het innerlijk niet om het uiterlijk, het gaat erom dat ze aardig is en dat ze manieren heeft. Een leerling kwam met het volgende voorbeeld; als ik een vriendin mee naar huis zou nemen en ze zou bijvoorbeeld tegen mijn ouders zeggen: geef mij de zout! In plaats van netjes te vragen of mijn ouders de zout aan willen geven, dan trap ik haar zelf wel het huis uit.
3
Op de Springstok is dezelfde cyclus gegeven als op de Elout (11/11 vriendschap, 18/11 homoseksualiteit, 25/11 is iedereen gelijk. Van deze dialogen zijn geen aparte verslagen gemaakt.
29
Over de vraag wie bepaalt op wie je verliefd wordt waren de leerlingen het erover eens dat het antwoord luidde; jezelf en je hart. De leerlingen zouden het niet uitmaken als de ouders het oneens zijn met je keuze en dit afkeuren. Een jongetje vertelde dat hij verliefd is op een vriendin van een vriendin van zijn broer en dat zijn ouders dit ook weten. Peter vertelde het verhaal dat hij verliefd was en droomde over zwarte piet en dat hij de enige was die verliefd was op zwarte piet en dat zwarte piet een man is. Hij vroeg aan de leerlingen hoe zij zouden reageren als Peter dit zou vertellen. Waarop een leerling antwoorde met; je weet wel dat Sinterklaas niet bestaat! Hierna ging hij een rollenspel met de leerlingen doen waarbij Peter vertelde dat hij verliefd is op zwarte piet (een man) en waarop de leerlingen dan moesten reageren hoe hun ouders zouden reageren als ze dit vertelden. Daarna schreef Peter een aantal woorden op het bord zoals: - Zemmel - Ibne - Boeler - Mariku - Pedre (al deze woorden betekenen homo) Op straat werd Peter met deze woorden uitgescholden. Hij vroeg aan de leerlingen waarom mensen hem uitscholden met deze woorden. Waarop de leerlingen antwoorden dat ze dit leuk vonden. Volgens hen zou Peter dit moeten negeren. Daarna vertelde Peter een verhaal dat hij door jongens werd uitgescholden en vervolgens met hen en de vaders in de moskee zat. Peter deed mee met bidden. Hij vertelde de vaders dat hun zonen hem uitscholden waarop de vaders naar hun zonen gingen en zeiden; wij steken je in de fik als je met homo scheld. Ook vertelde Peter het verhaal dat hij van zijn broer moest horen dat er een familielid overleden was. Hij heeft een kaartje gestuurd om te condoleren, waarop hij via zijn broer bedankt werd door een familielid. Hij werd dus verstoten door zijn familie. Peter vroeg aan de leerlingen of hij gevaarlijk was, waarop de leerlingen reageerden met; ik snap niet dat je gevaarlijk bent. De conclusie bleek te zijn dat als je vertelt dat je homo bent aan je ouders zij niet uitgebreid gaan feesten en dansen maar eerder verdrietig zijn en gaan huilen. Wat opviel was dat een jongetje pas tegen het einde van het uur vroeg; is hij homo dan? Waarop de andere leerlingen in koor antwoordde; ja, dat heeft hij toch allang gezegd. Al met al was het een erg drukke klas en waren de leerlingen erg enthousiast en opgewonden. De gesprekken onderling en tussen de leerlingen gingen dan ook over het thema. 2.2.5. Filosoferen op de Springstok, 25-11-2010: Is iedereen gelijk? Gesprekleiders: Dieuwertje en Gert-Jan Terugkoppelen vorige week, thema homosexualiteit door Peter v.Maaren Mogelijke start vragen: - Wat heb je vorige week gezien, gehoord? - Waar ging het over? - Zou jij over homo zijn met anderen kunnen praten (op straat, thuis, vrienden ect.)? - Met wie kun je erover praten? - Wanneer kun je er niet over praten? - Wat zou jij zeggen als je best vriend of vriendin jou vertelt dat ze homo of lesbisch is? Intro: Of je nu homo of lesbisch bent, arm of rijk, jong of oud, kind of volwassen, hier geboren of elders of wat dan ook: iedereen is voor de wet gelijk. Art1. 1 Grondwet: ‘Allen
30
die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen, gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht op welke grond ook is niet toegestaan.’ Leg de begrippen in Art 1 uit. Wanneer word jij gelijk behandeld? Wanneer word je ongelijk behandeld? Schrijf op het bord Gelijke behandeling
Ongelijke behandeling
(Denk aan: Iedereen heeft recht op)
(Denk aan: Soms mag de een meer dan de ander)
Vervolgvragen: - Klopt dit, is iedereen gelijk in deze situatie? - Waarin of waaruit bestaat dit gelijk? - Wat vind je daarvan? - Zijn er omstandigheden waar je zegt: dan is het niet zo (bijvoorbeeld heeft iedereen recht op een baan, of een kind) - Waarom is dat niet zo? - Is er een reden voor dat het niet zo is (bijvoorbeeld: kinderen mogen geen alcohol drinken) - Waarom hebben kinderen geen stemrecht?
Heeft iedereen gelijke kansen? Of is het je eigen verantwoordelijkheid? Heeft iemand die arm is dat aan zichzelf te danken? Sommigen kunnen nu eenmaal beter leren, maar is het eerlijk dat je dan naar een VWO school gaat? Opdracht: Geef de kinderen de casussen (zie de les Elout 30 november). Laat ze in groepjes van twee erover praten en laat ze opschrijven wat zij zouden besluiten. Bespreek de casussen.
