Collegevoorstel
Implementatieplan experimenten Burgers aan Zet “Als je het spel niet speelt, zul je nooit winnen”
Werkgroep Burgers aan Zet 24-11-2008
Inhoudsopgave Implementatieplan ...........................................................................................................4 1 Bewoners als eigenaars van de wijk: twee experimenten ............................................4 1.1 Aanleiding ........................................................................................................4 1.2 Overeenkomsten en verschillen tussen de experimenten .........................................5 1.3 Leeswijzer ........................................................................................................6 1.4 Aanpak experimenten op hoofdlijnen ....................................................................6 2 Experiment 1: ‘De beste ideeën van de buurt’ ...........................................................7 3 Experiment 2: ‘Samen de wijkbegroting maken’ ........................................................8 4 Resultaat .............................................................................................................9 5 Uitgangspunten ....................................................................................................9 6 Kaders ..............................................................................................................10 7 Communicatie ....................................................................................................11 7.1 Communicatiedoelstellingen en –doelgroepen ......................................................11 7.2 Zes uitgangspunten voor de communicatie..........................................................12 8 Organisatie en financiën.......................................................................................13 8.1 Omvang buurtbudgetten in experiment 1 en 2 .....................................................13 8.2 Interne organisatie...........................................................................................13 8.3 Proceskosten ..................................................................................................14 8.4 Dekking .........................................................................................................16 9 Risicoparagraaf...................................................................................................17 10 Tot slot: ondersteuning en verknoping ...................................................................20 Bijlagen ..........................................................................................................................1 Bijlage 1: Experimenten Burgers aan Zet als onderdeel van Leertraject Dordtse Aanpak...........2 Bijlage 2: Het instrument wijkbudgetten en de twee experimenten.......................................5 2.1 Inleiding...........................................................................................................5 2.2 Wijkbudget en budgetbestedingsrecht als instrumenten ..........................................5 2.3 Verschillen tussen de twee experimenten .............................................................6 Bijlage 3: Aanpak experiment 1 ......................................................................................9 3.1 Samenvatting experiment 1: wat en waar.............................................................9 3.2 Fasegewijze uitwerking ......................................................................................9 3.3 Budget ..........................................................................................................15 3.4 Demografische gegevens..................................................................................15 Bijlage 4: Aanpak experiment 2 ....................................................................................17 4.1 Samenvatting experiment 2: wat en waar? .........................................................17 4.2 Fasegewijze uitwerking ....................................................................................17 4.3 Budget ..........................................................................................................22 4.4 Demografische gegevens..................................................................................22 4.5 Burgerschapsstijlen in Stadspolders....................................................................22 Bijlage 5: Monitoring en evaluatie .................................................................................24 5.1 Wat? .............................................................................................................24 5.2 Wie? .............................................................................................................25 Bijlage 6: Communicatiestrategie ..................................................................................26 6.1 Communicatiedoelstelling Burgers aan Zet ..........................................................26 6.2 Communicatiedoelgroepen................................................................................26 6.3 Samen optrekken met de diverse partners...........................................................28 6.4 Belangrijke elementen voor een permanente en effectieve communicatie met de buurten ..................................................................................................................29 6.5 Communicatie in fasen, vooral bij experiment 2 ...................................................30 6.6 Interne communicatie ......................................................................................31 6.7 Doelgroepgerichte benadering: gebruik van de burgerschapsstijlen..........................33 Bijlage 7: Uitwerking capaciteit en financiën ...................................................................39 7.1 Experiment 1 ..................................................................................................39 7.2 Experiment 2 ..................................................................................................42 Bijlage 8: Werkgroep Burgers aan Zet ............................................................................45
2
8.1 Werkgroep .....................................................................................................45 8.2 Opdracht Werkgroep........................................................................................45 Bijlage 9: Bronnenlijst..................................................................................................47
3
Implementatieplan 1
Bewoners als eigenaars van de wijk: twee experimenten
1.1
Aanleiding
Dit implementatieplan is een uitwerking van één van de onderdelen van de notitie ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging: Burgers aan Zet!’ (raadsbesluit, 10 juni 2008). Onderwerp van het plan vormen twee experimenten met vormen van burgerinitiatieven die verder gaan dan wat tot nu toe in Dordrecht (en deels ook elders in het land!) bekend is. Dit plan geeft daarmee ook handen en voeten aan de ‘motie wijkbudgetten’ die de PvdA bij de begrotingsbehandeling van 2008 heeft ingebracht. Centraal staat ‘meer aan burgers zelf overlaten’: het verleggen van invloed en verantwoordelijkheid van de gemeente naar burgers, daar waar het de eigen leefomgeving betreft. Dit vraagt ruimte in inhoud (waarover mogen burgers beslissen?) die gepaard gaat met ruimte in financiën (met welk budget kunnen burgers invulling geven aan hun beslissingen?). Het instrument wijkbudgetten is bij uitstek geschikt om hier ervaring mee op te doen. We starten hiertoe twee experimenten met wijkbudgetten, uit te voeren vanaf eind 2008. De experimenten worden tussentijds gemonitord en achteraf geëvalueerd. Daarna wordt besloten of en hoe de bredere participatie in de wijken gemeentebreed wordt ingevoerd. We experimenteren op twee manieren: 1. bewoners bepalen welke extra activiteiten ze willen uitvoeren in hun wijk. Bewoners krijgen daarvoor zeggenschap over een wijkbudget, bestaande uit samengevoegde flexibele wijkbudgetten; 2. bewoners bepalen welke reguliere activiteiten (onderhoud, beheer, investeringen) uitgevoerd worden in de wijk (en – de consequentie van budgetbeperkingen – welke dus ook niet). Bewoners stellen zelf prioriteiten bij de aanwending van reguliere middelen voor de wijk en maken een integrale afweging. Meer zeggenschap voor burgers krijgt brede bestuurlijke en politieke aandacht Wijkgericht werken richt zich in (middel)grote gemeenten steeds meer op participatie van en samenwerking met bewoners bij het verbeteren van de eigen leefomgeving. Uit het onderzoek van Nicis Institute (2007) blijkt dat bijna 80% van de betrokken lokale bestuurders en politici meent dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen méér bij burgers moet liggen. Meer dan de helft van de gemeentebesturen ziet daarbij voor zichzelf een actieve rol en meent dat ze burgers meer dan nu moeten betrekken bij het maken en uitvoeren van het beleid.1
1
Onderzoek van Nicis Institute, december 2007, zie www.nicis.nl.
4
1.2
Overeenkomsten en verschillen tussen de experimenten
Beide experimenten zijn gericht op het ontwikkelen van eigen verantwoordelijkheid en initiatiefkracht van bewoners als eigenaar van hun buurt. Bewoners komen met voorstellen; bewoners beslissen wat de beste voorstellen zijn voor de wijk; bewoners nemen een rol bij de uitvoering van de voorstellen. Extra uitdaging is ‘brede participatie’. In de experimenten streven we ernaar óók doelgroepen te betrekken waarvan bekend is dat ze minder vaak of minder intensief betrokken zijn bij participatieve projecten. Differentiatie naar doelgroepen met hun specifieke burgerschapsstijl is een voorwaarde om ook de moeilijk bereikbaren te betrekken bij het beleidsproces.2 Differentiatie vindt ook plaats langs de lijn van bekende ‘moeilijk bereikbare doelgroepen’ als allochtonen, ouderen en jeugd/jongeren. Tot zover de overeenkomsten; tabel 1.1 geeft de belangrijkste verschillen weer.
Wat? Waar? Wanneer?
Financiën?
Experimenteel?
Experiment 1: ‘De beste ideeën van de buurt’ Ondersteunen keuzevrijheid bewoners bij extra initiatieven. Buurt rond Prins Bernhardstraat (West, Nieuw Krispijn), ruim 1.800 inwoners. • Start: december 2008 (z.s.m. na raadsbehandeling) • Keuzeproces afgerond: voor zomer 2009 • Uitvoering: vanaf zomer, zo veel mogelijk eind 2009 afgerond • Evaluatie proces en uitvoering: eind 2009
Samenvoegen van bestaande flexibele wijkbudgetten van de sectoren (o.a. uit ’Buurtbeheer’, ‘Samen de buurt mooier maken’, wijkveiligheidsinitatieven en Campagnebudget. Dit wordt aangevuld met het budget Bewonersinitatieven vanuit het rijk. Bestaat deels in Dordrecht en andere steden. Nieuw: budget en beslissingsbevoegdheid bij wijk i.p.v. gemeente. Samenvoegen van budgetten van sectoren; geen aparte criteria voor toekenning.
Experiment 2: ‘Samen werken aan de buurtbegroting’ Ondersteunen integrale afweging bewoners over reguliere activiteiten. Buurt Stadspolder (Oost, Stadspolders), ruim 9.000 inwoners. • Start: maart 2009. Dit maakt het mogelijk om, met name m.b.t. ‘brede participatie’, gebruik te maken van de ervaringen van experiment 1 • Afwegingsproces afgerond: herfst 2009 • Uitvoering: vanaf herfst, zo veel mogelijk in 2009, werkt door in uitvoering 2010 en 2011 • Evaluatie proces: eind 2009/begin 2010 • Evaluatie uitvoering: in de loop van 2010 Samenvoegen van reguliere middelen van de sectoren (voor onderhoud, beheer en investeringen).
Nieuw voor Dordrecht, (beperkte) ervaringen in binnen- en buitenland (Latijns-Amerika).
Tabel 1.1: vergelijking experiment 1 en 2 op hoofdlijnen
2 De burgerschapsstijlen die bureau Motivaction onderscheidt vormen de basis van de gedifferentieerde doelgroepbenadering. Deze zijn in de nota Communicatie bij de Dordtse Aanpak in de wijken van de afdeling Communicatie doorvertaald naar de Dordtse inwoners. Deze stijlen brengen differentiatie aan in de doelgroepen voor participatie en geven houvast bij de communicatie met inwoners. Zie onder andere de notitie bij het raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de Verlenging: Burgers aan Zet, april 2008, p. 9 en 10.
5
1.3
Leeswijzer
Dit implementatieplan beschrijft de aanpak voor de uitvoering van twee experimenten in het kader van de doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak op hoofdlijnen in paragraaf 2 en 3. We benoemen het beoogde resultaat in paragraaf 4. Uitgangspunten en kaders komen in paragraaf 5 en 6 aan de orde, de kern van de communicatiestrategie in paragraaf 7 en organisatie en financiën in paragraaf 8. Paragraaf 9 vormt de risicoparagraaf. De notitie sluit in paragraaf 10 af met een korte doorkijk naar kansen voor kennisdeling en het organiseren van brede betrokkenheid. De hoofdtekst van het plan, paragraaf 1 tot en met 10, is zelfstandig leesbaar. Alle uitwerking, verfijning en toelichting is opgenomen in de bijlagen. Op diverse plaatsen in de hoofdtekst wordt verwezen naar relevante bijlagen. Een samenvatting is los van dit plan beschikbaar.
1.4
Aanpak experimenten op hoofdlijnen
Het wijkbudget, als middel om te experimenteren met het verleggen van keuzevrijheid en beleidsruimte van bínnen naar búiten, wordt in experimenten als volgt ingezet. In experiment 1 staat het wijkbudget als financieringsbron voor extra initiatieven centraal. Een deel van de bestaande (nu nog gescheiden) flexibele budgetten wordt samengevoegd tot een substantieel bedrag waarmee bewoners uit de buurt rond de Prins Bernhardstraat activiteiten die zij belangrijk vinden kunnen financieren. De volledige beslissingsbevoegdheid voor dit samengevoegde budget ligt bij de bewoners. Dit gaat als volgt: de gemeente voert campagne om het buurtbudget bekend te maken en roept bewoners op om met ideeën en voorstellen te komen. Bewoners presenteren hun voorstellen aan elkaar en beoordelen die (zelf) aan de hand van hun eigen (van tevoren vastgestelde) criteria. Organisaties en instellingen in de wijk, inclusief de gemeente, werken de voorstellen zo nodig uit. Bewoners maken de keuze voor de uit te voeren voorstellen. Vervolgens stellen de bewoners, met ondersteuning vanuit de gemeente, een uitvoeringsplan op. De gemeente financiert de uitvoering, evalueert en bepaalt de inzet voor een volgende ronde. Bij dit experiment zijn extra middelen beschikbaar voor het gebied. De looptijd van experiment is één jaar (heel 2009). De uitvoering van de gekozen voorstellen vindt zo veel mogelijk ook in dit jaar plaats. Tussentijds vindt monitoring plaats en eind 2009 wordt het experiment geëvalueerd, op zowel feitelijke uitkomsten (inhoud) als proces. In experiment 2 staat het wijkbudget als afwegingskader centraal: bewoners bepalen met elkaar de besteding van budgetten voor regulier onderhoud en beheer. Er komen geen middelen bij voor de buurt, maar bestaande middelen kunnen op een andere manier verdeeld worden over diensten en producten. Bewoners maken met andere woorden hun eigen ‘buurtbegroting’. Budgetten uit diverse sectoren worden samengevoegd. Dit geldt alleen voor dát deel van het budget dat niet nodig is om de minimale kwaliteit van de leefomgeving te garanderen. De gemeente geeft bekendheid aan het experiment en schetst de keuzes voor investeringen, onderhoud en beheer in de wijk (herinrichting van een straat, een project gericht op participatie door ouderen, invoering van buurtpreventie etc.). Het gaat uitsluitend om besteding van middelen boven een minimum niveau. De gemeente schetst per keuze de kosten en consequenties. Bewoners bepalen wat zij belangrijk vinden en maken gezamenlijk de keuzes binnen de ruimte die het reguliere budget biedt. Dit betekent in de praktijk keuzes om méér of juist minder te doen dan de huidige situatie in de wijk. De gemeente werkt de keuzes uit en is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering. De looptijd van het experiment is één jaar (vanaf voorjaar 2009). Na dit jaar wordt het proces geëvalueerd. De nieuwe buurtbegroting geldt voor nog twee jaar (2010 – 2011); in deze periode vindt ook de evaluatie op inhoudelijk niveau plaats.
6
2
dec. 2008 – jan. 2009
Experiment 1: ‘De beste ideeën van de buurt’
Fase 1: Experiment bekend maken
Bewoners en partners in de wijk horen over het experiment: opzet, doel, (on)mogelijkheden, planning etc. Bewoners en partners in de wijk enthousiasmeren elkaar, eerste ideeën gaan leven. • •
jan. – feb. 2009
Fase 2: Ideeën genereren
Bewoners bedenken ideeën op hoofdlijnen, leggen deze voor aan elkaar (voor steun) en aan partners en de gemeente (voor advies en verbetervoorstellen). Bewoners bespreken hoe ze uit alle ideeën voorstellen kiezen die werkelijk uitgevoerd gaan worden (opzet fase 4, verkiezingen). • •
mrt. 2009
Fase 3: Ideeën uitwerken
Fase 4: Verkiezing
• •
Fase 5: Uitvoering
Fase 6: Afronding en evaluatie
reguliere communicatiekanalen t.b.v. bekendheid verkiezingsavond (vooraf) en terugkoppeling winnende ideeën (achteraf) bijeenkomst(en): ‘verkiezingsavond’/’verkiezingsmarathon’ aanvullende communicatie: extra aandacht voor winnende ideeën
Indieners van winnende ideeën maken met de gemeente (en partners) een uitvoeringsplan. Bewoners spelen grote rol bij de uitvoering van ideeën. De gemeente financiert de uitvoering. • •
eind 2009
reguliere communicatiemiddelen: regelmatige updates aanvullende communicatie t.b.v. ideeën bundelen en verspreiden ‘keukentafelgesprekken’ en bijeenkomsten t.b.v. uitwerken ideeën bijeenkomst(en): bijv. een ‘straatdebat’ tussen indieners van ideeën
Bewoners presenteren ideeën aan elkaar. Bewoners stemmen op ideeën. De ‘beste ideeën van de buurt’ kiezen bewoners volgens de criteria die ze daarvoor in fase 2 hebben opgesteld. De gemeente ondersteunt de verkiezing. •
zomer 2009
reguliere communicatiemiddelen: oproep ideeën, binnengekomen ideeën in buurt verspreiden aanvullende communicatie, bijeenkomsten: oproep ideeën, toelichting proces, advies, vragen
Bewoners werken ideeën uit. Bewoners krijgen waar gewenst ondersteuning van deskundigen (gemeente, partners) bij de uitwerking. Definitieve ideeën zijn vormvrij, maar moet t.b.v. vergelijkbaarheid enkele standaardelementen bevatten. • • • •
april 2009
reguliere communicatiemiddelen: werken aan ontvankelijkheid voor gemeentelijke communicatie, bekendheid creëren, enthousiasmeren (extern én intern) aanvullende communicatie: extra aandacht genereren
reguliere communicatiekanalen om voortgang zichtbaar te maken aanvullende communicatie: extra aandacht om ‘successen te vieren’
Bewoners, gemeente en partners evalueren procesverloop en resultaat. (N.B.: ook tussentijds wordt geëvalueerd.) Gemeente formuleert voorstel over het vervolg (evt. verbreden experiment/borging lessen). • •
Evaluatie: bijeenkomsten enquête e.d. onder bewoners, gemeente en partners reguliere communicatiekanalen: werken aan continu contact met de buurt: netwerken gevoed door experiment behouden en versterken
7
3
jan. – mei 2009
Experiment 2: ‘Samen de wijkbegroting maken’
Fase 0: Voorbereiding
Ambtelijk betrokkenen, bewoners(organisaties), professionele partners en (in overleg) wethouder en raadsleden vormen een voorbereidingsgroep. Deze groep maakt afspraken over rol en taakverdeling, verantwoordelijkheden, inzet etc. en verkent ‘minimumnormen’ voor de uitvoering. De groep wint advies in bij externe deskundigen. Resultaat is een samenwerkingsovereenkomst tussen alle partners. •
mei – juli 2009
sept. 2009
Fase 1: Verkenning en bekendheid experiment
Fase 2: Keuzes op tafel!
Alle bewoners horen meer over het experiment: opzet, doel, (on)mogelijkheden, planning etc. Bewoners worden aangemoedigd om deel te nemen. Bewoners en partners in de wijk enthousiasmeren elkaar. Er wordt gewerkt aan een verkenning in de buurt: lopende projecten, ervaringen uit het verleden, vragen en problemen. • •
Fase 3: Begrotingsspel
vanaf nov. 2009 (door in 2010)
eind 2009
Fase 4: De definitieve begroting: stemmen
Fase 5: Uitvoering
Fase 6: Procesevaluatie
waar mogelijk aansluiten bij reguliere communicatiekanalen in de buurt aanvullende communicatie t.b.v. voorleggen van keuzes, bijv. een ‘keuzemarkt’
Bewoners kunnen, ieder voor zich, de producten en diensten van hun voorkeur ‘inkopen’. Alle ‘boodschappenlijstjes’ worden samengevoegd en geven de spanning weer: niet alle wensen kunnen binnen het beschikbare budget ingewilligd worden. Bewoners gaan hierover met elkaar in gesprek: hoe maken we uit alle wensen de buurtbegroting? • •
nov. 2009
waar mogelijk aansluiten bij reguliere communicatiekanalen in de buurt aanvullende communicatie t.b.v. verkenning en brede kennismaking
Bewoners krijgen een breed keuzepalet aan mogelijke investeringen in de buurt voorgelegd. Ambtelijk betrokkenen geven de bijbehorende kosten aan. Bewoners zien dat dit keuzes vraagt: niet alle wensen kunnen worden gehonoreerd. Bewoners raken in gesprek over de voorliggende keuzes. • •
okt. 2009
n.b.: wijzigingen in de aanpak zijn mogelijk op basis van de afspraken van de voorbereidingsgroep
reguliere communicatiekanalen t.b.v. bekendheid begrotingsspel begrotingsspel (keuzes aangeven en argumenten uitwisselen) kan fysiek en/of virtueel: mogelijkheden voor e-participatie
Na het debat, de uitwisseling van standpunten en argumenten over de besteding van het budget, maken bewoners de definitieve begroting.
Gemeente, partners en waar mogelijk bewoners concretiseren de plannen en brengen de buurtbegroting tot uitvoering. Bewoners houden een oogje in het zeil: ze zijn ‘controleurs’ bij de uitvoering.
