Imagine the result
MER hervergunning Cargill France SAS Belgisch Bijkantoor Cargill Herent
Projectnummer BE0112.000850 | September 2014
Pagina 2 van 320
Opdrachtgever
BE0112.000850
Cargill France SAS – Bijkantoor Cargill Herent Zijpstraat 155 3020 Herent Ruud Hermus 015/458315
[email protected]
MER hervergunning Cargill Herent
Opdrachtnemer
ARCADIS Belgium nv/sa Maatschappelijke zetel Koningsstraat 80 B-1000 Brussel Postadres Kortrijksesteenweg 302 9000 Gent
Contactpersoon
Karen Polfliet
Telefoon
+32 9 241 77 26
Telefax E-mail
+32 3 328 62 87
[email protected]
Website
www.arcadisbelgium.be
Pagina 3 van 320
BE0112.000850
Woord vooraf Milieueffectrapportage (kortweg m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóór dat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De achterliggende grondgedachte suggereert dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten (plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) voorziet in een m.e.r.-procedure opgebouwd uit drie stappen: Een kennisgeving, een publiek document dat aan een terinzagelegging wordt onderworpen in de gemeenten die binnen het studiegebied gelegen zijn; De richtlijnen voor de opstelling van het MER, opgemaakt door de Dienst Mer. Een finaal MER, dat dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid, de Dienst Mer. Een goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en wordt ter inzage gelegd bij de gemeente tijdens het openbaar onderzoek naar de vergunningsaanvraag. Het MER is openbaar vanaf de goedkeuring. De kennisgeving voor dit project werd volledig verklaard door de Dienst Mer op 11 oktober 2013 en werd aan een openbaar onderzoek onderworpen bij de gemeente Herent vanaf 4 november 2013 tot en met 4 december 2013. In parallel werden adviezen ingewonnen bij de bevoegde instanties en administraties. Op 6 december 2013 is de kennisgeving op een vergadering met alle partijen doorgesproken, waarna de richtlijnen werden afgeleverd op 17 december 2013 (Ref. PRMER-0754-RL). Het hier voorliggende document is het MER dat Cargill France SAS, verder genoemd Cargill Herent, dient op te stellen voor de hervergunning van de mouterij te Herent. Het ontwerp voor dit MER werd besproken tijdens een vergadering met alle partijen op 26 augustus 2014. De geformuleerde opmerkingen werden in deze finale tekst verwerkt. Dit MER beval alle elementen die zijn opgenomen in artikel 4.3.4 §2 van het bovengenoemde decreet.
Pagina 4 van 320
BE0112.000850
Pagina 5 van 320
BE0112.000850
Inhoud Woord vooraf 3 Leeswijzer 17 Lijst met afkortingen ......................................................................................................................................19 Verklarende woordenlijst ...............................................................................................................................21 Niet technische samenvatting .......................................................................................................................23 Milieueffectrapport .........................................................................................................................................57 1 Inleiding ............................................................................................................................57 1.1 Beknopte beschrijving van het project .............................................................................. 57 1.1.1 Korte situering van het project .......................................................................................... 57 1.1.2 Initiatiefnemer en exploitatieadres .................................................................................... 58 1.2 Toetsing aan de project-MER plicht .................................................................................. 58 1.3 MER-procedure ................................................................................................................. 59 1.4 Team van deskundigen..................................................................................................... 59 1.4.1 Interne deskundigen ......................................................................................................... 59 1.4.2 Externe deskundigen ........................................................................................................ 59 2 Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project65 2.1 Ruimtelijke situering .......................................................................................................... 65 2.2 Administratieve voorgeschiedenis .................................................................................... 65 2.2.1 Planologisch attest en GRUP ........................................................................................... 65 2.2.2 Milieuvergunningen ........................................................................................................... 69 2.2.3 Milieueffectrapporten ........................................................................................................ 75 2.3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ................................................................ 80 2.3.1 Juridische randvoorwaarden ............................................................................................. 80 2.3.2 Beleidsmatige randvoorwaarden ...................................................................................... 81 3 Beschrijving van het project ...........................................................................................97 3.1 Afbakening van het projectgebied .................................................................................... 97 3.2 Historiek van het bedrijf .................................................................................................... 97 3.3 Verantwoording van het project ........................................................................................ 97 3.4 Constructiefase ................................................................................................................. 97 3.5 Procesbeschrijving ............................................................................................................ 97 3.5.1 Procesbeschrijving moutproductie-eenheid ...................................................................... 97 3.5.2 Ondersteunende processen ........................................................................................... 102 3.6 Beschrijving van overige projectkenmerken ................................................................... 104 3.6.1 Productiecapaciteit en geproduceerde mout hoeveelheden .......................................... 104 3.6.2 Verbruik grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen .............................................. 104 3.6.3 Productopslag ................................................................................................................. 105 3.6.4 Transport ......................................................................................................................... 106 3.6.5 Afvalstoffen ..................................................................................................................... 107 4 Alternatieven ..................................................................................................................109 4.1 Nulalternatief ................................................................................................................... 109 4.2 Locatiealternatieven ........................................................................................................ 109 4.3 Uitvoeringsalternatieven ................................................................................................. 109 4.3.1 Toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de drankenindustrie ........ 109 4.3.2 Toetsing van de WKK aan de BBT stookinstallaties ...................................................... 111 5 Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingsscenario’s ...........................113
Pagina 6 van 320
5.1 5.2 5.3 5.4 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.7.1 6.8 6.9 7 7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3 7.1.4 7.1.5 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5 7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3 7.3.4 7.3.5 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.4.4 7.4.5 7.5 7.5.1 7.5.2 7.5.3 7.5.4 7.5.5 7.5.6 7.5.7 7.6 7.6.1
BE0112.000850
Referentiesituatie ............................................................................................................ 113 Geplande situatie ............................................................................................................ 113 Gewenste situatie ........................................................................................................... 113 Ontwikkelingsscenario‟s.................................................................................................. 113 Ingreep-effectrelaties.....................................................................................................115 Lucht ............................................................................................................................... 115 Oppervlaktewater ............................................................................................................ 115 Bodem en grondwater..................................................................................................... 115 Geluid en trillingen .......................................................................................................... 115 Fauna en flora ................................................................................................................. 116 Mens ............................................................................................................................... 116 Overige disciplines .......................................................................................................... 116 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........................................................... 116 Ingreep-effectmatrix ........................................................................................................ 116 Interdisciplinaire gegevensoverdracht ............................................................................ 117 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per discipline ..........................119 Bodem en grondwater..................................................................................................... 120 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 120 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 120 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 122 Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 135 Milderende maatregelen ................................................................................................. 139 Oppervlaktewater ............................................................................................................ 140 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 140 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 140 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 142 Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 177 Synthese en milderende maatregelen ............................................................................ 190 Lucht ............................................................................................................................... 193 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 193 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 193 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 197 Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 202 Milderende maatregelen ................................................................................................. 217 Geluid en trillingen .......................................................................................................... 218 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 218 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 218 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 221 Effectbeschrijving en -beoordeling .................................................................................. 226 Milderende en compenserende maatregelen ................................................................. 239 Fauna en flora ................................................................................................................. 241 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 241 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 241 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 243 Natuurtoets ..................................................................................................................... 251 Effectenbeschrijving en –beoordeling ............................................................................. 253 Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) ................... 264 Milderende maatregelen ................................................................................................. 265 Mens ............................................................................................................................... 267 Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 267
Pagina 7 van 320
BE0112.000850
7.6.2 Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 267 7.6.3 Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 268 7.6.4 Effectbeschrijving en -beoordeling .................................................................................. 271 7.6.5 Milderende en compenserende maatregelen ................................................................. 280 7.7 Overige effecten.............................................................................................................. 283 7.7.1 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........................................................... 283 8 Elementen voor de watertoets ......................................................................................285 9 Grensoverschrijdende effecten ....................................................................................287 10 Veiligheidsaspecten ......................................................................................................289 11 Leemten in de kennis / gekende onzekerheden .........................................................293 11.1 Leemten en onzekerheden betreffende het studiegebied .............................................. 293 11.2 Leemten en onzekerheden betreffende de effectbepaling ............................................. 293 11.3 Leemten en onzekerheden betreffende de effectbeoordeling ........................................ 294 12 Tewerkstelling, investering en materialenstromen ....................................................295 13 Synthese (incl. monitoring en evaluatie) .....................................................................297 Geraadpleegde bronnen ..............................................................................................................................301 Figuren 305 Bijlagen 307
Pagina 9 van 320
BE0112.000850
Lijst der figuren Figuur 2.1.1: Topografische kaart .................................................................................................................... 65 Figuur 2.1.2: Stratenplan ................................................................................................................................. 65 Figuur 2.1.3: Gewestplan/GRUP ..................................................................................................................... 65 Figuur 2.2.1: Contour planologisch attest 2008 ............................................................................................... 66 Figuur 2.2.2: Verordenend grafisch plan GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” ............. 68 Figuur 2.3.1: Risicozones voor overstroming .................................................................................................. 81 Figuur 2.3.2: VEN- en IVON-gebieden in de omgeving .................................................................................. 81 Figuur 2.3.3: Natura 2000-gebieden in de omgeving ...................................................................................... 81 Figuur 2.3.4: Landschapsatlas ........................................................................................................................ 81 Figuur 3.1.1: Situering bestaande installaties Cargill Herent .......................................................................... 97 Figuur 7.1.1: Bodemkaart .............................................................................................................................. 122 Figuur 7.1.2: Geologische doorsnede (bron: Grondwaterkwetsbaarheidskaart Vlaams-Brabant, AROL) .... 123 Figuur 7.1.3: Bestaand gemodelleerd piëzometrisch patroon t.h.v. modelgebied ........................................ 124 Figuur 7.1.4: Inplanting boorputten grondwaterwinning Cargill Herent ......................................................... 125 Figuur 7.1.5: Situering boringen, peilputten en risicolocaties (OBO 2011) ................................................... 131 Figuur 7.1.6: Afperking minerale olie in het grondwater t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005 ........ 132 Figuur 7.1.7: Afperking minerale olie in de grond t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005 .................. 132 Figuur 7.1.8: Afperking minerale olie in grond - zone 1 – BBO 2005 ............................................................ 133 Figuur 7.1.9: Formatie van Brussel (Brusseliaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij jaardebiet van 300.000 m³ .............................................................................................................................................. 137 Figuur 7.1.10: Formatie van Hannut (Landeniaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij jaardebiet van 320.000 m³ ............................................................................................................................. 137 Figuur 7.2.1: Hydrografische situering ........................................................................................................... 143 Figuur 7.2.2: Situering site Cargill en meetpunten VMM ............................................................................... 145 Figuur 7.2.3: Situering t.o.v. de watertoetskaart voor overstromingsgevoeligheid (2011) en de risicozones voor overstroming .......................................................................................................................................... 158 Figuur 7.2.4: Schematisch overzicht van de huidige waterzuiveringsinstallatie bij Cargill (EPAS, 2011) .... 161 Figuur 7.2.5 Overzicht gemiddelde, 90-percentiel, 99-percentiel en max. geloosd dagdebiet (m³) van Cargill (gegevens VMM) voor de periode 2009 - 2013 ............................................................................................. 164 Figuur 7.2.6: Evolutie van de waterfactor (m³/Mt) voor verschillende jaren .................................................. 167 Figuur 7.2.7: Benchmarkgegevens van de mouterijsector in Europa ........................................................... 168 Figuur 7.2.8 Zwevende stoffen (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 60 mg/l) ......................... 174 Figuur 7.2.9 BZV (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 25 mg/l) ............................................... 175 Figuur 7.2.10 CZV (mg/l) in het effluent van Cargill (groene lijn = actuele norm 200 mg/l, rode lijn = toekomstige norm 125 mg/l) .......................................................................................................................... 175 Figuur 7.2.11 Totaal stikstof (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = toekomstige norm 15 mg/l) ......... 176 Figuur 7.2.12 Totaal fosfor (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 2 mg/l) .................................. 176 Figuur 7.3.1: Jaargemiddelde concentratie SO2 in Vlaanderen voor 2012 (µg/m³) ...................................... 197 Figuur 7.3.2: Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2012 (µg/m³) .................................................................. 198 Figuur 7.3.3: Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2012 (µg/m³) ............................................................... 199 Figuur 7.3.4: Aantal overschrijdingen van 50 µg/m³ voor PM10 in 2012 (µg/m³) .......................................... 199
Pagina 10 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.3.5: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor SO 2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³) ........................................................................................ 207 Figuur 7.3.6: P99,73 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden) ................................................................................... 207 Figuur 7.3.7: P99,18 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, dagwaarden) .................................................................................. 207 Figuur 7.3.8: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie (µg/m³) .............................................................................................................................. 208 Figuur 7.3.9: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden) .......................................................................................................................... 208 Figuur 7.3.10: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³) ............................................................................................................................... 208 Figuur 7.3.11: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden) .......................................................................................................... 208 Figuur 7.4.1: Ligging van de immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid.............................................. 218 Figuur 7.4.2: Ligging van de meetpunten voor het discontinue geluid .......................................................... 236 Figuur 7.5.1: Box-Plots van de laagste grondwaterstand (minimum, rechtse figuur) en de waterstandschommeling (amplitude, linkse figuur). (ve = Vogelkers-Essenbos, bb = Berkenbroekbos, meb = Mesotroof Elzenbroekbos, eeb = Ruigte Elzenbroekbos, bron = Goudveil-Essenbos) (De Becker et al., 2004) ....................................................................................................................................................................... 255 Figuur 7.5.2: Natura 2000 gebieden .............................................................................................................. 266 Figuur 7.5.3: VEN- en IVON-gebieden .......................................................................................................... 266 Figuur 7.5.4: Europees beschermde habitats en regionaal belangrijke biotopen ......................................... 266 Figuur 7.5.5: Biologische Waarderingskaart (versie 2) ................................................................................. 266 Figuur 7.5.6: Kwetsbaarheidskaart voor verdroging ...................................................................................... 266 Figuur 7.5.7: Kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring ........................................................................... 266 Figuur 7.5.8: Kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring ..................................................................................... 266 Figuur 7.5.9: Kwetsbaarheidskaart verzuring ................................................................................................ 266
Pagina 11 van 320
BE0112.000850
Lijst der tabellen Tabel 2.2.1: Overzicht van de vergunningssituatie van Cargill Herent ........................................................... 71 Tabel 2.3.1: Juridische randvoorwaarden ....................................................................................................... 82 Tabel 2.3.2: Beleidsmatige randvoorwaarden ................................................................................................. 92 Tabel 3.6.1: Verbruik van grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen .................................................. 105 Tabel 3.6.2: Hoeveelheden opgeslagen producten (referentiesituatie en geplande situatie) ....................... 105 Tabel 3.6.3: Aantal vrachtwagentransporten in de huidige en geplande situatie .......................................... 107 Tabel 3.6.4: Afvalstoffen voor de huidige en geplande situatie ..................................................................... 107 Tabel 6.8.1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten ....................................................... 117 Tabel 7.1.1: Geologische lagen ..................................................................................................................... 123 Tabel 7.1.2: Hydrogeologie ........................................................................................................................... 123 Tabel 7.1.3: Hydraulische parameters grondwatermodel .............................................................................. 124 Tabel 7.1.4: Vergunde grondwaterwinningen Brusseliaan (5.000 m rond Cargill Herent) ............................ 127 Tabel 7.1.5 Vergunde grondwaterwinningen Landeniaan (5.000 m rond Cargill Herent) ............................. 128 Tabel 7.1.6: Technische kenmerken boorputten ........................................................................................... 129 Tabel 7.1.7: Onttrokken grondwaterdebieten / productievolumes ................................................................. 129 Tabel 7.1.8: Grondwaterpeil (diepte grondwater onder referentiepunt in rust na 7 u. stillegging) ................ 130 Tabel 7.1.9: Resultaten grondwateranalyse (2011/2012) ............................................................................. 134 Tabel 7.1.10: Evolutie grondwaterwinning..................................................................................................... 136 Tabel 7.2.1: Beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing 141 Tabel 7.2.2: Beoordelingskader voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact voor gevaarlijke en niet gevaarlijke parameters ........................................................................................................................... 142 Tabel 7.2.3: Waterkwaliteit van de Leigracht (afwaarts lozing Cargill) .......................................................... 147 Tabel 7.2.4: Waterkwaliteit van de Leigracht (opwaarts lozing Cargill) ......................................................... 148 Tabel 7.2.5: Waterkwaliteit van de Lipsebeek (afwaarts monding Leigracht) ............................................... 149 Tabel 7.2.6: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) ................................................. 150 Tabel 7.2.7: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 151 Tabel 7.2.8: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 152 Tabel 7.2.9: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 153 Tabel 7.2.10: Waterkwaliteit van de Weesbeek ............................................................................................ 154 Tabel 7.2.11: Waterkwaliteit van de Weesbeek (vervolg) ............................................................................. 155 Tabel 7.2.12: Prati-index volgens zuurstof: indeling in klassen..................................................................... 156 Tabel 7.2.13: Prati-index volgens zuurstof in de relevante VMM-meetpunten.............................................. 156 Tabel 7.2.14: Indexwaarden Belgische Biotische Index ................................................................................ 157 Tabel 7.2.15: BBI in de relevante VMM-meetpunten .................................................................................... 157 Tabel 7.2.16: Waterbalans in de huidige en de geplande situatie ................................................................ 159 Tabel 7.2.17: Lozingsvoorwaarden en actuele lozingsconcentraties ............................................................ 166 Tabel 7.2.18: Gehanteerde parameters voor de berekening van de concentratieverhoging ........................ 179 Tabel 7.2.19: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek ........... 181 Tabel 7.2.20: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek ............. 182 Tabel 7.2.21: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek ............... 183
Pagina 12 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.22: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek ................. 184 Tabel 7.2.23: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek .......... 185 Tabel 7.2.24: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek ............ 186 Tabel 7.3.1 : Geldende en toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen ........................................................... 195 Tabel 7.3.2: Significantiekader m.b.t. lucht voor de jaargemiddelde waarden .............................................. 196 Tabel 7.3.3: Significantiekader m.b.t. lucht voor uur- en daggemiddelden (percentielwaarden) .................. 196 Tabel 7.3.4: Actuele luchtkwaliteit voor CO op 6 locaties in Vlaanderen in 2012 (VMM, 2013) ................... 198 Tabel 7.3.5: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter NO 2 (referentiejaar 2010) en verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ ........................................... 198 Tabel 7.3.6: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter PM10 (2010) en verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ .......................................................................... 199 Tabel 7.3.7: Verzurende depositie ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012 (VMM, 2013) .................................................................................................................................................. 199 Tabel 7.3.8: Emissiepunten bij Cargill Malt in de referentiesituatie 2012 ...................................................... 201 Tabel 7.3.9: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentiesituatie (metingen 2013) .............................................................................................................................................................. 201 Tabel 7.3.10: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de geplande situatie ................ 202 Tabel 7.3.11: Schoorsteenhoogte, afmetingen afgaskanaal en afgastemperatuur van de verschillende emissiepunten bij Cargill Malt ........................................................................................................................ 204 Tabel 7.3.12: Immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie ................................................................................................... 206 Tabel 7.3.13: Immissiebijdrage voor NO2 en NOx als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie ........................................................................................ 209 Tabel 7.3.14: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek 210 Tabel 7.3.15: Karakteristieken van de verschillende wegen opgenomen in de berekeningen ..................... 212 Tabel 7.3.16: Invloed van verkeer op de luchtkwaliteit in het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van de wegen ....................................................................................................................................................... 213 Tabel 7.4.1: Significantiekader voor geluid en koppeling met milderende maatregelen ............................... 220 Tabel 7.4.2: Beschrijving immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid ................................................... 221 Tabel 7.4.3: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP1 .................... 223 Tabel 7.4.4: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP2 .................... 224 Tabel 7.4.5: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP3 .................... 225 Tabel 7.4.6: Milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid .................................................................... 225 Tabel 7.4.7: Uitgevoerde saneringsmaatregelen en behaalde bronreducties (bron: Vinçotte Environment,rapport 60359310-001,27/01/2014) ......................................................................................... 230 Tabel 7.4.8: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP1 .............................................................. 231 Tabel 7.4.9: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP2 .............................................................. 232 Tabel 7.4.10: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP3 ............................................................ 233 Tabel 7.4.11: Discontinue specifiek geluid .................................................................................................... 236 Tabel 7.4.12: Vlarem-toetsing van het continue specifieke geluid ................................................................ 237 Tabel 7.4.13: Vlarem-toetsing van het discontinue specifieke geluid ........................................................... 237 Tabel 7.4.14: Berekening van de geluidsimpact ........................................................................................... 239
Pagina 13 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.5.1: Kritische last verzuring voor een aantal ecosystemen (naar Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001; Albers et al., 2001, MINA-plan, 2000) en bossen (naar Staelens et al., 2006; Neirynck et al., 2004) .................................................................................................. 258 Tabel 7.5.2: Streefwaarden voor verzurende depositie (Vlarem II) ............................................................... 258 Tabel 7.5.3: Verzurende depositie ter hoogte van meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012 (VMM, 2013) .............................................................................................................................................................. 259 Tabel 7.5.4: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek . 260 Tabel 7.6.1: Woongebieden in het studiegebied ........................................................................................... 268 Tabel 7.6.2: Immissiebijdrage Cargill in woongebied en milieukwaliteitsnorm (µg/m³) ................................. 272 Tabel 7.6.3: Selectiecriteria voor verder te karakteriseren blootstelling aan chemische agentia ................. 272 Tabel 7.6.4: Toetsing immissiebijdrage transport als gevolg van de activiteiten bij Cargill aan de selectiecriteria voor verdere karakterisatie van blootstelling aan chemische agentia ................................... 273 Tabel 7.6.5 Drempelwaarden en effecten van blootstelling aan geluid op gezondheid en welzijn (WHO, 1999; 2009) en toetsing van de resultaten (eenheid: dB(A)) uit de discipline geluid) ............................................. 279
Pagina 15 van 320
BE0112.000850
Lijst der bijlages Bijlage 1 Haalbaarheidsstudie voor optimalisatie van de effluentkwaliteit en hergebruik van hemelwater (EPAS, 2011) ................................................................................................................................................. 164 Bijlage 2 Evaluatie van de lozingsproblematiek (EPAS, 2002) ..................................................................... 165 Bijlage 3 Meetresultaten immissiemetingen voor het omgevingsgeluid ........................................................ 222 Bijlage 4 Saneringsstudies Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 ................................ 228 Bijlage 5: Meetresultaten van het discontinue specifiek geluid ..................................................................... 236
Pagina 17 van 320
BE0112.000850
Leeswijzer Dit MER bestaat uit twee delen. Alle figuren en bijlagen zitten achteraan in het document. Achteraan het document bevindt zich tevens een literatuurlijst. Een eerste deel is de niet-technische samenvatting. Dit deel kan als een alleenstaand onderdeel gelezen worden door de geïnteresseerde lezer die minder boodschap heeft aan al de technische gegevens en beschrijvingen zoals deze uitgebreid in de volgende hoofdstukken van het MER beschreven staan. In de niet-technische samenvatting zijn de belangrijkste figuren opgenomen. Het tweede deel bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken: Hoofdstuk 1: Inleiding Geeft een korte beschrijving van het project, de toetsing aan de MER-plicht en een kort overzicht van de m.e.r.-procedure, de initiatiefnemer, de coördinator van het MER en het voorgestelde team van deskundigen. In dit hoofdstuk wordt tevens duidelijk welke disciplines in het MER behandeld werden. Hoofdstuk 2: Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project Geeft een ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project. Hoofdstuk 3: Beschrijving van het project Geeft een beschrijving van het voorgestelde project. De verschillende projectingrepen worden weergegeven, evenals een verantwoording van het project en de fysieke kenmerken van het project. Hoofdstuk 4: Alternatieven Geeft een bespreking van het nulalternatief, locatie- en uitvoeringsalternatieven en een BBT-toetsing. Hoofdstuk 5: Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingsscenario‟s Geeft aan wat er wordt verstaan onder de referentiesituatie, de geplande situatie en de ontwikkelingsscenario‟s. Hoofdstuk 6: Ingreep-effectrelaties Geeft per discipline weer welke mogelijke milieueffecten kunnen optreden ten gevolge van de realisatie van het project. De effecten worden ook op een schematische manier weergegeven in een ingreep-effectmatrix. Hoofdstuk 7: Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per discipline Geeft per discipline een beschrijving van de afbakening van het studiegebied en de methodologie die gevolgd werd voor de beschrijving en de beoordeling van de milieueffecten. Hoofdstuk 8: Watertoets Reikt alle elementen aan ten behoeve van de uitvoering van de watertoets. Hoofdstuk 9: Grensoverschrijdende effecten Geeft aan of er al dan niet grensoverschrijdende effecten verwacht worden. Hoofdstuk 10: Veiligheidsaspecten Geeft informatie over de veiligheidsaspecten.