31
2.2.6. Filosoferen op de Springstok 2 december 2010 Thema: Bestaat Sinterklaas? Verslag: Anita Joosstens Wat waren de regels voor filosoferen ook alweer? Arwin, John, Yassin, Kadhija, Ibrahim en Achmed weten niet hoe snel zij, door elkaar heen pratend, méér dan luid en duidelijk, de meester vertellen dat je elkaar moet respecteren (hou jij nou je mond es effe..), elkaar uit laten praten (nee ik, nee ihhik…), geen goed of fout (wat weet jij er nou van?), over een onderwerp met elkaar in gesprek zijn (daar was iedereen het over eens; Sinterklaas bestaat niet!). Nou, meester Gert-Jan, respect voor je inzet. Tsjonge, wat moest jij iedereen uit laten praten (praten, zeg maar SCHREEUWEN), en wat miste je Daan. De aanwezigheid van een toeschouwer maakte ook wel uit, merkten we later op, de ene leerling wilde niet onder doen voor de ander. Om een lang verhaal kort te houden. Er is gefilosofeerd, echt waar. Er waren zelfs kinderen die Hogeschool-filosoferen in huis hadden, John legde uit dat Sinterklaas voor hem niet bestond. Dus daarmee gaf hij aan dat Sinterklaas voor anderen wel kan bestaan. Respect had hij daarmee dus voor de mening van een ander. Maar als ik cadeautjes krijg, geloof ik er wel in…. Bestaat Sinterklaas nou wel of niet? Ibrahim; Hij kan niet al die duizenden huizen langs, daarom bestaat hij niet. Yassin vertelde ons dat Sinterklaas in 1845 dood is gegaan en eigenlijk helemaal niet de man was die wij nu aanbidden, als de goedheilige man (lief, verwennen, houdt van kinderen). Khadija gelooft niet dat Sint zowel in Nederland en Duitsland tegelijk kan zijn (goed punt inderdaad). Koningen worden vervangen, kan het zijn dat dit ook met Sinterklaas is gebeurd, vraagt meester Gert-Jan. Of is het meer: Wat je niet ziet, bestaat niet! (Liedje van Kinderen voor Kinderenkoor) Is dat voor jou ook zo? Mehmet: Als je een liedje hoort, zie je het niet….Tsja, dus wat betekent dat dan Mehmet? Jasper: Als je dingen in je dromen ziet, komen die misschien wel uit, zoiets als een visioen. Bestaat dat visioen dan? (Gert-Jan). Ja, zegt John. Mohammed: Hij heeft er een mening over, het is geen feit. Meester Gert-Jan legt uit dat I eigenlijk zegt dat je iets kunt veronderstellen of anders gezegd, je hebt ergens een eigen idee over. Meester Gert-Jan vertelt een heel mooi verhaal: “Wat je niet ziet, bestaat niet. Wat je niet ziet ontgaat je helemaal…” Mehmet vindt dat iets best kan bestaan, in Friesland ken je iemand, die zegt dat er water onder het ijs is. Het kan waar zijn. Ja, meester, ik denk logisch, ik denk na (nou mehmet, dat lijkt mij heel handig, logisch nadenken, dan kan je lekker doorfilosoferen). Achmed antwoord hierop: En het kan ook niet waar zijn! Misschien of misschien niet. Je kunt ook liegen. Nou als dat geen filosoferen is, Achmed. Een lekker stel filosofen, de volgende keer wel wat rustiger nadenken, dan kan iedereen goed meegenieten van jullie prachtige gedachten. Wie wil mee filosoferen, kan mij mailen;
[email protected] (Anita, moeder van Olivier)
32
2.2.7. Verslag Springstok, 9 december 2010, Thema “liegen” Eerst wordt er een gedicht voor gelezen “een kinderspiegel” van Judith Herzberg. Als ik oud word neem ik blonde krullen ik neem geen spataders, geen onderkin, en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond alleen wat kraaienpootjes om mijn ogen. Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik en niemand gaat ooit liegen tegen mij. Ik neem niet van die vieze vette grijze pieken en ik ga zeker ook niet stinken uit mijn mond. Ik neem een hond, drie poezen en een geit die binnen mag, dat is gezellig, de keutels kunnen mij niet schelen. De poezen mogen in mijn bed de hond gaat op het kleedje. Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars. Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is de hele dag en ook de hele nacht blijven wij alsmaar bij elkaar.' Ik krijg geen rimpels als ik oud ben. Ik begin met de vraag: ‘lieg ik als ik zeg, ík krijg geen rimpels’. Na deze uitspraak zie je de kinderen nadenken of dit kan: Dan komt de reacties.: Je kunt zeggen wat je wilt Het kan een fout antwoord zijn Het hoeft geen liegen te zijn Je kunt je vergissen of het fout hebben Ik kan het geloven Je kunt het vanuit je hart zo voelen Ik vertel het verhaal van de Kretenzer. Het is bekend dat alle mensen op Kreta liegen. Kom ik op de Dam iemand uit Kreta tegen die zegt: ‘alle mensen op Kreta liegen’. Is deze uitspraak van hem waar? Een leugenaar zegt dat hij nooit liegt! De hele groep begint te roepen: een leugenaar liegt wel. De vraag is, liegt een leugenaar ook wel eens niet? Dat is nog niet zo eenvoudig. De een zegt dat een leugenaar vaak liegt. Een ander zegt dat een leugenaar alleen liegt als het hem of haar beter uitkomt. Kun je iemand vertrouwen als hij/zij liegt? ‘Soms kun je liegen niet helemaal liegen noemen.’ Kunnen jullie voorbeelden geven? Mehmet vroeg een extra potlood aan de meester en zei dat hij er geen had. De meester vroeg deze later terug. Mehmet zei toen dat hij hem al teruggegeven had. In werkelijkheid had hij het potlood aan een klasgenoot gegeven, die geen potlood had. Hij vond dit niet helemaal liegen, maar vermelde erbij dat hij niet geheel onschuldig was. Een beetje liegen.
33
George vertelde over de belofte aan een vriend die hij niet gehouden had. Reden was dat hij niet nee wilde zeggen tegen zijn vriend. Ook vertelde hij wel eens een geheim door, maar dan wel met eigen aanvullingen. Dan was het voor zijn gevoel een ander verhaal geworden. Moet je altijd de waarheid zeggen? Sommigen vertellen wel eens een leugentje ‘om bestwel’. Iemand met wie je niet wil voetballen, maakt een afspraak met je om te gaan voetballen. Dan zorgt diegene ervoor dat hij niet thuis is. Maar wat valt er onder liegen? Geheim aanpassen met een eigen verhaal of iets toevoegen. Geheim doorvertellen met eigen inhoud. Snitzen = doorvertellen op een slechte manier (verraden en klikken). Nee zeggen, ik kan niet buitenspelen, terwijl je het wel kunt maar niet wilt zeggen. Samengevat: Liegen is iets zeggen wat helemaal niet waar is. Zeggen dat je niet liegt. Zeggen: ik weet het niet, terwijl je het wel weet. Voor de helft liegen. Liegen om aandacht te krijgen. Iedereen vond het belangrijk om aandacht te krijgen, maar dat kan ook als je de waarheid zegt.