Bewoners, gemeente en partners evalueren procesverloop en resultaat. (N.B.: ook tussentijds wordt geëvalueerd. Inhoudelijke evaluatie pas mogelijk in loop 2010.) Gemeente formuleert voorstel over het vervolg (evt. verbreden experiment/borging lessen). • •
evaluatie: bijeenkomsten enquête e.d. onder bewoners, gemeente en partners reguliere communicatiekanalen: werken aan continu contact met de buurt: netwerken gevoed door experiment behouden en versterken
8
4
Resultaat
Ervaringen met soortgelijke experimenten in andere steden geven zicht op het type ideeën dat binnen de kaders valt en de meeste stemmen uit buurt of wijk oplevert. Enerzijds gaat het om fysieke plannen, zoals het verbeteren van stoepen en voetpaden voor rolstoelgebruikers, snelheidsremmende maatregelen in de wijk en het aanbrengen van meer verlichting in een parkje. Anderzijds richten winnende ideeën zich vaak op sociale cohesie: van de (voorspelbare) trapveldjes, hang- of speelplekken voor jongeren in de buurt tot het organiseren van dansmiddagen voor senioren en huiswerkbegeleiding voor kinderen in een achterstandssituatie. Het brede scala aan gerealiseerde ideeën vormt de meest zichtbare en voor de hand liggende winst van de experimenten. Daarnaast is winst te behalen in: • het opdoen van ervaringen met het verleggen van keuzevrijheid en beleidsruimte van bínnen naar búiten: willen bewoners meedoen en onder welke voorwaarden? Zijn zij tevreden over proces en resultaat? Wat verandert er in de rol van ambtenaren, wethouders en raadsleden in de voorbereiding?; • het verbeteren van de benadering van burgers en het versterken van continu contact, ook met minder makkelijk te bereiken doelgroepen: werken aan het gesprek tussen bewoners en tussen gemeente en bewoners. Kortom, er is actie in de buurt: bewoners bedenken ideeën, stemmen en voeren hun eigen plannen (mede) uit. Bewoners raken met elkaar in gesprek over ontwikkelingen in de wijk en verbeteringen die zij daarin zélf kunnen aanbrengen. Er ontstaat zichtbaarheid en erkenning van buurtgroepen en actieve bewoners. ‘Er gebeurt wat in de wijk!’: de experimenten dragen bij aan een algemeen besef dat er positieve dingen gebeuren in de wijk. Bewoners worden op een positieve manier aangesproken en spelen daarop in. Daarmee draagt het experiment bij aan het verbeteren van de relatie tussen burgers en gemeente.3 Dit komt ook tot uiting in een aantal indicatoren uit het MJP die van belang zijn in de monitoring en evaluatie van het de experimenten: • de mate van vertrouwen van burgers in bestuur; • de mate ven tevredenheid over burgerparticipatie (tevredenheid over besluitvormingsprocessen en percentage burgers dat zich serieus genomen voelt door het gemeentebestuur); • de mate waarin burgers zich medeverantwoordelijk voelen voor de eigen leefomgeving. (Zie bijlage 5 over de monitoring en evaluatie).
5
Uitgangspunten
Om het in paragraaf 4 beschreven resultaat te behalen, zijn vier uitgangspunten leidend in de uitvoering van beide experimenten. 1. Optimale invloed van bewoners. Het centrale uitgangspunt is zo veel mogelijk keuzes bij bewoners te laten. Dit betekent niet dat bewoners over het gehele gemeentelijke palet aan maatregelen, diensten en producten zeggenschap heeft. Kaderstellende en richtinggevende voorwaarden waar de voorstellen van de bewoners aan moeten voldoen zijn noodzakelijk. (Zie paragraaf 6.) Om geen afbreuk te doen aan de beoogde keuzevrijheid van burgers, moeten we echter wel terughoudend omgaan met randvoorwaarden. 2. In de wijk: activeren van bewoners. Bestaande buurtnetwerken en georganiseerde groepen bewoners zijn onmisbare liasons, juist met het oog op de gewenste brede participatie (zie paragraaf 1 en 4). De experimenten richten zich 3 Zie bijvoorbeeld de resultaten van het Bredase project ‘Lusten en Lasten’, in de SEV-publicatie Een kwestie van Doen? Vitale coalities rond leefbaarheid in steden, 2006, p. 42 – 43.
9
echter nadrukkelijk niet op het organiseren van bewoners in vaste verbanden, maar op het activeren van bewoners. 3. Binnen de gemeentelijke organisatie: ruimte voor flexibiliteit, samenwerking en afstemming. Het samenvoegen van flexibele budgetten (experiment 1) heeft vergaande organisatorische consequenties. De flexibele budgetten hebben op dit moment een specifieke bestemming (bijvoorbeeld gericht op openbaar groen of projecten die sociale cohesie bevorderen) of kennen een specifieke financieringsbron (bijvoorbeeld GSB-gelden waaruit de wijkveiligheidsinitiatieven gefinancierd worden). Ontschotting en samenvoegen van budgetten vraagt flexibiliteit, afstemming en samenwerking in de gemeentelijke organisatie. Het vaststellen van de minimale kwaliteit van de leefomgeving en het vrijmaken van de budgetten voor besteding van middelen in de wijken boven dit minimum niveau (experiment 2) vraagt dat reguliere budgetten voor investeringen en bijbehorend beheer en onderhoud, waarvan de gemeente de gewenste inzet vaak al grotendeels bepaald heeft, deels flexibel inzetbaar zijn. De experimenten maken inzichtelijk welke veranderingen er nodig zijn, enerzijds in houding en gedrag in de sectoren, anderzijds in (P&C-)systematiek. 4. Tussen wijk en gemeentelijke organisatie: bereidheid tot samen denken en doen. Via de experimenten nodigt de gemeente wijkbewoners niet alleen uit tot het uitspreken van hun wensen voor de wijk – een uitnodiging die ook via vele andere projecten het afgelopen decennium bij inwoners is neergelegd.4 We beogen meer. We willen bewoners bewegen tot het nemen van hun eigen verantwoordelijkheid voor de directe leefomgeving, van het bedenken van ideeën en de definitieve keuze voor projecten tot en met de uitvoering. Het experiment speelt ook in op de – al ingezette – ‘mentaliteitsverandering’ in de gemeentelijke organisatie. Bewoners zijn geen onderhuurder, maar eigenaar van hun wijk.5
6
Kaders
Zowel voor experiment 1 als 2 gelden randvoorwaarden. Continue aandacht voor en communicatie over deze randvoorwaarden draagt bij aan goed verwachtingenmanagement, richting bewoners en richting de eigen gemeentelijk betrokkenen. 6 Geredeneerd vanuit uitgangspunt 1 is het cruciaal dat de randvoorwaarden zo weinig mogelijk knellen. Dat alleen al vraagt ruimte voor flexibiliteit bij politiek, bestuur en ambtelijke organisatie (uitgangspunt 3). Regels zijn er uitsluitend om iets te regelen wat blijkbaar niet vanzelf gaat of in overleg geregeld kan worden. De belangrijkste wegwijzers voor de experimenten zijn: • het idee draagt bij aan verbetering van de leefbaarheid, veiligheid, fysieke inrichting en/of sociale cohesie. Het idee tast (bestaande) bovenwijkse of stedelijke structuren en voorzieningen niet aan. Het idee past binnen de grenzen van de wet; • het idee heeft betrekking op de buurt waar het experiment loopt. Het idee wordt ingebracht door een bewoner uit de buurt. De resultaten van het idee slaan in eerste instantie neer in deze buurt (de hele buurt of een specifieke doelgroep in de buurt). Het idee heeft geen negatieve effecten voor omliggende buurten/wijken; • het idee heeft geen onvoorziene of disproportionele grote financiële risico’s en leidt niet tot onaanvaardbare kaptitaalvernietiging.
4 Via consultatie bij beleidsprocessen (bijvoorbeeld Structuurvisie 2020, Stadsgesprekken over de WMO en de Woonservicezone Nieuw-Krispijn) en via co-productie (bijvoorbeeld Samen de Buurt Mooier maken, Onze Buurt aan Zet, Campagne Dordrecht, Kan Wél (Sterrenburg), Dordtse Doeners, e-participatie Mauveplein en Buurtpreventie Sterrenburg) en ook eerdere ervaringen met wijkbudgetten (Campagnebudgetten). 5 Ontleend aan Vuurdoop, wijk- en dorpsgericht werken in Hoogeveen, juni 2006, p. 8. Het gaat hier om de omslag van een klantgerichte (‘u vraagt wij draaien’) naar een partnergerichte bewonersbenadering. 6 Dit past bij de eerste vervolgstap burgerparticipatie zoals benoemd in het raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging: zorgvuldige procesvoering bij inspraak en participatie ten behoeve van een beter verwachtingenmanagement (p. 8).
10
7
Communicatie
Communicatie bij de experimenten in relatie tot communicatie rond de Dordtse Aanpak In het raadsvoorstel ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging: Burgers aan Zet!’ gaat het in essentie over het ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden voor participatie en communicatie met de bevolking op stedelijk en wijkniveau. Het gemeentebestuur wil in drie vervolgstappen het vertrouwen van burgers in het bestuur, de tevredenheid over burgerparticipatie en de medeverantwoordelijkheid van burgers voor hun leefomgeving vergroten. Het gaat om: 1. het verbeteren van de procesvoering in participatie; 2. het verbeteren van de benadering van burgers om continu op effectieve wijze in gesprek te zijn met alle doelgroepen in de stad; 3. experimenteren met verruimde mogelijkheden voor burgerinitiatieven. Stap 3 (de beide experimenten) heeft – naast de eigen doelstellingen – een sterke relatie met stap 1 en 2. Sterker nog: de experimenten bieden een weg waarlangs gewerkt kan worden aan een open, zorgvuldig en transparant participatieproces (stap 1) en die bewandeld kan worden om de benadering van doelgroepen in de geselecteerde wijken te optimaliseren (stap 2). Omgekeerd zal de specifieke communicatiestrategie van stap 3 alle elementen in zich hebben voor een afgewogen communicatiestrategie bij de benadering van het publiek bij tal van andere onderwerpen. De samenhang tussen de stappen maakt dat we de communicatiedoelstellingen en –activiteiten breed insteken. Dit sluit overigens aparte activiteiten in het kader van stap 1 en 2, nu of later, geenszins uit. (Zie ook bijlage 6.)
7.1
Communicatiedoelstellingen en –doelgroepen
Alle communicatie-uitingen rond de experimenten dragen bij aan vier centrale communicatiedoelstellingen: • bevorderen van de relatie met de diverse bevolkingsgroepen; • bevorderen van het sociaal bewustzijn van de burgers(actief burgerschap); • bevorderen van het communicatieklimaat in de wijken en binnen de gemeentelijke organisatie; • bevorderen van het maatschappelijk bewustzijn van de organisatie. De communicatie richt zich op de volgende doelgroepen: 1. alle wijkbewoners in de twee buurten, waarbij door differentiatie maatwerk geleverd wordt;7 2. actieve bewoners en bewonersgroepen in de twee buurten – zij vormen de groep van intermediairen; 3. externe partners; 4. bestuurders; 5. beleidsmedewerkers gemeente Dordrecht (alle sectoren), inclusief de communicatieadviseurs; 6. frontlijnwerkers van de gemeente Dordrecht en van de partners, actief in de betrokken buurten; 7. de plaatselijke pers; 8. de totale bevolking van Dordrecht. (Zie bijlage 6).
7 ‘Actieven’, ‘traditionelen’, ‘pragmatici’ en ‘buitenstaanders’ vormen de vier burgerschapsstijlen die we gebruiken om inhoud te geven aan ‘brede participatie’ en een doelgroepgerichte (communicatie)benadering, zie bijlage 6.7.
11
7.2
Zes uitgangspunten voor de communicatie
1. Balans tussen interne en externe communicatie. Interne communicatie is van minstens even groot belang (zo niet groter) dan de externe communicatie. Interne communicatie stuurt aan op bevordering van het maatschappelijk bewustzijn, op het van buiten naar binnen denken en op de bereidheid van beleidsmedewerkers en bestuurders om kennis en macht te delen met de betrokken bewoners. 2. Wederzijds respect als uitgangspunt. We zetten in op ‘respectvol tweerichtingsverkeer’. Beleidsmedewerkers en bestuurders delen actief informatie met elkaar en met de buurt. We treden elkaar met respect en onbevooroordeeld tegemoet. 3. Samenwerking met externe partners. Voor het aanknopen en onderhouden van een goede relatie met de bewoners van de buurten waarin geëxperimenteerd wordt is het van belang samen te werken met de voor die buurten relevante partijen. 4. Relatie opbouwen met de buurt. In de experimenten met wijkbudgetten vormen die budgetten het middel om de dialoog te starten en op gang te houden, om mensen in de wijk met elkaar in contact te brengen en met elkaar te laten discussiëren, om kennis en ervaringen van wijkbewoners tot uiting te brengen in de plannen. De frontlijnwerkers van de verschillende disciplines vervullen hierin een cruciale rol. Zij zijn permanent zichtbaar in de wijkmedia, komen mondeling en digitaal aan bod in het wijkinformatienetwerk en zijn aanspreekpunt voor wijkbewoners. We werken, met frontlijnwerkerkers en externe partners, toe naar een beter communicatieklimaat in de buurt. 5. Maatwerk. De diversiteit binnen een buurt/wijk is een gegeven. Daarom wordt er in de communicatie gedifferentieerd naar de kenmerken van de groepen bewoners (zie bijlage 6.7). Met elk van deze groepen knopen we een relatie aan. 6. Slimme combinaties. Voor het bevorderen van de dialoog wordt een uitgekiende mix van media ingezet. Enerzijds wordt overal waar mogelijk aangesloten bij bestaande communicatiemiddelen en –momenten van de gemeente én partners (Gemeentenieuws, blad van Woondrecht/Interstede/Progrez, bestaande internetsites etc.). Anderzijds ontwerpen we aanvullende communicatiemiddelen die het experiment de zichtbaarheid geven die het streven van ‘brede participatie’ (zie paragraaf 1 en 4) nodig heeft. Denk aan een RondomTien-achtig programma waarvan door de lokale omroep video-opnamen worden gemaakt voor verspreiding in de buurt, een rap van buurtbewoners of een serie cartoons als raambiljet. Daarnaast zoeken we naar de slimme combinaties tussen de kleinschalige, persoonlijke benadering en massamediale aandacht. Er is ruimte om te experimenteren met innovatieve vormen van e-participatie. Bijlage 6 bevat meer informatie over de communicatiedoelen, -doelgroepen en –uitgangspunten.
12
8
Organisatie en financiën
8.1
Omvang buurtbudgetten in experiment 1 en 2
Voor beide experimenten zijn de budgetten geïnventariseerd die via het buurtbudget neerslaan in de wijk. Voor experiment 1 geldt dat het een samenvoeging betreft van bestaande flexibele budgetten (zie paragraaf 1). Tabel 8.1 geeft een overzicht. Uit de tabel blijkt dat de circa 1.800 inwoners in de buurt rond de Prins Bernhardstraat gezamenlijk zo’n € 150.000 kunnen besteden aan eigen voorstellen op het gebied van leefbaarheid. Sectoren PD/OOV SBH SO MO/WGW Ministerie van VROM/WWI
Beschrijving budget GSB-gelden voor wijkveiligheidsinitiatieven Samen de buurt mooier maken Beheer en ontwikkeling wijken Campagnegelden Subtotaal Subsidie voor bewonersbudgetten Totaal Totaal per persoon in pilotgebied
In buurtbudget € 25.000 € 15.000 € 5.000 € 6.500 € 51.500 € 100.000 € 151.500 € 83
Tabel 8.1: omvang buurtbudget experiment 1
Voor experiment 2 is een eerste, grove inventarisatie uitgevoerd om zicht te krijgen op het deel van de reguliere budgetten die de circa 9.000 bewoners van Stadspolder naar eigen inzicht kunnen verdelen. Deze exercitie levert een indicatief budget op van circa € 300.000, waarvan grofweg de helft vanuit budgetten van Stadsbeheer afkomstig is en nog eens een ton vanuit Maatschappelijke Ontwikkeling. Doel is dit budget te verdubbelen tot een substantieel budget van € 600.000. Daartoe wordt op korte termijn een werksessie georganiseerd. De deelnemers aan deze sessie bekijken kritisch, en over de grenzen van sectoren (en bedrijven), waar bestedingsvrijheid op wijkniveau ligt, of gecreëerd kan worden.
8.2
Interne organisatie
De uitvoering van de experimenten is een intersectorale aangelegenheid. Voor een deel gaat het om ‘anders werken’ en het herorganiseren van bestaande, reeds geplande trajecten, projecten en strategieën voor 2009. Een experiment vraagt echter ook extra aandacht: het verder doordenken van de aanpak, interne afstemming en communicatie en andere activiteiten in de buurt. Tabellen 7.1 en 7.4 in bijlage 7 werken de capaciteitsinzet vanuit de sectoren gedurende de looptijd van beide experimenten in detail uit. De projectleiding voor beide experimenten wordt verzorgd vanuit MO/WGW, met een zware ondersteunende en uitvoerende rol vanuit SBC/SPB. Specialisten vanuit SO, SBH en PD begeleiden in de nulfase de doorontwikkeling van de plannen en verzorgen gedurende het hele traject de afstemming en communicatie in de eigen sector. Voor experiment 1 betekent de betrokkenheid vanuit de sectoren ook dat een bijdrage geleverd wordt aan specifieke activiteiten, bijvoorbeeld ondersteuning in de voorbereiding van en aanwezigheid bij bijeenkomsten in de buurt (in fase 2 en 4) en het uitwerken van ideeën van de indieners (in fase 3). De afdeling Communicatie levert ondersteuning in de vorm van advies, artikelen, interviews, foto’s, aankondigingen etc. in reguliere communicatie-uitingen van de gemeente en partners (zie paragraaf 7 en bijlage 6). Overal waar mogelijk sluiten we met de experimenten aan bij bestaande informatie- en communicatiekanalen. Ook werkt Communicatie – hand in hand met SBC/SBP –
13
aan aanvullende (nieuwe) communicatiemiddelen die nodig zijn om éxtra aandacht voor het experiment te organiseren. Voor experiment 1 betekent dit bijvoorbeeld het ontwerp en de productie van communicatiemiddelen nodig om de experimenten brede bekendheid te geven (in fase 1), middelen om ideeën te delen in de aanloop naar de verkiezing (in fase 3) en communicatie-instrumenten om de winnende ideeën de aandacht te geven die ze verdienen (in fase 4 en 5). Het totaal aan ambtelijke ondersteuning (projectmanagement, -uitvoering en communicatie) voor beide experimenten bedraagt ruim 4.800 uren (circa 3,7 fte). Ambtelijke capaciteit experiment 1 Een (indicatieve) begroting van fase 0 tot en met 6 (november 2008 tot en met december 2009) voor experiment 1 wijst uit dat er in totaal ruim 2.000 uren ambtelijke capaciteit nodig is voor de uitvoering van het experiment. Dit kan als volgt worden uitgesplitst:8 • 25% projectmanagement en –uitvoering door MO/WGW; • 25% projectuitvoering en stafondersteuning door SBC/SBP; • 16% communicatie(plannen en –activiteiten) door COMM; • 15% projectuitvoering/-ondersteuning door SBH; • 10% projectuitvoering/-ondersteuning door SO; • 8% projectuitvoering-/ondersteuning door PD. (Zie tabel 7.1 in bijlage 7.) Box 8.1: ambtelijke capaciteit uitvoering experiment 1
Ambtelijke capaciteit experiment 2 Een (indicatieve) begroting van fase 0 tot en met 6 (proces voorjaar 2009 – winter 2009/2010) voor experiment 2 wijst uit dat er in totaal ruim 2.700 uren ambtelijke capaciteit nodig is voor de uitvoering van het experiment. Dit kan als volgt worden uitgesplitst:9 • 27% projectmanagement en –uitvoering door MO/WGW; • 27% projectuitvoering en stafondersteuning door SBC/SBP; • 14% communicatie(plannen en –activiteiten) door COMM; • 15% projectuitvoering/-ondersteuning door SBH; • 10% projectuitvoering/-ondersteuning door SO; • 8% projectuitvoering-/ondersteuning door PD. (Zie tabel 7.4 in bijlage 7.) Box 8.2: ambtelijke capaciteit utvoering experiment 1
8.3
Proceskosten
Naast ambtelijke capaciteit (zie paragraaf 8.2) vraagt de uitvoering van experimenten zelf ook budget: uitvoeringskosten10. Het gaat hierbij enerzijds om budget ten behoeve van het inhuren van externe ondersteuning: expertise bij het uitwerken van plannen of het doordenken van de opzet van bijeenkomsten, ook bijvoorbeeld het inhuren van een facilitator/gespreksleider voor bijeenkomsten in de buurt. Anderzijds betreft het proceskosten voor bijeenkomsten (logistieke kosten: catering, zaalhuur, audiovisuele middelen) en het ontwerp en de productie van de aanvullende communicatiemiddelen (denk aan: drukwerk, video’s, aanplakborden, lichtkrant, e-
8
Percentages tellen niet op tot 100 als gevolg van afronding. Zie tabel 7.1 voor een nauwkeurig overzicht. Percentages tellen niet op tot 100 als gevolg van afronding. Zie tabel 7.4 voor een nauwkeurig overzicht. 10 Het benodigde budget voor de uitvoering van het experiment (proceskosten) dient niet verward te worden met het budget waarover buurtbewoners mogen beslissen. 9
14
participatie-middelen). Tot deze post behoort ten slotte het inhuren van extra communicatiecapaciteit bij het Service Centrum Drechtsteden.11 De proceskosten van beide experimenten bedraagt in totaal circa € 113.000. Daarbij komt de in te huren communicatiecapaciteit bij het Servicecentrum Drechtsteden á 0,5 fte: € 37.500. De inhuur van extra communicatiecapaciteit wordt geschat op 0,5 fte (zie de capaciteitsinschatting in bijlage 7). Dit brengt de totale gevraagde investering voor de uitvoering van de experimenten op, afgerond, € 150.000. Box 8.1 en 8.2 geven een uitsplitsing naar experiment. Kosten experiment 1 De kosten voor de uitvoering van experiment 1 bedragen iets minder dan € 60.000. Ruim € 44.000 daarvan wordt gevormd door de proceskosten. Verwachte besteding van dit bedrag kan als volgt worden uitgesplitst:12 • 47% communicatiemiddelen (ontwikkeling, productie en verspreiding); • 38% externe ondersteuning/inhuur externe deskundigheid; • 14% logistieke kosten (zaalhuur, catering e.d.). (Zie tabel 7.3 in bijlage 7.) Daarbij komen voor experiment 1 de kosten van de inhuur van 0,2 fte communicatiecapaciteit via het Service Centrum Drechsteden, á € 15.000. Box 8.3: kosten uitvoering experiment 1
Kosten experiment 2 De kosten voor de uitvoering van experiment 2 bedragen ruim € 90.000. Bijna € 69.000 daarvan wordt gevormd door de proceskosten. Verwachte besteding van dit bedrag kan als volgt worden uitgesplitst:13 • 50% communicatiemiddelen (ontwikkeling, productie en verspreiding, met bijzondere aandacht voor e-participatie); • 33% externe ondersteuning/inhuur externe deskundigheid; • 18% logistieke kosten (zaalhuur, catering e.d.). (Zie tabel 7.6 in bijlage 7.) Daarbij komen voor experiment 2 de kosten van de inhuur van 0,3 fte communicatiecapaciteit via het Service Centrum Drechtsteden, á € 22.500. Box 8.4: kosten uitvoering experiment 2
11 Deze uren zijn, in aantallen, opgenomen in paragraaf 8.2. Het gaat in paragraaf 8.3 om eventuele extra kosten die voortvloeien uit het inhuren van extra communicatiecapaciteit (bovenop de reguliere communicatie-uren die de sectoren inkopen bij het SCD). 12 Percentages tellen niet op tot 100 als gevolg van afronding. Zie tabel 7.3 voor een nauwkeurig overzicht. 13 Percentages tellen niet op tot 100 als gevolg van afronding. Zie tabel 7.6 voor een nauwkeurig overzicht.