Pagina 18 van 320
BE0112.000850
Hoofdstuk 11: Reeds gekende onzekerheden Geeft de gekende onzekerheden of leemten in de kennis weer. Hoofdstuk 12: Tewerkstelling en investering Geeft informatie i.v.m de tewerkstelling en de investering. Hoofdstuk 13: Synthese Geeft een synthese van alle conclusies van het MER. Alle figuren en bijlagen zitten achteraan in het document. Achteraan het document bevindt zich tevens een literatuurlijst.
Pagina 19 van 320
BE0112.000850
Lijst met afkortingen AGIV
Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen
ALARA
As low as reasonably achievable
AOX
Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen
BBT
Best Beschikbare Technologie
BSN
Bodemsaneringsnorm
BWK
Biologische Waarderingskaart
BZV
Biochemische zuurstofvraag
°C
temperatuur uitgedrukt in graden Celcius
CO
KoolstofmoNOxide
CZV
Chemische zuurstofvraag
DAF
Dissolved Air Flotation
dB
Decibel
DOV
Databank Ondergrond Vlaanderen
GNOP
Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan
GRUP
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan
HCOV
Hydrogeologische Codering Ondergrond Vlaanderen
IFDM
Verspreidingsmodel lucht
m.e.r.
Milieueffectrapportage
MER
Milieueffectrapport
MINA-plan
Milieubeleid- en Natuurontwikkelingsplan voor Vlaanderen
MKN
Milieukwaliteitsnorm (Milieukwaliteitsdoelstelling)
NEC
National Emission Ceilings
Nm³
Normaal kubieke meter, of het volume gas, herleid tot de genormaliseerde temperatuur (273°K) en druk (101,3 kPa).
NOx
Stikstofverbindingen b.v. NO2 = stikstofdioxide
obo
Oriënterend bodemonderzoek
OVR
Omgevingsveiligheidsrapport
pH
Zuurtegraad
RSP
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP
Ruimtelijk Uitvoeringsplan
RWO
Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed
SO2
Zwaveldioxide
VEN
Vlaams Ecologisch Netwerk
VLAREA
Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer.
Vlarem
Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
WKK
Warmte-Kracht-Koppeling
WZI
Waterzuiveringsinstallatie
Pagina 21 van 320
BE0112.000850
Verklarende woordenlijst Biochemische zuurstofvraag
De hoeveelheid zuurstof die per volume-eenheid verontreinigd water voor de zuivering ervan door micro-organismen wordt verbruikt bij een bepaalde temperatuur gedurende een bepaalde tijd.
Chemische zuurstofvraag
De hoeveelheid zuurstof die per volume-eenheid (verontreinigd) water nodig is om de in het water aanwezig zijnde verbindingen chemisch te oxideren
Decibel
Eenheid van de logaritmische schaal die gebruikt wordt voor het weergeven van de sterkte van een geluid, het geluidsniveau
Eesten
Eesten is een onderdeel van het moutingsproces, waarbij groenmout, meestal ontstaan uit gerst, bij hogere temperatuur worddt gedroogd
Emissie
Elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bodem of het water
Gerst
Gerst (Hordeum vulgare) is een graansoort en stamt af van de wilde gerst (Hordeum spontaneum), die nog steeds in het Midden-Oosten voorkomt. Gerst behoort net als overige granen, tarwe, haver, rogge, gierst en rijst, tot de familie van de grassen, de belangrijkste familie op het gebied van de voedselproductie voor mens en dier
Gibberellinezuur
Gibberellinezuur is een plantenhormoon, dat de groei en strekking van plantencellen bevordert. Het stimuleert de cellen van kiemende zaden om enzymen te vormen en bij sommige zaden met kiemrust (dormantie) kan het toevoegen van gibberellinezuur de kiemrust breken.
Groenmout
Het eindproduct van de kieming noemt men groenmout
Kaf
Het omhulsel van graanvruchten (graankorrels) dat overblijft na het dorsen
Kwaliteitsdoelstelling
Na te streven of nagestreefde toestand van het milieu of van een deel ervan opdat dit milieu bepaalde functies zou kunnen uitoefenen of ondersteunen. Bij de karakterisering van de na te streven toestand van het milieu onderscheidt men drie niveaus: grenswaarden, richtwaarden en streefwaarden
Mout
Mout is een grondstof voor bier, jenever en whisky. Bij het mouten wordt het zetmeel dat aanwezig is in graan, omgezet in vergistbare suikers. Later in het brouwproces worden deze suikers omgezet in alcohol. Het meest gebruikte graan voor het maken van mout is gerst, alhoewel in principe alle graansoorten in aanmerking komen. Gerst wordt verkozen omdat het een uitstekende samenstelling aan enzymen heeft en omdat door het specifieke kafomhulsel van gerst de blad- en wortelkiem beter beschermd zijn dan bij andere graansoorten.
NEC-richtlijn
NEC staat voor 'national emission ceilings' ofwel nationale emissieplafonds. In de NEC-richtlijn 2001/81/EC worden per EU-lidstaat plafonds toegekend voor de totale emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) in 2010
Vuilvracht
Maat voor de vervuilingsgraad van afvalwater. Het is de som van hoeveelheden per tijdseenheid (kg/h) aan vervuilende stoffen, verkregen door de concentraties (kg/l) te vermenigvuldigen met het debiet van het geloosde afvalwater (l/h).
Pagina 23 van 320
BE0112.000850
Niet technische samenvatting
Milieueffectrapport (MER) voor de hervergunning van de mouterij van Cargill France SAS te Herent
Initiatiefnemer:
Cargill France SAS, Belgisch bijkantoor Cargill Herent
Studiebureau:
Arcadis Belgium NV
Team van deskundigen: Ruud Hermus, Belgisch bijkantoor Cargill Herent Steven De Samblanx, Belgisch bijkantoor Cargill Herent Kathleen Nysten, Arcadis Belgium NV Dirk Libbrecht, Arcadis Belgium NV Karen Polfliet, Arcadis Belgium NV Paul Vanhaecke, Arcadis Belgium NV Patrick Pans, Arcadis Belgium NV Mieke Deconinck, Arcadis Belgium NV
Datum: 22 september 2014
Pagina 29 van 320
BE0112.000850
Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. Inhoud van de niet-technische samenvatting: 1. Inleiding 2. Procedure 3. Situering van het project 4. Beschrijving van het project 5. Referentiesituatie, geplande situatie en alternatieven 6. Mogelijke effecten als gevolg van het project 7. Beschrijving en beoordeling van de effecten
1
Inleiding Dit document is het milieueffectrapport (MER) dat wordt opgemaakt voor de hervergunning van de mouterij van het Belgisch Bijkantoor Cargill Herent, Cargill France SAS (verder: Cargill Herent) te Herent. Cargill Herent wenst een milieuvergunningsaanvraag voor te bereiden voor de hervergunning van de exploitatie van de bestaande mouterij en de ondersteunende diensten op de site voor een productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. In 2008 werd op initiatief van Cargill Herent reeds een project-MER opgemaakt ten behoeve van een vergunningstraject voor een capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar. Daaropvolgend werd de milieuvergunning verleend door de Provincie Vlaams-Brabant. Tegen deze vergunning werd beroep aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu. Dit beroep werd in november 2009 afgewezen. In januari 2010 werd beroep aangetekend bij de Raad van State en in februari 2012 werd de milieuvergunning door een arrest van de Raad van State (d.d. 2/02/2012) definitief nietig verklaard. Een meer uitgebreide beschrijving over het vergunningstraject en de vernietiging van de vergunning wordt gegeven in hoofdstuk 2.2. Voorts werd in februari 2013 het GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” vernietigd waardoor er op korte termijn geen capaciteitsuitbreiding plaatsvindt.
Pagina 30 van 320
BE0112.000850
Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt, maakt Cargill Herent een nieuw en geactualiseerd MER op in het kader van de hervergunning. Aangezien het GRUP werd vernietigd, wordt er geen capaciteitsuitbreiding voorzien. De aanvraag van een milieuvergunning voor een voortzetting van de huidige activiteiten van Cargill Herent dient te worden vergezeld van een MER aangezien volgens titel IV van het Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) van 5 april 1995 betreffende de milieu- en veiligheidsrapportage en volgens Bijlage II-7d) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, gewijzigd door de besluiten van 7 maart 2008, 15 juli 2011 en 1 maart 2013, “Mouterijen met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of meer” onderworpen zijn aan de m.e.r.plicht. De huidige en toekomstige productiecapaciteit van Cargill Herent bedraagt 120.000 ton/jaar en de hervergunning is bijgevolg m.e.r.-plichtig. In dit MER wordt nagegaan wat de milieugevolgen van het project zullen zijn. Indien ernstige milieueffecten verwacht worden, wordt nagegaan op welke manier deze effecten voorkomen, verminderd of eventueel gecompenseerd kunnen worden. Het is de initiatiefnemer van het project, in dit geval Cargill Herent, die aan een team van erkende MER-deskundigen de opdracht heeft gegeven om het MER op te stellen. De volgende disciplines worden in detail door een erkend deskundige behandeld: lucht, oppervlaktewater, bodem en grondwater, geluid en trillingen, fauna en flora en mens.
2
Procedure Een m.e.r.-proces doorloopt volgende stappen: Opstellen en aan het publiek ter inzage voorleggen van een kennisgeving. In de kennisgeving wordt het project voorgesteld en wordt vermeld wie deel zal uitmaken van het team van erkende deskundigen. Verder wordt aangegeven welke mogelijke milieueffecten bestudeerd zullen worden en op welke manier dat zal gebeuren. Geïnteresseerden kunnen de kennisgeving bij de gemeente(n) waar het project gepland is inkijken en eventueel opmerkingen formuleren; Opmaak van richtlijnen door de Dienst Mer. In deze richtlijnen wordt aangegeven hoe het MER moet opgemaakt worden en welke de belangrijkste aandachtspunten zijn. De opmerkingen die tijdens de ter inzage legging verzameld werden, worden in de richtlijnen verwerkt; Opmaak van een MER door het team van deskundigen. Het MER wordt nagelezen door de Dienst Mer en andere bevoegde instanties en indien het aan de vereisten voldoet wordt het goedgekeurd. Het goedgekeurde MER maakt deel uit van de milieuvergunningsaanvraag.
Pagina 31 van 320
3
Situering van het project
3.1
Ruimtelijke situering
BE0112.000850
Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten noordwesten van Leuven. Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in de noordoostelijke rand van Herent (Figuur 1 en Figuur 2). Het bedrijf wordt omringd door groene zones en agrarisch gebied waarin een aantal woonkernen zijn gelegen. De belangrijkste woonkernen in een straal van ca. 2 km rond het bedrijf zijn: Herent
ca. 0,5 km ten Z
Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
Op het Gewestplan van Leuven is de zone waarin de bestaande exploitatie van Cargill Herent gelegen is, aangeduid als industriegebied (Figuur 3). Cargill Herent wordt omringd door parkgebied en agrarisch gebied, die via een bufferzone zijn afgescheiden van het industriegebied. Ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsterrein liggen twee voormalige kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst (Z). De parkgebieden worden aan weerszijden van het kanaal omgeven door een uitgestrekt landbouwgebied. Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden. Figuur 1: Situering Cargill Herent op het stratenplan Figuur 2: Topografische situering Figuur 3: Situering Cargill Herent op het gewestplan
3.2
Administratieve voorgeschiedenis De lopende milieuvergunningen van Cargill Herent zijn geldig tot 4 januari 2016. Na goedkeuring van het MER wordt een aanvraag tot hervergunning ingediend voor het geheel van de activiteiten op de site.
3.3
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden In de nabije omgeving zijn 2 VEN-gebieden gelegen, nl. „Het Wijgmaalbroek – Kwellenberg – Gevel‟ op ca. 1,5 km ten NO van de terreingrens van Cargill Herent en „Het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟ op ca. 2,5 km ten ZW van Cargill Herent. Voorts zijn nog het Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ en Habitatrichtlijngebied „Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ aanwezig in de nabije omgeving. In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets). Cargill Herent bevindt zich niet in een waterwingebied of in een beschermingszone rond een waterwingebied. Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in de waterzuiveringsinstallatie van Cargill in de Leigracht geloosd. De Leigracht is niet gecategoriseerd en dient te voldoen
Pagina 32 van 320
BE0112.000850
aan de normen voor de niet in de stroomgebiedbeheer- of bekkenbeheerplannen afgebakende waterlichamen (VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art. 2.1.) De relevante beleidsmatige randvoorwaarden van dit project situeren zich in de ruimtelijke structuurplannen, milieubeleidsplannen, de IED-richtlijn, de NEC-richtlijn (beperking emissies van NOx en SO2), klimaatbeleidsplannen en het Kyoto-Protocol. Cargill Herent is toegetreden tot de Convenant Benchmarking en valt onder de bepalingen van het Decreet Verhandelbare Emissierechten. Op korte afstand van Cargill Herent komen geen beschermde monumenten, stads- of dorpsgezichten en geen beschermde landschappen voor. Het dichtst bijgelegen beschermde element is een dorpsgezicht op 1,5 km ten N van Cargill.
4
Beschrijving van het project Het project omvat de hervergunning van de bestaande activiteiten van Cargill Herent en gaat bijgevolg niet gepaard met een constructiefase. Cargill Herent beschikt momenteel over twee parallelle productielijnen: een oudere lijn, “Miag”, en een nieuwere lijn, “Nordon”. Het procesverloop is analoog in beide lijnen en wordt weergegeven in onderstaand schema.
Pagina 33 van 320
4.1
BE0112.000850
Brouwgerst: ontvangst en opslag De basisgrondstof voor het vervaardigen van mout is brouwgerst die in schepen, en over de weg wordt aangevoerd. Na bemonstering en analyse van de grondstof, wordt de brouwgerst getransporteerd naar en opgeslagen in betonnen, verticale silo‟s. De gemiddelde opslagtijd van de brouwgerst bedraagt 3 tot 4 weken.
4.2
Brouwgerst reiniging Vooraleer gestart kan worden met de effectieve productie van mout, moet de grondstof gereinigd worden. Dit betekent dat verschillende ongewenste delen (kaf, kleine deeltjes, gebroken korrels, kleine brouwgerst) verwijderd moeten worden. Verschillende kettingtransporten en bekerelevatoren extraheren de gerst uit de opslagsilo‟s en brengen
Pagina 34 van 320
BE0112.000850
de gerst naar de hoogste verdieping van de elevatortoren van het silocomplex. Door vrij verticaal transport gaat de brouwgerst over verschillende reinigingsmachines. De gereinigde batchen van 340 ton worden gedurende enkele uren opgeslagen in 4 buffersilo‟s in afwachting van de eigenlijke vermouting.
4.3
Vermouting/moutontkiemen Het eigenlijke vermoutingsproces bestaat uit drie stappen: weken, kiemen en eesten (drogen). De gerst wordt eerst een tweetal dagen geweekt in water en daarna overgebracht naar kiemkasten. Door het zorgvuldig regelen van temperatuur en vochtigheid, start het natuurlijke kiemproces van de granen. Tijdens dit proces worden natuurlijke enzymen aangemaakt, wordt het zetmeel vrijgemaakt, worden eiwitten oplosbaar gemaakt, ... Daarna wordt het proces stopgezet. Dit noemt men het eesten. De aldus verkregen mout wordt gedroogd tot deze nog ongeveer 4% vocht bevat en dan is de mout klaar om te verschepen. Door het regelen van procesparameters, krijgt de mout verschillende karakteristieken die door de verschillende brouwerijen worden gevraagd. Het eindproduct mout verlaat het bedrijf over de weg en over het water. De belangrijkste bestemmingen zijn bedrijven gelegen in België, Noord-Frankrijk en landen buiten de EU. Vooraleer het eindproduct op te slaan in de moutsilo‟s, wordt de mout eerst ontkiemd. In een reinigingsmachine worden de lichte deeltjes, zoals veldscheuten en worteltjes gevormd tijdens het kiemingsproces, verwijderd door een sterke luchtstroming. Het coproduct wordt gepelletiseerd en verkocht als grondstof voor de veevoederindustrie onder de handelsnaam „moutkiempellets‟.
4.4
Moutopslag De ontkiemde mout wordt opgeslagen in de moutsilo‟s. Deze zijn gelijkwaardig aan de gerstsilo‟s; betonnen, verticale cilindervormige silo‟s, groot genoeg om één complete productiebatch te bevatten.
4.5
Moutverscheping Moutleveringen aan brouwerijen zijn meestal het resultaat van de vermenging van verschillende productiebatches overeenstemmend met een vooraf bepaald recept dat tegemoet komt aan de specifieke kwaliteitseisen van een specifieke klant. Door een juiste instelling van de uitwendige schuiven aan de uitlaat van de silo‟s, wordt het juiste mengsel verkregen. De mout wordt in een wachtsilo gestockeerd bij aflevering per vrachtwagen. Bij containers in bulk of in zakgoed evenals per schip wordt er rechtstreeks geladen vanuit de opslagsilo‟s. Gevulde bulk- en zakgoedcontainers worden ter hoogte van de containerterminal op boten geplaatst en via de waterwegen afgevoerd naar de Havens van Antwerpen. Op de terugweg worden steeds lege containers aangevoerd.