34
2.3. Verslag Springstok eerste helft 2011 2.3.1. Springstok 10 februari 2011: Thema: voor de domste – plezier met domheid School de Springstok in Amsterdam - klas van juf Marina 10 deelnemers, 3 meisjes en 7 jongetjes Begeleiding Daan Vundering en Gert-Jan Wijnands Na een korte inleiding door Gert-Jan, waarin hij uitlegde wat de regels van een filosofisch gesprek zijn, las Daan het verhaal “voor de domste” voor van Hodja Nasreddin. Daan vertelde ook in het kort wie Hodja Nasreddin was en in welke tijd hij heeft geleefd. Daarna nam Gert-Jan de touwtjes in handen en vroeg aan de kinderen of zij weleens een “domdaad” hadden gepleegd en of ze daarover wilden vertellen. Na enig nadenken kwamen de kinderen een voor een met een voorbeeld: bijvoorbeeld; al pratend tegen een paal aangelopen – achterom kijkend over een steen struikelen – zoeken naar een voorwerp dat in de hand werd gehouden – na een 3D voorstelling nog met het 3D brilletje op, naar buiten lopen – een onbekende aanzien voor een bekende en daar een vraag aan stellen – ‘s nachts dromend een gek liedje zingen – tijdens een voetbalwedstrijd een doelpunt scoren in het doel van de tegenpartij en dan eerst heel blij zijn met het doelpunt, totdat de nare werkelijkheid doordrong dat in het verkeerde doel geschoten was. De kinderen werden na vertelling van deze “domdaden” in groepjes verdeeld en mochten met elkaar bespreken welk verhaal het domste was, het moest wel een waar verhaal zijn. Groep 1 – 3 meisjes; het verhaal van Maurinzia waarin zij vertelde eens een vreemde mijnheer te willen knuffelen omdat ze dacht dat het haar moeder was. Groep 2 – 4 jongens; het verhaal van Govert dat hij de juf knuffelde i.p.v. zijn vader, hij schaamt zich er nog over. Groep 3 – 3 jongens; het schieten in eigen doel, omdat er in zijn eigen doel een andere keeper stond, had hij niet zo snel in de gaten dat hij in verkeerde doel schoot, dus was hij eerst ook nog heel blij met het doelpunt. Vragen van Gert-Jan: wat is dom: als je iets even niet weet, is dat dom? Nee – ja een beetje - ik had niet geluisterd, is dat dan dom, niet echt. Waaraan en hoe kan je zien – horen – voelen, dat is dom? Als je niet weet wat je doet niet nadenkt - beetje in de war bent – je niet beseft wat je doet. Ter illustratie het gezegde: je kunt je ook “van de domme houden” en de prettige conclusie dat je om domme dingen gelukkig ook kunt lachten. Tijdens het bespreken van de uitkomst van het domste verhaal uit de groepjes, werden de kinderen langzaam maar zeker steeds onrustiger – aandacht verslapte. De 3 meisjes waren erg in de weer met hun schrijf etuitjes en daardoor nogal afgeleid, de jongetjes hadden af en toe de neiging door elkaar te gaan praten en Gert-Jan moest vragen om toch vooral eerst te luisteren naar wat een ander te vertellen had. Door de korte aandachtsboog was het niet echt mogelijk te verdiepen in het besprokene. Ter afsluiting mochten de kinderen een tekening maken en opschrijven wat hun domste domdaad was.
35
2. 3.2. De Springstok 17 februari: Thema: Waarom ga je naar school? Elke dag ga je naar school. Dat is iets vanzelfsprekends, maar waarom ga je eigenlijk naar school? Omdat je ouders dat zeggen? Omdat je iets wil leren of om later een goede baan te krijgen, of…?. Deze les wil kinderen laten denken over iets dat vanzelfsprekend lijkt te zijn.
Voorbereiding Lees het verhaal, p. 45, Berrie Heesen de vliegende papa’s Stel een aantal vragen op. Voorbeelden: Is het op school beter dan thuis? Als je thuis geen computer en tv zou hebben, zou je dan nog steeds liever thuis zijn? Is het beter om elke dag te leren? Waarom is het goed om een weekend te hebben? Kun je alleen van volwassenen leren? Kunnen we de school afschaffen? Wat is leren? Waarom ga je naar school? Als je geen diploma zou hebben, zou je dan toch kunnen werken? Kunnen volwassenen naar school gaan? Waarom moet je naar school gaan? Waartoe ga je naar school? Wat is het nut van school? Wat is er voor nodig om naar school te kunnen gaan? Als je zelf zou kunnen kiezen om wel of niet naar school te gaan, zou je dan nog naar school gaan?
36
2.3.3. Springstok, groep 5, 31-03 2011: Thema: Omnivoren en het milieu Begeleiding: Daan Vundering en Gert-Jan Wijnands Gert-Jan begint de les als vanouds met herhalen van de gespreksregels, waarna hij aan de groep vraagt: wat betekent omnivoren, wat zijn dat? Tim weet het: dan eet je alles, planten en vlees, de groep is het helemaal met hem eens. Daan leest een verhaal voor – kort samengevat: - ooit genoeg land voor dieren en niet zoveel mensen - vanaf de middeleeuwen waren er meer mensen en minder land voor dieren - het vlees werd duurder en alleen rijke mensen konden nog vlees eten - men ging stallen bouwen, veel dieren bij elkaar op weinig m2, dieren weinig of nooit naar buiten, maar veel vleesopbrengst, dus vlees werd goedkoper en arme mensen konden ook vlees eten - thans is de bio-industrie in opkomst, dat is fijn voor de dieren, die kunnen weer naar buiten, maar vlees wordt duurder, rijke mensen kunnen bio-vlees kopen, arme mensen niet - nieuwe ontwikkeling zijn de dierenflats. Jan licht toe dat men in de middeleeuwen o.a. veel vlees at, omdat men dacht dat groentes slecht waren. Vraag: wat heb je uit het verhaal gehoord? T: is lid v.d. dierenbescherming en vegetariër geworden L. en C.: het ging over vlees E.: het ging over dieren, dierenboerderij, vlees en mensen A.: vroeger stopten de mensen dieren in kleine hokjes en nu willen ze flats voor dieren met meer ruimte maar er zijn ook mensen die de flats niet goed vinden O.: het ging over dierenflats en vindt het een slecht idee want dieren krijgen geen frisse lucht. Opdracht: de kinderen mogen 2 aan 2 een vraag bedenken over het verhaal b.v. hoe komt het dat…. - E. en C.: als dieren vervelend doen in een klein hok, wat gebeurt er dan - A. en O.: waarom flats bouwen en geen megatuinen of grotere hokken - J, T. en L.: waarom moeten dieren in kleine hokken, want bedenkt L. als ze doorgroeien dan passen ze niet meer in kleine hokken en kunnen ze zich niet meer bewegen en ze zitten in elkaars stank en ze krijgen geen frisse lucht. Gert-Jan legt de kern van het verhaal nogmaals uit Discussie kinderen: omdat er huizen gebouwd moeten worden is er geen ruimte voor megatuinen – mensen willen veel ruimte voor mensen b.v. om sporthallen te bouwen. E. vindt dat mensen en dieren vrijheid nodig hebben. Vraag: waarom eten mensen vlees? A. wij willen vlees eten maar de dieren hebben geen fijn leven J.: je hebt beren die worden mishandeld en in kleine hokken zitten, voor straf zitten dieren in kleine hokken voor straf L.: als we mooi leven geven aan dieren geeft dat biologisch vlees Wat is een mooi leven? L.: als je niet wordt vermoord, dus als je gewoon oud kunt worden en dan doodgaan A.: mensen geven dieren veel eten om ze dik te maken en zij weet hoe mensen dieren dood maken en vertelt dit uitgebreid J.: je kunt geen vlees eten van zieke dieren b.v. gekke koeienziekte, zieke kippen en schapen waar mensen ook ziek van worden.