15
8.4
Dekking
De benodigde capaciteitsinzet vanuit de sectoren Stadsbeheer, Stadsontwikkeling, Maatschappelijke Ontwikkeling en Publieksdiensten krijgt vorm binnen de bestaande capaciteit van de sectoren. Eventuele heroverweging of herprioritering van taken vindt binnen de eigen sector plaats. De proceskosten van de experimenten, de in paragraaf 8.3 uitgewerkte € 150.000, vraagt dekking op twee niveaus: • proceskosten (zie paragraaf 8.3 en tabellen 7.3 en 7.6 in de bijlage): € 113.000; • in te huren communicatiecapaciteit bij het Service Centrum Drechtsteden á 0,5 fte: € 37.500. Dekking van deze kosten is als volgt opgebouwd: • fondsen uit het Actieprogramma Lokaal Bestuur (ALB)/proeftuinen ‘In Actie met Burgers’ (zie paragraaf 10). Tot een maximum van € 25.000 mogen de proeftuingemeenten een beroep doen op (financiële) ondersteuning. Deze mag maximaal 50% van de totale kosten bedragen; • een percentage van het deel van de Bewonersbudgetten en de Campagnebudgetten (MO) dat ingezet mag worden voor proceskosten. Naar schatting gaat het om maximaal € 37.500; • het Organisatieontwikkelingsbudget 2009 (SBC), als sluitpost. Tabel 8.3 geeft een overzicht. Financieringsbron Ondersteuning Actieprogramma Lokaal Bestuur/proeftuin burgerparticipatie % Bewonersbudgetten % Campagnebudgetten Organisatieontwikkelingsbudget Totaal
BZK/VNG MO MO SBC
In buurtbudget € 25.000 € 25.000 € 12.500 € 87.500 € 150.000
Tabel 8.3: dekking experiment 1 en 2
16
9
Risicoparagraaf
In experimenten gaat het om uitproberen, leren, oefenen en bewust anders handelen. Dit brengt risico’s met zich mee. Op voorhand erkennen we de volgende risico’s en bijbehorende oplossingsen beheersrichtingen. 1. Onvoldoende breed bereik en brede participatie van bewoners Met de experimenten zetten we in op brede participatie (zie paragraaf 1 en 4). We streven ernaar óók doelgroepen te bereiken en te betrekken waarvan bekend is dat ze minder vaak of minder intensief betrokken zijn bij participatieve projecten. Geredeneerd vanuit de burgerschapsstijlen willen we niet alleen de ‘actieve burgers’ bereiken, maar ook de ‘buitenstaanders’, de ‘pragmatici’ en de ‘traditionele burgerij’.14 Risico is dat we hier onvoldoende in slagen. Om dit risico te verminderen wordt een doordachte communicatiestrategie ontworpen. Er wordt zwaar ingezet op doelgroepgerichte communicatie en een uitgekiende middelen- en mediamix. Daarbij is aandacht voor het benutten van bestaande communicatiemiddelen en het genereren van extra aandacht via aanvullende, speciaal voor dit experiment ontworpen middelen. Kleinschalige contacten ín de wijk gaan gepaard met digitale toepassingen en e-participatie. We benutten de intern aanwezige deskundigheid en vragen waar nodig externe ondersteuning.15 De ervaring leert: “Mits mensen bij de oplossing van alledaagse leefbaarheidsvraagstukken zowel inhoudelijk als procesmatig worden aangesproken op hun behoeften en kwaliteiten, zijn ze bereid en in staat tot een verrassend effectieve inzet.”16 2. Gebrek aan democratische legitimatie Terugkerend argument tégen experimenten met het verleggen van keuzeruimte naar bewoners is dat de raad, gekozen volksvertegenwoordiger, buitenspel wordt gezet. Veelvuldig wordt het risico van gebrek aan democratische legitimatie voor de uitkomsten van het proces genoemd. In dit proces is dit risico grotendeels afgedekt door eerdere besluitvorming over de Dordtse Aanpak: het is helder dat de besluitvorming over de besteding van de budgetten binnen dit experiment bij de buurtbewoners zélf ligt. De kaders in dit implementatieplan (zie paragraaf 6) maken helder aan welke voorwaarden deze overdracht van beslissingsbevoegdheid gebonden is. Daarnaast is het van belang vooraf de rol van de raad te verkennen, een goede discussie te voeren over kwalitatieve, inhoudelijke en procesmatige kaders van de experimenten en daarover heldere afspraken te maken. Voor een deel is deze discussie gevoerd bij de bespreking van het raadsvoorstel ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging’ in de zomer van 2008. De beoogde rol van het gemeentebestuur (B&W en raad) in experiment 1 en 2 verschilt, zie de uitwerking in bijlage 2.3. 3. Kans op imagoschade en onvrede vanuit de buurt Een experiment is in principe eindig. Op voorhand is niet vast te stellen hoe de experimenten op de langere termijn reguliere besluitvormings- en uitvoeringsprocessen beïnvloeden. Als blijkt dat de experimenten in deze vorm stoppen na de experimentperiode, bestaat het risico dat dit leidt tot onvrede in de buurt. Betrokken bewoners uit Stadspolder lopen immers de kans dat hun weldoordachte integrale afweging het jaar daarna weer teniet wordt gedaan. Om dit risico te minimaliseren zetten we in op zorgvuldig verwachtingenmanagement. Opnieuw speelt communicatie een belangrijke rol. Vanaf het eerste bericht over de experimenten moet
14 Bijlage 6.7 bevat meer informatie over de verdeling van deze burgerschapsstijlen in de wijken van Dordrecht. De verschillen tussen de wijken zijn aanzienlijk. Als voorbeeld: landelijk behoort 20% tot de ‘actieven’, maar in Krispijn valt slechts 4% van de bewoners binnen deze burgerschapsstijl, tegen 31% van de bewoners van Stadspolders. 15 We benutten hiervoor de ondersteuningsmogelijkheden van het Actieprogramma Lokaal Bestuur en de ervaringen van andere proeftuingemeenten, zie paragraaf 10. 16 WRR, Vertrouwen in de Buurt, 2005, p. 187.
17
helder zijn en blijven wat de looptijd is van het experiment en welke scenario’s denkbaar zijn over voort- of stopzetten van de aanpak.17 4. Onevenredig veel ‘institutionele tegendruk’ Een aanpak waarbij bewoners leidend zijn kan botsen met bestaande ambtelijke regels en procedures. Deze spanning is op zichzelf niet erg. Institutionele afspraken hebben hun waarde, om bijvoorbeeld de veiligheid van inwoners te garanderen of bijvoorbeeld ten behoeve van een goede verantwoording van de besteding van publieke middelen. Afspraken en kaders dienen echter wel voldoende ruimte te laten voor de uitvoering van de experimenten.18 In paragraaf 5 werd als uitgangspunt nadrukkelijk de ruimte voor flexibiliteit, samenwerking en afstemming genoemd. Gebrek hieraan vormt een risico. Om dit • • •
risico te minimaliseren zetten we in op: sterk projectleiderschap; continue ondersteuning van het innovatief en lerend vermogen van de organisatie; voortdurende en zorgvuldige interne communicatie.
De projectleider vanuit MO/WGW en de ondersteuner vanuit SBC/SBP organiseren de discussie over de invulling van kaders en de benodigde flexibele houding om de optimale invloed van bewoners te waarborgen. Dit gebeurt via interne presentaties, discussies en gesprekken. Zo veel mogelijk richten we deze discussie in aan de hand van concrete voorbeelden uit de experimenten. Zo gaan we, via de experimenten, een breed leertraject aan. 5. Gebrek aan afstemming: intern en met professionele partners Diverse sectoren zijn via allerlei kort- en langdurende trajecten actief in de beide buurten waar geëxperimenteerd gaat worden. Ook woningcorporaties, welzijnsinstellingen en andere partners hebben eigen trajecten in de wijk. Het risico bestaat dat er teveel tegelijkertijd gaat lopen in één wijk, waarbij bewoners naar hun gevoel te vaak, over te veel (voor hen samenhangende) onderwerpen of door te veel verschillende personen/instanties benaderd worden. Het gevolg hiervan kan zijn dat de participatiebereidheid bij bewoners afneemt. Om dit risico te minimaliseren zijn voor beide buurten lopende projecten vanuit de diverse sectoren geïnventariseerd. Een soortgelijke inventarisatie bij betrokken externe partners volgt als onderdeel van de ‘nulfase’ (voorbereiding). Bij de uitvoering dient zorg gedragen te worden voor voortdurende afstemming. Zo is de afstemming met de algemene campagne in de stad gericht op bewoners om budget aan te vragen voor het realiseren van wensen voor de wijk, van groot belang. In Nieuw Krispijn wordt in 2009 uitvoering gegeven aan het sociaal programma. Het experiment in Nieuw Krijspijn zal dit programma versterken. Zo zullen ook in Stadspolder de activiteiten die er al plaatsvinden versterkt kunnen worden door het experiment daar. 6. Herstelkosten Voor experiment 2 geldt dat het tot de mogelijkheden moet behoren dat bewoners schrappen in het huidige voorzieningenniveau, om het vrijgekomen budget anders te besteden (binnen de in paragraaf 6 benoemde kaders). We formuleren een minimumniveau waarop voorzieningen in stand moeten blijven. Het risico is dat de gemeente en/of de wijk na verloop van tijd constateren dat het minimumniveau in de praktijk niet acceptabel is. Op dat moment zijn extra investeringen nodig om de betreffende voorziening weer op het oude niveau te brengen. Dit risico doet zich met name voor bij Stadsbeheer.
17
Dat dit een reëel risico betreft, blijkt uit een recent krantenartikel over de gemeente Haarlemmermeer. Het college heeft plannen om drie jaar na invoering de wijkbudgetten op te heffen. Het Kernoverleg Haarlemmermeer, waarin ook bewoners zitting hebben, heeft bezwaar tegen de maatregel. Zij menen dat de maatregel eenzijdig wordt opgelegd, zonder ruimte voor discussie of een alternatief. Het bericht is bovendien te laat in de wijken doorgedrongen om nog actie te ondernemen (juni 2008). 18 Zie de resultaten van het Bredase project ‘Lusten en Lasten’, in de SEV-publicatie Een kwestie van Doen? Vitale coalities rond leefbaarheid in steden, 2006, p. 43 – 44.
18
Om dit risico te minimaliseren wordt het minimumniveau vastgesteld in zorgvuldig overleg met vakspecialisten. Mochten extra investeringen desalniettemin uiteindelijk nodig zijn, dan wordt dit vanzelfsprekend tijdig verwerkt in de MARAP, Interimnota etc. 7. Beperkingen in beleidsvrijheid door lopende contracten Het onderhoud en beheer van de openbare ruimte heeft Stadsbeheer uitbesteed aan externe partijen. Deze voeren volgens meerjarige afspraken en volgens vaste financieringsafspraken werkzaamheden in opdracht van de gemeente uit. Voor experiment 2 beperkt dit de mogelijkheden om flexibel in te spelen op de uitkomst van de integrale afweging van de bewoners in Stadspolder. Het openbreken van lopende contracten kost circa 10% van de contractswaarde (nog los van de tijd die deze onderhandeling vraagt). De huidige contracten in de wijk Stadspolders lopen tot en met 2010. Dit risico kan vermeden worden als besloten wordt aanpassingen in de contracten op te schorten tot de nieuwe contractperiode van start gaat. Tot in het voorjaar van 2010 is het mogelijk nieuwe eisen in de bestekken op te nemen. Dit leidt er echter wel toe dat betrokken bewoners het resultaat van hun integrale afweging pas in 2011 in hun omgeving terug zien. 8.
Juridische verantwoordelijkheid gemeente – ook bij het verleggen van beslissingsbevoegdheid Ook waar bewoners beslissen over extra budget of de inzet van reguliere middelen, behoudt de gemeente (juridisch) de verantwoordelijkheid. Bij verlaging van het onderhoudsniveau van de openbare ruimte door de keuze van bewoners neemt de kans op incidenten toe. Hoewel niet te voorspellen is of er zich daadwerkelijk meer incidenten voordoen, leiden eventuele incidenten wel tot imagoschade en hogere capaciteitsbesteding (en kosten) aan gemeentezijde. Om dit risico te minimaliseren stellen we als eis dat het vast te stellen gemiddelde minimumniveau zich altijd op of boven de wettelijke norm bevindt. Hoewel een eventuele toename van incidenten daarmee niet is uit te sluiten, vermindert dit wel de kans dat de gemeente aansprakelijk gesteld wordt.
19
10 Tot slot: ondersteuning en verknoping Na 2009 dient aandacht besteed te worden aan een eventueel vervolg van de experimenten, als onderdeel van de raadsbesluiten rond de Dordtse Aanpak. Hoe wordt omgegaan met de leerervaringen? Hoe verhouden de uitkomsten van de experimenten zich tot de overige onderdelen van het raadsbesluit ‘Leertraject Dordtse Aanpak’ (verbeteren procesvoering en verbeteren van de benadering van burgers)? Om deze vragen te beantwoorden en om leerervaringen uit een experiment te destilleren, is meer dan gemiddelde procesbegeleiding en aandacht nodig. De benodigde brede betrokkenheid en kennisdelen geven we langs de volgende wegen vorm. 1. Eigen monitoring en evaluatie van het proces. Op basis van de leerervaringen wordt ná de experimentperiode besloten of en in welke vorm de gemeente deze nieuwe werkwijze door wil zetten en mogelijk zelfs (op termijn) wil verbreden. In de monitoring en evaluatie worden onder meer gegevens verzameld over de participatiegraad, tevredenheid (bewoners en gemeente, inhoud en proces), budgetuitputting en de feitelijke realisatie van gekozen ideeën van bewoners. We onderzoeken de mogelijkheden om monitoring en evaluatie door studenten van de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur uit te laten voeren - in aanvulling op de nader te onderzoeken inzet vanuit het OCD. (Zie bijlage 5.) 2. Brede klankbordgroep. Een tweede manier om betrokkenheid en kennisdelen te ondersteunen is de instelling van een brede Klankbordgroep. Met name gericht op experiment 2 stellen we voor een Klankbordgroep te vormen die bestaat uit bewoners, ambtelijk betrokkenen en professionele partners uit de buurt. Het is mogelijk (en wenselijk!) dat de verantwoordelijk wethouder en een afvaardiging van de raadsleden op enkele momenten, mogelijk zelfs structureel, bijeenkomsten van de (op onderdelen) Klankbordgroep bijwonen. Dit geeft de raad de mogelijkheid om gedurende de experimentperiode niet alleen ‘langs de zijlijn’ toe te kijken door bijvoorbeeld – naar behoefte – toehoorder te zijn bij bijeenkomsten in de buurt, maar ook actief mee te denken over bijvoorbeeld het ‘begrotingsspel’ en het inrichting van de stemming in experiment 2. 3. We maken gebruik van de ondersteuningsmogelijkheden van het Actieprogramma Lokaal Bestuur (VNG/minBZK). Via de ‘proeftuinen In Actie met Burgers’ worden gemeenten uitgenodigd innovatieve burgerparticipatietrajecten te starten. De proeftuinen ondersteunen het uitwisselen van kennis en ervaring en dragen bij aan een gezamenlijk leerproces. Dordrecht is één van de 120 gemeenten die zich heeft aangemeld. Uit de terugkoppeling vanuit de Toetsingscommissie van het Actieprogramma blijkt dat niet alleen de Dordtse aanmelding gehonoreerd gaat worden, maar dat Dordrecht bovendien als één van 12 gemeenten (uit de groep van 120) een ‘status aparte’ gaat krijgen, gezien het bijzondere en vernieuwende karakter van dit experiment. Formele bevestiging hiervan volgt begin november. 19 4. De experimenten vormen één van de Dordtse cases die ingebracht worden in het NICIS Consortium Good Governance en Vitale Democratie in de Stad. In dit consortium van NICIS, de Universiteit van Tilburg, de Universiteit Leiden en zeven gemeenten (met Dordrecht als stedelijke lead) wordt internationaal literatuuronderzoek gecombineerd met toegepast onderzoek naar ‘good governance’ praktijken in de zeven deelnemende steden. De focus ligt onder andere op ‘goed bestuur in wijken en buurten’.20 19
Het Actieprogramma Lokaal Bestuur is een gezamenlijk initiatief van de VNG en het ministerie van BZK dat loopt tussen 2007 en 2010. De activiteiten zijn gegroepeerd in vier thema’s: bestuurscultuur, professionalisering, versterking van het vertrouwen tussen burger en bestuur en de regierol van de gemeente. De lokale proeftuinen burgerparticipatie maken onderdeel uit van het derde thema. De financiële ondersteuning die gemeenten aan kunnen vragen bedraagt nooit meer dan 50% van de projectprijs en voorziet niet in directe investeringen in bijvoorbeeld promotiemateriaal, ICT etc. Zie www.actieprogrammalokaalbestuur.nl en vooral www.inactiemetburgers.nl. 20 Het inhoudelijk projectplan van NICIS is momenteel in conceptstadium. Op 15 december 2008 staat een startconferentie met de zeven gemeenten en de betrokken universiteiten gepland.
20
Bijlagen Bijlage 1: Experimenten Burgers aan Zet als onderdeel van het leertraject Dordtse Aanpak
Bijlage 2: Het instrument wijkbudgetten en de twee experimenten
Bijlage 3: Aanpak experiment 1
Bijlage 4: Aanpak experiment 2
Bijlage 5: Monitoring en evaluatie van de experimenten
Bijlage 6: Communicatie Burgers aan Zet
Bijlage 7: Uitwerking capaciteit en financiën
Bijlage 8: Werkgroep Burgers aan Zet
Bijlage 9: Bronnenlijst
Bijlage 1: Experimenten Burgers aan Zet als onderdeel van Leertraject Dordtse Aanpak De ‘Dordtse Aanpak’ (2004) is gestart vanuit de wil van het vorige college en raad (2002 – 2006) om te werken aan het vertrouwen van burgers met een bestuursstijl die open, zichtbaar, resultaat- en klantgericht is. Het huidige gemeentebestuur ‘bouwt verder aan vertrouwen’, met een open houding als sleutel voor succes.21 Dordtse Aanpak Doel: bevorderen van een open en meer vraaggerichte aanpak van beleidsprocessen en daarmee het (verder) professionaliseren van de kwaliteit van beleidsprocessen. Beoogd maatschappelijk effect: • vergroten van het vertrouwen van burgers in het gemeentebestuur; • vergroten van de medeverantwoordelijkheid van burgers voor de eigen leefomgeving. Burgerparticipatie vormt een belangrijk vehikel voor de gewenste open bestuursstijl en kwalitatief hoogwaardige beleidsprocessen. Kern van de Dordtse Aanpak is een beargumenteerde, professionele afweging van de gepaste bestuursstijl en de mate van interactiviteit/participatie als onderdeel van hoogwaardig management van beleidsprocessen.
In het raadsvoorstel ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft’ (2007) zijn vier verbeterpunten geformuleerd, gebaseerd op de ervaringen met de Dordtse Aanpak vanaf 2004: 1. vergroten van openheid van beleids- en uitvoerende processen; 2. vergroten van transparantie van beleidsprocessen en verbeteren van informatievoorziening over participatiemogelijkheden; 3. verbetering van politieke sturing en ambtelijke procesvoering; 4. verbetering van de sturingsmogelijkheden van de raad vooraan in het proces en de terugkoppeling over (de doorwerking van) participatie.22 Deze vier verbeterpunten hebben geresulteerd in zeven actiepunten die vanaf medio 2007 opgepakt worden. De stand van zaken voor alle zeven actiepunten per medio 2008 is aan de orde gekomen in het raadsvoorstel ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging’ (juli 2008): 1. opleiding en ontwikkeling van medewerkers; 2. bevorderen gebruik hulpmiddelen Dordtse Aanpak; 3. vorming D-team; 4. lerend evalueren; 5. verbeteren informatie Dordtse website over inspraak en participatie; 6. burgers aan zet: invloed én verantwoordelijkheid bij burgers; 7. faciliteren van de raad/rol raad in participatieprocessen. Algemene conclusie is dat op de meeste actiepunten vooruitgang geboekt is: • de Dordtse Aanpak is structureel onderdeel van de Dordtse School; • er is een handzame brochure over de Dordtse Aanpak opgesteld en verspreid; • het D-team is van start gegaan; • de eerste twee procesevaluaties zijn uitgevoerd (Parkeerbeleid en Sportbeleid, 2007); • er is extra aandacht voor de rol van de raad bij de Dordtse Aanpak van de WMO.23 Het zesde actiepunt,‘Burgers aan zet’: invloed en verantwoordelijkheid bij burgers leggen en doelgroepen die achterblijven bij participatie betrekken, wordt opgehangen aan de
21 22 23
Raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft, maart 2007, p. 2-3. Raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft, maart 2007, p. 5-6. Raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft, maart 2007, p. 8-9.