Pagina 35 van 320
5
BE0112.000850
Referentiesituatie, geplande situatie en alternatieven In deze studie wordt de huidige situatie van het studiegebied en van de leefgemeenschap, met name de huidige situatie van lucht-, water- en bodemkwaliteit en de huidige geluidstoestand als referentiesituatie weerhouden. Als referentiejaar wordt 2012 weerhouden. De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na hervergunning van de activiteiten, zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. In dit MER komt dit overeen met een hervergunning van de bestaande productie, met een capaciteit van 120.000 ton/jaar. In dit MER worden geen locatie- of uitvoeringsalternatieven bestudeerd. Uit het MER blijkt dat de mogelijke effecten die ontstaan als gevolg van de huidige en de geplande activiteiten van Cargill Herent, voldoende kunnen gemilderd worden zodat het niet noodzakelijk geacht wordt om locatiealternatieven te beschouwen. Tevens betreft het project een hervergunning van een bestaande productiesite. De locatiekeuze werd indertijd bepaald op basis van de beschikbare infrastructuur, het juiste bestemmingstype volgens het gewestplan, de onmiddellijke omgeving van het kanaal,… zodat een voorkeur bestaat om op de huidige locatie verder te exploiteren. Wat uitvoeringsalternatieven betreft, blijkt uit de toetsing dat voldoende BBT-maatregelen zijn voorzien.
6
Mogelijke effecten van het project De mogelijke effecten die onderzocht werden in het MER worden weergegeven in de onderstaande ingreep-effectmatrix.
Pagina 36 van 320
BE0112.000850
Tabel 1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten Oorzaak/effect
Exploitatie
Opslag
Transport
Abiotische effecten 1. Bodem- en grondwater -
bodemstructuur en -profiel
-
-
-
-
bodem en grondwaterverontreiniging
X
X
X
-
grondwaterhuishouding
X
-
-
2. Oppervlaktewater -
hydrografie
-
-
-
-
verontreiniging
X
-
-
-
emissie van stof, SO2, CO en NOx
X
-
X
X
-
X
3. Lucht
4. Geluid Biotische effecten 5. Fauna & Flora -
ecotoop- en biotoopverlies
-
-
-
-
bodemverstoring
-
-
-
-
(fyto)toxiciteit via atmosferische emissies
X
-
-
-
ecotoxiciteit (aquatische organismen)
X
-
-
-
rustverstoring
X
-
-
-
hinder (transport, geluid, …)
X
X
X
-
gezondheidseffecten
X
-
X
-
visuele aspecten wijziging veiligheidssituatie
X X
X X
-
6. Mens
X : er is mogelijk een effect - : er is geen effect te verwachten In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets).
-
Pagina 37 van 320
7
Beschrijving en beoordeling van de effecten
7.1
Bodem en grondwater
7.1.1
Beschrijving van de referentiesituatie
BE0112.000850
Cargill ligt langs het kanaal Leuven-Dijle. De ondergrond bestaat ter hoogte van het projectgebied gekenmerkt uit natte leembodems. Het grondwater bevindt zich op een diepte van ca. 1,6 meter onder het maaiveld. Cargill beschikt over een eigen grondwaterwinning, bestaande uit 2 putten voor de winning uit de Formatie van Hannut (maximumdebiet 320.000 m³/jaar) en 6 putten voor de winning uit het Brusseliaan (maximumdebiet 300.000 m³/jaar). Er is een flexibiliteit tussen deze putten voor wat betreft een debiet van 50.000 m³/jaar. Het gezamenlijk vergunde debiet bedraagt maximaal 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar. Dit debiet blijft in de toekomst ongewijzigd. Het overgrote gedeelte van het opgepompte grondwater (98%) wordt gebruikt voor de weking van de brouwgerst. De overige 2% wordt vooral gebruikt voor koeling en reiniging. In de ruimere omgeving van Cargill komen nog een aantal belangrijke grondwaterwinningen voor. De vier grootste winningen uit het Brusseliaan zijn er twee van de Watergroep nl. Kastanjebos (1.752.000 m³/jaar) en Bijlok (875.000 m³/jaar), de cluster winningen van INBEV (2.900.000 m³/jaar) ten zuidoosten van Leuven-centrum en de winning van Danone (900.000 m³/jaar). De vier grootste winningen uit het Landeniaan zijn Beneo Remy (554.000 m³/jaar), AB Inbev (550.000 m³/jaar), Cargill Herent zelf (270.000 m³/jaar) en Brouwerij Haacht (20.000 m³/jaar). Er zijn op het bedrijfsterrein van Cargill enkele kleinere verontreinigingen met minerale olie aanwezig die allen het resultaat zijn van vroegere activiteiten. Er zijn momenteel voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om het risico op bodem- en grondwaterverontreiniging te beperken. Verder is er in 2005 een bedrijfsbrand geweest waardoor plaatselijk zouten afkomstig uit de mout via het bluswater in de bodem zijn gekomen. Voor deze verontreiniging is een beschrijvend bodemonderzoek opgemaakt. Ze houdt geen ernstige bedreiging in. 7.1.2
Effectbeschrijving en –beoordeling Er is geen constructiefase daar de geplande situatie enkel een hervergunning van de bestaande activiteiten betreft. De effectbeoordeling heeft enkel betrekking op de exploitatiefase. M.b.t. eventuele beïnvloeding van de grondwaterhuishouding door de winning van grondwater werd in 2013 een hydrogeologische studie uitgevoerd. Dit gebeurde i.h.k.v. een aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan (320.000 m³/j) en het (beperkt) verhogen van de winning uit het Brusseliaan (300.000 m³/j). Door de grondwaterwinning in het Brusseliaan zijn er mogelijke effecten op twee winningen in de omgeving (Beneo Remy en Yserbyt Gerard), waar de grondwaterverlaging ca. 0,3 m bedraagt. Op andere winningen is er geen beïnvloeding. Daarnaast worden enkele oppervlaktewaters beïnvloed door de grondwaterwinning van Cargill, nl. de Kasteelvijver Hoogvorst en Keulenhof (peilverlaging ca. 0,35 m), het
Pagina 38 van 320
BE0112.000850
Dijlekanaal (verhoogde voeding vereist) en de Leigracht (netto geen verlaging van de grondwatertafel). De grootste invloed door de Landeniaanwinning vanuit Cargill Herent wordt uitgeoefend op twee nabij gelegen winningen Beneo Remy en Vandendriesche Guy in Tildonk. De invloed bedraagt maximaal 2 meter. Er werd in de hydrogeologische studie gesteld dat, mits een goede opvolging van het debiet, de vergunde winning in de Formatie van Hannut (max. 320.000 m³/jaar) op kwantitatief vlak lokaal geen problemen geeft. Cargill heeft hiertoe een beveiliging voorzien, nl. het plaatsen van contactelektrodes in de productieputten, waardoor de goede opvolging van het debiet is verzekerd. Deze effectbespreking maakt echter een vergelijking van de huidige vergunde toestand (max. 520.000 m³/j) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal niet wordt beschouwd, terwijl de winning van Cargill in realiteit al vele jaren actief is. De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de referentiesituatie. Verschillen m.b.t. effecten ten opzichte van de referentiesituatie zijn voor de geplande situatie dan ook uitgesloten. Door de grondwaterwinning is er geen negatief effect op het nabijgelegen station van Aquafin. Dit werd bevestigd door Dhr. Jan Peeters, Bekkenverantwoordelijke Dijle bij Aquafin (d.d. 24/03/2014). Het risico op bodem en/of grondwaterverontreiniging als gevolg van de productieactiviteiten van Cargill is beperkt. Uit de bodemonderzoeken die reeds op het terrein werden uitgevoerd, blijkt dat er zich enkele historische verontreinigingen voordoen (ontstaan voor 1995) en dat er één nieuwe verontreiniging aanwezig ten gevolge van een bedrijfsbrand. Er zijn voldoende structurele bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging tijdens de normale werking van het bedrijf te voorkomen. Evenmin geeft de grondwaterwinning aanleiding tot verplaatsing of aantrekking van grondwaterverontreiniging met minerale olie. Dit werd in het meest recente oriënterend bodemonderzoek van 2011 bevestigd. Het pH-evenwicht zal niet wijzigen door de winning gezien de goede debietbeheersing. De NOx- en SO2-emissie van Cargill levert slechts een verwaarloosbare bijdrage tot de vorming van zure neerslag. 7.1.3
Milderende maatregelen Er zijn voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging op risicolocaties te voorkomen. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. de bodem zijn niet vereist. Er worden ook geen negatieve effecten verwacht m.b.t. de grondwaterwinning. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. het grondwater zijn niet vereist.
7.2
Oppervlaktewater
7.2.1
Referentiesituatie Cargill Herent loost procesafvalwater, sanitair afvalwater en hemelwater. Het procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie (klassieke biologische zuivering) geleid en na zuivering via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. Het sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt behandeld met een individueel afvalwaterbehandlingssysteem en na zuivering in de Leigracht geloosd. Het hemelwater van het terrein is afkomstig van regenwater dat neervalt op de daken en de
Pagina 39 van 320
BE0112.000850
wegenis. Het hemelwater wordt via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. Hergebruik van hemelwater is in het verleden onderzocht, maar blijkt economisch niet gunstig te zijn. De Leigracht is een kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt op haar beurt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle. De actuele waterkwaliteit van zowel de Leigracht als de Lipsebeek en de Leibeek, voldoet voor verschillende parameters niet aan de basismilieukwaliteitsnormen. De meest kritische parameters zijn BZV, CZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid. Zij worden in alle relevante waterlopen overschreden. Het gehalte opgeloste zuurstof , Kjeldahl-N en chloride voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstellingen in de Lipsebeek, Leigracht en Leibeek, maar wel in de Weesbeek. De concentratie zwevende stoffen overschrijdt de kwaliteitsdoelstelling in de Leibeek, de Weesbeek en de Leigracht, maar voldoet in de Lipsebeek. De concentratie Nitraat-N overschrijdt enkel in de Leigracht de kwaliteitsdoelstelling. Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens de overstromingskaarten op de website van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming. Ook volgens de watertoetskaart ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel grotendeels aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig. 7.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling Uit de evaluatie van de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen blijkt dat de impact op de Leigracht en de Lipsebeek belangrijk is, en op de Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale overstromingsproblematiek), is de impact van de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot beperkt in de Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere waterlopen zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de waterbeheerder en aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in zuiveringszone C) beschikbaar voor de lozing van Cargill. Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen en de impact op het overstromingsrisico in de omgeving aanvaardbaar geacht. Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Wat de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen betreft, blijkt: De waterkwaliteit van de Leigracht wordt in belangrijke mate bepaald door de lozing van Cargill. In de Leigracht worden er voor verschillende parameters die door Cargill
Pagina 40 van 320
BE0112.000850
geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen vastgesteld. De impact van Cargill op de kwaliteit van de Leigracht is bijgevolg significant. De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor een relevant deel toegeschreven worden aan de lozing van Cargill. Met uitzondering van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de Leibeek. Uit de berekeningen blijkt dat de actuele concentraties voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek, wordt de impact van de lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar geacht. Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht. Tenslotte blijkt eveneens uit de berekeningen dat de voorgestelde lozingsnormen aanvaardbaar zijn. Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van Cargill, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld. Bijgevolg kan de impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en de Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten.
Pagina 41 van 320
7.2.3
BE0112.000850
Milderende maatregelen De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming geven voor lozingen in het kanaal. Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten zijn de belangrijkste milderende maatregelen die door Cargill kunnen voorzien worden, een beperking van het waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Zoals hoger beschreven zijn voor elk van beide maatregelen reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd. Er dient evenwel in rekening gebracht te worden dat verdere beperking van het waterverbruik kan leiden tot een opconcentratie van bepaalde polluenten in het effluent. Beperking van het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu aandachtspunt te blijven. De voorbije jaren is omstandig onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van het onderzoek hebben geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen aan de waterzuivering, waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn. Tegen 2015 wordt voorzien om de waterzuivering uit te breiden met een flotatie-eenheid (DAF). Er mag gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op gepaste wijze is aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de verbeterde opvolging van de lozing, zich reeds heeft vertaald in een belangrijke verbetering van de lozingsresultaten. De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van CZV en totaal P in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid, ook in de toekomst de vooropgestelde effluentnorm naar verwachting kunnen gerespecteerd worden. Ten slotte wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene / en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van calamiteiten met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
7.3
Lucht
7.3.1
Referentiesituatie De actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voldoet voor de parameters SO 2, NO2, CO en stof (PM10) aan de kwaliteitsdoelstellingen. Met betrekking tot verzurende depositie wordt op dit ogenblik in het studiegebied al aan de kwaliteitsdoelstellingen voldaan. De emissies van de stationaire bronnen in de referentiesituatie lopen op tot 24 ton SO 2, 36 ton NOx en 13 ton CO.
Pagina 42 van 320
7.3.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling De emissies van de mouterij in de geplande situatie (120.000 ton/jaar) zullen aanleiding geven tot een stijging tot 24 ton SO2 (idem referentiesituatie), 42 ton NOx en 16 ton CO. Er wordt voor SO2 geen stijging van de immissiebijdrage verwacht in de geplande situatie, daar de emissies van de eesten constant worden beschouwd. De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. SO 2 is bijgevolg aanvaardbaar. Er wordt slechts een heel beperkte stijging van de immissiebijdrage voor NOx verwacht in de geplande situatie, ten gevolge van de productieverhoging waardoor voornamelijk de emissies van ANOX T3 en WKK2&3 proportioneel met de productieverhoging toenemen. De verwachte stijging van NOx en NO2-immissiebijdragen ten opzichte van de referentiesituatie is nooit hoger dan 1%. De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. NOx of NO2 is bijgevolg aanvaardbaar. De immissiebijdrage van CO voor de referentie- en geplande situatie t.g.v. de activiteiten van Cargill Herent wordt als verwaarloosbaar beschouwd ten opzichte van zowel de huidige luchtkwaliteit als de luchtkwaliteitsdoelstelling. De activiteiten geven voor geen enkele parameter aanleiding tot een overschrijding van de kwaliteitsdoelstellingen. M.b.t. de impact door de verkeersemissie is de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent voor PM10 op alle locaties lager dan 1 µg/m³ en dus verwaarloosbaar. Dit geldt zowel voor de referentiesituatie als voor de geplande situatie. Er zijn nergens meer dan 35 overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ gemodelleerd. Voor de parameter NO2 loopt de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent op sommige locaties op tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm van 40 µg/m³ en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie, wat als beperkt dient beoordeeld te worden. Ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de referentiesituatie de jaargemiddelde kwaliteitsdoelstelling overschreden. In de geplande situatie wordt een overschrijding gemodelleerd voor de Mechelsesteenweg. Er dient opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Er is nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgenswaarde van 200 µg/m³. Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill Herent als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het lijntraject dat betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en lokale normoverschrijdingen voor NO2 zo goed als langs de volledige N26 voorkomen, is het niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te leggen voor NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs drukke verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau. Er dient ook in de geplande situatie geen rekening gehouden te worden met relevante emissies van geur bij normale bedrijfsomstandigheden.
7.3.3
Milderende maatregelen De impact op de luchtkwaliteit als gevolg van de activiteiten van Cargill Herent is niet significant. Bijgevolg dringen bijkomende milderende maatregelen zich niet op.
Pagina 43 van 320
7.4
Geluid en trillingen
7.4.1
Beschrijving van het omgevingsgeluid
BE0112.000850
Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid werden nieuwe langdurige geluidsimmissiemetingen uitgevoerd. Eerder uitgevoerde omgevingsmetingen dateren van het vorige MER van 2008 en zijn niet meer representatief voor de huidige situatie. De geluidsmetingen zijn ouder dan 5 jaar en sinds het MER van 2008 zijn er een hele reeks saneringsmaatregelen doorgevoerd aan de voornaamste geluidsbronnen van Cargill. De omgevingsmetingen werden uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het MER van 2008. Uit de vergelijking van het huidige omgevingsgeluid met de milieukwaliteitsnormen van Vlarem kan algemeen geconcludeerd worden dat in alle meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Ter hoogte van meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid rond de Vlarem norm en deze kan tijdens enkele avond- en nachtperiodes minder goed zijn dan de Vlarem norm. 7.4.2
Beschrijving van de specifieke geluidsemissie Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsemissie werd dezelfde methodiek toegepast zoals in het MER van 2008. Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsbijdrage van Cargill Herent werd een onderscheid gemaakt in het geluid afkomstig van continue en discontinue bronnen. Het continue geluid is voornamelijk afkomstig van de continu werkende productie-installaties binnen in de verschillende gebouwen en de in- en uitlaatopeningen van ventilatoren. De discontinue geluiden zijn voornamelijk afkomstig van het laden en lossen van binnenschepen. Voor de vaststelling van het continue specifieke geluid werden de meetwaarden gebruikt van de omgevingsmetingen tijdens de nachtperiode en bij meewindcondities (windrichting van Cargill Herent naar meetpunt). Voor de vaststelling van het discontinue specifieke geluid werden, voor het lossen van de containerschepen, de resultaten van het vorige MER van 2008 gebruikt. Er hebben zich sinds het MER van 2008 geen wijzigingen voorgedaan t.a.v. deze activiteit. Voor het lossen van graanschepen werden nieuwe ambulante metingen uitgevoerd omdat deze schepen nu worden gelost met een mobiele grijpkraan i.p.v. met een blower. Continue geluidsemissie Op basis van de omgevingsmetingen bij meewindcondities tussen 02u00 en 04u00 kan gesteld worden dat het continue specifieke geluid als volgt bedraagt in de meetpunten: MP1 = 36,3 – 40,3 dB(A) MP2 = 43,3 – 44,7 dB(A) MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A) In de meetpunten MP1 en MP2 werden tonale componenten vastgesteld bij 31,5 Hz en 63 Hz, waarbij na 5 dB(A) correctie de relevante waarden voor het continue specifieke geluid als volgt bedragen: MP1 = 41,3 – 45,3 dB(A) MP2 = 48,3 – 49,7 dB(A) MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A)
Pagina 44 van 320
BE0112.000850
Voor het continue geluid in de meetpunten MP1 en MP3 kan gesteld worden dat de richtwaarde voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Eén uitzondering wordt genoteerd in meetpunt MP1 waar, na tonale correctie met 5 dB(A) en gedurende slechts één meetuur (tussen 03u00 en 04u00) op 3/04/2014, het continue specifieke geluid 0,3 dB(A) boven de nachtrichtwaarde ligt. Voor het continue specifieke geluid in meetpunt MP2 kan gesteld worden dat de richtwaarde voor de dagperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Tijdens de avond- en nachtperiode ligt het continue specifieke geluid na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter boven de richtwaarde. De overschrijding t.o.v. de richtwaarde bedraagt 3,3 tot 4,7 dB(A). Wanneer het continue specifieke geluid van 2014 (zonder de tonale correctie van 5 dB(A)) wordt vergeleken met de waarden van het MER van 2008, dan merken we een daling op. Vooral in meetpunt MP2 (Zijpstraat 125), dat vlak naast de inrichting gelegen is, is het continue specifieke geluid afgenomen met gemiddeld 9,4 dB(A). In de overige meetpunten MP1 en MP3 is de daling minder uitgesproken en bedraagt gemiddeld 2,6 dB(A). Discontinue geluidsemissie Voor het discontinue geluid kan gesteld worden dat bij het lossen van een graanschip of containerschip de Vlarem-dagrichtwaarde in meetpunt MP1 (dichtste woning van de Hambosstraat) wordt gerespecteerd. In geval een graanschip en een containerschip tegelijkertijd worden gelost, dan ligt de cumulatieve geluidsbijdrage ongeveer 0,7 tot 1,2 dB(A) hoger dan de dagrichtwaarde. Deze overschrijding wordt niet relevant beschouwd of m.a.w. geeft geen aanleiding tot het voorstellen van eventuele maatregelen aangezien de overschrijding binnen de nauwkeurigheidsmarge van de berekeningen ligt. 7.4.3
Beschrijving van de geluidsimpact De eigenlijke geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het omgevingsgeluid vóór exploitatie of voordat het bedrijf aanwezig was is niet meer te bepalen. Het enige wat nog wel kan worden ingeschat, is het huidige omgevingsgeluid zonder de werking van het bedrijf (dus het huidige achtergrondgeluid). De geluidsimpact wordt aldus bepaald door het logaritmische verschil te maken tussen het huidige omgevingsgeluid met bedrijf in werking en het huidige achtergrondgeluid (zonder bedrijf in werking). Op basis van deze berekeningen bedraagt de eindscore voor de geluidsimpact in meetpunt MP1 “0” tot “-1” wat te omschrijven is als “verwaarloosbaar” tot “matig significant negatief”. Voor de overige meetpunten wordt geen geluidsimpact berekend omdat het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en het huidige continue specifieke geluid kleiner is dan 3 dB(A) wat leidt tot onjuiste of onbetrouwbare berekeningsresultaten.