37
Vragen: wanneer is een dier vrij - zijn mens & dier hetzelfde – mag een mens beslissen over het leven van dieren? Dieren hebben net zoals mensen gevoel J.: zegt dat mensen mogen beslissen bij het offerfeest. Vraag: hebben mensen en dieren zelfde vrijheid? Veel dieren zitten in hokken. Vraag: is het nodig om vlees te eten? A.: groente en fruit is genoeg J.: vlees is lekker, maar niet nodig, drinken is wel nodig O.: drinken is echt nodig, vlees niet. Vraag: waarom eten zoveel mensen vlees als het niet echt nodig is? A.: eet nooit vlees L.: eet soms vlees Allemaal zijn ze het erover eens dat een mens geen vlees nodig heeft. Er is nu genoeg gepraat, kinderen worden onrustig, ze krijgen nog 1 opdracht ter afsluting. Ieder kind mag zelfstandig proberen onder woorden te brengen wanneer ze vlees eten en wanneer niet.
38
2.3.4. Les op basisschool de Springstok, 7 april 2011 Thema: Kiezen (Bron: boek klein maar dapper van Berrie Heesen) Kasper als ezel - deel 1 verhaal over de ezel (hier wordt het verhaal van de ezel van Buridanus verteld: De ezel van Buridanus staat op gelijke afstand tussen twee even grote balen hooi. Voor de hongerige ezel is er geen verschil tussen de ene en de andere baal en dus geen reden om de ene boven de andere te verkiezen. En zo sterft de arme ezel van de honger.) De vragen: - wanneer moet je kiezen? - Hoe vaak moet je op een dag kiezen? - Wanneer is het moeilijk om te kiezen? - Hoe komt het dat je soms niet kunt kiezen? - Als jij de ezel was zou je dan met de linker- of met de rechterstapel beginnen? - Denk je dat er ezels zijn die sterven omdat ze niet kunnen kiezen? - Denk je dat er wel eens mensen zijn doodgegaan omdat ze niet konden kiezen? Moeilijk of makkelijk kiezen? Het gaat er niet om dat je moet kiezen, het gaat erom dat je aangeeft of het volgens jou een makkelijke of een moeilijke keus is. Lijst maken met keuzevragen en door de kinderen laten invullen. Welke keuze en waarom of omdat. Vragen: Je mag een ijsje of je mag een boterham. Je mag in het weekend naar de bioscoop of je mag naar het strand. Je mag vanavond laat opblijven zonder ijsje of je moet naar bed, maar eerst krijg je een ijsje. Je mag een keer naar de dierentuin of een keer naar een pretpark. Je moet de tafel opruimen of je moet de vloer vegen. Je moet bij je vader gaan wonen of bij je moeder, want ze blijven niet samen wonen. Je mag kiezen tussen een broertje of een zusje erbij. Van de kinderen: ‘waarom schuift de ezel met zijn neus de twee stapels hooi niet op 1 hoop, dan heeft hij het probleem niet.’ Verder ging de les over het niet kunnen kiezen na een scheiding. Een kind ging huilen, omdat zij niet kon kiezen tussen haar moeder, hier in Amsterdam, en haar vader in Zeeland.
39
3. Uitwisseling Peetersschool en Springstok, 01-04-2011 Thema: Jezelf zijn?! (groep Gert-Jan en Daan), Verslag Carin Giesen Carin Giesen 1. Wat is belangrijk bij filosoferen? 2. Vertel iets over jezelf 3. Wat doe je graag? 4. In een handspiegeltje laten kijken: wat heb je gezien? Voorbeelden van antwoorden: “Ik zag dat ik mooi was” “Ik zag mijn neus” (of: mijn mond, gezicht, ogen, haar) “ik zag een meisje van 10 jaar” ‘Ik zag mijn tweelingbroer” (Mohammed) Vraag Gert-Jan: zag je jezelf of iemand anders? Van wie is het gezicht? Is het gezicht van jou als je in spiegel kijkt? Is het gezicht van de spiegel? Een kind: “dan heeft de spiegel veel gezichten”’ “Ik zie een mens” “Als je voor ’t eerst in de spiegel kijkt, denk je: he, ben ik dat?” Gert-Jan: Zijn er dingen die je niet of juist wel leuk vindt als je in de spiegel kijkt? Leuk vinden: “ik vind alles leuk, ben helemaal tevreden” “mijn ogen” “dat ik geen meisje ben”(dus blij dat hij een jongen is) (blij geen jongen of meisje te zijn wordt nog kort op doorgegaan met vb.) Ken je een moment waarop je niet jezelf bent? “Dus dat je je niet op je gemak voelt?” “als het niet klikt” (begeleider: wat bedoel je daarmee?) Wanneer voel je je niet op je gemak? “Als je dingen doet die jezelf niet wilt en toch doet” “Als je wordt uitgelachen:” Begeleider: kun je daar iets meer over vertellen? “Dan word ik verlegen” Wanneer ben je niet jezelf, andere voorbeelden? “Als ik boos ben”. Toelichting: iets doen wat je niet onder controle hebt Gespreksleider: Hoort verlegenheid, boosheid bij jezelf? Meerderheid kinderen: “het hoort bij je” “Ja, want als je geen emoties hebt, ben je saai” Begeleider: we zeggen wel eens: iemand is buiten zichzelf van woede/boosheid. Is dat wel buiten jezelf? “Van buiten heel boos, maar van binnen lief” “Sommige mensen hebben boos gezicht” “Sommige kinderen kijken altijd een beetje boos” Begeleider: Terugkomend op verlegenheid: wanneer ben je verlegen? (R.) “Bij een spreekbeurt, dan ben ik zenuwachtig” Begeleider: wat gebeurt er dan met je? R.: “geeft me onzeker gevoel”
40
