Burgers aan zet ‘Een onderzoek naar de ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap in Het Groene Woud’
Burgers aan zet ‘Een onderzoek naar de ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap in Het Groene Woud’ Auteur: Ruud Leeijen Radboud Universiteit Faculteit der Managementwetenschappen: Bestuurskunde E:
[email protected] T: 06-51929196
In opdracht van: Streekhuis Het Groene Woud & De Meierij Keefheuvel 1a 5298 AH, Liempde T: (0411) 631031 E:
[email protected]
Praktijkbegeleider: Peter van Oers, programmaleider Burger aan zet
Begeleider Radboud Universiteit: Dr. J.K. Helderman
Periode:
18-03-2013 t/m 18-09-2013
Liempde, 18 september 2013
Betrokken organisaties:
Het Groene Woud | Woord vooraf
2
Woord vooraf Het onderzoeksrapport ‘Burgers aan zet, een onderzoek naar de ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap in Het Groene Woud’ is geschreven voor de Streekraad van Het Groene Woud (HGW), de partners van HGW en voorts een ieder die geïnteresseerd is in actief burgerschap.
Ik, Ruud Leeijen, heb dit onderzoeksrapport geschreven voor de opleiding Bestuurskunde, faculteit der Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit te Nijmegen. Op 18 maart 2013 ben ik begonnen met dit onderzoek rondom het thema actief burgerschap. Burgers willen meer verantwoordelijkheden, bedrijven willen maatschappelijk actief worden en maatschappelijke organisaties en overheden zien hun rol in de maatschappij veranderen. Door middel van dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan de ontwikkelingen rondom het thema actief burgerschap.
Vooraf wil ik een dankwoord uitspreken aan de heer van Oers, die mij de kans heeft geboden dit onderzoek uit te voeren namens het project ‘Burger aan zet’. De heer van Oers heeft mij ondersteund en begeleid vanuit het Streekhuis van HGW. Daarnaast wil ik alle andere ‘bewoners’ van het Streekhuis bedanken voor de gezellige en vooral leuke periode die ze mij hebben bezorgd. Ook wil ik de heer van de Wijdeven, specialist op het gebied van actief burgerschap en hoogleraar van de Universiteit van Tilburg, bedanken voor zijn deskundige blik in het voortraject van het onderzoek. Uiteraard wil ik alle respondenten bedanken voor het deelnemen aan het onderzoek, maar voornamelijk voor de gastvrijheid, openheid, plezier en enthousiasme waarmee zij over hun ervaringen omtrent actief burgerschap hebben gesproken. Tot slot wil ik een dankwoord uitspreken richting de heer Helderman die mij tijdens het gehele onderzoekstraject heeft gestuurd en begeleid vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen. Met zijn professionele hulp heb ik impulsen gekregen die de kwaliteit van dit rapport ten goede zijn gekomen.
Ik wens u veel leesplezier, Ruud Leeijen
Het Groene Woud | Woord vooraf
3
Samenvatting In Nederland staan steeds meer burgers op die zich verenigen en zelf het heft in handen nemen. Niet alleen omdat de overheid zich door financiële omstandigheden noodgedwongen terug trekt. Maar juist ook omdat voor het oplossen van hedendaagse complexe maatschappelijke problemen de oude manieren niet meer voldoende zijn. Binnen Het Groene Woud (HGW) zijn grote stappen gezet als het gaat over actief burgerschap. Om burgers te stimuleren en ondersteunen is het project ‘Burger aan zet’ gestart. Het project is erop gericht de individuele burger actief te krijgen. Het probleem is echter dat kennis en ervaringen die door actieve burgers en institutionele actoren worden opgedaan na afronding van projecten verdwijnen. Het doel van het onderzoek was inzicht krijgen in de praktijkervaringen van burgers en institutionele actoren ten einde een advies te formuleren aan de streek en haar partners over de wijze waarop het potentieel van actief burgerschap optimaal benut kan worden. De vraag die in het onderzoek centraal stond was: ‘welke factoren zijn van belang om succesvol tot actief burgerschap te komen en hoe kan HGW met haar partners actief burgerschap ondersteunen en stimuleren?’ Voor het onderzoek hebben er 36 interviews plaatsgevonden. 19 met actieve burgers en 17 met institutionele actoren. Er is een op wetenschap gebaseerd theoretisch model ontwikkeld om beide groepen te bevragen. De burgers zijn bevraagd op de publieke motivatie en ervaringen met actief burgerschap. De institutionele actoren kregen vragen over hun rol en praktijkervaringen omtrent actief burgerschap. Ook heeft er een focusgroep plaatsgevonden waarbij ongeveer 30 burgers, bestuurders en professionals aanwezig waren. Tijdens de focusgroep is er over drempels voor actief burgerschap en de rol van de Streekraad gediscussieerd. Burgers creëren veelal een publieke motivatie, het idee om actief te worden voor de maatschappij, vanuit externe prikkels: bezorgdheid over wat er in hun omgeving op beleidsterreinen gebeurd. Daarnaast is de kans op een publieke motivatie groter wanneer burgers zich verbonden voelen aan hun omgeving en thema. Burgers dragen bij aan maatschappelijke doelen wanneer dit binnen hun levensovertuiging past, bijvoorbeeld omdat ze middels hun beroep in aanraking zijn gekomen met het thema. Ook informatie speelt een rol bij het ontwikkelen van de publieke motivatie. De informatiebronnen media, formele en informele gesprekken zijn door burgers gebruikt om geactiveerd te worden. Als laatst is invitatie door de sociale omgeving effectief gebleken. Invitatie voor concrete activiteiten door institutionele actoren is niet effectief. Vele burgers blijken zich niet voldoende bekwaam te voelen voor actief burgerschap; er zijn ondersteuningsbehoeften, bijvoorbeeld het leggen van juiste contact, doen van subsidieaanvraag, vinden van juiste organisatievorm of publiciteit creëren. Deze ondersteuning hoeft niet onafhankelijk georganiseerd te zijn. Daarnaast is vertrouwen in eigen kunnen en op institutionele actoren een drijfveer voor actief burgerschap. Het vertrouwen van burgers stijgt bij waardering en betrokkenheid van institutionele actoren. Ondernemers hebben weinig vertrouwen in institutionele actoren en werken daarom weinig samen wanneer het actief burgerschap betreft. De beschikbare tijd van burgers heeft Het Groene Woud | Samenvatting
4
een minimale invloed. Het gaat namelijk om de prioriteit die de burger stelt. De netwerken van burgers zijn van cruciaal belang voor het slagen van actief burgerschap. Het gaat bij de netwerken verder dan iemand kennen. Persoonlijke contacten maken actief burgerschap succesvol. Zo is gebleken dat succesvol actief burgerschap ontstaat wanneer professionals of bestuurders van institutionele actoren deelnemen in bijvoorbeeld een werkgroep of initiatief. Burgers blijken bereid voor delen van de eigen toerusting te zorgen. Toerusting vanuit institutionele actoren maakt het voor de burger gemakkelijker actief burgerschap te vertonen. Maar burgers zijn bereid zelf voor hun toerusting te zorgen, mits dit maar binnen proporties blijft. Institutionele steun is voornamelijk gebaseerd op faciliteren. De wijze waarop er wordt gefaciliteerd speelt hierbij een rol. Wanneer er voor burgers in het proces van faciliteren drempels aanwezig zijn ervaart hij de steun als minder plezierig. Ook is de institutionele ruimte van invloed op actief burgerschap. Burgers willen de ruimte krijgen zelf actief te zijn. Ze willen daarbij zelf de inhoud bepalen. Kaderstellende regels zijn hierbij nodig en worden door burgers geaccepteerd, bijvoorbeeld hoeveelheid beschikbaar budget. Institutionele actoren hebben verschillende rollen bij actief burgerschap. De rol is per situatie afhankelijk. De Streekraad heeft de rollen loslaten en faciliteren. De provincie Noord-Brabant heeft de rollen loslaten, faciliteren en stimuleren. De rollen van Streekraad en provincie zijn regionaal. Gemeenten in HGW hebben de meeste rollen: loslaten, faciliteren, stimuleren en regisseren. Terreinbeherende
organisaties
(Brabants
Landschap,
Staatsbosbeheer
etc.)
en
ondersteuningsorganisaties (IVN, ZLTO etc.) hebben de rollen faciliteren, stimuleren en regisseren. De coöperatie van HGW speelt geen enkele rol bij actief burgerschap. Wanneer de organisatie van de coöperatie duurzaam is opgezet willen ze in de toekomst een rol gaan spelen. Binnen de institutionele actoren spelen professionals en bestuurders een rol bij actief burgerschap. Waar vroeger de professional de rol als expert had, verandert deze nu naar de rol van procesmanager. Professionals gaan samenwerken met burgers en geven de burger ondersteuning naar wens en behoefte. Over de exacte rol van bestuurders is onduidelijkheid. De bestuurder kan de rol als strateeg, beslisser of onderhandelaar vervullen. Welke rol het meest effectief is blijft onduidelijk. Positieve ervaringen ontstaan volgens institutionele actoren door de volgende zeven do’s: (1) werk samen als partners, neem geen leidende rol, (2) geef burgers verantwoordelijkheid over eigen omgeving, (3) spreek verwachtingen tussen burger en institutie uit, (4) ontwikkel een interne visie op actief burgerschap, (5) toon waardering aan actieve burgers, (6) toon betrokkenheid en (7) organiseer bijeenkomsten en training voor burgers. Negatieve ervaringen ontstaan volgens institutionele actoren door de volgende negen don’ts: (1) geen interne visie op actief burgerschap, (2) wederzijdse verwachtingen tussen burger en institutie onduidelijk, (3) verwachtingen intern niet duidelijk, (4) geen zicht op bij welke initiatieven en vormen je betrokken bent, (5) denken in eigen beleid en doelstellingen, (6) top- down projecten opleggen en regie in eigen hand houden, (7) geen vast contactpersoon voor burgers, (8) te weinig contact en (9) beloof geen dingen die je niet waar kunt maken. Het Groene Woud | Samenvatting
5
De resultaten leiden tot de volgende vijf adviezen: 1. Ontwikkel een interne visie: De rol van institutionele actoren verandert. Hierover moet met elkaar gesproken worden wat per organisatie tot een interne visie leidt. Bespreek elkaars rollen, ambitieniveau en mogelijkheden omtrent actief burgerschap. Laat vooral ook burgers meedenken over de visie. Bepaal criteria om actief burgerschap te beoordelen voor ondersteuning (bijvoorbeeld duurzaamheid of sociale inclusie). Voor de streek gelden de volgende praktische aanbevelingen: (1) maak een populaire samenvatting en verspreid dit met een aanbevelingsbrief, (2) organiseer een regionaal symposium over de visie en organisatie omtrent actief burgerschap en (3) organiseer netwerkbijeenkomsten voor de partners in HGW (bijvoorbeeld in de vorm van community of practice). 2. Organisatie optimaliseren voor actief burgerschap: geef voldoende ruimte aan professional om met actief burgerschap om te gaan. Actief burgerschap is een onvoorspelbaar proces dat veel tijd en ruimte kost. Houdt daar rekening mee. Richt de organisatie ook zo in dat het voor burgers bereikbaar en logisch is. Laat procedures, planning van vergaderingen en beschikbaarheid van ondersteuners optimaal aansluiten op de beschikbaarheid van burgers. Zorg voor een vast contactpersoon voor burgers. Organiseer intern intercollegiaal overleg tussen collega’s die met actief burgerschap te maken hebben. 3. Creëer een ‘zorgen dat’ houding: de houding is niet langer meer ‘zorgen voor’, maar ‘zorgen dat’. Hierbij verandert de rol van professionals en bestuurders. De professional krijgt de rol van procesmanager. Over de exacte rol van de bestuurder heerst nog onduidelijkheid. Werk samen met de burgers, maar laat de inhoud zoveel mogelijk over aan burgers. Geef daarnaast ook waardering aan burgers. Praktische adviezen aan de streek: (1) verzamel contacten van burgerinitiatieven en ondersteuningsorganisaties, ontwikkel van hieruit een netwerk van (zelfhulp)contacten, (2) organiseer trainingen en cursussen voor burgers, (3) organiseer (onafhankelijke) ondersteuning en (4) geef waardering voor initiatieven, bijvoorbeeld met Groene Handdrukken. 4. Organiseer netwerkbijeenkomsten: Maak ontmoetingen die actief burgerschap stimuleren en bevorderen mogelijk. Er zijn verschillende vormen van netwerkbijeenkomsten: (1) maatschappelijke beursvloer, (2) bijeenkomst tussen actieve burgers en (3) bijeenkomst tussen initiatiefnemers en professionals. Biedt tijdens de bijeenkomst kennis- en/of vaardigheidsontwikkeling aan. 5. Zoek kansen bij ondernemers: ondernemers voelen zich niet serieus genomen en ook de coöperatie van HGW wil een rol spelen omtrent actief burgerschap. Organiseer een stage bij de coöperatie van HGW om de materie uit te diepen en concreet te maken.
Het Groene Woud | Samenvatting
6
Inhoudsopgave 1. Inleiding.................................................................................................................................... 10 1.1
Aanleiding ......................................................................................................................... 10
1.2
Probleemstelling ................................................................................................................ 12
1.3
Omschrijving kernbegrippen .............................................................................................. 13
1.4
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ............................................................. 14
1.5
Voorbeschouwing theoretisch kader................................................................................... 15
1.6
Voorbeschouwing methodologisch kader ........................................................................... 15
1.7
Leeswijzer ......................................................................................................................... 16
Intermezzo ........................................................................................................................................ 17 2. Theoretisch kader .......................................................................................................................... 20 2.1 Publieke motivatie................................................................................................................... 20 2.1.1 Definitie publieke motivatie.............................................................................................. 20 2.1.2 Factoren van invloed op de publieke motivatie .................................................................. 21 2.1.3 Schematische weergave publieke motivatie ....................................................................... 22 2.2 Actief burgerschap .................................................................................................................. 23 2.2.1 Ontwikkeling van drie generaties van actief burgerschap .................................................. 23 2.2.2 Niveaus actief burgerschap ............................................................................................... 24 2.2.3 Definitie actief burgerschap .............................................................................................. 25 2.2.4 Factoren van invloed op actief burgerschap ....................................................................... 25 2.2.5 Schematische weergave actief burgerschap ....................................................................... 29 2.3 Rol van institutionele actoren .................................................................................................. 30 2.3.1 Algemene rol instituties .................................................................................................... 30 2.3.2 Rollen van professionals en bestuurders ............................................................................ 30 2.3.3 Conclusie rol institutionele actoren ................................................................................... 31 2.4 Conceptueel model .................................................................................................................. 32 3. Methodologie ................................................................................................................................ 33 3.1 Onderzoeksstrategie ................................................................................................................ 33 3.2 Databronnen en methoden van onderzoek ................................................................................ 34 Het Groene Woud | Inhoudsopgave
7
3.2.1 Databronnen ..................................................................................................................... 34 3.2.2 Methoden van onderzoek .................................................................................................. 35 3.3 Steekproef ............................................................................................................................... 35 3.4 Technieken van onderzoek ...................................................................................................... 36 3.5 Operationalisatie variabelen .................................................................................................... 37 3.5.1 Publieke motivatie ............................................................................................................ 37 3.5.2 Actief burgerschap............................................................................................................ 39 3.6 Kwaliteitscriteria ..................................................................................................................... 43 4. Burger aan zet in context ............................................................................................................... 44 4.1 Burger aan zet ......................................................................................................................... 44 4.2 Het Groene Woud ................................................................................................................... 46 4.2.1 Ligging en omgeving ........................................................................................................ 46 4.2.2 Streekraad Het Groene Woud en de Meierij ...................................................................... 47 4.3 Conclusie ................................................................................................................................ 48 5. Analyse......................................................................................................................................... 49 5.1 Publieke motivatie................................................................................................................... 49 5.1.1 Publieke motivatie ............................................................................................................ 49 5.1.2 Conclusie ......................................................................................................................... 51 5.2 Actief burgerschap .................................................................................................................. 52 5.2.1 Burgerlijke capaciteit ........................................................................................................ 52 5.2.2 Institutionele omgeving .................................................................................................... 55 5.2.3 Conclusie ......................................................................................................................... 57 5.3 Rol van institutionele actoren .................................................................................................. 58 5.3.1 Rol van institutionele actoren omtrent actief burgerschap .................................................. 58 5.3.2 Rol van professional en bestuurder omtrent actief burgerschap.......................................... 61 5.3.3 Conclusie ......................................................................................................................... 63 5.4 Ervaringen institutionele actoren ............................................................................................. 64 5.4.1 Voor- en nadelen van actief burgerschap ........................................................................... 64 5.4.2 Ervaringen institutionele actoren ....................................................................................... 65 Het Groene Woud | Inhoudsopgave
8
5.4.3 Conclusie ......................................................................................................................... 67 5.5 Match burgers en institutionele actoren .................................................................................... 68 5.5.1 Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL) ............................................ 68 5.5.2 Stichting de Groene Vesting ............................................................................................. 71 5.5.3 Conclusie ......................................................................................................................... 75 5.6 Belang van factoren van invloed op actief burgerschap ............................................................ 76 6. Conclusie en aanbevelingen .......................................................................................................... 78 6.1 Reflectie op het onderzoek ...................................................................................................... 78 6.1.1 Theoretische reflectie........................................................................................................ 78 6.2.2 Methodologische reflectie ................................................................................................. 79 6.1.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ............................................................................. 80 6.2 Beantwoording empirische deelvragen .................................................................................... 81 6.2.1 Context van het onderzoek ................................................................................................ 81 6.2.2 Factoren van invloed op de publieke motivatie .................................................................. 82 6.2.3 Factoren van invloed op actief burgerschap ....................................................................... 82 6.2.4 Rol institutionele actoren .................................................................................................. 83 6.2.5 Factoren van invloed volgens institutionele actoren........................................................... 84 6.3 Conclusie ................................................................................................................................ 84 6.4 Aanbevelingen ........................................................................................................................ 86 Aanbeveling 1: Ontwikkel een interne visie ............................................................................... 86 Aanbeveling 2: Organisatie optimaliseren voor actief burgerschap............................................. 87 Aanbeveling 3: Creëer een ‘zorgen dat’ houding ....................................................................... 88 Aanbeveling 4: Organiseer netwerkbijeenkomsten ..................................................................... 89 Aanbeveling 5: Zoek kansen bij ondernemers ............................................................................ 90 Literatuur .......................................................................................................................................... 91 Bijlage I: Vragenlijst voor interviews ................................................................................................ 96 Bijlage II: Steekproef en aanmeldingen focusgroep ........................................................................... 99
Het Groene Woud | Inhoudsopgave
9
1. Inleiding ‘Actief burgerschap’ is de laatste jaren veelbesproken in de politiek en media in Nederland (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 15-16). De laatste twee jaar is er veel aandacht en onderzoek naar actief burgerschap verricht door adviesorganen in Nederland: de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2012), de Raad voor het Openbaar Bestuur (2012) en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2013). Ook internationaal wordt er veel aandacht aan het thema besteedt (Thompson & Tapscott, 2010; Dwyer, 2010; Howard, 2009). Actief burgerschap wordt als oplossing gezien voor maatschappelijke vraagstukken als sociale cohesie, asociaal gedrag, sociale uitsluiting en leefbaarheid (Tonkens, 2008, p. 5). Toch overheerst het gevoel dat de mogelijkheden van actief burgerschap niet voldoende worden benut (Van de Wijdeven, 2012, p. 10). Zo is de rol van de burger te veel gemarginaliseerd tot die van klant en consument, waardoor er een burgers actief burgerschap niet meer als vanzelfsprekend zien (Van de Wijdeven, 2012, p. 10). Er wordt daarom steeds vaker gekozen voor een horizontale samenwerking tussen burgers, maatschappelijke organisaties, ondernemers en overheden om maatschappelijke problemen op te lossen (Van der Heijden, 2010). Op deze wijze hoopt men de potentie van actief burgerschap te benutten. Dit onderzoek is gericht op actief burgerschap in Het Groene Woud (HGW), een plattelandsstreek in de provincie Noord-Brabant tussen ’sHertogenbosch, Tilburg en Eindhoven. De inleiding start met de aanleiding van het onderzoek, paragraaf 1.1. In paragraaf 1.2 is de probleemstelling uiteengezet. Hierin zijn de doel- en vraagstelling met bijbehorende deelvragen beschreven. Hierna, paragraaf 1.3, volgt de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van het onderzoek. In paragraaf 1.4 is een voorbeschouwing op het theoretisch kader beschreven en in paragraaf 1.5 zijn de kernbegrippen van het onderzoek omschreven. Paragraaf 1.6 is de voorbeschouwing op het methodologisch kader. De inleiding eindigt met de opbouw van het rapport.
1.1
Aanleiding
De leefbaarheid van plattelandsgebieden in Europa staat onder druk: jongeren trekken weg, nieuwe bewoners melden zich en ouderen vragen zich af hoe lang ze nog zelfstandig kunnen blijven wonen (Terluin, 2003). Ook in HGW staat het maatschappelijke vraagstuk van de leefbaarheid op het platteland centraal. Om dit vraagstuk aan te vechten stimuleert de Streekraad van HGW actief burgerschap. In de Streekraad zijn een groot aantal overheden en maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd om de koers van gebiedsontwikkeling te bepalen. Middels de projecten ‘Rural Alliances’ en ‘Burger aan zet’ worden burgers ondersteund en gestimuleerd om actief te worden. Gemeenschappen veranderen: niet langer kent en helpt iedereen elkaar (Rural Alliances, 2013). Het project Rural Alliances is erop gericht om bewoners van het platteland te inspireren tot actief burgerschap. Hierbij wordt getracht de leefbaarheid van de eigen plattelandsomgeving te verbeteren. Het doel van het project is om de eigen streek aantrekkelijk, gastvrij en vitaal te maken, Het Groene Woud | 1. Inleiding
10
zodat de omgeving een stabiele toekomst biedt voor alle inwoners. Dit moet gebeuren op basis van traditionele waarden van de gemeenschap: trots, traditie, erfgoed, bruggen bouwen, cultuur, samenwerken enzovoort (Rural Alliances, 2013). Om dit te bewerkstelligen zullen er nieuwe allianties, ondernemingsvormen en relaties tussen overheid en gemeenschappen gecreëerd moeten worden. Daarnaast wordt er getracht om innovatieve manieren van financiering te onderzoeken om duurzame plattelandsontwikkeling voort te zetten. Rural Alliances heeft twaalf partners uit zes verschillende landen uit de Europese Unie (EU), zie box 1.1. Onderling wisselen de partners kennis en ervaringen uit om te leren op welke wijzen de leefbaarheid van de plattelandsgebieden, in de betrokken zes EU-landen, verbeterd kan worden. De EU steunt Rural Alliances met een subsidie van bijna €10 miljoen (Interreg IVB, 2013). Met het Interreg IVB programma stimuleert de EU actieve gemeenschappen (European Commission, 1997). Daarnaast komt het project Rural Alliances overeen met het subsidiariteitsbeginsel van de EU: beslissingen moeten zo dicht mogelijk bij de burger genomen worden (Cini & Borragán, 2010, p. 10 & van der Vleuten, 2010, p. 33). De EU ziet in Rural Alliances kansen voor plattelandsontwikkeling in heel Europa: ‘met behulp van de resultaten van Rural Alliances gaan we op zoek naar innovatieve plattelandsontwikkeling voor heel Europa’ (van Rompuy, persoonlijke communicatie, 10 juli, 2012). Middels Rural Alliances zijn er verscheidene allianties gecreëerd, zie box 1.1. Zo zijn er allianties gecreëerd om duurzame energie op te wekken, de lokale omgeving schoon te houden en om plattelandsondernemers te ondersteunen. Box 1.1: Partners en gecreëerde allianties met betrekking tot Rural Alliances
Partners van Rural Alliances: National Park Brecon Beacons (UK), Universiteit van Wales Trinity Saint David (UK), Stichting Streekhuis Het Groene Woud & De Meierij (NL), Stichting Streekhuis Kempenland (NL), gemeente Lochem (NL), Boerenbond vereniging voor Projecten vzw (BE), Vlaamse Landmaatschappij (BE), Philipps Universität Marburg (DE), South Kerry Development Partnership Ltd. (IE), Mayo County Council (IE) Maison de l'Emploi, du Développement, de la Formation et de l'Insertion du Pays de RedonBretagne Sud (MEDEFI) (FR) en Laval Mayenne Technopole (FR).
Activiteiten met desbetreffende allianties: Mede-eigenaarschap van het platteland: Vlaamse Rand (BE); Onderhoud openbare ruimte: Bedrijf Beheer en Onderhoud van de Openbare Ruimte (NL) en Stichting Schone Paden (NL); Onderhouden en behouden erfgoed: Merode prinsheerlijk platteland (BE); Ondersteunen plattelandsondernemers: GROEI.kans! (BE), Pure Kempen (BE), Stichting Kempengoed (NL); Organiseren activiteiten ter verbetering sociale cohesie: Coöperatie Esbeek (NL) en Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (NL); Toerisme en recreatie promoten, impuls geven aan gebied: Derde Berkelcompagnie (NL) en Hooge Heide (NL); Vergroten duurzaamheid: Green Valleys Community (UK), Idénergie (FR), Lochem Energie (NL) Het Groene Woud | 1. Inleiding
11
Er zijn voldoende succesverhalen van actief burgerschap vanuit Rural Alliances. Uit onderzoek van HGW blijkt echter dat de mogelijkheden omtrent actief burgerschap niet volledig benut worden (Potten, 2011). 31% van de burgers in HGW is geïnteresseerd in actief burgerschap, maar is niet actief. Daarnaast wil 20% van de niet geïnteresseerde actief worden wanneer ze zien dat medeburgers succesvol zijn. Ook wil 41% van de niet actieve burgers via verenigingen wel actief worden. Er zijn daarom nog voldoende mogelijkheden om meer burgers actief te krijgen. Om burgers te stimuleren en te ondersteunen is het project ‘Burger aan zet’ in HGW gestart. Binnen het project staan drie onderdelen centraal: (1) het stimuleren, uitvoeren en begeleiden van burgerprojecten, (2) het analyseren van de ervaringen van actieve burgers en ontwikkelen van adviezen voor de regionale ontwikkeling en (3) het ontwikkelen van een regionaal bewonerspanel middels een digitaal platform (Het Groene Woud, 2012). Dit onderzoek richt zich op het tweede onderdeel: het analyseren van ervaringen van actieve burgers en het ontwikkelen van adviezen voor de regionale ontwikkeling. De waarde van afzonderlijke projecten van actieve burgers op lokale schaal is duidelijk. Het probleem is echter dat kennis en ervaringen, die door burgers en institutionele actoren worden opgedaan, na afronding verdwijnen en niet beschikbaar komen voor anderen. Dit is bijzonder jammer voor de ontwikkeling van de regio, maar ook voor nieuwe actieve burgers en de institutionele actoren in HGW. Het is daarom noodzakelijk onderzoek te doen naar de ervaringen omtrent actief burgerschap van burgers en institutionele actoren. Middels de ervaringen kan de Streekraad en haar partners van advies worden voorzien. Box 1.2: Partners van Het Groene Woud
De partners van HGW zijn dertig kernen die binnen de streek van HGW liggen, de provincie Noord-Brabant, twee waterschappen, BrabantStad, Brabants Landschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Brabantse Milieufederatie, Brabants Particulier Grondbezit, Stichting Het Groene Woud in Uitvoering, VVV Noordoost-Brabant, TOP Brabant, RECRON, ZLTO, dorpsraden en diverse organisaties op het gebied van cultuur(historie) en kunst.
1.2
Probleemstelling
Middels dit onderzoek naar ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap worden er adviezen geformuleerd voor de Streekraad en haar partners. Middels de adviezen wordt beoogd om het potentieel van actief burgerschap, wat er volgens het onderzoek van Potten (2011) is, optimaal te benutten. Het doel van dit onderzoek is: ‘inzicht krijgen in de ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap, teneinde een advies te formuleren aan de Streekraad en partners van Het Groene Woud over de wijze waarop het potentieel van actief burgerschap optimaal benut kan worden.’
Het Groene Woud | 1. Inleiding
12
Om het doel te bereiken staan de factoren die van invloed zijn op de publieke motivatie en actief burgerschap centraal. De publieke motivatie is de drijfveer voor een burger om actief te worden. Om adviezen te formuleren moet inzichtelijk worden welke factoren de publieke motivatie en actief burgerschap bevorderen. Daarnaast is het van belang om de rol van institutionele actoren te achterhalen en succesfactoren voor actief burgerschap te formuleren. In het onderzoek staat de volgende vraag centraal: ‘welke factoren zijn van belang om tot actief burgerschap te komen en hoe kunnen de Streekraad en haar partners van Het Groene Woud actief burgerschap ondersteunen en stimuleren?’
Om tot een antwoord te komen op de centrale vraag worden de volgende theoretische en empirische deelvragen beantwoord:
Theoretische deelvragen: 1. Op welke wijze is de publieke motivatie in de literatuur omschreven? 2. Welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op de publieke motivatie van een burger? 3. Op welke wijze is actief burgerschap in de literatuur omschreven? 4. Welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op actief burgerschap? 5. Welke rollen zijn er in de literatuur voor institutionele actoren beschreven?
Empirische deelvragen: 6. In welke context vindt het onderzoek plaats? 7. Welke factoren zijn van invloed op de publieke motivatie van actieve burgers in HGW? 8. Welke factoren zijn volgens actieve burgers van invloed op actief burgerschap in HGW? 9. Welke rol spelen institutionele actoren omtrent actief burgerschap op dit moment in HGW? 10. Welke factoren spelen volgens institutionele actoren een rol bij actief burgerschap in HGW?
1.3
Omschrijving kernbegrippen
Het onderzoek heeft twee centrale kernbegrippen: publieke motivatie en actief burgerschap. Om actief burgerschap te vertonen moeten burgers actief ‘willen’ en ‘kunnen’ zijn. Actief ‘willen’ zijn heeft betrekking tot de publieke motivatie. De publieke motivatie is als volgt gedefinieerd: ‘een ongedwongen idee van één of meerdere burgers wat tot een toekomstgerichte activiteit in het publieke domein moet leiden en gericht is op de bevordering van het algemeen belang. De toekomstgerichte activiteit kan zowel met als zonder institutionele actoren worden uitgevoerd.’ Actief ‘kunnen’ zijn heeft betrekking tot actief burgerschap. De definitie van actief burgerschap: ‘een interactieve relatie tussen burger en institutionele actor waarin de burger consulteert, adviseert, coproduceert of cobeslist en waarbij een georganiseerde activiteit plaatsvindt die ten goede komt aan een
Het Groene Woud | 1. Inleiding
13
gemeenschappelijk doel.’ In hoofdstuk twee, het theoretisch kader, worden de begrippen nader toegelicht. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder burgers en institutionele actoren. Onder burgers worden alle inwoners van HGW verstaan. Institutionele actoren zijn organisaties in het publieke domein die een rol kunnen spelen bij actief burgerschap. In het onderzoek is er een onderscheid gemaakt tussen zes groepen institutionele actoren: (1) Streekraad, (2) provincie Noord-Brabant, (3) alle gemeenten die in HGW liggen, (4) terreinbeherende organisaties (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer en Brabants Landschap), (5) ondersteuningsorganisaties (bijvoorbeeld ZLTO en IVN) en (6) coöperatie Het Groene Woud.
1.4
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Actief burgerschap is in de hedendaagse media en politiek een veelbesproken onderwerp. Sinds 2007 verlaat er bijna elke werkdag een stuk het parlement waarin burgerschap aan de orde komt (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 15-16). Over de kennis en ervaringen van actieve burgers en institutionele actoren met actief burgerschap is weinig bekend. Middels dit onderzoek komen kennis en ervaringen van burgers en institutionele actoren vrij. Er ontstaat een kennisuitwisseling tussen burgers en institutionele actoren, waardoor ze van elkaar kunnen leren hoe er effectief met actief burgerschap om kan worden gegaan. Wanneer institutionele actoren de burgers op een effectieve manier ondersteunen zal het op den duur de kloof tussen de burgers en institutionele actoren verkleinen. Het onderzoek is specifiek relevant voor de Streekraad van HGW en haar partners. De Streekraad wil actief burgerschap stimuleren en op zoek gaan naar de wijze waarop er met actief burgerschap omgegaan moet worden. Uit het onderzoek vloeien aanbevelingen aan de Streekraad en haar partners voort, waardoor duidelijk wordt wat de rol van de Streekraad en haar partners is. Ook wordt inzichtelijk wat burgers van institutionele actoren verwachten, waardoor er een kwaliteitsverbetering in de omgang met actief burgerschap mogelijk wordt. Ook is het onderzoek relevant voor internationale partners met betrekking tot het project ‘Rural Alliances’. Bij het project ‘Rural Alliances’ wordt er getracht allianties te smeden tussen bijvoorbeeld burgers, ondernemers en overheden. Vanuit de ervaringen van de burgers en institutionele actoren wordt duidelijk welke rollen de partijen in de allianties zullen spelen. Middels de resultaten van dit onderzoek wordt het voor burgers en institutionele actoren mogelijk om de handen ineen te slaan en samen complexe maatschappelijke problemen aan te vechten. In de wetenschap is er veel belangstelling voor het thema actief burgerschap (o.a. Jakobsen, 2012; Pestoff & Brandsen, 2008; Bovaird & Löffler, 2005; Joshi & Moore, 2004; Alford, 2002; Langston, 1978). Ook de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, de Raad voor Openbaar Bestuur en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling hebben reeds onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop burgers ondersteund en gestimuleerd kunnen worden. Empirische bewijzen over waarom burgers actief zijn en wat er nodig is om burgers te ondersteunen zijn echter schaars. Het onderzoek is Het Groene Woud | 1. Inleiding
14
om twee redenen wetenschappelijk relevant. De eerste is dat vele wetenschappers slechts enkele elementen die van belang zijn voor actief burgerschap onderzoeken. Actief burgerschap is echter een complexe samenhang van vele elementen, waarbij vele verschillende partijen betrokken zijn. In dit onderzoek zijn de elementen van vele wetenschappers samengevoegd tot een conceptueel model voor actief burgerschap. De elementen zijn bevraagd waardoor ervaringen van actieve burgers en institutionele actoren vrijkomen voor de wetenschap. De tweede reden heeft betrekking op de context van het onderzoek. In de wetenschappelijke literatuur is er een sterke focus op actief burgerschap in dichtbevolkte gebieden. Wetenschappelijke onderzoeken naar actief burgerschap in plattelandsstreken zijn zeer schaars. Middels dit onderzoek zal moeten blijken of actief burgerschap in plattelandsgebieden op dezelfde wijze werkt als in dichtbevolkte gebieden. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden om te bewijzen wat er nodig is om burgers te ondersteunen dan wel te stimuleren.