7.4.4
Milderende maatregelen In het vorige MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd voorgesteld om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best beschikbare
Pagina 45 van 320
BE0112.000850
technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te beperken. Uit het onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of aanpassingen mogelijk zijn binnen de economische, technische en praktische haalbaarheidsgrenzen om de huidige geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren. Naar aanleiding van deze aanbevelingen van het MER van 2008 werd een uitgebreid saneringsonderzoek uitgevoerd door Vinçotte Environment. Er werden door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 verschillende studies opgemaakt en metingen uitgevoerd die hebben geleid tot een saneringsvoorstel (“reductiescenario 3” volgens het verslag 60211748-003, dd. 18/11/2008 van Vinçotte Environment). Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3” (waarbij rekening is gehouden met de maximale werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren van de Nordon toren), het feit dat de Vlarem richtwaarden voor bestaande inrichtingen goed worden benaderd (met uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte overschrijding met de nachtrichtwaarde van 3,3 tot 4.7 dB(A) wordt genoteerd na 5 dB(A) tonale correctie) en geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld. Opmerking tonaal geluid: In meetpunt MP2 veroorzaakt de 5 dB(A) penaliteit voor het tonale karakter van het continue geluid een overschrijding van de nachtrichtwaarde met 3,3 tot 4,7 dB(A). Cargill zal verder onderzoek laten uitvoeren door Vinçotte Environment om de oorzaak van het tonaal geluid op te sporen en te saneren.
7.5
Fauna en flora
7.5.1
Beschrijving van de referentiesituatie Het bedrijf Cargill Herent is gelegen langsheen het Kanaal Leuven-Dijle. Vooral aan zuidelijke en minder aan de westelijke zijde wordt het bedrijf omringd door een bufferzone bestaande uit een populierenrij, bramen, Zwarte els, enz. Ten zuiden van deze bufferzone ligt een onverhard fietspad en dienstweg voor de administratie Waterwegen en Zeekanaal, die aansluit op een graslandencomplex met veel kleine landschapselementen (houtkanten en bomenrijen). Ten zuiden van het graslandencomplex ligt het domein d‟Hoogvorst, een ruïne omringd door slotgracht en loofhoutaanplantingen met ondergroei van bramen en klimop. Vooral de aanwezigheid van de kleine landschapselementen maakt deze zone biologisch waardevol. De graslanden zelf zijn biologisch minder waardevol. Op het gewestplan wordt deze volledige zone als parkgebied aangeduid. Ten noorden van het bedrijf ligt het kasteelpark Keulenhof. Het betreft een park met waterpartijen, brugjes, bloem- en plantenperken. Verder naar het noorden toe liggen enkele vochtige populierenaanplanten met een ondergroei van elzen en wilgen. In een perceel komen ook fragmenten van elzenbroekbos voor. Binnen het studiegebied zijn nog enkele (deelgebieden van) Speciale Beschermingszones en VEN-gebieden gelegen. Het Wijgmaalbroek is een valleigebied op zo‟n 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied en aan de overzijde van het Kanaal Leuven-Dijle gelegen. De Kwellenberg sluit aan op het Wijgmaalbroek en ligt op zo‟n 2,4 km van Cargill Herent. De Europees beschermde habitats die hier voorkomen zijn voornamelijk de alluviale bossen, voedselrijke ruigten en laaggelegen schraal hooiland. In westelijke richting ligt het Kastanjebos die zijn Europese bescherming vooral vindt in de aanwezigheid van beukenbossen en alluviale bossen.
Pagina 46 van 320
7.5.2
BE0112.000850
Effectenbeschrijving en –beoordeling Het project betreft een hervergunning waarbij er geen wijzigingen voorzien worden op het terrein of voor de installaties. De effectenbeschrijving en –beoordeling van een constructiefase is bijgevolg niet van toepassing. Tijdens de exploitatiefase zijn de belangrijkste te verwachten effecten: verdroging, verontreiniging van water en lucht en rustverstoring. Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er met zekerheid gesteld worden dat het project geen verdrogingsinvloed zal hebben op de grondwaterafhankelijke habitattypes, flora en fauna die binnen de Natura 2000- en VEN-gebieden voorkomen. De SBZ zijn namelijk volledig buiten de invloedssfeer van de grondwaterwinning gelegen. Door de grondwaterwinning wordt wel een daling van de grondwatertafel van ca. 0,35 m verwacht ter hoogte van de kasteelvijvers in de domeinen d‟Hoogvorst en Keulenhof. In hoeverre deze waterpartijen hierdoor (gedeeltelijk) droog zullen komen te staan, hangt af van externe voeding en/of dikte van de bodemsliblaag, die momenteel niet gekend is. De vijver van kasteel d‟Hoogvorst valt nu al regelmatig droog. Verdere opvolging van de waterstanden in deze vijvers is hierbij aangewezen. Op basis van deze meetresultaten kan dan, indien noodzakelijk, gezorgd worden voor een externe voeding vanuit het kanaal, zodat een voldoende hoog waterpeil gewaarborgd blijft. Ter hoogte van de vochtige populierenaanplanten die ten noorden van Cargill Herent gelegen zijn, wordt voornamelijk een effect verwacht in het perceel aangrenzend aan het kanaal waar ook fragmenten van elzenbroekbossen aanwezig zijn. In deze bossen wordt een daling van het grondwater verwacht van ca. 0,2 m. Aangezien de diepte van de grondwatertafel een sleutelfactor is voor het voortbestaan van vochtige bossen, is het echter niet uitgesloten dat een daling van de grondwaterstand met 0,2 m een effect heeft op de aanwezige populieren- en elzenbossen. Een blijvende opvolging van de grondwaterstanden is hierbij noodzakelijk. De verwachtingen zijn echter dat er een matig negatief effect te verwachten is op de aanwezige elzenbroekbossen. Wat het aspect van verzurende depositie betreft, zijn er in het milieueffectrapport bijdragen berekend ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge, op ca. 15 km ten oosten van Cargill Herent. Een vergelijking van de toekomstige verzurende depositie met de kritische last en de streefwaarde voor loofbos en grasland toont aan dat er geen overschrijding van de kritische last en streefwaarde zal optreden. Er worden ter hoogte van de SBZ- en VEN-gebieden geen significant negatieve effecten verwacht op vlak van verzurende depositie. Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt dan verder uit in de Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek en Dijle. De impact van de lozing op de Leigracht heeft een significant negatief effect op de biologische waterkwaliteit. Het debiet in de Leigracht wordt in droge periodes namelijk zo goed als volledig door de continue lozing van Cargill bepaald. Op die manier treden er overschrijdingen op van de kwaliteitsdoelstellingen voor BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P. De lozing van Cargill heeft eveneens een significant negatief effect op de biologische kwaliteit van de Lipsebeek. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de
Pagina 47 van 320
BE0112.000850
Leibeek. Op basis van de ecotoxicologische studie, waarbij acute toxiciteitstesten werden uitgevoerd op het lozingswater, bleken de testresultaten niet acuut toxisch. Bijgevolg kan de significante impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins gerelativeerd worden en verwachten we geen acute toxische effecten op het aquatisch leven in deze waterlopen. Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek en de Weesbeek, wordt de impact van de continue lozing van Cargill op de Leibeek en de Weesbeek als aanvaardbaar geacht. Naar aanleiding van het MER van 2008 werd een geluidsaneringsproject opgestart en gerealiseerd. Wat rustverstoring betreft, worden er geen significant negatieve effecten verwacht op de groengebieden, noch op de SBZ- en VEN-gebieden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Cargill Herent. 7.5.3
Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) Er worden geen significant negatieve effecten verwacht op de beschermde fauna, flora en habitattypes van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos en Kwellenberg, Wijgmaalbroek als gevolg van verdroging, verzurende depositie, afvalwaterlozingen en rustverstoring.
7.5.4
Milderende maatregelen Naast een verderzetting van een optimale monitoring van de grondwaterwinning zijn bijkomende milderende maatregelen m.b.t. grondwaterwinning in de geplande situatie niet vereist. Vanuit de discipline fauna en flora is het aangewezen om voor de algemene ecologische waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen die binnen de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen. Het gaat om een verderzetting van de beperking van het waterverbruik en optimale werking van de waterzuivering. Omdat het geluid reeds gesaneerd werd als gevolg van het MER in 2008 en er geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, zijn bijkomende milderende maatregelen m.b.t. rustverstoring niet vereist.
7.6
Mens Het studiegebied voor de discipline mens beslaat ca. 2 km rondom de site van Cargill Herent. Binnen deze straal zijn de woonkernen Herent, Wijgmaal en Tildonk gelegen, waarvan het totaal aantal inwoners geraamd wordt op ca. 27.000. Nabij de site bevinden zich eveneens een 6-tal scholen, een rusthuis en 3 locaties voor kinderopvang. De potentiële effecten van het project op de mens kunnen in 4 categorieën opgedeeld worden nl.: Toxicologische effecten, effecten naar de gezondheid toe in de bestudeerde populatie;
Pagina 48 van 320
BE0112.000850
de relevante hindereffecten (geluid, transport, visueel …); veiligheidsrisico's. Voor de componenten SO2 en NO2 werden de gezondheidseffecten als gevolg van de blootstelling aan de luchtemissies van Cargill Herent verder gekarakteriseerd en geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de stationaire bronnen van Cargill Herent een aanvaardbare bijdrage hebben van de relevante parameters (SO 2, NO2) op de immissies. Er worden geen bijkomende gezondheidseffecten verwacht voor omwonenden als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen Cargill Herent. De impact van het transport van en naar Cargill Herent op de immissieconcentratie aan NO 2 is uiterst beperkt. Eventuele gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties van NO2 langsheen de toe- en afvoerroute kunnen niet uitgesloten worden, maar zij kunnen niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent. Via blootstelling aan componenten in bodem en grondwater en in oppervlaktewater, noch door blootstelling aan biologische agentia als gevolg van het project, zijn geen effecten te verwachten op de mens, noch in de huidige, noch in de geplande situatie. Algemeen kan gesteld worden dat de meeste klachten zich situeren op het vlak van geluidshinder en hinder als gevolg van verkeer van en naar de site. Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te beperken: door een optimale inzet van watertransport kan het maximum aantal transporten beperkt blijven tot 4880 per jaar. In de geplande situatie wordt geen bijkomende hinder verwacht zodat de impact van Cargill Herent op de verkeershinder in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht. Uit de gegevens omtrent het huidige geluidsklimaat blijkt dat het niet is uitgesloten dat gevoelige groepen gedurende de dagperiode ter hoogte van de Zijpstraat een lichte geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen ondervinden en dat er ter hoogte van de Hambosstraat effecten op de menselijke gezondheid kunnen optreden. Ter hoogte van de Hambosstraat zijn er evenwel dominante andere geluidsbronnen aanwezig, zoals de aanwezige vliegroute vanuit Zaventem. Voor de nachtperiode kunnen gevoelige groepen mogelijks lichte geluidshinder ondervinden, maar gevaarlijke effecten op de menselijke gezondheid blijven uit. Er dient evenwel te worden vermeld dat eveneens uit de discipline geluid blijkt dat het continu specifiek geluid van Cargill Herent, na saneringsmaatregelen met 9,4 dB(A) is afgenomen ter hoogte van meetpunt 2 (Zijpstraat). Er is de voorbije jaren dus een enorme verbetering gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van Cargill Herent naar de omgeving. Voor de toekomstige situatie zal de hervergunning van Cargill Herent geen bijkomende geluidshinder met zich meebrengen. Er kan bijgevolg besloten worden dat de mogelijke geluidshinder afkomstig van Cargill Herent voor de omgeving verwaarloosbaar tot beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat) zal zijn, zowel in de huidige als in de geplande situatie.
Pagina 49 van 320
BE0112.000850
Er worden geen belangrijke effecten voor de omgeving verwacht als gevolg van geurhinder, visuele hinder of hinder als gevolg van bepaalde veiligheidsaspecten. Vanuit de discipline mens dringen zich geen bijkomende milderende maatregelen op. Wel dient het maximaal aantal transporten van en naar Cargill Herent beperkt te blijven tot 4880 per jaar. Voorts dienen de maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de explosieveiligheid door de exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk worden verbeterd.
7.7
Overige disciplines
7.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. Binnen het studiegebied zijn de mouterijtoren en het silocomplex dominant aanwezig omwille het open karakter van het landschap. De afgelopen jaren werd er door Cargill extra aandacht geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf in de omgeving. Gezien de installatieonderdelen reeds geruime tijd aanwezig zijn en gezien de aandacht van het bedrijf voor de visuele integratie van het bedrijf, wordt de impact op de perceptieve kenmerken en de belevingswaarde beperkt geacht. Het effect van de bestaande gebouwen op de landschappelijke erfgoedwaarde wordt eveneens neutraal beschouwd. Gezien er geen nieuwe constructies worden ingeplant, wordt geen effect verwacht op bouwkundig erfgoed en archeologie.
Pagina 51 van 320
Figuur 1: Situering Cargill Herent op stratenplan
BE0112.000850
Pagina 53 van 320
Figuur 2: Topografische situering
BE0112.000850
Pagina 55 van 320
Figuur 3: Situering Cargill Herent op het gewestplan
BE0112.000850
Pagina 57 van 320
BE0112.000850
Milieueffectrapport 1
Inleiding
1.1
Beknopte beschrijving van het project
1.1.1
Korte situering van het project Dit MER wordt opgesteld ten behoeve van de hervergunning van de bestaande exploitatie van Cargill Herent. De hoofdactiviteit van Cargill Herent bestaat uit het vervaardigen van mout voor brouwerijen. De basisgrondstof is brouwgerst die in schepen en over de weg wordt aangevoerd. Het fabricatieproces bestaat uit drie stappen: weken, kiemen en eesten (drogen). De gerst wordt eerst een tweetal dagen geweekt in water en daarna overgebracht naar kiemkasten. Door het zorgvuldig regelen van temperatuur en vochtigheid, start het natuurlijke kiemproces van de granen. Tijdens dit proces worden natuurlijke enzymen aangemaakt, wordt het zetmeel vrijgemaakt, worden eiwitten oplosbaar gemaakt, ... Daarna wordt het proces stopgezet. Dit noemt men het eesten. De aldus verkregen mout wordt gedroogd tot deze nog ongeveer 4% vocht bevat en dan is de mout klaar om te verschepen. Door het regelen van procesparameters, krijgt de mout verschillende karakteristieken die door de verschillende brouwerijen worden gevraagd. Het eindproduct mout verlaat het bedrijf over de weg en over het water. De belangrijkste bestemmingen zijn bedrijven gelegen in België, Noord-Frankrijk en landen buiten de EU. De vestiging van Cargill Herent behoort tot een internationaal concern met vertakkingen in Europa, Azië, Rusland, Afrika, Oceanië en de Verenigde Staten. Meer dan 140.000 mensen worden tewerkgesteld in 65 landen waardoor het één van de grootste spelers is op de voedingsmarkt. De geproduceerde producten omvatten een gevarieerd assortiment, gaande van granen over zoetmakers tot oliën, van dierenvoeding over cacaoproducten tot vleeswaren. In België zijn er negen locaties en de site te Herent vormt hierbinnen een belangrijke schakel. Cargill Malt produceert mout voor brouwerijen in Europa, Azië, Latijns Amerika, Noord-Amerika en Afrika. De site te Herent speelt binnen de business unit Cargill Herent een belangrijke centrale rol. De site te Herent voorziet in ca. 25% van de productie van de Europese mouterijen van Cargill Malt. Cargill Herent wenst de bestaande exploitatie te Herent te hervergunnen voor een capaciteit van 120.000 ton/jaar. In 2008 werd op initiatief van Cargill Herent reeds een project-MER opgemaakt ten behoeve van een vergunningstraject voor een capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar. Daaropvolgend werd de milieuvergunning verleend door de Provincie Vlaams-Brabant (Besluit van de Deputatie d.d. 23/04/2009). Tegen deze vergunning werd beroep aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu. Dit beroep werd in november 2009 afgewezen. In januari 2010 werd beroep aangetekend bij de Raad van State en in februari 2012 werd de milieuvergunning door een arrest van de Raad van State (d.d. 2/02/2012) definitief nietig verklaard. Een meer uitgebreide beschrijving over het vergunningstraject en de vernietiging van de vergunning wordt gegeven in hoofdstuk 2.2.
Pagina 58 van 320
BE0112.000850
Omdat de in 2008 geplande uitbreiding niet gerealiseerd kon worden binnen de zone die op het gewestplan werd aangeduid als industriegebied, werd een planologisch attest aangevraagd. Er werd een planologisch attest afgeleverd en daaropvolgend werd het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Herent te Herent” opgesteld. In dit GRUP, dat definitief werd vastgesteld op 10/11/2011, werd een zone „bedrijventerrein voor historisch gegroeid bedrijf‟ aangeduid die voldoende groot is om de geplande capaciteitsuitbreiding mogelijk te maken. Het plan-MER dat in 2010 werd opgemaakt in het kader van het GRUP, werd volledig geïntegreerd in de toelichtingsnota. Tegen het GRUP werd een procedure aanhangig gemaakt bij de Raad van State. In februari 2013 werd het GRUP vernietigd waardoor er op korte termijn geen capaciteitsuitbreiding plaatsvindt. Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt, maakt Cargill Herent een geactualiseerd MER op in het kader van de hervergunning. Aangezien het GRUP werd vernietigd, wordt er geen capaciteitsuitbreiding voorzien. Het nieuwe MER wordt opgesteld met inachtname van bijkomende informatie die sinds het MER van 2008 vergaard werd en rekening houdend met het aangepaste normenkader en de nieuwe richtlijnenboeken voor water, lucht en geluid die sindsdien zijn verschenen. Er wordt rekening gehouden met een aantal relevante besluiten van zowel het project-MER 2008 als het plan-MER 2010 (zie ook 2.2.3).
1.1.2
Initiatiefnemer en exploitatieadres De initiatiefnemer is: Cargill France SAS, Bijkantoor Cargill Herent Zijpstraat 155 3020 Herent Contactpersoon: Ruud Hermus, milieucoördinator KBO: 0836.317.667 VE: 2.199.050.673
1.2
Toetsing aan de project-MER plicht Op basis van het Decreet van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002, gewijzigd door het Decreet van 22 april 2005 en op basis van Bijlage II-7d) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, gewijzigd door het Besluit van 15 juli 2011, zijn “Mouterijen met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of meer” onderworpen aan de MER-plicht. De huidige productiecapaciteit van Cargill Herent bedraagt 120.000 ton/jaar en de hervergunning is bijgevolg m.e.r.-plichtig. Voor de projecten uit bijlage II kan in principe een gemotiveerd verzoek tot ontheffing ingediend worden, maar de initiatiefnemer opteert ervoor om een MER op te maken. Er dient opgemerkt dat eerder verleende en vandaag geldende vergunningen voor de bestaande installaties werden afgeleverd onder de besluiten van het vorige MER-decreet.
Pagina 59 van 320
BE0112.000850
Daarbij waren mouterijen slechts vanaf een productie van 150.000 ton/jaar MER-plichtig. Bijgevolg werd voor de eerder verleende, vandaag nog geldende, vergunningen nooit een MER opgemaakt.
1.3
MER-procedure Een m.e.r.-proces doorloopt volgende stappen: 1. Opstellen en aan het publiek ter inzage voorleggen van een kennisgeving. In de kennisgeving worden het project en eventuele alternatieven voorgesteld en wordt vermeld wie deel zal uitmaken van het team van erkende deskundigen. Verder wordt aangegeven welke mogelijk te verwachten milieueffecten bestudeerd zullen worden en op welke manier dat zal gebeuren. Geïnteresseerden kunnen de kennisgeving bij de gemeente waar het project gepland is inkijken en eventueel opmerkingen formuleren; 2. Opmaak van richtlijnen door de Dienst Mer. In deze richtlijnen wordt het team van deskundigen goedgekeurd en wordt aangegeven hoe het MER moet opgemaakt worden en welke de belangrijkste aandachtspunten zijn. De opmerkingen die tijdens de ter inzage legging verzameld werden, worden in de richtlijnen verwerkt; 3. Opmaak van het MER door het team van deskundigen. Het MER wordt opgesteld door het team van erkende MER-deskundigen en wordt ingediend bij de Dienst Mer. Het MER wordt nagelezen door de Dienst Mer en andere bevoegde instanties. Indien het aan de vereisten voldoet, wordt het goedgekeurd. Het MER wordt vanaf de goedkeuring een openbaar document. Na goedkeuring van het MER zal door de initiatiefnemer een milieuvergunning worden aangevraagd voor de hervergunning van de site te Herent. Het MER zal bij de milieuvergunningsaanvraag gevoegd worden en zal mee ter inzage liggen tijdens het openbaar onderzoek dat deel uitmaakt van de vergunningsprocedure.
1.4
Team van deskundigen Volgens de Vlaamse wetgeving dient een MER opgesteld te worden door erkende MERdeskundigen. Naast externe deskundigen bestaat het team van deskundigen ook uit interne deskundigen die optreden in naam van de initiatiefnemer.