Begeleider: we hebben het gehad over boosheid, verlegenheid, nu muziek. Hoort muziek bij je? “Muziek hoort eigenlijk niet bij je. Het is iets wat je leuk vindt of niet”. Mohammed: “Ik hou van rekenen” Begeleider: Vaak kun je het dan ook goed. Kun je zeggen dat als je iets goed kunt dat dat bij je hoort? “Als je iets heel leuk vindt, zit ’t in je bloed”. Wanneer ben je niet jezelf? “Als je gaat huilen ben je jezelf, als je huilen in houdt, ben je niet jezelf”. Uitdelen geel vel papier: Tekenen “dit ben ik’ en aankruisen welk rondje niet of wel bij je hoort (b.v. mijn voeten, iets dat ik erg lekker vindt, wat ik nog weet van gisteren, de school, mijn schaduw) en evt. aanvullen met eigen dingen. Enkele reacties: Achmed: “School is geen deel van mezelf.” Waarom? “Ik haat school”, “favoriete sport wel, is leuk”, “mijn vader hoort wel bij me”. Ela: “Mijn vader hoort niet bij me.” Mohammed: “Mijn bloed is mijn vaders bloed”. Ela: “Je kunt niet van iemand zijn”. Raphael: “Je vader hoort bij je, bv. de ogen van je vader hebben.” als je vader er niet was, was je niet geboren.” Ela: “Hij hoort wel bij je maar hij is niet van jou.” Marja: “Het is je vader en blijft je vader”. Bo: “Mijn lunch hoort bij me”. Begeleider: hoe bedoel je dat? Vertel eens? Bo: “Omdat ik het iedere ochtend klaar maak”. Marja: “wat niet bij me hoort is wat ik gisteren vergeten ben”. Ahmed: “wat niet bij me hoort is wat ik vanochtend heb gezegd.” ………: “Mijn stem op bandje hoort niet bij me”.
Filosoferen over “Kun je overal jezelf zijn?” Groep Joke Jongejan, Alice Weve, Verslag door Anita Joosstens Kun je overal jezelf zijn? Je zou denken dat deze vraag een grap is, maar nee, het is een serieuze vraag.
41
Onze theaterzaal was op 1 april een ontmoetingsplaats tussen kinderen van de Peetersschool en de Springstok en zij werden aan de hand genomen door Joke Jongejan, een echte filosofe en haar partner Gert Jan Wijnands, ook al een filosoof. Samen met een aantal gespreksleiders deden de volwassenen heel erg hun best om met de zesdegroepers na te denken en dat hardop te delen met elkaar. Het verschil tussen filosofie en geschiedenis? Geschiedenis kun je opzoeken, dat zijn echte gebeurtenissen. Filosofie is datgene dat men niet zomaar kan weten en dat in gesprek bekend wordt aan elkaar, even snel gezegd. Bij filosoferen zijn alle antwoorden goed. Op school is er vaak op vragen maar 1 antwoord mogelijk. Dus daar zaten dan vijf groepen kinderen met alle vijf twee volwassenen hun best te doen om te filosoferen volgens de regels. Jezelf voor stellen, vinger op steken en naar elkaar luisteren. Voor zoveel mensen in de ruimte was het best rustig en iedereen deed heel goed mee. Wat werd er allemaal gezegd? Er waren kinderen die na de vraag: “Wie ben je?”, opsomden waar zij gek op zijn. Bijvoorbeeld tomatensoep, roze, shoppen, schaatsen, dieren. Ben je waar je van houdt? Tja, das een moeilijke vraag? Er werd ook gezegd dat het belangrijk is om te zeggen dat je ergens een liefhebber van bent in de plaats van ik hou van… O, nou, daar moet ik even over nadenken hoor . In een groepje werd er nagedacht over, Ik ben of Ik was, hoort dat nog bij je, wat je was? Hoort dat bij je? Of niet meer? Wie weet daar iets over? Een aantal kinderen wist meteen wat zij daarop wilden antwoorden. Soms hoort het nog bij je, bijvoorbeeld je was een baby. Een huis waar je gewoond hebt. Hoort datgene nog bij je waar je geen herinnering over hebt. Nee, sommigen vonden dat zoiets niet meer bij je hoort. Of kijken in de spiegel, ik zie wel mezelf maar niet van binnen. Een iemand zei: ik kan niet mijn hersens zien in de spiegel, waar zit mijzelf? Ik kan niet naar binnenkijken. Is dat zo, of kan je misschien wel een beetje nadenken over jezelf van binnen, wie zal het zeggen? Een ander zei: Ik zie mijzelf niet, wel mijn handen, tenen, gezicht. Joke beweegt haar handen en vraagt: Is dit van mij? Waar zit jezelf? Hier, hier, overal!? Jezelf zijn is wie je bent, niet hoe je eruit ziet, Joke; heb je dat gehoord? Die spiegel kwam vaker terug in de gesprekken. Je kunt kijken in de spiegel en dan zie je oneindig veel keer jezelf. En ook ja, dat beeld vervaagt naar groen en uiteindelijk naar zwart. Wanneer ben ik mijzelf? De poes doet altijd een beetje hetzelfde, dat is haar ik. Mijn knuffel heeft een ik. Is dat zo? Ik voel dat ik mijzelf ben, dan voelt het fijn. Als ik dagdroom dan ben ik mijzelf. Als ik lach dan ben ik mijzelf. Nou, als ik mijzelf niet ben, is als ik voetbal, dat haat ik. Nu ben ik mijzelf, dat voel ik aan mijn instinct. Dan voel je je ook anders, fijn, als je jezelf bent. Als je gevoel te sterk wordt dan ben je eigenlijk ook uit jezelf. Wat een boel denkdingen hebben jullie gedaan! Wie hoort erbij je? Je huisdier, je broer of zus, je moeder? Zonder vrouwen zouden we niet bestaan ( zonder mannen wel dan?). De hond van opa en oma is dood, die hoort nog bij me. Je stem op een bandje, hoort die nog bij je? Is wel haar stem maar hoort niet meer bij haar, zei een meisje. Als ik dus iets vergeten ben, hoort het niet meer bij je. Als je vader je niet meer ziet, hoort ie nog wel bij je! Lieve kinderen, het is een mooie ochtend geweest met veel uitwisselingen en nadenken en heel veel zeggen en ook luisteren, hoe denken jullie nu over filosoferen, nu het alweer
42
een tijdje geleden is? Denken jullie nog wel eens aan wat er gezegd is en hoe denken jullie nu na over “Kan ik overal mijzelf zijn”? Vertel het maar aan je juf of meester, Joke en Gert Jan zouden dat vast heel leuk vinden om te horen.