2
doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak, inclusief de cruciale rol van (bestuurs)communicatie daarin. Die krijgt vorm via drie vervolgstappen: 1. verbeteren van procesvoering bij inspraak en participatie, gericht op beter verwachtingenmanagement over de rol en positie van burgers en organisaties in participatietrajecten; 2. verbeteren van de benadering van burgers en versterken van het continue contact met alle doelgroepen in de stad door: a. bredere toepassing van de Dordtse burgerschapstijlen; b. stevigere sturing op actief burgerschap; 3. experimenteren met verruimde mogelijkheden voor burgerinitiatieven, om te komen tot een gecontroleerde aanpak die het mogelijk maakt meer aan burgers zelf over te laten.24 De raad heeft ingestemd met het uitwerken van de derde vervolgstap in het voorliggende implementatieplan. wordt expliciet het experimenteren met verruimde mogelijkheden voor burgerparticipatie benoemd. Onderstaand overzicht vat de belangrijkste momenten in het ‘Leertraject Dordtse Aanpak’ samen. Tot slot: de doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak staat niet op zichzelf. Deze sluit qua visie op participatie en communicatie aan bij de herijking van het Wijkgerichte Werken en raakt aan de notitie ‘Sturen op vertrouwen’, waarin de gemeente de regie op het maatschappelijk domein verwoordt. Hiermee is de nieuwe visie op participatie in de wijken meteen ook ingebed in prestatieveld 1 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Participatie in de wijken heeft bovendien te maken met de beleidsthema’s ‘De burger centraal’ en ‘Vertrouwen in het bestuur’. Daarmee is de relatie met de omslag in de communicatie met de wijken gelegd. De participerende burger krijgt ook in het Coalitieakkoord en het MJP 2006 – 2010 de nodige aandacht.
24
Raadsvoorstel Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging, juli 2008, p. 6-9.
3
Dordtse Aanpak van Beleidsvorming (2004) NICISonderzoek ‘Wanneer Werkt Participatie?’ (2006) Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft (2007)
Zeven actiepunten 1. Opleiding en ontwikkeling van medewerkers 2. Bevorderen gebruik hulpmiddelen Dordtse Aanpak 3. Vorming D-team 4. Lerend evalueren 5. Verbeteren informatie Dordtse website over inspraak en participatie 6. Burgers aan zet: invloed én verantwoordelijkheid bij burgers 7. Faciliteren van de raad/rol raad in participatieprocessen Motie wijkbudgetten PvdA (begrotingsbehandeling 2007) Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging (2008)
Drie vervolgstappen 1. Verbeteren procesvoering bij inspraak en participatie: beter verwachtingenmanagement over rol en positie burgers bij participatie. 2. Verbeteren benadering burgers en versterking continu contact: bredere toepassing Dordtse burgerschapsstijlen en bevorderen actief burgerschap. 3. Experimenteren met verruimde mogelijkheden voor burgerinitiatieven. Actiepunt 6 en vervolgstap 3: implementatieplan experimenten met wijkbudgetten (november 2008)
Figuur 1.1: stappen Dordtse Aanpak 2004 – 2008
4
Bijlage 2: Het instrument wijkbudgetten en de twee experimenten 2.1
Inleiding
Op 10 juni 2008 heeft de raad ingestemd met de voorstellen zoals verwoord in het ‘Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging: Burgers aan Zet!’. De doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak en de mogelijkheden voor burgerparticipatie als belangrijk onderdeel daarvan, krijgen vorm in drie stappen: 1. verbeteren van procesvoering bij inspraak en participatie, gericht op beter verwachtingenmanagement over de rol en positie van burgers en organisaties in participatietrajecten; 2. verbeteren van de benadering van burgers en versterken van het continue contact met alle doelgroepen in de stad door te differentiëren in (communicatie)aanpak, passend bij de doelgroep en door steviger sturing op actief burgerschap 3. experimenteren met verruimde mogelijkheden voor burgerinitiatieven, om te komen tot een gecontroleerde aanpak die het mogelijk maakt meer aan burgers zelf over te laten. De derde stap werken we in dit voorstel uit in de vorm van een implemenatieplan voor twee experimenten met wijkbudgetten. Dit implementatieplan vormt tevens het antwoord op de motie wijkbudgetten die in november 2007 tijdens de begrotingsbehandeling is ingediend door de PvdA.
2.2
Wijkbudget en budgetbestedingsrecht als instrumenten
Een wijkbudget is geld dat incidenteel of structureel door een gemeenteraad is gereserveerd voor een specifieke wijk of buurt en door een organisatie op wijkniveau wordt benut om de leefbaarheid in de wijk te vergroten.25 Het vormt een instrument dat ruimte biedt voor beleidskeuzes bij burgers. Veel gemeenten kennen al een meer of minder vergaande vorm van wijkbudgetten als instrument om keuzevrijheid te delen met of te verleggen naar bewoners. In de meeste gemeenten26 gaat het dan om een vorm van burgerinitiatief (concrete initiatieven, ontstaan vanuit burgers zelf, gericht op het oplossen van maatschappelijke problemen of op het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving), waarvoor vooraf een budget beschikbaar is gesteld en spelregels of randvoorwaarden zijn geformuleerd. Slechts een enkele gemeente durft de vervolgstap te maken en geeft burgers budgetbestedingsrecht. Burgers krijgen daarmee de mogelijkheid zélf te kiezen waar het geld in hun wijk of buurt aan besteed wordt.27 De gemeente Dordrecht sluit zich door het tweede experiment aan bij de innovatieve kopgroepgemeenten in Nederland.
25
www.theasauruszorgenwelzijn.nl. Een snelle zoektocht via Google levert al snel meer dan 20 voorbeelden op, waaronder de gemeenten Almere, diverse stadsdelen in Amsterdam, Breda, Delft, Eindhoven, Enschede, Nieuwegein, Waalwijk en Zwolle. 27 Gemeente Hoogeveen, zie www.hoogeveen.nl. 26
5
Experimenteren met verruiming van de mogelijkheden voor burgerinitiatieven via wijkbudgetten Centraal staat het streven om meer aan burgers zelf over te laten. Burgers gaan in gesprek over wat ze echt belangrijk vinden in hun straat of buurt. We experimenteren met twee vormen. 1. Bewoners krijgen zeggenschap over een budget dat ze kunnen inzetten voor extra activiteiten die de leefbaarheid in de wijk ten goede komen: wijkbudget als financieringsbron voor wijkinitiatieven. 2. Bewoners krijgen zeggenschap over de uitvoering van het beleid in hun wijk op basis van een budget dat ze kunnen inzetten voor reguliere activiteiten in de wijken; hen wordt gevraagd een integrale afweging te maken over de activiteiten in de wijk voor de komende drie jaar.
2.3
Verschillen tussen de twee experimenten
De beide experimenten verschillen in doel en functie, inhoud en opzet en wijze en mate van betrokkenheid van bewoners en andere partijen. Dit maakt het mogelijk om ervaring op te doen met het instrument wijkbudgetten in de volle breedte. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de verschillen. Overeenkomst tussen de experimenten is dat wijk- of buurtbewoners zélf beslissen welke ideeën of plannen zinnig zijn voor de wijk. Een tweede overeenkomst is dat ook het initiatief voor het aanleveren van ideeën, voorstellen, plannen en projecten in beide gevallen bij (ongeorganiseerde) bewoners ligt. En dus niet (in eerste instantie) bij de gemeente of intermediaire partijen (instanties in de wijk of bewonersorganisaties).28
28
Dit wil overigens niet zeggen dat de partners in de wijk geen rol spelen in de experimenten. De rolverdeling tussen bewoners – intermediaire partijen – ambtelijke organisatie – gemeentebestuur wordt uitgewerkt in bijlage 3 en 4.
6
Doel
Functie
Locatie
Status
Herkomst financiën
Rol bewoners
Experiment 1: ‘De beste ideeën van de buurt’ Ondersteunen keuzevrijheid bewoners bij extra initiatieven, gericht op leefbaarheid, veiligheid, fysieke inrichting en sociale cohesie. Instrument wijkbudget vormt brede bron van financiering voor initiatieven van buurtbewoners. Buurt rond Prins Bernhardstraat, ruim 1.800 inwoners. Voor Krispijn als geheel geldt: • 4% actieven • 4% traditionele burgerij • 33% pragmatici • 60% buitenstaanders Bestaat al in Dordrecht en vele andere steden. Huidige situatie in Dordrecht wordt doorbroken: • budgetten in handen van wijk i.p.v. gemeente; • beslissingsbevoegdheid bij wijkbewoners i.p.v. gemeente; • geen apart(e) budget(ten) per sector, geen aparte criteria voor toekenning. Samenvoegen van bestaande flexibele wijkbudgetten van de sectoren: • Campagnebudgetten (MO/WGW); • gelden uit Besluit verdeling subsidies voor wijkinitiatieven (MO/WGW); • flexibel budget o.a. voor ‘Buurtbeheer’ en ‘Samen de buurt mooier maken’ (SBH); • flexibel budget wijkveiligheidsinitiatieven (PD/OOV). • Ideeën genereren, voorstellen uitwerken. • Organiseren draagvlak in de wijk/steun voor ideeën (‘campagne voeren’). • Stemmen op beste ideeën. • Maximale betrokkenheid bij uitvoering ideeën.
Experiment 2: ‘Samen werken aan de buurtbegroting’ Ondersteunen van integrale afweging door burgers over reguliere activiteiten in de wijk (investeringen, beheer en onderhoud). Instrument wijkbudget vormt inzet voor integrale afweging door buurtbewoners. Buurt Stadspolder, ruim 9.000 inwoners. Voor Stadspolders als geheel geldt: • 31% actieven • 4% traditionele burgerij • 42% pragmatici • 23% buitenstaanders Nieuw voor Dordrecht, (beperkte) ervaringen in andere gemeenten in Nederland (Hoogeveen, Deventer, Breda) en in het buitenland (LatijnsAmerika).
Samenvoegen van reguliere middelen van de sectoren.
• • • •
Ideeën genereren, voorstellen uitwerken. Organiseren draagvlak in de wijk/steun voor de ideeën. Deelname aan gezamenlijk afwegingsproces: verdeling budget volgens eigen keuze. Ten behoeve van breder leerproces: vertegenwoordiging in klankbordgroep.
7
Rol ambtelijke ondersteuners
• • • • •
Rol gemeentebestuur
•
•
Procesmanagement/begeleiding experiment: nadruk op genereren ideeën voor besteding extra geld. Coachen en ondersteunen van bewoners. Ondersteunen intern leerproces. Monitoring en evaluatie, ook via ‘proeftuin burgerparticipatie’ (Actieprogramma Lokaal Bestuur) Communicatie in- en extern/verwachtingenmanagement: bekendheid en betrokkenheid genereren, informeren over randvoorwaarden en richtlijnen, consequenties inzichtelijk maken
Communicatie: bekendheid en betrokkenheid genereren in wijk, ondersteuning positieve beeldvorming. Zichtbaar commitment, maar ‘passieve deelname’ aan proces: bewoners kiezen!
•
• • • •
• •
•
•
Rol professionele (externe) partners
•
• •
Communicatie: bekendheid en betrokkenheid genereren in wijk, ondersteuning positieve beeldvorming. Ondersteuning bij uitwerking voorstellen, evt. financiële bijdrage bij uitvoering. Optie: ‘afvallers-adoptieplan’: oppakken van ideeën die de eindstreep niet gehaald hebben.
•
• •
Procesmanagement/begeleiding experiment: nadruk op inzichtelijk maken van/ondersteuning bij integrale afweging bij besteding budget. Coachen en ondersteunen bewoners. Ondersteunen intern leerproces. Monitoring en evaluatie, ook via ‘proeftuin burgerparticipatie’ (Actieprogramma Lokaal Bestuur). Communicatie in- en extern/verwachtingenmanagement: bekendheid en betrokkenheid genereren, informeren over randvoorwaarden en richtlijnen, consequenties inzichtelijk maken. Begeleiding brede klankbordgroep. Communicatie: bekendheid en betrokkenheid genereren in de wijk, ondersteuning positieve beeldvorming. Zichtbaar commitment, maar ‘passieve deelname’ aan proces: bewoners maken integrale afweging! Ten behoeve van breder leerproces, doorwerking experiment in bestuurlijke vernieuwing: vertegenwoordiging in klankbordgroep. Communicatie: bekendheid en betrokkenheid genereren in wijk, ondersteunen positieve beeldvorming. Waar nodig ondersteuning bij uitwerking voorstellen. Ten behoeve van breder leerproces: vertegenwoordiging in klankbordgroep.
Schema 2.1: vergelijking experiment 1 en 2
8
Bijlage 3: Aanpak experiment 1 3.1
Samenvatting experiment 1: wat en waar
Het eerste experiment ‘De beste ideeën van de buurt’ voeren we uit in de buurt rond de Prins Bernhardstraat in Nieuw-Krispijn. In deze buurt wonen 1.830 mensen. De keuze voor deze buurt wordt ingegeven door enerzijds de omvang van het gebied (afgebakend gebied, behapbare schaal en omgeving) en anderzijds door kenmerken van de bewoners: diversiteit aan typen bewoners (burgerschapsstijlen). Aardig is ook dat deze buurt een nieuwe enthousiast bewonersoverleg kent. Het experiment geeft bewoners de kans om met ideeën en voorstellen voor de buurt te komen: wat heeft de buurt nodig om aantrekkelijker, socialer of veiliger te worden? Wat kan het woonen leefplezier in de omgeving verbeteren? De voorstellen van bewoners hebben betrekking op het brede palet van leefbaarheid, veiligheid, fysieke inrichting en sociale cohesie. Het budget kent grenzen. Voor de verdeling zetten we in op het wedstrijdelement (een ‘talentenjacht’ – denk aan een TV programma als Idols): bewoners presenteren hun ideeën aan elkaar en maken een keuze.29 De uitvoering wordt gefinancierd uit het buurtbudget. Het buurtbudget wordt gevuld met een deel van de huidige flexibele budgetten uit de gemeentelijke sectoren. In paragraaf 3.2 tot en met 3.4 werken we dit experiment verder uit.
3.2
Fasegewijze uitwerking
Het experiment ‘De beste ideeën van de buurt’ bestaat uit zes fasen. De eerste drie fasen richten zich op het genereren van ideeën en voorstellen van bewoners (binnen de randvoorwaarden van de gemeente, zie paragraaf 6 in de hoofdtekst). De laatste drie fasen richten zich op de keuze voor voorstellen (de verkiezing), de uitvoering van deze voorstellen en de evaluatie.
29 Mooie Dordtse voorbeelden die hierop lijken zijn bijvoorbeeld De Dag van het Park en de Ideeënmarkt in het Weizichtpark. Belangrijk verschil tussen deze projecten en dit experiment is dat budget en beslissingsbevoegdheid volledig in handen van de wijk zijn en dat geen sprake is van apart(e) budget(ten) per sector.
9
Fase 0. Voorbereiding
1. Experiment bekend maken
2. Ideeën genereren
3. Ideeën uitwerken
Rol projectorganisatie, ambtelijk betrokkenen en frontlijnwerkers • Deelplannen uitwerken (o.a. communicatieplan) • Intern en richting professionele partners in de buurt: uitleg over/bekendheid geven aan experiment, informeren over opzet, doel, (on)mogelijkheden, doorlooptijd en planning • In de buurt en intern: bekendheid geven aan experiment • Bewoners informeren over opzet, doel, (on)mogelijkheden, doorlooptijd en planning, kaders en randvoorwaarden (verwachtingenmanagement) • Bewoners stimuleren om ideeën te bedenken • Vooraf aanwijzingen en adviezen geven • Ideeën inhoudelijk becommentariëren vanuit kaders en randvoorwaarden en met verbetervoorstellen als uitkomst • Vaste elementen voor de uitwerking van de ideeën meegeven • Naar behoefte van de bewoners deskundige ondersteuning bij concrete uitwerking ideeën
Rol bewoners
Rol gemeentebestuur: college en raad • Intern: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment: zichtbaar bestuurlijk commitment
Rol professionele partners in de buurt • In de eigen organisatie: bekendheid geven aan en steun organiseren voor experiment • Waar mogelijk bijdrage deelplannen
• Medebewoners informeren over het experiment • Medebewoners stimuleren om ideeën te bedenken
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment: zichtbaar bestuurlijk commitment
• In de buurt en in de eigen organisatie: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment
• Informatie en advies inwinnen • Ideeën op hoofdlijnen bedenken • Ideeën voorleggen t.b.v. verbetersuggesties • Criteria opstellen voor de verkiezing van ideeën in fase 4
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment: zichtbaar bestuurlijk commitment • Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten
• Ideeën verder uitwerken • Definitieve ideeën indienen
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment: zichtbaar bestuurlijk commitment
• In de buurt en in de eigen organisatie: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment • Mogelijk bijdrage aan verbetervoorstellen voor ideeën • Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten • Mogelijk ondersteuning bij concrete uitwerking ideeën
10
4. Verkiezing
• Voorbereiding en uitvoering verkiezing (presentatie, communicatie, logistiek e.d.)
• Ideeën aan elkaar presenteren tijdens verkiezing • Keuze maken uit de ideeën op basis van de criteria uit fase 2 en het beschikbare budget
5. Uitvoering
• Ondersteunen bij opstellen uitvoeringsplannen • Financiering organiseren • Waar nodig ondersteuning bij uitvoering
6. Evaluatie
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
• Elk gekozen idee uitwerken in een uitvoeringsplan • Uitvoeringsplannen zelf uitvoeren, samen met gemeente en/of andere organisaties • Resultaten op inhoud en proces evalueren
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan verkiezingsmoment • Mogelijkheid om bij de verkiezingsbijeenkomst(en) aanwezig te zijn – actieve rol in opening- en afsluiting
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan verkiezingsmoment • Aanwezig bij verkiezingsbijeenkomst(en)
• Waar mogelijk ondersteuning bij opstellen uitvoeringsplannen en feitelijke uitvoering
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
Schema 3.1: rollen per partij
11
Iedere fase kent eigen kansen, mogelijkheden, maar ook eigen voetangels en klemmen. Per fase volgt een toelichting. In fase 1 is doelgroepgerichte, gedifferentieerde externe communicatie de belangrijkste uitdaging (zie paragraaf 7 in de hoofdtekst en bijlage 6 over de communicatiestrategie). Cruciaal in het streven naar een breed bereik is een passende en efficiënte mix tussen schriftelijke, mondelinge en digitale communicatiemiddelen. Tweede uitdaging ligt in verwachtingenmanagement. Vanaf het eerste moment moet helder zijn wat het betekent om mee te doen aan een experiment, wat het vraagt van bewoners, professionele partners in de wijk, ambtenaren en bestuurders én wat het oplevert. Het is goed denkbaar dat de interactie met bewoners en professionele partners in de wijk in deze eerste fase, leidt tot verfijning of bijstelling van de rollen en taken zoals opgenomen in de schema’s 2.1 en 3.1 in de bijlagen. Fase 2 vraagt veel van de samenwerking tussen de buurt, gemeente(lijke onderdelen) en professionele partners. Voorstellen moeten vanuit bewoners komen, maar het vraagt actieve betrokkenheid vanuit alle partners in de buurt om bewoners in beweging te krijgen. De gemeente Zwolle constateert in de evaluatie: “Wijkbudgetten zijn vooral een direct succes bij beter opgeleide, maatschappelijk weerbare groepen. Om ook andere burgers bij wijkbudgetten te betrekken is een actieve, ondersteunende rol van de gemeente nodig.”30 Het is van belang dat frontlijnwerkers en andere intermediaire partijen die in de buurt actief zijn, bewoners een duwtje in de rug geven om een ‘ruw idee’ om te zetten in een serieus plan. Een idee kan bijvoorbeeld ook voortkomen uit een klacht; het is aan de ambtelijke ondersteuners om dergelijke signalen om te zetten in enthousiasme voor een nieuw plan. We mikken in deze fase op een combinatie van digitale communicatiemiddelen en direct en kleinschalig contact met bewoners (zie bijlage 6 voor een overzicht van de communicatiestrategie en –activiteiten). Bewoners met een soortgelijk idee zullen elkaar opzoeken en mogelijk coalities smeden. Daartegen bestaat geen enkel bezwaar, juist ook omdat een individuele initiatiefnemer zich gehinderd kan voelen om de gemeente te benaderen. Drempels wegnemen in de interactie tussen bewoners en gemeente is van belang. Wel moet voorkomen worden dat er een nieuwe, ‘formele’ laag van buurtvertegenwoordigers ontstaat (zie paragraaf 5 en 6 van de hoofdtekst). In fase 2 gaan we ook de discussie aan met bewoners hoe zij menen dat het beschikbare budget verdeeld moet worden. Bewoners denken mee over de verkiezing van ideeën in fase 4. We bereiden vanuit de projectorganisatie in deze fase het keuzemoment voor en delen dit met bewoners. Vragen die rond het keuzemoment en de besluitvorming aan de orde komen zijn: • Hoe stemmen bewoners? o Wie mogen er stemmen? Is er een leeftijdsgrens? Ook: mag een bewoner op zijn eigen idee stemmen? o Hoeveel stemmen mag een bewoner uitbrengen? Mag iedere bewoner zijn stem aan één idee geven of krijgt iedere bewoner bijvoorbeeld 10 punten die naar eigen inzicht over ideeën verdeeld mogen worden? o Hoe gaan we om met tegenstemmen? Richten we een mogelijkheid in om ideeën tegen te houden? (Bijvoorbeeld door een ‘kiesdrempel’?) • Hoeveel ideeën gaan we uitvoeren, c.q. hoe verdelen we het budget over de winnende ideeën? o Is er een hoofdprijs? o Is er een maximum geldbedrag per idee? o Kunnen bewoners wegingsfactoren aan ideeën koppelen? (Bijvoorbeeld: bewoners beslissen dat ideeën die zich richten op activiteiten voor jongeren of ouderen belangrijker zijn dan voorstellen die over de fysieke inrichting van de omgeving gaan.) In fase 3 vinden initiatiefnemers uit de buurt en medewerkers van de gemeente elkaar in de verdere uitwerking van de voorstellen. Een idee moet ‘vlees op de botten krijgen’ en 30
Gemeente Zwolle, Op initiatief van de burger, ervaringen met wijkbudgetten in Zwolle 2004 – 2007, p. 42.