1.5
Voorbeschouwing theoretisch kader
Het theoretisch kader bestaat uit twee onderdelen: (1) factoren van invloed op publieke motivatie en (2) factoren van invloed op actief burgerschap. Onderstaand een omschrijving van begrippen die terugkeren in het theoretisch kader. Het eerste deel betreft factoren die van invloed zijn op de publieke motivatie. Volgens de wetenschappelijke literatuur zijn er vier factoren die invloed hebben op de publieke motivatie: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid met de gemeenschap of een thema, (3) informatie en (4) invitatie. Wanneer al deze factoren afwezig zijn zal een burger geen publieke motivatie vertonen. De afhankelijke variabele is ‘actief burgerschap’, het tweede deel van het theoretisch kader. Om tot actief burgerschap te komen zijn er twee partijen van belang: de burger en de institutionele actoren. Er wordt verondersteld dat er zeven onafhankelijke variabelen invloed hebben op het proces van de publieke motivatie tot actief burgerschap. Er zijn vier variabelen met betrekking tot de burgerlijke capaciteit: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd en (4) netwerk. Daarnaast zijn er vermoedelijk drie variabelen noodzakelijk vanuit de institutionele omgeving: (1) toerusting, (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte. Bij de institutionele omgeving wordt er ook ingespeeld op de rollen die institutionele actoren kunnen vervullen.
1.6
Voorbeschouwing methodologisch kader
Het onderzoek is diagnosticerend van aard. Diagnostisch onderzoek is toepassingsgericht, waarbij vastgesteld wordt wat de knelpunten zijn en welke factoren daar positief dan wel negatief aan bijdragen (Van Thiel, 2010, p. 24). De onderzoeksstrategie, die bij de diagnosticerende aard van het onderzoek past, is de casestudy. Actief burgerschap wordt hierbij in de ‘natuurlijke situatie’ van HGW onderzocht. Het onderzoek start met een theoretische verkenning. Zo worden er theorieën omtrent de publieke motivatie, actief burgerschap en de rol van institutionele actoren beschreven. De empirische verkenning bestaat uit twee onderdelen: (1) burgers en (2) institutionele actoren. Daarbij is er sprake Het Groene Woud | 1. Inleiding
15
van triangulatie van methoden: (1) interviews, (2) documentenonderzoek en (3) focusgroep. Voor het eerste gedeelte van de empirische verkenning is er met 19 actieve burgers gesproken over de ervaringen met actief burgerschap. In dit onderdeel staat centraal welke factoren van invloed zijn op de publieke motivatie en actief burgerschap. Voor het tweede gedeelte van de empirische verkenning is er met 17 personen die aan institutionele actoren verbonden zijn gesproken. Tijdens deze interviews stonden de rol en ervaringen van de institutionele actoren centraal. Daarnaast is er voor het tweede gedeelte gebruik gemaakt van beleidsplannen en beleidsvisies van institutionele actoren. De twee onderzoeksgedeelten zijn daarnaast aan elkaar gekoppeld middels een focusgroep, waarbij zowel burgers als institutionele actoren betrokken waren. Tijdens de focusgroep is er met ongeveer dertig personen gesproken over de drempels van actief burgerschap en de rol van de Streekraad. Vanuit de beide empirische gedeelten worden er conclusies getrokken. De conclusies vormen de input voor het advies aan de Streekraad en haar partners van HGW. Zie figuur 1.1 voor een schematische weergave van het onderzoek. Figuur 1.1: Schematische weergave onderzoek Theoretische verkenning
Empirie
Factoren van invloed op publieke motivatie Burgers Factoren van invloed
Aanbevelingen aan Conclusies
op actief burgerschap
1.7
Rol institutionele
Institutionele
actoren
actoren
Streekraad en partners
Leeswijzer
In deze paragraaf is uiteengezet hoe dit rapport is opgebouwd. Een korte beschrijving van elk hoofdstuk met de belangrijkste punten daarin: hoofdstuk twee is het theoretisch kader met daarin wetenschappelijke theorieën omtrent actief burgerschap. Het betreft theorieën over de publieke motivatie, actief burgerschap en de rol van institutionele actoren. In hoofdstuk drie is het methodologisch kader beschreven. In dit hoofdstuk is concreet gemaakt hoe het onderzoek is uitgevoerd, wie de respondenten zijn en zijn begrippen geoperationaliseerd tot meetbare concepten. In hoofdstuk vier is de context en het project ‘Burger aan zet’ beschreven. Hoofdstuk vijf is de analyse. In dit hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op alle empirische deelvragen. Hoofdstuk zes bevat de persoonlijke reflectie op het onderzoek, conclusie en aanbevelingen. In dit hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op de centrale vraag en worden er aanbevelingen gedaan. In de bijlagen zijn zaken te vinden waar in het rapport naar verwezen wordt; semi- gestructureerde interviews en de selectieve steekproef. Het Groene Woud | 1. Inleiding
16
Intermezzo In 2012 bezat Oisterwijk 800 jaar stadsrechten. Een reden voor een groot feest. Althans, zo dachten de burgers. In maart 2010 is door enkele particuliere initiatiefnemers de Stichting Oisterwijk 800 opgericht. De stichting heeft een verzoek ingediend bij het college om voor de organisatie en de uitvoering van activiteiten in de periode 2011-2013 een eenmalig bedrag van €175.000 op te nemen in de gemeentelijke meerjarenbegroting. In juli 2010 heeft de raad van de gemeente Oisterwijk besloten het voorstel niet aan te nemen. ‘De gemeenteraad keurde anderhalf jaar voor de start alle subsidieaanvragen af’, aldus een lid van stichting Oisterwijk 800. De stichting Oisterwijk 800 ging onverminderd enthousiast verder met de vormgeving en voorbereiding van activiteiten voor het jubileumjaar. ‘Als we hadden gezegd we geloven het wel, dan was er helemaal niks gekomen, maar dat ging onze eer nabij. Dat kan toch niet?! Dus we zijn doorgegaan en hebben het flink uitgedragen.’ Er ontstond een brede basis van steun en betrokkenheid in de samenleving. De samenleving kreeg door: als wij niets doen, dan komt er ook niets. Zo kwamen er meer dan 130 initiatieven, waarvan zeventig procent een structureel karakter had. De totale waarde van activiteiten was ruim een half miljoen euro, dat allemaal door de samenleving zelf is opgebracht. Door de energie in de samenleving ontstond er support bij de burgermeester, waardoor de gemeentelijke organisatie volgde en er een aanspreekpunt voor de stichting kwam. Dit aanspreekpunt Box 1.3: Bloemenborder achter Gemeentekantoor in Oisterwijk
Eén van de initiatieven voor de viering was de ‘800’ bloemenborder achter het gemeentekantoor in Oisterwijk. Hierbij werd er een border ingericht met bloemen en planten vanuit de tuinen van bewoners van Heukelom, Moergestel en Oisterwijk. Na een oproep stelden de inwoners van de drie kernen ongeveer 3.500 planten ter beschikking voor de bloemenborder. De border heeft een lengte van 800 ‘voeten’ van 800 inwoners van Heukelom, Moergestel en Oisterwijk. Op deze manier werden de drie kernen van de gemeente Oisterwijk aan elkaar verbonden. Een bedrijf ging de bloemenborder samen met 60 vrijwilligers coördineren en verzorgen, zodat het er perfect uitzag. ‘Op deze manier kost het de gemeente niets en levert het de gemeenschap vreugde op’, aldus een lid van stichting Oisterwijk 800. Bij de aanleg van de bloemenborder hoorde een bord met daarop de 800 gemeentevoeten, de burgermeester stond er bijvoorbeeld op. ‘We waren letterlijk bezig dat bord te plaatsen tot een ambtenaar naar buiten liep en vroeg: wat zijn jullie eigenlijk aan het doen? Heeft u wel een vergunning voor het bord?We hebben het hier over twee palen en één bord. Deze reactie viel zo slecht bij de mensen. Die hadden er zoveel moeite en energie in zitten. Allemaal voor niks’, aldus een lid van stichting Oisterwijk 800. Uiteindelijk is deze reactie gecorrigeerd doordat er een aanspreekpunt was, maar het kostte de deelnemers veel ergernis. De bloemenborder werd na de viering van het jubileum in stand gehouden. Bijzonder is dat de zestig vrijwilligers hulp hebben gekregen van twintig ambtenaren en twee wethouders van de gemeente. Zij hielpen het hele jaar 2013 mee om de bloemenborder in stand te houden. Het Groene Woud | Intermezzo
17
bleek nodig. Er kwamen namelijk situaties waarbij de stichting geen medewerking kreeg van de gemeente, zie box 1.3 voor een voorbeeld. Wat de ambtenaar in het verhaal van de bloemenborder deed was de oude manier van denken, maar het paste binnen de kaders die hij kende. Op basis van ervaringen heeft stichting Oisterwijk 800, in samenwerking met de universiteit van Tilburg, een model ontwikkelt: het Oisterwijk ‘800’ Model, zie figuur 1.2. Het Oisterwijk Model is een nieuwe manier van samenwerken tussen een gemeente en inwoners. De overheid trekt zich steeds meer terug en het initiatief komt bij de burgers te liggen. Hierdoor verandert de rol van de overheid en de samenleving. Er zijn verscheidene stappen nodig om succesvol tot samenwerking te komen, zie figuur 1.3 voor een cartoon van de stappen. Zonder ideeën van burgers ontstaan er geen activiteiten. Één van de stappen is daarom het creëren van een idee. Hierna is het van belang dat het idee uitgedragen wordt richting de medeburgers, zodat er draagvlak in de samenleving ontstaat. Nadat er voldoende draagvlak in de samenleving is wordt de stap richting de overheidsinstantie gezet. Het idee wordt gepresenteerd en de overheidsinstantie geeft zijn medewerking aan het idee. Zo wordt, samen met de overheidsinstantie, het idee vormgegeven tot een uitvoerbare activiteit. Het is hierbij van belang dat ambtenaren ‘coaching’ ontvangen over hoe ze met dergelijke initiatieven om moeten gaan. Het gaat immers om ‘overheidsparticipatie bij burgerinitiatieven’ en niet om ‘burgerparticipatie bij overheidsinitiatieven’. Dit vraagt een andere manier van denken van ambtenaren. Er ontstaat een andere rol en de kracht van burgerinitiatieven moet onderkend worden. Daarnaast moeten burgers gestimuleerd worden mee te doen aan burgerinitiatieven. Hiervoor dienen burgers geïnspireerd te worden door de medeburgers en overheidsinstanties. ‘Het is traditioneel dat 10-15% van de burgers heel actief is. Er is een middengroep van ongeveer 30% en de rest doet niets. De burgers moeten dus gestimuleerd worden mee te doen’, aldus een lid van stichting Oisterwijk 800. De laatste stap is het vieren van successen. Het vieren van successen zorgt voor twee dingen. Burgers willen onderdeel zijn van succes. Door successen te vieren worden burgers gestimuleerd actief te blijven. Daarnaast worden er bij het vieren van succes nieuwe ideeën gecreëerd. Hierdoor is de cirkel rond en ontstaan er nieuwe initiatieven. Figuur 1.2: Het Oisterwijk Model
Het Groene Woud | Intermezzo
18
Figuur 1.3: Cartoon Oisterwijk Model (Art-Unit, 2012)
Het Groene Woud | /
19
2. Theoretisch kader In Het Groene Woud (HGW) wordt actief burgerschap gestimuleerd middels de projecten ‘Rural Alliances’ en ‘Burger aan zet’. Bij het project Rural Alliances zijn er allianties gecreëerd tussen burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden om een impuls te geven aan het platteland. Met Rural Alliances wordt beoogd meer nieuwe allianties te creëren door bewoners van het platteland te mobiliseren – ongeacht leeftijd, beroep of achtergrond – door samen de beste principes van ondernemen en plattelandswaarden te combineren – innovatief, netwerken, resultaatgericht, trots, cultuur, tradities – om de sociale samenhang te versterken (Rural Alliances, 2013). Het project ‘Burger aan zet’ gaat hierin verder en focust zich op actief burgerschap van de individuele burger. In dit theoretisch kader wordt beschreven wat er in de wetenschappelijke literatuur bekend is over de publieke motivatie, actief burgerschap en de rol van institutionele actoren. Het theoretisch kader bestaat uit vier onderdelen. In paragraaf 2.1 is omschreven wat de publieke motivatie is en welke factoren invloed uitoefenen op de publieke motivatie. In paragraaf 2.2 is beschreven wat actief burgerschap betekent en welke factoren van invloed zijn op actief burgerschap. In paragraaf 2.3 zijn theorieën omtrent de rol van de institutionele actoren beschreven. In het laatste onderdeel, paragraaf 2.4, worden er relaties gelegd tussen de drie eerdere paragrafen middels een conceptueel model.
2.1 Publieke motivatie Actief burgerschap kan niet ontstaan zonder een publieke motivatie van een burger. In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvragen één en twee: ‘op welke wijze is de publieke motivatie in de literatuur omschreven?’ en ‘welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op de publieke motivatie?’ 2.1.1 Definitie publieke motivatie De publieke motivatie is een ongedwongen idee van één of meerdere burgers dat in de toekomst plaats zou moeten vinden ten behoeve van de bevordering van het algemeen belang (Blom, Bosdriesz, van der Heijden & van Zuylen, 2010, p. 12). Buschers (2012, p. 39) stelt dat de publieke motivatie moet leiden tot toekomstige activiteiten van de burger om vorm te geven aan hun straat, buurt of stad, waarbij de burger zelf bepaalt hoe de activiteit plaats zou moeten vinden. Institutionele actoren hebben hierbij een ondersteunende rol. Sampson, MacIndoe, McAdam en Weffer-Elizondo (2005) maken een driedeling tussen verschillende typen publieke motivatie: (1) protest, (2) civic en (3) hybride. Bij protest wordt een probleem onder de aandacht gebracht en is de burger niet van plan het probleem zelf aan te pakken. Civic is de categorie ideeën die erop gericht zijn om activiteiten te organiseren die de samenleving dichter bij elkaar brengen. Hierbij is er geen sprake van mogelijke steun van de overheid. Bij de hybride publieke motivatie heeft de burger steun nodig van institutionele actoren om zijn idee
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
20
tot uitvoering te kunnen brengen. Dit onderzoek richt zich op de typen civic en hybride. De burgers moeten namelijk middels de publieke motivatie een toekomstgerichte activiteit ontwikkelen. De publieke motivatie betreft het idee van de burger zich in te willen zetten voor de gemeenschap. In dit onderzoek is er sprake van de volgende definitie van de publieke motivatie: ‘een ongedwongen idee van één of meerdere burgers wat tot een toekomstgerichte activiteit in het publieke domein moet leiden en gericht is op de bevordering van het algemeen belang. De toekomstgerichte activiteit kan zowel met als zonder institutionele actoren worden uitgevoerd.’ 2.1.2 Factoren van invloed op de publieke motivatie In deze subparagraaf wordt er antwoord gegeven op deelvraag twee: ‘welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op de publieke motivatie?’ In de literatuur zijn er vier factoren beschreven die van invloed zijn op de publieke motivatie van een burger: (1) persoonlijke motivatie, (2) betrokkenheid, (3) informatie en (4) invitatie. Persoonlijke motivatie Burgers hebben een persoonlijke motivatie nodig om tot een publieke motivatie te komen (Alford, 2002; 2009). De motivatie is de beweegreden of drijfveer die ons tot actie zet (Van Dale, 2013), bijvoorbeeld dat je gaat eten omdat je een hongerig gevoel hebt. Alford (2002; 2009) verdeelt de persoonlijke motivatie op in twee dimensies: de intrinsieke en extrinsieke motivatie. De intrinsieke motivatie is een motivatie die geheel afhankelijk is van de aard van de activiteit. De intrinsieke motivatie wordt meestal gestuurd door gevoelens van tevredenheid en voldoening (Vinke, 1996, p. 46). Burgers die intrinsiek gemotiveerd zijn creëren de publieke motivatie op basis van ‘goodwill’ of om zichzelf te ontwikkelen (Alford, 2009). Individuele en groepswaarden die men in de maatschappij belangrijk vindt staan bij de intrinsieke motivatie centraal: altruïsme, solidariteit, loyaliteit, sociaal of kennisontwikkeling (Clary, Snyder & Stukas, 1996, p. 487; Alford, 2002, p. 45; Jakobsen, 2012, p. 35). De beloning van de uit te voeren activiteit zit in de activiteit zelf en dient niet van buitenaf gestimuleerd te worden (Ryan & Deci, 2000, p. 57), bijvoorbeeld omdat het je leuk lijkt om actief te worden voor de maatschappij. Een burger is extrinsiek gemotiveerd wanneer hij door prikkels van buitenaf tot een publieke motivatie komt. Ontevredenheid en achterstanden zijn vaak aanleiding voor de publieke motivatie (Van de Wijdeven, 2012, p. 135). De burger is ontevreden over bepaald beleid of over de kwaliteit van een publieke dienst (Pestoff, 2012, p. 21). Hiermee ondervindt de burger een probleem in de maatschappij waar hij wat aan wil doen. De prikkel komt hiermee van buitenaf, omdat de burger gemotiveerd wordt door zaken waar hij zelf geen invloed op uit kan oefenen. Burgers die extrinsiek gemotiveerd zijn maken een rationele afweging tussen de verwachte ‘kosten’ en ‘opbrengsten’ (van de Wijdeven, 2012, p. 122). Daarnaast kan een burger extrinsiek gemotiveerd zijn wanneer hij materiële beloningen, bijvoorbeeld geld of goederen, in het vooruitzicht ziet (Alford, 2002, p. 43).
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
21
Verbondenheid Burgers worden actief wanneer het gerelateerd is aan hun persoon, dagelijks leven of identiteit. Ze dragen bij aan maatschappelijke doelen wanneer dit binnen hun eigen levensovertuiging past (Van der Heijden, Van Dam, Van Noortwijk, Salverda & Van Zanten, 2011, p.11). Een burger moet verbonden zijn met de gemeenschap of een thema om tot een publieke motivatie te komen (van de Wijdeven, 2012; Pestoff, 2012; Bolt, 2005). Bolt (2005) vindt verbondenheid met de gemeenschap de belangrijkste voorspeller van de publieke motivatie. Wanneer een burger zich ‘thuis’ voelt zal het sneller tot een publieke motivatie komen. Als de burger zich verbonden voelt aan de omgeving let het scherper op zaken die zich in de omgeving afspelen en zal het sneller ongewenstheden detecteren (Van de Wijdeven, 2012, p. 136), bijvoorbeeld een vervallen plantsoen. Ook de verbondenheid met een dienst of activiteit is van belang voor de publieke motivatie (Pestoff, 2012, p. 24). Wanneer een burger voelt dat een bepaalde dienst of activiteit belangrijk voor hem is, dan zal hij eerder bereid zijn om actief te worden. Wanneer een burger zich verbonden voelt aan natuur en landschap, dan zal het eerder een idee ontwikkelen om bijvoorbeeld een oude molen op te knappen of om duurzaam energie op te wekken (Rural Alliances, 2013). Informatie Informatie heeft invloed op de publieke motivatie (Etgar, 2007; Pestoff, 2012; Verba, Schlozman & Brady, 1995). Degene die beter geïnformeerd is over maatschappelijke vraagstukken zal eerder geneigd zijn actief te worden (Verba et al., 1995). Etgar (2007) stelt dat de burger de juiste informatievoorziening moet hebben om tot ideeën te komen. De informatievoorziening kan op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via media of informatieavonden. Op basis van de informatievoorziening kan een burger afwegen of het nuttig is zelf oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken (Van de Wijdeven, 2012, p. 123). Invitatie Invitatie heeft invloed op de publieke motivatie (Verba et al, 1995). Verba et al (1995) hebben in hun onderzoek naar actief burgerschap de klassieke vraag ‘waarom burgers actief zijn’ omgedraaid: ze vroegen waarom burgers niet actief zijn. Een van de antwoorden was dat de burger niet geïnviteerd wordt om een publieke motivatie te creëren. Uit het onderzoek van Potten (2011, p. 7) blijkt dat meer dan 50% van de inwoners van HGW het liefst gevraagd worden door andere actieve burgers om actief te worden. Hieruit blijkt dat invitatie een voorspeller van de publieke motivatie kan zijn. 2.1.3 Schematische weergave publieke motivatie In deze paragraaf is beschreven welke factoren volgens de literatuur invloed hebben op de publieke motivatie van burgers, zie figuur 2.1. In totaal zijn er vier factoren die invloed uit kunnen oefenen op de publieke motivatie: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie en (4) invitatie.
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
22
Figuur 2.1: Schematische weergave factoren van invloed op publieke motivatie
Persoonlijke motivatie Verbondenheid
Publieke motivatie
Informatie Invitatie
2.2 Actief burgerschap Er wordt veel gesproken over actief burgerschap (o.a. Jakobsen, 2012; Pestoff & Brandsen, 2008; Bovaird & Löffler, 2005; Joshi & Moore, 2004; Alford, 2002; Langston, 1978). Maar wat is actief burgerschap? Actief burgerschap is een doelgerichte activiteit waarin burgers, mogelijk in een relatie met een institutionele actor, deelnemen (Langton, 1978, p. 17). Zimmerman en Rappaport (1988, p. 726) definiëren actief burgerschap als betrokkenheid in een georganiseerde activiteit waarin burgers, 0zonder te betalen, een gemeenschappelijk doel nastreven. Roberts (2004, p. 320) stelt dat burgerschap het proces is waarin burgers en professionals de macht delen bij het maken van substantiële besluiten. Hierbij ondernemen ze gezamenlijk actie die de gemeenschap ten goede komt. Van de Wijdeven (2012, p. 63) stelt dat burgerschap bestaat uit een activiteit die gericht is op het publieke domein, waarbij een constante wisselwerking is van actieve sturing van professionals en bestuurders enerzijds, en reactie, initiatief en interacties van burgers anderzijds. In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvragen drie en vier: ‘op welke wijze is actief burgerschap in de literatuur omschreven?’ en ‘welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op actief burgerschap?’ De antwoorden worden gegeven middels de volgende subparagrafen: de ontwikkelingen van generaties van actief burgerschap, de niveaus van actief burgerschap, de definitie van actief burgerschap en de factoren die actief burgerschap voorspellen. 2.2.1 Ontwikkeling van drie generaties van actief burgerschap In de literatuur wordt er over drie generaties van actief burgerschap gesproken (Lenos, Sturm & Vis, 2006; Van de Wijdeven, 2012), zie tabel 2.1. Actief burgerschap heeft zich de afgelopen decennia sterk
ontwikkeld.
De
eerste
generatie
van
actief
burgerschap
wordt
de
inspraak
in
besluitvormingsprocedures genoemd. Burgers zijn mondiger geworden en krijgen via wettelijk vastgelegd recht de mogelijkheid op inspraak. Op deze wijze werd het voor burgers mogelijk beleid te beïnvloeden. Bij de tweede generatie van actief burgerschap staat interactieve beleidsvorming en coproductie centraal. Volgens de theorie van de tweede generatie kregen burgers de mogelijkheid om in een vroege beleidsfase te participeren en zo het beleid mee te vormen. De institutionele actoren Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
23
bepalen hierbij bij welke onderwerpen de burger wordt betrokken en welke rol de burger krijgt. Bij de derde generatie van actief burgerschap is er sprake van ‘zelforganisatie’, ‘eigen verantwoordelijkheid’ en een ‘faciliterende overheid’. De burgers bepalen waarvoor zij zich in willen zetten en hoe zij dat willen doen. De drie generaties zijn geen benaderingen die elkaar door de loop der jaren hebben vervangen, maar bestaan naast elkaar (van de Wijdeven, 2012, p. 73). Tabel 2.1: drie generaties van actief burgerschap (Lenos, Sturm & Vis, 2006)
1e generatie
Vorm van actief burgerschap
Periode
Inspraak:
Jaren 70 tot nu
Door mondige burgers afgedwongen mogelijkheid te reageren
toe
op beleid gemaakt door de overheid. Wettelijk vastgelegd recht. e
2 generatie
Interactieve beleidsvorming en coproductie:
Begin jaren 90
Burgers krijgen in vroege fase gelegenheid het beleid mede
tot nu toe
vorm te geven e
3 generatie
Eigen verantwoordelijkheid en faciliterende overheid:
Begin 2000 tot
Burgers nemen zelf het heft in handen (zelforganisatie).
nu toe
Bottom-up: burger heeft idee en voert dit zelf uit 2.2.2 Niveaus actief burgerschap Actief burgerschap vindt plaats op verschillende niveaus (Arnstein, 1969; Edelenbos & Monnikhof, 2001). Arnstein (1969) ontwikkelde een participatieladder, waarin hij aangaf dat er verschillende niveaus van participatie zijn. De participatieladder van Arnstein bestond uit acht treden: (1) manipulatie, (2) opvoeding, (3) informeren, (4) consulteren, (5) inspraak, (6) coöperatie, (7) gedelegeerde macht en (8) burgercontrole. Op de eerste twee treden heeft de burger geen zeggenschap en wordt beleid aan de burger opgedrongen. Op de treden drie tot en met vijf is er sprake van nonparticipatie. De burger krijgt een bepaalde macht bij het maken en uitvoeren van beleid bij de treden zes tot en met acht. Ook Edelenbos en Monnikhof (2001) hebben een participatieladder ontwikkeld. De participatieladder van Edelenbos en Monnikhof telt vijf treden: (1) informeren, (2) consulteren, (3) adviseren, (4) coproduceren en (5) co-beslissen. Informeren is het laagste niveau van participatie. Informeren betreft een eenzijdige communicatie van de institutionele actor naar de burgers toe. Bij consulteren, de tweede trede, vraagt de institutionele actor een mening over specifiek beleid aan haar burgers. Op de derde trede, adviseren, krijgt de institutionele actor input van de burgers om een beleidsprobleem aan te pakken. Bij coproductie, de vierde trede, werkt de institutionele actor op gelijke basis samen met haar burgers. Co- beslissen is de hoogste vorm van burgerparticipatie. De burger heeft alle verantwoordelijkheid en organiseert zelf de besluitvorming rondom beleid. De participatieladder van het Institute of Environmental Management and Assesment (2002) telt vier treden. Op de eerste trede is er sprake van educatie en informatievoorziening. Op de tweede trede Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
24
volgt er feedback op de informatievoorziening en op de derde trede wordt de burger betrokken, waarbij het een consulterende rol heeft. Op de vierde en laatste trede heeft de burger uitgebreide betrokkenheid. De Europese Commissie (2003) beschrijft drie niveaus van actief burgerschap: (1) ‘cokennen’, (2) ‘co-denken’ en (3) coöperatie. Bij het ‘co-kennen’ gaat het erom dat de burger geen actieve rol heeft in het proces, maar dat de burger informatie ontvangt over het proces. Bij het ‘codenken’ heeft de burger input en wordt er naar de kennis van de burger geluisterd. Coöperatie is het hoogste niveau van burgerbetrokkenheid. Bij coöperatie draagt de burger actief bij aan het proces van beleidsvorming tot aan beleidsuitvoering. Tabel 2.2 is een weergave van de verscheidene niveaus van actief burgerschap.
Tabel 2.2: Niveaus van actief burgerschap
Participatieladder
Participatieladder
Niveaus van participatie
Niveau van
(Arnstein, 1969)
(Edelenbos &
(IEMA, 2002)
betrokkenheid
Monnikhof, 2001)
(EC, 2002)
Manipulatie Opvoeding Informeren
Informeren
Educatie en informatie
Co- kennen
Consulteren
Consulteren
Feedback
Co- denken
Inspraak
Adviseren
Betrokkenheid
Coöperatie
Coproduceren
Uitgebreide betrokkenheid
Gedelegeerde macht
Co- beslissen
Coöperatie
Burgercontrole 2.2.3 Definitie actief burgerschap Bij HGW is er sprake van actief burgerschap wanneer de burger minimaal consulteert. De eenzijdige communicatiestroom van informeren is niet voldoende om te spreken van actief burgerschap. De burger dient daarom een interactieve relatie met institutionele actoren te hebben of zelf publieke activiteiten onderhanden te nemen. In dit onderzoek is er sprake van de volgende definitie van actief burgerschap: ‘Een interactieve relatie tussen burger en instituties waarin de burger consulteert, adviseert, coproduceert of co-beslist en waarbij een georganiseerde activiteit plaatsvindt die ten goede komt aan het gemeenschappelijk doel.’ 2.2.4 Factoren van invloed op actief burgerschap In deze subparagraaf wordt antwoord gegeven op deelvraag vier: ‘welke factoren hebben volgens de literatuur invloed op actief burgerschap?’. Allereerst wordt er ingegaan op collectieve actie, wat noodzakelijk is om tot actief burgerschap te komen, waarna de factoren die van invloed zijn op actief burgerschap worden beschreven.
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
25
Uit onderzoek van Van de Wijdeven, Hendriks en Oude Vrielink (2010, p. 45) blijkt dat het cruciaal is dat burgers gesteund worden en assistentie krijgen van medeburgers. Men wil en kan vaak niet alleen een project op poten zetten. Dit blijkt ook uit het onderzoek dat Potten (2011) in HGW heeft uitgevoerd. Uit het onderzoek van Potten (2011, p. 8) blijkt dat 69% van de niet-participerende burger wil participeren in verenigingsverband. Hieruit blijkt dat burgers in staat moeten zijn om gezamenlijk een taak te kunnen volbrengen: collectieve actie. Burgers gaan niet zomaar over op collectieve actie. Om tot collectieve actie te komen dient er sprake te zijn van wederzijds vertrouwen tussen de burgers (Knottnerus et al, 2012; van de Wijdeven, 2012, p. 128). Ostrom (1990) deed onderzoek naar onder welke condities burgers in staat zijn om tot duurzame collectieve actie te komen. Uit het onderzoek van Ostrom (1990) bleek dat burgers om drie redenen niet over gaan tot collectieve actie: (1) burgers zijn passief en accepteren alles wat hen overkomt, (2) burgers weten niet wat ze met collectieve actie kunnen bereiken en (3) burgers zijn bang voor sociale dilemma’s als free- rider gedrag, wat betekent dat burgers bang zijn dat andere burgers profiteren van hun collectieve actie. Om succesvol tot collectieve actie te komen dienen burgers om te gaan met problemen als free- rider gedrag, problemen met toezegging aan de collectieve actie, afspraken maken over wat de doelen en activiteiten zijn en ervoor zorgen dat alle burgers zich aan deze regels houden (Ostrom, 1990). Collectieve actie is van cruciaal belang voor burgers om actief burgerschap te kunnen vertonen. Bij collectieve actie komt het persoonlijk belang op gelijke hoogte met het algemeen belang (Helderman & Brandsen, 2012, p. 172). Hierdoor zijn burgers in staat zich in te zetten voor het algemeen belang. Collectieve actie is hiermee het verbindingselement tussen de publieke motivatie en actief burgerschap, zie figuur 2.2. Figuur 2.2: Relatie tussen publieke motivatie, collectieve actie en actief burgerschap
Publieke motivatie
Collectieve actie
Actief burgerschap
Om de stap van de publieke motivatie naar actief burgerschap te zetten, en dus collectieve actie te realiseren, zijn er factoren vanuit twee partijen van belang. De burger, die iets wil realiseren, en de institutionele actoren, die de burger vertrouwen geven, ondersteunen of faciliteren. De sleutel tot actief burgerschap zit in de interactie tussen de burger(s) en institutionele actoren (Helderman, persoonlijke communicatie, 15 april 2013). De vraag blijft wanneer burgers actief worden voor de maatschappij. In de wetenschappelijk literatuur zijn verscheidene redenen te vinden voor wanneer burgers actief worden. Burgers moeten bereid en bekwaam zijn om actief burgerschap te vertonen (Alford, 2002). Daarnaast hebben middelen en steun vanuit institutionele actoren invloed op de resultaten van actief Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
26
burgerschap (Jakobsen, 2012, p. 34; Joshi & Moore, 2006; Alford, 2002). Bovaird en Loffler (2012) stellen dat er verscheidene barrières zijn die actief burgerschap afremmen. Zo moeten er voldoende middelen aanwezig zijn, moeten burgers bepaalde waarden ontwikkelen, moeten burgers over benodigde kennis beschikken en moeten professionals beleid durven los te laten. Handelingscapaciteit burger Wanneer de burger aan actief burgerschap wil doen heeft het een bepaalde burgerlijke handelingscapaciteit nodig. De burger moet namelijk in staat zijn om zijn publieke motivatie om te zetten naar actief burgerschap. De burgerlijke handelingscapaciteit bestaat uit vier factoren: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd en (4) netwerk.
Bekwaamheid De burger dient bekwaam te zijn wil hij tot actief burgerschap komen (Alford, 2002). Een burger is bekwaam wanneer hij beschikt over de benodigde kennis, expertise en vaardigheden die van belang zijn om de activiteit uit te voeren (Alford, 2002; Needham, 2008; Bovaird & Loffler, 2012). De bekwaamheid van burgers kan worden vergroot door training en informatievoorziening of door te taak van de burger te vergemakkelijken (Alford, 2002).
Vertrouwen Verba en Almond (1989, p. 206) stellen dat er een relatie is tussen het vertrouwen dat iemand heeft om invloed uit te kunnen oefenen en het daadwerkelijk actief zijn. Naarmate een burger meer vertrouwen heeft is het sneller in staat om maatschappelijke problemen op te lossen (Dekker & de Hart, 1999, p. 304). Putnam (1993, p. 169) signaleerde in de Verenigde Staten een afname van participatie en in vertrouwen. Putnam stelde hierbij dat er een relatie tussen beide trends is. Naast het vertrouwen in eigen kunnen dient de burger ook te vertrouwen op institutionele actoren (van de Wijdeven, 2012, p. 134). Wanneer een burger institutionele actoren niet vertrouwt, zal het ook niet richting de institutionele actoren stappen om zijn activiteit voor te leggen. Dit doet de burger omdat hij op voorhand denkt dat de institutionele actoren niets voor hem kunnen betekenen. Wanneer burgers geen vertrouwen hebben in een goede afloop, dan zal de burger niet actief worden voor de maatschappij.
Beschikbare tijd De burger dient voldoende tijd te hebben om de activiteit uit te voeren, want zonder tijd is de burger niet in staat zich in te zetten voor de maatschappij. Daarnaast moet de burger het kunnen veroorloven om zich in te zetten voor de maatschappij en niet voor iets anders (Verba et al, 1995; Jakobsen, 2012).