1.4.1
Interne deskundigen Als interne deskundigen treden de volgende personen op: Ruud Hermus, milieucoördinator Steven De Samblanx, wettelijk vertegenwoordiger
1.4.2
Externe deskundigen Het MER werd opgemaakt door onderstaand team van erkende MER-deskundigen:
Pagina 60 van 320
Type erkenning
BE0112.000850
Ref. Ministerieel Besluit
Duur erkenning
Water, deeldomein oppervlakte- en afvalwater
MB/MER/EDA-781
Onbepaald vanaf 18/05/2012
Kathleen Nysten
Bodem (pedologie) en grondwater
MB/MER/EDA-583
Onbepaald vanaf 03/05/2012
Dirk Libbrecht
Bodem (geologie) en grondwater
MB/MER/EDA-277
Onbepaald vanaf 31/01/2012
Paul Vanhaecke
Lucht
MB/MER/EDA/018
16/12/2015
Patrick Pans
Geluid
MB/MER/EDA/557
Onbepaald vanaf 04/10/2012
Mieke Deconinck
Fauna en flora
MB/MER/EDA/590
Onbepaald vanaf 23/11/2012
Karen Polfliet
Coördinatie
Mens
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
17/12/2014
Aangezien het project de hervergunning van de bestaande installaties betreft, wordt voorgesteld om de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie niet als volwaardige discipline op te nemen, maar slechts beknopt te behandelen. Alle externe deskundigen zijn tewerkgesteld bij ARCADIS Belgium NV. De coördinatie wordt verzorgd door ir. Karen Polfliet, optredend in naam van ARCADIS Belgium. De coördinator wordt bijgestaan door ir. Anne Temmerman. Contactadres: Karen Polfliet: ARCADIS Belgium, Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent (tel.: 09/241.77.26). Iedere deskundige draagt de eindverantwoordelijkheid voor de inhoud van de disciplines waarvoor hij/zij erkend is. De coördinator draagt de eindverantwoordelijkheid voor het totale MER. Hij/zij draagt er zorg voor dat de inhoud van alle disciplines op elkaar worden afgestemd en dat de overdracht van de noodzakelijke gegevens van de ene discipline naar de andere tijdig en correct gebeurt. Hij/zij staat tevens in voor het opmaken van de eindsynthese en de niet-technische samenvatting. Hij/zij is het primaire aanspreekpunt voor de interne deskundigen en de verantwoordelijken bij de Dienst Mer.
Pagina 65 van 320
BE0112.000850
2
Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project
2.1
Ruimtelijke situering Figuur 2.1.1: Topografische kaart Figuur 2.1.2: Stratenplan Figuur 2.1.3: Gewestplan/GRUP
Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten noordwesten van Leuven. Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in de noordoostelijke rand van Herent. Aan de overkant van het kanaal ligt Wijgmaal, een deelgemeente van Leuven (zie Figuur 2.1.1). Het bedrijfsterrein van Cargill Herent neemt een oppervlakte in van ongeveer 3,9 ha. Het bedrijf wordt omringd door groene zones en agrarisch gebied. Ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsterrein liggen twee voormalige kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst (Z). Het bedrijfsterrein wordt verder aan weerszijden van het kanaal omgeven door een uitgestrekt landbouwgebied waarin een aantal woonkernen voorkomen. Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden. Het meest nabijgelegen terrein voor bedrijvigheid is een zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van Wijgmaal. De belangrijkste woonkernen in een straal van ca. 2 km rond het bedrijf zijn: Herent
ca. 0,5 km ten Z
Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
2.2
Administratieve voorgeschiedenis
2.2.1
Planologisch attest en GRUP
2.2.1.1
Planologisch attest Een planologisch attest is een document dat aangeeft of een bestaand bedrijf al dan niet behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. In het geval van behoud worden de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden op korte (2 jaar) en op lange (10 jaar) termijn meegedeeld. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen en wordt er rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Als het planologisch attest gunstig is, verbindt de overheid zich er toe voor het bedrijf een RUP op te maken. Algemeen dient binnen het jaar na het bekomen van een gunstig planologisch attest een stedenbouwkundige vergunning te worden aangevraagd voor een uitbreiding. In kader van de toenmalige uitbreidingsplannen heeft het bedrijf Cargill France SAS op 21 februari 2007 bij de gewestelijk planologisch ambtenaar een aanvraag ingediend tot het bekomen van een planologisch attest voor de bedrijfssite te Herent.
Pagina 66 van 320
BE0112.000850
Met dit planologisch attest wilde Cargill op korte termijn de bestaande mouterij uitbreiden door een nieuwe mouterij op te richten, de bestaande containerterminal uit te breiden, een nieuwe waterzuiveringsinstallatie aan te leggen en het jaagpad langs het kanaal verder om te leggen. De gewestelijk planologisch ambtenaar verklaarde het dossier volledig en ontvankelijk op 23 maart 2007 en oordeelde dat best een afweging zou gebeuren op Vlaams niveau. Deze beslissing is onder meer gesteund op de schaal van het bedrijf en de ligging ervan in het buitengebied. De aanvraag werd vervolgens onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 30 dagen van 6 april tot 6 mei 2007. Overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest, gewijzigd bij BVR van 26 juni 2006 en bij MB van 7 juli 2006, is het advies ingewonnen van de betrokken adviserende instellingen en administraties (Agentschap R-O Vlaanderen- cel onroerend erfgoed, Departement Landbouw en Visserij, departement Leefmilieu, Natuur en Energie, agentschap voor Natuur en Bos, agentschap Economie, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Waterwegen en Zeekanaal NV en de NMBS), de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant en het gemeentebestuur Herent. Tevens werden de eigenaars van de aanpalende percelen op de hoogte gebracht van de aanvraag en het openbaar onderzoek en werd de bekendmaking van het openbaar onderzoek aangeplakt door de eigenaar en door het gemeentebestuur. Het aanvraagdossier lag gedurende de periode van het openbaar onderzoek ter inzage in het gemeentehuis en bij de bevoegde overheid. Bij de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (Vlacoro) werden 9 tijdige adviezen en 30 tijdige bezwaarschriften ingediend. Vlacoro heeft de aanvraag, na behandeling van de ingediende adviezen en bezwaren behandeld en in vergadering van 26 juni 2007 haar advies uitgebracht. Het advies luidde gedeeltelijk gunstig voor de korte termijn behoefte en gunstig voor de lange termijn. De gewestelijk planologisch ambtenaar heeft advies uitgebracht over de aanvraag op 15 juni 2007. Het advies luidde gunstig voor de bestendiging, gunstig onder voorwaarden voor de korte termijn uitbreiding als meest maximale ruimtelijke uitbreiding. De aangehaalde voorwaarden hadden betrekking op het zoeken naar een meer compacte ruimte-inname voor de waterzuiveringsinstallatie, een doorgedreven landschappelijke inpassing en een goede omlegging van het fietspad. Voor de delen in eigendom van het bedrijf die niet voor uitbreiding in aanmerking komen moet een open ruimte visie ontwikkeld worden. De gevraagde uitbreiding op lange termijn werd gunstig geadviseerd op voorwaarde dat de bijkomende verkeersdruk wordt opgevangen door vervoer over water. Op 26 maart 2008 leverde de minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening een gedeeltelijk positief planologisch attest af aan het bedrijf Cargill France SAS te Herent. De contour van dit attest wordt weergegeven in Figuur 2.2.1.
Figuur 2.2.1: Contour planologisch attest 2008
Het besluit stelde naar de uitvoering van het planologisch attest volgende voorwaarden: De delen van de aanvraag die voorzien zijn op korte termijn, kunnen gerealiseerd worden binnen de grenzen aangeduid op bijgevoegd plan. Binnen deze contour
Pagina 67 van 320
BE0112.000850
kunnen eveneens die inrichtingen, gebouwen en verhardingen worden geplaatst die volgens de aanvraag buiten de contour zijn gelegen. Buiten deze contour is het enkel mogelijk om beplanting en wegen voor niet-gemotoriseerd verkeer aan te leggen, waaronder de omleiding van het jaagpad; Bij de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan moet een oplossing worden voorgesteld die op lange termijn kiest voor de meest compacte, economisch verantwoorde configuratie van bedrijfsgebouwen waarbij de landschappelijke waarden en erfgoedwaarden van het park en het kasteel optimaal worden bewaard en benut; Er moet een goede oplossing worden gevonden voor de aanleg van een veilig en functioneel fietspad; Het gebruik van de waterweg voor aan- en afvoer van goederen wordt opgelegd in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Gedurende de procedure en na afgifte van het gedeeltelijk positief planologisch attest werd door omwonenden zeer actief gebruik gemaakt van de regelgeving in kader van openbaarheid van bestuur met als doel de genomen stappen in dit dossier op de voet te volgen. Hieraan werd binnen het geldende kader telkens gevolg gegeven. Na het afgeleverde planologisch attest werd een “willig beroep” ingediend bij de minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening met de vraag om het afgeleverde attest in te trekken en een nieuwe beslissing uit te vaardigen voor ofwel het behoud van het bedrijf op de huidige locatie binnen de huidige schaal en binnen de contouren van het huidige jaagpad, ofwel het behoud van het bedrijf op de huidige locatie en een korte termijnuitbreiding in westelijk richting waarbij het parkgebied en de nabijgelegen woningen langs Keulenstraat en D‟Hoogvorstdreef volledig worden gevrijwaard. Hiervan werd door de heer minister kennis genomen en via een rechtsreeks schrijven aan de indieners op gereageerd, met name dat er geen reden is of geen argumenten worden aangebracht om de beslissing inzake het afgeleverde planologisch attest te herzien. Bepaalde bekommernissen, onder meer met betrekking tot het kasteel D‟Hoogvorst en het omliggende parkgebied werden wel ingebracht in het openbaar onderzoek dat werd georganiseerd over het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor dit bedrijf (zie 2.2.1.2). Eveneens door omwonenden werd een beschermingsaanvraag ingediend als monument, als landschap en als archeologische site van het D‟Hoogvorstkasteel en de ermee verbonden visuele omgeving. Na onderzoek ter zake vanwege de administratie bevoegd voor onroerend erfgoed bleek de intrinsieke waarde van het domein D‟Hoogvorst te gering om een wettelijke bescherming op Vlaams niveau te verantwoorden. Ook dit standpunt werd aan de aanvragers in kwestie meegedeeld. 2.2.1.2
Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” Naar aanleiding van de afgifte van het gedeeltelijk positief planologisch attest aan Cargill France SAS startte de overheid met de procedure voor het opmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Op basis van de aard van de activiteiten, de schaal van het bedrijf, de gevraagde uitbreiding en de relatie met het kanaal, oordeelde de gewestelijk planologisch ambtenaar echter dat dit een bovenlokaal bedrijf betreft waarvoor een afweging op gewestelijk niveau aangewezen was. Bijgevolg werd het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” opgesteld. Dit GRUP werd op 10 november 2011 definitief vastgesteld door de Vlaamse regering. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat uit 3 onderdelen, met een verschillend statuut. Het grafische plan (bijlage 1) en de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage 2)
Pagina 68 van 320
BE0112.000850
hebben een verordenende waarde. Ze zijn bindend zowel voor de eigenaars en de gebruikers van de betrokken gronden en gebouwen als voor de overheid. De toelichtingsnota, die bestaat uit een tekstgedeelte en een kaartgedeelte, heeft geen verordenende waarde, maar behoudt haar waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Het grafisch plan wordt weergegeven op Figuur 2.5. Figuur 2.2.2: Verordenend grafisch plan GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
I.k.v. de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage 2) worden volgende voorwaarden gesteld m.b.t. het bestemmingsgedeelte “bedrijventerrein voor historisch gegroeid bedrijf” (aangeduid op grafisch plan met de code „HGB‟ – bestemming bedrijvigheid): Het bedrijventerrein is bestemd voor het behoud en de uitbreiding van de huidige historisch gegroeide bedrijfsactiviteiten (mouterij en onderzoeksactiviteiten en containeroverslag) aan de Zijpstraat 155, te 3020 Herent. Het bedrijventerrein kent een watergebonden karakter. Het watergebonden karakter bestaat uit het gebruik van de waterweg voor het vervoer van een substantiële hoeveelheid basisgrondstoffen en/of (half) afgewerkte producten. Het bedrijf moet dus gebruik maken van het kanaal Leuven-Dijle als transportmodus. Het aantal vrachttransporten over de weg wordt zoveel mogelijk beperkt en mag het huidig aantal vervoersbewegingen over de weg in ieder geval niet overschrijden. Nevenactiviteiten zijn alleen toegelaten voor zover ze noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van het historisch gegroeide bedrijf. Installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie zijn toegelaten. Als de huidige bedrijfsactiviteiten worden stopgezet, is het bedrijventerrein bestemd voor één watergebonden bedrijf dat niet meer hinder genereert dan het bestaande bedrijf. Het behoud, de aanleg en de uitbreiding van laad- en loskades is toegelaten, voor zover de toegankelijkheid voor het beheer van het kanaal Leuven-Dijle‟ gegarandeerd blijft. Op de westelijke grens van het gebied wordt voorzien in een buffer met een minimale breedte van 20 meter. Op de zuidelijke grens van het gebied wordt voorzien in een buffer met een minimale breedte van 15 meter. De bufferstroken op de westelijke en zuidelijke grens worden ingericht in functie van geluidswering en als visueel scherm. Ze bestaan uit opgaand groen en moeten, wat typologie en opbouw betreft, aansluiten bij de parkstructuur van het kasteeldomein d‟Hoogvorst. Het oprichten van nieuwe constructies in de bufferstrook is niet toegelaten, met uitzondering van het behoud en de aanleg van een fietspad en jaagpad zoals symbolisch aangeduid in artikel 6 en het behoud, de aanpassing en de herbouw van de bestaande constructies. Het bedrijventerrein mag, met uitzondering van de in artikel 1.2. voorziene bufferstrook op de westelijke en zuidelijke grens van het gebied, volledig verhard en bebouwd worden. Nieuwe verhardingen moeten waterdoorlatend zijn tenzij dit verboden wordt vanuit een andere regelgeving. Bovendien is voor de aanleg van kaaimuren en laad- en loskaaien het gebruik van niet waterdoorlatende materialen toegelaten.
Pagina 69 van 320
BE0112.000850
Het waterbergend vermogen van het gebied mag door de aanleg van het bedrijventerrein niet verminderd worden en het overstromingsrisico moet worden beperkt. Stedenbouwkundige vergunningsaanvragen voor werken, handelingen of wijzigingen binnen dit gebied kunnen pas verleend worden nadat aan volgende voorwaarden voldaan is: het gebied als bos aangeduid op het grafisch plan is effectief ingericht als bos; het fietspad en jaagpad zoals symbolisch is effectief aangelegd. Er worden in de stedenbouwkundige voorschriften tevens voorwaarden opgelegd voor de andere bestemmingen van het grafisch plan, nl. gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde; bouwvrij agrarisch gebied; bosgebied, de bomenrijen, het fietspad en het jaagpad).Tegen het GRUP werd een procedure aanhangig gemaakt bij de Raad van State. De raad Van State heeft het besluit van 10 november 2011 van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf „Cargill Malt‟ te Herent op 25 februari 2013 vernietigd. De vernietiging van het GRUP door de Raad van State berustte op een formeel gebrek. De Raad van State oordeelde dat het planologisch attest waarin het GRUP zijn grondslag vond eerder was vervallen ten gevolge van een interne herstructurering van Cargill France SAS.
2.2.2
Milieuvergunningen
2.2.2.1
Vergunningssituatie Geldende toestand De bestaande installaties van Cargill Herent zijn vergund tot 04/01/2016 (basisvergunning D/PMVC/95H25/12.938). Na goedkeuring van het MER wordt een aanvraag tot hervergunning ingediend voor het geheel van de activiteiten op de site. Een overzicht van de vandaag geldende vergunningen en bijhorende bijzondere voorwaarden wordt weergegeven in respectievelijk Tabel 2.2.1 en paragraaf 2.2.2.3. Er dient hierbij opgemerkt dat de vergunning voor het winnen van grondwater uit het krijt (m.b.v. 1 put van 235 m diepte) verlopen is sinds 30 november 2011 en dus vandaag niet langer geldt. Deze winning is sinds midden 2011 niet meer in gebruik. In mei 2013 werd akte verleend voor een mededeling kleine verandering van de mouterij met als onderwerp de afbraak en vernieuwing van een beperkt onderdeel van de bestaande fabriek, nl. de bestaande kuipenzaal „MIAG‟ met bijhorende werkplaats, burelen en archief. Het nieuwe gebouw wordt gedeeltelijk op dezelfde locatie opgebouwd als de werkplaats, burelen en archief en naast de bestaande kuipenzaal. Voorts worden de installaties uit de oude kuipenzaal grotendeels vervangen door nieuwe installaties. Een aantal installaties zullen na verplaatsing naar de nieuwe situatie verder gebruikt worden. De delen van de oude kuipenzaal die niet zullen hergebruikt worden, worden afgebroken. Het gaat om een vervangingsinvestering. In juni 2013 werd de grondwaterwinning hervergund met een maximale totale winningscapaciteit (Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar door: hervergunning en verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de grondwaterwinning uit het Landeniaan, bestaande uit 2 putten op een diepte
Pagina 70 van 320
BE0112.000850
van 110 m onder het maaiveld tot een maximaal opgepompt debiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar; verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de grondwaterwinning uit het Brusseliaan, bestaande uit 6 putten op een diepte van 42 m (put 1) en 52 m (putten 6 tot 10) tot een maximaal opgepompt debiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar. Inmiddels is een verzoek tot nietigverklaring ingediend bij de Raad van State tegen dit vergunningsbesluit. Vernietigde milieuvergunning In 2008 werd door Cargill Herent reeds een vergunningstraject gestart voor een capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar. De vergunning werd in eerste aanleg verleend door de Deputatie van de Provincie Vlaams-Brabant (D/PMVC/08L22/12525 – Besluit van de Deputatie d.d. 23/04/2009). Op 3 juni 2009 werd tot twee maal toe beroep aangetekend bij de Vlaamse Minister (AMV/000011802/1017). In het Besluit van de Vlaamse Minister (AMV/000011802/1017 d.d. 23/11/2009) werd de bestreden beslissing van 23/04/2009 tot het verlenen van de milieuvergunning echter bevestigd. Een aantal bijzondere voorwaarden uit de vergunning werden wel aangepast. Volgend op dit Ministerieel Besluit werd beroep aangetekend bij de Raad van State op 29/01/2010. Op basis van dit beroep werd door het arrest van de Raad van State (nr. 217.681, d.d. 02/02/2012) de verleende vergunning nietig verklaard. De belangrijkste motivatie voor de vernietiging van de vergunning door de Raad van State was het feit dat een aantal documenten, op vraag van de overheid, na het indienen van de vergunningsaanvraag werden voorgelegd, het betreft onder andere een akoestische begeleidingsplan inzake geluidshinderbestrijding. Op deze wijze werd volgens het arrest van de Raad van State essentiële informatie ontzegd aan de deelnemers van het openbaar onderzoek. Bijgevolg werd de verleende vergunning nietig verklaard. Daarop heeft Cargill besloten om de aanvraag voor de milieuvergunning in te trekken. Van deze intrekking werd akte genomen op 29 maart 2012. Lopende milieuvergunningstrajecten Er zijn geen vergunningstrajecten lopende. 2.2.2.2
Overzicht van de milieuvergunningen In Tabel 2.2.1 wordt een overzicht gegeven van de (al dan niet vandaag nog geldende) vergunningen en beroepen met betrekking tot de exploitatie van Cargill Herent.
Pagina 71 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.2.1: Overzicht van de vergunningssituatie van Cargill Herent
Kenmerk
Onderwerp
Geldig Van
Tot
Geldende vergunningen D/PMVC/95H25/12.9 38
Basisvergunning exploitatie mouterij
04/01/1996
04/01/2016
AMV/00024928/600
Ministerieel besluit - Wijziging van de vergunningsvoorwaarden m.b.t. D/PMVC/95H25/12.938
04/07/1996
04/01/2016
VGO/64651/PUT472 -B
Grondwaterwinning Categorie B: GW winning met 2 putten van 110 m diep (formatie van Hannut) met een maximumdebiet van 800 m³/dag en 270.000 m³/jaar.
11/02/1999
11/02/2014
D/MLD/98G18/22642
Melding, uitbreiding van bestaande waterzuiveringsinstallatie met een bijkomend zuiveringsbekken 10500 m³
18/02/1999
04/01/2016
D/MLD/00G27/30405
Mededeling kleine verandering, uitbreiding met labo
12/10/2000
01/09/2011
D/PMVC/00I20/3083 3
Uitbreiding met een koelinstallatie
25/01/2001
04/01/2016
D/ART45/01G03/336 89
Wijziging voorwaarden: bijkomende emissiegrenswaarden voor fosfor en chloriden
18/10/2001
04/01/2016
D/PMVC/01I25/3419 1
Verandering, uitbreiding mouterij
24/01/2002
04/01/2016
D/MLD/02G17/36813
Verandering, uitbreiding stallen van voertuigen, opslag gasolie, verplaatsen verdeelinstallatie
19/12/2002
04/01/2016
D/PMVC/03C25/392 37
Uitbreiding met opslag van FeCl3
21/08/2003
04/01/2016
D/PMVC/05H11/043 31
Vergunning labo, stookinstallatie, BKGinrichting
08/12/2005
04/01/2016
Weigering grondwaterwinning via 2 putten van 235 m-mv. D/PMVC/06H03/070 62
Grondwaterwinning, put 235 m uit het krijt tot 30/11/2011, rest grondwaterwinning tot 04/01/2016
30/11/2006
04/01/2016 Winning uit het Krijt tot 30/11/2011
D/PMVC/07F04/0924
Verandering energievoorziening:
20/09/2007
04/01/2016
Pagina 72 van 320
Kenmerk
Onderwerp
BE0112.000850
Geldig Van
8
Tot
- verwijdering dieselmotor, vervanging door nieuwe aardgasmotor met elektriciteitsproductie (WKK) - verwijderen en regulariseren stookinstallaties; - wijziging van CO2-emissies.