12
levensvatbaar worden. De praktische, financiële, mogelijk zelfs juridische consequenties op korte en lange termijn moeten inzichtelijk gemaakt worden. We verwachten in dit experiment niet dat bewoners dit volledig zelf uitzoeken en op papier zetten. In een aantal ‘ontwerpateliers’ werken bewoners, vertegenwoordigers uit de gemeentelijke organisatie en mogelijk externe partners samen aan de concretisering van het idee. Ambtelijk betrokkenen uit alle sectoren fungeren allereerst als vraagbaak en klankbord. In tweede instantie zijn de ambtelijk betrokkenen ook toetssteen, in de zin dat zij bekijken of het idee binnen de randvoorwaarden past die de gemeente vooraf gesteld heeft (zie paragraaf 6 van de hoofdtekst). Ambtelijke medewerking in deze fase mag geen hindernis zijn, maar moet hulp en houvast bieden aan de buurtbewoners. Bewoners bepalen zelf hoe ze alle verkregen informatie presenteren aan hun buurt. Ze worden hierbij wel geholpen door een ‘format’ dat de gemeente aanlevert. Dit format is in feite niets meer dan een lijstje met punten die in het uitgewerkte idee aan de orde moeten komen (‘wat houdt uw idee in?’, ‘voor wie is uw idee bestemd?’, ‘wat is er nodig voor de uitvoering van uw idee’? etc.). In aanloop naar fase 4 ondersteunen we bewoners in het verspreiden van ideeën en het organiseren van steun hiervoor. In fase 4 is het erop of eronder voor degenen in de buurt die ideeën hebben bedacht en uitgewerkt. De verkiezing van ‘de beste ideeën van de buurt’ kan – in potentie – veel positieve energie opleveren in de buurt, zo blijkt uit onderstaand kader, ontleend aan de ervaringen in de gemeente Hoogeveen. Ervaringen uit Hoogeveen “In buurthuis De Magneet gaat gejuich op bij een groepje jongeren. Middelpunt is Zerach Anakotta. De 16jarige mavo-scholier heeft met z’n vrienden duizend euro subsidie in de wacht gesleept voor een Xbox 360 en twee TV’s om Playstation te spelen op hun wekelijkse chillavond in het buurthuis. Het is verkiezingsavond in de wijk Krakeel van Hoogeveen. Aan een tafeltje in een grote zaal heeft Zerach bezoekers uitleg gegeven over zijn project. Z’n oma is trots op hem, want er is hier maar weinig te doen voor de jeugd. De jongeren in de zaal stemden natuurlijk allemaal op Zerachs project. Maar ook een oudere man beloofde hem de maximale drie punten. Tien van de twaalf ingediende projecten halen in de steming de eindstreep: van sociaal-emotionele vormingslessen voor kleuters (€1.400) tot een jeu-de-boulesbaan (€ 2.500), een multicultureel wijkfeest (€ 6.000) en muzikale vorming voor kinderen van 7 en 8 jaar (€ 1.500). […] Een jonge moeder geeft de meeste punten aan het project voor de kleuters, omdat je al in de kleuterklas kinderen met problemen ziet. […]”31
In de nul-fase van het experiment wordt verkend welke mogelijke ‘keuzestrategieën’ er zijn. We verkennen de voor- en nadelen van een verkiezingsavond naar het voorbeeld van Hoogeveen, maar werken ook combinaties uit met stemmen op meerdere momenten (bijeenkomsten), stemkaarten of digitale stemmogelijkheden (bijvoorbeeld stemmen per sms). Een verkiezingsavond zoals bijvoorbeeld in Hoogeveen vraagt een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering. Het vraagt om een doordacht ‘uitnodigingsbeleid’, waarbij zo veel mogelijk bewoners uit de buurt zich aangesproken voelen. Het vraagt om een ‘anders dan anders’ bijeenkomst (of mogelijk meerdere bijeenkomsten): misschien niet in een buurthuis of basisschool die de gemeente vaker gebruikt voor (informatie)bijeenkomsten, maar om een andere, minder voor de hand liggende locatie (een café, een tent, een markt etc.). Het vraagt om goede regie op het stemmen/kiezen. In fase 2 hebben bewoners gezamenlijk beoordelingscriteria afgesproken op basis waarvan de uit te voeren ideeën gekozen worden. In fase 4 kan blijken dat een criterium dat een (groep) bewoner(s) van groot belang achtte, nu feitelijk tegen hun eigen voorstel werkt! Uitkomst van fase 4 is hoe dan ook een lijst met winnende ideeën die uitgevoerd gaan worden.
31
Uit: Korte en lange klappen, Hoogeveen vindt de democratie opnieuw uit, door Hans Budding, zie www.hoogeveen.nl.
13
Winnende ideeën: wat kunnen we verwachten? Ervaringen uit soortgelijke experimenten in andere steden geven zicht op het type ideeën dat binnen de randvoorwaarden viel en de meeste stemmen uit de wijk of buurt opleverde. De voorbeelden laten zien dat het zowel fysieke projecten betreft, als projecten die zich meer richten op sociale cohesie. • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
herinrichting van een speeltuin uit de jaren ‘30; inrichten van trapveldjes, hangplekken en speelplekken; organiseren van een multicultureel festival, kinderactiviteiten rond het Suikerfeest etc.; opstarten van een ‘ontmoedingsproject’ om graffiti in de buurt tegen te gaan; aanleggen van snelheidsremmende maatregelen in de wijk (drempels, bloembakken e.d.); verbeteren van stoepen, voetpaden e.d. voor rolstoelgebruikers; aanbrengen betere verlichting in een donker parkje; aanbrengen van brandgangverlichting op zonne-energie; verplaatsing van een hondenuitlaatzone; multifunctioneel maken van een sportzaal, zodat daar naast sportactiviteiten ook sociale activiteiten plaats kunnen gaan vinden; opzetten van een ‘fietsreparatiebedrijf’ door vmbo-leerlingen vlakbij scholen; opzetten van een ‘wijkwensenloket’; opzetten van vrijwilligerswerk door jongeren voor hulpbehoevenden; opzetten van huiswerkbegeleiding voor kinderen in een achterstandssituatie; organiseren van een ‘kinderpersbureau’, waarbij de buurtkinderen eens per kwartaal een krant maken voor de buurt; organiseren van dansmiddagen voor senioren; organiseren van ‘ouderendiners’, waarbij een groep vrouwen van diverse etnische achtergrond eens per maand kookt voor de ouderen in de buurt – de zoons van de vrouwen helpen met het serveren van de maaltijden; aanleggen van een ‘ouderenterras’ bij een dienstencentrum in de wijk; starten van een theehuis voor vrouwen, ontmoetingsplaats voor vrouwen met uiteenlopende culturele achtergronden in de buurt. 32
Na de verkiezing door de wijkbewoners blijven er waarschijnlijk nog ideeën van bewoners ‘op de plank liggen’. In navolging van het Bredase project ‘Lusten en Lasten’ is het een optie om een ‘Afvallers Adoptie Plan’ uit te werken. De projectorganisatie kan, met de indieners van de nietwinnende ideeën, verkennen of er realisatiemogelijkheden zijn buiten de grenzen van het experiment. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat een woningcorporatie een kansrijk, maar nietgehonoreerd plan alsnog oppakt.33 Fase 5, de uitvoering, is de fase van ‘boter bij de vis’. Voor zover mogelijk moeten de projecten op korte termijn uitgevoerd worden en snel tot zichtbaar resultaat leiden, om te voorkomen dat de betrokkenheid afneemt (extern bij bewoners, maar zeker ook intern, bij de gemeente). Communicatie over de uitvoering, daar waar het de rol van de gemeente betreft, is concreet en gericht op verwachtingenmanagement: wanneer zie ik als buurtbewoner het resultaat van mijn gekozen idee? Waarom kan de gemeente mijn project niet morgen realiseren? Bewoners spelen bij de uitvoering een grote rol, maar hebben de gemeente nodig. Deze rol moet de gemeente pakken om voortvarend vorm te geven aan de projecten. Enige voorzichtigheid is op z’n plaats: de ervaringen in de gemeente Zwolle leren dat wijkmanagers en professionals ervoor moeten waken te veel betrokken te zijn bij het uitwerken van een idee (fase 3) en de uitvoering van het voorstel. “Vanuit het servicegerichte karakter van hun functie gaan zij soms iets te ver mee in het enthousiasme van buurtbewoners. En neigen er soms zelfs toe om het project ‘over te nemen’. Het zijn de burgers zelf die met ondersteuning van de gemeente en andere professionele partners het project tot een goed einde moeten brengen.”34 32 Afkomstig van: de burgerinitiatiefcampagne van Rotterdam, RotterdamIdee, zie: www.rotterdamidee.nl, gemeente Zwolle, Op initiatief van de burger, ervaringen met wijkbudgetten in Zwolle 2004 – 2007, p. 10 – 11 en gemeente Breda, project Lusten en Lasten, in de SEV-publicatie Een kwestie van doen? Vitale coalities rond leefbaarheid in steden, 2006, p. 41. 33 SEV-programma Keer de Verloedering, Een kwestie van doen? Vitale coalities rond leefbaarheid in steden, 2006, p. 40. 34 Gemeente Zwolle, Op initiatief van de burger, ervaringen met wijkbudgetten in Zwolle 2004 – 2007, p. 44.
14
Voor fase 6, de evaluatie, volstaan we hier met een verwijzing naar bijlage 5, waarin de monitoring tijdens alle fasen en de evaluatie na afronding aan de orde komt.
3.3
Budget
Het buurtbudget 2009 voor het experiment ‘De beste ideeën van de buurt’ is opgebouwd uit de huidige flexibele budgetten van de gemeentelijke sectoren. De sectoren Maatschappelijke Ontwikkeling, Stadsbeheer en Publieksdiensten kennen al – gescheiden – financieringsbronnen voor wijkinitiatieven gericht op sociale samenhang, leefbaarheid en ‘schoon, heel en veilig’. In de huidige situatie zijn deze budgetten nog afzonderlijk beschikbaar voor de wijken. Door deze flexibele budgetten samen te voegen, ontstaat een substantieel budget dat de buurt op een breed inhoudelijk terrein naar eigen inzicht kan besteden. De flexibele budgetten uit de sectoren zijn naar rato (op basis van inwonertal) opgenomen in het buurtbudget voor ‘De beste ideeën van de buurt’ (zie tabel 3.2). Dit leidt tot een totaalbedrag van € 83 per persoon in de buurt rond de Prins Berhardstraat. Een dergelijk bedrag verhoudt zich positief tot andere gemeenten. Als richtlijn houden veel steden € 10 per inwoner per jaar aan.35 De keuze om in Dordrecht een flink hoger bedrag aan te houden is cruciaal: het geeft het experiment slagkracht. Het is meer dan ‘leuke dingen doen’ voor de buurt en de bühne. Sectoren PD/OOV SBH SO MO/WGW Ministerie van VROM/WWI
Beschrijving budget GSB-gelden voor wijkveiligheidsinitiatieven Samen de buurt mooier maken Beheer en ontwikkeling wijken Campagnegelden Subtotaal Subsidie voor bewonersbudgetten Totaal Totaal per persoon in pilotgebied
In buurtbudget € 25.000 € 15.000 € 5.000 € 6.500 € 51.500 € 100.000 € 151.500 € 83
Tabel 3.2: omvang buurtbudget experiment 1
3.4
Demografische gegevens
Pilotgebied voor experiment 1 is de buurt rond de Prins Bernhardstraat. Deze buurt wordt begrensd door de Julianaweg, Krispijnseweg, Mauristweg en Nassauweg (tot de sloot) – zie het kaartje aan het slot van deze paragraaf. • •
• •
Aantal inwoners: 1.811. Leeftijdsopbouw: o 0 – 19 jaar: 436 inwoners = 24% o 20 – 64 jaar: 1.089 inwoners = 60% o 65 en ouder: 286 inwoners = 16% Niet westerse allochtonen: 676 inwoners = 37% Woningvoorraad: o aantal huurwoningen: 547 o aantal koopwoningen: 272
35 Het relatief hoge bedrag per inwoner is voor de goede lezer onmiddellijk te herleiden tot de VROM-bijdrage van een ton. Zonder deze bijdrage zou het bedrag per inwoner ruim 28 euro bedragen.
15
16
Bijlage 4: Aanpak experiment 2 4.1
Samenvatting experiment 2: wat en waar?
Het tweede experiment ‘Samen de wijkbegroting maken’ voeren we uit in de Buurt Stadspolder (in de wijk Stadspolders – met ‘s’). In deze buurt wonen 9.317 inwoners, waaronder verhoudingsgewijs veel jongeren. Het experiment geeft bewoners de kans om hun eigen afwegingen te maken voor de besteding van reguliere middelen in de buurt (budget voor investeringen, onderhoud en beheer). Er komt met andere woorden geen extra geld beschikbaar voor de buurt, maar bewoners krijgen de vrijheid te beslissen hoe het reguliere budget over hun buurt verdeeld wordt. Het geld dat bespaard wordt door een lager onderhoudsniveau van het openbaar groen kan bij wijze van spreken besteed worden aan een extra jongerencoach in de buurt, of aan wijkveiligheid in de vorm van extra verlichting in donkere ‘achterafstraatjes’. Bewoners maken gezamenlijk de keuze tussen wat doen we ‘meer’ in de wijk en wat doen we ‘minder’. De uitvoering wordt gefinancierd uit reguliere middelen van MO, SO, SBH en PD/OOV. In paragraaf 4.2 tot en met 4.5 werken we dit experiment verder uit.
4.2
Fasegewijze uitwerking
In tegenstelling tot experiment 1 – waar we in de inhoudelijke voorbereiding al grote stappen hebben kunnen maken – vindt de uitwerking van experiment 2 meer op hoofdlijnen en procesafspraken plaats. Dit heeft ermee te maken dat dit experiment innovatiever en ‘spannender’ is. Voor de uitwerking kunnen we veel minder dan bij experiment 1 gebruik maken van voorbeelden van gemeenten die ons voor zijn gegaan. Op onderdelen zijn projecten als ‘De Smederijen’ in Hoogeveen en ‘Lusten en Lasten’ in Breda en de Deventer wijkaanpak vergelijkbaar.
17
Fase 0. Voorbereiding
1. Verkenning en experiment bekend maken
2. Keuzes op tafel
3. Begrotingsspel
Rol projectorganisatie, ambtelijk betrokkenen en frontlijnwerkers • Instellen ‘voorbereidingsgroep’ • Organiseren van zicht op en overeenstemming over rol en taakverdeling, verantwoordelijkheden, inzet etc. • Inwinnen extern advies/organiseren deskundige ondersteuning • Organiseren van zicht op en overeenstemming over ‘minimumnorm’ • Werksessie financiën • Opstellen samenwerkingsovereenkomst • In de buurt en intern: bekendheid geven aan experiment • Bewoners informeren over opzet, doel, (on)mogelijkheden, doorlooptijd en planning, kaders en randvoorwaarden (verwachtingenmanagement) • Uitvoeren verkenning in de buurt (lopende projecten, ervaringen uit het verleden, vragen en problemen) • Organiseren brede kennismaking in de wijk • Uitwerken keuzes op basis van verkenning: wat kan er en wat kost het? • Keuzes terugleggen in de buurt • Voorbereiding en uitvoering begrotingsspel
Rol bewoners
Rol gemeentebestuur: college en raad • Op onderdelen betrokken bij activiteiten van voorbereidingsgroep • Ondertekenen samenwerkingsovereenkomst
Rol professionele partners in de buurt • Deelname aan activiteiten van voorbereidingsgroep • Ondertekenen samenwerkingsovereenkomst
• Medebewoners informeren over het experiment • Medebewoners stimuleren tot deelname • Bijdragen aan verkenning en brede kennismaking
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan en steun uitspreken voor experiment: zichtbaar bestuurlijk commitment • Bijdragen aan verkenning en brede kennismaking
• In de buurt en in de eigen organisatie: bekendheid geven aan experiment en steun uitspreken voor experiment • Bijdragen aan verkenning en brede kennismaking
• Reageren: verfijnen, bijstellen, aanvullen van de keuzes.
• Kennis nemen van de keuzes. • Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten
• Voorkeuren aangeven: wat wil ik? • Argumenten uitwisselen:
• In de buurt en intern: bekendheid geven aan het begrotingsspel.
• Kennis nemen van de keuzes. • Mogelijkheid om bij te dragen aan verfijnen, bijstellen, aanvullen van keuzes • Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten • In de buurt en intern: bekendheid geven aan het begrotingsspel
• Deelname aan activiteiten van voorbereidingsgroep • Ondertekenen samenwerkingsovereenkomst
18
waarom wil ik dat? 4. Stemming
• Voorbereiding en uitvoering stemming
5. Uitvoering
• Waar nodig concretiseren van de buurtbegroting/uitwerken plannen • Financiering organiseren • Uitvoering organiseren
6. Evaluatie
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
• Definitieve keuze maken/definitieve buurtbegroting • Waar mogelijk ondersteuning bij concretisering buurtbegroting • Waar mogelijk projecten zelf uitvoeren • ‘Controleur’ bij uitvoering buurtbegroting • Resultaten op inhoud en proces evalueren
• Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten • In de buurt en intern: bekendheid geven aan de stemming
• Mogelijkheid om aan te schuiven bij bijeenkomsten. • In de buurt en intern: bekendheid geven aan de stemming • Waar mogelijk ondersteuning bij opstellen uitvoeringsplannen en feitelijke uitvoering
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
• Resultaten op inhoud en proces evalueren
Schema 4.1: rollen per partij
19
Per fase volgt een toelichting. In fase 0, de voorbereiding, werken alle betrokken partijen het experiment gezamenlijk verder uit. We stellen hiervoor een voorbereidingsgroep in, waarin (vertegenwoordigers uit) de volgende groepen zitting hebben (de cijfers tussen haakjes zijn indicatieve aantallen): • ambtelijke betrokkenen/projectorganisatie/vertegenwoordigers uit de sectoren (maximaal 5); • bewoners (3 tot 5); • professionele partners uit de buurt (3 tot 5). Onderdeel van de voorbereidende fase is het inschakelen van externe deskundigheid om de experimenten te doordenken en te leren van ervaringen van anderen. Het gaat dan om ervaringsdeskundigen (bijvoorbeeld uit de gemeenten Hoogeveen, Breda of Deventer, ook via deelname aan de ‘proeftuin burgerparticipatie’ van het Actieprogramma Lokaal Bestuur) en om wetenschappelijk deskundigen. We organiseren informatieve bijeenkomsten en brainstormsessies. De voorbereidingsgroep wordt op deze wijze geholpen bij het denken over de uitvoering van het experiment. Taak van de voorbereidingsgroep is tweeledig: 1. zicht op en overeenstemming over rollen en taken, inzet en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen op hoofdlijnen; 2. zicht op en overeenstemming over de ‘minimumnorm’: de minimale kwaliteit van de leefomgeving die behouden moet worden. Reguliere budgetten vanuit de sectoren bóven deze norm worden samengevoegd en vormen de inzet voor de wijkbegroting. Deze tweede taak vraagt gedegen ambtelijke voorbereiding en begeleiding. In een werksessie inventariseren inhoudelijk deskundigen en controllers alle begrotingsposten in de afzonderlijke onderdelen van de gemeente. Per onderdeel wordt aangegeven welk deel vastligt en welk deel voor beïnvloeding of verschuiving vatbaar is. Uit de inventarisatie van begrotingsposten blijkt welke bedragen zich lenen voor delegatie van beslissingsbevoegdheden naar de buurt.36 Het is mogelijk (en wenselijk!) dat de verantwoordelijk wethouder én een afvaardiging van raadsleden op enkele momenten, mogelijk zelfs structureel, de bijeenkomsten van de voorbereidingsgroep bijwonen. We zoeken daarmee in dit tweede experiment naar een andere vorm van betrokkenheid van de raad dan in het eerste experiment (zie schema 2.1 in bijlage 2 van de hoofdtekst). Wat betreft de afvaardiging vanuit de bewoners in de voorbereidingsgroep betrekken we reeds actieve bewoners, bijvoorbeeld uit een buurtcomité of bewonersorganisatie. Het gaat om zichtbare, mondige bewoners, waarschijnlijk al bekenden van de gemeente. Zij doen vanuit de buurt als vooruitgeschoven post mee. Overigens zonder dat zij spreekbuis of vaste vertegenwoordiger zijn voor alle bewoners! Deze voorbereidingsgroep speelt gedurende de hele looptijd van het experiment een belangrijke rol. Vanaf fase 1 verandert het karakter van de voorbereidingsgroep in een Klankbordgroep. Op gezette tijden komt de groep bij elkaar om de voortgang van het proces te bespreken en zich te buigen over concrete vragen vanuit de projectorganisatie. Omdat zowel ambtelijk betrokkenen als bewoners deel uit blijven maken van de Klankbordgroep, fungeren zij tevens tot en met de uitvoering als geschillencommissie. Sluitstuk van de voorbereidingsfase is een document waarin doel, opzet, taken, rollen, verantwoordelijkheden en inzet vanuit alle partijen op hoofdlijnen neerslaan. Deze samenwerkingsovereenkomst geeft vorm aan de intentie om gedurende de looptijd van het experiment een gezamenlijk leerproces aan te gaan. 36
Vanzelfsprekend gaat het over een bepaald percentage van de geschikte begrotingsposten, gerelateerd aan de omvang van de buurt/aantal inwoners. De Werkgroep Burgers aan Zet die verantwoordelijk is voor dit implementatieplan is al begonnen met deze inventarisatie. Zie paragraaf 8 van de hoofdtekst voor een tussenstand.