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
27
Netwerk Contacten met buurtbewoners, instanties in de buurt en institutionele actoren zijn cruciaal voor actief burgerschap (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013). Denters et al (2013) beschrijven drie soorten netwerken die van belang zijn bij actief burgerschap: (1) contacten binnen de groep actieve burgers, (2) contacten met burgers uit de buurt en (3) contacten met organisaties uit de buurt. Wanneer één van deze drie netwerken ontbreken is het onmogelijk om tot actief burgerschap te komen. Een netwerk zorgt voor kortere lijnen en mogelijkheden om informeel afspraken te maken, wat het gemakkelijker maakt om actief burgerschap te vertonen (Denters et al, 2013). Institutionele omgeving Binnen de institutionele omgeving zijn de institutionele actoren actief. Institutionele actoren zijn organisaties in het publieke domein die een rol kunnen spelen bij actief burgerschap. De institutionele omgeving is noodzakelijk om tot actief burgerschap te komen, omdat de institutionele omgeving met de burger samenwerkt en ondersteunt in zijn activiteit. De institutionele omgeving telt drie factoren: (1) toerusting en (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte.
Toerusting Zonder toerusting is het onmogelijk om tot actief burgerschap te komen (Jakobsen, 2012; Bovaird & Loffler, 2012). Allereerst zijn financiële middelen van belang (Jakobsen, 2012, p. 33; Bovaird & Löffler, 2012). Bij een tekort aan financiële middelen zal er geen actief burgerschap tot stand komen. De financiële middelen kunnen hierbij afkomstig zijn vanuit de overheid, maar ook vanuit bedrijven of maatschappelijke instanties: de institutionele actoren. Naast de financiële middelen is het noodzakelijk om over de benodigde materialen te beschikken (Jakobsen, 2012, p. 33) Om een alarmnummer te bellen heb je een telefoon en telefoonnetwerk nodig, dit geldt ook voor actief burgerschap. Om een plantsoen te onderhouden heb je bijvoorbeeld tuinmaterialen nodig. Alle voorgenoemde middelen vormen de input van actief burgerschap.
Institutionele steun Hoe meer een burger wordt gesteund door institutionele actoren, des te groter de bereidheid om actief te zijn (Alford, 2002, p. 41). Om voldoende steun vanuit de instituties te krijgen moeten de instituties over voldoende capaciteit en competenties beschikken om de burger serieus te kunnen nemen (Joshi & Moore,2004, p. 41; Knottnerus et al, 2012). Wanneer de burger onvoldoende wordt gesteund om actief te zijn, zal hij ook niet actief zijn (Jakobsen, 2012). Er moet daarom sprake zijn van een wederzijds vertrouwen tussen burger en professional (Knottnerus et al, 2012). De institutionele actoren kunnen op verschillende manieren steun verlenen aan burgers. De Raad Openbaar Bestuur (2012, p. 67) ontwikkelde een overheidsparticipatieladder, waarmee wordt aangegeven welke rol institutionele actoren aan kunnen nemen om steun te verlenen aan actieve burgers. De ladder telt vijf treden: (1) Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
28
loslaten, (2) faciliteren, (3) stimuleren, (4) regisseren en (5) reguleren. Met behulp van deze vijf rollen kunnen institutionele actoren steun bieden aan actieve burgers.
Institutionele ruimte Instituties dienen te vertrouwen op burgers en ruimte te scheppen om de burgers actief te laten zijn in het publieke domein (Oude Vrielink & Verhoeven, 2011, p. 381). Bureaucratische barrières dienen te worden weggenomen in plaats van te worden gecreëerd. Burgers moeten zelf de mogelijkheid hebben om de inhoud van de activiteit te bepalen zonder dat de activiteit door een professional wordt overgenomen. Daarnaast dient de wet- en regelgeving zo te zijn opgesteld dat het ruimte biedt om activiteiten te starten (Blom et al, 2010). Wanneer een wet- of regelgeving een activiteit in de weg staat dient een professional mee te denken op welke wijze het toch mogelijk is de activiteit van de grond te kunnen brengen. 2.2.5 Schematische weergave actief burgerschap In deze paragraaf is beschreven welke factoren volgens de literatuur invloed hebben op actief burgerschap, zie figuur 2.3. Om tot actief burgerschap te komen zijn er vanuit twee partijen factoren van belang: (1) de burger en (2) de institutionele omgeving. In totaal hebben vier factoren invloed op de burgerlijke handelingscapaciteit: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd en (4) netwerk. Bij de institutionele omgeving zijn er drie factoren van belang: (1) toerusting, (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte. Figuur 2.3: Schematische weergave factoren van invloed op actief burgerschap Burgerlijke capaciteit
Publieke
Bekwaamheid
Vertrouwen
Beschikbare tijd
Netwerk
Collectieve actie
motivatie
Actief burgerschap
Toerusting
Institutionele steun
Institutionele ruimte Institutionele omgeving
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
29
2.3 Rol van institutionele actoren In deze paragraaf wordt er antwoord gegeven op deelvraag vijf van het onderzoek: ‘welke rollen zijn er in de literatuur voor instituties beschreven?’ Binnen de institutionele omgeving spelen de institutionele actoren een rol. Welke rol de institutionele actoren spelen is per situatie divers. De rol die institutionele actoren spelen heeft invloed op de factoren die van belang zijn bij de institutionele omgeving: (1) toerusting, (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte. In deze paragraaf wordt er ingespeeld op twee onderdelen: (1) de algemene rol van instituties en (2) de rollen van professionals en bestuurders. Gezamenlijk vormen de twee onderdelen het antwoord op deelvraag vijf. 2.3.1 Algemene rol instituties Denters, Tonkens, Verhoeven en Bakker (2013) stellen dat instituties actief burgerschap via drie benaderingen kunnen steunen en stimuleren: (1) de stimulerende benadering, (2) de faciliterende benadering en (3) de coproductieve benadering. Bij de stimulerende benadering spelen professionals een actieve rol in het realiseren van burgerlijke ideeën. Dit gebeurt via bijvoorbeeld wijkbudgetten, voucherregelingen, wijkbijeenkomsten of wedstrijden voor burgerinitiatieven. De faciliterende benadering berust op het idee dat een initiatief spontaan ontstaat bij de burger en dat de institutionele omgeving, voor zover nodig, op verzoek van de burger hier ondersteuning aan biedt. Bij de coproductieve benadering ontstaat er een verregaande samenwerking tussen de burgers en de institutionele omgeving. De Raad Openbaar Bestuur (2012, p. 67) ontwikkelde een overheidsparticipatieladder, waarmee het aangeeft welke rol een institutionele actor in kan. De ladder telt vijf treden: (1) loslaten, (2) faciliteren, (3) stimuleren, (4) regisseren en (5) reguleren. Wanneer institutionele actoren loslaten bemoeien de institutionele actoren zich noch met de inhoud noch met het proces van een burgeractiviteit. De burger heeft hierbij alle macht zijn activiteit tot uitvoering te brengen. Institutionele actoren kiezen een faciliterende rol wanneer zij inzien dat de burger niet zonder hulp in staat is om zijn activiteit tot uitvoering te brengen. Bij de trede stimuleren heeft de institutie de wens dat bepaald beleid van de grond komt, maar laat het de realisatie van beleid aan anderen over. De institutionele actor zoekt hierbij slechts naar mogelijkheden om anderen in beweging te krijgen. Bij de regisserende rol hebben andere partijen dan de institutionele actor een beperktere rol. De institutionele actor houdt de regie strak in eigen hand. De laatste trede is de regulerende rol, waarbij institutionele actoren middels wet- en regelgeving de burgers iets opdragen. 2.3.2 Rollen van professionals en bestuurders Pestoff (2012) beschrijft drie soorten relaties tussen burgers en professionals: (1) afhankelijk, (2) aanvullend en (3) complementair. Bij de afhankelijke relatie kan de professional niet zonder de input van burgers. De professional is hiermee afhankelijk van wat burgers willen. Bij de aanvullende relatie vult de professional de burger aan. De professional neemt de burger serieus en helpt de burger Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
30
wanneer het proces vast loopt. Bij de complementaire relatie vullen beide partijen, zowel de professional als de burger, elkaar aan. Zo kan de burger de benodigde kennis voor dienstverbetering leveren en de professional de benodigde middelen. Een plan van een burger dient daarom niet bij voorbaat afgekeurd te worden, maar de professional zal een luisterend oor moeten zijn voor elke burgeractiviteit. Pollit en Bouckaert (2011) beschrijven drie verschillende rollen van de professional: (1) autonome manager, (2) expert en (3) netwerkmanager. De autonome manager werkt op afstand van zijn bestuurder en heeft ruimte om zelf op bedrijfsmatige manier autonoom beleid te ontwikkelen. Dit beleid kan hij in samenwerking met burgers ontwikkelen, maar ook zelf. Het risico van deze rol is dat professionals loyaliteit aan bestuurders verliezen. De expert is de uitvoerder van beslissingen en beschikt over specifieke kennis van beleidsterreinen. De expert legt beleid aan de burgers op. Het risico van deze rol is dat professionals loyaliteit aan de samenleving verliezen. De netwerkmanager brengt partijen bij elkaar om tot beleid te komen. De netwerkmanager heeft hierbij geen leidende rol, maar faciliteert de netwerken. Het risico van de netwerkmanager is dat er onduidelijkheid ontstaat over de democratische verantwoording, want de managers hebben immers het laatste woord. Pollit en Bouckaert (2011) beschrijven ook drie rollen voor bestuurders: (1) strateeg, (2) beslisser en (3) onderhandelaar. De bestuurder als strateeg zet de visie en doelstellingen uiteen. Deze laten ze door professionals of andere organisaties uitvoeren. Het risico van de rol als strateeg is dat bestuurders niet kunnen loslaten. Bij de rol als beslisser neemt de bestuurder de besluiten in de organisatie. De beslisser bepaalt wat er wel, maar ook wat er niet mogelijk is. Het risico van deze rol is dat er sprake kan zijn van grillige besluitvorming door bestuurlijke wisselingen. Bij de rol van de onderhandelaar is de bestuurder bezig met compromissen sluiten. De onderhandelaar probeert zoveel mogelijk te faciliteren en is veel in gesprek met organisaties en de lokale bevolking. Het risico van de rol van onderhandelaar is dat een compromis niet altijd het beste besluit is. Een compromis hoeft namelijk niet altijd aan te sluiten op het belang van alle bewoners. 2.3.3 Conclusie rol institutionele actoren De rol die institutionele actoren spelen heeft invloed op de institutionele omgeving. In deze paragraaf is de algemene rol van institutionele actoren en de rol van de bestuurder en professional beschreven. Een institutionele actor kan vijf verschillende rollen spelen als het om actief burgerschap gaat: (1) loslaten, (2) faciliteren, (3) stimuleren, (4) regisseren en (5) reguleren. Binnen de institutionele actoren kunnen professionals drie rollen spelen: (1) autonome manager, (2) expert of (3) netwerkmanager. De bestuurder kan de rol van (1) strateeg, (2) beslisser of (3) onderhandelaar hebben.
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
31
2.4 Conceptueel model Met behulp van wetenschappelijke literatuur is er middels het theoretisch kader een conceptueel model omtrent de publieke motivatie en actief burgerschap ontwikkelt, zie figuur 2.4. Het conceptueel model geeft de factoren en de relaties tussen alle factoren weer. Figuur 2.4: Conceptueel model Burgerlijke capaciteit
Persoonlijke motivatie
Bekwaamheid
Vertrouwen
Beschikbare tijd
Netwerk
Verbondenheid Publieke
Collectieve actie
motivatie
burgerschap
Informatie Toerusting
Invitatie
Actief
Institutionele steun
Institutionele ruimte (Rol) institutionele omgeving
Het Groene Woud | 2. Theoretisch kader
32
3. Methodologie In het hoofdstuk methodologie is beschreven op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. Figuur 3.1 is de schematische weergave van het onderzoek. Het onderzoek was gestart met een theoretische verkenning. De theorieën omtrent de publieke motivatie, actief burgerschap en de rol van institutionele actoren zijn hierbij beschreven. Hierna vond de empirische verkenning middels interviews, documentenanalyse en een focusgroep plaats. De empirische verkenning heeft plaats gevonden bij twee groepen respondenten: (1) de burgers en (2) de institutionele actoren. De burgers zijn ondervraagd op de factoren die van invloed zijn op de publieke motivatie en actief burgerschap. Bij de institutionele actoren stonden de rol en ervaringen omtrent actief burgerschap centraal. Vanuit de empirische verkenning zijn conclusies getrokken, waarna er aanbevelingen aan de Streekraad en haar partners zijn gedaan. In dit hoofdstuk is de methodologie van het onderzoek beargumenteerd en zijn theoretische concepten omgezet in meetbare variabelen. Het hoofdstuk start met de argumentatie van de onderzoeksstrategie, paragraaf 1.1. In paragraaf 3.2 zijn de databronnen en methoden van onderzoek beschreven. In paragraaf 3.3 is de steekproef toegelicht, waarna in paragraaf 3.4 de technieken van onderzoek zijn beschreven. In paragraaf 3.5 zijn de variabelen geoperationaliseerd naar meetbare concepten. Het hoofdstuk eindigt met de kwaliteitscriteria van het onderzoek, paragraaf 3.6. Figuur 3.1: Schematische weergave onderzoek Theoretische verkenning
Empirie
Factoren van invloed op publieke motivatie Burgers Factoren van invloed
Aanbevelingen aan Conclusies
op actief burgerschap Rol institutionele
Institutionele
actoren
actoren
Streekraad en partners
3.1 Onderzoeksstrategie Van Thiel (2010, p. 69) omschrijft vier onderzoeksstrategieën: (1) experiment, (2) enquête, (3) gevalsstudie en (4) bestaand materiaal. Het experiment is geschikt om te verklaren en hypothesen te toetsen. Het aantal onderzoekseenheden en variabelen is hierbij gering. De enquête, een vorm van kwantitatief onderzoek, is bedoeld om te beschrijven, toetsen en diagnosticeren. De enquête heeft een groot aantal onderzoekseenheden en variabelen. De gevalsstudie, een vorm van kwalitatief onderzoek, is bedoeld om te verkennen, beschrijven, diagnosticeren en evalueren. Bij de gevalsstudie is het aantal onderzoekseenheden gering, maar het aantal variabelen groot. De laatste variant is onderzoek uit bestaand materiaal. Onderzoek vanuit bestaand materiaal kan alle vormen van onderzoek aannemen, waarbij het aantal onderzoekseenheden en variabelen ook variërend zijn. Het Groene Woud | 3. Methodologie
33
Dit onderzoek is van diagnosticerende aard. Diagnostisch onderzoek is toepassingsgericht. Er wordt vastgesteld wat het knelpunt is en welke factoren er positief of negatief aan bijdragen (Van Thiel, 2010, p. 24). Het diagnostisch onderzoek helpt bij het verkrijgen van inzichten in aanknopingspunten om het probleem aan te pakken. De onderzoeksstrategieën enquête en gevalsstudie zijn mogelijk bij diagnostisch onderzoek. In dit onderzoek had kwalitatief onderzoek de voorkeur boven kwantitatief onderzoek, de gevalsstudie. Middels kwalitatief onderzoek is het mogelijk de ‘diepte’ in te gaan door middel van doorvragen. Ook is er voor kwalitatief onderzoek gekozen omdat er tientallen oorzaken en redenen kunnen zijn voor waarom burgers actief worden. Daarnaast zullen de ervaringen van burgers zeer divers zijn wat niet in een kwantitatief onderzoek gevat kan worden. De onderzoeksstrategie is de gevalsstudie, in het Engels de casestudy. De casestudy is een onderzoeksstrategie waarbij één of meerdere gevallen (cases) van het onderzoeksonderwerp in hun natuurlijke situatie wordt onderzocht (Van Thiel, 2010, p. 99; Boeije, 2005, p. 21). Een case kan van alles zijn: een individu, een groep, een dorp, een gemeente, een gebeurtenis, een relatie, maar ook zaken als een wet of een besluit. In dit onderzoek is HGW de case. Er is voor de casestudy gekozen omdat actief burgerschap zich in een natuurlijke situatie afspeelt, het betreft een actueel onderwerp in de dagelijkse realiteit. Daarnaast heeft het onderzoek een praktijkgericht karakter: er wordt getracht een bijdrage te leveren aan de ondersteuning en stimulering van actief burgerschap. De casestudy kenmerkt zich doordat er veel - vaak kwalitatieve – gegevens worden verzameld over alles wat met de casus te maken heeft. Voor het verzamelen van gegevens worden meerdere methoden van dataverzameling gebruikt (Van Thiel, 2010, p. 99). Daarnaast is in de casestudy de controle op de onderzoekssituatie klein (Vennix, 2006, p. 104). Er is weinig controle over de onderzoekssituatie, omdat actief burgerschap in HGW al in volle gang is. Daarnaast hebben alle institutionele actoren een eigen zienswijze op actief burgerschap. Het is een proces waar geen controle of invloed op uit kan worden geoefend.
3.2 Databronnen en methoden van onderzoek In een casestudy worden verschillende soorten databronnen en methoden van onderzoek gebruikt om tot conclusies te komen (Vennix, 2006, p. 103). In het onderzoek dit de databronnen literatuur, personen, documenten, beleidsprogramma’s en media gebruikt. De methoden van onderzoek zijn interviews, documentenanalyse en een focusgroep. 3.2.1 Databronnen Ter voorbereiding van dit onderzoek zijn theorieën over de publieke motivatie, actief burgerschap en de rol van institutionele actoren in de literatuur gezocht in de Universiteit Bibliotheek van de Radboud Universiteit Nijmegen. Bij het zoeken is er gebruik gemaakt van de termen ‘actief burgerschap’, ‘burgerparticipatie’, ‘coproductie’, ‘doedemocratie’ en ‘rol van instituties’. De databron personen is de belangrijkste in dit onderzoek. De informatie die burgers en institutionele actoren gaven vormden Het Groene Woud | 3. Methodologie
34
hoofdzakelijk de input voor de resultaten van het onderzoek. Ook is er gebruik gemaakt van documenten, zoals beleidsprogramma’s van de provincie, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Als laatst is de databron media gebruikt. Dit zijn websites en kranten waarin informatie is verkregen omtrent het onderwerp actief burgerschap in Het Groene Woud. 3.2.2 Methoden van onderzoek Tijdens het onderzoek is er gebruik gemaakt van de drie verschillende methoden van onderzoek: interview, documentenanalyse en focusgroep. Het interview is een veelgebruikte methode in casestudyonderzoek (Van Thiel, 2010, p. 108). Er zijn drie typen interviews: (1) open interview, (2) semigestructureerd interview en (3) gestructureerd interview (Van Thiel, 2010, p. 108). In het onderzoek is er gebruik gemaakt van het semigestructureerde interview. Het semigestructureerde interview is een gesprek aan de hand van een interviewhandleiding met topics. In de handleiding staan onderwerpen waarover tijdens het gesprek gesproken wordt. Voor het onderzoek zijn twee interviewhandleidingen ontwikkeld: één voor de actieve burgers en één voor institutionele actoren die met actieve burger te maken hebben. De handleidingen voor de interviews zijn te vinden in bijlage I. Ten tweede heeft er een documentenanalyse plaatsgevonden. Voor de documentenanalyse er is er gebruik gemaakt van beleidsplannen en beleidsvisies van de institutionele actoren in HGW. Met behulp van deze documenten is de rol van deze instituties in kaart gebracht. Als laatste methode is er gebruik gemaakt van de focusgroep. Een focusgroep is een open discussie over een specifiek onderwerp met meerdere respondenten (Van Thiel, 2010, p. 112). De focusgroep heeft op 26 juni 2013 plaatsgevonden. Voor de focusgroep waren professionals, bestuurders, leden van de Streekraad, actieve burgers en bedrijven uitgenodigd. In totaal hadden 30 personen zich aangemeld voor de focusgroep, zie bijlage II voor de aanmeldingen. Tijdens de focusgroep is er gesproken over drempels tot actief burgerschap en heeft er een discussie plaatsgevonden over de rol van de Streekraad omtrent actief burgerschap.
3.3 Steekproef Het onderzoek bestond uit twee onderdelen, waardoor er twee steekproeven zijn getrokken. Voor de steekproeven is gebruik gemaakt van beschikbare databestanden in het Streekhuis van HGW: adreslijst natuur en landschap, aanmeldingen achterbanbijeenkomst natuur en landschap, adreslijst Meierij themadag,
aanmeldingenlijst
MTD,
adreslijst
Streekraad
HGW,
aanmeldingen
biodiversiteitsymposium en de adreslijst van Rural Alliances. Deze bestanden zijn gefilterd zodat er twee adreslijsten ontstonden – één met actieve burgers en één met institutionele actoren – van waaruit de steekproef getrokken werd. Beide steekproeven zijn te vinden in bijlage II. De eerste steekproef betrof de actieve burgers. De totale populatie (N) was 83. Er heeft een aselecte steekproef plaats gevonden, niet gebaseerd op selectie maar op toeval, omdat elke actieve Het Groene Woud | 3. Methodologie
35
burger een dusdanig variërende activiteit uitvoerde dat het onmogelijk was om theoretisch relevante criteria op te stellen. De potentiële respondenten zijn elektronisch, telefonisch of face to face benaderd. Alle 83 actieve burgers hebben elektronisch een uitnodiging voor een interview ontvangen waarbij ze zelf de mogelijkheid hadden zich op te geven voor een interview. Daarnaast zijn er ongeveer 20 potentiële respondenten telefonisch benaderd. Als laatst zijn enkele respondenten face to face benaderd na afloop van de focusgroep. In totaal hebben er 19 interviews met burgers en plaatsgevonden, wat een steekproef (n=19) van 22,9% betekende. Voor een aselecte steekproef geldt dat ongeveer 20% van de gehele populatie bevraagd dient te worden (Van Thiel, 2010, p. 56), wat betekent dat deze steekproef een representatieve steekproef is. De tweede steekproef betrof de institutionele actoren. De totale populatie was 77. Deze steekproef is op gestratificeerde aselecte wijze gedaan. De institutionele actoren zijn onderverdeeld in zes partijen: (1) Streekraad, (2) provincie Noord-Brabant, (3) gemeenten in HGW, (4) terreinbeherende organisaties (TBO’s), (5) ondersteuningsorganisaties en (6) coöperatie Het Groene Woud. Er is in totaal met drie leden van de Streekraad gesproken. Er is met één persoon van de provincie Noord-Brabant gesproken, een planbegeleider leefbaarheid die veel contacten heeft met actieve burgers en het programma Leefbaar@Brabant leidt. Bij de gemeenten is er gesproken met, zowel ambtelijke als bestuurlijke medewerkers van de gemeenten Boxtel, -’s-Hertogenbosch, Schijndel en Vught. De gemeenten Boxtel, Schijndel en Vught zijn in grootte vergelijkbaar met de andere kleinere gemeente in HGW en de gemeente ’s-Hertogenbosch is vergelijkbaar met de gemeenten Eindhoven en Tilburg. In HGW zijn er verscheidene terreinbeherende organisaties. Er is met twee organisaties gesproken: Brabants Landschap en Staatsbosbeheer. Ondersteuningsorganisaties zijn IVN, PON, RECRON, Stichting Zet, Vereniging Kleine Kernen en ZLTO. Van deze organisaties is er gesproken met personen van IVN, RECRON, Stichting Zet, Vereniging Kleine Kernen en ZLTO. Als laatst is er met iemand gesproken van de coöperatie van HGW. In totaal is er met 17 personen die aan institutionele actoren zijn verbonden gesproken.
3.4 Technieken van onderzoek Het analyseren van kwalitatieve data verloopt in drie stappen: verzamelen, ordenen en analyseren (Van Thiel, 2010, p. 156). Het verzamelen van data is middels archivering gebeurd. Alle interviews zijn met een recorder opgenomen. De data van de recorder is vervolgens middels een tekstverwerkingsprogramma omgezet in een transcript. Het doel van ordenen is om inzicht te krijgen in welke data relevant zijn voor het onderzoek en welke niet (Van Thiel, 2010, p. 160). Het conceptueel model gold als hermeneutisch tool voor het ordenen van de ervaringen van actieve burgers en institutionele actoren. Er is hierbij geordend op de volgende elf variabelen: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie, (4) invitatie, (5)
Het Groene Woud | 3. Methodologie
36
bekwaamheid, (6) vertrouwen, (7) beschikbare tijd (8) netwerk, (9) toerusting, (10) institutionele steun en (11) institutionele ruimte. De analyse heeft plaatsgevonden middels coderen, wat het mogelijk maakt om data-eenheden met elkaar te vergelijken. Een code is een beknopte weergave waar een bepaalde kwalitatieve dataeenheid betrekking op heeft en is in dit onderzoek gelijk aan de operationalisaties (Van Thiel, 2010, p. 161), zie volgende paragraaf. De codes zijn uiteindelijk in een coderingsschema ingevuld, wat de analyse van de data compleet maakte.
3.5 Operationalisatie variabelen In deze paragraaf zijn de variabelen van het onderzoek geoperationaliseerd naar meetbare concepten. De paragraaf bestaat uit de onderdelen (1) publieke motivatie en (2) actief burgerschap. 3.5.1 Publieke motivatie De publieke motivatie telt vier variabelen: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie en (4) invitatie.
Persoonlijke motivatie De persoonlijke motivatie is de beweegreden of drijfveer die ervoor zorgt dat een burger tot een publieke motivatie komt. Een burger kan hierbij intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd zijn. De intrinsieke motivatie is gekenmerkt door de beloning die in de uit te voeren activiteit zit, bijvoorbeeld plezier, loyaliteit en persoonlijke ontwikkeling. De extrinsieke motivatie ontstaat door een prikkel van buiten af, bijvoorbeeld ontevredenheid over bestaand beleid. Wanneer de initiatiefnemer niet duidelijk is of hij intrinsiek of extrinsiek is gemotiveerd wordt dit aangeduid met motivatie onduidelijk. Tabel 3.1: Operationalisatie persoonlijke motivatie
Persoonlijke motivatie
Begrippen
Voorbeeld
Intrinsieke motivatie
Persoonlijke ontwikkeling,
Ik vind het leuk om de gemeenschap te
plezier, loyaal, altruïstisch,
helpen, dus bedenk ik een burgerinitiatief.
leuk, ‘goodwill’. Extrinsieke motivatie
Motivatie onduidelijk
Ontevredenheid, achterstand,
Ik ben ontevreden over het beleid, er moet
beloning, probleem.
wat aan gebeuren.
Termen van intrinsieke en
Ik ben ontevreden over het beleid, maar
extrinsieke motivatie worden
daarnaast vind ik het erg leuk om te doen.
door elkaar gebruikt.
Verbondenheid Met verbondenheid wordt de affectie, die een burger heeft, met de gemeenschap of een thema bedoeld. Verbondenheid met de gemeenschap is de relatie die burgers met hun wijk, dorp, platteland of sociale Het Groene Woud | 3. Methodologie
37
omgeving hebben. Burgers voelen zich ‘thuis’ in de omgeving en zijn daarom verbonden met de gemeenschap. Daarnaast is er de verbondenheid met een thema. Binnen HGW betreft het de thema’s natuur, landschap en leefbaarheid. Burgers kunnen daarnaast verbonden zijn aan de gemeenschap én het thema natuur, landschap of leefbaarheid, maar kunnen ook geen verbondenheid vertonen. Tabel 3.2: Operationalisatie verbondenheid
Verbondenheid
Termen
Voorbeeld
Gemeenschap
Wijk, dorp en sociale
Ik woon 20 jaar in dit dorp en ben begaand met de
omgeving.
mensen die hier wonen.
Natuur, landschap en
De natuur heeft mij altijd getrokken en ik wil de
leefbaarheid.
natuur daarom in stand houden.
Gemeenschap én
Termen van zowel
Ik voel me één met de wijk en daarnaast ben ik
thema
gemeenschap als thema.
een natuurliefhebber.
Geen verbondenheid
Niet verbonden.
Ik voel me niet verbonden met de gemeenschap en
Thema
het thema natuur, landschap en leefbaarheid
Informatie Burgers kunnen een activiteit op basis van informatie ontwikkelen. Er is sprake van een activiteit op basis van informatie wanneer de burger gebruik heeft gemaakt van één van de volgende kanalen om zijn activiteit te creëren: formele gesprekken, beleidsnotities, media en informele gesprekken. Formele gesprekken zijn officiële gesprekken met personen die aan instituties zijn verbonden. Beleidsnotities zijn officiële schriftelijke documenten van instituties. Met media worden kranten, radio en internet bedoeld. De informele gesprekken zijn gesprekken met buurtbewoners, dit kunnen ook informele gesprekken met personen van instituties zijn. Wanneer een burger geen van voorgaande kanalen heeft gebruikt om zijn initiatief te creëren heeft hij zijn idee niet gecreëerd op basis van informatie. Tabel 3.3: Operationalisatie informatie
Informatie
Begrippen
Voorbeeld
Formeel gesprek
Officieel gesprek met
Na een gesprek op het gemeentehuis omtrent
leden van institutie
bezuinigingen op natuur ben ik in actie gekomen.
Beleidsnotitie,
Ik las in een beleidsnotitie dat de provincie de
schriftelijk.
omgeving een impuls wil geven.
Krant, internet, radio,
In de krant stond dat het niet zo goed gaat met de flora
televisie.
en fauna in Het Groene Woud.
Wandelgang, familie,
Tijdens een feest hoorde ik dat buurtbewoners ook
buurtbewoners
klaagden over het onderhoud van het park.
-
Ik heb geen informatie gebruikt.
Beleidsnotitie
Media
Informeel gesprek
Geen informatie
Het Groene Woud | 3. Methodologie
38
Invitatie Invitatie is de uitnodiging tot actief burgerschap. Er is sprake van invitatie wanneer de burger tot actie is aangezet door de institutionele of sociale omgeving. De institutionele omgeving bestaat uit de institutionele actoren van dit onderzoek: de Streekraad, provincie Noord-Brabant, alle gemeenten die in HGW liggen, terreinbeherende organisaties, ondersteuningsorganisaties en coöperatie Het Groene Woud. De sociale omgeving bestaat uit verenigingen, vrienden, familie en buurtbewoners. Er is geen sprake van invitatie wanneer burgers op eigen initiatief een publieke motivatie creëren. Tabel 3.4: Operationalisatie invitatie
Invitatie
Termen
Voorbeeld
Institutionele omgeving
Overheid, provincie,
De provincie had mij benaderd om na te
gemeente, maatschappelijke
denken over gebiedsontwikkeling in Het
organisatie.
Groene Woud.
Vereniging, vrienden,
De voetbalvereniging wilde actief worden
familie, buurtbewoners.
voor de omgeving en heeft mij benaderd
Sociale omgeving
daarover na te denken. Geen invitatie
Eigen initiatief, niet
Ik heb het idee op eigen initiatief
benaderd.
ontwikkeld en ben niet benaderd.
3.5.2 Actief burgerschap Actief burgerschap is onderverdeeld in de burgerlijke capaciteit en de institutionele omgeving. Bij de institutionele omgeving wordt er ook ingegaan op de rol van institutionele actoren. Burgerlijke capaciteit De burgerlijke capaciteit heeft vier variabelen: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd en (4) netwerk.
Bekwaamheid Een burger is bekwaam wanneer hij beschikt over kennis en vaardigheden die van belang zijn om de activiteit uit te voeren. Met kennis worden denkwerkzaamheden bedoeld, bijvoorbeeld op welke manier kan ik aan mijn benodigde middelen komen. Onder de vaardigheden behoren praktische handelingen zoals het planten van een boom of het onderhouden van een plantsoen. De bekwaamheid is onderverdeeld in drie categorieën: (1) goed, (2) voldoende en (3) onvoldoende. Er is sprake van een goede bekwaamheid wanneer de burgers over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken die benodigd zijn om de activiteit uit te voeren. Wanneer de burgers middels kennis en vaardigheden door institutionele actoren ondersteund worden is er sprake van voldoende bekwaamheid. Er is sprake van onvoldoende bekwaamheid wanneer de burgers én de institutionele actoren niet over de benodigde
Het Groene Woud | 3. Methodologie
39
kennis en vaardigheden beschikken. Wanneer er sprake is van onvoldoende bekwaamheid ontstaat er geen actief burgerschap.
Vertrouwen Het concept vertrouwen telt twee indicatoren: (1) vertrouwen op een goede afloop en (2) vertrouwen in institutionele actoren. Op basis van de twee dimensies is het vertrouwen onderverdeeld in drie categorieën: (1) goed, (2) voldoende en (3) onvoldoende. Er is sprake van goed vertrouwen wanneer de burger beschikt over vertrouwen in een goede afloop en wanneer de burger vertrouwt op de helpende hand van institutionele actoren. Er is sprake van voldoende vertrouwen wanneer de burger niet volledig vertrouwt op een goede afloop of de instituties niet vertrouwt, maar wel op zoek gaat naar mogelijkheden om zijn activiteit tot uitvoering te laten komen. Er is sprake van onvoldoende vertrouwen wanneer de burger niet vertrouwt op een goede afloop en ook niet vertrouwt op instituties. De burger gaat hierbij niet op zoek naar mogelijkheden om zijn activiteit tot uitvoering te laten brengen.
Beschikbare tijd Burgers dienen te beschikken over voldoende tijd om actief burgerschap te kunnen vertonen. De beschikbare tijd is onderverdeeld in drie categorieën: (1) voldoende, (2) matig en (3) onvoldoende. De beschikbare tijd is voldoende wanneer een burger elke week de benodigde tijd beschikbaar heeft die nodig is om de activiteit uit te voeren. Er is sprake van matig beschikbare tijd wanneer de burger niet alle taken die hij wil verrichten uit kan voeren, maar desondanks de activiteit wel door kan gaan. Er is sprake van onvoldoende beschikbare tijd wanneer de burger niet (meer) in staat is om de activiteit uit te voeren.
Netwerk Het netwerk betreft de contacten waarover een groep burgers beschikt. Burgers hebben verscheidene contacten nodig om een activiteit te starten en te continueren. In dit onderzoek is er sprake van de volgende contacten waarmee een netwerk gevormd wordt: (1) ambtelijk, (2) bestuurlijk, (3) buurtbewoners en (4) ondernemers. De contacten tezamen vormen het netwerk. Ambtelijke en bestuurlijke contacten zijn contacten met professionals en bestuurders die verbonden zijn aan instituties. Contacten met buurtbewoners en ondernemers zijn contacten met burgers en ondernemers die gebruikt kunnen worden om de activiteit uit te voeren. Institutionele omgeving Voor de institutionele omgeving zijn er drie variabelen: (1) toerusting, (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte.
Het Groene Woud | 3. Methodologie
40
Toerusting Burgers dienen te beschikken over de toerusting om een activiteit tot uitvoering te kunnen brengen. De toerusting kan uit financiële middelen bestaan, maar ook uit apparaten of vergunningen. De toerusting is onderverdeeld in drie categorieën: (1) toerusting door burgers, (2) toerusting door instituties en (3) toerusting door burgers en instituties gezamenlijk. Bij de toerusting door burgers hebben enkel de burgers de toerusting met eigen middelen geregeld. Bij de toerusting door instituties is er sprake van enkel toerusting door bijvoorbeeld de gemeente of provincie. Bij de toerusting door burgers en instituties gezamenlijk hebben beide partijen een bijdrage geleverd aan de toerusting.