AMV/000011802/101 1
Ministerieel besluit - Beroep ongegrond verklaard, bevestiging beslissing Deputatie m.b.t. D/PMVC/07F04/09248
12/03/2008
04/01/2016
D/A45/08D24/11043
Wijziging bijzondere vergunningsvoorwaarde inzake de zeefbandpers
21/08/2008
04/01/2016
AMV/000011802/101 3
Ministerieel besluit - Beroep ongegrond verklaard, bevestiging beslissing Deputatie m.b.t. D/A45/08D24/11043
21/01/2009
04/01/2016
AMV/0011802/1024
Ministerieel besluit voor verandering van de bestaande mouterij
02/12/2011
04/01/2016
D/MLD/12L21/19620
Akte melding kleine verandering: kuipenzaal
02/05/2013
04/01/2016
D/PMVC/13B19/198 91
Hervergunning grondwaterwinning met een maximale totale winningscapaciteit (Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar
20/06/2013
04/01/2016
23/11/2009
23/04/2029
Vernietigde vergunningen AMV/000011802/101 7
Ministerieel besluit mits aanpassing
Pagina 73 van 320
2.2.2.4
BE0112.000850
Relevante bijzondere voorwaarden D/PMVC/95H25/12.938: BASISVERGUNNING (04/01/1996) Voor de lozing van het bedrijfsafvalwater in de openbare riool gelden de sectorale voorwaarden van de bestaande lozingsvergunning tot uiterlijk 31/12/2000 met een max. debiet van 162 m³/uur en 2.010 m³/dag. Vanaf 01/01/2001 moet de lozing van het bedrijfsafvalwater voldoen aan de dan van toepassing zijnde zuiveringszone voor dit gebied. AMV/00024928/600: BEROEP (04/07/1996) Wijziging algemene voorwaarden t.o.v. basisvergunning: Voor de lozing van het bedrijfsafvalwater in de openbare riool gelden tot uiterlijk 01/01/1999 de sectorale voorwaarden uit de bestaande lozingsvergunning, met een maximum debiet van 162 m³/uur en 2.010 m³/dag: vanaf 01/01/1999 moet de lozing van bedrijfsafvalwater voldoen aan de dan van toepassing zijnde reglementering betreffende de lozing van bedrijfsafvalwater afkomstig van mouterijen in oppervlaktewater; Van zodra de openbare riolering waarin het gezuiverde afvalwater wordt geloosd, aangesloten wordt op een openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie dient dit gezuiverde afvalwater rechtstreeks te worden geloosd in oppervlaktewater. VGO/64 651/PUT 472-B: GRONDWATERWINNING CAT. B (11/02/1999) Binnen de 3 maanden na het bekomen van de vergunning dient een debietmeter te worden geïnstalleerd: De kenmerken van de debietmeter (merk, type, diameter, …) evenals de datum van plaatsing en een schets van de wijze van opstellen (apparaten en hulpstukken voor en na de meter) moeten binnen 5 maanden na het bekomen van de vergunning aan de provinciale overheid worden gezonden De index van de meter moet iedere maand rond de eerste worden genoteerd. Ten minste maandelijks moet het waterpeil worden opgemeten en genoteerd en dat tijdens de normale werking van de pomp Een maal per jaar moet in december het statisch peil worden gemeten, d.i. het waterpeil in de put terwijl alle pompen al minstens 6 uur onafgebroken stilliggen. De gegevens (indexen, peilmetingen, data van de metingen, uren stilstand pompen, meting statische peilen) moeten voor 1 februari worden gezonden aan de provinciale overheid Indien de vergunninghouder door zijn toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaakt, is hij objectief aansprakelijk voor de schade die hij daardoor veroorzaakt. D/ART45/01G03/33689: WIJZIGING VOORWAARDEN (18/10/2001) Als aanvulling op de eerder opgelegde bijzondere vergunningsvoorwaarden zijn volgende emissiegrenswaarden van kracht: Totaal P 20 mg/l voor een periode van 1 jaar vanaf de datum van ondertekening van onderhavig besluit, nadien is de emissiegrenswaarde totaal P 2 mg/l; Chloriden: 1.000 mg/l Voor de parameter AOX in het bedrijfsafvalwater wordt geen emissiegrenswaarde opgelegd.
Pagina 74 van 320
BE0112.000850
D/PMVC/05H11/04331: VERGUNNING LABO, STOOKINSTALLATIE, BKG-INRICHTING (08/12/2005) Als startend monitoring protocol geldt het protocol gevoegd bij onderhavige aanvraag en waarover met dit besluit uitspraak wordt gedaan. Elke wijziging aan bovengenoemd monitoring protocol wordt voor advies overgezonden aan AMINABELCel Lucht en voor kennisgeving aan de bestendige deputatie, de AMV en de milieuinspectie. Dit artikel geldt in afwachting van de opname van een gelijkwaardige bepaling in Vlarem II. Zodra dit het geval is, vervalt onderhavige bijzondere vergunningsvoorwaarde ambtshalve. D/PMVC/06H03/07062: GRONDWATERWINNING (30/11/2006) In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II wordt het waterpeil in rust jaarlijks gemeten na een stilstand van de winning van 7u in plaats van 24u. Voor de Krijt winning wordt overeenkomstig art. 5.53.4.3 van Vlarem II het plaatsen van een contactelektrode opgelegd in de productieput, die de winning stillegt wanneer het waterpeil in de put 147m onder maaiveld bereikt, dit om de beluchting van de Krijt Aquifer te voorkomen. D/A45/08D24/11043 WIJZIGING BIJZONDERE VERGUNNINGSVOORWAARDE INZAKE DE ZEEFBANDPERS Voor het spoelen van de zeefbandpers mag tot 29 augustus 2009 grondwater aangewend worden. Indien de uitbreidingsplannen van het bedrijf niet plaatsvinden en/of de bestaande zeefbandpers en wzi behouden blijven, dient vóór het verval van deze termijn de omschakeling naar wzi-effluent voor de zeefbandpers doorgevoerd te zijn. De zeefbandpers werd intussen uit dienst genomen en vervangen door een centrifuge die zo goed als geen grondwater verbruikt. D/PVMC/13B19/19891 HERVERGUNNING GRONDWATERWINNING In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II mag de jaarlijkse meting van het grondwaterpeil na ten minste 7 uur stillegging van de grondwaterwinning uitgevoerd worden. Het peil dient gemeten met een frequentie van minimum 1 meting per minuut vanaf 1 uur voor tot en met 1 uur na de stilstand van de volledige winning in 1 productieput die voor de stilstand in werking was in het Landeniaan én in het Brusseliaan en in één peilput in het Landeniaan én het Brusseliaan. In alle andere productieputten en peilputten wordt het peil 1 uur voorafgaand aan de stilstand en aan het einde van de stilstand gemeten. De tijd van stilstand van de grondwaterwinning, het gewonnen volume (per productieput) gedurende zeven uur voorafgaand aan de stilstand en de peilmetingen worden zorgvuldig genoteerd. Overeenkomstig art. 5.53.4.3 van Vlarem II mag het peil in werking in de twee productieputten in het Landeniaan niet dalen onder de 86 meter onder het maaiveld. Hiertoe moet door de exploitant een beveiliging worden voorzien: het plaatsen van contactelectrodes in de productieputten in het Landeniaan of het vastleggen van de maximale ophangdiepte van de pomp.
Pagina 75 van 320
BE0112.000850
2.2.3
Milieueffectrapporten
2.2.3.1
Project-MER 2008 – capaciteitsuitbreiding en hervergunning Cargill Malt te Herent Op initiatief van Cargill Herent werd een eerste MER opgemaakt door ARCADIS (PRMER-288-GK) in het jaar 2008 ten behoeve van het vergunningstraject voor de hervergunning en de capaciteitsuitbreiding van de site. Dit MER werd goedgekeurd door de Dienst Mer op 25 november 2008 (ref. PR-MER-288-GK). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de in het MER onderzochte alternatieven en de besluiten m.b.t. milieueffecten. Onderzochte alternatieven In het project-MER 2008 werden een aantal locatie- en uitvoeringsalternatieven voor de uitbreiding onderzocht. Met betrekking tot de inplanting van de nieuwe mouterij werden 5 locatie-alternatieven bestudeerd. Er werd hierbij rekening gehouden met het feit dat uitbreiding in theorie enkel mogelijk is in zuid(oost)elijke en westelijke richting. De zuidelijk gelegen percelen zijn eigendom van Cargill. De westelijke percelen niet. Rekening houdend met de ligging van de bestaande exploitatie, is een uitbreiding in zuid(oost)elijke richting het meest voor de hand liggende locatiealternatief voor de geplande uitbreiding. Aangezien de brouwgerst deels via het kanaal Leuven-Dijle wordt aangevoerd, lijkt het logisch dat de uitbreiding langs het kanaal gerealiseerd wordt. Volgende alternatieven zijn onderzocht: 1. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: horizontale mouterij met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein; 2. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: horizontale mouterij met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein, maar dichter tegen het procesgedeelte; 3. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: verticale mouterij met 2 “halve” torens; 4. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: verticale mouterij met 1 toren; 5. uitbreiding in westelijke richting. Ook met betrekking tot de uitvoeringsalternatieven, nl. de aanvoer van de grondstof, brouwgerst, werden 2 opties bestudeerd in dit MER: optie I: de extra aanvoer van grondstoffen gebeurt per spoor met natransport over het water. De overslag gebeurt ergens te lande. Deze optie betekent dat het aantal transporten licht zal verminderen in vergelijking met de huidige situatie. optie II: de extra aanvoer van grondstoffen gebeurt per spoor met natransport over de weg en/of het volledige traject over de weg. Deze optie betekent meer dan een verdubbeling van het aantal transporten. Effecten t.g.v. de uitbreiding Op basis van het MER werd het onderstaande besloten voor wat betreft mogelijke milieueffecten: Enkele belangrijke milieuaspecten van de exploitatie van Cargill zijn het relatief grote grondwaterverbruik en de lozing van afvalwater op eerder kleine waterlopen (Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek). Op het vlak van watergebruik presteert het bedrijf vrij goed in vergelijking met de andere bedrijven in de sector. Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning met een vergund debiet van 770.000 m³/jaar. Momenteel pompt Cargill grondwater op uit het Krijt, het
Pagina 76 van 320
BE0112.000850
Brusseliaan en het Landeniaan. Tegen eind 2011 moet de winning in het Krijt afgebouwd worden en vervangen worden door een winning uit het Brusseliaan. Voor de huidige productie is er nood aan ca. 530.000 m³/jaar. Als gevolg van de uitbreiding zal deze hoeveelheid oplopen tot ca. 1.000.000 m³/jaar. Het bijkomende debiet zal volledig uit het Brusseliaan opgepompt worden en zal een impact hebben op twee vergunde grondwaterwinningen in de omgeving. Ter hoogte van een VMW-winning (Bijlok) zal er een permanente daling van het grondwaterpeil optreden met min. 0,2 meter. Ter hoogte van een nabijlegen waterwinning van een gemengde veehouderij net ten noorden van Cargill zal een daling van het grondwaterpeil met 0,8 tot 0,9 meter optreden. Er wordt ook een effect verwacht op enkele oppervlaktewateren in de omgeving. Voor de kasteelvijvers en omwalling van de kastelen d‟Hoogvorst en Keulenhof wordt een verlaging van het waterpeil met 0,8 m en meer verwacht. Voor het kanaal Leuven-Dijle wordt verhoogde lekkage verwacht, maar het waterpeil zal niet dalen omwille van de kunstmatige voeding te Leuven. In de Leigracht die langs het kanaal Leuven-Dijle loopt wordt geen daling van het waterpeil verwacht aangezien het opgepompte grondwater na gebruik quasi volledig op deze waterloop geloosd wordt. De waterwinning zal geen effect hebben op grondwaterafhankelijke vegetaties die binnen de omliggende Natura 2000 en VEN-gebieden voorkomen. Er is wel een effect mogelijk als gevolg van het droogvallen van de kasteelvijvers d‟Hoogvorst en Keulenhof en ter hoogte van een perceel aan het kanaal ten noorden van Cargill waar fragmenten van elzenbroekbossen aanwezig zijn. Daarnaast bestaat het gevaar dat de op het terrein aanwezige grondwaterverontreinigig met minerale wordt aangetrokken door de grondwaterwinning. Omwille van de te verwachten effecten dient de waterwinning aan een strikte monitoring onderworpen te zijn op het bedrijfsterrein zelf en ter hoogte van de omwallingen van de kastelen d‟Hoogvorst en Keulenhof, de nabijgelegen waterwinning van de gemende veehouderij, het kanaal Leuven-Dijle en het bosgebied ten noorden van Cargill. Bovendien moeten maatregelen getroffen worden om de aantrekking van de verontreiniging met minerale olie te voorkomen. De meest voor de hand liggende oplossing is het uitvoeren van een bodemsaneringsproject met bij voorkeur een verwijdering van de verontreinigingskernen. De opgeloste fase dient ook aangepakt te worden aangezien deze ook zal naleveren naar de winning. Andere mogelijkheden zijn het indammen van de aanwezige verontreiniging of het verminderen van het opgepompte debiet uit het Brusseliaan, maar in het laatste geval moet dan weer naar een alternatieve waterbron gezocht worden. Cargill loost via een openbare riolering hemelwater en afvalwater op de Leigracht, een kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt op haar beurt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle. Het procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie geleid en na zuivering in de Leigracht geloosd. Het sanitaire afvalwater wordt geloosd via twee septische putten. De lozing van het procesafvalwater van Cargill heeft voor de Leigracht, Lipsebeek en Weesbeek vooral een impact op de CZV-, P-, chloriden- en AOXconcentratie. Voor de Leigracht en Lipsebeek wordt de impact als significant beoordeeld, voor de Leibeek als matig. De impact op de waterkwaliteit van de Weesbeek is gering. De impact op de biologische kwaliteit zal het grootst zijn voor de Leigracht, maar dit is geen ecologisch waardevolle waterloop. Voor de Lipsebeek en de Leibeek wordt een matig negatief effect verwacht op de biologische kwaliteit. Deze impacten zijn vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost,
Pagina 77 van 320
BE0112.000850
maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft via een mondelinge mededeling al laten weten dat zij geen toestemming zullen geven voor de lozing van Cargill. Zij staan sowieso weigerachtig ten opzichte van het toelaten van lozingen op het kanaal en bovendien loopt er een haalbaarheidsstudie naar het mogelijke gebruik van het kanaalwater voor drinkwaterproductie. De lozing van Cargill levert een significante bijdrage tot de afvoer van de Leigracht en de Lipsebeek, een matige bijdrage tot de afvoer van de Leibeek en een beperkte bijdrage tot de afvoer van de Weesbeek. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden als overstromingsgevoelig aangeduid. Aan de hand van het oppervlaktewaterkwantiteitsmodel van de Weesbeek-Leibeek dient nagegaan te worden of de bijkomende lozing van Cargill aanleiding kan geven tot wateroverlast. In de discipline oppervlaktewater worden een aantal milderende maatregelen voorgesteld om de impact van de lozing van Cargill te beperken. Het gaat hierbij om een goede werking van de waterzuivering en een maximale beperking van het waterverbruik. De maatregel die het grootste resultaat zou opleveren, hergebruik van het weekwater, werd reeds overwogen, maar wordt niet aanvaard door de klanten, tenzij het water in die mate gezuiverd wordt dat het dezelfde kwaliteit heeft als het grondwater dat momenteel gebruikt wordt. Deze zuivering vergt een grote investering en is niet als BBT opgenomen in de BBT-studie voor de drankenindustrie. De stationaire bronnen van Cargill zullen na de geplande uitbreiding wel aanleiding geven tot een beperkte toename van de omgevingsconcentraties van de relevante parameters (SO2, NO2 en CO), maar de luchtkwaliteitsdoelstelligen zullen niet overschreden worden. De luchtkwaliteitsdoelstellingen zijn er op gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers te vrijwaren en er worden dan ook geen nadelige effecten op de gezondheid van de omwonenden verwacht. Aangezien de bewoners van de omliggende woonkernen wel aan hogere omgevingsconcentraties zullen worden blootgesteld, zij het dan in zeer beperkte mate, wordt de impact op de mens via luchtemissies als gering negatief beoordeeld. Langsheen de aan- en afvoerroutes van en naar Cargill wordt verwacht dat de luchtkwaliteit ondanks de bijkomende transporten van Cargill in de toekomst zal verbeteren. Niettemin is de impact van Cargill hier relevant. Het transport van en naar Cargill geeft in optie II aanleiding tot grotere bijdrages dan in optie I en optie I is vanuit het oogpunt van de impact op de mens dan ook absoluut te verkiezen. Op het vlak van verzurende depositie worden geen significante effecten verwacht. In de huidige situatie is het geluidsklimaat in de Hambosstraat en d‟Hoogvorstdreef goed en hier is dan ook geen sprake van geluidshinder. In de Zijpstraat daarentegen is het geluidsklimaat slecht. Het omgevingsgeluid wordt hier gedomineerd door het geluid dat afkomstig is van Cargill Herent en er is sprake van geluidshinder voor de bewoners van de Zijpstraat. Het gaat hierbij om 6 personen. Ter hoogte van de Zijpstraat zal de geluidshinder als gevolg van de uitbreiding van Cargill nog toenemen wat als een significant negatief effect beoordeeld wordt. In de discipline geluid worden milderende maatregelen voorgesteld om de geluidshinder te beperken. Ter hoogte van de Hambosstraat en d‟Hoogvorstdreef zal het geluidsklimaat blijven voldoen aan de milieukwaliteitsnormen zodat wordt aangenomen dat de uitbreiding hier geen geluidshinder zal veroorzaken. Hier is er sprake van een gering negatief effect. Bij een
Pagina 78 van 320
BE0112.000850
uitbreiding in westelijke richting zal de impact op de omwonenden van de Zijpstraat nog groter zijn dan bij een uitbreiding in zuid(oost)elijke richting. Bijkomende transporten via de weg zullen bijkomende geluidshinder veroorzaken voor de omwonenden van de transportroute. Ook op het vlak van geluidshinder is optie I duidelijk te verkiezen boven optie II. Er wordt geen rustverstoring verwacht in de meest nabijgelegen groengebieden. De inplanting van de uitbreiding, waarvoor 5 alternatieven werden bestudeerd, heeft vooral een impact op de landschappelijke aspecten, visuele beleving, inname van biotopen, geluid (zie eerder) en veiligheid. De sites d‟Hoogvorst en Keulenhof worden steeds gevrijwaard. Enkel de alternatieven 2, 3 en 4 passen binnen de contour die in het planologisch attest wordt opgelegd. Bij de eerste vier alternatieven wordt de (zuid)westelijke grens van het huidige projectgebied aangehouden. De gebouwen worden ingeplant in de richting van de site van het kasteel d‟Hoogvorst. De alternatieven verscheiden zich onderling van elkaar door de mate van compactheid van de gebouwen en bijgevolg ook een verschillende afstand van de gebouwen tot de site van het kasteel d‟Hoogvorst. De gebouwen bij alternatief 1 zijn daarbij het meest verspreid ingeplant en grenzen het dichtst bij de site. De gebouwen bij alternatief 4 worden het meest compact ingeplant en laten dan ook het meeste ruimte ten opzichte van de site. Een pluspunt bij deze eerste 4 alternatieven met oostelijke uitbreiding is dat de gehele site een sterke grens blijft kennen. Op vlak van ruimte-inname én impact op grotere afstand biedt alternatief 3 de meest geschikte oplossing. Het vijfde alternatief is een horizontale mouterij, aan de andere kant ingeplant dan de andere alternatieven (namelijk in westelijke richting). Hierbij wordt de (zuid)westelijke grens van het huidige projectgebied verlegd. Hierdoor wordt de westelijke grens minder eenduidig en daarbij enigszins fragiel. Deze uitbreiding biedt daartegenover wel de mogelijkheid om de bestaande oostelijke buffer gedeeltelijk te behouden. De compositie van de gebouwen komt wat onlogisch over aangezien een groot deel van de bijkomende gebouwen worden ingeplant volgens een knik ten opzichte van de bestaande opstelling. Met betrekking tot de inname van biotopen is een uitbreiding in westelijke richting te verkiezen, gevolgd door de alternatieven 2, 3 en 4. Alternatief 1 scoort in dit opzicht het minst goed. Op het vlak van geluid scoren de alternatieven 1, 2, 3 en 4 ongeveer even goed. Alternatief 5 betekent in dit opzicht een extra belasting voor de bewoners van de Zijpstraat. Ook op het vlak van veiligheid is alternatief 5 het minst gunstig en zelfs onaanvaardbaar. Bij een uitbreiding in zuidoostelijke richting komen er geen woningen of andere kwetsbare locaties binnen de berekende gevaarsafstanden voor stofexplosies te liggen. Bij een uitbreiding in westelijke richting komen de woningen aan de Zijpstraat wel op een afstand van minder dan 100 meter van de installaties te liggen en dat betekent dat er mogelijk een aanzienlijk bijkomend veiligheidsrisico ontstaat voor deze omwonenden. De non-stop hoofdroute voor fietsers langsheen het Kanaal Leuven – Dijle wordt door de bedrijfsontwikkelingen onderbroken. De meest geschikte manier om de continuïteit van de fietsroute langs het kanaal Leuven-Dijle te garanderen is dan ook een gedeeltelijke hertracering van de reeds bestaande omleiding omheen het bedrijfsterrein. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van Cargill enkel aanvaardbaar is indien rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen die in dit MER zijn opgenomen. Het voorstel tot monitoring van de impact van de grondwaterwinning moet ten uitvoer gebracht worden, er dienen maatregelen genomen te worden om te vermijden dat de op het bedrijfsterrein aanwezige
Pagina 79 van 320
BE0112.000850