20
Het doel van fase 1 is in principe gelijk aan dezelfde fase in experiment 1: bekendheid geven aan het experiment, bewoners informeren over het doel en de opzet, bewoners stimuleren om mee te doen. We geven hier vorm aan via een verkenning van de buurt. We zoeken naar aansluiting in de vorm van een brede inventarisatie: • inventariseren lopende projecten in de buurt; • achterhalen ervaringen uit het verleden; • verkennen de cultuur en de potentie van de buurt; • inventariseren vragen en problemen in de wijk; • kennismaking met partners en actieve bewoners. We sluiten ons aan bij bestaande netwerken om zo veel mogelijk animo te krijgen voor het experiment. We gaan in gesprek met zo veel mogelijk bewoners over hun prioriteiten in de wijk. We werken daarmee letterlijk in de buurt aan de voorbereiding van de integrale afweging. Op basis van de inventarisatie in fase 1 schetsen we in fase 2 het keuzepalet aan mogelijke investeringen in de buurt voor het komende jaar. Er kan bijvoorbeeld een straat worden heringericht, er kan een project worden uitgevoerd om de sociale samenhang te vergroten, er kan een extra jongerenwerker worden ingezet, er kan buurtpreventie worden ingevoerd, er kan een skatebaan worden aangelegd, er kunnen extra verkeersdrempels worden aangelegd, de kwaliteit van de openbare ruimte kan worden verhoogd etc. Dit alles binnen de grenzen van de minimale kwaliteitsafspraken, die in fase 0 zijn opgesteld. De ambtelijk betrokkenen geven de bijbehorende kosten van al deze mogelijkheden aan, inclusief kosten voor beheer en onderhoud. We leggen alle opties terug in de wijk en stellen waar nodig de investeringsvoorstellen bij. Fase 3 vormt de kern van het experiment: het keuzemoment. We gieten dit in een spelvorm. De exacte inrichting van dit spel werken we uit naar aanleiding van de ervaringen in fase 0 en 1. Te denken valt aan een bordspel, fysiek, of mogelijk een virtuele variant. Op diverse locaties in de buurt en/of thuis op hun computer kunnen bewoners ‘aanvinken’ welke producten of diensten (groenonderhoud, jongerenwerk, verkeersdrempels etc.) zij willen inkopen. Er kunnen zo veel producten ‘ingekocht’ worden als het budget toelaat. Vervolgens worden de ‘boodschappenlijstjes’ van alle deelnemers samengevoegd. Digitaal en/of live discussiëren bewoners over de argumenten om producten of diensten zij wel of niet willen kopen. Via een (digitale) stemming in fase 4 bepalen bewoners uiteindelijk de definitieve buurtbegroting. Fase 5, de uitvoering, kent een ander karakter dan bij experiment 1. Waar mogelijk moeten de projecten ook hier op korte termijn uitgevoerd worden, maar het is goed denkbaar dat sommige projecten niet van vandaag op morgen vorm krijgen. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met lopende contractsverplichtingen in de openbare ruimte (in de meeste gevallen tot en met 2010). Nieuwe prioriteiten worden meegenomen in nieuwe contractsonderhandelingen (voorjaar 2010) en zijn zichtbaar vanaf 2011. Op voorhand is de lengte van deze uitvoeringsfase daarom niet nauwkeurig in te schatten. De rol van bewoners in de uitvoering is ook anders dan bij experiment 1. Waar mogelijk geldt ook hier dat bewoners de projecten uitvoeren, samen met de gemeente en/of professionele partners. Maar vaker dan bij de besteding van het extra budget in experiment 1 zal het hier gaan om projecten die bewoners niet zelf uit kúnnen voeren, bijvoorbeeld ingrepen in de openbare ruimte (van herinrichting van een compleet plein tot het plaatsen van snelheidsremmende bloembakken). De bewoner komt hier meer in de rol van ‘controleur’, die in de gaten houdt of de gemeente de plannen conform de buurtbegroting uitvoert. De eindevaluatie met alle partners, fase 6, bestaat uit twee delen. Ten eerste wordt eind 2009 het proces geëvalueerd. Daarnaast vindt een inhoudelijke evluatie plaats nadat een voldoende groot deel van de projecten in uitvoering is, uitgevoerd is, of uitgevoerd had moeten zijn. Belangrijker nog dan deze slotevaluatie is de tussentijdse monitoring. Zie daarvoor bijlage 5.
21
4.3
Budget
Voor experiment 2 is een eerste, grove inventarisatie uitgevoerd om zicht te krijgen op het deel van de reguliere budgetten die de circa 9.000 bewoners van Stadspolder naar eigen inzicht kunnen verdelen. Deze exercitie levert een indicatief budget op van ongeveer € 300.000, waarvan de helft vanuit budgetten van Stadsbeheer afkomstig is en nog eens een ton van Maatschappelijke Ontwikkeling. Doel is dit budget te verdubbelen tot een substantieel budget van € 600.000. Daartoe wordt op korte termijn een werksessie georganiseerd. De deelnemers aan deze sessie bekijken kritisch, en over de grenzen van sectoren (en bedrijven), waar bestedingsvrijheid op wijkniveau ligt, of gecreëerd kan worden.
4.4 • •
• •
4.5
Demografische gegevens Aantal inwoners: 9.317 Leeftijdsopbouw: o 0 – 19 jaar: 2.695 inwoners = 29% o 20 – 64 jaar: 6.130 inwoners = 66% o 65 en ouder: 492 inwoners = 1% Niet westerse allochtonen: 1.195 inwoners =13% Woningvoorraad: o aantal huurwoningen: 1.467 o aantal koopwoningen: 2.104
Burgerschapsstijlen in Stadspolders
Onderstaande kaart geeft een indicatie van de verdeling van de doelgroepen per burgerschapsstijl in Stadspolder. Opvallend zijn de onderlinge verschillen per deelgebied: relatief veel Pragmatici (intermediairen in spé) in de buurt rond het Johanna Nabererf, een oververtegenwoordiging van de moeilijk bereikbare Buitenstaanders rond het Vestdijkerf, het Pasternakerf en het Katzerf, en bij het Aletta Jacobserf en het Krusemanerf een relatief hoog gehalte aan Actieven, de mensen die graag bereid zijn om kritisch mee te denken over gemeentelijk beleid. Deze verschillen per buurt doen het vermoeden rijzen dat de integrale afweging (het maken van de buurtbegroting) straks ook per buurt bekeken en ingevuld zal worden. Hoe we daar mee om kunnen/moeten gaan is een les die we in de praktijk zullen leren.
22
23
Bijlage 5: Monitoring en evaluatie Kiezen voor een experiment betekent kiezen om te leren van de resultaten. Mislukken kan een experiment dan ook niet. Cruciaal onderdeel om te kunnen leren van de experimenten vormt de monitoring en evaluatie van het proces. Op basis van de leerervaringen wordt ná de experimentperiode besloten of en in welke vorm de gemeente deze nieuwe werkwijze door wil zetten en mogelijk zelfs (op termijn) wil verbreden.
5.1
Wat?
In de monitoring en evaluatie wordt bij zowel experiment 1 als 2 gelet op proces en product. Tot de aandachtspunten behoren in ieder geval: • participatiegraad; o Hoe veel mensen participeren in welke fase van de experimenten? o Wat zijn de kenmerken van de participanten (ook: afgezet tegen de burgerschapsstijlen)? • tevredenheid; o Hoe tevreden zijn bewoners over het proces en het resultaat? o Hoe tevreden zijn gemeentelijk betrokkenen (ambtenaren, bestuur, raad) over het proces en het resultaat? • intern gemeentelijke consequenties: o Tegen welke kansen en hindernissen lopen de betrokken sectoren aan en hoe lossen zij deze op? • feitelijke realisatie van de gekozen ideeën van bewoners, budgetbesteding en –uitputting. Gedurende het experiment verzamelen we de hiervoor benodigde gegevens. Goede projectadministratie is een noodzakelijke voorwaarde. Onder andere om de mate van tevredenheid vast te stellen, leggen we halverwege en na afloop van de experimentperiode betrokkenen binnen en buiten het gemeentehuis een enquête voor. We besteden óók aandacht aan non-participanten, om zicht te krijgen op de motieven om niet mee te doen aan een dergelijk experiment. Naast bovengenoemde vormen van monitoring en evaluatie levert ook de Monitor Vertrouwen burgers en bestuur 2009 (OCD) informatie die een rol kan spelen in de overweging de experimenten al dan niet een meer structureel en permanent karakter te geven.37 We kijken met name naar de ontwikkeling van de volgende indicatoren: • de mate van het vertrouwen van burgers in het bestuur: bedraagt momenteel 71% streefwaarde is 72% in 2009; • de mate van tevredenheid over burgerparticipatie: a. tevredenheid over besluitvormingsprocessen: bedraagt momenteel 20% streefwaarde is 25% in 2009; b. percentage burgers die zich serieus genomen voelt door het gemeentebestuur: bedraagt momenteel 31% - streefwaarde is 35% in 2009. • de medeverantwoordelijkheid die burgers voelen voor de eigen leefomgeving: a. percentage dat zich inzet voor wijk, buurt of stad: bedraagt momenteel 17%. Tevens zoeken we, in het bijzonder voor experiment 2, aansluiting bij de metingen in het kader van de Monitor Leefbaarheid en Veiligheid (voorjaar 2009 en voorjaar 2011).
37
Onderzoekscentrum Drechtsteden, Vertrouwen in het bestuur en oordeel over de raadscommunicatie 2007, september 2008, p. 5 – 6.
24
Voor de monitoring en evaluatie dient, als onderdeel van de voorbereidingsfase in experiment 1 en 2, een concreet onderzoeksplan opgesteld te worden. Daarin wordt de onderzoeksvraag uitgeschreven en krijgen de bovengenoemde indicatoren een plaats.
5.2
Wie?
De voor de hand liggende partner bij de uitvoering van evaluatieonderzoek is het OCD. De eerste contacten hierover zijn gelegd, maar dit vraagt nog uitwerking. In deze uitwerking houden we nadrukkelijk rekening met betrokkenheid uit universitaire hoek. We hebben contact gelegd met de Tilburgse School voor Politiek Bestuur (TSPB) en verkennen met hen de mogelijkheden om de experimenten Burgers aan Zet onderwerp te laten worden van een ‘atelier’. Een atelier is een werkvorm waarin een groep studenten gedurende een semester onderzoek doet. Met grote regelmaat werkt de TSPB daarin samen met overheidsorganisaties. Onze Dordtse experimenten vormen een mooie onderzoekscase voor een atelier in het voorjaar en/of najaar van 2009. Bijkomend voor deel van deze samenwerking is dat de TSPB langs een andere lijn al betrokken is bij de experimenten Burgers aan Zet. In het kader van het NICIS Consortium Good Governance en Vitale Democratie in de Stad wordt internationaal literatuuronderzoek gecombineerd met toegepast naar ‘good governance’ in de praktijk. In de onderzoeken ligt een sterke focus op ‘goed bestuur in wijken en buurten’. De gemeente Dordrecht is één van de zeven deelnemende steden (stedelijke lead) en de Universiteit van Tilburg/TSPB is één van de twee betrokken universiteiten.
25
Bijlage 6: Communicatiestrategie 6.1 • • •
Communicatiedoelstelling Burgers aan Zet
Bevorderen van de relatie met de diverse bevolkingsgroepen. Bevorderen van het sociaal bewustzijn van de burgers(actief burgerschap). Bevorderen van het communicatieklimaat in de wijken en binnen de gemeentelijke organisatie.
De doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak is geen doel op zichzelf, zoals ook het experimenteren met wijkbudgetten niet simpelweg een kwestie is van het ontwikkelen van methodieken om geld uit te geven in de wijken. Vertaald in communicatietermen beoogt het gemeentebestuur met de doorontwikkeling van de Dordtse Aanpak – en met name de tweede en derde vervolgstap – de bevordering van de relatie met de bevolking op stedelijk en wijkniveau. Binnen die relatie kan de zeggenschap over inhoud van beleid en over de inzet van middelen worden verdeeld tussen het gemeentebestuur en de burgers die verantwoordelijkheid nemen voor het leefklimaat in hun eigen wijk of buurt. Het bevorderen van actief burgerschap is daarmee een achterliggende doelstelling; daar is ook het sociaal klimaat en het leefklimaat in de wijken bij gebaat. In de experimenten met wijkbudgetten vormen die budgetten het middel om de dialoog te starten en op gang te houden, om mensen in de wijken met elkaar in contact te brengen en met elkaar te laten discussiëren en om de kennis en ervaringen van wijkbewoners tot uiting te laten komen in de plannen. Het beschikbaar stellen van budgetten is tevens een manier om vertrouwen uit te stralen naar de bevolking; dat kan voor de mensen in de wijken een stimulans zijn om meer vertrouwen te krijgen in het gemeentebestuur. Net als wederzijds respect is ook het vertrouwen over en weer essentieel voor de onderlinge relatie. Overigens is dat wederzijds vertrouwen en respect niet vanzelfsprekend. In de gemeentelijke cultuur leeft her en der nog het idee dat bestuurders en beleidsambtenaren buurtbewoners kunnen vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Omgekeerd heerst er bij bepaalde groepen in de wijken wantrouwen tegen de gemeente. Dat geldt in mindere mate voor de gebruikelijke maatschappelijke partners van de gemeente en voor zelforganisaties. Maar niet alleen om deze reden is het van belang om samen met de partners op te trekken om de doelstellingen te bereiken.
6.2
Communicatiedoelgroepen
1. Alle Dordtenaren in de betrokken wijken, gedifferentieerd naar hun burgerschapsstijl38 Bij ‘Burgers aan Zet’ is het de bedoeling om continu op een effectieve wijze in gesprek te zijn met álle doelgroepen in de stad. De gemeente spant zich in om een stap verder te gaan dan het onderhouden van de bestaande relaties met bekende, actieve bewoners. Onderdeel van het experiment is juist ook om met de moeilijker bereikbare groepen van de bevolking in contact te komen (en hen tot participatie bewegen). 2. Actieve bewoners en bewonersgroepen in de geselecteerde wijken/buurten Een deel van de bewoners is al actief in de eigen wijk (al dan niet georganiseerd). Deze specifieke doelgroep kunnen we als eerste consulteren bij de uitwerking van plannen. Aan actieve bewoners kunnen we ook vragen als intermediair op te treden naar de andere buurtbewoners. 38
‘Actieven’, ‘traditionelen’, ‘pragmatici’ en ‘buitenstaanders’ vormen de vier burgerschapsstijlen die we gebruiken om inhoud te geven aan ‘brede participatie’ en een doelgroepgerichte (communicatie)benadering, zie verderop in deze bijlage, paragraaf 6.7
26
3. Sociale partners Bewoners hebben in hun wijk niet alleen met de gemeente, maar ook met corporaties, de politie, het opbouwwerk en nog tal van andere maatschappelijke partners te maken. Sterker nog, met deze partners hebben zij in veel gevallen een hechtere band dan met de gemeente. De gemeente werkt al veelvuldig samen met die maatschappelijke partners. Het is dan ook bijna vanzelfsprekend dat we ook in de beide experimenten maatschappelijke partners uitnodigen om samen de communicatie met de bevolking op te zetten. 4. Bestuurders College- en raadleden vormen een interne communicatiedoelgroep. Daarnaast kunnen zij, net als actieve bewoners, als intermediair optreden naar buurtbewoners. Naar hen, maar ook binnen de ambtelijke organisatie, dragen zij het gedachtegoed achter ‘Burgers aan Zet’ uit en dragen ze bij aan enthousiasme en betrokkenheid over de experimenten. 5. Beleidsmedewerkers, inclusief de communicatie-adviseurs Beleidsmedewerkers vormen, net als bestuurders, een interne communicatiedoelgroep, die een grote rol vervult in de externe communicatie. Intern gaat het vooral om het ontwikkelen van maatschappelijk bewustzijn en het aansluiten op de belevingswereld van bewoners. Bij de externe communicatie zijn de medewerkers uit de sectoren medehoofdrolspelers in de benadering van de bewoners. De voor Dordrecht werkzame communicatieadviseurs worden geacht op de hoogte te zijn van de intenties van hun gemeentebestuur en de gedachte achter Burgers aan Zet – om hier vervolgens naar te handelen. Door uitwisseling van ervaringen leveren zij een bijdrage aan het uitbreiden en verfijnen van het instrumentarium van de communicatiediscipline. 6. Frontlijnwerkers van de gemeente en van de partners Frontlijnwerkers vormen van nature een gemakkelijk aanspreekpunt voor bewoners (net als veel externe partners). Frontlijnwerkers sluiten in hun dagelijks werk vaak al naadloos aan op de (beleving van) de dagelijkse leefomgeving van bewoners. We hebben hen nodig bij het doordenken van de communicatiestrategie en –activiteiten en de feitelijke benadering van bewoners. 7. Lokale media Bij de lokale media maken we onderscheid tussen de media van de gemeente, die van de partners en die van de actieve bewoners (–groepen) zelf. Uiteraard hebben we dan nog de onafhankelijke pers die we benaderen voor de algemene, niet te gedetailleerde informatie. De lokale omroep verdient hierin een aparte plaats: met de actieve bewoners uit de betrokken wijken willen we bespreken of een weerkerend programma in opdracht van de gemeente kijkers zal trekken, en of en zo ja, in welke mate, de actieve bewoners hier een rol in kunnen vervullen. Gezien de communicatiestijlen van de doelgroepen zullen we niet alleen mikken op nieuwe digitale media; die schuwen we niet, maar zij dienen vooral ter ondersteuning van de meer traditionele middelen. Uit het overleg met de betrokken bewoners zal blijken hoe ver we hier in kunnen gaan. 8. Totale bevolking van Dordrecht Alle Dordtenaren willen we op de hoogte brengen en houden van de experimenten waarmee het gemeentebestuur meer aan de Dordtenaren zelf wil overlaten.
27
6.3
Samen optrekken met de diverse partners
In de praktijk blijkt de gemeente veelvuldig samen te werken met diverse partners, en dan niet alleen met de meest bekende. Dit gezamenlijke optrekken biedt ook voor de experimenten kansen voor een effectieve benadering van het publiek, voor een goed zicht op problemen in de buurten en voor een goed begrip van de aangedragen oplossingen. Bij het gezamenlijk optrekken zien we overigens de laatste jaren een verschuiving van de rol van de gemeente naar de uitvoerende partners; de gemeente regisseert en stimuleert, en schept bovendien ruimte voor de andere maatschappelijke instellingen zoals corporaties, thuiszorg, jongerenwerk, psychiatrische hulpverlening etc. Daarin ligt besloten de erkenning dat partners een bijdrage willen en kunnen leveren aan verbetering van de leefomstandigheden van hun cliënten, die vanuit een andere invalshoek ook de doelgroep van de gemeente (en van andere partners) vormen. In de praktijk blijken burgers dit een welkome ontwikkeling te vinden: zij kunnen met allerhande problemen terecht bij de samenwerkende partijen, die met een multidisciplinaire aanpak ook in staat zijn om problemen echt op te lossen: de integrale aanpak van de gemeente is nu uitgegroeid tot een multidisciplinaire aanpak. Dit schept vertrouwen bij de burger, en nodigt hem uit om ook zelf actief te worden. Voor het aanknopen en onderhouden van een goede relatie met de bewoners van de buurten waarin geëxperimenteerd zal worden met wijkbudgetten is het van belang om de samenwerking met de voor die buurten relevante partners te concretiseren, na ons er van te vergewissen dat die maatschappelijke partners het gedachtegoed achter het experimenteren met wijkbudgetten delen. Is er eenmaal op bestuurlijk, beleids- én uitvoerend niveau overeenstemming, dan kunnen we vanuit een soort samenwerkingsverband de buurtbevolking tegemoet treden. Elke discipline in zo’n samenwerkingsverband levert dan de eigen beleids- en frontlijnwerkers. Met hen organiseren we werklunches en andere bijeenkomsten voor de uitwisseling van informatie over de betrokken buurten. Ter ondersteuning hiervan zetten we een digitaal netwerk op, enerzijds voor een snelle en transparante berichtgeving, anderzijds voor een permanent onderling contact. Deze professionals en semi-professionals geven de buurten hun identiteit; zij geven de buurt ook een gezicht, een gezicht dat herkenbaar is voor de bewoners. Zij zijn dan ook in hun kantoor in de wijk, op spreekuren en op straat het aanspreekpunt voor de bewoners van de geselecteerde buurten. De gemeente en de partners benaderen vervolgens de voortrekkers uit de eigen klantenkring in de geselecteerde buurten: de leden van een buurtcomité, de galerijvaders, speelpleinmoeders, de vrijwilligers in de thuiszorg etc. en nodigen hen uit om als intermediair deel uit te maken van een soort ‘buurtplatform’, dat gefaciliteerd wordt door het nog op te zetten samenwerkingsverband, maar toch onafhankelijk daarvan opereert. Los daarvan moet er ruimte zijn voor eigen buurtnetwerken voor communicatie van actieve bewoners onderling – deze worden dan gelinkt naar het netwerk van de professionals, maar vallen onder verantwoordelijkheid van de actieve bewoners zelf, al of niet deelnemend aan het buurtplatform. Zodoende scheppen we mogelijkheden voor onderlinge informatie-uitwisseling en discussie tussen gemeente, partners en actieve bewoners. Hiermee bouwen we ook aan een permanente relatie met de burgers in de buurten/wijken, met oog voor de soms uiteenlopende belangen van de gemeente en de partners, en met respect voor de diversiteit in de buurten.Daarmee krijgt ook het actieve burgerschap in de betrokken buurten een grote stimulans. Een kanttekening: In de praktijk zal het niet alleen gaan om het bevorderen van actief burgerschap bij de mensen die daarvoor al de nodige vaardigheden hebben. Het kan ook nodig zijn om het Buurtplatform te laten ondersteunen door een professional, en om projecten op te zetten voor degenen die, bijvoorbeeld door sociale uitsluiting, nog niet echt mee kunnen doen.