Institutionele steun De institutionele steun wordt vanuit twee opzichten benaderd: vanuit de burgers en vanuit de algemene rol van de instituties. De institutionele steun vanuit de burgers betreft de wijze waarop institutionele actoren de burgers in actief burgerschap steunen. Er is sprake van institutionele steun wanneer instituties loslaten, faciliteren, stimuleren of regisseren. Loslaten betekent dat de burger geheel op eigen wijze hun activiteit tot uitvoering kunnen brengen. De institutionele actoren bemoeien zich niet met het proces van uitvoering, waaruit blijkt dat de institutie de activiteit steunt en erop vertrouwt dat het goed afloopt. Bij de faciliterende rol ondersteunen de institutionele actoren de burgers met middelen die de burgers nodig hebben om de activiteit tot uitvoering te kunnen brengen. Middelen kunnen vergaderruimten, netwerken, vergunningen of financiële middelen zijn. Bij de stimulerende steun heeft de institutionele actor de rol als aanjager. De institutionele actor zorgt ervoor dat er voortgang in de activiteit zit en heeft een trekkende rol. De institutionele actor zoekt naar de mogelijkheid om de burger in beweging te krijgen. Bij de regisserende rol heeft de institutionele actor de hoofdrol en krijgen burgers de rol van advies en inspraak. Er is geen sprake van institutionele steun wanneer de instituties streng vasthouden aan regels waardoor burgeractiviteiten niet van de grond kunnen komen, wanneer de instituties de initiatieven niet serieus nemen en wanneer ze het initiatief afkeuren. De institutionele steun wordt ook vanuit het perspectief van de institutionele actoren bekeken. Institutionele actoren kunnen de volgende rollen aannemen: (1) loslaten, (2) faciliteren, (3) stimuleren, (4) regisseren en (5) reguleren. Bij de rol (1) loslaten heeft de institutionele actor inhoudelijk noch in het proces enige bemoeienis. Er is sprake van een (2) faciliterende rol wanneer de institutionele actor het burgerinitiatief mede mogelijk maakt. Bij de (3) stimulerende rol heeft de institutionele actor de wens dat bepaald beleid of interventie van de grond komt, maar de realisatie hiervan aan een ander overlaat. De institutionele actor is hierbij op zoek naar de mogelijkheden om anderen in beweging te krijgen. Bij de (4) regisserende rol hebben andere partijen ook een rol, maar hecht de institutionele actor er belang aan om de regie in handen te hebben. Bij de (5) regulerende rol zet de institutionele actor regulering en wet- en regelgeving in. Het heeft hierbij de mogelijkheid regels te handhaven en
Het Groene Woud | 3. Methodologie
41
overtreding ervan te sanctioneren. Een institutionele actor kan meerdere rollen vervullen omtrent de ondersteuning of realisatie van actief burgerschap.
Institutionele ruimte De institutionele ruimte wordt net als de institutionele steun vanuit twee perspectieven benaderd: het perspectief van de burgers en vanuit de rollen die professionals en bestuurders spelen om ruimte te creëren. Burgers dienen voldoende ruimte te hebben om tot actief burgerschap te komen. Er mogen geen bureaucratische barrières aanwezig zijn en professionals van institutionele actoren dienen de burger ruimte te geven om actief burgerschap te vertonen. De institutionele ruimte bestaat uit drie niveaus: (1) goed, (2) voldoende en (3) onvoldoende. Er is sprake van goede institutionele ruimte wanneer burgers tegen geen enkele wet- of regelgeving aanlopen die het proces van actief burgerschap kan vertragen en de burger volledige de ruimte krijgt. Er is sprake van voldoende institutionele ruimte wanneer er wet- en regelgeving is die actief burgerschap in de weg staan, maar waarbij een professional of bestuurder van een institutionele actor meedenkt over de wijze waarop die wet- en regelgeving ontlopen kan worden. Er is sprake van onvoldoende institutionele ruimte wanneer wet- en regelgeving actief burgerschap blokkeert. Professionals en bestuurders spelen een rol bij het creëren van ruimte voor actief burgerschap. De professional kan drie rollen spelen: (1) autonome manager, (2) expert of (3) netwerkmanager. De autonome manager werkt op een bedrijfsmatige manier. Hij ontwikkelt autonoom beleid zonder dat de bestuurder er invloed op uitoefent. Dit beleid kan hij in samenwerking met burgers ontwikkelen, maar ook zelf. Er is hierbij enige institutionele ruimte. De autonome manager krijgt de ruimte om zelf met actieve burgers om te gaan. De professional als expert beschikt over specifieke kennis van beleidsterreinen. De expert legt beleid aan burgers op, waardoor er weinig institutionele ruimte is. De netwerkmanager geeft alle ruimte aan de burgers en faciliteert de netwerken. Ook de bestuurder kan drie rollen spelen: (1) strateeg, (2) beslisser of (3) onderhandelaar. De bestuurder als strateeg bepaalt de visie en doelstellingen omtrent actief burgerschap. Deze laten ze door de professionals of andere organisaties uitvoeren. Er is hierbij weinig institutionele ruimte omdat de bestuurder bepaalt welke richting de institutionele actor op gaat. Bij de rol van beslisser bepaalt de bestuurder welke actieve burgers wel en niet worden ondersteund. Ook hierbij is er weinig institutionele ruimte. De bestuurder als onderhandelaar is betrokken met de actieve burgers. De onderhandelaar gaat in gesprek met actieve burgers en probeert zoveel mogelijk te faciliteren voor burgers.
Het Groene Woud | 3. Methodologie
42
3.6 Kwaliteitscriteria De kwaliteitscriteria van het onderzoek zijn beschreven aan de hand van betrouwbaarheid en validiteit. Triangulatie van methoden is een manier om aantasting van betrouwbaarheid en validiteit tegen te gaan (Van Thiel, 2010, p. 61). In dit onderzoek was er sprake van triangulatie van methoden omdat de methoden interview, documentenanalyse en focusgroep zijn gebruikt. De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de nauwkeurigheid en consistentie waarmee variabelen worden gemeten (Van Thiel, 2010, p. 57). Het eerste element is nauwkeurigheid. Het gaat over de beïnvloeding van de waarnemingen door toevallige of onsystematische fouten (Boeije, 2006, p. 145). Middels de interviews was het mogelijk om door te vragen op zaken wat het onderzoek betrouwbaarder maakt. Bij de betrouwbaarheid moet de meting onafhankelijk zijn van de onderzoeker en van het gebruikte meetinstrument (Vennix, 2006, p. 186). De betrouwbaarheid van het onderzoek kan in het geding zijn gekomen doordat ik het onderzoek alleen heb uitgevoerd. De wijze waarop ik zaken interpreteer kunnen uiteenlopen met hoe een ander dit zou doen. Dit probleem heb ik opgelost door een member check; de uitwerking van de interviews zijn aan respondenten voorgelegd. Ook is er rekening gehouden met recall bias, wat inhoudt dat de geïnterviewde enkel ondervraagd is over zaken die hij exact kan herinneren (Bouter, van Dongen & Zielhuis, 2006, p. 142). Ik heb daarom enkel naar zaken gevraagd die niet verder dan twee jaar terug reiken. Het tweede onderdeel van de betrouwbaarheid, consistentie, betreft de herhaalbaarheid van het onderzoek. Bij een kleiner aantal respondenten wordt de kans op toevallige afwegingen groter. In dit onderzoek is er sprake van een goede representativiteit. Bij beide steekproeven is er met meer dan 20% van de totale populatie gesproken. Met behulp van deze technieken houd ik de betrouwbaarheid van het onderzoek hoog. De validiteit betreft systematische fouten van onderzoek (Boeije, 2005, p. 145). Het gaat om twee hoofdvormen van validiteit: interne en externe validiteit (Van Thiel, 2010, p. 58). Interne validiteit gaat erover of er gemeten is wat ik wilde meten. De operationalisatie moet een goede weergave zijn van het theoretisch construct. Dit heb ik gewaarborgd door de operationalisaties te baseren op de gebruikte theorieën. De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van de resultaten. De resultaten van dit onderzoek is generaliseerbaar voor heel HGW en andere plattelandsstreken die vergelijkbaar zijn aan HGW.
Het Groene Woud | 3. Methodologie
43
4. Burger aan zet in context In dit hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op deelvraag zes: ‘in welke context vindt het onderzoek plaats?’ In dit hoofdstuk is het project ‘Burger aan zet’ en de context van het onderzoek beschreven. In paragraaf 4.1 is het project ‘Burger aan zet’ beschreven, daarnaast is beschreven wat Het Groene Woud is en wat Het Groene Woud doet, paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 volgt er een terugkoppeling naar de probleemstelling en onderzoeksvraag.
4.1 Burger aan zet Het project ‘Burger aan zet’ is erop gericht om individuele burgers actief te laten zijn voor de maatschappij. De aanpak van het project bestaat uit drie onderdelen: (1) het stimuleren, uitvoeren en begeleiden van burgerprojecten, (2) het analyseren van praktijkervaringen van betrokkenen en het ontwikkelen van adviezen voor de regionale ontwikkeling en (3) het ontwikkelen van een regionaal bewonerspanel. Om dit te realiseren wordt er gewerkt vanuit de Duurzame Driehoek. De Duurzame Driehoek bestaat uit twaalf gemeenten uit Het Groene Woud en de provincie Noord-Brabant. Het doel van het samenwerkingsverband is het vergroten van de betrokkenheid van bestuurders, ambtenaren, burgerorganisaties en bedrijven die in de regio duurzaam ondernemen. Het eerste onderdeel, de burgerprojecten, vinden langs twee sporen plaats: via de burger zelf en via gemeentelijke stimuleringsprojecten. Via cofinanciering vanuit het budget van de Duurzame Driehoek worden burgers in staat gesteld om zelf, in samenwerking met andere partijen, kleinschalige projecten te realiseren (Het Groene Woud, 2012). Deze kleinschalige projecten dienen zich te richten op het thema natuur en landschap, omdat dit veel ruimte geeft voor initiatieven. Hierbij moet voorop staan dat er ruimte is voor inbreng en verantwoordelijkheid van de burger. Gelijkwaardigheid en snel reageren op initiatieven van burgers is een noodzaak. Hoe dichter bij de eigen (woon)omgeving, hoe groter de kans op participatie. Daarnaast worden burgers gestimuleerd middels gemeentelijke stimuleringsprojecten als ‘de groene handdruk’, waarbij burgerprojecten beloont worden met een label en prijs, en ‘natuurtalenten brengen GroenDichterbij’, waarbij gemeenten en waterschappen zelf op zoek gaan naar stimulerende projecten waarin burgers deel kunnen nemen. In box 4.1 een weergave van de projecten die middels het project ‘Burger aan zet’ zijn ondersteund en welke op 11 juni 2013 toezegging tot ondersteuning hebben gekregen. Box 4.1: Projecten met ondersteuning vanuit ‘Burger aan zet’
Vanuit ‘Burger aan zet werden de volgende ‘burgerprojecten’ ondersteund: 1. Gebied de Vleut: realisatie tien kunstzinnige banken voorzien van informatie langs ommetje De Vleut. 2. Ontwikkeling nieuwe ‘gemeynt de Geelders’: realisatie van een burgergroep die een deel van de Geelders beheerd. In ruil ervoor krijgt men kachelhout en inspraak in het beheer van desbetreffende percelen. Het Groene Woud | 4. Burger aan zet in context
44
Box 4.1: Projecten met ondersteuning vanuit ‘Burger aan zet’ (vervolg)
3. Realisatie ‘biodiversiteitshek’ en insectenmuur in Haaren. 4. Realisatie vier Landpoorten in Oirschot (Buurtschap Straten): een landpoort is een ‘hek’ gebaseerd op de regionale identiteit en voorzien van betreffende toponiem. 5. Bouw insectenhotel, zeven abstracte steltenbergen van lokaal populierenhout (onderdeel Landart), snipperpad en herplaatsing populieren in Schijndel. 6. Verbetering bewegwijzering en realisatie van een ‘memorytree’ in landschapspark Moerenburg te Tilburg. 7. Sla acht op Isabella: burgertraject waarbij een visie op de ontwikkeling van Fort Isabella te Vught wordt gemaakt. 8. Realisatie groene speelleertuin in de Brede school en natuurgebied Meerendonk. 9. Bosch Bouwbrood: realisatie van een akker (tarwe) waarvan het graan brood wordt gebakken. Het stro wordt gebruikt als bouwmateriaal voor een huis van stro. 10. Ontwikkeling en verspreiding van educatieve groentekisten voor alle gemeenten in HGW. 11. Opstart van een energiecoöperatie in Berlicum. 12. Realisatie natuurleerpad Moerenburg.
Op 11 juni 2013 zijn er prijswinnaars voor ondersteunende bijdragen geselecteerd tijdens de Groene Buurt-Initiatieven 2013: 1. Stichting Food4Bees: ontwikkelen en uitvoeren basislesprogramma voor kinderen over insecten en hun rol bij het bestuiven van gewassen. 2. Groen Schoolplein (Eindhoven): ‘vergroenen’ van ‘versteende’ schoolpleinen. 3. Werkboerderij Buiten Gewoon (Berlicum): werkboerderij voor mensen met verstandelijke en meervoudige beperking. Er wordt getuinierd in moestuin, pluktuin en boomgaard. 4. Bruggetje brugklas Aarle en Straten (Best): verbinding tussen twee wandelroutes middels een brug die door brugklassers van het Heerbeckcollege is ontworpen. 5. Buurt-Boomgaard Buurtschap Straten: Opzetten boomgaard met traditionele hoogstam fruitbomen en klein- fruit struiken. 6. Realisatie van permacultuur op de Graafse Akker: duurzaam inrichten van terrein. 7. Rossinistraat Schijndel: onderhoud omgeving en buurtverbindende activiteiten realiseren. 8. Boschveldtuin: tijdelijke tuin op braakliggend terrein. 9. Samen voor bomen (Vught): interactieve aanpak met burgers voor meer groen in bebouwde kom. 10. Lennisheuvel fleurigste dorp: sociale cohesie vergroten, kinderen en volwassenen samen laten werken in en aan het groen in de woonstraten en vergroten van de leefbaarheid. 11. Speel- en schoolterrein in Boskant vergroenen (natuurleerpad en belevingsmuur) Het Groene Woud | 4. Burger aan zet in context
45
Box 4.1: Projecten met ondersteuning vanuit ‘Burger aan zet’ (vervolg)
12. Tempelier tuin in Haaren: ecologisch tuinieren, buurtbewoners elkaar laten ontmoeten en kennisoverdracht aan buurtbewoners die willen leren werken in een moestuin. 13. Speelveld ‘De Vogeltuin’ (Drunen): meer ruimte voor natuurbeleving. Kinderen timuleren respect voor de natuur te krijgen. 14. Behoud van ‘Dommelbimd’ (Boxtel): stichting oprichten die door uitgifte van certificaten geld bij elkaar haalt voor het eigendom van de gronden. 15. Volkstuin in Tilburg: natuurpark met educatieve en recreatieve activiteiten. Het tweede onderdeel van ‘Burger aan zet’ is de lerende regio. Kennis en ervaringen die burgers en institutionele actoren bij actief burgerschap opdoen gaan verloren. Dit onderzoek is erop gericht om de ervaringen van burgers en institutionele actoren te achterhalen zodat men ervan kan leren. Daarnaast is er het plan om jaarlijks een ontmoeting te organiseren tussen projecteigenaren/ actieve burgers, bestuurders van de Duurzame Driehoek en de Streekraad van Het Groene Woud. Deze ontmoeting dient ervoor om ervaringen en adviezen van praktijkdeskundigen te ontvangen. Als laatst wordt er een bewonerspanel georganiseerd. Het bewonerspanel bestaat uit vrijwilligers die de streek een goed hart toedragen en bereid zijn een steentje bij te dragen. Deze groep wordt bevraagd over centrale kwesties over de ontwikkeling van Het Groene Woud en dienen als vraagbaak voor nieuwe initiatiefnemers. Er wordt getracht een digitaal platform hiervoor te creëren. Het digitaal platform werkt uitdagend en stimulerend. Het dient als bewonersplatform, wat als klankbord voor beleidsontwikkeling in de streek kan fungeren. Daarnaast kan het digitaal platform als ondersteuner, vraagbaak en initiator voor nieuwe burgeractiviteiten fungeren.
4.2 Het Groene Woud Het project ‘Burger aan zet’ wordt binnen Het Groene Woud (HGW) uitgevoerd. In deze paragraaf staat centraal waar HGW ligt en hoe de Streekraad van HGW voor streekontwikkeling zorgt. 4.2.1 Ligging en omgeving HGW is een streek in de provincie Noord-Brabant en heeft sinds 2004 de status van Nationaal Landschap (Nationale Landschappen, 2013). HGW is de ‘achtertuin’ van de steden Eindhoven, Tilburg en ’s-Hertogenbosch (Het Groene Woud, 2013a). De streek bevat de dorpskernen BerkelEnschot, Berlicum, Best, Biezenmortel, Boskant, Boxtel, Cromvoirt, Den Dungen, Dongen, Esch, Gemonde, Haaren, Helvoirt, Heukelom, Heusden, Lennisheuvel, Liempde, Maaskantje, Middelrode, Moergestel, Nijnsel, Oirschot, Oisterwijk, Olland, Schijndel, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Son en Breugel, Spoordonk, Udenhout, Vught en Wijbosch, zie figuur 4.1. In totaal telt de streek ongeveer 250 duizend inwoners. HGW heeft een totaal oppervlakte van 35.000 hectare, waarvan 7.500 hectare bestaat uit natuurgebied, zoals bossen, moerassen, heide en agrarisch populierenlandschap. Dit zorgt voor een grote biodiversiteit in de streek en maakt het een waardevol landschap. Staatsbosbeheer, Het Groene Woud | 4. Burger aan zet in context
46
Natuurmonumenten en Brabants Landschap beheren de natuurkern van HGW. Andere natuurgebieden zijn eigendom van particulieren of gemeenten (Het Groene Woud, 2013b) Figuur 4.1: Ligging van Het Groene Woud (Het Groene Woud, 2013a)
4.2.2 Streekraad Het Groene Woud en de Meierij Binnen HGW is een Streekorganisatie werkzaam waarin een groot aantal overheden en maatschappelijke organisaties samenwerken om de kwaliteiten van HGW verder te vergroten. Deze Streekorganisatie wordt de Streekraad genoemd. De Streekraad komt vier maal per jaar bijeen om de koers voor gebiedsontwikkeling uit te zetten. De volgende partijen zijn in de Streekraad vertegenwoordigd: Provincie Noord-Brabant, Waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, de gemeenten Best, Boxtel, Dongen, Haaren, Heusden, Loon op Zand, Oirschot, Schijndel, SintOedenrode, Sint-Michielsgestel, Son en Breugel en Vught, de steden Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg (onderdeel van BrabantStad), Brabants Landschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Brabantse Milieu Federatie, Brabants Particulier Grondbezit en Stichting Het Groene Woud in Uitvoering, VVV Noordoost-Brabant, TOP Brabant, RECRON, ZLTO, Coöperatie Het Groene Woud, Streekfestival Het Groene Woud, Streekrekening Het Groene Woud, Kamer van Koophandel, dorpsraden en diverse organisaties op het gebied van cultuur(historie) en kunst. Hierbij staat de Streekraad onder leiding van een onafhankelijke voorzitter (Het Groene Woud, 2013c). De Streekraad van Het Groene Woud en de Meierij is wettelijk vastgesteld in het ‘Reglement De Streekraad Het Groene Woud en de Meierij’ (Provinciale Staten Noord-Brabant, 2009). De Streekraad heeft als taak adviezen te geven aan het reconstructiegebied De Meierij, het Nationaal Landschap Het Groene Woud en het LEADER- gebied, dat bestaat uit de gemeenten Schijndel en Sint-Michielsgestel. Daarbij heeft de Streekraad de specifieke taak om de uitvoering van de gebiedsontwikkeling en daaraan verwante projecten te bevorderen. Hierbij coördineert de Streekraad tussen verschillende partijen, bevordert het de inhoudelijke afstemming tussen projectplannen en stimuleert het partijen tot initiatieven die bijdragen aan gebiedsontwikkeling. Het Groene Woud | 4. Burger aan zet in context
47
4.3 Conclusie De centrale vraag van het onderzoek is: ‘welke factoren zijn van belang om tot actief burgerschap te komen en hoe kunnen de Streekraad en haar partners van Het Groene Woud actief burgerschap ondersteunen en stimuleren?’ Middels dit hoofdstuk is het project ‘Burger aan zet’ en de context van het onderzoek verhelderd. Vanuit het project ‘Burger aan zet’ worden er aanbevelingen gedaan aan de Streekraad en haar partners hoe om te gaan met actief burgerschap. Bij het project zijn er vele burgerprojecten ondersteund, gestimuleerd en beloont. Het uiteindelijk doel is een digitaal platform te creëren dat als stimulator, vraagbaak en ondersteuner van actief burgerschap dient. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de taken en de partners van de Streekraad van HGW kort toegelicht. De Streekraad heeft als primaire taak de koers van gebiedsontwikkeling uit te zetten en daaraan verwante projecten te bevorderen. Dit doet het, samen met haar partners, voor de ‘achtertuin’ van Eindhoven, ’sHertogenbosch en Tilburg.
Het Groene Woud | 4. Burger aan zet in context
48
5. Analyse In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek beschreven. Het hoofdstuk bestaat uit zes paragrafen: (1) publieke motivatie, (2) actief burgerschap, (3) rol van institutionele actoren, (4) ervaringen van institutionele actoren, (5) match tussen factoren aan de hand van twee cases en (6) een koppeling tussen de vijf voorgaande paragrafen. In paragraaf 5.1 is beschreven welke factoren van invloed zijn op de publieke motivatie van burgers in HGW. In paragraaf 5.2 is beschreven welke factoren invloed hebben op actief burgerschap. Vervolgens, paragraaf 5.3, zijn de rollen van institutionele actoren, professionals en bestuurders beschreven. In paragraaf 5.4 zijn de voor- en nadelen van actief burgerschap en de ervaringen van institutionele actoren beschreven. In paragraaf 5.5 zijn er twee cases van actief burgerschap met elkaar vergeleken. Hierbij is er één succesverhaal en één verhaal waarbij er problemen werden ondervonden. Het hoofdstuk eindigt met het belang van alle beschreven factoren. Er is hierbij een gradatie gemaakt tussen de factoren die van belang zijn voor succesvol actief burgerschap.
5.1 Publieke motivatie In deze paragraaf wordt er antwoord gegeven op deelvraag zeven: ‘Welke factoren zijn van invloed op de publieke motivatie van actieve burgers in HGW?’ In subparagraaf 5.1.1 zijn de resultaten op de variabelen van de publieke motivatie weergegeven en in paragraaf 5.1.2 is er antwoord gegeven op deelvraag zes. 5.1.1 Publieke motivatie De publieke motivatie bevat vier variabelen: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie en (4) invitatie.
Persoonlijke motivatie Burgers worden vaak vanuit externe prikkels actief. Vijftien van de negentien respondenten zijn extrinsiek gemotiveerd. Ze creëren een publieke motivatie vanuit bezorgdheid: ‘de stichting is ontstaan uit bezorgdheid van bewoners over de ontwikkelingen die zich in de omgeving plaatsvinden’, aldus één van de extrinsiek gemotiveerde. Of: ‘ik zag om me heen veel energie verspild worden en dacht ik kan wel wachten tot een ander het initiatief zou nemen, maar ik ga het gewoon zelf doen.’ Bezorgde burgers nemen zelf het heft in handen. Ze willen stichtingen, werkgroepen of andere organisatievormen oprichten om de ‘problematiek’ aan te pakken, zie box 5.1 voor bezorgdheden waarvoor de burgers tot actie zijn overgegaan. Burgers hebben hierbij een doelgerichte motivatie, het terugdringen van de problemen. Vier respondenten zijn intrinsiek gemotiveerd. Ze vinden het leuk om samen met anderen projecten uit te voeren, hebben er plezier in om een vrijwillige bijdrage aan de maatschappij te leveren of willen zichzelf ontwikkelen door maatschappelijk actief te worden. De intrinsiek gemotiveerde burger werkt niet doelgericht, maar heeft overwegend sociale doelen. Het Groene Woud | 5. Analyse
49
Box 5.1: Bezorgdheden van burgers
Burgers zijn bezorgd over de volgende onderwerpen: Energie; verspilling van energie en weinig duurzame energie Financiële crisis; terugloop traditionele middenstand en levensvatbaarheid voorzieningen. Natuur; terugloop biodiversiteit en achterstallig onderhoud. Sociale cohesie Veiligheid; verkeersveiligheid Zorg; betaalbare zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en mantelzorg. Verbondenheid Burgers zullen geen publieke motivatie creëren wanneer zij zich niet verbonden voelen aan de omgeving of met een thema. Verbondenheid met de omgeving wordt gecreëerd naar mate mensen langer op eenzelfde plek wonen, er een activiteit in de directe leefomgeving plaatsvindt of wanneer beleid de directe leefomgeving raakt: ‘er vonden ontwikkelingen in mijn eigen achtertuin plaats, dan merk je pas hoe verbonden je met een omgeving kunt zijn.’ Daarnaast creëren burgers een publieke motivatie middels verbondenheid aan een thema. De verbondenheid met een thema creëert de burger middels zijn beroep of interesses waar hij in zijn vrije tijd veel aandacht aan besteed. Zo bemoeit een architect zich met de inrichting van het buitengebied en zal iemand die in zijn vrije tijd veel in de natuur is een natuurvereniging opzoeken. Voorbeelden van thema’s zijn energie, kunst, natuur, recreatie, ruimtelijke ordening, sociale cohesie en zorg.
Informatie Informatie is voor burgers belangrijk om geactiveerd te worden. Er worden verscheidene informatiekanalen gebruikt om de publieke motivatie te ontwikkelen. Sommige burgers maken gebruik van meerdere informatiekanalen om hun publieke motivatie te creëren, zie tabel 5.1. Elf respondenten zijn via informele gesprekken, met buurtbewoners of andere sociale contacten, aan informatie gekomen. Zo ontstond het initiatief Food4Bees bijvoorbeeld op een Streekfestival: ‘het initiatief is op het Streekfestival in Oirschot ontstaan. Daar stond een meisje bij een kraam guerillabommen uit te delen en die vertelde mij dat er een behoorlijk bijenprobleem was.’ Acht respondenten hebben de media als informatiekanaal gebruikt. De plaatselijke krant speelde voor zeven respondenten de belangrijkste rol: ‘ik kwam een oproep in de plaatselijke krant tegen over een bijeenkomst over energiebesparing in het dorp en van daaruit ben ik er over na gaan denken.’ Ook bleek dat het laten zien van succesverhalen in de media de respondenten aanzette tot een publieke motivatie: ‘ik zag een verhaal over moestuinen in het dorp en ik dacht ik wil ook wat doen’. Vijf respondenten zijn via een formeel gesprek achter de benodigde informatie gekomen. De formele gesprekken hebben plaatsgevonden middels uitnodigingen van institutionele actoren om mee te denken over beleid: ‘we werden door de gemeente uitgenodigd om mee te denken over het beleid. Op Het Groene Woud | 5. Analyse
50
basis van die uitnodiging kregen we informatie binnen waardoor we na konden denken over de wijze waarop we ons initiatief vorm konden geven.’ Er is door geen enkele burger gebruik gemaakt van beleidsnotities. De beleidsnotities worden niet gebruikt omdat burgers niet zelf actief op zoek gaan naar de problemen die er spelen. Tabel 5.1: Gebruik informatiekanalen (N=19)
Beleidsnotitie
Formeel gesprek
Informeel gesprek
Media
0
5
11
8
Invitatie Zeven respondenten hebben een publieke motivatie gecreëerd middels invitatie. Allen zijn ze geïnviteerd door de sociale omgeving: ‘ze hebben me gevraagd of ik het coördinatieschap op me wilde nemen.’ Het persoonlijk benaderen door burgers uit de sociale omgeving blijkt effectief: ‘het persoonlijk contact was voor mij zeer belangrijk, daarop kun je bijna geen nee antwoorden.’ Geen enkele respondent is via een institutionele actor benaderd om actief te worden. Een directe benadering voor concrete activiteiten door institutionele actoren heeft volgens vele respondenten geen effect: ‘als de overheid mij vraagt iets in de openbare ruimte te doen denk ik snel dat het een verplichting is, je moet echt gevraagd worden door je eigen omgeving of je moet zelf actief worden.’ Wanneer institutionele actoren burgers benaderen dient er een uitdaging voor burgers te zijn: ‘Voor concrete en afgebakende activiteiten wil ik me niet inzetten. Ik wil ruimte krijgen en uitgedaagd worden als de overheid mij iets zou vragen.’ Of zoals een andere respondent het verwoordde: ‘Overheden dienen de burgers te verleiden. Daag ons uit met problemen waar je zelf ook nog geen oplossing voor hebt, dan zijn wij sneller bereid om op de uitnodiging in te gaan.’ Bij invitatie vanuit institutionele actoren moet er op horizontaal niveau samengewerkt worden. Dit betekent dat projecten niet top-down aan de burgers opgelegd worden. Twaalf burgers hebben middels eigen initiatief de publieke motivatie gevormd. Deze twaalf burgers waren al middels de persoonlijke motivatie, verbondenheid of informatie voldoende geactiveerd om een publieke motivatie te hebben. Tabel 5.2: Invitatie (N=19)
Eigen initiatief
Institutioneel
Sociale omgeving
12
0
7
5.1.2 Conclusie In deze paragraaf stond centraal welke factoren van invloed zijn op de publieke motivatie van burgers. De persoonlijke motivatie, verbondenheid, informatie en invitatie hebben invloed op de ontwikkeling van de publieke motivatie. Burgers creëren sneller een publieke motivatie wanneer zij externe prikkels krijgen. Burgers die extrinsiek gemotiveerd zijn werken doelgericht, ze willen resultaten zien. Burgers Het Groene Woud | 5. Analyse
51
die intrinsiek gemotiveerd zijn werken voornamelijk vanuit sociale doeleinden. Daarnaast is verbondenheid met de omgeving of een bepaald thema noodzakelijk om een publieke motivatie te creëren. Verbondenheid met de omgeving wordt gecreëerd naar mate mensen langer op eenzelfde plek wonen, er een activiteit in de directe leefomgeving plaatsvindt of wanneer beleid de directe leefomgeving raakt. Verbondenheid met een thema ontstaat vanuit het beroep of interesses in de vrije tijd van de burger. Informatie speelt een belangrijke rol voor de publieke motivatie. De informatiebronnen media, formele en informele gesprekken worden door burgers veel gebruikt om een publieke motivatie te creëren. De informatiebron beleidsnotities wordt door geen enkele burger gebruikt. Deze informatiebron is daarom ook niet effectief om mee te communiceren. Als laatst heeft invitatie door de sociale omgeving effect op het creëren van de publieke motivatie. Invitatie door institutionele actoren voor concrete activiteiten is niet effectief gebleken. Institutionele actoren dienen burger te ‘verleiden’ en uit te dagen tot het creëren van een publieke motivatie. Dit betekent dat institutionele actoren concrete en afgebakende activiteiten niet top-down aan burgers op kan leggen.
5.2 Actief burgerschap In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvraag acht: ‘welke factoren zijn volgens actieve burgers van invloed op actief burgerschap in HGW?’ De paragraaf bestaat uit drie subparagrafen: in de eerste subparagraaf wordt ingegaan op de burgerlijke capaciteit, de tweede subparagraaf bevat de institutionele omgeving en in de derde subparagraaf wordt er antwoord gegeven op deelvraag zeven. 5.2.1 Burgerlijke capaciteit De burgerlijke capaciteit heeft vier variabelen: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd en (4) netwerk.
Bekwaamheid Burgers voelen zich niet voldoende bekwaam. Veertien respondenten, bijna 75 procent van de ondervraagden, hebben gebruik gemaakt van ondersteuning of hebben behoefte aan ondersteuning. ‘We zijn in een enorm moeilijke tijd terecht gekomen waarin we niet wisten waar we het zoeken moesten. We hadden geen idee waar het aanknopingspunt zat om verder te komen. We hadden toen hulp nodig om onze visie helder te krijgen’, aldus één van de respondenten. Een andere respondent had moeite om medeburgers bij de activiteit te betrekken: ‘we willen buurtbewoners erbij proberen te betrekken. We hebben wel ideeën over hoe we de medeburgers kunnen bereiken, maar we willen ook meer burgers activeren. Ze moeten mee gaan doen. Omdat we daar geen kennis over hebben kunnen we daar wel hulp bij gebruiken.’ De behoefte aan ondersteuning is zeer divers, zie box 5.2. Zo volgden burgers cursussen, zochten ze een procesbegeleider of vroegen ze advies aan professionals om hun activiteit voort te zetten.
Het Groene Woud | 5. Analyse
52
Box 5.2: Ondersteuningsbehoeften actieve burgers
Actieve burgers hebben behoefte aan de volgende ondersteuning: Nagaan of het juridisch is toegestaan of kan het zo vorm worden gegeven dat het wel kan. Zoeken naar organisatievorm: hoe organiseer ik het? Schrijven van projectplannen/ visie. Financiering krijgen/aanvragen. Capaciteit: bijvoorbeeld vergaderruimte, mankracht of andere middelen. Het leggen van juiste contacten/netwerk. Publiciteit. Opschalen naar andere wijken/kernen. Praktische vaardigheden (bijvoorbeeld nestkasten maken). Kennis. Communicatie. Vrijwilligerswerving. Vertrouwen Burgers hebben er vertrouwen in dat hun activiteit er toe doet. Daarnaast hebben ze ook vertrouwen in institutionele actoren waar ze op terug kunnen vallen. Vijftien respondenten hebben een goed vertrouwen, drie een voldoende vertrouwen en slechts één respondent heeft onvoldoende vertrouwen in zijn activiteit. Vertrouwen is de basis voor elke vorm van actief burgerschap: ‘Van elk project, ook al mislukt die, leer je. De basis daarbij is vertrouwen.’ Vertrouwen is voor velen zelfs de drijfveer: ‘je hebt passie, bevlogenheid en vertrouwen nodig, anders kun je er niet voor gaan.’ Anderen stellen zelfs dat je zonder vertrouwen beter kunt stoppen met je initiatief. Dat is terug te zien bij de enige respondent die over onvoldoende vertrouwen beschikt: ‘ik heb er nog maar weinig vertrouwen in. Als de volgende subsidieaanvraag wordt afgekeurd dan gooi ik de handdoek in de ring.’ Het vertrouwen in eigen kunnen stijgt wanneer men zich gewaardeerd voelt: ‘schouderklopjes, resultaten en beloningen in de vorm van bedankjes werken goed voor het vertrouwen.’ Daarnaast stijgt het vertrouwen in institutionele actoren wanneer personen gerelateerd aan institutionele actoren betrokken zijn: ‘ik heb meer vertrouwen gekregen sinds de wethouder zich actief is gaan betrekken bij het initiatief. Hij weet toch hoe het bij de gemeente werkt waardoor alles makkelijker gaat. Hierdoor krijg je meer vertrouwen.’