Noot Op de Peetersschool en de Springstok is dezelfde serie lessen gegeven als op de Elout. In de Peetersschool waren de lessen opgezet rondom het thema: mannen en vrouwen: kunnen meisjes voetballen, kunnen jongens balletdanser zijn?
43
4. Filosoferen met het Amsterdams Lyceum in de Willem de Zwijgerkerk, Op 21 oktober kwamen er twee brugklassen van het Amsterdams Lyceum naar de Willem de Zwijgerkerk: een ‘s morgens en een ‘s middags. Deze dialoog vond plaats in samenwerking met de SOOZ, het wijkcentrum. Zij organiseerde een buurtweek voor de brugklassen om hen de buurt te leren kennen. Leerlingen gaan met de politie op pad, bezoeken de Valeriuskliniek en krijgen een excursie in het Vondelpark. Verleden jaar filosofeerden we met hen in het Buurthuis Olympus. Dit jaar was het wegens een activiteit onmogelijk. Daarom kwamen zij naar de Willem de Zwijgerkerk. Eerst gaf de predikant, Niek Scholte, een inleiding. Dat gebeurde ook in dialoogvorm, aan de hand van vragen als: wat zien jullie hier en wat voor soort kerk denken jullie dat dit is? Wat doen mensen in een kerk? Welke feesten worden hier gevierd? De leerlingen stelden vragen als: wat voor water gebruiken jullie om te dopen? En wanneer komt deel twee van de Bijbel uit? Na dit gesprek vertelde het oudste lid van de kerk, Co Wattel en een jongere, Anne Meta Gerritsen iets over de kerk. Hierna gingen we in drie groepen in dialoog aan de hand van het schema van Pieter Mostert. Geloof jij dat…..? Ik geloof dat….
Ik weet zeker dat…
….mijn jas aan de kapstok hangt ….apen ook vrienden maken ...Willem van Oranje door Balthasar Gerards vermoord is .....er een leven na de dood is ….iedereen graag gelukkig wil zijn …..God de wereld heeft geschapen …..straffen helpt
….God niet bestaat ….
44
Ik heb van….geleerd dat…
Ik vraag me af of…
Eerste gesprek geleid door Joke Jongejan Filosoferen is vragen over het leven proberen te beantwoorden. Met het schema praten we vooral over de kwestie of iedereen gelukkig wil zijn. Een leerling noemt Antonie Kamerling. Waarschijnlijk wilde hij niet gelukkig zijn, want hij heeft zelfmoord gepleegd. Maar is dat wel zo? Hij was niet gelukkig, maar misschien wilde hij wel gelukkig zijn. Een ander noemt het voorbeeld van leerlingen die zichzelf snijden. Zij zijn ook niet gelukkig. Maar willen zij niet gelukkig zijn? Ik besluit over iets anders te beginnen vanwege de privacy. Ik ken deze leerlingen niet en kan onmogelijk in een uurtje het over dit onderwerp hebben, terwijl je als gespreksleider de gevolgen niet kunt overzien. Gedeeld wordt dat ze niet geloven dat er een leven na de dood is. Iemand zegt: ‘je zou willen dat er een leven na de dood is, je hoopt dat.’ Op de puntjes heeft iemand ingevuld. Ik geloof dat iedereen een belangrijke rol in het leven speelt. Dat vinden we allemaal een mooie uitspraak. Er is een jongen die moslim is. Hij weet zeker dat God bestaat als maker van alles. De rest vindt de Godsbewijzen magertjes. God als maker van alles vinden ze nog de beste. Maar dan had hij het wel wat beter kunnen maken. Waarom zijn er dan arme mensen? Het laatste bewijs begrijpen ze niet helemaal. Zijn alle mensen goed? Er zijn ook slechte mensen.
Verslag van Anne-Meta Gerritsen Het gesprek verliep goed. Iedereen kreeg voldoende spreek beurten en de tieners waren betrokken bij het onderwerp én bij de reacties van de ander. Vooraf aan het gesprek werd gezegd dat je in de filosofie alles mag zeggen en dat we elkaar laten uitpraten. Dit maakte dat de scholieren zich in een veilige omgeving waanden en dus hun mond open durfden te doen. De groep kreeg de kans zelf denksprongen te maken, onder begeleiding van de gespreksleider. Op een gegeven moment ging het gesprek over 'vertrouwen', of je Erwin Kroll meer zou vertrouwen, m.b.t. het weer, dan bijvoorbeeld de gespreksleider. Ja, de scholieren zouden Erwin Kroll meer vertrouwen. Maar, merkte een meisje op, Erwin Kroll leest zijn tekst wel op van een monitor - wie heeft die tekst eigenlijk geschreven? Bij deze vraag werd wel even stil gestaan, net zoals bij de gedachte of je de gespreksleider zou vertrouwen wanneer hij precies dezelfde tekst zou voorlezen.