28
(Het Da Vinci College heeft daar in het verleden al eens cursussen voor ontwikkeld, in samenwerking met Menzil.)
6.4 Belangrijke elementen voor een permanente en effectieve communicatie met de buurten Vooral voor vervolgstap 2 en 3 (zie boven en zie bijlage 3 en 4) is het van belang om qua communicatie heldere uitgangspunten te formuleren en daar intern en met de maatschappelijke partners overeenstemming over te bereiken. Onderstaand een lijst van belangrijke elementen die zowel betrekking hebben op de interne en de externe communicatie. 1. Balans tussen interne en externe communicatie. Interne communicatie is van minstens even groot belang (zo niet groter) dan de externe communicatie. Interne communicatie stuurt aan op de bereidheid van beleidsmedewerkers en bestuurders om kennis en macht te delen met de betrokken bewoners. We waarborgen afstemming tussen in- en externe communicatie in strategie, activiteiten en planning. Om de kloof tussen gemeente en bevolking te overbruggen laten we in- en externe communicatie zo veel mogelijk gelijk op gaan. 2. Wederzijds respect als uitgangspunt. We zetten in op ‘respectvol tweerichtingsverkeer’. Beleidsmedewerkers en bestuurders delen actief informatie met elkaar en met de buurt. We treden elkaar met respect en onbevooroordeeld tegemoet. Samen met de partners geven we blijk van werkelijke interesse. We zijn helder en open in de strategie en flexibel in de uitwerking. 3. Samenwerking met externe partners. Voor het aanknopen en onderhouden van een goede relatie met de bewoners van de buurten waarin geëxperimenteerd wordt is het van belang samen te werken met de voor die buurten relevante partijen. Is er eenmaal op bestuurlijk, beleids- én uitvoerend niveau overeenstemming over de inzet van de experimenten, dan treden we gezamenlijk de buurtbevolking tegemoet. 4. Relatie opbouwen met de buurt. In de experimenten met wijkbudgetten vormen die budgetten het middel om de dialoog te starten en op gang te houden, om mensen in de wijk met elkaar in contact te brengen en met elkaar te laten discussiëren, omkunnen en ervaringen van wijkbewoners tot uiting te brengen in de plannen. In het verlengde hiervan bouwen we met de partners aan informatie- en communicatienetwerken in de wijken (of stellen we bestaande netwerken open voor intermediairen uit de buurt). Het beschikbaar stellen van budget is tevens een manier om vertrouwen in de potentie, professionaliteit en oplossingsgerichtheid van de buurten uit te stralen naar de bevolking. Dat kan voor de mensen in de wijken een stimulans zijn om meer vertrouwen te krijgen in het gemeentebestuur. De frontlijnwerkers van de verschillende disciplines vervullen hierin een cruciale rol. Zij zijn permanent zichtbaar in de wijkmedia, komen mondeling en digitaal aan bod in het wijkinformatienetwerk en zijn aanspreekpunt voor wijkbewoners. We werken, met frontlijnwerkerkers en externe partners, toe naar een beter communciatieklimaat in de buurt (bijvoorbeeld door ontmoetingen tussen bewoners – gemeente – partners etc. te arrangeren en faciliteren). 5. Maatwerk. De diversiteit binnen een buurt/wijk is een gegeven. Daarom wordt er in de communicatie gedifferentieerd naar de kenmerken van de groepen bewoners (zie paragraaf 6.7 in deze bijlage). Met elk van deze groepen knopen we een relatie aan. 6. Slimme combinaties. Voor het bevorderen van de dialoog wordt een uitgekiende mix van media ingezet; van Gemeentenieuws tot BuurtTV, van het blad van Woondrecht/Interstede/Progrez tot een
29
RondomTien-achtig programma waarvan door de lokale omroep video-opnamen worden gemaakt voor verspreiding in de buurt. Van een rap van buurtbewoners tot een serie cartoons als raambiljet. Er is ruimte om te experimenteren met innovatieve vormen van e-participatie. We waarborgen bij het uitlijnen van de media-mix de continuïteit. Continue communicatie houdt het experiment levend en de aandacht bij de voortgang.
6.5
Communicatie in fasen, vooral bij experiment 2
Wat betekent dit allemaal voor de praktijk van de experimenten met wijkbudgetten, en dan vooral voor experiment 2 in de geselecteerde buurten? Natuurlijk is de praktijk weerbarstiger en uitdagender dan de theorie, is de situatie elk moment anders, hebben we steeds met andere mensen te maken, en verschilt de ene buurt van de andere qua cultuur en verwachtingspatroon. Hieronder dus slechts een leidraad voor een gefaseerde communicatieaanpak, die later geconcretiseerd zal worden met gedetailleerde communicatieplannen die we samen met de partners en na consultatie van de actieve bewoners in de betrokken buurten zullen maken. 0-fase: voorbereidingen treffen Mogelijk betrokken partners selecteren, met hen tot overeenstemming komen over rolverdeling, taken, verantwoordelijkheden, inzet etc. Na afronding van de brainstormsessies en consultaties heldere standpunten formuleren, o.a. over doelstellingen, mogelijkheden, randvoorwaarden, capaciteit en middelen. Tenslotte ons er van vergewissen dat we er zelf helemaal klaar voor zijn. 1e fase: aansluiting zoeken Om een relatie op te bouwen met bewoners van een buurt of wijk, is het van belang om aansluiting te zoeken bij die bewoners, bij hun leefwereld en hun vragen. Daarvoor verdiepen we ons in relevante onderzoeksresultaten over de wijk of de buurt (socio-demografische gegevens, werkloosheidscijfers, cijfers over leefbaarheid en veiligheid, opkomst bij verkiezingen etc.) In het vervolg hiervan inventariseren we de lopende projecten in de buurt, achterhalen we de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan, verkennen we de cultuur en potentie van de buurt, gaan we in de buurt zelf op zoek naar de vragen en problemen die er bij de bewoners leven en maken we kennis met (nieuwe en andere) partners en actieve bewoners (mogelijke kandidaten voor een platform). Uiteraard is er in veel wijken al sprake van netwerken. Daar sluiten we bij aan, ons afvragend of die netwerken voldoende functioneren, en hoe wij deze waar nodig kunnen versterken. Tegelijkertijd zetten we een eigen digitaal netwerk op, voorlopig nog alleen ten dienste van gemeente en partners. Vervolgens bedenken we hoe de inzet van wijkbudgetten gekoppeld kan worden aan de cultuur en de burgerschapsstijl van de buurt en onderzoeken we welke werkwijze daar het best bij past. In deze fase leggen we ook de nodige contacten met de lokale media, in ons streven naar vaste rubrieken in de huis aan huis bladen, bij de lokale televisie etc. 2e fase: de eerste berichten Werken aan ontvankelijkheid van de buurt is van belang. Uit de burgerschapsstijlen blijkt hoe groot de afstand kan zijn van buurtbewoners tot de overheid. Gewapend met die kennis informeren we de bewoners globaal over de aanvankelijke plannen en laten daarin ruimte voor een eigen bijdrage van de actieve bewoners. Het zou mooi zijn als we dan al buurtbewoners hebben kunnen consulteren of zelfs al bereid gevonden hebben om te fungeren als kandidaat voor het Platform of als ander aanspreekpunt voor de buurt. Belangrijk in deze fase is duidelijk te laten zien dat er vertrouwen bestaat in de buurt, in de potenties van de buurt en de bewoners. Voor de berichtgeving maken we gebruik van een uitgekiende mediamix en rekenen we ook op de inzet van de media van de partners. 3e fase: samenspraak over de organisatie Na deze verkenning volgt de verdieping met partners en actieve bewoners die een rol willen spelen bij de voorbereiding en uitvoering van het project. Samen lijnen we het project uit, kijken we wat de mogelijkheden en de verwachtingen zijn en maken we afspraken over ieders verantwoordelijkheden. Hier is ook voor de betrokken wethouder een belangrijke rol weggelegd.
30
Tegelijkertijd bouwen we verder aan een netwerk van de partners (woningbouwcorporaties, wijkagenten, huisartsenpost e.d. en de intermediairen onder de bewoners.) en overleggen we over methodieken, media, tijdstippen etc. voor de benadering van het publiek, over vervolgstappen, rolverdeling, initiatieven etc. Hierbij toetsen we de theorie van de burgerschapsstijlen aan de praktijk. Overigens moeten we er wel voor waken dat we de buurt niet onze manier van werken opleggen, maar steeds in het oog houden welke werkwijze het beste past bij de buurt. 4e fase: mikken op resultaat In deze volgende fase willen we met betrokkenen in het brede netwerk concrete communicatieplannen uitwerken. Aan de hand van een gedegen en gedetailleerde omgevingsanalyse doen we daarvoor voorstellen en brengen we deze na aanpassing in praktijk. 5e fase: uitvoeren Nog nader in te vullen. 6e fase: verdere samenwerking na behalen van resultaten Niet alleen uitvoering van de klus is belangrijk; tijdens het project is als het goed is een relatie opgebouwd en verstevigd, is er een netwerk opgebouwd en zijn er verwachtingen gewekt voor mogelijke vervolgacties. Hopelijk is er weer een stukje vertrouwen teruggewonnen en hebben we een en ander van elkaar geleerd. De feestelijke afronding van het project is zodoende een mogelijk begin voor een verdere samenwerking met de buurt.
6.6
Interne communicatie
Doelstelling voor interne communicatie Het uitbreiden van mogelijkheden voor communicatie en participatie (tot en met het delen van zeggenschap) vereist van beleidsmedewerkers en bestuurders dat zij ook van buiten naar binnen denken, dat zij niet zo zeer dicteren, maar uitnodigen en verbinden, en dat zij gaandeweg ervaringen opdoen met de derde generatie van participatie waarbij de gemeente ingaat op voorstellen van buiten. Daarvoor is nodig dat beleidsambtenaren en bestuurders beschikken over een voldoende gehalte aan maatschappelijk bewustzijn en op grond daarvan de overtuiging hebben dat buurtbewoners een belangrijke bijdrage kunnen en willen leveren aan het bevorderen van het sociaal en leefklimaat in de wijken. De interne communicatie richt zich dan ook op het bevorderen van deze inzichten. Doelgroepen van interne communicatie Beleidsmedewerkers, frontlijnwerkers en bestuurders vormen de primaire doelgroepen van de interne communicatie. In eerste instantie beperken we ons tot het gemeentelijk apparaat, even later komen daar ook de betrokkenen bij van de maatschappelijke partners. De direct bij het experiment betrokkenen vormen een specifieke doelgroep. Inhoud van de interne communicatie Algemeen • Gemeentebrede informatie om aan te geven waar het bestuur op uit is, als legitimatie voor het meewerken aan Burgers aan Zet, en in het bijzonder aan de experimenten met wijkbudgetten. • Zelf op onderzoek laten gaan naar de belevingswereld van de wijkbevolking door middel van excursies en exercities, gesprekken met actieve buurtbewoners, met galerijvaders en speelpleinmoeders etc. Specifiek gericht op experiment met wijkbudgetten • Specifieke informatie aan de betrokken bestuurders en beleidsmedewerkers over hun rol in de processen en over de verwachtingen die het bestuur daar bij heeft.
31
• •
Terugkoppeling bij elke stap in het proces, als stimulans om mee te blijven denken. Bij gelegenheid een uitnodiging om een mijlpaal mee te vieren.
Boodschappen • Enerzijds aangeven dat de gemeente verantwoord bezig is door voorwaarden te stellen aan de medezeggenschap. • Anderzijds benadrukken dat wijkbewoners ervaringsdeskundigen zijn op het gebied van leefbaarheid en veiligheid in hun eigen buurt, en hun kennis en ervaringen onder voorwaarden willen delen met de gemeente en de maatschappelijke partners. • Beargumenteren (en laten beleven) dat oplossingen die door bewoners worden aangedragen in veel gevallen effectief en duurzaam (kunnen) zijn, en daarom serieus genomen moeten worden - vertrouwen in de potentie van wijkbewoners. Hierbij aangeven dat je pas vertrouwen krijgt als je dat ook zelf uitstraalt. Putten uit de talloze goede voorbeelden uit de praktijk, ook in Dordrecht. • Beredeneren dat vergaande participatie meer werk en tijd vergt, maar op langere termijn de moeite loont. • Specifiek voor de frontlijnwerkers: steeds weer benadrukken dat zij het eerste aanspreekpunt zijn voor de bewoners, dat zij een belangrijke rol spelen in de communicatie / participatie van onderop en dat zij een signalerende taak hebben naar elkaar en naar de beleidsmedewerkers. Methodieken • Tijdens bijeenkomsten/cursussen in een rollenspel de betrokken beleidsmedewerker/bestuurder ervaringen laten opdoen als bewoner; hierbij de grenzen verkennen. • Van tijd tot tijd één of meerdere actieve bewoners, wijkagenten, BST-ers, wijkbrigadier of andere ‘buitenstaander’ uitnodigen bij een werkoverleg. Periodiek een agendapunt aan het werkoverleg toevoegen waarbij bijv. een uitzending van de lokale omroep (Buurt-TV) onderwerp van gesprek is. • Wijksafari’s geven menig beleidsmedewerker een andere kijk op het dagelijkse leven in een wijk. Dit instrument is ook hier in te zetten. • Ambtenaren en bestuurders zijn ook bewoners; zij kunnen de opdracht krijgen om bijvoorbeeld bij hun buren of bewoners in een geselecteerde wijk na te gaan welke problemen er ervaren worden, en welke oplossingen aangedragen worden voor een specifiek probleem in de buurt. • Stelselmatig de eis stellen dat ambtenaren en bestuurders op locatie een probleem verkennen voor zij een oplossing voor een probleem in een buurt of wijk bedenken. Dit zou vast onderdeel moeten zijn in de uitwerking van een voorstel. • (Tijdelijke) adoptie van een actieve buurtbewoner in de vorm van een maatjes-project: voor een mening gevormd wordt over een complex probleem eerst te rade gaan bij de buitenstaander en diens argumenten betrekken bij de eigen overwegingen. Specifiek gericht op wijkbudgetten • Via bijvoorbeeld een website de betrokken beleidsmedewerkers en bestuurders laten ervaren wat er elders in het land gebeurt aan experimenten met medezeggenschap over de wijk en met wijkbudgetten. Hiervoor een aantal best practices selecteren, ook van elders in het land.
32
6.7
Doelgroepgerichte benadering: gebruik van de burgerschapsstijlen
In bijgaande illustratie van de burgerschapsstijlen van de Nederlandse bevolking is op de horizontale as het waardenpatroon (van traditioneel tot trendsettend) afgezet tegen de sociale status (van laag naar hoog op de vertikale as). De percentages betreffen de gehele Nederlandse bevolking, van 15 tot 80 jaar. Groep Traditionele burgerij 26% Traditionele burgerij + Nieuwe conservatieven39
Trefwoorden • • • • • • • •
Gevoel van afstand tot de overheid Problemen met veranderingen in de maatschappij Volgzame en gezagsgetrouwe houding Moeite met informatie overload Sterke behoefte aan persoonlijk contact en eenvoudige concrete informatie Behoudend en sober, soms star Betrokkenheid bij de buurt en buurtvoorzieningen Binding door nabijheid, met een reikwijdte van enkele honderden meters
Communicatie: • Onwetend, afwachtend • Korte en bondige informatie, liefst mondeling. • Concrete informatie dicht bij brengen, vertalen naar persoonlijke context. Dicht bij huis blijven, niet te abstracte onderwerpen • Handje helpen bij eigen informatievoorziening, niet wachten op eigen initiatief • Openheid en openhartigheid wordt op prijs gesteld, mits met respect gebracht • Simpele vormen, opgewekte kleurstelling – niet te nieuwerwets • Mogelijkheden tot gesprekken en kennismakingen bieden • Commerciële en lokale tv, huis aan huis bladen, buurtcentrum, infotelefoon • Mensen ruim te voren informeren en gelegenheid bieden te wennen aan nieuw beleid, nieuwe ontwikkelingen.
Buitenstaanders
•
Grote afstand tot overheid en politiek, wantrouwend en intolerant
39
De WRR schaart de Nieuwe Conservatieven in het rapport ‘Vertrouwen in de buurt’ onder de Traditionele Burgerij. Motivaction groepeert hen onder de Actieven.
33
31% • Moderne burgerij + Gemaksgeoriënteerden
• • • • •
t.o.v. gezag Rol van klant, zorgen over eigen economische positie en sociaal vooruitzicht (ook t.a.v. allochtonen) Drukke mensen, anderhalf inkomen, uit op eigen belang Vaardig in eigen broek ophouden Actief in buurtschool, speeltuin, buurtbarbecue Weinig sociale betrokkenheid Binding door nabijheid, ‘wat met kinderwagen of rollator is te belopen’
Communicatie: • Kort en bondig informeren – helder taalgebruik • Concreet – korte termijn – afspraak is afspraak - confronteren • Eigen voordeel benadrukken - gemak (verleiden) • Noodzaak (confronteren) • Simpele vormen, opgewekte kleurstelling – fun • Mogelijkheden tot zelf(h)erkenning bieden • Informatie in de buurt: wijkagent, opzichter, aanplakbiljetten, lichtkrant, affiche, busreclame, winkel, flyer on demand, etc. • Dicht bij huis blijven, niet te abstracte onderwerpen. Pragmatici 23% Opwaarts mobielen + Postmoderne hedonisten
• • • • • • •
Ongeïnteresseerdheid in traditionele democratische instituties, meent overheid en sociale spelers niet nodig te hebben Kritisch, veeleisend, calculerend, opportunistisch Gericht op eigen identiteit: zelfbewust, assertief en egocentrisch: herkennen en herkend worden Pragmatisch, cultureel open, ondernemend Oriëntatie op eigen huis met daaromheen sociale knooppunten Partiële betrokkenheid, vooral in eigen belang Binding door consumptie
Communicatie: • Selectief geïnformeerd, op hoofdlijnen • Levendige en kernachtige informatie gewenst, soms zelfs speels • Reactief, wachtend op uitnodiging • Handje helpen met verwijzingen naar diepgaander informatie, niet wachten op eigen initiatief • Heldere, krachtige vormen, opgewekte kleurstelling – niet te ouderwets • Mogelijkheden tot discussies en gesprekken bieden, katalyserende werking • Commerciële tv, huis aan huis bladen, internet, sms, telefoon • Niet te moeilijk, niet te abstracte onderwerpen • Goed lopend netwerk, wat eenzijdig op zichzelf ingestoken • Bij nieuwe onderwerpen – nieuw beleid insteken op de kern en mogelijke gevolgen voor de persoon zelf – lokaal ‘Rondom Tien’ discussieprogramma Actieve burgers 20%
• •
Kosmopolieten + Postmaterialisten
• • • •
Vertrouwen in overheid, coproductie van beleid, kritisch maar welwillend Behoefte aan (zelf)respect, bewust levend, over grenzen heenkijkend Analytisch, tolerant, informatiegericht, sociaal geëmancipeerd Meedenken over hun buurt als onderdeel van de stad Netwerk hoog ontwikkeld, bestuurlijke betrokkenheid, invloed op beleid Binding door betrokkenheid
Communicatie:
34
• • • • • • • • • • •
Interactief, participerend, reflectief Levendige informatie gewenst, met voldoende diepgang en verwijzingen naar achtergronden Informeren en toelichten, ruimte laten voor eigen oordeel De groep is proactief, open en kritisch Mooie en inspirerende vormgeving, niet ten koste van de inhoud Mogelijkheden tot discussies en gesprekken bieden, katalyserende werking als opinion leader Publieke omroep, internet, dagbladen, opiniebladen Hoog abstractieniveau in onderwerpen en achtergronden daarvan; niet te lokaal Binding door participatie Uitgebreid netwerk, zeer gevarieerd Ziet zelf nieuwe landelijke of internationale ontwikkelingen met een weerslag op lokaal niveau
6.7.1 Maatwerk op wijk- en buurtniveau: differentiatie De korte beschrijvingen van de burgerschapsstijlen geven ons niet alleen inzicht in wat mensen belangrijk vinden, hoe zij in de maatschappij staan, welke rol zij voor zichzelf zien weggelegd en waar zij zich voor willen inzetten. Zij tekenen ook de sfeer van de relatie die we met de groepen inwoners moeten opbouwen. Maar dat is niet genoeg. Voor de daadwerkelijke communicatie binnen die relaties moeten we onze kennis verder verfijnen. Moeten we weten op welke manier de groepen aan hun informatie komen, welke media bijdragen aan hun meningsvorming, hoe vaardig zij zijn bij het selecteren en verwerken van informatie en voor welke informatie ze belangstelling hebben. Daarbij zullen wij ook andere bronnen moeten raadplegen, en dan niet alleen de demografische gegevens, maar ook de onderzoeksresultaten op bijvoorbeeld het sociale vlak. Voor een effectieve communicatie is differentiatie naar doelgroep en subdoelgroepen noodzakelijk en moet de gemeente rekening houden met de ins en outs van dat publiek. Uit de omgevingsanalyse van een project zal blijken op welke doelgroep(en) wordt gemikt en (in welke mate) welke burgerschapsstijlen daarin vertegenwoordigd zijn. Op grond daarvan kan een communicatiestrategie ontworpen worden. We differentiëren in: • onderwerp: sluit het aan bij de doelgroep qua abstractieniveau, afstand tot de eigen buurt, inlevingsvermogen, omvang, tijd; • benadering: behulpzaam, uitnodigend, zakelijk of confronterend; • boodschap: louter informatief, nadruk op eigen belang/algemeen belang; • taalgebruik: eenvoudig en helder, aansluitend op de bewoners; • diepte: bijv. op de voorgrond een korte tekst met relatief veel illustraties, in de achtergrond uitgebreidere informatie, naar eigen keuze te raadplegen; • voorbereiding/tijdstippen voor de berichtgeving: publiek niet overvallen en niet opjagen, de tijd geven die het nodig heeft; • partners bij de voorbereiding: hoe integraal is gewenst, wiens inbreng is noodzakelijk / wordt op prijs gesteld is mogelijk; • rolverdeling: wie neemt welke verantwoordelijkheid voor welk onderdeel (zo veel mogelijk verantwoordelijkheid leggen bij de intermediairen uit het publiek – voor wat hoort wat); • media, zowel van gemeente als van partners: digitaal, papier, mondeling, in allerlei verschijningsvormen: van interactieve website tot informatiemarkt, van raambiljet tot stadsomroeper, van gemeentenieuws tot boodschap op een T-shirt; • verder is het van belang te kijken naar de verschillen die optreden afhankelijk van de rol die door de burgers ingenomen wordt: klant, onderdaan, kiezer of co-producent van beleid.