Beschikbare tijd De factor beschikbare tijd blijkt een minimale invloed te hebben op actief burgerschap. Slechts twee respondenten hadden matig de tijd. Beide respondenten beschikken over een eigen onderneming, waardoor ze minder tijd beschikbaar hebben om aan actief burgerschap te doen. Voor de andere respondenten geldt dat zij over voldoende tijd beschikken. Een actieve burger verwoordde dit zeer Het Groene Woud | 5. Analyse
53
treffend: ‘iedereen heeft tijd of niemand heeft tijd, maar het is net waar je de prioriTEIT, legt.’ Een andere respondent zei het volgende:‘ik vind het gek dat sommige mensen niets doen. Die zitten ’s avonds voor de tv en zeggen als ze naar bed gaan dat er niets op de tv was. Ik heb in die tijd al een heleboel nuttige dingen gedaan.’ Het gaat daarom niet om de beschikbare tijd, maar om de prioriteit. Burgers die de prioriteit bij een burgeractiviteit hebben zijn tot veel bereid: ‘ik vind het belangrijk mij in te zetten voor de gemeenschap. Zo belangrijk zelfs dat ik er mijn eigen werk vaak voor opzij schuif.’ Burgers die hun prioriteit bij actief burgerschap hebben creëren daarom beschikbare tijd. Tabel 5.3: Beschikbare tijd (N=19)
Voldoende
Matig
Onvoldoende
17
2
0
Netwerk Het netwerk van burgers speelt een cruciale rol bij actief burgerschap. Burgers beschikken over enorme netwerken, maar het gaat erom dat je de juiste persoon persoonlijk kent: ‘ik ben een persoon die alle afspraken met gemeente, openbare werken en brandweer maakt. Ik ken die mensen persoonlijk en dat maakt het een succes.’ Bij andere activiteiten zitten bestuurders of professionals in werkgroepen wat de activiteit tot een succes maakt: ‘het werkt altijd gemakkelijker als je via de achterdeur naar binnen kan.’ Het blijkt dat contacten hebben niet voldoende is om succesvol te zijn. De burger dient een persoonlijke relatie of persoonlijk contact te hebben om een samenwerking tot een succes te maken. ‘De lijntjes zijn kort en dat maakt het werken een stuk gemakkelijker’, aldus één van de respondenten. Een passend voorbeeld waarbij contacten aanwezig zijn, maar waarbij de activiteit vastloopt: ‘we hebben hele goede contacten met de wethouder van cultuurhistorie en ook ambtelijk zijn er veel goede contacten. Iedereen vindt het leuk wat we willen doen, maar het daadwerkelijk dingen voor elkaar krijgen bij ze kost zo ongelofelijk veel moeite.’ Dit geldt ook voor een andere activiteit: ‘je moet ervoor zorgen dat je bovenaan komt te staan in de agenda. Dat gaat heel erg moeilijk als je die mensen niet persoonlijk kent.’ Het blijkt daarom belangrijk te zijn dat burgers een persoonlijke relatie hebben met het contact dat ze nodig hebben. Het type contact dat men heeft speelt ook een rol in het netwerk. In dit onderzoek is er naar vier typen contacten gevraagd: (1) ambtelijk, (2) bestuurlijk, (3) buurtbewoners en (4) ondernemers. De typen contacten worden allen voor een ander doeleinde ingezet. Ambtelijke en bestuurlijke contacten worden ingezet wanneer er behoefte aan ondersteuning is (box 5.2) die niet in eigen kring opgelost kan worden. Middels contacten met buurtbewoners wordt er draagvlak gecreëerd en wordt er gekeken of de buurtbewoners een vorm van ondersteuning kunnen bieden. De contacten met ondernemers hebben donaties of sponsoring als doel. Uiteindelijk is het voor de burger van belang dat hij over het juiste persoonlijk contact beschikt om zijn burgeractiviteit uit te voeren.
Het Groene Woud | 5. Analyse
54
5.2.2 Institutionele omgeving De institutionele omgeving heeft drie variabelen: (1) toerusting, (2) institutionele steun en (3) institutionele ruimte.
Toerusting Burgers zijn bereid zelf te investeren in de toerusting voor actief burgerschap. In slechts één geval heeft enkel een institutionele actor voor de benodigde middelen gezorgd. In dit ene geval had de institutionele actor de regisserende rol, wat verklaart waarom de burger zelf niets heeft geïnvesteerd. De middelen die voor de continuïteit van de collectieve actie van belang zijn worden door de burgers zelf opgebracht. De toerusting vanuit institutionele actoren blijkt veelal op projectbasis noodzakelijk te zijn: ‘we hebben wel donateurs, maar dat is niet voldoende om projecten van de grond te krijgen’. De toerusting voor kleinere projecten is eenvoudiger te organiseren dan voor grotere projecten: ‘op projectbasis is het vrij eenvoudig om aan je middelen te komen, voor grotere projecten wordt het moeilijker, maar dat is ook wel begrijpelijk in deze financiële crisis.’ De mate van toerusting verschilt per activiteit. Daarom wordt er tijdens persoonlijke afspraken bepaald in welke mate toerusting mogelijk is. Toerusting vanuit institutionele actoren vergroot de mogelijkheden van collectieve actie:‘we kunnen zelf wel kettingzagen kopen om klusjes mee op te knappen, maar het is prettig dat die bij de gemeentewerf verkrijgbaar zijn.’ In vijf gevallen was de toerusting enkel door de burgers georganiseerd. Vier van de vijf die voor hun eigen toerusting zorgen zijn ondernemers: ‘voor ondernemers is het heel moeilijk om middelen van de overheid te krijgen, ze denken vaak dat er een financieel belang achter zit, maar dat is in dit geval niet zo.’ Tijdens de focusgroep werd dit standpunt bevestigd: ‘ondernemers dienen ook als burger benaderd te worden, ik heb niet het gevoel dat dit gebeurd, maar wij zijn ook gewoon burgers die wat voor het algemeen belang willen betekenen.’ Tabel 5.4: Toerusting (N=19)
Burger
Institutie
Burger en institutie
5
1
8
Institutionele steun Veertien van de negentien burgers ondervonden institutionele steun. De institutionele steun wordt voornamelijk gegeven middels faciliteren. Met faciliteren worden financiële middelen, ruimtes, personeel, netwerken en kennis bedoeld. Het zijn de faciliteiten die een burger nodig heeft om de activiteit (duurzaam) op te starten. Zonder de faciliteiten van institutionele actoren is het voor burgers moeilijk een activiteit te starten: ‘het is fijn dat er organisaties achter je staan en faciliteren, anders heb je geen poot om op te staan.’ Ook wordt het faciliteren als onmisbaar beschreven: ‘financiën, middelen, beschikbaar stellen van vergaderruimte of meedenken door ambtenaren, daar hebben wij niets over te klagen en het is ook onmisbaar voor ons.’ Echter zijn er in het proces van faciliteren Het Groene Woud | 5. Analyse
55
drempels voor burgers die het actief burgerschap minder plezierig maken: ‘het proces om tot afspraken te komen over de faciliteiten en waar we die voor in mogen zetten heeft een jaar geduurd, dat heeft eigenlijk te lang geduurd, we konden niet meer vooruit’. Of: ‘Het was vooral wij komen met ideeën en we moesten zwaar overtuigend zijn wilde het gefaciliteerd worden.’ Een andere respondent had het gevoel dat ze gefaciliteerd konden worden met kennis: ‘We hebben het wiel gewoon uitgevonden. Eerst hadden we een vierkant wiel, erna een houten wiel, en misschien zitten we nu in het stadium waarin we de spaken uitvinden, maar we vinden het wiel voortdurend uit, terwijl er voldoende ervaringen zijn met andere burgerinitiatieven die niet met ons worden gedeeld.’ Weer een andere respondent stelt dat het prettig is dat ze worden gefaciliteerd, maar dat vervolgens de betrokkenheid verdwijnt: ‘De gemeente moet de betrokkenheid met ons vergroten, dan weten ze waar we mee bezig zijn en wat we nodig hebben. Het is op dit moment eenrichtingsverkeer. Het moet echt pro actiever’ Anderen stellen dat de steun afhankelijk is van de persoon die ze op dat moment treffen bij desbetreffende institutionele actor: ‘Het is ook ambtenaar en bestuursafhankelijk of je wel of niet wordt gefaciliteerd. Dat zal ook altijd zo blijven, maar dat maakt het wel moeilijker.’ Daarnaast zijn er vijf burgers die geen steun van institutionele actoren krijgen. Er zijn drie ondernemers en twee groepen burgers die geen steun krijgen: ‘het is nog lang niet zover dat we eindelijk steun krijgen in ons initiatief, terwijl we helemaal niet om veel vragen. Dat is enorm frustrerend.’ En: ‘we proberen al tijden steun te krijgen, maar het gaat niet verder dan dat ze zeggen dat het een leuk initiatief is, maar ondertussen komen wij niet vooruit.’ Institutionele steun is voor burgers van groot belang, de wijze waarop ze die krijgen is echter ook van belang.
Tabel 5.5: Institutionele steun (N=19)
Loslaten
Faciliteren
Stimuleren
Regisseren
Geen steun
0
13
0
1
5
Institutionele ruimte Institutionele ruimte is voor burgers zeer belangrijk. Burgers willen zelf de inhoud van hun activiteit bepalen:‘als burgers met een initiatief komen moet er ook wel echt ruimte voor gegeven worden.’ Elf respondenten hadden een goede institutionele ruimte: ‘we hadden geen last van enige wetten of regels, waardoor we ons eigen initiatief een eigen invulling konden geven.’ Burgers begrijpen dat er kaderstellende regels zijn, zolang voor hen duidelijk is wat er wel en niet mogelijk is: ‘kaderstellende regels zijn nodig, want anders gaat iedereen van alles doen en wordt het een zooitje, maar het moet voor ons dan wel duidelijk zijn wat er wel en niet mogelijk is.’ Zeven respondenten hadden voldoende institutionele ruimte, maar ondervonden daardoor wel vertraging in hun proces: ‘wethouders zijn meestal van goede wil, maar er zit vaak een ambtenarenapparaat achter die strakke tijdsplanningen en budgetten hebben. Dat snap ik allemaal, maar toch is dat jammer want er blijven mooie kansen liggen om het dorp snel mooier te maken.’ Daarnaast werkt het voor burgers frustrerend wanneer er Het Groene Woud | 5. Analyse
56
niet meegedacht wordt op welke wijze er wel ruimte is: ‘we waren letterlijk bezig een bord te plaatsen tot een ambtenaar naar buiten liep en vroeg: wat zijn jullie eigenlijk aan het doen? Heb je daar wel een vergunning voor? We hebben het hier over twee palen en één bord. Dat viel echt zo slecht. Er zat zoveel moeite en energie in, uiteindelijk allemaal voor niks.’ In dit geval werkte de wet- en regelgeving belemmerend voor het initiatief en ging de energie van de burgers verloren. Tabel 5.6: Institutionele ruimte (N=19)
Goed
Voldoende
Onvoldoende
11
8
0
5.2.3 Conclusie In deze paragraaf stond centraal welke factoren volgens actieve burgers van invloed zijn op actieve burgerschap. De factoren zijn aan de hand van twee dimensies beschreven: de burgerlijke capaciteit en de institutionele omgeving. Bekwaamheid, vertrouwen en netwerk hebben invloed op de burgerlijke capaciteit van actief burgerschap. Zonder bekwaamheid kan een burger geen actief burgerschap vertonen. Burgers voelen zich niet voldoende bekwaam en hebben daarom behoefte aan ondersteuning bij actief burgerschap. Vertrouwen op eigen kunnen en in institutionele actoren heeft ook invloed op actief burgerschap. Vertrouwen is de drijfveer voor het voortzetten van actief burgerschap. Het vertrouwen van burgers kan worden vergroot middels waardering en betrokkenheid vanuit institutionele actoren. Ook het netwerk van burgers heeft invloed op het slagen van actief burgerschap. Het gaat hierbij niet enkel om de personen die de burger kent, maar persoonlijke contacten maken actief burgerschap succesvol. De meest succesvolle manier van actief burgerschap is wanneer professionals of bestuurder in werkgroepen van burgeractiviteiten zitting nemen. De beschikbare tijd bleek een kleinere invloed te hebben. Het gaat om de prioriteiten die burgers hebben. Wanneer burgers de prioriteit hebben om deel te nemen aan collectieve actie, dan zullen ze de benodigde tijd daarvoor beschikbaar maken. De variabelen toerusting, institutionele steun en institutionele ruimte hebben allen invloed op de institutionele omgeving van actief burgerschap. Toerusting vanuit institutionele actoren maakt het voor burger eenvoudiger om actief burgerschap te vertonen. Daarnaast zijn burgers in staat om zelf een gedeelte van de toerusting te verzorgen, maar dit dient binnen proporties te blijven. De toerusting is met name noodzakelijk bij het opzetten van projecten. De institutionele steun bij actief burgerschap is voornamelijk gebaseerd op faciliteren. Faciliteren is de meest succesvolle wijze om actief burgerschap mogelijk te maken. De wijze waarop er wordt gefaciliteerd speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer er in het proces van faciliteren drempels voor burgers zijn ervaren ze het actief zijn als minder plezierig. Als laatst is de institutionele ruimte van invloed op actief burgerschap. Burgers willen de ruimte krijgen om zelf activiteiten te ontwikkelen. Ze willen hierbij de inhoud van de activiteit bepalen, maar vinden het niet vervelend als er enkele kaderstellende regels zijn. Het Groene Woud | 5. Analyse
57
5.3 Rol van institutionele actoren In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvraag negen van het onderzoek: ‘welke rol spelen institutionele actoren omtrent actief burgerschap op dit moment in Het Groene Woud? De paragraaf bestaat uit drie onderdelen. In het eerste deel wordt de rol van de institutionele actoren beschreven. Het tweede deel betreft de rol van professionals en bestuurders binnen de institutionele actoren. In het derde deel wordt er antwoord gegeven op deelvraag acht. 5.3.1 Rol van institutionele actoren omtrent actief burgerschap De institutionele actoren zijn onderverdeeld in zes partijen: (1) Streekraad, (2) provincie NoordBrabant, (3) gemeenten in HGW, (4) terreinbeherende organisaties, (5) ondersteuningsorganisaties en (6) coöperatie Het Groene Woud. Hierbij hebben de gemeenten een lokale functie en de andere partijen een regionale. Per institutionele actor wordt de rol omtrent actief burgerschap beschreven. Er zijn hierbij vijf mogelijke rollen, waarbij een institutionele actor ook meerdere rollen kan vervullen: (1) loslaten, (2) faciliteren, (3) stimuleren, (4) regisseren en (5) reguleren.
Streekraad De Streekraad heeft de faciliterende rol en laat daarnaast los. De Streekraad bepaalt de richting van gebiedsontwikkeling. Het heeft daarbij als specifieke taak om de uitvoering van gebiedsontwikkeling en daaraan verwante projecten te bevorderen. Hierbij coördineert de Streekraad tussen verschillende partijen, bevordert het de inhoudelijke afstemming tussen projectplannen en stimuleert het partijen tot activiteiten die bijdragen aan gebiedsontwikkeling. Binnen de gebiedsontwikkeling spelen burgers een belangrijke rol. De Streekraad heeft hierbij als rol burgeractiviteiten te faciliteren met bijvoorbeeld kennis of netwerken. Naast het ondersteunen van de burgers zou het ook mogelijk zijn om professionals en bestuurders te ondersteunen middels kennis of bijeenkomsten: ‘we zouden wellicht professionals en bestuurders bewust kunnen maken van hun veranderende rol en samen met hun bespreken hoe ze met actief burgerschap om kunnen gaan.’, aldus een lid van de Streekraad. De Streekraad heeft daarom mogelijkheden om zowel burgers als bestuurders en professionals te faciliteren. Naast het faciliteren laat de Streekraad burgers vooral los: ‘wanneer burgers ondersteuning nodig hebben komen ze vanzelf wel en bieden wij aan wat ze nodig hebben of we sturen ze door naar een andere organisatie.’, aldus een lid van de Streekraad. Een ander lid van de Streekraad vindt dat zij actief burgerschap niet hoeven te stimuleren: ‘het moet vanuit de burgers zelf komen, daar zit de kracht, dus wij hoeven niet te stimuleren.’
Provincie Noord-Brabant De provincie Noord-Brabant faciliteert, stimuleert en laat los. De provincie wil het zelforganiserend vermogen van burgers stimuleren en heeft leefbaarheid hoog op de agenda staan. De afgelopen jaren Het Groene Woud | 5. Analyse
58
zijn er integrale dorpontwikkelingsplannen (IDOP’s) geweest, waarbij de laatste in het eerste kwartaal van 2014 afloopt. Bij het IDOP kijken bewoners samen met de gemeente naar de leefbaarheid van hun kern. Daarbij stond de vraag centraal wat er nodig is om de leefbaarheid de komende tien jaar te verbeteren. Op basis van deze plannen werden concrete acties ondersteund door de provincie. Nu is er het programma Leefbaar@Brabant, waarbij het zelforganiserend vermogen van de burger wordt gestimuleerd. Bij het programma Leefbaar@Brabant zit de provincie op een hoger niveau dan bij de IDOP’s het geval was: ‘we gaan niet meer initiatieven op lokaal niveau ondersteunen, maar meer initiatieven op bovenlokaal niveau.’ Hiermee laat de provincie NoordBrabant de lokale initiatieven los. In het programma is een menukaart aan mogelijkheden voor ondersteuning opgenomen: kennis en onderzoek, ondersteuning en begeleiding, ontregelen, inzet van provinciale instellingen en netwerken, financiële deelname in projecten of in de vorm van inspiratie en communicatie. De ondersteuning kan de provincie mogelijk maken met het inzetten van steunfuncties als Het PON, de stichting Zet of een K2 die zich op jeugdinitiatieven richt. Een voorbeeld van een project is een digitaal dorpsplein waarop vraag en aanbod van burgers en ondernemers bij elkaar komen.
Gemeenten in Het Groene Woud De gemeenten in HGW hebben alle rollen behalve de regulerende rol. Allereerst laten gemeenten actief burgerschap los: ‘als burgers ondersteuning nodig hebben komen ze vanzelf. Als er geen hulp wordt gevraagd heeft het ook geen nut ons ermee te bemoeien, dus laten we het aan de burger zelf over’, aldus een bestuurder. Daarnaast hebben gemeenten de faciliterende rol. Wanneer burgers ondersteuningsbehoeften hebben zullen gemeenten deze proberen te faciliteren. Zo faciliteren gemeenten kennis, capaciteit, netwerken, onafhankelijke ondersteuning, procesbegeleiding, trainingen en cursussen voor actieve burgers. Zo is in de gemeente Schijndel groenadoptie mogelijk: het vrijwillig onderhouden van een stukje openbaar groen. De burger ontvangt geen geld voor het onderhoud. De burger kan echter wel meer aandacht aan het groen in de buurt geven, waardoor het er waarschijnlijk mooier uit ziet. De adoptie wordt middels een overeenkomst vastgelegd. De burgers die groen hebben geadopteerd worden gefaciliteerd middels de groencoach. De groencoach ondersteunt de burger bij het onderhoud en geeft tips en advies. Daarnaast kunnen burgers terecht bij de groencoach voor het ophalen van snoei-, schoffel- en zwerfafval dat bij het onderhoud van het stukje groen vrijkomt. Als derde hebben gemeenten de stimulerende rol. Een professional verwoordde dit als volgt: ‘we moeten burgers verleiden om actief te worden, want anders blijven ze op de bank zitten. Dat kun je doen middels het maken van een toekomstperspectief en tegen de burger te zeggen dat je hun kennis en kunde nodig hebt. Dan doe je namelijk wat anders dan de burger taken opleggen.’ Andere voorbeelden van de stimulerende rol van gemeenten zijn terug te zien bij de Isabella kazerne te Vught en de Vossenberg te Schijndel. Zo had de gemeente Vught een inspraakavond georganiseerd omtrent Het Groene Woud | 5. Analyse
59
de leegstand van de Isabella kazerne. Burgers kregen hierbij een actieve rol met betrekking tot de herbestemming van de kazerne. Vanuit de inspraakavonden krijgen burgers de verantwoordelijkheid over bijvoorbeeld het ontwikkelen van een projectplan. Een gelijksoortige avond vond plaats voor de Vossenberg, een leegstaande basisschool, in Schijndel. Als laatst hebben gemeenten een regisserende rol. Bij de regisserende rol wil de gemeente burgers betrekken bij hun beleid of projecten. Zo organiseren gemeenten inspraakavonden waarbij het na de inspraakavond zelf beslissingen neemt. Daarnaast worden er projecten opgezet waarbij burgers benaderd worden voor de uitvoering ervan. De regisserende rol neemt volgens een professional steeds meer af: ‘gemeenten gaan steeds minder regisseren. Ten eerste omdat de financiële middelen schaarser worden en ten tweede omdat burgers gewoonweg meer verantwoordelijkheden willen nemen en steeds meer zelf het heft in handen nemen.’
Terreinbeherende organisaties De terreinbeherende organisaties (TBO’s) zijn Brabants Landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. De TBO’s hebben de rollen faciliteren, stimuleren en regisseren. De TBO’s hebben veel te maken met actieve burgers en natuurverenigingen die werkzaamheden op de terreinen willen verrichten. TBO’s bieden ondersteuning aan deze actieve burgers middels kennis, financiën, middelen of cursussen. Zo hebben de TBO’s kennis over het onderhouden van landschappen en regelingen in het gebied landschappenbeheer. Daarnaast zijn er middelen aanwezig waarmee ze actieve burgers kunnen ondersteunen of belonen. Als laatst worden er cursussen vrijwilligerswerving, motorzagen, nestkasten bouwen, veilig landschappen onderhouden of betrek je buur erbij gegeven. De wijze van ondersteuning is per burger(groep) afhankelijk: ‘soms moet je groepen bij de hand nemen, maar er zijn ook groepen die zelf veel kennis hebben en daardoor zelf het initiatief kunnen nemen, die hebben dan minder ondersteuning nodig.’ Ook krijgen in enkele gevallen de burgers zelf verantwoordelijkheid over een gebied: ‘normaal schrijven wij een beheerplan, maar het komt steeds vaker voor dat we de burgers zelf een beheerplan laten schrijven met behulp van een onafhankelijke deskundige die we faciliteren, wij bemoeien ons dan enkel aan de zijlijn.’ Hierbij wordt er niet volledig losgelaten omdat de TBO zich aan de zijlijn met het beheerplan bemoeit. Ook hebben TBO’s een stimulerende rol: ‘ik heb het initiatief genomen om in een wijk te droppen dat we meer handen voor in de natuur willen. We hebben uitgelegd wat de bedoeling was en wat ze er als tegenprestatie voor terug konden krijgen, bijvoorbeeld hout voor in de kachel.’ Burgers krijgen hierbij ter plekke instructies van bijvoorbeeld een boswachter of beheerder. Dit laat de regisserende rol zien, omdat de landschappen onderhouden dienen te worden volgens de regels van de TBO.
Het Groene Woud | 5. Analyse
60
Ondersteuningsorganisaties Ondersteuningsorganisaties zijn de IVN, ZLTO, RECRON en de vereniging kleine kernen (vkk). De IVN ondersteunt natuureducatie en duurzaamheid, de ZLTO en RECRON zijn belangenbehartigers van ondernemers en de vkk ondersteunt kleine kernen. De ondersteuningsorganisaties faciliteren, stimuleren en regisseren actief burgerschap. Ondernemers worden voornamelijk gefaciliteerd met kennis over trends in de sector en middelen. Zo faciliteert de ZLTO onderwijsmateriaal dat benodigd is voor het project Klassenboeren. Bij het project Klassenboeren komen scholieren bij boeren langs om te leren over het leven op het platteland. Daarnaast worden er trainingen en workshops georganiseerd om ondernemers bekwaam te maken in het maatschappelijk ondernemen. De vkk stimuleert en faciliteert actief burgerschap middels kennisuitwisseling tussen dorpsraden. Middels de kennisuitwisseling probeert de vkk dorpsraden te stimuleren om meer burgers actief te krijgen. Ook de ZLTO en RECRON maken kennisuitwisseling tussen ondernemers mogelijk, waardoor ze gestimuleerd worden om actief te worden. Van de belangenbehartigers regisseert enkel het ZLTO. Als laatst hebben ondersteunende organisaties de regisserende rol. Het ZLTO en RECRON organiseren projecten waarbij ondernemers zich aan kunnen sluiten. De projecten zijn er voornamelijk op gericht om het verdienmodel van agrariërs te verbeteren, maar ook om maatschappelijk actief te zijn bijvoorbeeld met biodiversiteit.
Coöperatie Het Groene Woud De coöperatie Het Groene Woud is een groep verenigde ondernemers die HGW wil laten groeien tot een sterk streekmerk. Een van de doelstellingen is dat het gebied bekend wordt als aantrekkelijk woon, werk, leef en recreatiegebied. Dit moet uiteindelijk bijdragen aan een sterk florerende regionale economie. De coöperatie speelt op dit moment geen rol omtrent actief burgerschap. Individuele leden van de organisatie starten zelf projecten op, maar vanuit de centrale organisatie speelt de coöperatie geen rol. Daarnaast zijn niet alle leden actief en wordt er gemerkt dat door de crisistijd ondernemers vooral met zichzelf bezig zijn. Een lid van de organisatie zou graag ondersteuning aan de coöperatie willen zien: ‘we zouden continuïteit moeten hebben. Ondersteuning van hoe we de achterban erbij kunnen betrekken. Met trainingen bijvoorbeeld. Nu gebeurt dat allemaal zonder leiding. We moeten ondersteuning hebben in hoe de organisatie duurzaam neergezet kan worden. Van daaruit kunnen wij als ondernemers actief burgerschap gaan ondersteunen en wellicht ook zelf projecten ontwikkelen.’ 5.3.2 Rol van professional en bestuurder omtrent actief burgerschap Bij vele institutionele actoren zijn professionals en bestuurders werkzaam. De rollen van de professionals en bestuurders lijkt in de loop der jaren te zijn verandert. Pollit en Bouckaert beschrijven drie rollen voor professionals: (1) autonome manager, (2) expert en (3) netwerkmanager. Professionals hadden een rol als autonome manager of expert, maar zien deze rol de laatste jaren veranderen: ‘onze rol wordt anders, kleiner zelfs. Waar we eerst een plan Het Groene Woud | 5. Analyse
61
maakte en bepaalde wat er gebeurde wordt het nu anders. Hoe? Daar zijn we nog zoekende in.’ De reden voor de veranderende rol zit in de veranderende samenleving: ‘door afnemende financiële middelen zijn we ons langzaam maar zeker op bepaalde gebieden aan het terugtrekken. De burgers merken dit ook en gaan zelf verantwoordelijkheden nemen. Hierdoor verandert onze rol.’ Bij het voorleggen van de rollen die Pollit en Bouckaert (2011) beschrijven zien alle professionals de rol als netwerkmanager als nieuwe rol. Bij de rol als netwerkmanager schuilt er wel een gevaar: ‘de rol als netwerkmanager is heel minimaal. Je moet opletten dat je wel erkenbaar blijft. Het gaat verder, want je moet ook in de gaten houden of de partijen tot de juiste samenwerking komen.’ De rol van netwerkmanager vinden professionals te minimaal: ‘het gaat verder dan netwerken managen. Ik zou het eerder een procesmanager noemen. We hebben hierbij niet de regie, maar moeten ervoor zorgen dat burgers zo optimaal mogelijk worden ondersteund in wat ze nodig hebben.’ De rol van de professional is de procesmanager. Deze rol vergt bepaalde competenties. Bestuurders, burgers en professionals geven aan dat de volgende competenties van belang zijn voor de rol van de professional: kennis
over
procesmatig
werken,
loslaten,
empathie,
dienstbaar,
betrokken,
creatief,
doorzettingsvermogen, flexibel, meedenkend, communicatief, samenwerkend, over de muren van de eigen afdeling kijken, proactief en enthousiast. De professional, de procesmanager, heeft als primaire taak het proces van actief burgerschap te managen: wanneer burgers ondersteuning nodig hebben probeert de professional deze bieden. Zo heeft de professional de rol van een netwerkmanager, maar kan hij als expert nog steeds kennis en kunde leveren zonder het project van de burger over te nemen. Ook de rol van bestuurders is veranderende. Pollit en Bouckaert (2011) beschrijven drie rollen voor bestuurders: (1) strateeg, (2) beslisser en (3) onderhandelaar. Over de rol van de bestuurders is veel onduidelijkheid. Bestuurders zijn zoekende naar hun rol omtrent actief burgerschap. De rol van strateeg wordt als belangrijk gezien om actief burgerschap te ondersteunen: ‘de bestuurders bepalen de doelen van de organisatie. Als hun doel is om burgers meer bij beleidsvorming en uitvoering te betrekken, en hier ook ruimte voor te maken, wordt het voor professionals makkelijker om met actief burgerschap om te gaan.’ Om actief burgerschap in de organisatie in te bedden is de rol van strateeg noodzakelijk. Daarnaast is het bij de rol van de strateeg van belang dat er op de output wordt gestuurd: ‘de bestuurder dient op de output te sturen. Hij moet randvoorwaarden voor professionals creëren die actief burgerschap en burgerparticipatie mogelijk maken.’ Naast de rol van strateeg heeft de bestuurder ook de rol van beslisser: ‘we beslissen of we het zelf doen of door burgers mee laten beslissen. We beslissen bijvoorbeeld ook de hoeveelheid budget en andere regels waar rekening mee gehouden moet worden.’, aldus een bestuurder. De rol van beslisser lijkt echter wel onder druk komen te staan: ‘de rol van beslisser komt wel onder druk te staan. Zo willen professionals steeds meer bevoegdheden en willen burgers ook zelf meebeslissen over bepaalde zaken. Hierdoor moeten we vaker compromissen sluiten, zodat er draagvlak is voor de besluiten.’ Hiermee ontstaat de rol van onderhandelaar. Bestuurders moeten onderhandelen over besluiten en compromissen sluiten. Deze rol is duidelijk terug te zien bij het burgerinitiatief SPPiLL. Het ging hierbij om een onderhandelproces Het Groene Woud | 5. Analyse
62
tussen burgers, bestuurders en professionals. Hierbij is er onderhandeld over bijvoorbeeld het budget en welke verantwoordelijkheden de burgers en gemeente kregen. Zoals eerder gesteld is men nog zoekende naar de rol van de bestuurder omtrent actief burgerschap. De rollen van strateeg, beslisser en onderhandelaar zijn allen mogelijk om actief burgerschap te ondersteunen. 5.3.3 Conclusie In deze paragraaf stond de rol van institutionele actoren omtrent actief burgerschap centraal. Institutionele actoren spelen hierbij allen een verscheidene rol. De rol die gespeeld wordt is afhankelijk per situatie. Zo heeft de Streekraad de rollen loslaten en faciliteren. Heeft de provincie Noord-Brabant de rollen loslaten, faciliteren en stimuleren. De gemeenten in HGW spelen vier verschillende rollen:
loslaten,
faciliteren,
stimuleren
en regisseren.
Terreinbeherende
en
ondersteunende organisaties hebben de rollen faciliteren, stimuleren en regisseren. Opvallend is dat de coöperatie HGW geen rol van betekenis speelt als het actief burgerschap betreft. Leden vragen om ondersteuning om de organisatie neer te zetten zodat de coöperatie wel een rol kan spelen. Wanneer de coöperatie een rol kan spelen kunnen bedrijven wellicht meer betekenen als het om actief burgerschap gaat. Voor een overzicht van de rollen zie tabel 5.8.