verontreiniging wordt aangetrokken door de grondwaterwinning en er dient blijvend gestreefd te worden naar een beperking van het waterverbruik en de geloosde vrachten. Op het vlak van transport is een optimalisatie van het transport over het water (optie I) een absolute noodzaak. Optie II (alle extra aanvoer over de weg) is onaanvaardbaar. Met betrekking tot de inplanting van de nieuwe mouterij dient een keuze gemaakt te worden uit de alternatieven 2 en 3 die beiden binnen de contour passen die in het planologisch attest werd opgelegd. Alternatief 4 valt ook binnen die contour, maar bij de bouw van één hoge toren zal de beleving van het gebouwencomplex van op afstand het meest wijzigen. 2.2.3.2
Plan-MER 2010 GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” Aangezien de geplande capaciteitsuitbreiding die de aanleiding vormde voor de opmaak van het GRUP een MER-plichtig project is, diende het GRUP voorafgegaan te worden door de opmaak van een plan-MER. Hierbij werd de procedure volgens integratiespoor gevolgd. Het plan-MER werd volledig opgenomen in de toelichtingsnota van het GRUP. In het plan-MER werden dezelfde locatiealternatieven onderzocht als in het project-MER De besluiten m.b.t. de milieueffecten die werden genomen in het plan-MER worden hieronder samengevat. Een vergelijking van de inplantingsalternatieven in het plan-MER geeft aan dat twee alternatieven vanuit de milieubeoordeling onaanvaardbare effecten veroorzaken m.b.t. de planologische aspecten: 1) uitbreiding in zuidelijke richting: horizontale mouterij met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein; 2) uitbreiding in westelijke richting. De uitbreiding in westelijke richting geeft aanleiding tot extra geluidshinder voor de bewoners van de Zijpstraat en houdt mogelijk een bijkomend veiligheidsrisico in. De bedrijfsgebouwen komen in dat geval zo dicht bij de bebouwing te liggen dat de leefbaarheid voor de bewoners in het gedrang komt. Dit alternatief is enkel aanvaardbaar op voorwaarde dat minstens de woning die in het akkerland ten westen van Cargill gelegen is, onteigend wordt. Dit zal zoals al eerder werd aangehaald een aanzienlijke impact hebben op de eigenaars/bewoners van deze woning en zal ook een serieuze financiële implicatie hebben gezien de onteigening en flankerende maatregelen voor landbouwexploitatie. Bij de uitbreiding in zuidelijke richting met een horizontale mouterij en de waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein,komt de waterzuivering zeer dicht bij site d‟Hoogvorst te liggen. Dit zal een aanzienlijke impact hebben op de landschappelijke, historische en archeologische waarde van deze site. Dit verlies is onherstelbaar en kan perfect vermeden worden door een meer compacte configuratie van de bedrijfsonderdelen. Bovendien is ook het verlies aan kleine landschapselementen in de graslanden/weilanden tussen het bedrijfsterrein van Cargill Herent en d‟Hoogvorst voor dit alternatief het grootst. De overige zuidelijke uitbreidingsalternatieven geven geen aanleiding tot onaanvaardbare effecten. Bij deze alternatieven worden alle bedrijfsonderdelen op een redelijke afstand van site d‟Hoogvorst ingeplant zodat er geen directe impact is op de waarden van deze site, zeker niet indien er een voldoende brede buffer rond de mouterij wordt voorzien. Bovendien komen de installaties in dat geval ook niet te dicht bij bestaande bebouwing te liggen. De belangrijkste impact van deze alternatieven is de inname van delen van de graslanden/weilanden ten zuiden van Cargill en het daaraan gekoppelde verlies van kleine landschapselementen. Voor het alternatief met
Pagina 80 van 320
BE0112.000850
een verticale mouterij met 1 hoge toren is de ruimte-inname in de graslanden/weilanden het kleinst, gevolgd door het alternatief met een verticale mouterij met 2 halve torens en tot slot het alternatief met een horizontale mouterij met de waterzuivering aansluitend aan het procesgedeelte. Vanuit de randvoorwaarde van zuinig ruimtegebruik is laatstgenoemde dan ook niet te verkiezen en gaat de voorkeur uit naar de meest compacte configuratie. Naast het ruimtegebruik dient echter ook rekening gehouden te worden met de visuele impact van de alternatieven. Het bepalende element hierbij is de mouterijtoren, een deelinstallatie van het bedrijfsonderdeel „vermouting en moutontkieming‟. Bij de bouw van een verticale mouterij met 1 hoge toren van ca. 58 m hoog zal de visuele verstoring groter zijn dan bij de bouw van een verticale mouterij met 2 halve torens van ca. 32 m hoog. Bij de bouw van een horizontale mouterij wordt geen mouterijtoren voorzien. Bij combinatie van de aspecten zuinig ruimtegebruik en visuele verstoring blijkt een verticale mouterij met 2 halve torens de beste oplossing te zijn: dit alternatief vormt het midden tussen een zo compact mogelijke configuratie en een beperking van de visuele hinder. Het is noodzakelijk om een goede visuele buffering van het bedrijf te voorzien. Het GRUP gaat hierin verder dan de klassieke standaardoplossing van een 15 meter brede, beplante strook en gaat uit van een dubbele strategie. Enerzijds wordt een dicht beboste bufferstrook van minstens 20 meter breedte rondom het bedrijf zelf voorzien die voortbouwt op de buffer die vandaag reeds aanwezig is en de voorwaarde over buffering in het planologisch attest. Daarnaast kunnen ook twee strategisch ingeplante landschapselementen bijdragen tot een visueel milderende landschappelijke inpassing ten aanzien van de ruimere omgeving. Het gaat om een bestaand bosfragment ter hoogte van het kanaal ten zuidoosten van het bedrijf en een nieuw aan te planten bosje ten zuiden van het bedrijfsterrein, aansluitend op de dichte bufferzone van 20 m. In combinatie met de herwaardering van de oorspronkelijke kasteeldreven die eveneens in het RUP voorzien is, resulteert dit in een kleinschalig coulisselandschap dat deels refereert naar het oorspronkelijk aanwezige landschap in en rond het kasteeldomein. Op de niet beboste delen ten zuiden van het bedrijfsterrein van Cargill kan de agrarische activiteit behouden blijven. Het landbouwgebied moet wel bouwvrij blijven. De landschappelijke inpassing van het bedrijf zoals voorzien in het RUP betekent een merkelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie en speelt ook in op de vraag tot herwaardering van het parkgebied rond de site d‟Hoogvorst. Dit planelement wordt dan ook als positief beoordeeld. De zonering zoals voorgesteld in het GRUP draagt enerzijds bij tot een beperking van de impact op de leefbaarheid en de woonkwaliteit voor de omwonenden en anderzijds tot een beperking van de impact op de natuur- en landschapswaarden in en rond het studiegebied. Er kan dan ook gesteld worden dat de voorgestelde zonering tegemoet komt aan de relevante elementen uit de milieubeoordeling.
2.3
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
2.3.1
Juridische randvoorwaarden Een overzicht van de juridische randvoorwaarden met aanduiding van hun relevantie voor het project is terug te vinden in Tabel 2.3.1.
Pagina 81 van 320
BE0112.000850
Figuur 2.3.1: Risicozones voor overstroming Figuur 2.3.2: VEN- en IVON-gebieden in de omgeving Figuur 2.3.3: Natura 2000-gebieden in de omgeving Figuur 2.3.4: Landschapsatlas
2.3.2
Beleidsmatige randvoorwaarden In Tabel 2.3.2 wordt een overzicht gegeven van de beleidsmatige randvoorwaarden met enige relevantie voor de milieu-effectbeoordeling van het project. Telkens wordt aangegeven om welke reden één of andere randvoorwaarde relevant is en waar in het MER de randvoorwaarde verder zal besproken of beoordeeld worden.
Pagina 82 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.3.1: Juridische randvoorwaarden
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Decreet betreffende de milieuvergunning (28/06/1995) en uitvoeringsbesluiten: Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning - VLAREM I (06/02/1991) en VLAREM II (01/06/1995)
Het decreet van 28/06/1985 betreffende de milieuvergunning en de uitvoeringsbesluiten VLAREM I en VLAREM II vormen samen de basis van het Vlaamse milieubeleid.
Ja
De belangrijkste Vlarem-rubrieken die van toepassing zijn voor het project zijn 10 (Mouterij), 12 (energieproductie), 31 (motoren), 43 (stookinstallaties), 45.13 (behandeling granen e.d.), 45.14 (opslag granen) en 53 (winning van grondwater).
Materialendecreet (28/02/2012) en Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en Afvalstoffen (VLAREMA) (23/05/2012)
Het Materialendecreet en haar uitvoeringsbesluit, het VLAREMA, bevatten alle bepalingen over afvalstoffen, materialen, grondstoffen, selectieve inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen.
Ja
Aangezien er afvalstoffen vrijkomen bij de werking van de installaties van Cargill Herent is dit decreet van toepassing. Verdere bespreking gebeurt in de projectbeschrijving, deel afvalstoffen.
Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Het Samenwerkingsakkoord, dat de omzetting is van de Seveso II-richtlijn naar Belgisch recht, legt verplichtingen op aan Seveso-inrichtingen met betrekking tot de beheersing van de gevaren verbonden aan de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen op het terrein van de inrichting.
Neen
Cargill Herent is niet OVR-plichtig.
Milieuhygiëne – algemeen
VLAREM I legt vast voor welke activiteiten een milieuvergunning noodzakelijk is. VLAREM II bevat de milieukwaliteitsnormen waarop de overheid haar vergunningenbeleid moet afstemmen, algemene en sectorale milieuvoorwaarden en milieuvoorwaarden voor niet in VLAREM I opgenomen inrichtingen of activiteiten.
Bedrijven waarbij een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen op hun terrein aanwezig is, zijn
Bespreking in de verschillende disciplines, vooral van belang met betrekking tot emissies en residuen.
De veiligheidsaspecten van het project worden in een apart hoofdstuk „veiligheid‟ besproken.
Pagina 83 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
Inwerkingtreding op (26/06/2001)
onderworpen aan de veiligheidsrapportage (VR)-plicht. Zij moeten een veiligheidsrapport opstellen waarmee zij moeten aantonen dat zij de risico‟s verbonden aan de aanwezigheid van die gevaarlijke stoffen kennen en beheersen, en dat zij voldoende geachte maatregelen nemen of genomen hebben om de ongewenste (accidentele) vrijzetting van gevaarlijke stoffen te voorkomen of de mogelijke gevolgen van gebeurlijke accidentele vrijzettingen voor mens en milieu te beperken.
IED-richtlijn (2010/75/EU d.d. 17/12/2010, inwerkingtreding op 6/01/2011)
De Richtlijn Industriële Emissies (Industrial Emissions Directive (IED)) integreert de IPPC- en zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie). De richtlijn trad in werking op 6 januari 2011 en moet uiterlijk 2 jaar later omgezet zijn.
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ja
Op basis van de vergunde rubrieken betreffende de activiteiten heeft Cargill Herent GPBVactiviteiten als bedoeld in EU-richtlijn 2010/75/EU. Er wordt een BBT-toetsing uitgevoerd in het MER.
Ja
Het bedrijfsterrein van Cargill bevindt zich in industriegebied.
De IED-richtlijn (en de IPPC-richtlijn) bepalen o.m. de vergunningsvoorwaarden voor IPPC bedrijven en verplicht deze bedrijven o.m. tot het gebruik van de BBT. Ruimtelijke ordening Gewestplan / Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
Vroeger maakte de overheid gewestplannen waarin de bestemming van de zone verordenend werd vastgesteld. Enkel ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP's) kunnen de bepalingen van het gewestplan vervangen.
Pagina 84 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Neen
-
Ja
Het project heeft geen toename van de verharde oppervlakte tot gevolg.
Een ruimtelijke uitvoeringsplan is een plan waarmee de overheid in een bepaald gebied de bodembestemming vastlegt. Voor alle percelen in een bepaald gebied wordt zo heel duidelijk wat er kan en wat niet. Op basis van de stedenbouwkundige voorschriften die zijn opgenomen in het RUP, kunnen eens het RUP is goedgekeurd - stedenbouwkundige vergunningen afgeleverd worden
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (1/09/2009) en haar uitvoeringsbesluiten
Deze omvat o.a. bepalingen i.v.m. de afgifte van bouwvergunningen. De algemene doelstellingen van het ruimtelijke ordeningsbeleid zijn, op het gebied van de structuurplanning, omschreven in de 4 basisdoelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: De selectieve uitbouw van stedelijke gebieden en het gericht verweven van functies en voorzieningen daarbinnen; Het behoud en waar mogelijk de versterking van het buitengebied en een bundeling van wonen en werken in de kernen daarvan; Het concentreren van economische activiteiten in de bestaande economische structuur; Het optimaliseren van de bestaande verkeers- en vervoersinfrastructuur.
Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake
De gewestelijke stedenbouwkundige verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-
Pagina 85 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (01/10/2004)
verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratie-voorziening dient aan dit principe te beantwoorden.
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing Bespreking in de projectbeschrijving, discipline Oppervlaktewater, input voor de uitvoering van de watertoets.
Bodem en grondwater Decreet betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (20/10/2006) en uitvoeringsbesluit VLAREBO (14/12/2007)
Het bodemsaneringsdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan regelen de bodemwetgeving in Vlaanderen.
Ja
Het project kan aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Evaluatie binnen de disciplines bodem en grondwater.
Grondwaterdecreet (1984)
De bescherming van het grondwater wordt via dit decreet geregeld. De procedure m.b.t. het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater is opgenomen in Vlarem.
Ja
Cargill Herent beschikt over een grondwaterwinning. Bespreking binnen de discipline bodem en grondwater.
Regelt het integraal waterbeleid en is de Vlaamse vertaling van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Ja
Het afvalwater van Cargill Herent wordt in de Leigracht geloosd en kan daardoor een impact hebben op de afvoer en de waterkwaliteit van deze waterloop.
Oppervlaktewater Decreet integraal waterbeleid (09/07/2003) en haar uitvoeringsbesluiten. Besluit tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de
Enkele van de doelstellingen van dit decreet zijn: De bescherming, de verbetering of het herstel van
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens
Pagina 86 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
watertoets (20/07/2006)
oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo‟n wijze dat uiterlijk tegen 22/12/2015 een goede toestand van de watersystemen wordt bereikt. Om deze toestand te bereiken werden per stroomgebied beheerplannen opgesteld.
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing de overstromingskaarten op de website van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming (Figuur 2-6) Ook volgens de watertoetskaart ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig gebied.
Het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat overtollig hemelwater bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet wordt afgevoerd en dat verdroging wordt voorkomen;
De elementen die noodzakelijk zijn voor de opmaak van de watertoets worden in een apart hoofdstuk „watertoets‟ gebundeld.
Een van de instrumenten om deze doelstellingen te bereiken is de „watertoets‟, waarin moet nagegaan worden of een plan of activiteit een schadelijk effect heeft op watersystemen. Voor MER-plichtige activiteiten dienen in het MER de nodige elementen aangereikt te worden voor de uitvoering van de watertoets. Het in werking getreden uitvoeringsbesluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Kwaliteitsdoelstellingen waterlopen (24/05/1989) Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende
De wet van 25 mei 1983 werd genomen ter uitvoering van EG-richtlijnen en voorziet een wettelijke basis voor de kwaliteitsobjectieven waaraan oppervlaktewater, bestemd voor welbepaalde doeleinden, moet voldoen Het besluit van 21/05/2010 definieert de milieukwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater. De
Ja
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in de openbare riolering geloosd en komt via die weg in de Leigracht terecht. De Leigracht is een waterloop met beperkt debiet die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle. Al deze waterlopen
Pagina 87 van 320
BE0112.000850
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
de milieu-vergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater (21/05/2010)
milieukwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewateren verschillen naargelang de categorie en het type oppervlaktewater.
Beschermingszone rond waterwingebieden (24/01/1984)
Duiden de zones aan die ter bescherming van de waterwinningen zijn aangeduid.
Neen
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt niet een beschermingszone rond een waterwingebied. Cargill Herent beschikt zelf wel over een aantal winningsputten.
NEC-richtlijn 2001/81/EG betreffende nationale emissieplafonds en het Vlaams NEC-reductieprogramma
Het doel van de NEC-richtlijn is om de emissies van SO2, NOx, VOS en NH3 te beperken. In het kader van de NEC richtlijn werd een emissiereductie-programma opgesteld voor het Vlaamse Gewest.
Ja
Bespreking binnen de discipline lucht
Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Inwerkingtreding op 1/01/2010
De EU richtlijn 2008/50/EG vervangt de Kaderrichtlijn 96/62/EG en de eerste drie dochterrichtlijnen (1999/30, 2000/69/EG en 2002/3/EG). De grenswaarden, streefwaarden, info- en alarmdrempels werden behouden, behalve de "2de fase" voor de PM10 grenswaarde die vervalt. In de plaats hiervan wordt een grens- en streefwaarde ingevoerd voor PM2.5 (de nog kleinere fijn stof fractie).
Ja
Binnen de bespreking van milieueffecten via luchtemissies van PM10, PM2,5 en NO2 zal rekening gehouden worden met de bestaande normgeving.
kunnen beïnvloed worden door de lozing van Cargill Herent. Bespreking in de discipline oppervlaktewater
Lucht
Pagina 88 van 320
BE0112.000850
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Speciale beschermingszones
Zones waarin de te verwachten toename van de verontreiniging ten gevolge van stedelijke en industriële ontwikkelingen moet worden beperkt of voorkomen. De speciale beschermingszones zijn vastgelegd in VLAREM II
Neen
Het project is gesitueerd in de gemeente Herent. Deze locatie is niet aangeduid als speciale beschermingszone (art. 1.1.2. Vlarem II)
Besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/05
Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai. (Dit besluit is o.a de omzetting van Europese richtlijn).
Ja
Verdere bespreking in de discipline geluid
Ontwerp KB 1991
In ontwerp KB tot vaststelling van grenswaarden voor lawaai binnenshuis en buitenshuis en van geluidsisolatie richtwaarden en maximale waarden voorgesteld voor het LAeq,T van wegverkeer.
Ja
Verdere bespreking in de discipline geluid
Het decreet Natuurbehoud legt de algemene doelstellingen van het natuurbeleid in Vlaanderen uit. Basisprincipes zijn het stand-still-principe en het voorzorgsprincipe. In het decreet wordt het Vlaams Ecologisch Netwerk toegelicht.
Ja
De dichtst bijgelegen natuurgebieden in de omgeving van Cargill Herent zijn (zie Figuur 2.3.2 en Figuur 2.8):
Geluid
Natuur Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (21/10/1997 met wijziging 19/07/2002) en besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid of het „Maatregelenbesluit‟ (21/11/2003)
In uitvoering van het natuurdecreet werd een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) afgebakend, bestaande uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). In de VEN-gebieden komen natuurbehoud en –ontwikkeling op de eerste
VEN-gebied „Het Wijgmaalbroek – Kwellenberg – Gevel op ca. 1,5 km ten NO van de terreingrens van Cargill Herent; VEN-gebied „Het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟ op ca. 2,5 km ten ZW van Cargill Herent; Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ op ca. 2 km ten
Pagina 89 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
plaats en moeten minstens de bestaande natuurkwaliteiten bewaard blijven. In functie hiervan gelden binnen het VEN een aantal verbodsbepalingen.
NO
Het maatregelenbesluit omvat o.a. algemene bepalingen betreffende natuurrichtplannen en speciale beschermings-voorschriften voor VEN-gebieden.
ZW.
Habitatrichtlijngebied „Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ op ca. 3 km ten
In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets).
De Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn heeft de instandhouding van de biologische diversiteit binnen de EU tot doel. De Europese richtlijnen werden in het Vlaams natuurdecreet geïntegreerd. In het kader hiervan werden speciale beschermingszones afgebakend. Een aantal wijzigingen van de vegetatie is verboden, vergunningsplichtig of meldingsplichtig. Deze bepalingen zijn algemeen van toepassing. Vlaamse en erkende natuur- en bosreservaten en Bosdecreet (13/06/1990 met wijziging 17/07/2002)
Door de Vlaamse regering worden terreinen die belangrijk zijn voor het behoud en ontwikkeling van het natuurlijk milieu aangewezen of erkend.