45
Filosoferen met kinderen in de kerk, 21-10-2010 Gesprek geleid door Joke Jongejan Om elkaar een beetje te leren kennen, wordt er eerst een voorstelronde gedaan: ‘Wat is je naam en waar woon je?’ Joke vraagt of de kinderen weten wat filosofie is. Een aantal antwoorden van de kinderen: ‘Praten over hoe je het leven ziet’ ‘Praten over verleden en toekomst’ ‘Praten over vragen waarvan je op google niet de antwoorden kunt opzoeken’ De kinderen vragen zich af of je op filosofische vragen eigenlijk wel antwoord kan krijgen. Joke vertelt aan de groep, dat we het gaan hebben over ‘geloven’. Eerst wil ze graag wat dieper ingaan op wat ‘beloven’ is. ‘Heeft iemand van jullie wel eens iemand wat beloofd?’ Ja! Joke: ‘Ik geef jullie morgen allemaal €100 geloven jullie dat?’ Nee!, antwoordden de kinderen. Joke vraagt aan de kinderen wanneer je iemand dan wel gelooft: ‘Ik moet een reden hebben om iets te kunnen geloven’ ‘Iets moet waarschijnlijk zijn, wil ik het kunnen geloven’ Ik geloof iemand, zoals de weerman. Hij heeft ervoor geleerd’ Joke laat de kinderen het eerste stencil invullen:’Ik geloof dat/Ik vraag mij af of…’. Een paar antwoorden van de kinderen: ‘Ik geloof dat apen vrienden maken, want mensen doen dat ook’ ‘ik heb het zelf gezien op Animal Planet. Joke: ‘Doen kanariepietjes dat dan ook?’. ’Nee, want die zijn niet zo geëvolueerd’. ‘Ik weet zeker dat er leven na de dood is, want dat is mijn geloof (Islam). Ik geloof in mijn geloof, dus ik weet het zeker’. Een meisje zei op de hierboven genoemde stelling: ‘Niets bestaat volgens mij niet, zwart is ook iets’, ‘niets is niks’. ‘Iedereen wil gelukkig zijn, behalve mensen die zichzelf snijden’. Kinderen vonden dat er wat aan het schema ontbrak, namelijk: ‘Ik geloof niet dat…’. ‘Ik weet het pas zeker als ik het met mijn eigen ogen heb gezien; eerst zien dan geloven’. Joke: ‘Hoe zit het dan met geschiedkundige gebeurtenissen? Die kan je zelf niet zien, maar die zijn wel gebeurd. Wat is het verschil tussen geschiedkundige gebeurtenissen en de Bijbel? Antwoord hierop vanuit de kinderen bleef een beetje vaag… Helpt straffen? ‘Het hangt van de straf af…de straf moet streng zijn’. ‘Door straf, wil ik wraak nemen’. ‘Je moet de straf wel erg vinden’. ‘God bestaat niet, vanwege de evolutieleer’. ‘Als ik in een vliegtuig door de wolken ga, dan zie ik ook geen God’. ‘Ik vraag me af of God bestaat, want er is geen bewijs’. ‘Maar sommige dingen die je niet kan zien, zijn er toch ook?’ ‘Zoals liefde’. ‘Mijn ouders hebben het mij niet aangeleerd, dus ik geloof niet’. Joke deelt het tweede stencil uit… ‘God is de maker’, wat vinden de kinderen hiervan? Joke zegt dat alles wel ‘knap’ in elkaar zit. Sommige kinderen geven aan het hiermee niet eens te zijn: ‘Sommige mensen zijn zwervers, dus de wereld zit niet ‘knap’ in elkaar’. ‘Wie heeft de wereld in elkaar gezet?’ ‘De mensen zelf. Bijvoorbeeld de huizen hebben de mensen zelf gebouwd, niet God’. ‘Is God de baas?’ ‘Het is een rommeltje, er is kredietcrises’, daarom vindt een kind dit geen goed argument. ‘God is het goede’. De kinderen vinden dit maar een moeilijke stelling om te begrijpen.
46
Wat vonden de kinderen van de filosofeersessie? Saai Boeiend Soms wel grappig Leuk om te weten wat anderen zeggen Leuker dan ik had gedacht, dacht dat het saaier was Socratische gespreksvoering, Protestantse Diaconie, Willem de Zwijger Kerk, 21-10-2010 Aanwezig: Gespreksleider Daan Vunderink (D), Lid v/d kerk Co…, Negen 1 e klas leerlingen (l) van Amsterdams Lyceum met lerares, notulist Clara ten Have Onderwerp: Beloven geloven Inleiding: Daan vertelt iets over Socrates. Opdracht formulier 1, invullen: ‘Geloof jij dat?’ 1. Het Amsterdams Lyceum aan het Valeriusplein ligt? L: Ik weet het zeker, we hebben het gezien. 2. Apen vrienden maken? L. weet het zeker, ik heb het gezien. L: vraag het mij af, ze praten niet, maar door testen weten we al veel over ze. L: misschien hebben ze apentaal. D: genoeg over gezegd? Dan gaan we door. 3. Willem de Zwijger is vermoord? L: dit hebben we geleerd. D: Socrates zou de moeilijke vraag stellen: hoe heb je dat geleerd? L: van de juf en die heeft er voor geleerd. D: vat samen, daarna: is het wel goede argumentatie, dat je het geleerd hebt? L……D: geschiedenis kan verdraaid worden, waarom gebeurt dat? L: schaamte of om te zorgen dat de bevolking niet in opstand komt. D: in welk verleden van Nederland? L: Bij WOII, de slavernij en Nederlands Indië. 4. Is er leven na de dood? L: niemand gelooft dat, dat weten ze zeker. L. denkt dat ’t niet zo is, als je dood bent, ben je dood. D: als iets je niet duidelijk is kan je elkaar vragen stellen. L: we hebben geen bewijs. Als iemand zegt dat hij het heeft meegemaakt dan kan hij liegen. L: je wilt ’t wel weten maar je wilt niet dood. L: ik heb geleerd van opa en oma dat het waar is, maar ik weet het niet zeker. Co: er is het eeuwige leven met God. L: omdat u in God gelooft? Co: er is een verband. Lerares: heeft u er wel eens over getwijfeld? Co: de vastheid van het geloof laat mij het zeker weten. L: gelooft u er in? D: ik weet het niet zeker, maar hoop het wel. Ll: beamen dit. 5. Wil iedereen gelukkig zijn? L. vraagt zich af, ik wil het wel, maar misschien anderen niet. L: ik denk dat iedereen het wil, maar dat het niet iedereen lukt door gebeurtenissen. D: heeft iemand een voorbeeld van iemand die het niet wilt? L: mensen die zichzelf snijden. L: misschien worden degene daar gelukkig van. 6. God bestaat! L. vraagt ’t zich af, er waren geen mensen bij. Als ze er wel bij waren kunnen ze dat verzinnen. L: de evolutie theorie laat zien dat het niet waar is, die is onderzocht. L: maar als je heel gelovig bent weet je het zeker. L: ik geloof in de wetenschap, dus ik geloof dit niet. 7. God bestaat niet. L: ik vraag het mij af, ik heb geleerd dat ’t zo is, maar ik weet ’t niet zeker. L: de verhalen zijn zo oud, misschien heeft iemand het verzonnen.