Tabel 5.8: Rollen van institutie in Het Groene Woud
Loslaten
Faciliteren
Stimuleren
Regisseren
Streekraad
X
X
Provincie Noord-Brabant
X
X
X
Gemeenten in HGW
X
X
X
X
Terreinbeherende organisaties
X
X
X
Ondersteuningsorganisaties
X
X
X
Reguleren
Coöperatie HGW
Bij de institutionele actoren intern is de rol van de bestuurder en professional van belang. De professionals hebben de rol van procesmanager. Deze rol houdt in dat professionals burgers tijdens het proces van actief burgerschap van ondersteuning moet voorzien. Het is hierbij van belang om bijvoorbeeld betrokken, creatief en dienstbaar te zijn. Over de exacte rol van de bestuurders is onduidelijkheid. Zo worden de rollen strateeg, beslisser en onderhandelaar allen als mogelijk gezien. De rol van strateeg wordt gebruikt om actief burgerschap in de organisatie in te bedden, bijvoorbeeld middels het formuleren van een visie. De rol van beslisser wordt gebruikt om te bepalen welke burger wel en welke burger geen ondersteuning kan krijgen. De rol als onderhandelaar is voor velen nieuw, maar ook deze rol begint belangrijker te worden. Zo heeft er bij het burgerinitiatief SPPiLL een onderhandelingsproces tussen burgers, bestuurders en professionals plaatsgevonden over de taken en verantwoordelijkheden van alle partijen. Het Groene Woud | 5. Analyse
63
5.4 Ervaringen institutionele actoren In deze paragraaf wordt er antwoord gegeven op deelvraag tien: ‘welke factoren spelen volgens institutionele actoren een rol bij actief burgerschap in HGW? In deze paragraaf worden de voor- en nadelen en ervaringen van institutionele actoren met betrekking tot actief burgerschap beschreven. De twee onderdelen tezamen vormen het antwoord op deelvraag negen. 5.4.1 Voor- en nadelen van actief burgerschap Actief burgerschap heeft voor institutionele actoren voor- en nadelen. Tijdens de interviews met personen gerelateerd aan institutionele actoren kwamen er verscheidene voor- en nadelen van actief burgerschap naar voren, zie tabel 5.9. Actief burgerschap heeft een aantal voordelen. Middels actief burgerschap raken burgers betrokken bij beleid. Wanneer institutionele actoren inzetten op actief burgerschap ontstaat er meer draagvlak voor het beleid. Het draagvlak ontstaat niet alleen doordat burgers aan het beleid meewerken. Burgers praten met elkaar over de ontwikkelingen in de omgeving, waardoor burgers onderling voor draagvlak van beleid zorgen. Daarnaast ontstaat er door actief burgerschap meer begrip voor de werking van de institutionele actoren. Wanneer institutionele actoren burgers betrekken en betrokken zijn bij burgers, ontstaat en kennis en inzicht over de werking van institutionele actoren. Zo leren de burgers op welke wijze er besluiten worden genomen en zien burgers in dat er voor institutionele actoren vaak meerdere belangen spelen. Een ander voordeel van actief burgerschap is dat institutionele actoren sneller in kunnen spelen op veranderingen in de samenleving. Burgers weten wat er in de samenleving speelt. Wanneer burgers zelf activiteiten gaan ontplooien is dat voor iets waar ze behoefte aan hebben. Hierdoor weten institutionele actoren wat de behoeften van burgers zijn en kunnen ze hier makkelijker op inspelen. Daarnaast is het voor institutionele actoren vaak goedkoper wanneer burgers aan actief burgerschap doen. Burgers beschikken over specifieke kennis en vaardigheden. Burgers zijn bereid de kennis en vaardigheden voor de maatschappij in te zetten zonder dat daar kosten aan verbonden zijn. Ook blijken burgers bereid tegen kostprijs bepaalde taken uit te voeren, bijvoorbeeld het onderhoud van de groenvoorziening. Ook zorgt actief burgerschap voor een hogere kwaliteit van beleid. Burgers beschikken over specifieke kennis van de omgeving. Burgers hebben hierdoor andere inzichten dan de professionals, wat de kwaliteit van het beleid ten goede komt. Dit komt doordat er vanuit verschillende standpunten naar beleid gekeken wordt. Als laatst verbetert actief burgerschap het imago van de institutionele actoren. Er heerst een kloof tussen burgers en institutionele actoren. Wanneer voor burgers zichtbaar wordt dat institutionele actoren actief burgerschap ondersteunen en stimuleren komt dit het imago van de institutie ten goede. Actief burgerschap heeft ook nadelen. Zo is actief burgerschap een ongrijpbaar proces. Professionals zitten beperkt in tijd. Het is bijna onmogelijk om voor actief burgerschap tijd in te plannen. Het ene proces heeft meer aandacht nodig dan het andere. Dat is van tevoren niet vast te leggen. ‘Ik zou er zo een volle week mee aan het werk kunnen zijn, maar dat kan niet. Kleine Het Groene Woud | 5. Analyse
64
handelingen zijn mogelijk, daarna houdt het op’, aldus een professional. Daarnaast wordt door actief burgerschap de invloed van institutionele actoren beperkt. In het verleden bepaalde institutionele actoren de koers van beleid en projecten. Middels actief burgerschap wordt die invloed beperkt. Professionals en bestuurders hebben moeite met een beperktere invloed. Een ander nadeel is dat actief burgerschap niet altijd het algemeen belang behartigt. Groepen burgers bestaan vaak niet uit een representatieve afspiegeling van de samenleving. Hierdoor zijn niet alle belangen evenredig verdeeld. Ook is er kans op sociale uitsluiting. Burgers hoeven het niet altijd eens te zijn met elkaar. Hierdoor kunnen burgers elkaar uitsluiten, waardoor burgers met andere ideeën niet gehoord worden. Het laatste nadeel is dat institutionele actoren vaak dezelfde burgers zien als het om actief burgerschap gaat. Het gaat hierbij vaak om hoogopgeleide burgers van middelbare leeftijd. Uit de nadelen van actief burgerschap blijkt dat de kernwaarden van institutionele actoren onder druk staan. Kernwaarden als tijdsplanning, richting bepalen, rechtvaardigheid en gelijkheid komen met actief burgerschap onder druk te staan. Daar tegenover staan de voordelen: meer draagvlak, meer begrip, vaker goedkoper en hogere kwaliteit van beleid. De voordelen van actief burgerschap zijn wellicht oplossingen voor huidige problemen van institutionele actoren: legitimiteit, kloof met burgers, draagvlak en financiële crisis. Voor alle ondervraagde personen gerelateerd aan institutionele actoren geldt dat de voordelen opwegen tegen de nadelen. Hierbij geeft het meer draagvlak voor beleid en vaak goedkoper de doorslag. Dit betekent echter niet dat het eenvoudig is om de kernwaarden los te laten: ‘iedereen is gewend om op de ‘oude’ manier te werken. Dat kun je niet zomaar veranderen, het is een langdurend proces. Op den duur leren we wel de kernwaarden los te laten, waardoor meer actief burgerschap mogelijk is.’ Dit betekent dat actief burgerschap op den duur kan worden ingebed in organisaties, maar dat het tijd vergt om dit te realiseren.
Tabel 5.9: Voor- en nadelen van actief burgerschap
Voordelen
Nadelen
1. Meer draagvlak voor beleid.
1. Actief burgerschap is een ongrijpbaar proces.
2. Begrip voor werking institutionele actoren.
2. Invloed institutionele actor beperkt.
3. Sneller inspelen op veranderende omgeving.
3. Behartigt niet altijd algemeen belang.
4. Vaak goedkoper.
4. Kans op sociale uitsluiting.
5. Hogere kwaliteit van beleid.
5. Vaak dezelfde burgers.
6. Verbetert imago institutionele actor. 5.4.2 Ervaringen institutionele actoren Institutionele actoren hebben positieve en negatieve ervaringen opgedaan met betrekking tot actief burgerschap. De positieve ervaringen gelden als succesfactoren voor actief burgerschap. De negatieve ervaringen zijn leermomenten voor institutionele actoren. Een overzicht van positieve en negatieve ervaringen is weergegeven in tabel 5.10. Het Groene Woud | 5. Analyse
65
Positieve ervaringen ontstonden wanneer de institutionele actor als partner samenwerkt met burgers. Als institutionele actor moet je ervoor waken dat de burgers de leidende rol hebben. De institutionele actor mag deze leidende rol niet overnemen van de burger. Wanneer er bottom-up wordt gewerkt ontstaan er meer mogelijkheden om samen te werken: ‘samenwerken is het sleutelwoord. Je staat niet boven, maar naast en misschien zelfs onder de burgers. Dat zorgt uiteindelijk voor succesverhalen.’ Ook ontstaan er positieve ervaringen wanneer burgers de verantwoordelijkheid krijgen. Burgers zijn enthousiast wanneer ze zelf het heft in handen kunnen nemen: ‘burgers kregen de verantwoordelijkheid zelf na te denken en een plan te ontwikkelen voor hun omgeving. Hierdoor steeg niet alleen de tevredenheid van de burgers, maar ook van ons.’ Voorbeelden zijn de Isabella kazerne te Vught en basisschool de Vossenberg in Schijndel. De burgers kregen de verantwoordelijkheid de herbestemming van het vastgoed te organiseren. Bij verantwoordelijkheden aan burgers geven schuilt het gevaar van overvragen. Om dit te voorkomen dient er voldoende ondersteuning voor de burgers te zijn. Dit is per activiteit afhankelijk. Wat ontzettend belangrijk is bij actief burgerschap is het uitspreken van verwachtingen: verwachtingsmanagement. Wanneer burgers en institutionele actoren weten wat ze van elkaar kunnen verwachten zullen er positieve ervaringen ontstaan. Een voorbeeld van verwachtingsmanagement: ‘Je moet tegen burgers zeggen: luister eens. Ik vind het een heel leuk initiatief en ik wil je daarbij helpen, maar let op! Ik heb daar geen financiële ruimte voor of ik heb niet dit of dat. Daarmee wil je het initiatief niet onderuit drukken, maar aangeven dat zij niet mogen verwachten dat als er een financiële vraag komt dat ik dat direct ga regelen.’ Bij goed verwachtingsmanagement zal er geen miscommunicatie ontstaan en weten alle partijen waar ze aan toe zijn. Een ander belangrijk punt is het ontwikkelen van een interne visie. Wanneer actief burgerschap in de organisatie is ingebed wordt het makkelijker om in te spelen op actief burgerschap. Positieve ervaringen ontstaan wanneer er intern duidelijkheid is over de wijze waarop er moet worden omgegaan met actief burgerschap: ‘er is vooraf met de bestuurders verkend wat er op het terrein van actief burgerschap mogelijk is. Hierdoor kun je makkelijker met de burgers in gesprek.’ Ook ontstaan er positieve ervaringen bij het tonen van waardering aan actieve burgers: ‘positieve ervaringen ontstaan wanneer er waardering getoond wordt voor het werk van de burgers. Je merkt dat als je burgers waardeert ze dat erg op prijs stellen. Hierdoor wordt de kloof minder groot en ontstaat er een betere samenwerking.’ Voorbeelden van waardering zijn schouderklopjes, vrijwilligersavonden of groene handdrukken. Als laatst is het tonen van betrokkenheid van cruciaal belang: ‘Betrokkenheid zorgt voor succes. Ben aanwezig bij belangrijke bijeenkomsten van burgers en vraag hoe het met initiatieven gaat. Op deze wijze volg je het proces dat de burger doorlopen.’ Naast de positieve ervaringen hebben de institutionele actoren te kampen gehad met negatieve ervaringen. Zo kregen meerdere institutionele actoren te maken met negatieve ervaringen doordat ze geen visie op actief burgerschap hebben. Zonder visie wordt er ad hoc omgegaan met actief burgerschap: ‘we hadden geen visie op hoe we met actief burgerschap om moesten gaan. Toen hebben we gezegd dat we een visie moesten ontwikkelen, want op de wijze waarop we nu werkte ging er teveel Het Groene Woud | 5. Analyse
66
mis.’ Het betreft hier ook de interne verwachtingen naar elkaar: ‘we hadden binnen de organisatie niet duidelijk wat we van elkaar verwachtte. Hierdoor werden er soms afspraken met burgers gemaakt die niet nagekomen konden worden.’ Daarnaast ontstaan er negatieve ervaringen wanneer wederzijde verwachtingen tussen burgers en institutionele actoren niet helder waren, bijvoorbeeld dat de burger een andere rol denkt te hebben dan die daadwerkelijk heeft. Ook ontstaan er negatieve ervaringen wanneer er geen zicht is op bij welke activiteiten en vormen van actief burgerschap je betrokken bent: ‘we hadden het probleem dat we geen zicht hadden op welke initiatieven en vormen we bij betrokken waren. Toen hebben we een onderzoek laten doen en bleken er veel meer te zijn dan wij dachten.’ Door geen zicht te hebben op waarbij je betrokken bent kun je niet inspelen op de wensen en behoeften van burgers. Ook denken in eigen beleid en doelstellingen zorgt voor negatieve ervaringen. Wanneer men aan eigen beleid denkt worden er vragen gesteld die niet bij actief burgerschap passen: ‘we stelden de verkeerde vragen. Je moet jezelf veel meer afvragen of je burgers kunt helpen. Die vraag moet je centraal stellen.’ Bij het denken in eigen beleid en doelstellingen hoort ook het gevaar van overnemen. Energie van burgers verdwijnt wanneer de institutionele actor de activiteit overneemt. Ook het top-down opleggen van projecten en de regie in eigen handen houden is niet effectief gebleken: ‘we hadden het project houdt je wijk schoon. We hebben toen alle verenigingen een brief gestuurd of ze mee wilde doen. Ze konden daar ook geld voor de vereniging mee verdienen. Als je dan ziet hoeveel mensen er komen is dat bedroevend weinig. Het project werd gewoon niet gedragen door de burgers’ Ook hebben burgers een vast contactpersoon nodig: ‘met het zelfde initiatief kwamen burgers met verschillende leden van de organisatie in gesprek. Dit leidde tot onduidelijkheid voor de burger, waardoor zijn energie verdween.’ Meerdere contactpersonen leidt tot onduidelijkheid van de burgers. Daarnaast ontstaan er negatieve ervaringen bij te weinig contact. Wanneer er te weinig contact met de burgers is ontstaat er een afstand waardoor je als institutie niet meer helder hebt of burgers ondersteuning nodig hebben of niet. Als laatst is het van belang geen dingen te beloven die je niet waar kunt maken. Dit blijkt in de praktijk wel eens voor te komen: ‘er was iets aan de burgers beloofd en ze stonden te trappelen om aan de slag te gaan. Echter wilde niet alle partijen meewerken waardoor het resultaat uitbleef en ze niet aan de slag konden.’ 5.4.3 Conclusie In deze paragraaf stond centraal welke factoren volgens institutionele actoren van belang zijn voor succesvol actief burgerschap. Institutionele actoren kennen de voordelen van actief burgerschap, maar vinden het moeilijk om traditionele kernwaarden (tijdsplanning, richting bepalen, rechtvaardigheid en gelijkheid) los te laten. Dit werkt remmend op het proces van actief burgerschap. De voordelen meer draagvlak voor beleid en vaak goedkoper geven de doorslag om de traditionele kernwaarden los te laten. Ook zijn er succes- en faalfactoren voor actief burgerschap in deze paragraaf beschreven. Zie tabel 5.10 voor een overzicht van de succes- en faalfactoren bij actief burgerschap.
Het Groene Woud | 5. Analyse
67
Tabel 5.10: Succes en faalfactoren van actief burgerschap volgens institutionele actoren
Succesfactoren 1. Werk samen als partners, neem geen leidende rol
Faalfactoren 1. Geen visie op actief burgerschap 2. Wederzijdse verwachtingen waren niet duidelijk
2. Geef burgers verantwoordelijkheid
3. Verwachtingen intern niet duidelijk
3. Het uitspreken van verwachtingen
4. Geen zicht op bij welke activiteiten en vormen je
(verwachtingsmanagement)
betrokken bent
4. Het ontwikkelen van een interne visie
5. Denken aan eigen beleid
5. Toon waardering aan actieve burgers
6. Top- down projecten opleggen en zelf de regie in
6. Toon betrokkenheid
handen houden 7. Geen vast contactpersoon 8. Te weinig contact 9. Beloof geen dingen die je niet waar kunt maken
5.5 Match burgers en institutionele actoren In deze paragraaf is vanuit twee cases beschreven welke factoren van belang zijn om tot actief burgerschap te komen: Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL) en stichting de Groene Vesting. SPPiLL is hierbij een succesverhaal en de stichting de Groene Vesting loopt tegen enkele problemen aan. Vanuit de vergelijking wordt duidelijk dat de factoren die in voorgaande paragrafen beschreven zijn van belang zijn voor de succesbeleving van de burgers. Voor beide cases wordt achtereenvolgens de factoren voor de publieke motivatie en actief burgerschap, de rol van institutionele actoren en de positieve ervaringen van institutionele actoren beschreven. 5.5.1 Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL) Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL) is een initiatief van Ondernemersvereniging Liempde (OVL) om de leefbaarheid te verbeteren middels economische projecten. Voor de uitwerking van het initiatief zie box 5.3. De publieke motivatie bestaat uit vier factoren: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie en (4) invitatie. SPPiLL is vanuit externe prikkels ontstaan. Het teruglopen van de bedrijvigheid en de leefbaarheid was de aanleiding om over te gaan tot actie. Daarnaast is er vanuit SPPiLL een enorme verbondenheid met de omgeving, ‘daar gaat het eigenlijk om’, aldus de actieve burger. Het idee is vanuit informele gesprekken tot stand gekomen. Zo constateerde het bestuur van OVL in 2009 dat er een terugloop in de traditionele middenstand plaatsvond. Vanuit deze informatie werd de link met het verenigingsleven en de (in de toekomst) teruglopende leefbaarheid gelegd. SPPiLL is ontstaan vanuit een initiatief van OVL. Wanneer er vrijwilligers voor projecten nodig zijn worden deze door werkgroepen van de projecten benaderd. Er is daarom sprake van invitatie vanuit de sociale omgeving.
Het Groene Woud | 5. Analyse
68
Box 5.3: Stichting Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL)
In het voorjaar van 2009 presenteerde de Ondernemersvereniging Liempde (OVL) een mastervisie op de toekomst van de kern Liempde. In deze visie is de relatie aangetoond tussen de economische teruggang en het behoud van de leefbaarheid in Liempde. De constatering is dat met het teruglopen van de bedrijvigheid in Liempde, ook het welvarende verenigingsleven en dus de leefbaarheid in gevaar komt. Het doel van SPPiLL is de leefbaarheid van Liempde versterken door economische projecten op te zetten, die uitgevoerd worden met behulp van verenigingen en vrijwilligers. OVL maakte een plan van aanpak gebaseerd op twee hoofdfasen. Fase één is gericht op het versterken van het ‘Wij-gevoel’. Hiervoor is een drietal zeer succesvolle acties opgezet: (1) Op Liemt Gemunt: bestedingen in het dorp zijn structureel populairder gemaakt doordat iedere ondernemer bij een aankoopbedrag een bonus in de vorm van een muntje krijgt. De koper geeft dit muntje, dat een geldelijke waarde heeft, aan een deelnemende vereniging. Dit leverde in 2010 €32.000 en in 2011 €25.000 op voor het verenigingsleven. (2) Liempt in het Licht: uniforme gevelverlichting bij woonhuizen, bedrijfspanden en openbare gebouwen. Met vrijwilligers van verenigingen wordt in één zaterdag in de winterperiode heel de Liempdse kern in het zelfde licht gezet. De lengte van de totale verlichting was in 2011 8 kilometer. (3) Liemt lopt Uit: een Kerstmarkt. Fase twee is erop gericht Liempde een economische impuls te geven middels het project Gastvrij Centrum van Liempde. Dit project behelst de fysieke aanpak van het centrum. Het gebied moet in fysieke zin aantrekkelijker worden gemaakt voor inwoners, toeristen en recreanten, bijvoorbeeld minder (hardrijdend) verkeer, minder geparkeerde auto’s en een sfeervol aangekleed centrum. Normaliter is de (lokale) overheid de initiator en uitvoerende partij voor dit soort projecten. Nu worden de projecten door de gemeenschap gebracht en gedragen. De lokale overheid heeft hierover prestatieafspraken met SPPiLL gemaakt en bepaalt de financiële en juridische kaders. Actief burgerschap telt zeven factoren: (1) bekwaamheid, (2) vertrouwen, (3) beschikbare tijd, (4) netwerk, (5) toerusting, (6) institutionele steun en (7) institutionele ruimte. Bij SPPiLL is er gebruik gemaakt van ondersteuning. Zo is secretarieel en financieel werk aan een externe partij uitbesteedt. Deze keuze is deels gemaakt om de bekwaamheid te verbeteren, maar ook om de beschikbare tijd die ondernemers hebben. Ook is er vertrouwen in eigen kunnen aanwezig: ‘er was zeker vertrouwen in dat we ertoe deden. Eigenlijk is het meer geworden dan we aanvankelijk dachten.’ Daarnaast is er ook vertrouwen in de institutionele actoren. In één van de werkgroepen zit een bestuurder van de gemeente Boxtel. Hierdoor toont de gemeente betrokkenheid bij het initiatief, wat volgens het onderzoek het vertrouwen in institutionele actoren vergroot. Ook ontvangt SPPiLL waardering voor wat zij doen: ‘voor Liemt in Uitvoering hebben we meer dan 1.000 reacties ontvangen, zowel persoonlijk als via huis aan huis bladen. Dat vergroot natuurlijk wel het Het Groene Woud | 5. Analyse
69
vertrouwen.’ Het bedenken en uitvoeren van projecten heeft voor SPPiLL een enorm hoge prioriteit. Hierdoor maken de leden van SPPiLL tijd beschikbaar om aan projecten te werken: ‘het is eigenlijk een soort tweede onderneming geworden waar je enorm veel tijd in steekt’ aldus een actieve burger. Het netwerk draait om persoonlijke contacten. SPPiLL is enorm verankerd in de samenleving waardoor er vanuit de burgers veel draagvlak is voor de activiteiten van SPPiLL. Doordat SPPiLL door de OLV is opgezet zijn ook ondernemers verbonden aan het project. Hierdoor is er het een en ander qua sponsoring mogelijk, bijvoorbeeld het bouwen van een website. Ook zijn de lijnen met de bestuurders van de gemeente Boxtel kort. Zoals eerder gesteld zit een wethouder van Boxtel in een werkgroep van SPPiLL. Hierdoor is het makkelijker communiceren met de gemeente. De toerusting is vanuit verschillende actoren afkomstig. Zo hebben de ondernemers zelf gezorgd voor de website en middelen voor enkele projecten. Voor de fysieke aanpak van de omgeving zijn er middelen vanuit de gemeente, vanuit de provincie Noord-Brabant en vanuit het project ‘Rural Alliances’ beschikbaar gesteld. De institutionele steun is gebaseerd op basis van faciliteren. Institutionele actoren hebben geld beschikbaar gesteld waarvan de organisatie van SPPiLL zelf kan bepalen waar deze aan uitgegeven worden. Dit kan aan onafhankelijke steun worden uitgegeven, maar ook om bijvoorbeeld fysieke aanpassingen in de dorpskern aan te doen. Over deze regeling is ongeveer een jaar lang gediscussieerd en zijn er prestatieafspraken tussen de gemeente Boxtel en SPPiLL gemaakt. ‘Dat het een jaar geduurd heeft voordat de afspraken op papier stonden was eigenlijk te lang. Achteraf zeg ik dat het wel nodig is omdat we nu weten wat er van ons wordt verwacht en wat wij van de gemeente kunnen verwachten’, aldus een actieve burger. Ook is er sprake van institutionele ruimte. Op de eerste plaats gaat de gemeente zich niet bezig houden met elk detail in het proces van planontwikkeling tot en met de uitvoering. De gemeente bepaalt hierbij mede de kaders, financiële en juridische ruimte en houdt slechts toezicht of deze kaders juist worden ingevuld. De gemeente Boxtel speelt in dit verhaal de rol van facilitator. De gemeente maakt het mogelijk dat SPPiLL kan doen wat zij willen doen. De gemeente biedt veel ruimte voor de projecten van SPPiLL en probeert deze waar mogelijk te faciliteren. De professional speelt hierbij de rol van procesmanager. De professional bemoeit zich niet met elk detail in het proces, maar is wel betrokken bij het proces. Zo toetst de professional of de plannen van SPPiLL overeenkomen met de gestelde financiële en juridische kaders en probeert hij mee te denken wanneer blijkt dat plannen niet binnen de gesteld kaders passen. De bestuurder heeft de rol van onderhandelaar. Voor de start van fase twee hebben bestuurders van de gemeente Boxtel onderhandelt met het bestuur van SPPiLL. De onderhandelingen betroffen de hoeveelheid beschikbare middelen en de juridische kaders. Daarnaast is er samen een prestatiecontract afgesloten, zodat er wel voortgang in de projecten blijven. Tijdens het proces wordt er tussen de organisatie van SPPiLL en de gemeente Boxtel samen gewerkt als partners. De gemeente Boxtel maakt zich zelfs ondergeschikt aan SPPiLL, waardoor ze alle ruimte krijgen om projecten te ontwikkelen. Hiermee zijn verantwoordelijkheden van de gemeente duidelijk overgegeven aan de burgers. De burgers kunnen bijvoorbeeld bepalen in welke vorm fysieke Het Groene Woud | 5. Analyse
70
aanpassingen er in de dorpskern gedaan moeten worden. Ook is er door de gemeente Boxtel aan verwachtingsmanagement gedaan. Middels het prestatiecontract weten burgers wat ze van de gemeente kunnen verwachten en weet de gemeente wat het van de burgers kan verwachten. Uit het interview met een bestuurder van de gemeente Boxtel is gebleken dat de gemeente enkele negatieve ervaringen met actief burgerschap heeft gehad. Er is hierna een interne visie ontwikkeld. SPPiLL is een pilot van deze visie. Ook wordt er waardering vanuit institutionele actoren getoond aan het initiatief van SPPiLL. Zo ontvangt SPPiLL vele bedankjes voor de projecten die ze uitvoeren en werden ze ‘beloond’ met een gedeelte van de subsidie van Landschappen van Allure. Daarnaast toont de gemeente Boxtel een enorme betrokkenheid met SPPiLL. Zo zit een bestuurder in één van de werkgroepen van SPPiLL, waardoor contact eenvoudig te leggen is. Hierdoor weet men binnen de gemeente Boxtel ook tegen welke problemen SPPiLL aanloopt en wat er in de samenleving speelt. Alle factoren die tot actief burgerschap leiden zijn aanwezig bij SPPiLL. Ook de voorzitter van SPPiLL ervaart de ervaring met actief burgerschap als zeer succesvol. Het is zelf meer geworden dan dat ze ervan verwacht hadden. Hierdoor is er enorm veel energie rondom het initiatief SPPiLL en zijn burgers bereid aan het initiatief mee te werken. Hierdoor is het mogelijk geweest het ‘Wij-gevoel’ te creëren, hetgeen de organisatie van SPPiLL voor ogen had. 5.5.2 Stichting de Groene Vesting Stichting de Groene Vesting is een initiatief van de bewoners van ’s-Hertogenbosch en omstreken. De bewoners proberen de Linie van Frederik Hendrik uit 1629 zichtbaar en beleefbaar te maken. Dit doen zij omdat de Linie van Frederik Hendrik het verleden, het heden en de toekomst met elkaar verbindt. Stichting de Groene Vesting is vanuit externe prikkels ontstaan. Bewoners raakten bezorgd over de omgeving van ’s-Hertogenbosch en de ontwikkelingen rondom de stad. De stad breidt zich steeds verder uit, waardoor allerlei functies in de verdrukking komen, bijvoorbeeld natuur, waterbeheer en recreatiemogelijkheden. De cultuurhistorie, de Linie van Frederik Hendrik, kwam hierbij als hulpmiddel. De plekken die onder druk staan, waar bedrijventerreinen en snelwegen worden verbreed, worden doorkruist door de Linie van Frederik Hendrik. De linie werd daarom het hulpmiddel om de bezorgdheden van bewoners aan te pakken. De ondervraagde is vanuit een betrokkenheid met cultuurhistorie bij het initiatief betrokken geraakt: ‘ik heb cultuurhistorie altijd in mijn werk verweven, dus het onderwerp was meteen raak’, aldus de ondervraagde. De meeste leden van Stichting de Groene Vesting voelen zich echter verbonden met de omgeving van ’sHertogenbosch en omstreken. Media en informele gesprekken zijn gebruikt om het idee verder te ontwikkelen. Zo is onderzocht waar de linie exact gelegen heeft en is er veel met elkaar gesproken over de functies die in de verdrukking komen. De respondent is middels invitatie door de sociale omgeving bij Stichting de Groene Vesting terecht gekomen. Ook andere vrijwilligers voor de stichting worden door leden van de stichting zelf benaderd.
Het Groene Woud | 5. Analyse
71
Box 5.4: Stichting de Groene Vesting
Stichting de Groene Vesting is een initiatief van bewoners van ’s-Hertogenbosch en omstreken. De bewoners proberen de Linie van Frederik Hendrik uit 1629 rond de stad weer zichtbaar en beleefbaar te maken en te houden. Om ’s-Hertogenbosch in te nemen, wat hét keerpunt tijdens de Tachtigjarige Oorlog was, legde Fredrik Hendrik rond de stad een meer dan veertig kilometer lange aanvalslinie aan. Dit was een aaneenschakeling van dijken en grachten, die beschermd werden door tientallen uitkijkposten, schansen, hoornwerken en redoutes. Een groot deel van die linie is nog altijd in het landschap rondom de stad aanwezig. Soms is dit nauwelijks zichtbaar, maar soms ook overduidelijk in de vorm van oude dijken en restanten van fortificaties. Op deze manier verbindt de linie het verleden, het heden en de toekomst. De Stichting de Groene Vesting zet zich in om de linie van Frederik Hendrik zichtbaar en beleefbaar te maken en te ontsluiten voor een breed publiek. Dit doen ze in de vorm van fiets- en wandelroutes met informatie over de onderdelen van de linie die in het landschap herkenbaar zijn. Ook wordt er kennis over de linie ontwikkeld en verspreid en wordt er getracht activiteiten en projecten met de linie te verbinden. Het doel is om in 2029, als de linie 400 jaar bestaat, de linie écht op de kaart te hebben staan.
Stichting de Groene Vesting voelt zich niet volledig bekwaam om de linie van Frederik Hendrik beleefbaar te maken. Het probleem is dat de stichting geen eigenaar van de linie, en dus van de gronden, is. Hierdoor is de stichting afhankelijk van wat grondeigenaren willen. De stichting mist slagkracht om dingen voor elkaar te krijgen. Er is een masterplan ontwikkeld die niks meer dan een uitnodiging aan andere partijen is om na te denken over hoe zij zich aan de geschiedenis van de linie kunnen verbinden. Het aantal partijen dat hier op gereageerd hebben is echter nihil. De Stichting vraagt hierbij niet naar mogelijkheden voor ondersteuning van institutionele actoren. Het vertrouwen in dat ze iets voor de samenleving betekenen is aanwezig. Het vertrouwen in institutionele actoren daarentegen is ook aanwezig, maar men ziet in dat niet alles mogelijk is: ‘door de financiële crisis wordt het moeilijk voor overheden ons te helpen. We vertrouwen de overheden wel degelijk, maar de echte actie blijft tot op heden uit.’ Ook bij Stichting de Groene Vesting liggen de prioriteiten hoog. De ondervraagde besteed gemiddeld een halve dag per week aan werkzaamheden voor de stichting. Dit geldt ook voor de vijfentwintig andere leden van de stichting. Stichting de Groene Vesting beschikt over diverse netwerken. Zo is er veel tijd gestoken in het creëren van netwerken bij professionals en bestuurders: ‘omdat wij geen eigen belang hebben is het makkelijk om ergens binnen te komen, daar hebben we daarom ook veel in geïnvesteerd zodat we een soort persoonlijke relatie kregen.’ Ook zijn er contacten met buurtbewoners en ondernemers om dingen voor elkaar te krijgen. Honderden buurtbewoners zijn geabonneerd op de nieuwsbrief van Stichting de Groene Vesting en krijgen zo de activiteiten die georganiseerd worden mee. Contacten met bedrijven worden gelegd om activiteiten op poten te zetten. De toerusting moet allemaal van de leden van de stichting zelf komen: ‘we lobbyen Het Groene Woud | 5. Analyse
72
actief om middelen vrij te krijgen bij verschillende partijen, maar dat kost veel tijd en energie’, aldus de ondervraagde. Van voldoende toerusting van institutionele actoren is tot op heden nog geen sprake: ‘mensen vinden het verhaal leuk en sympathiek, maar daar stopt het. Het doorpakken op hoe krijgen we daadwerkelijk de schop in de grond en actie in het veld. Dat is de vraag zonder de juiste middelen.’ Vanuit institutionele actoren worden er bijvoorbeeld wel activiteiten georganiseerd om de linie van Frederik Hendrik te benadrukken. Zo heeft er een lezing van een professional plaatsgevonden over ecologie in Fort Isabella. De toerusting vanuit institutionele actoren is echter onvoldoende om activiteiten van de grond te krijgen. Ook is er geen sprake van institutionele steun: ‘ik voel geen steun vanuit de overheid. Het praten met elkaar is leuk, maar wij willen dat er een klap op gegeven wordt en wij activiteiten uit kunnen voeren. Al is het bij wijze van spreke maar geld en ruimte voor informatieborden langs wandelroutes. De goede wil is er, maar de daadwerkelijke steun blijft uit.’ Als laatst is er ook niet voldoende institutionele ruimte. Dit blijkt uit het volgende fragment uit het interview: ‘de klik met de professional is leuk, maar die professional heeft niet de bevoegdheid over gemeentelijk budgetten. Hij heeft geen ruimte om ons te steunen’, aldus de ondervraagde. Ook wordt er gesteld dat er geen ruimte voor het initiatief is om verantwoordelijkheden op te pakken. De institutionele actor houdt de regie over de ontwikkelingen rondom de stad sterk in eigen hand. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft de regisserende rol. Hierdoor is er weinig ruimte voor de stichting om de linie van Frederik Hendrik daadwerkelijk zichtbaar en beleefbaar te maken. De professionals handelen als experts. De professionals beschikken over de kennis over de linie, maar hebben ook kennis over de ontwikkelingen die in het buitengebied plaatsvinden. Hierdoor proberen ze de regie in eigen hand te houden en durven ze niet los te laten. De rol van de bestuurder is hierin onduidelijk. De bestuurder kan de rol als strateeg vervullen, wat betekent dat de bestuurder de richting van ontwikkelingen in het buitengebied bepaalt, of de bestuurder heeft de rol als beslisser, waarbij de bestuurder beslist of de stichting de Groene Vesting wel of geen steun kan ontvangen. Stichting de Groene Vesting en de gemeente ’s-Hertogenbosch werken niet samen. De stichting staat er alleen voor en dienen zelf de linie van Frederik Hendrik zichtbaar en beleefbaar te maken. Er zijn hierbij wel gesprekken met elkaar, maar van een samenwerking is geen sprake. Ook de verantwoordelijkheden liggen nog bij de gemeente. Er lijkt echter wel verandering in te komen: ‘burgers lopen voor op overheden en gaan zelf hun verantwoordelijkheden pakken. Overheden lijken dit langzaam maar zeker te beseffen en zullen daarom in de toekomst ook meer verantwoordelijkheden van zich afschuiven.’ Ook het verwachtingsmanagement bleek niet helemaal op orde te zijn. De gemeente heeft de verwachting gewekt dat er middels het project de Groene Delta mogelijkheden waren om enkele dingen van de linie te reconstrueren. Het project de Groene Delta was een subsidieaanvraag voor Landschappen van Allure van de provincie Noord-Brabant. De gemeente wilde hiermee natuur en waterontwikkeling rondom ’s-Hertogenbosch realiseren. De stichting de Groene Vesting heeft zich twee jaar, samen met andere stichtingen en werkgroepen, ingezet voor de visie van de Groene Delta. Uiteindelijk moesten er vanuit de provincie dingen worden aangepast in de visie en Het Groene Woud | 5. Analyse
73
kwam er geen enkel idee van stichting de Groene Vesting meer in de visie terug: ‘dat frustreert, want dan denk je op vrijwillige basis twee jaar lang mee, je wilt uiteindelijk bereiken dat je een paar concrete projecten kunt realiseren om mensen dat verhaal te kunnen vertellen en dan vang je bot.’ Hierbij zijn er verkeerde verwachtingen ten opzichte van de leden van stichting de Groene Vesting gewekt: ‘had ons in het begin dan niet betrokken, want dan hadden we het zelf gedaan. Nu heb ik energie verspild.’ De gemeente ’s-Hertogenbosch beschikt wel over een interne visie op actief burgerschap. De gemeente wil burgers tot actief burgerschap stimuleren en faciliteren. Dit doet het door ondersteuning in de vorm van kennis en capaciteit aan te bieden en door burgers proberen te ‘verleiden’ tot actief burgerschap. Er wordt waardering gevoeld vanuit vrijwilligers, maar ook door professionals en bestuurders: ‘ze waarderen het ontzettend. Je wordt gewaardeerd voor je positieve houding, meedenkend vermogen en het feit dat je leuke dingen met mensen doet. Dit gebeurt voornamelijk door schouderklopjes. Het zou wel fijn zijn als je een keer een groter project voor elkaar krijgt. Dat zou echt een beloning zijn’, aldus de respondent. Betrokkenheid is de laatste factor die van belang is. Professionals en bestuurders blijken zeer betrokken te zijn bij stichting de Groene Vesting. Er wordt veel met elkaar gesproken en de professionals en bestuurders beschikken over een proactieve houding ten opzichte van de stichting. De betrokkenheid leidt niet tot de benodigde steun. Bij Stichting de Groene Vesting zijn niet alle factoren aanwezig die tot succesvol actief burgerschap leiden. De stichting loopt tegen diverse problemen aan en heeft moeite met het organiseren van activiteiten om de linie van Frederik Hendrik beleefbaar te maken. De factoren voor de publieke motivatie zijn allen aanwezig bij de stichting. Wanneer deze factoren niet aanwezig waren was de stichting immers nooit tot stand gekomen. Bij de factoren van actief burgerschap zijn er belemmeringen voor de stichting. Zo heeft de stichting niet de kennis in huis over op welke wijze ze grondeigenaren kunnen activeren tot actief burgerschap. De ondersteuning is ook niet voor hen georganiseerd, waardoor ze zich niet voldoende bekwaam voelen. De grootste ‘problemen’ voor de stichting doen zich voor bij de institutionele omgeving. Zo ervaart de stichting dat ze niet voldoende toegerust worden, ze geen institutionele steun ontvangen en dat er ook niet voldoende institutionele ruimte is om de linie van Frederik Hendrik zichtbaar en beleefbaar te maken. Ook bij de rol van de institutionele actor komen belemmeringen voor. Zo neemt de gemeente ’s-Hertogenbosch de regisserende rol, waardoor het voor de stichting moeilijk wordt om zelf activiteiten te ontwikkelen. Ook de rol van de professional als expert belemmert de stichting. Hierdoor wordt er gedacht vanuit doelstellingen en beleid vanuit de institutionele actor, waardoor er voor de stichting geen ruimte is voor ondersteuning. Hetzelfde geldt voor de rol van de bestuurder als strateeg of beslisser. Deze rol maakt het moeilijk om institutionele steun te ontvangen. Ook bij de institutionele factoren doen zich problemen voor. Zo wordt er niet samengewerkt tussen de institutionele actor en de stichting, durft de institutionele actor geen verantwoordelijkheden los te laten en zijn de verwachtingen verkeerd gemanaged. Al met al heeft dit ervoor gezorgd dat de stichting te kampen heeft met vele drempels.