35
In de praktijk zal het steeds opnieuw gaan om een zoektocht naar een passende en inspirerende mix van benaderingen, boodschappen en media; het publiek is immers niet homogeen, de een heeft vooral behoefte aan een persoonlijke benadering, een ander wil iets op papier om rustig na te denken. Trefwoorden: aansluiting zoeken en niemand overslaan. In een buurt met veel uiteenlopende burgerschapsstijlen kan dat lastiger zijn dan in een vrij homogene wijk. Los van onze eigen inzichten moeten we voor het onderhoud van onze relatie met de doelgroepen op zoek gaan naar de potenties in de wijken, moeten we ruimte scheppen voor een eigen inbreng van bewoners, en moeten we uitstralen dat we er alle vertrouwen in hebben dat zij daar op een goede manier gebruik van zullen maken. Dan moeten we de mensen vooral met elkaar in gesprek laten gaan, gezamenlijk geformuleerde problemen serieus nemen, stimuleren dat de betrokken bewoners liefst gezamenlijk met oplossingen komen en dat zij daarin ook een rol voor zichzelf zien weggelegd. Ofwel, bewoners mede de agenda laten bepalen en voorwaarden creëren voor binding met de buurt. Ook dit zal een onderdeel moeten zijn voor een omgevingsanalyse en communicatiestrategie bij de start van de communicatieve begeleiding van een project.
36
6.7.2 Burgerschapsstijlen in de Dordtse situatie
centrum
Act 20%
Bs 35%
Prm 36%
Afh 9%
reeland
Act 6%
De procentuele verdelingen van de burgerschapsstijlen in de Dordtse wijken. Prm 33%
Act 4%
Bs 34%
Afh 9%
Prm 51%
Act 14%
staart
Prm 15%
krispijn Bs 59%
Afh 4%
Act 10% Prm 12%
Bs 56%
wielw/crabb Bs 58%
Afh 20%
Afh 15% Act 22%
stb1
Act 44%
stb23
Prm 6% Bs 41%
Afh 31% Act 12%
Bs 34%
Prm 6%
dubbd
Act 31%
Afh 16%
stadsp Bs 23%
Bs 25%
Afh 4% Prm 23% Afh 40%
Prm 42%
Bij de eerste beschouwing vallen meteen de grote verschillen tussen de wijken onderling op. Bij nadere beschouwing zien we ook de overeenkomsten, bijvoorbeeld in het aandeel Buitenstaanders in Wielwijk/ Crabbehof, Krispijn en de Staart. Wielwijk/Crabbehof en de Staart verschillen eigenlijk helemaal niet zo veel van elkaar, terwijl zij qua historie, soorten woningen en structuur niet zo veel op elkaar lijken. Krispijn onderscheidt zich van de Staart en Wielwijk/Crabbehof door het frappant hogere aandeel Pragmatici. Absolute top in het segment van de Pragmatici is het Reeland, hetgeen zeker aan de
37
levendige indruk van de wijk is af te lezen. Stadspolders is hierin een goede tweede, gevolgd door het Centrum. Dordrecht telt procentueel een stuk minder Afhankelijke burgers (Traditionelen en Nieuwe conservatieven) dan Nederland; in Sterrenburg 1 vormen zij echter een niet te veronachtzamen groep, zoals overigens ook in Dubbeldam. In Sterrenburg gaat het dan vooral om Traditionelen, in Dubbeldam wonen relatief veel Nieuwe conservatieven. In Krispijn en in Stadspolders is het aandeel Afhankelijken echter gering. Het percentage Actieven is het grootst in Sterrenburg 2 en 3; in Stadspolders is dat wat minder, maar wel hoger dan het gemiddelde van de stad.
38
Bijlage 7: Uitwerking capaciteit en financiën 7.1
Experiment 1
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de capaciteitsinzet (in uren per maand) vanuit de sectoren, per fase, voor experiment 1.
Fase Fase 0 Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase 5
Fase 6
Maand nov 08 dec jan 09 jan feb feb mrt mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Totaal aantal uren
Projectmanagement Projectuitvoering MO/WGW COMM 48 20 48 8 16 40 16 32 40 16 56 40 16 48 40 32 24 32 24 24 8 24 8 32 24 32 24 32 24 40 8 544
332
PD 16 8 16
SBH 16 16 16
SO 16 8 16
32
40
40
16
96
56
8 8 8 8 8 8 8 8 12
16 24 24 8 8 16 16 16 8
16 8 8 8 8 8 8 8 8
164
320
216
Projectuitvoering en stafondersteuning Aantal uren SBC/SBP 56 40 16 16 40 16 40 16 40 32 32 24 24 32 40 32 48 544
172 128 120 32 224 32 304 32 168 128 128 80 80 120 128 120 124 2120
Tabel 7.1: overzicht capaciteitsinzet per sector per fase, experiment 1
39
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de capaciteit die de afzonderlijke activiteiten vragen (per fase) voor experiment 1.
Activiteit aansturing experiment algemeen ondersteuning experiment algemeen interne communicatie: informatie-uitwisseling, activiteiten t.b.v. genereren aandacht en draagvlak eigen sector overig interne communicatie en intersectorale afstemming contacten met frontlijnwerkers en externe partners in de buurt deelname aan Klankbordgroep, incl. voorbereiding en terugkoppeling naar eigen sector deelplannen uitwerken ondersteuning uitwerking deelplannen uitwerking communicatieplan organisatie reguliere communicatiemiddelen organisatie aanvullende communicatiemiddelen bijeenkomsten met frontlijnwerkers in buurt management bijeenkomsten in de buurt ondersteuning bijeenkomsten in de buurt uitvoering bijeenkomsten in de buurt (uitwerken ideeën) organisatie verkiezingsavond tussentijdse monitoring evaluatie Totaal aantal uren
Fase 0 16 16
Fase 1 16 16
Fase 2 16 16
Fase 3 16 16
Fase 4 32 32
Fase 5 112 112
Fase 6 16 16
Aantal uren 224 224
16 16 16
40 40 40
38 38 38
20 20 20
20 20 20
116 116 116
8 8 8
258 258 258
16 32 24 12
40
38
20
20
116
8
16 16 16
16 16
16 16
16 16
88
16 16
40 16 128
8
8
258 32 24 12 152 64 16 56 32 128 16 48 60 2120
8 172
8 248
256
336
16 8 200
8 784
60 124
Tabel 7.2: overzicht capaciteit per activiteit per fase, experiment 1
40
Kosten per activiteit per fase, experiment 1
Fase Fase 0
Categorie externe ondersteuning externe ondersteuning
Fase 1
logistiek middelen Fase 2
externe ondersteuning logistiek middelen externe ondersteuning
Fase 3 logistiek middelen Fase 4
Fase 5 Fase 6
externe ondersteuning
logistiek middelen externe ondersteuning externe ondersteuning
logistiek middelen
Activiteit ontwerp monitoring en evaluatie bijeenkomsten frontlijnwerkers, gemeente overig en externe partners bijeenkomsten in de buurt ondersteuning uitwerken deelplannen eerste tussentijdse monitoring bijeenkomsten frontlijnwerkers, gemeente overig en externe partners aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. bekend maken exp. ondersteuning organisatie bijeenkomsten in de buurt tweede tussentijdse monitoring bijeenkomsten in de buurt aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. genereren ideeën aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. verspreiding ideeën organisatie bijeenkomsten in de buurt derde tussentijdse monitoring bijeenkomsten in de buurt aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. bijeenkomsten in de buurt facilitator/spreekstalmeester verkiezingsavond ondersteuning organisatie verkiezingsavond vierde tussentijdse monitoring verkiezingsavond aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. verkiezingsavond vijfde tussentijdse monitoring facilitator slot-/evaluatiebijeenkomst in de buurt ondersteuning evaluatie en kennisdeling eindevaluatie slot-/evaluatiebijeenkomst intern aanvullende communicatiemiddelen: verslag voor de buurt aanvullende communicatiemiddelen: evaluatieverslag intern
Totaal kosten in euro’s
Kosten in euro’s 0 1.500 1.500 1.500 0 1.500 2.000 1.500 0 2.500 5.000 5.000 1.500 0 1.000 1.500 1.500 1.500 0 1.500 5.000 0 1.500 2.250 0 500 3.000 1.500 44.250
Tabel 7.3: overzicht kosten per activiteit per fase, experiment 1
41
7.2
Experiment 2
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de capaciteitsinzet (in uren per maand) vanuit de sectoren, per fase, voor experiment 2.
Fase Fase 0
Fase 1
Fase Fase Fase Fase
2 3 4 5
Fase 6
Maand mrt 2009 apr mei mei jun jul aug sep okt nov nov dec jan 2010 feb mrt jan PM
Totaal aantal uren
Projectmanagement Projectuitvoering MO/WGW COMM 68 28 60 20 52 16 40 32 56 28 60 12 32 16 52 44 64 44 64 44 24 24 64 24 44 16 20 8 16 8 12 8 12 8
PD 20 20 12 16 16 12 8 12 8 8 16 16 16 8 8 4 8
SBH 28 28 20 24 24 16 12 20 12 12 44 40 40 32 32 4 8
SO 24 20 12 20 20 12 8 12 8 8 24 24 24 16 16 4 8
380
208
396
260
740
Projectuitvoering en stafondersteuning Aantal uren SBC/SBP 44 212 44 192 68 180 60 192 40 184 36 148 24 100 60 200 68 204 68 204 20 152 48 216 44 184 28 112 20 100 24 56 24 68 720
2704
Tabel 7.4: overzicht capaciteitsinzet per sector per fase, experiment 2
42
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de capaciteit die de afzonderlijke activiteiten vragen (per fase) voor experiment 2.
Activiteit aansturing experiment algemeen ondersteuning experiment algemeen interne communicatie: informatie-uitwisseling, activiteiten t.b.v. genereren aandacht en draagvlak eigen sector overig interne communicatie en intersectorale afstemming organisatie reguliere communicatiemiddelen organisatie aanvullende communicatiemiddelen voorbereidingsgroep werkgroep financiën opstellen samenwerkingsovereenkomst faciliteren klankbordgroep deelname klankbordgroep uitvoeren verkenning bijdrage verkenning vanuit de sectoren organiseren brede kennismaking in de wijk uitwerken keuzes o.b.v. verkenning voorbereiding en uitvoering begrotingsspel voorbereiding en uitvoering stemming voorbereiding uitvoering projectleiding bij uitvoering uitvoering vanuit sectoren communicatie rond uitvoering tussentijdse monitoring procesevaluatie bijdrage procesevaluatie vanuit de sectoren eindevaluatie bijdrage eindevaluatie vanuit de sectoren Totaal aantal uren
Fase 0 60 48
Fase 1 52 40
Fase 2 20 20
Fase 3 20 20
Fase 4 20 20
Fase 5 40 32
104 104 32
140 140 20 16
34 34 16 20
34 34 16 20
34 34 16 20
62 70 8 16
16 8 96 76 12
8 4
8 4
8 4
16 8
Fase 6
120 88 28
36 40 40
8
584
624
8
200
8
204
8
204
28 84 352 40 8
764
36 20 24 44 124
Aantal uren 212 180 408 416 108 92 120 88 28 56 28 96 76 12 36 40 40 28 84 352 40 40 36 20 24 44 2704
Tabel 7.5: overzicht capaciteit per activiteit per fase, experiment 2
43
Kosten per activiteit per fase, experiment 2
Fase
Categorie
Fase 0
externe ondersteuning
logistiek externe ondersteuning Fase 1 logistiek
middelen Fase 2
externe ondersteuning logistiek middelen externe ondersteuning
Fase 3 logistiek
middelen externe ondersteuning Fase 4 logistiek
Fase 5
middelen externe ondersteuning logistiek externe ondersteuning
Fase 6
logistiek
middelen Totaal kosten in euro’s
Activiteit ondersteuning opstellen samenwerkingsovereenkomst ondersteuning voorbereidingsgroep ondersteuning werkgroep financiën eerste tussentijdse monitoring bijeenkomsten voorbereidingsgroep ondersteuning klankbordgroep ondersteuning organiseren brede kennismaking in de wijk tweede tussentijdse monitoring bijeenkomsten klankbordgroep brede kennismaking in de wijk aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. bekend maken experiment ondersteuning klankbordgroep derde tussentijdse monitoring bijeenkomsten klankbordgroep aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. 'keuzes op tafel' ondersteuning klankbordgroep ondersteuning organisatie begrotingsspel vierde tussentijdse monitoring bijeenkomsten klankbordgroep begrotingsspel aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. begrotingsspel (bijzondere aandacht voor e-participatie) ondersteuning klankbordgroep ondersteuning organisatie stemming vijfde tussentijdse monitoring bijeenkomsten klankbordgroep stemming aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. stemming (bijzondere aandacht voor e-participatie) ondersteuning klankbordgroep bijeenkomsten klankbordgroep procesevaluatie ondersteuning evaluatie en kennisdeling facilitator slot-/evaluatiebijeenkomsten in de buurt eindevaluatie slot-/evaluatiebijeenkomst intern slot-/evaluatiebijeenkomst in de buurt aanvullende communicatiemiddelen t.b.v. evaluatie en terugkoppeling
Kosten in euro’s 750 2.250 1.500 0 300 1.500 3.000 0 100 5.000 5.000 750 0 100 5.000 750 2.250 0 100 2.500 10.000 750 1.500 0 100 2.500 10.000 1.500 200 0 2.250 2.250 0 500 1.500 5.000 68.900
Tabel 7.6: overzicht kosten per activiteit per fase, experiment 2
44
Bijlage 8: Werkgroep Burgers aan Zet 8.1
Werkgroep
Het implementatieplan Burgers aan Zet is opgesteld door de intersectorale werkgroep Burgers aan Zet, bestaande uit: • dhr. Jan Booij – SBH • dhr. Ronald van Dijk – Comm. • mw. Els van Leeuwen – MO/WGW • dhr. Victor Rouppe van der Voort – SO • mw. Ineke van Vliet – MO/WGW • dhr. Olivier Vrooland – Comm. • mw. Betty Wolt – PD/OOV • mw. Annemieke van Brunsschot – SBC/SBP, voorzitter en penvoerder tot 15 september • mw. Ester Weststeijn – SBC/SBP, voorzitter en penvoerder vanaf 15 september Deze werkgroep is vanaf halverwege juli tot eind november 2008 met grote regelmaat bijeen geweest. De werkgroep heeft een belangrijke rol gespeeld bij het doordenken en uitwerken van de aanpak van de experimenten. Daarnaast hebben de leden ieder gezorgd voor overleg en afstemming binnen de eigen sector.
8.2
Opdracht Werkgroep
De opdracht voor de Werkgroep Implementatie Burgers aan Zet luidt als volgt. Maak een implementatieplan voor de uitwerking en uitvoering van de experimenten met wijkbudgetten, met bijzondere aandacht voor de eerste twee vervolgstappen in de Dordtse Aanpak, zoals omschreven in het raadsvoorstel Burgers aan Zet. Voor deze opdracht gelden de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten: • het implementatieplan moet in lijn zijn met het raadsvoorstel Burgers aan Zet en de opmerkingen c.q. stemverklaringen van de raad bij de behandeling ervan; • het implementatieplan moet rekening houden met de vragen en opmerkingen die door ambtenaren zijn gemaakt tijdens de lunchbijeenkomst Burgers aan Zet (april 2008); • Het implementatieplan moet tot stand komen in een intersectorale werkgroep en in afstemming met alle relevante sectoren. Het implementatieplan moet in elk geval de volgende elementen bevatten. • De organisatorische, financiële en technische voorbereiding van de experimenten, inclusief het vaststellen van de minimumnorm voor de minimale kwaliteit van de fysieke en sociale leefomgeving. Ook de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt in de wijken en de rol van het college en de raad moet hierbij worden uitgewerkt. • De wijken/buurten waarin de experimenten worden uitgevoerd, inclusief een omgevingsanalyse. • Een zorgvuldig procesontwerp (plan van aanpak) voor de uitvoering van de experimenten. • Een plan van aanpak voor de mediabegeleiding van de experimenten. • Een op maat gemaakte communicatiestrategie richting bewoners volgens de burgerschapsstijlen om brede participatie te bewerkstelligen en om verwachtingen goed te managen, inclusief een overzicht van de in te zetten communicatiemiddelen. • Een communicatiestrategie voor de interne communicatie richting sectoren, bestuur en raad. • Een planning en begroting van de experimenten.
45
• •
De wijze waarop de experimenten gemonitord en geëvalueerd (kwalitatief) worden. De wijze waarop inzicht wordt verkregen in de organisatorische consequenties van wijkbudgetten (bijvoorbeeld ten aanzien van het bundelen van budgetten en de planning van beheer en onderhoud).
46
Bijlage 9: Bronnenlijst Voor dit plan is gebruik gemaakt van onderstaande – chronologisch opgenomen – bronnen. • • • • • • • • • • • • • • •
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, De Ontkokering voorbij, september 2008 Onderzoekscentrum Drechtsteden, Vertrouwen in het bestuur en oordeel over de raadscommunicatie 2007, september 2008 Gemeente Dordrecht, Leertraject Dordtse Aanpak, de verlenging: Burgers aan Zet, juli 2008 Oude Vrielink, M. en Wijdeven, van de, T., Tilburgse School voor Politiek en Bestuur, Universiteit van Tilburg, Met vertrouwen vooruit in de Deventer Wijkaanpak. Over werken vanuit vertrouwen in de buurt (deel 1), februari 2008 Gemeente Dordrecht, Leertraject Dordtse Aanpak, de 2e helft, maart 2007 Gemeente Zwolle, Op Initiatief van de Burger, Ervaringen met Wijkbudgetten in Zwolle 2004 – 2007, 2007 SEV-programma Keer de Verloedering, Wijdeven, van de, T., Cornelissen, E., Tops, P. en Hendriks, R. (Tilburgse School voor Politiek en Bestuur, Universiteit van Tilburg), Een Kwestie van Doen. Vitale coalities rond leefbaarheid in steden, oktober 2006 Gemeente Zwolle/Hiemstra & De Vries, Zeven factoren van invloed op succes experiment wijkbudgetten, evaluatie experiment wijkbudgetten II, oktober 2006 Stichting Agora Europe, Vuurdoop, wijk- en dorpsgericht werken in Hoogeveen, juni 2006 Hajer, M., Grin, J. en Versteeg, W., Meervoudige democratie; ervaringen met vernieuwend bestuur, juni 2006 Gemeente Zwolle/Hiemstra & De Vries, Experiment wijkbudgetten is een succes en geeft inzicht in zeven lessen, oktober 2005 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Vertrouwen in de Buurt, april 2005 Soomeren, van, P. en Gossink, H., Vertel mij één keer mijn lief, wat was er ook alweer zo leuk aan mij? Eindrapportage Liefde van Later: de herrijking van de Deventer Wijkaanpak, juli 2002 Weterings, R. en Tops, P. (Stedennetwerk wijkgericht werken en bestuurlijke innovatie, Sectie Bestuurskunde, Katholieke Universiteit Brabant), Beelden bij ‘samenwerken aan leefbaarheid’. Over coproducties in Breda Noordoost, november 2001 Schuttert, M. en Straaten, van, A., De Deventer Wijkaanpak, april 1999
Daarnaast is informatie voor dit plan ontleend aan: • • • • • • • • • • • • •
www.actieprogrammalokaalbestuur.nl www.breda.nl www.communicatieplein.nl www.desmederijenvanhoogeveen.nl www.deventer.nl www.dordrecht.nl www.inactiemetburgers.nl www.kei-centrum.nl www.nicis.nl www.sev.nl www.thesauruszorgenwelzijn.nl www.rotterdamidee.nl www.zwolle.nl
47