47
Opdracht 2: ‘Kan je bewijzen dat’. 1. God is het begin. Ll: algemeen zwak bewijs. D: lig dat eens toe? L: het hangt af van wat je gelooft. L: ik geloof het niet, omdat ik in de evolutie theorie geloof. Die is logischer. L: waarom zou ’t niet tot in het oneindige doorgaan? L; maar God heeft een einde. Co: God is niet oneindig. D: het begrip oneindig is een moeilijk begrip voor ons. 2. God is de maker. D: hij is een soort master mind, omdat het zo moeilijk is. L: het is een goed argument maar ik geloof er niet in. L: waarom zou het God moeten zijn, en geen explosie of zo. L: makkelijk om te zeggen dat het God is. D: wat vindt Co er van? Co: al het ingewikkelde komt tot een bepaald punt. Een macht moet dat leiden dat gevoel heb je. D: geen God maar een algemeen hogere macht. Co: niemand spreekt dit af. 3. God is de baas. L: slaat nergens op. Er is niemand die naar beneden komt om te zeggen of je iets goed doet of niet, zoals een politieagent. D: dat iemand de baas moet zijn brengen jullie in verband met de politie? L: je bent de baas over je zelf. D: kan je dan alles doen wat je wilt. L: nee, maar je mag zelf beslissen of je gelooft. D. nodigt de anderen uit om vragen te stellen. L: zijn er grenzen in de baas over jezelf zijn, als je niet gelooft? L: ja, maar die grenzen moet je jezelf stellen. 4.God is het goede. L: je kunt het geloven maar ik doe dat niet. L. vind het heel lief als je zo leeft, maar hij gelooft het zelf niet. L: iedereen die gelooft vindt dat hij het goede en positieve uit zichzelf moet halen. Fijn dat mensen dat vinden. L: ik had eerst een 1 maar na de argumenten geef ik het een 5, het is een goed bewijs. L: maar als goed niet bestaat hadden die mensen het goede uit iets anders gehaald. Het hoeft niet door God te gebeuren. D: constateert, we worden moe. Ik heb nog een vraag: waar moet bewijs aan voldoen om het te accepteren? L: in deze opdracht moeten ze het makkelijker verwoorden voor onze leeftijd. Omdat het over God gaat moet er meer onderzoek gedaan worden en meer actueel gemaakt worden. J: waarom zoekt de kerk naar bewijzen? Geloven is gewoon geloven. D: het staat haaks op elkaar.
48
Bijlage Overzicht lessen Schooljaar2010 eerste helft 1. Springstok data
tijd
locatie
thema
5 januari
13.00 uur
Springstok
Kiezen
12 januari
13.00 uur
Springstok
Wat is een droombaan
19 januari
13.00 uur
Springstok
26 januari
13.00 uur
Springstok
Haïti Wat moet je kunnen als reddingswerker
3 februari
13.00 uur
Springstok
Wat is vertrouwen
10 februari
13.00 uur
Springstok
17 februari
13.00 uur
Springstok
Wat is zelfvertrouwen Wat is recht (Koopman van Venetië)
24 februari
13.00 uur
Springstok
Mensen sorteren
2 maart
13.00 uur
Springstok
Orrlog en Vrede
16 maart
13.00 uur
Springstok
Graancirkels
23 maart
13.00 uur
Springstok
30 maart
13.00 uur
Springstok
Geven Wat is het verschil tussen mens en dier
8 april
13.00 uur
Springstok
Sorteren en indelen
15 april
13.00 uur
Springstok
Vooroordelen
29 april
13.00 uur
Springstok
20 mei
13.00 uur
Springstok
4 mei herdenking Vlinder bedreigd door houtkap
3 juni
13.00 uur
Springstok
Geweld
10 juni
13.00 uur
Springstok
Wat is filosofie
1 juli
13.00 uur
Springstok
Vakantie
10 juli
13.00 uur
Springstok
Verkiezingen
16 juli
13.00 uur
Springstok
Slavernij
49
opmerkingen
Kinderen gingen mee met herdenking
Schooljaar 2010 tweede helft 2. Elout 2 november
9.00 uur
Elout
filosofie®els
groep 6
11 november
9.00 uur
Elout
sorteren&indelen
18 november
9.00 uur
Elout
vriendschap
23 november
9.00 uur
Elout
homosexualiteit
30 november
9.00 uur
Elout
is iedereen gelijk
7 december
9.00 uur
Elout
Koopman van Venetië
4 november
13.00 uur
de Springstok
dag v.d. dialoog
groep 7-8
11 november
13.00 uur
de Springstok
vriendschap
voorb.les
18 november
13.00 uur
de Springstok
homosexualiteit
met P. v.Maaren
25 november
13.00 uur
de Springstok
is iedereen gelijk
2 december
13.00 uur
de Springstok
bestaat Sinterklaas
9 december
13.00 uur
de Springstok
liegen
16 december
13.00 uur
de Springstok
oorlog en vrede
9.00 en 13.00
Amsterdams Lyceum
religie
Buurtweek school Willem de Zwijgerkerk
7 januari
11.00 uur
Peetersschool
filosofie®els
groep 6
21 januari
11.00 uur
Peetersschool
vlees
4 februari
11.00 uur
Peetersschool
11 maart
11.00 uur
Peetersschool
25 maart
11.00 uur
Peetersschool
sorteren&indelen Vrijheid van meningsuiting(mag je zeggen wat je denkt) kunnen meisjes voetballen
6. Uitwisseling 1 april
9-12 uur
de Springstok
kun je overal jezelf zijn
met P.v.Maaren
3. Springstok
4.Brugklassen 21 oktober Schooljaar 2011 5. Peetersschool
50
uitwisseling
en de Peetersschool 7. Springstok 2011 6 januari
13.00 uur
de Springstok
respect
13 januari
13.00 uur
de Springstok
vrijheid
20 januari
13.00 uur
de Springstok
klimaat
27 januari
13.00 uur
de Springstok
sorteren&indelen
3 februari
13.00 uur
de Springstok
filosoferen®els
10 februari
13.00 uur
de Springstok
voor de domste
17 februari
13.00 uur
de Springstok
naar school
3 maart
13.00 uur
de Springstok
filosoferen®els
10 maart
13.00 uur
de Springstok
pesten les 1
17 maart
13.00 uur
de Springstok
24 maart
13.00 uur
de Springstok
31 maart
13.00 uur
de Springstok
pesten les 2 kunnen meisjes voetballen omnivoren en het milieu
7 april
13.00 uur
de Springstok
kiezen
14 april
13.00 uur
de Springstok
vrienden
21 april
13.00 uur
de Springstok
anders zijn
28 april
13.00 uur
de Springstok
liegen?
51
groep 6
groep 5