Het Groene Woud | 5. Analyse
74
Hierdoor wordt het proces van actief burgerschap afgeremd en verdwijnt de energie van burgers langzaam. 5.5.3 Conclusie In deze paragraaf zijn twee cases van actief burgerschap toegepast op de factoren die van belang zijn bij actief burgerschap. Voor een overzicht van de beoordelingen van de factoren zie tabel 5.11. Er is middels SPPiLL een succesverhaal beschreven waarbij alle factoren die van belang zijn aanwezig zijn. Hierdoor ontstaat er een enthousiaste groep burgers die samen successen kunnen beleven. Bij de andere case, stichting de Groene Vesting, is gebleken dat er een aantal factoren die van invloed zijn op succesvol actief burgerschap ontbreken. Hierdoor loopt het proces van actief burgerschap vast en krijgen burgers negatieve ervaringen met actief burgerschap. Tabel 5.11: Beoordeling factoren van invloed voor SPPiLL en Stichting de Groene Vesting
Factor
SPPiLL
Stichting de Groene Vesting
Publieke motivatie: 1. Motivatie
Externe prikkel
Externe prikkel
2. Verbondenheid
Omgeving
Omgeving en thema
3. Informatie
Informele gesprekken
Informele gesprekken, media
4. Invitatie
Sociale omgeving
Sociale omgeving
1. Bekwaamheid
Ondersteuning georganiseerd
Niet voldoende, geen ondersteuning
X
2. Vertrouwen
Waardering en betrokkenheid
In eigen kunnen en institutioneel
3. Tijd
Prioriteit
Prioriteit
4. Netwerk
Burger, ondernemer, bestuurder
Burger, ondernemer, institutie
5. Toerusting
Institutionele en eigen middelen
Eigen middelen
X
6. Steun
Faciliteren
Geen steun
X
7. Ruimte
Prestatieafspraken met ruimte
Geen ruimte
X
1. Institutionele actor
Faciliteren
Regisseren
X
2. Professional
Procesmanager
Expert
X
3. Bestuurder
Onderhandelaar
Strateeg of beslisser?
X
1. Samenwerken
Gemeente ondergeschikt
Geen samenwerking
X
2. Verantwoordelijk
Verantwoordelijk voor projecten
Geen verantwoordelijkheid
X
Actief burgerschap:
Rol:
Institutionele actor:
Het Groene Woud | 5. Analyse
75
3. Verwachtingen
Prestatiecontract afgesloten
Verkeerde verwachtingen gewekt
X
4. Interne visie
SPPiLL als pilot van visie
Interne visie aanwezig
5. Waardering
Bedankjes en subsidie
Schouderklopjes
6. Betrokkenheid
Bestuurder in werkgroep
Veel contact met institutionele actor
5.6 Belang van factoren van invloed op actief burgerschap Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat er vele factoren invloed uitoefenen op actief burgerschap. In deze paragraaf wordt er een gradatie aan alle beschreven factoren aangebracht om het belang van elke factor aan te duiden. Er is hierbij een gradatie in drie categorieën gehanteerd: (1) cruciaal belang, (2) groot belang en (3) minder groot belang. De categorie cruciaal belang heeft betrekking op factoren die noodzakelijk zijn voor actief burgerschap. Zonder de factoren die van cruciaal belang zijn ontstaat er geen succesvol actief burgerschap. De factoren die van groot belang zijn hebben effect op de succesbeleving van de burgers. Wanneer enkele van de factoren die van groot belang zijn afwezig zijn kan actief burgerschap nog steeds plaatsvinden. De factoren die van minder groot belang zijn hebben geen effect op het uiteindelijke resultaat van actief burgerschap. De factoren persoonlijke motivatie, bekwaamheid, vertrouwen, netwerk, institutionele steun, institutionele ruimte, rol van institutionele actor en interne visie zijn van cruciaal belang voor actief burgerschap. De persoonlijke motivatie is de doorslaggevende factor om tot de publieke motivatie te komen. Wanneer burgers niet gemotiveerd zijn om actief te worden zullen zij dit ook nooit doen. Wanneer burgers niet bekwaam zijn om een activiteit uit te voeren zullen zij dit ook niet doen. Hetzelfde geldt voor de factor vertrouwen. Burgers beginnen niet aan actief burgerschap als ze geen vertrouwen hebben in hun eigen kunnen en in institutionele actoren: ‘vertrouwen is de drijfveer voor actief burgerschap, zonder vertrouwen kun je beter niet beginnen’, aldus één van de respondenten. Ook het netwerk van burgers is van cruciaal belang gebleken. Zo is gebleken dat het hebben van goede contacten met bijvoorbeeld professionals of bestuurder niet voldoende is om succesvol tot actief burgerschap te komen. Het gaat om de persoonlijke netwerken van de burgers. Zonder het netwerk is het voor burgers moeilijk om zaken voor elkaar te krijgen. Het netwerk is daarom een cruciale factor voor actief burgerschap. Ook institutionele steun is van cruciaal belang voor actief burgerschap. Middels institutionele steun wordt het voor burgers mogelijk gefaciliteerd te worden. Iets wat van cruciaal belang is voor actief burgerschap. Hierbij komt ook de factor toerusting. Zonder de juiste middelen is het voor burgers niet mogelijk om een activiteit uit te voeren. Het zelfde geldt voor de institutionele ruimte. Burgers moeten de ruimte krijgen willen zij actief burgerschap kunnen vertonen. Dit betekent dat professionals en bestuurders de burgers zo veel mogelijk los moeten laten in hun activiteiten. Het zoveel mogelijk loslaten heeft betrekking op de rol van de institutionele actor. Zo is het van cruciaal belang dat professionals de rol van procesmanager op zich nemen. Op deze manier wordt het voor institutionele actoren duidelijk wat er nodig is om het proces van actief burgerschap te ondersteunen. Door de rol van procesmanager weten institutionele actoren wat er van hen verwacht Het Groene Woud | 5. Analyse
76
wordt en kan actief burgerschap mogelijk gemaakt worden. Als laatst is het voor institutionele actoren van cruciaal belang een interne visie op actief burgerschap te hebben. Wanneer deze visie niet aanwezig is wordt het voor professionals en bestuurders moeilijker om in te spelen op actief burgerschap. Bestuurders en professionals weten niet wat ze van elkaar kunnen verwachten en creëren op deze manier belemmeringen voor burgers. Het is daarom voor institutionele actoren van cruciaal belang om intern de mogelijkheden voor actief burgerschap op een rij te hebben. De factoren verbondenheid, informatie, invitatie, samenwerken, verwachtingsmanagement, waardering en betrokkenheid zijn van groot belang voor het succes van actief burgerschap. Deze factoren zijn allen noodzakelijk om de succesbeleving van burgers te vergroten. De factoren verbondenheid, informatie en invitatie hebben invloed op de publieke motivatie. De persoonlijke motivatie is bij de publieke motivatie doorslaggevend. De factoren verbondenheid, informatie en invitatie versterken de persoonlijke motivatie. Zo zijn de respondenten sterker gemotiveerd wanneer zij zich verbonden voelen aan de omgeving of wanneer zij door de sociale omgeving worden geïnviteerd. Ook de factor verwachtingsmanagement is van groot belang. Wanneer er niet aan verwachtingsmanagement wordt gedaan kan er miscommunicatie tussen burger en institutionele actor optreden. Hierdoor weten beide partijen niet wat ze van elkaar kunnen verwachten. Hierdoor vermindert de succesbeleving van actief burgerschap van beide partijen. Ook de factoren waardering en betrokkenheid zijn van groot belang. Beide factoren vergroten de succesbeleving, maar zijn niet van cruciaal belang om tot actief burgerschap te komen. De factoren beschikbare tijd en verantwoordelijkheid zijn van minder groot belang. Uit het onderzoek is gebleken dat burgers prioriteiten stellen. Aan de hand van de prioriteit die de burger heeft wordt er tijd beschikbaar gemaakt. Ook het uit handen geven van verantwoordelijkheden door institutionele actoren is van minder groot belang. Burgers nemen hun eigen verantwoordelijkheden en wachten hierbij niet op institutionele actoren. Tabel 5.12: Beoordeling belang factoren van invloed op actief burgerschap
Cruciaal belang
Groot belang
Minder groot belang
1. Persoonlijke motivatie
1. Verbondenheid
1. Beschikbare tijd
2. Bekwaamheid
2. Informatie
2. Verantwoordelijkheden
3. Vertrouwen
3. Invitatie
4. Netwerk
4. Samenwerken
5. Institutionele steun
5. Verwachtingsmanagement
6. Toerusting
6. Waardering
7. Institutionele ruimte
7. Betrokkenheid
8. Rol institutionele actor 9. Interne visie
Het Groene Woud | 5. Analyse
77
6. Conclusie en aanbevelingen In dit laatste hoofdstuk zijn de conclusie en aanbevelingen beschreven. Alvorens de hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden wordt er gereflecteerd op het onderzoek, paragraaf 6.1. In paragraaf 6.2 worden de empirische deelvragen die in hoofdstuk vijf aan bod zijn gekomen beantwoord. In paragraaf 6.3 wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag: welke factoren zijn van belang om tot actief burgerschap te komen en hoe kunnen de Streekraad en haar partners van Het Groene Woud actief burgerschap ondersteunen en stimuleren?’ Het hoofdstuk eindigt met aanbevelingen aan de Streekraad en de partners van HGW, paragraaf 6.4.
6.1 Reflectie op het onderzoek Alvorens de conclusie en aanbevelingen worden beschreven wordt er gereflecteerd op het onderzoek. De reflectie op het onderzoek bestaat uit drie onderdelen: (1) theoretische reflectie, (2) methodologische reflectie en (3) aanbevelingen voor vervolgonderzoek. In de theoretische en methodologie reflectie geef ik aan wat de beperkingen van het onderzoek zijn. Bij de aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden er drie aanbevelingen gedaan. 6.1.1 Theoretische reflectie Aan de start van het onderzoek heb ik (wetenschappelijke) literatuur over het onderwerp actief burgerschap gelezen. Ik kwam hierbij tot de conclusie dat er vele theorieën over actief burgerschap zijn, maar dat geen enkele theorie een compleet beeld van actief burgerschap schetste. Ik heb daarom besloten theorieën over actief burgerschap samen te voegen tot het conceptueel model, wat de leidraad van dit onderzoek is geweest. Het conceptueel model is in het voortraject van het onderzoek vele malen aangepast. Uiteindelijk heb ik een onderscheid tussen de publieke motivatie en actief burgerschap gemaakt. De collectie actie verbindt de publieke motivatie en actief burgerschap. En om tot collectieve actie te komen zijn er vanuit de burgerlijke capaciteit en institutionele omgeving bepaalde aspecten noodzakelijk. Rondom dit kader heb ik theorieën gezocht die bij de publieke motivatie, burgerlijke capaciteit en institutionele omgeving behoren. Uiteindelijk heeft dit tot het conceptueel model geleid. Het conceptueel model diende als hermeneutisch tool voor het onderzoeksinstrument, de vragenlijst voor de interviews met actieve burgers en institutionele actoren. Zo zijn de variabelen van het conceptueel model de leidraad van de interviews geworden. Hierdoor werd het mogelijk om interviews door middel van gespreksonderwerpen te structureren. Het werken met het conceptueel model heb ik hierdoor als zeer prettig ervaren. Er kleefde echter ook een nadeel aan het gebruik van het conceptueel model. Het conceptueel model is namelijk een simplificatie van de werkelijkheid. Zo ben ik er bijvoorbeeld achter gekomen dat niet voor elke vorm van actief burgerschap een institutionele omgeving nodig is. Er zijn namelijk ook groepen autonome burgers, bijvoorbeeld natuurverenigingen, die zelf bepalen wat en wanneer zij Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
78
iets doen. Zij hebben hierbij niet te maken met de institutionele omgeving. Burgers proberen namelijk zoveel mogelijk zonder de hulp van de institutionele omgeving actief te zijn. Wanneer men niet zonder de institutionele omgeving kan, bijvoorbeeld doordat er kennis of materialen waarover institutionele actoren beschikken nodig is, worden de institutionele actoren ingeschakeld. Ook bleek voor mij na enkele interviews dat er ook contextuele factoren, waarop men geen invloed uit kan oefenen, invloed hebben op actief burgerschap. Zo lopen burgers bijvoorbeeld tegen het probleem aan dat zij activiteiten uit willen voeren op locaties waar zij zelf geen eigenaar van zijn of zijn er meningsverschillen tussen de burgers in de samenleving. Hieruit blijkt dat elke vorm van actief burgerschap andere aspecten met zich meebrengt. Actief burgerschap is daarom complexer dan het conceptueel model weergeeft. Het conceptueel model is daarom een simplificatie van de werkelijkheid. Toch doet deze simplificatie van de werkelijkheid geen afbreuk aan de uiteindelijke resultaten. De variabelen uit het conceptueel model zijn gebaseerd op factoren die volgens wetenschappers invloed hebben op actief burgerschap. Uit het onderzoek is gebleken dat de factoren van belang zijn voor actief burgerschap, maar ik wil aangeven dat er ook met de context van actief burgerschap rekening gehouden moet worden. 6.2.2 Methodologische reflectie Dit onderzoek was een vorm van kwalitatief onderzoek: de casestudy. In de methodologische reflectie geef ik aan wat de methodologische beperkingen en sterkten van het onderzoek zijn geweest. De eerste beperking van het onderzoek is de steekproef van de respondenten. Voor het onderzoeksgedeelte met de burgers zijn enkel actieve burgers benaderd. Hierdoor kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de wijze waarop de niet-actieve burgers geactiveerd kunnen worden. Daarnaast bezat ik voor de steekproef enkel over contacten die bij het Streekhuis van HGW bekend waren. Op basis van de beschikbare contactgegevens heb ik respondenten benaderd, maar hierdoor hadden actieve burgers die niet bij het Streekhuis bekend waren niet de mogelijkheid aan het onderzoek deel te nemen. De steekproeven waren echter dusdanig groot dat er uitspraken gedaan konden worden over de variabelen die in het onderzoek centraal stond. Een tweede beperking van het onderzoek is subjectiviteit. Ik heb het onderzoek alleen uitgevoerd, waardoor er geen controle op subjectiviteit is geweest. Zo heb ik de interviews alleen gehouden en heb ik de transcripten zelf beoordeeld. Hierbij schuilt altijd het gevaar van subjectiviteit. De subjectiviteit heb ik tegengewerkt middels de member check. Geïnterviewden kregen het transcript toegestuurd om te controleren of ik de geïnterviewde goed heb begrepen. Daarnaast is er de beperking van het semi- gestructureerde interview. Wetenschappelijk onderzoek heeft een hogere betrouwbaarheid wanneer het onderzoek herhaalbaar is. Middels de vragenlijst aan de hand van ‘topics’ is het mogelijk het onderzoek te herhalen, maar de wijze van vraagstelling kan hierbij per onderzoeker verschillen. Hierdoor is het mogelijk dat een andere onderzoeker met dezelfde ‘topiclijst’ andere resultaten vergaart. De laatste beperking van het onderzoek is de hoeveelheid ondernemers die op actief burgerschap zijn bevraagd. Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
79
Vooraf aan het onderzoek was het de bedoeling dat ook ondernemers op actief burgerschap bevraagd gingen worden. Er is met ‘slechts’ vijf ondernemers over actief burgerschap gesproken. Ik heb na deze interviews besloten de ondernemers niet meer te onderzoeken omdat de vragenlijst van de actieve burgers niet toepasbaar bleek voor de ondernemers. Ondernemers bleken namelijk vanuit andere perspectieven betrokken te (willen) zijn bij actief burgerschap dan de actieve burgers. Er is daarom andere materie nodig om ondernemers en actief burgerschap aan elkaar te koppelen. Hierdoor werd het onmogelijk om uitspraken te doen over de rol van ondernemers bij actief burgerschap. Tegenover de beperkingen van het onderzoek staan de sterkten van het onderzoek. Zo is er, om de validiteit en betrouwbaarheid te vergroten, gebruik gemaakt van triangulatie van methoden: (1) interviews, (2) documentenanalyse en (3) focusgroep. Ook is het een sterkte dat actief burgerschap vanuit twee perspectieven is benaderd: (1) vanuit de burgers en (2) vanuit de institutionele actoren. Hierdoor ontstond er geen eenzijdig beeld op actief burgerschap en kunnen er verscheidene conclusies gemaakt worden. Dit bleek ook tijdens de focusgroep die heeft plaatsgevonden. Tijdens de focusgroep werden gevonden resultaten bevestigd, wat de betrouwbaarheid van de resultaten ten goede is gekomen. Deze sterkten hebben ervoor gezorgd dat de beperkingen van het onderzoek de onderzoeksresultaten niet hebben aangetast. 6.1.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek Vanuit
de theoretische en methodologische reflectie geef ik drie mogelijkheden voor
vervolgonderzoek: (1) rol en mogelijkheden van bedrijven bij actief burgerschap, (2) onderzoek naar waarom burgers niet actief zijn en (3) de invloed van omgevingsfactoren op actief burgerschap. In dit onderzoek is er nihil ingegaan op de rol en mogelijkheden van bedrijven omtrent actief burgerschap. Er is andere materie nodig om helder te krijgen welke rol en mogelijkheden bedrijven kunnen spelen. Ook de wijze waarop bedrijven betrokken kunnen raken bij actief burgerschap is hierbij van belang. Bedrijven spelen momenteel een minimale rol bij actief burgerschap en kunnen de mogelijkheden van actief burgerschap vergroten. Uit gesprekken die ik met ondernemers heb gehad blijkt dat zij iets voor de maatschappij willen betekenen, maar dat zij niet weten op welke wijze zij dit in kunnen vullen. Daarnaast heb ik het gevoel gekregen dat institutionele actoren ondernemers wantrouwen en de ondernemers daarom niet serieus nemen. Dit in tegenstelling tot de burgers die de ondernemers graag tot het circuit van actief burgerschap zien toetreden. Er zijn daarom mogelijkheden om deze materie verder uit te diepen en bedrijven bij actief burgerschap te betrekken. Een tweede mogelijkheid voor vervolgonderzoek een onderzoek naar de wijze waarop nietactieve burgers actief willen worden. In dit onderzoek zijn enkel de actieve burgers bevraagd. Dit onderzoek zegt daarom enkel iets over de wijze waarop institutionele actoren met actieve burgers om moeten gaan. Het gaat echter niet in op het potentieel, wat er volgens eerder onderzoek van Potten (2011) is, van actief burgerschap. Dit onderzoek zegt niets over de wijze waarop de niet-actieve burger effectief kan worden gestimuleerd om actief te worden. Om het potentieel van actief burgerschap Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
80
optimaal te kunnen benut dient er daarom onderzoek gedaan te worden naar de wijze waarop institutionele actoren de niet-actieve burgers actief kunnen krijgen. De laatste mogelijkheid voor vervolgonderzoek is een onderzoek naar de invloed van omgevingsfactoren op actief burgerschap en de wijze waarop men met deze omgevingsfactoren om kan gaan. Tijdens mijn onderzoek is gebleken dat burgers niet altijd tegen problemen aanlopen die te maken hebben met de burgerlijke capaciteit of de institutionele omgeving. Zo hebben bepaalde partijen bijvoorbeeld moeite om een werkzame relatie te creëren met agrariërs of zijn er problemen met grondeigenaren waar de burgers van afhankelijk zijn. Dit zijn factoren die buiten de burgerlijke capaciteit of institutionele omgeving vallen, maar die actief burgerschap wel belemmeren. Het is daarom noodzakelijk deze contextuele factoren inzichtelijk te maken, zodat institutionele actoren dergelijke situaties kunnen herkennen. Wanneer situaties herkent worden wordt het gemakkelijker om op deze situaties in te spelen.
6.2 Beantwoording empirische deelvragen In dit onderzoek stonden vijf empirische deelvragen centraal. Met behulp van de empirische deelvragen is het mogelijk antwoord te geven op de hoofdvraag van het onderzoek. In deze paragraaf worden de vijf empirische deelvragen aan de hand van vijf subparagrafen beantwoord: (1) context van het onderzoek, (2) factoren van invloed op de publieke motivatie, (3) factoren van invloed op actief burgerschap, (4) rol institutionele actoren en (5) factoren van invloed volgens institutionele actoren. 6.2.1 Context van het onderzoek De eerste empirische deelvraag luidde als volgt: in welke context vindt het onderzoek plaats? Het onderzoek heeft plaatsgevonden in Het Groene Woud (HGW), een plattelandsstreek tussen de steden Eindhoven, Tilburg en ’s-Hertogenbosch. In HGW zijn er twee projecten actief die aan actief burgerschap zijn te koppelen: (1) Burger aan zet en (2) Rural Alliances. Bij het project Burger aan zet wordt actief burgerschap ondersteund, gestimuleerd en beloont. Het uiteindelijk doel van het project is om een digitaal platform te creëren dat als stimulator, vraagbaak en ondersteuner van actief burgerschap dient. Hiermee wordt er getracht de individuele burger actief te krijgen voor de maatschappij. Rural Alliances is een Europees project. Bij het project Rural Alliances wordt er getracht om allianties te creëren tussen bijvoorbeeld burgers, institutionele actoren en bedrijven. Deze partijen werken samen in een alliantie, waardoor actief burgerschap mogelijk wordt gemaakt. Deze projecten worden gecoördineerd vanuit het Streekhuis van HGW. Naast de beide projecten speelt de Streekraad een belangrijke rol. De Streekraad heeft als primaire taak de koers van gebiedsontwikkeling uit te zetten en daaraan verwante projecten te bevorderen. Samen met haar partners wil de Streekraad actief burgerschap stimuleren om zo HGW aantrekkelijker te maken voor zowel inwoners als recreanten.
Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
81
6.2.2 Factoren van invloed op de publieke motivatie De tweede empirische deelvraag was de volgende: ‘welke factoren zijn van invloed op de publieke motivatie van actieve burgers in HGW?’ De publieke motivatie telde vier factoren: (1) persoonlijke motivatie, (2) verbondenheid, (3) informatie en (4) invitatie. De vier factoren hebben allen invloed op de publieke motivatie. De meeste burgers hebben een extrinsieke motivatie wanneer het de publieke motivatie betreft. Burgers worden door externe prikkels (bezorgdheden over ontwikkelingen in de omgeving) gemotiveerd. Voorbeelden zijn verkeersonveiligheid of (on)betaalbare zorg. Deze extrinsieke motivatie zorgt voor resultaatgerichte burgers. Deze resultaatgerichte burgers willen zo snel mogelijk verbetering zien voor de zaken waar zij zich voor inzetten. Burgers worden ook vanuit een verbondenheid aan de omgeving of een thema actief. Verbondenheid wordt bijvoorbeeld gecreëerd doordat beleid de directe leefomgeving van de burger raakt of wanneer de burger vanuit zijn (beroeps)interesse verbonden voelt aan een bepaald thema. Wanneer burgers zich niet verbonden voelen aan de omgeving of een thema zullen zij geen publieke motivatie creëren. De informatievoorziening is ook van belang voor het creëren van de publieke motivatie. Ook wordt informatie gebruikt om ideeën tot actief burgerschap verder te ontwikkelen. De informatiebronnen media, formele en informele gesprekken zijn effectieve communicatiebronnen voor het creëren van de publieke motivatie gebleken. De communicatiebron beleidsnotities is niet effectief. Als laatst heeft de factor invitatie invloed op de publieke motivatie. Ongeveer veertig procent van de respondenten heeft een publieke motivatie gecreëerd middels invitatie. Deze veertig procent zijn allen door de sociale omgeving geïnviteerd. Invitatie door institutionele actoren is niet effectief gebleken. Dit komt doordat burgers niet mee willen werken aan concrete en afgebakende activiteiten. Institutionele actoren dienen burgers daarom uit te dagen of te verleiden om tot een publieke motivatie te komen, zodat burgers uit eigen initiatief actief kunnen worden. 6.2.3 Factoren van invloed op actief burgerschap ‘Welke factoren zijn volgens actieve burgers van invloed op actief burgerschap in HGW?’ was de derde deelvraag van dit onderzoek. In het onderzoek was actief burgerschap onderverdeel in twee dimensies: de burgerlijke capaciteit en de institutionele omgeving. Beide dimensies hebben invloed op de wijze van collectieve actie. De collectieve actie maakt vervolgens actief burgerschap mogelijk. De factoren bekwaamheid, vertrouwen, prioriteit en netwerk zijn van invloed op de dimensie burgerlijke capaciteit. Zonder bekwaamheid kan een burger geen actief burgerschap vertonen. De meerderheid van de ondervraagden voelden zich niet voldoende bekwaam. De burgers die niet zich niet voldoende bekwaam voelen hebben ondersteuningsbehoeften. Voorbeelden van ondersteuningsbehoeften zijn het schrijven van een projectplan, het zoeken naar financieringsmogelijk of het creëren van publiciteit. Wanneer de burgers de ondersteuningsbehoeften ontvangen voelen zij zich bekwaam om actief burgerschap te vertonen. Vertrouwen op eigen kunnen en in institutionele actoren is de drijfveer voor het voortzetten van actief burgerschap. Zonder vertrouwen zal een burger geen actief burgerschap Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
82
vertonen. Het vertrouwen van burgers kan worden vergroot middels waardering en betrokkenheid vanuit institutionele actoren. De ondervraagde ondernemers hebben minder vertrouwen in institutionele actoren. Dit komt doordat de ondervraagde ondernemers zich niet serieus genomen voelen. De beschikbare tijd is van minder groot belang op actief burgerschap. Wanneer burgers de prioriteit aan actief burgerschap geven ontstaat er vanzelf beschikbare tijd. Het netwerk van burgers is van cruciaal belang voor het slagen van actief burgerschap. Het gaat hierbij niet enkel om de personen die de burger kent, maar persoonlijke contacten maken actief burgerschap succesvol. De meest succesvolle manier van actief burgerschap is wanneer professionals of bestuurder in werkgroepen van burgeractiviteiten zitting nemen. De variabelen toerusting, institutionele steun en institutionele ruimte hebben invloed op de institutionele omgeving van actief burgerschap. Burgers zijn bereid om de toerusting voor de continuïteit van de collectieve actie zelf te verzorgen, maar dit dient wel binnen proporties te blijven. Toerusting voor projecten vanuit institutionele actoren maakt het voor burgers gemakkelijker om actief burgerschap te vertonen. Faciliteren is de meest effectieve manier om institutionele steun te creëren. De wijze waarop er wordt gefaciliteerd speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer er in het proces van faciliteren drempels voor burgers zijn ervaren ze het actief zijn als minder plezierig. Als laatst heeft de institutionele ruimte invloed op actief burgerschap. Burgers willen de ruimte krijgen om zelf activiteiten te ontwikkelen. Ze willen hierbij de inhoud van de activiteit bepalen, maar vinden het niet vervelend als er enkele kaderstellende regels zijn. Het moet hierbij wel helder blijven wat de burger wel en niet kan doen. 6.2.4 Rol institutionele actoren De vierde deelvraag van het onderzoek was de volgende: ‘welke rol spelen institutionele actoren omtrent actief burgerschap op dit moment in HGW?’ Institutionele actoren spelen verschillende rollen bij actief burgerschap. De mogelijke rollen van institutionele actoren zijn: loslaten, faciliteren, stimuleren en regisseren. De rol die een institutionele actor speelt is situatieafhankelijk. De rollen faciliteren en stimuleren komen het vaakst voor. Opvallend is dat de coöperatie Het Groene Woud, een vereniging van ondernemers in Het Groene Woud, geen rol van betekenis speelt omtrent actief burgerschap. Leden van de coöperatie vragen om ondersteuning om de organisatie neer te zetten, zodat de coöperatie een rol kan spelen. Wanneer de coöperatie een rol kan spelen kunnen bedrijven wellicht meer betekenen als het om actief burgerschap gaat. Naast de algemene rol spelen professionals en bestuurders een rol omtrent actief burgerschap. De professionals hebben de rol van procesmanager. De professional begeleid burgers door het proces van actief burgerschap en voorziet de burger naar wens en behoefte van ondersteuning. De exacte rol van bestuurders (strateeg, beslisser of onderhandelaar?) is onduidelijk. De rol van strateeg wordt gebruikt om actief burgerschap in de organisatie in te bedden, bijvoorbeeld middels het formuleren van een visie. De rol van beslisser wordt gebruikt om te bepalen welke burger wel en welke burger geen ondersteuning kan krijgen. De rol als onderhandelaar is voor velen nieuw, maar ook deze rol Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
83
begint belangrijker te worden. De rol van bestuurders is hierdoor niet af te bakenen tot één rol, omdat bestuurders meerdere rollen kunnen spelen. 6.2.5 Factoren van invloed volgens institutionele actoren De laatste empirische deelvraag luidde als volgt: ‘welke factoren spelen volgens institutionele actoren een rol bij actief burgerschap in HGW?’ Uit de interviews is gebleken dat actief burgerschap voor- en nadelen heeft. Door actief burgerschap komen kernwaarden (tijdsplanning, richting bepalen, rechtvaardigheid en gelijkheid) van institutionele actoren onder druk te staan. Actief burgerschap heeft echter ook belangrijke voordelen: meer draagvlak, meer begrip, vaker goedkoper en hogere kwaliteit van beleid. De voordelen meer draagvlak en vaker goedkoper zijn hierbij doorslaggevende voordelen om actief burgerschap in de organisatie in te bedden. Dit betekent echter niet dat het voor institutionele actoren eenvoudig is om kernwaarden los te laten. Institutionele actoren zijn daarom aan het experimenteren op welke wijze actief burgerschap het best kan worden ingebed. Doordat institutionele actoren zoekende zijn naar de wijze waarop ze om moeten gaan met actief burgerschap ontstaan en succes- en faalfactoren. Volgens institutionele actoren zijn de volgende factoren van belang voor succesvol actief burgerschap: (1) ontwikkel een interne visie op actief burgerschap, (2) werk samen als partners, neem geen leidende rol, (3) geef burgers verantwoordelijkheden, (4) spreek verwachtingen tussen burger en institutie uit, (5) toon waardering aan actieve burgers, (6) toon betrokkenheid en (7) het organiseren van bijeenkomsten en training van burgers. Negatieve ervaringen ontstaan bij de volgende faalfactoren: (1) geen interne visie op actief burgerschap, (2) wederzijdse verwachtingen tussen burger en institutionele actor onduidelijk, (3) verwachtingen intern niet duidelijk, (4) geen zicht op bij welke initiatieven en vormen je betrokken bent, (5) denken in eigen beleid en doelstellingen, (6) top- down projecten opleggen en regie in eigen hand houden, (7) geen vast contactpersoon voor burgers, (8) te weinig contact en (9) beloof geen dingen die je niet waar kunt maken.
6.3 Conclusie Actief burgerschap is de toekomst van de samenleving. Tijdens de Troonrede op 17 september 2013 verwoordde koning Willem-Alexander dit zeer treffend, zie box 6.1. We leven in een prachtige tijd waarin burgers elkaar vinden en oplossingen bedenken voor maatschappelijke problemen. Actief burgerschap is belangrijk. Voor nu en in de toekomst. Dit onderzoek had als doel inzichten te krijgen in de ervaringen van burgers en institutionele actoren omtrent actief burgerschap teneinde een advies te formuleren aan de Streekraad en partners van Het Groene Woud over de wijze waarop het potentieel van actief burgerschap optimaal benut kan worden. Middels het bereiken van het doel is er een bijdrage geleverd aan een toekomst waarin actief burgerschap centraal komt te staan.
Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
84
Box 6.1: Belang van actief burgerschap in de Troonrede
Koning Willem-Alexander: ‘het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land met zelfbewuste mensen. Een land met een compacte en krachtige overheid, die ruimte geef en kansen biedt waar het kan en beschermt als dat nodig is, zodat niemand tussen wal en schip raakt. Elke Nederlander moet de kans krijgen om de veranderingen die ons wachten, in zijn eigen leven in te passen’ (Rijksoverheid, 2013) In het onderzoek stond de volgende vraag centraal: ‘welke factoren zijn van belang om tot actief burgerschap te komen en hoe kunnen de Streekraad en haar partners van Het Groene Woud actief burgerschap ondersteunen en stimuleren?’ Om antwoord te kunnen geven op de vraag is het conceptueel model, figuur 6.1, ontwikkeld. Het conceptueel model was gebaseerd op basis van bevindingen van wetenschappers. In het conceptueel model zijn er relaties tussen concepten gelegd om inzichtelijk te maken welke factoren een mogelijke invloed op actief burgerschap konden hebben. Figuur 6.1: Conceptueel model van het onderzoek Burgerlijke capaciteit
Persoonlijke motivatie
Bekwaamheid
Vertrouwen
Beschikbare tijd
Netwerk
Verbondenheid Publieke
Collectieve actie
motivatie
burgerschap
Informatie Toerusting
Invitatie
Actief
Institutionele steun
Institutionele ruimte (Rol) institutionele omgeving
Uit het onderzoek is gebleken dat alle factoren uit het conceptueel model van invloed zijn op actief burgerschap. Hieruit blijkt dat de stellingen vanuit eerdere onderzoeken op het terrein van actief burgerschap bevestigd worden. Dit betekent dat er geen verschillen zijn tussen actief burgerschap in Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
85
dichtbevolkte gebieden en op het platteland. Ook zijn burgers en institutionele actoren bevraagt op factoren die van belang zijn voor actief burgerschap. De gevonden factoren hebben niet allemaal dezelfde invloed op actief burgerschap. Er is een driedeling gemaakt om aan te geven wat het belang van de verschillende factoren is: (1) cruciaal belang, (2) groot belang en (3) minder groot belang. De volgende negen factoren zijn van cruciaal belang voor actief burgerschap: (1) persoonlijke motivatie, (2) bekwaamheid, (3) vertrouwen, (4) netwerk, (5) institutionele steun, (6) toerusting, (7) institutionele ruimte, (8) rol institutionele actor en (9) een interne visie van institutionele actoren op actief burgerschap. Wanneer één van deze factoren afwezig is wordt het voor burgers bijna onmogelijk om aan actief burgerschap toe te komen. De factoren (1) verbondenheid, (2) informatie, (3) invitatie, (4) samenwerken tussen institutionele actor en burger, (5) verwachtingsmanagement, (6) waardering en (7) betrokkenheid zijn van groot belang voor actief burgerschap. De factoren die van groot belang zijn vergroten de succesbeleving van actief burgerschap van burgers. De factoren (1) beschikbare tijd en (2) het afgeven van verantwoordelijkheden door institutionele actoren is van minder groot belang gebleken. De Streekraad en de partners van HGW kunnen actief burgerschap ondersteunen en stimuleren door ervoor te zorgen dat de factoren die van cruciaal belang zijn aanwezig zijn voor de burgers. Zo kunnen de Streekraad en de partners bijvoorbeeld netwerken faciliteren. Ook dienen de Streekraad en haar partners aandacht te besteden aan de factoren die van groot belang zijn voor actief burgerschap. De succesbeleving van burgers is belangrijk. Wanneer de burger actief burgerschap als een succes heeft ervaren zal hij zich in het vervolg eerder opnieuw inzetten voor de maatschappij. Geef daarom bijvoorbeeld waardering en toon betrokkenheid, zodat de burgers samen successen kunnen vieren. De Streekraad en haar partners moeten er zoveel mogelijk voor zorgen dat de factoren die van invloed zijn op actief burgerschap aanwezig zijn. Dit zal ervoor zorgen dat er een toekomst komt waarin actief burgerschap centraal staat en de burger aan zet is.
6.4 Aanbevelingen In deze paragraaf worden er aanbevelingen gedaan over de wijze waarop de Streekraad van HGW en haar partners actief burgerschap effectief kunnen ondersteunen en stimuleren. Op basis van de resultaten van het onderzoek zijn er vijf aanbevelingen: 1. Ontwikkel een interne visie. 2. Organisatie optimaliseren voor actief burgerschap. 3. Creëer een ‘zorgen dat’ houding. 4. Organiseer netwerkbijeenkomsten. 5. Zoek kansen bij ondernemers. Aanbeveling 1: Ontwikkel een interne visie Het ontbreken van een interne visie is een faalfactor voor actief burgerschap. Niet elke institutionele actor beschikt over een concrete visie op actief burgerschap. Hierdoor wordt er ad hoc met actief Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
86
burgerschap omgegaan. Daarnaast verandert de rol van institutionele actoren in de samenleving doordat financiële middelen afnemen en burgers meer verantwoordelijkheden willen (Boivard & Löffler, 2005, p. 14-16). Ontwikkel daarom een interne visie zodat actief burgerschap binnen alle geledingen van de organisatie wordt gepromoot. Er is maatwerk nodig voor actief burgerschap. Zonder interne visie wordt maatwerk onmogelijk gemaakt. Betrek bij het ontwikkelen van de visie de burgers. Gebruik hierbij de kennis van burgers en zorg dat ze meedenken over oplossingen. Zo maak je van burgers kritische kennissen van beleid. Bespreek samen op welke wijze actief burgerschap gesteund en gestimuleerd kan worden. Besteedt in de visie aandacht aan de rollen van professionals, managers en eventueel de gemeenteraad. Bepaal daarnaast samen het ambitieniveau en criteria voor ondersteuning van actief burgerschap. Niet alle vormen van actief burgerschap zullen ‘goed’ zijn, waardoor er criteria ontwikkeld moeten worden om te beoordelen of de vorm van actief burgerschap aan de eisen voldoet. Voorbeelden van criteria zijn duurzaamheid en sociale inclusie. Houdt in de visie ook rekening met minderheden in de samenleving. Hoog opgeleide burgers zijn vaak de kartrekkers bij actief burgerschap, waardoor lager opgeleiden minder inbreng hebben. Het is aan de institutionele actor om rechtvaardig te handelen en op te komen voor minderheden, zodat er geen sociale uitsluiting plaats kan vinden. Met het ontwikkelen van de visie creëer je duidelijkheid en weten burgers waar ze aan toe zijn.
Praktische adviezen voor de Streekraad: Maak een populaire samenvatting over de visie (en organisatie) en verspreid dit per aanbevelingsbrief. Organiseer een regionaal symposium over de visie (en organisatie) omtrent actief burgerschap. Organiseer netwerkbijeenkomsten voor de partners in HGW, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘community of practice’. Hierdoor kunnen partners van elkaar leren over actief burgerschap. Aanbeveling 2: Organisatie optimaliseren voor actief burgerschap Om adequaat in te spelen op actief burgerschap is het van belang om de organisatie op actief burgerschap in te richten. Ten eerste dienen professionals tijd en ruimte te krijgen om met actieve burgers om te kunnen gaan. Actief burgerschap is een ongrijpbaar proces. Actief burgerschap heeft geen kaders en is hierdoor moeilijk in te plannen. Betrokkenheid, waardering en contact zijn belangrijk voor burgers. Geef de professional daarom de ruimte om dit te kunnen doen. Zorg er daarnaast voor dat de burger een vast contactpersoon binnen de organisatie heeft. Spreek van tevoren met de burger af wie het contactpersoon is zodat hier geen verwarring over kan ontstaan. Ook is het van belang intercollegiaal overleg te organiseren tussen collega’s die met actief burgerschap te maken hebben. Tijdens het intercollegiaal overleg kunnen problemen en oplossingen met elkaar besproken worden. Geef professionals ook bevoegdheden om op actief burgerschap in te kunnen spelen, bijvoorbeeld de beslissingsbevoegdheid over relatief kleine geldbedragen. Zorg ook voor zo weinig Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
87
mogelijk bureaucratische rompslomp. Veel wet- en regelgeving vertragen het proces van actief burgerschap en geven burgers weinig institutionele ruimte. Als laatst is het belangrijk voor professionals dat wanneer er structurele problemen zijn ze een beroep kunnen doen op het management van de organisatie.
Praktische adviezen voor de streek: Maak een populaire samenvatting over de organisatie (en visie) en verspreid dit per aanbevelingsbrief. Organiseer een regionaal symposium over de organisatie (en visie) omtrent actief burgerschap Geef waardering voor actieve burgers, bijvoorbeeld middels Groene Handdrukken. Aanbeveling 3: Creëer een ‘zorgen dat’ houding Burgers verwachten een dienstbare houding van professionals en managers. De houding is niet langer meer ‘zorgen voor’, maar ‘zorgen dat’. Er moet ruimte ontstaan voor actief burgerschap en hierbij is een starre houding niet gewenst. Uit het onderzoek is gebleken dat burgers ondersteuningsbehoeften hebben. Burgers zullen eerst proberen om elkaar van ondersteuningsbehoeften te voorzien. Wanneer dit niet mogelijk blijkt schakelen ze de hulp van de professional in. De ondersteuningsbehoeften kunnen lokaal en regionaal georganiseerd worden, zie tabel 6.1. Op het moment dat de professional wordt ingeschakeld ontstaat er een samenwerkingsrelatie tussen de burger en de professional. De professional dient ervoor te zorgen dat de ondersteuningsvraag van de burger duidelijk is: de rol van procesmanager. Benader de ondersteuningsvraag van de knelpuntenbenadering. Ook is het van belang dat de professional aan verwachtingsmanagement doet: wat verwacht je van de burger, maar ook wat verwacht de burger van de institutionele actor. Probeer burgers hierbij zo veel mogelijk ruimte te geven om actief burgerschap naar eigen inzicht vorm te geven. Er mogen hierbij kaderstellende regels worden gesteld, maar de inhoud is voor de burgers. Netwerken zijn van belang om succesvol tot actief burgerschap te komen. Het is aan de professional om partijen aan elkaar te verbinden om zo tegemoet te komen aan wensen van burgers. Het wordt aangeraden om een database met contacten van actieve burgers en onafhankelijke ondersteuningsorganisaties te ontwikkelen. Om dit succesvol te maken is het noodzakelijk om met relevante professionele organisatie afspraken te maken over de wijze en frequentie waarop zij ingezet kunnen worden. Daarnaast dient de professional ‘mee te denken’ wanneer iets niet mogelijk is. Dit vraagt creativiteit en flexibiliteit van de professional. Ook wordt er betrokkenheid van een professional verwacht. Laat je gezicht zien bij voor burgers belangrijke bijeenkomsten, geef waardering en erkenning en probeer ook op informele wijze met de burgers te spreken over actief burgerschap. Burgers zien graag snel resultaat, dus probeer hier adequaat mee om te gaan. Als laatst dient de professional na toezegging ook gestand te houden. Er is niets vervelender voor burgers dan wispelturigheid en niet weten waar ze aan toe zijn.
Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
88
Tabel 6.1: Organisatie ondersteuningsbehoeften lokaal en regionaal
Lokaal
Regionaal
Inschatten of initiatief haalbaar is.
Schrijven van plannen/subsidieaanvraag.
Nagaan of juridisch is toegestaan.
Financiering krijgen/aanvragen.
Capaciteit: vergaderruimte, personeel.
Capaciteit: vergaderruimte, personeel.
Leggen van juiste contact/netwerk.
Leggen van juiste contact/netwerk.
Publiciteit
Publiciteit
Hoe breng ik het idee verder
Hoe breng ik het idee verder?
Opschalen naar andere wijken.
Opschalen naar andere kernen. Training en opleiding. Zoeken naar organisatievorm.
Praktische adviezen voor de streek: Verzamel contacten van actieve burgers en ondersteuningsorganisaties. Ontwikkel van hieruit een netwerk van (zelfhulp) contacten. Organiseer (onafhankelijke) trainingen en cursussen voor burgers om tegemoet te komen aan ondersteuningsbehoeften. Aanbeveling 4: Organiseer netwerkbijeenkomsten Het netwerk van burgers is voor actief burgerschap van cruciaal belang. Om hier op in te spelen dienen er netwerkbijeenkomsten georganiseerd te worden. Tijdens de focusgroep is gebleken dat er vraag naar netwerkbijeenkomsten is. Er zijn drie vormen van netwerkbijeenkomsten die georganiseerd kunnen worden: (1) bijeenkomst tussen actieve burgers, (2) bijeenkomst tussen actieve burgers, professionals en bestuurders en (3) een maatschappelijke beursvloer. Besteedt tijdens de netwerkbijeenkomst aandacht aan een bepaald thema of biedt kennisontwikkeling aan. De netwerkbijeenkomst tussen actieve burgers is bedoeld om actieve burgers met elkaar in contact te brengen. Tijdens de bijeenkomst kunnen er workshops en masterclasses worden gegeven, bijvoorbeeld hoe schrijf ik een projectplan. Tijdens de bijeenkomst wisselen actieve burgers ervaringen en problemen met elkaar uit om vervolgens gezamenlijk oplossingen te bedenken. Daarnaast is een netwerkbijeenkomst tussen actieve burgers een broedplaats voor nieuwe maatschappelijke ideeën en kunnen bestaande burgeractiviteiten elkaar bestuiven. Middels een netwerkbijeenkomst tussen actieve burgers, professionals en bestuurders wordt het mogelijk om ‘bij elkaar in de keuken te kijken’. Er worden succesverhalen verteld, maar ook verhalen waarbij actieve burgers tegen problemen aanlopen. Op deze wijze kan men van elkaar leren. Daarnaast kunnen er tijdens de bijeenkomsten trainingen worden aangeboden, bijvoorbeeld hoe ga ik om met actieve burgers of hoe communiceren burgers en institutionele actoren effectief met elkaar. De laatste vorm van de netwerkbijeenkomst is de maatschappelijke beursvloer. Bij een maatschappelijke beursvloer komen vraag en aanbod van actieve Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
89
burgers en bedrijven bij elkaar. Actieve burgers kunnen bedrijven stimuleren mee te werken aan actief burgerschap en bedrijven kunnen actief burgerschap vooruit helpen. De maatschappelijke beursvloer is praktisch ingesteld en kan actieve burgers mogelijkheden geven om (financiële of materiële) ondersteuning te vinden bij ondernemers.
Praktische adviezen aan de streek: Organiseer een bijeenkomst tussen actieve burgers. Organiseer bijeenkomsten tussen actieve burgers, professionals en bestuurders. Organiseer een maatschappelijke beursvloer. Aanbeveling 5: Zoek kansen bij ondernemers Ondernemers spelen een minimale rol bij actief burgerschap. Ondernemers willen iets betekenen voor HGW, maar hebben het gevoel dat ze niet serieus genomen worden. Er is vanuit institutionele actoren wantrouwen over de rol van ondernemers. In vele gevallen krijgen ze te horen dat ze geen ondersteuning krijgen omdat er een persoonlijk of commercieel belang aan de activiteit verbonden is. Dit is in een aantal gevallen de waarheid, maar ondernemers willen ook als burgers benaderd worden en wat voor het algemeen belang betekenen. Vanuit de burgers is er geen wantrouwen ten opzichte van ondernemers. Er liggen daarom kansen om samen met ondernemers de mogelijkheden tot actief burgerschap te onderzoeken. Start een onderzoek bij de coöperatie van Het Groene Woud. Vanuit de coöperatie ligt er een vraag naar ondersteuning in de vorm van inrichting en organisatievorm. Daarnaast zijn ondernemers die verbonden zijn aan de coöperatie verbonden aan de omgeving, wat een succesfactor voor de publieke motivatie is. Benadruk bij het onderzoek dat het niet enkel om financiële middelen van bedrijven gaat, maar dat het ook om diensten kan gaan. Zo kunnen ondernemers meewerken aan doelen van bijvoorbeeld energiecoöperaties of natuurontwikkeling.
Praktisch advies aan de streek: Organiseer een stage bij coöperatie Het Groene Woud met als doel helder te krijgen hoe de coöperatie een rol kan spelen bij actief burgerschap en hoe ondernemers betrokken kunnen raken bij actief burgerschap
Het Groene Woud | 6. Conclusie en aanbevelingen
90
Literatuur Alford, J. (2002). Defining the Client in the Public Sector: A Social-Exchange Perspective. Public Administration Review, vol. 62, no. 3, pp. 337-346.
Alford, J. (2009). Public value from co-production by clients. Opgevraagd op 22 maart 2013. Afkomstig
van:
http://igps.victoria.ac.nz/events/downloads/2009/Building%20the%20Public%20-
%20Spring%20Series/ALFORD%20-%20Client%20coproducers.pdf
Arnstein, S.R. (1969). A Ladder of Citizen Participation. Journal of the America Institute of Planners, vol. 35, no. 4, pp. 216-224
Blom, R., Bosdriesz, G., Heijden, J. van der & Zuylen, J. van (2010). Help een burgerinitiatief! De faciliterende ambtenaar; werkboek met informatie, suggesties en tips voor gemeenteambtenaren die te maken hebben met initiatieven van burgers. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Boeije, H. (2005), Analyseren in kwalitatief onderzoek; denken en doen. Boom onderwijs Bolt, G. (2005). Onderzoeksdossier participatie in de buurt. Nieuw tijdschrift voor de volkshuisvesting, 11(6), 6.
Bovaird, T. & Löffler, E. (2005). Public Management and Governance. London: Routledge.
Bovaird, T. & Löffler, E. (2012). From Engagement to Co-Production: How Users and Communities Contribute to Public Services. In V. Pestoff, T. Brandsen & B. Verschuere (Eds.), New Public Governance, the Third Sector and Co-Production. (pp. 35-60). London: Routledge
Brandsen, T. & Helderman, J.K. (2012). The Conditions for Succesful Co-Production in Housing: A Case Study of German Housing Cooperatives. In V. Pestoff, T. Brandsen & B. Verschuere (Eds.), New Public Governance, the Third Sector and Co-Production. (pp. 169-191). London: Routledge
Buschers, R. (2012). Facilitering van burgerinitiatieven; Een onderzoek naar de facilitering van burgerinitiatieven door gemeenten, gelet op de doelbereiking. Twente: Universiteit van Twente.
Cini, M. & Borragán, N.P.S. (2010). European Union Politics. Oxford University Press: Oxford
Het Groene Woud | Literatuur
91
Clary, E. G., Snyder, M., & Stukas, A. (1996). Volunteers’ motivations: Findings from a national survey. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 25, 485-505.
Dekker, P. & Hart, J. de (1999). Het sociaal kapitaal van de Nederlandse kiezer. Tijdschrift voor sociologie, vol. 20, nr. 3-4, pp. 303-331.
Denters, S.H.A., E. Tonkens, I. Verhoeven en J.H.M. Bakker (2013) Burgers maken hun buurt. Den Haag: Platform 31
Dwyer, P. (2010). Understanding Social Citizenship: Themes and perspectives for policy and practice. Bristol: The Policy Press
Edelenbos, J. & Monnikhof, R. (2001). Lokale interactieve beleidsvorming. Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming voor het functioneren van de lokale democratie. Utrecht: Lemma BV
Etgar, M. (2007). A Descriptive Model of the Consumer Co-Production Process. Journal of the Academic Marketing Science, 36:97, pp. 97-108
Europese Commissie (2003) Common Implementation Strategy for the Water Framework Directive (2000/60/EC) – Guidance Document no. 8. Opgevraagd op 28 maart 2013. Afkomstig van : http://www.europa.eu.int/comm/environment/water/water-framework/index.html
European Commission (1997). Active Citizenship and Community Involvement Getting to the Roots. Dublin: European Foundation Heijden, G.M.A. van der (2010). Combineer wat je hebt, Duurzaamheid door het verbinden van maatschappelijke functies. Delft: Eburon.
Heijden, J. van, Dam, R. van, Noortwijk, R. van, Salverda, I. & Zanten, I. van (2011). Van Doe-hetzelf naar Doe-het-samen Maatschappij; Experimenteren met burgerinitiatief. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Het Groene Woud (2012). Memo:Ten behoeve van DB van de Streekraad Het Groene Woud en de Meierij op 7 september 2012. Het Groene Woud: Liempde.
Het Groene Woud | Literatuur
92
Het Groene Woud (2013a). Uit & Thuis…in Het Groene Woud. Opgevraagd op: 9 april 2013. Afkomstig van: http://www.hetgroenewoud.com/
Het Groene Woud (2013b). Natuur in Het Groene Woud. Opgevraagd op 9 april 2013. Afkomstig van: http://www.hetgroenewoud.com/ontdek
Het Groene Woud (2013c). Ontdek de krachten achter de streekorganisatie. Opgevraagd op 9 april 2013. Afkomstig van: http://www.hetgroenewoud.com/werk+samen/streekorganisatie
Het Groene Woud (2013d). Financiering van en voor duurzame projecten. Opgevraagd op 10 april 2013. Afkomstig van: http://www.hetgroenewoud.com/werk+samen/streekrekening
Howard, M.M. (2009). The politics of citizenship in Europe. Cambridge: Cambridge University Press.
Hurenkamp, M. & Tonkens, E.H. (2008). Wat vinden burgers zelf van actief burgerschap? Den Haag: Nicis Institute Hurenkamp, M., Tonkens, E., & Duyvendak, J. W. (2006). Wat burgers bezielt. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Institute of Environmental Management and Assesment (IEMA) (2002) Perspectives, Guidelines on Participation in Environmental Decision Making Lincoln: IEMA
Interreg IVB (2013).
Rural Alliances. Opgevraagd op 5 april 2013. Afkomstig van:
http://www.nweurope.eu/index.php?act=project_detail&id=4204
Jakobsen, M. (2012). Can Government Initiatives Increase Citizen Coproduction? Results of a Randomized Field Experiment. Journal of Public Administration Reasearch and Theory, vol. 23, pp. 27-54
Joshi, A. & Moor, M. (2004). Institutionalised Coproduction: Unorthodox Public Service Delivery in Challenging Environments. The Journal of Development Studies, vol. 40, no. 4, pp 31-49
Knottnerus, J.A., Asselt, M.B.A. van, Lieshout, P.A.H. van, Prins, J.E.J., Vries, G.H. de & Winsemius, P. (2012). Vertrouwen in burgers. Amterdam: Amsterdam University Press
Langton, S. (1978). Citizen participation in America. Massachusetts: Lexington Books Het Groene Woud | Literatuur
93
Nationale Landschappen (2013). Gebieden Nationale Landschappen. Opgevraagd op: 9 april 2013. Afkomstig van: http://www.nationalelandschappen.nl/gebieden/
Needham, C. (2008). Realising the Potential of Coproduction: Negotiating Improvements in Public Services. Social Policy and Society, vol. 7, issue 2, pp. 221-231
Ostrom, E. (1990). Governing the Commons: The Evolution of Institutions for Collective Action. Cambridge: Cambridge University Press.
Oude Vrielink, M., Verhoeven, I. (2011). Burgerinitiatieven en de bescheiden overheid. Beleid en Maatschappij, vol. 38, issue 4, pp. 377-388.
Pestoff, V. (2012). Co-Production and Third Sector Social Services in Europe: Some Crucial Conceptuel Issues. In V. Pestoff, T. Brandsen & B. Verschuere (Eds.), New Public Governance, the Third Sector and Co-Production. (pp. 13-34). London: Routledge
Potten, L. (2011). The story of citizen participation, through the eyes of a citizen: Citizen participation within Het Groene Woud. Liempde: Het Groene Woud.
Provinciale Staten Noord-Brabant (2009). Reglement De Streekraad Het Groene Woud en de Meierij. Opgevraagd op 10 april 2013. Afkomstig van: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Actueel/Noord-Brabant/94781.html
Raad Openbaar Bestuur (2012). Loslaten in vertrouwen: naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving. Den Haag: Raad Openbaar Bestuur
Rijksoverheid (2013). Troonrede 2013. Opgevraagd op 18 september 2013. Afkomstig van: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/09/17/troonrede-2013.html
Roberts, N. (2004). Public Deliberation in an Age of Direct Citizen Participation. The American Review of Public Administration, vol. 34, no. 4, pp. 315-353
Rural Alliances (2013). Algemene brochure. Opgevraagd op 5 april 2013. Afkomstig van: http://www.rural-alliances.eu/media/4449/1777%20ra%20leaflet%20dutch.pdf
Het Groene Woud | Literatuur
94
Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2000). Intrinsic and Extrinsic Motivations: Classis Definitions and New Directions. Contemporary Educational Psychology, vol. 25, pp. 54-67.
Sampson, R. J., MacIndoe, H., McAdam, D., & Weffer-Elizondo, S. (2005). Civil Society Reconsidered: The Durable Nature and Community Structure of Collective Civic Action. American Journal of Sociology , 673–714.
Terluin, I.J. (2003). Differences in Economic Development in Rural Regions of Advanced Countries: an Overview and Critical Analysis of Theories. Journal of Rural Studies, vol. 19, no. 3, pp. 327-344
Thiel, van S. (2010). Bestuurskundig onderzoek. Een methodologische inleiding. Bussum: Coutinho.
Thompson, L. & Tapscott, C. (2010). Citizenship and social movements: perspectives from the global South. London: Zed Books
Tonkens, E.H. (2008). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Van Dale (2013). Betekenis ‘motivatie’. Opgevraagd op 22 maart 2013. Afkomstig van: http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=motivatie&lang=nn
Verba, S., Schlozmann, K.L. & Brady, H.E. (1995). Voice and equality: civic voluntarism in American politics. Harvard: Harvard University Press.
Vinke, R.H.W. (1996). Motivatie en belonen: de mythe van intrinsieke motivatie. Deventer: Kluwer
Vleuten, A. van der (2010). De bestuurlijke kaart van de Europese Unie; Instellingen, besluitvorming en beleid. Coutinho: Bussum
Wijdeven, T.M.F. van de (2012). Doedemocratie: Over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Eburon
Wijdeven, T.M.F. van de, Hendriks, F. & Oude Vrielink, M.M.V. (2010). Burgerschap in de doedemocratie. Den Haag: Nicis Institute
Zimmerman, M.A. & Rappaport, J. (1988). Citizen Participation, Perceived Control, and Psychological Empowerment. American Journal of Community Psychology, vol. 16, no. 5, p. 725-750 Het Groene Woud | Literatuur
95
Bijlage I: Vragenlijst voor interviews Interviewhandleiding burgers a) Aanwijzingen vooraf (voor interviewer) Laat de geïnterviewde zoveel mogelijk zelf praten en zaken aandragen Probeer zoveel mogelijk gebeurtenissen of voorbeelden te vergaren
1. Introductie Voorstellen (Stagiair HGW, Bestuurskunde) Doel: inzicht krijgen in ervaringen omtrent actief burgerschap, teneinde een advies te formuleren aan Streekraad en partners van HGW over de wijze waarop potentieel actief burgerschap benut kan worden Burger aan zet: 1. Ondersteunen burgeractiviteiten, 2. Digitaal platform, 3. Dit onderzoek. Opbouw interview: introductie van respondent over activiteit, waarom ben je actief geworden, actief burgerschap, positieve en negatieve ervaringen, afsluiting Respondent blijft anoniem Geeft respondent toestemming voor audio opname?
2. Vragen (inhoudelijk deel) a) Introductie respondent Voorstellen en uitleg activiteit/ actief burgerschap
b) Publieke motivatie Persoonlijke motivatie (intrinsiek, extrinsiek), reden tot actie Verbondenheid (omgeving en thema), hoe ontstaat verbondenheid? Informatie (formeel gesprek, informeel gesprek, media, beleidsnotitie), hoe informatie gebruikt? Invitatie (eigen initiatief, sociale omgeving of institutioneel?)
c) Actief burgerschap Burgerlijke capaciteit: Bekwaamheid (ondersteuningsbehoeften, zo ja welke?) Vertrouwen (eigen kunnen en in institutionele actoren) Netwerk (ambtelijk, bestuurlijk, buurt, ondernemers), welke belang heeft het netwerk? Beschikbare tijd, hoeveel tijd per week ermee bezig?
Het Groene Woud | Bijlage I: Vragenlijst voor interviews
96
Institutionele omgeving: Toerusting (eigen middelen of institutionele middelen); beiden aanwezig, wat is verhouding? Institutionele steun (loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren, reguleren); op welke wijze steun? (bijvoorbeeld meedenken professionals) Institutionele ruimte (wettelijke ruimte activiteit, losgelaten door institutionele actoren)
d) Positieve en negatieve ervaringen Welke ervaringen hebben positief bijgedragen aan de succesbeleving? Welke ervaringen hebben negatief bijgedragen aan de succesbeleving?
3. Afsluiting en dankwoord Gelegenheid om te reageren op interview Exemplaar van rapport?
Het Groene Woud | Bijlage I: Vragenlijst voor interviews
97
Interviewhandleiding institutionele actoren a) Aanwijzingen vooraf (voor interviewer) Laat de geïnterviewde zoveel mogelijk zelf praten en zaken aandragen Probeer zoveel mogelijk gebeurtenissen of voorbeelden te vergaren
1. Introductie Voorstellen (Stagiair HGW, Bestuurskunde) Doel: inzicht krijgen in ervaringen omtrent actief burgerschap, teneinde een advies te formuleren aan Streekraad en partners van HGW over de wijze waarop potentieel actief burgerschap benut kan worden Burger aan zet: 1. Ondersteunen burgeractiviteiten, 2. Digitaal platform, 3. Dit onderzoek. Opbouw interview: introductie actief burgerschap en institutionele actor, houding ten opzichte van actief burgerschap, rol institutionele actor, positieve en negatieve ervaringen, afsluiting Respondent blijft anoniem Geeft respondent toestemming voor audio opname?
2. Vragen (inhoudelijk deel) a) Introductie actief burgerschap en institutionele actoren Voorbeelden actief burgerschap bij institutionele actor
b) Houding ten opzichte van actief burgerschap Voor- en nadelen actief burgerschap (wat geeft de doorslag om het wel of niet te doen? Visie op actief burgerschap, toekomst? c) Rol institutionele actoren Algemene rol (loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren, reguleren); hoe is dit inzichtelijk? Concrete voorbeelden! Rol professional (expert, autonome manager, netwerkmanager?); concrete voorbeelden! Rol bestuurder (strateeg, beslisser, onderhandelaar?); concrete voorbeelden!
d) Positieve en negatieve ervaringen Wat zijn positieve ervaringen van actief burgerschap? Welke factoren zorgde daarvoor? Wat zijn negatieve ervaringen van actief burgerschap? Welke factoren zorgde daarvoor?
3. Afsluiting en dankwoord Gelegenheid om te reageren op interview
Exemplaar van rapport?
Het Groene Woud | Bijlage I: Vragenlijst voor interviews
98
Bijlage II: Steekproef en aanmeldingen focusgroep In bijlage II zijn drie tabellen opgenomen. Tabel I geeft de steekproef van 19 geïnterviewde initiatiefnemers weer. De initiatiefnemers zijn burgers en ondernemers die actief burgerschap vertonen. Tabel II geeft weer welke 16 respondenten van maatschappelijke organisaties en overheden zijn geïnterviewd. In tabel III zijn de aanmeldingen voor de focusgroep weergegeven. Tabel I: Steekproef initiatiefnemers
Naam
Initiatief
Gemeente
Albers, R.
Met elkaar, voor mekaar
Sint-Michielsgestel
Beerendonk, F. van
Populierenproject
Best
Bekker, J. de
De Groene Vesting
’s-Hertogenbosch
Bouwdijk, M. van
Buurtschap de Ruiting
Haaren
Dijk, R. van
Natuur en milieugroep Vught
Vught
Dongen, C. van
Oisterwijk 800
Oisterwijk
Hermans, G.
Labyrint
Schijndel
Kort, A. de
Natuurwerkgroep Liempde
Boxtel
Laar, R. van der
Stichting Boeremert
Boxtel
Maaren, S. van
Nestkastenwerkgroep Vught
Vught
Michels, M.
Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde
Boxtel
Oetelaar, G. van den
Natuurwerkgroep Liempde, Brabantse Bronnen,
Boxtel
Stichting Cultuurhistorie, Stuurgroep Deltaplan Landschap Punder, J. de
Brabantplan
Oisterwijk
Rijken, R.
Natuur, Milieu en educatiecentrum
Schijndel
Sessink, E.
Stichting Food4Bees
Oirschot
Snels, V.
Stichting Schone Paden
Boxtel
Staak, E. van der
Landgoed de Strijdhoef
Tilburg
Vermaat, E.
Natuur
Voets, K.
en
Milieu
Werkgroep
Vught
Vught en
(beleidswerkgroep), Brede school Den Bosch
‘s-Hertogenbosch
Stichting natuurprojecten Liempde
Boxtel
Tabel II: Steekproef institutionele actoren
Naam
Organisatie
Functie
Brinkhof, R.
Gemeente ’s-Hertogenbosch
Programmaleider
Fastenau, F.
Gemeente Boxtel
Afdelingshoofd openbare ruimte
Geers, R.
Gemeente Schijndel
Beleidsmedewerker communicatie
Het Groene Woud | Bijlage II: Steekproef en aanmeldingen focusgroep
99
Heijden, M. van der
ZLTO
Projectleider
Jonker, E.
Streekraad HGW, Coöperatie HGW
Recreatie en toerisme
Jonkers-Suppers, E.
Provincie Noord-Brabant
Planbegeleider Leefbaarheid
Kortmann, Y.
Streekraad HGW
Voorzitter
Kraanen, W.
RECRON en gemeenteraad Vught
Regiomanager en raadslid
Naaijkens, J.
Streekraad HGW
Economie & bedrijfsleven
Niessen, T.
Vereniging Kleine Kernen
Vrijwilliger
Ruis, W.
IVN Brabant
Coördinator
Schelvis, W.
Stichting Zet
Adviseur
Seuren, W.
Gemeente Vught
Wethouder
Tol, T. van
Gemeente ’s-Hertogenbosch
Ecoloog
Voets, K.
Brabants Landschap
Coördinatiepunt landschapbeheer
Wiel, P. van der
Gemeente Boxtel
Wethouder
Zee, A. van der
Staatsbosbeheer
Districthoofd Maas, Dommel en Aa
Tabel III: Aanmeldingen focusgroep 26 juni
Naam
Rol
Naam
Rol
Peters, W.
Ambtenaar
Vlemminx, J.
Burger
Staats, F.
Ambtenaar
Walen, J.
Burger
Santvoort, M. van
Beleidsadviseur
Westerlaken, J.
Burger
Albers, R.
Burger
Wièrdak, A.
Burger
Bemelmans, M.
Burger
Vermeer, J.
Maatschappelijke organisatie
Bijl, A.
Burger
Leeijen, R.
Organisatie
Bleumink, H.
Burger
Margry, K.
Organisatie
Gulik, S. van
Burger
Oers, P. van
Organisatie
Haaijer, L.
Burger
Ruijs, W.
Organisatie
Lassing, T.
Burger
Hezik, J. van
Particulier
Ooijen, E. van
Burger
Suppers, E.
Provincie
Sessink, E.
Burger
Naaijkens, J.
Streekraad
Sprang, W. van
Burger
Schreurs, M.
Wethouder
Timmers, J.
Burger
Seuren, W.
Wethouder
Verstegen, M.
Burger
Wiel, P. van der
Wethouder
Het Groene Woud | Bijlage II: Steekproef en aanmeldingen focusgroep
100