Besluit van de Vlaamse Regering m.b.t. soortenbescherming en soortenbeheer (Soortenbesluit) (15/05/2009)
Het soortenbeleid van de Vlaamse overheid gaat over maatregelen en acties voor planten en dieren in positieve of in negatieve zin: beschermen, begunstigen versus bestrijden, verdelgen.
Ja
Het dichtst bijgelegen erkende natuurreservaat is het Wijgmaalbroek (E261) dat op ca. 2 km ten NO van Cargill gesitueerd is. Andere erkende of Vlaamse natuurreservaten liggen op grotere afstand. Indien uit de effectbespreking zou blijken dat een impact op dit gebied mogelijk is, volgt een bespreking in de discipline fauna en flora.
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt nagegaan of in de nabije omgeving van het projectgebied beschermde soorten voorkomen
Het behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen wordt geregeld in het bosdecreet evenals de kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties.
Pagina 90 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt nagegaan of in de nabije omgeving van het projectgebied bedreigde wilde planten- en dierensoorten voorkomen.
Algemeen is het soortenbeleid gericht op: - het herstel van een populatie/soort/ecosysteem; - het duurzame gebruik van een soort; - het vermijden van schade/overlast veroorzaakt door een aanwezige soort. Conventie van Bern (20/04/1989) voor het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu
De Bern Conventie behandelt het behoud van wilde flora en fauna en hun natuurlijke habitats, in het bijzonder de soorten waarvan het behoud een samenwerking tussen verschillende landen vereist.
Evaluatie binnen de discipline fauna en flora.
Ramsar Conventie ter bescherming van voor watervogels belangrijke gebieden (1971)
De Conventie van Ramsar betreft de bescherming van watervogels.
Neen
Er komen in de ruime omgeving van Cargill Herent geen Ramsargebieden voor.
Verdrag van Bonn inzake bescherming van trekkende wilde diersoorten
Het Verdrag van Bonn stelt bepalingen inzake de bescherming van bepaalde trekkende wilde diersoorten
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt nagegaan of in de nabije omgeving van het projectgebied beschermde trekkende wilde diersoorten voorkomen
De Conventie regelt de archeologische monumentenzorg op Europees niveau. Het decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium op Vlaams niveau. Tevens worden de archeologische opgravingen georganiseerd
Ja
Bespreking in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.
Landschap Conventie van Malta en Decreet houdende Bescherming van het Archeologisch Patrimonium van 30 juni 1993 (B.S. 15/09/1993) gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999 (B.S. 08/06/1999) en 28
Pagina 91 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
februari 2003 (B.S. 24/03/2003)
en gereglementeerd. Het decreet voorziet in advies met bindende maatregelen. Voor archeologische vondsten geldt een meldingsplicht bij de afdeling Monumenten en landschappen.
Bescherming van landschappen (Decreet 16/04/2001 met wijziging 21/12/2001)
Beschermde monumenten, en/of dorpsgezichten (Decreet 03/03/1976 met wijzigingen 1993, 1995 en 2001)
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
In de landschapsatlas worden gebieden aangeduid met een hoge waarde aan gaafheid (ankerplaatsen) of grote concentratie aan relicten (relictzones). Deze zones genieten geen wettelijke bescherming, maar op termijn worden beheersplannen opgesteld. Daarnaast worden ook lijn- en puntrelicten aangeduid.
Ja
Binnen een straal van 1,5 km rond Cargill Herent komen geen beschermde landschappen voor.
Ter bescherming van monumenten, landschappen, stads- of dorpsgezichten
Ja
Bespreking in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.
Het dichtst bijgelegen beschermde dorpsgezicht bevindt zich op een afstand van ca. 1,5 km ten N van Cargill. Bespreking in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.
Pagina 92 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.3.2: Beleidsmatige randvoorwaarden
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) (23/09/1997 met wijzigingen 19/03/2004)
Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en de Provincie Vlaams-Brabant. Ze leggen de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst toe en zijn tegelijk het referentiekader voor de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen.
Ja
Herent wordt in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen aangeduid als buitengebied.
Ruimtelijk Structuurplan Provincie Vlaams-Brabant (16/11/2004) en partiële herziening van het RSP (21/11/2012)
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Leuven
Volgens het Structuurplan van de Provincie Vlaams-Brabant behoort Herent tot het verdicht netwerk, een uitgestrekte en zeer gediversifieerde regio. Het verdicht netwerk is niet alleen een stedelijk netwerk, het is tevens een netwerk van alle verschillende ruimtelijke structuren en in die zin dus ruimer dan een stedelijk netwerk. Het provinciaal beleid is gericht op het verlenen van een eigen identiteit aan elk van de fragmenten.
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) geeft de richting aan die de stad de komende jaren uit wil. Enerzijds zal het algemeen planningsinstrumentarium worden vernieuwd, anderzijds zal actief worden ingezet op een strategische stadsontwikkeling door specifieke projecten.
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Herent (2004)
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Herent is een beleidsplan waarin Herent stelt hoe ze in de toekomst de ruimte op haar grondgebied wil invullen. Het GRS vormt de basis voor ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP).
MINA-plan 4: Vlaams milieubeleidsplan 2011-2015
Het milieubeleidsplan (MBP) bevat 8 hoofddoelstellingen die de Vlaamse regering binnen 1 generatie wil bereiken. Deze worden verder vertaald in
In het gemeentelijk structuurplan van Herent wordt vermeld dat de bedrijvigheid langs het kanaal Leuven-Dijle niet verder zal worden ontwikkeld. De bestaande bedrijvigheid langs het kanaal kan behouden blijven binnen de bestaande beschikbare ruimte van de bestemmingszone industrie. Er wordt geen uitbreiding van de bestemmingszone voorzien. Op het ogenblik dat de activiteiten van Cargill Herent op deze site stoppen, is er een heroverweging van de gewenste ruimtelijke structuur. Ja
De thema‟s die relevant zijn in het kader van dit MER zijn:
Pagina 93 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
concrete doelstellingen voor de planperiode 2011-2015, voornamelijk m.b.t. biodiversiteit, schone lucht, proper water en milieuverantwoorde productie en consumptie. Het MBP bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid dat door het Vlaamse Gewest, alsmede door de provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te worden gevoerd.
Schone lucht (discipline lucht) Goede toestand watersystemen (discipline oppervlaktewater en grondwater) Biodiversiteit (discipline fauna en flora) Betere leefkwaliteit („milieuhinder‟ - discipline mens en disciplines geluid en „groenbeleving‟ - disciplines mens, landschap en fauna en flora)
De primaire functie van het plan is het bevorderen van de doeltreffendheid, de efficiëntie en de interne samenhang van het milieubeleid op alle niveaus en terreinen. Milieubeleidsplan provincie VlaamsBrabant 2009-2013
De opmaak van een milieubeleidsplan is een verplichting voor lokale overheden die de samenwerkingsovereenkomst milieu met het Vlaams Gewest hebben ondertekend.
Bespreking relevantie + Verwijzing
Minder absolute milieudruk (discipline lucht, discipline water, discipline bodem en grondwater) Ja
Het milieubeleidsplan omvat het kader van het milieu- en natuurbeleid van de komende jaren. Relevante aandachtspunten zijn
In het provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013 legt de provincie Vlaams-Brabant klemtonen en actiepunten die moeten worden in acht genomen tijdens de jaren 2009 t.e.m. 2013.
meer biodiversiteit aandacht voor de Kyoto-doelstellingen. Andere prioriteiten zijn duurzame consumptie, duurzaam bouwen en wonen, duurzaam samenleven en natuur- en milieueducatie. Bespreking in verschillende disciplines
Strategische beleidsnota leefmilieu Vlaams-Brabant
Voor elke nieuwe legislatuur (momenteel de periode 2007-2012) wordt voor elk beleidsdomein een strategische beleidsnota opgemaakt door de deputatie. Dit is een verplichting in het kader van het nieuwe
Ja
De strategische nota omvat actiepunten van het milieu- en natuurbeleid van de komende jaren. Aandacht gaat naar: Ondersteuningsbeleid voor gemeenten
Pagina 94 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
provinciedecreet.
Duurzaam milieubeleid
De strategische beleidsnota leefmilieu bevat:
Duurzaam natuurbeleid
een analyse van het beleidsdomein de missie en visie
Beleid rond communicatie en natuur- & milieu educatie
de strategische doelstellingen
Milieubeleid voor ondernemingen
een fasering van de doelstellingen doorheen de legislatuur.
Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Herent (12/11/1996)
Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lang termijn.
Neen
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt niet in een zone waarvoor in het GNOP gebiedsgerichte beleidskeuzes zijn opgenomen.
Bekkenbeheerplan DijleZennebekken (2008 – 2013)
Vlaanderen is ingedeeld in 11 rivierbekkens en voor elk bekken wordt een comité opgericht, dat is samengesteld uit een plenaire vergadering, een stuurgroep en niet gespecificeerde werkgroepen bevoegd voor waterkwaliteit, waterkwantiteit en ecologie.
Ja
Het projectgebied maakt deel uit van het Dijlebekken. Lozingen van bedrijfsafvalwater en/of van (niet-) verontreinigd hemelwater zijn niet toegelaten in het kanaal Leuven-Dijle (opgelegd door de waterbeheerder). Bespreking binnen de discipline oppervlaktewater.
Reductieprogramma gevaarlijke stoffen 2005
Het Reductieprogramma kadert de diverse elementen van het beleid gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater op Vlaams niveau. Het geeft aan welke (bestaande) principes en instrumenten dienen uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit hoort te gebeuren. Het Reductieprogramma vormt een
Ja
Het afvalwater komt na behandeling in de waterzuiveringsinstallatie van Cargill in de Leigracht terecht. De lozing van het afvalwater en de impact wordt besproken en geëvalueerd in de discipline oppervlaktewater.
Pagina 95 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Het Kyotoprotocol en de klimaatplannen regelen de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Ja
Cargill Herent emitteert CO2. Het bedrijf is toegetreden tot het convenant Benchmarking (jaarlijks energieverbruik > 0,5 PJ). Cargill Herent is een BKG-inrichting en valt onder de bepalingen van het Besluit van de Vlaamse Regering inzake verhandelbare emissierechten voor broeikas-gassen voor vaste installaties en de inzet van flexibele mechanismen.
Vlaanderen behoort bij de lidstaten die uitstel konden aanvragen voor inwerkingtreding van de normen conform de richtlijn 2008/50/EG. Uitstel kan aangevraagd worden tot uiterlijk 2015, maar dan moeten er wel extra maatregelen worden genomen waarmee de normen kunnen gehaald worden. Voor de industrie zijn de maatregelen voornamelijk gericht op:
Ja
Binnen de bespreking van milieueffecten door de luchtemissies zal rekening gehouden worden met de maatregelen die in dit plan worden vastgelegd.
verplichte invalshoek en handleiding voor alle hierbij betrokken diensten en administraties van de Vlaamse overheid. Het programma heeft betrekking op stoffen bedoeld in lijst II van bijlage 2C van titel I van het VLAREM Kyotoprotocol Nationaal klimaatplan Vlaams klimaatbeleidsplan 20062012
Vlaams luchtkwaliteitsplan (30/03/2012)
een milieubeleidsovereenkomst waarin Essencia en haar leden moet onderzoeken of redelijke emissie reducerende maatregelen mogelijk zijn, voornamelijk in de probleemzone van het Antwerpse Havengebied; de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU) tegen januari 2013; de uitvoering van het „Actieplan fijn stof en NO2 voor de stad
Pagina 96 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting en de haven van Antwerpen.
BE0112.000850
Relevantie: ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Pagina 97 van 320
3
Beschrijving van het project
3.1
Afbakening van het projectgebied
BE0112.000850
Het projectgebied omvat de huidige installaties van Cargill Herent. Een grondplan van de vestiging van Cargill Herent met de bestaande installaties wordt weergegeven in Figuur 3.1.1.
Figuur 3.1.1: Situering bestaande installaties Cargill Herent
3.2
Historiek van het bedrijf e
Het bedrijf heeft haar oorsprong in de 19 eeuw en was gevestigd in het centrum van Leuven op naam van „Les Malteries Leon Dreyfus‟. Omwille van beperkingen in verband met uitbreiding werd in 1967 besloten om te verhuizen naar de huidige locatie in Herent op de linker oever van het kanaal Leuven-Dijle. In 1984 werd het bedrijf overgenomen door Cargill. De jaarlijkse productiecapaciteit werd in de loop van de jaren verhoogd van 10.000 ton mout tot de huidige 120.000 ton.
3.3
Verantwoording van het project De huidige milieuvergunning van Cargill Herent vervalt op 04/01/2016. Het bedrijf wenst de bestaande exploitatie verder te zetten.
3.4
Constructiefase Het project omvat de hervergunning van de bestaande activiteiten van Cargill Herent en gaat bijgevolg niet gepaard met een constructiefase.
3.5
Procesbeschrijving
3.5.1
Procesbeschrijving moutproductie-eenheid Cargill Herent beschikt momenteel over twee parallelle productielijnen: een oudere lijn, “Miag”, en een nieuwere lijn, “Nordon”. Het procesverloop is analoog in beide lijnen en wordt weergegeven in onderstaand schema.
Pagina 98 van 320
3.5.1.1
BE0112.000850
Brouwgerst: ontvangst en opslag De jaarlijkse behoefte van brouwgerst wordt voor ongeveer 55% bevoorraad via het water, rechtstreeks vanuit de Franse teeltgebieden. De schepen worden gelost op een kade vlakbij de mouterij door middel van een grijperkraan. Ongeveer 45% wordt bevoorraad via wegtransport. De vrachtwagens worden gelost in de losput. Na bemonstering en analyse van de grondstof, wordt de brouwgerst getransporteerd door middel van schroeven, bekerelevatoren en kettingtransport in betonnen, verticale silo‟s. De totale opslagcapaciteit voor brouwgerst bedraagt 20.000 ton (9.000 ton opslagcapaciteit kan ook gebruikt worden voor mout). In realiteit wordt slechts 6.000 tot 8.000 ton opgeslagen met pieken van 13.000 ton. Hogere inventarissen hebben een negatieve impact op de financiële resultaten van het bedrijf en lange opslag brengt een
Pagina 99 van 320
BE0112.000850
hoger risico mee voor het ontwikkelen van schimmels en insecten. De gemiddelde opslagtijd van de brouwgerst bedraagt 3 tot 4 weken. Tijdens de opslag van de brouwgerst zijn transfers van de ene silo naar de andere soms noodzakelijk voor het optimaliseren van de opslagcappaciteit. Voor deze transfers worden bekerelevatoren en kettingtransport gebruikt. 3.5.1.2
Brouwgerst: reiniging Vooraleer gestart kan worden met de effectieve productie van mout, moet de grondstof gereinigd worden. Dit betekent dat verschillende ongewenste delen verwijderd moeten worden. Verschillende kettingtransporten en bekerelevatoren extraheren de gerst uit de opslagsilo‟s en brengen de gerst naar de hoogste verdieping van de elevatortoren van het silocomplex. Door vrij verticaal transport gaat de brouwgerst over verschillende reinigingsmachines. Loshangend kaf en kleine deeltjes, ontstaan bij externe en interne behandeling, worden verwijderd door een voorreiniger. Met een sterke afzuigventilator worden de lichte deeltjes d.m.v. een luchtstroom verwijderd van de „zware‟ brouwgerst. De fractie lichte deeltjes, in de nationale handel „gerstpellen‟ genoemd, wordt gescheiden van de luchtstroom door middel van cyclonen en stoffilters en gedurende een korte periode opgeslagen in een hiervoor toegewezen silo. Dit in afwachting voor aflevering in vrachtwagens naar de veevoederindustrie. Deze fractie wordt gebruikt als een grondstof in dierenvoeders omwille van de hoge waarde aan ruwe vezel die het bevat. Het bedrijf investeert momenteel in een installatie om de gerstpellen toe te voegen aan de moutkiempellets. Hierna worden de gebroken korrels verwijderd in zogeheten „trieurs‟. Deze machine bestaat uit roterende cilinders die in de mantel voorzien zijn van inkepingen. De grootte van deze inkepingen is zodanig dat enkel de gebroken korrels hierin vallen, terwijl de hele graankorrels erover glijden. De gebroken korrels brouwgerst kunnen niet kiemen en zijn bijgevolg niet van nut bij het op kieming gebaseerd proces. De voedingswaarde van gebroken brouwgerst is dezelfde als gewone brouwgerst en is rijk aan eiwit en zetmeel. Kleine brouwgerst is niet interessant voor de mouterij omwille van zijn relatieve hoge ruwe-vezelwaarde in vergelijking met eiwit en zetmeel. Deze fractie wordt verwijderd door middel van roterende zeven met een gleufopening van +/- 2,2 millimeter en worden samen met de gebroken graankorrels gedurende een korte periode opgeslagen in een toegewezen silo. In de handel noemt het mengsel van gebroken brouwgerst en kleine brouwgerst “Kleine brouwgerst”. Kleine brouwgerst wordt in vrachtwagens van 25 ton geleverd als grondstof naar de veevoederindustrie. Uiteindelijk weegt een weger het gewicht van een batch gekuiste gerst. De grootte van de batch wordt ingesteld op de weger. Van zodra dit gewicht bij het reinigen van de gerst bereikt wordt, stoppen de machines automatisch. De gereinigde batchen van 340 ton worden gedurende enkele uren opgeslagen in 4 buffersilo‟s in afwachting van de eigenlijke vermouting. De capaciteit van gekuiste gerst bedraagt 20 ton/uur, dit betekent dat de reinigingsinstallatie gedurende 17 uur per dag operationeel is.
Pagina 100 van 320
3.5.1.3
BE0112.000850
Vermouting/moutontkiemen Het vermoutingsproces is in eerste instantie een biochemisch proces. Het beschikbare zetmeel in het graan wordt vrijgemaakt. Er worden ook enzymen geproduceerd in het graan. Het zetmeel wordt door de enzymen omgezet tot vergistbare suikers, die op hun beurt door de toegevoegde gist worden omgezet in alcohol tijdens het brouwproces. De batch gekuiste brouwgerst wordt met kettingtransport en bekerelevatoren uit de buffersilo naar de eerste stap van het productieproces getransporteerd: de weking. Het totale proces bestaat uit vier stappen: Weken gedurende ongeveer 2 dagen, Kieming gedurende ongeveer 4 à 5 dagen, Eesten gedurende 1 of 2 dagen, Ontkiemen en opslag in moutsilo‟s. Het doel van het weken is de stimulatie van de kiem van de gerstkorrel, om van een rustfase over te gaan naar een kiemfase. Het weken gebeurt in open of gesloten gecoate of roestvrije stalen tanks. Het graan wordt gedurende verschillende uren ondergedompeld in drinkbaar water. Het vochtgehalte stijgt hierdoor van 14% tot ongeveer 45%. Gedurende de twee dagen van weking worden minstens twee en maximum drie onderdompelingen of „natte periodes‟ toegepast. Tijdens de intervallen tussen de onderdompelingen of „droge periodes” genoemd, worden de geproduceerde warmte en CO2 verwijderd via afzuigventilatoren. Het water dat tijdens de natte periodes niet door het graan geabsorbeerd wordt, wordt geloosd in een buffertank van de waterzuiveringsinstallatie. Het water bevat een deel van de oplosbare substanties van het graan en gesuspendeerde vaste delen, bestaande uit strohalmen, kleine gerst en deeltjes kaf. Tijdens de kieming gebeurt de effectieve zetmeelmodificatie en enzymproductie. De kieming heeft plaats in grote en open betonnen tanks, die op de bodem voorzien zijn van geperforeerde vloeren, die luchtverversing via ventilatoren mogelijk maken. Het eindproduct van de kieming noemt men groenmout. De ideale temperatuur voor kieming (en weking) is ongeveer 18°C. Tijdens de zomermaanden wordt een ammoniak koelinstallatie gebruikt om inkomende luchttemperaturen te controleren. Wanneer de buitentemperatuur te laag is, wordt de lucht in de kiemruimte gerecycleerd, resulterend in opwarming van de batch, vermouting is namelijk een exotherm proces. De geventileerde lucht wordt bijna permanent bevochtigd om uitdroging van de batch te voorkomen. Het doel van het eesten of drogen is het gradueel stoppen van de biochemische activiteit, bepaalde kleur en smaakaspecten te ontwikkelen en een voldoende droog product te krijgen (4% vocht) voor lange en hygiënische opslag in de moutsilo‟s. Het eesten van de gekiemde mout vindt ook plaats op geperforeerde vloeren. Grote hoeveelheden verwarmde lucht worden door de productlaag gestuurd. Tijdens de eestcyclus wordt gegranuleerde zwavel verbrand en de SO2-dampen worden vermengd met de eestlucht om de vorming van nitrosamines in de mout te verhinderen. Vooraleer het eindproduct op te slaan in de moutsilo‟s, wordt de mout eerst ontkiemd. In een reinigingsmachine worden de lichte deeltjes, zoals veldscheuten en worteltjes gevormd tijdens het kiemingsproces, verwijderd door een sterke luchtstroming. Het coproduct wordt gepelletiseerd en verkocht als grondstof voor de veevoederindustrie onder de handelsnaam „moutkiempellets‟. Voor de beschrijving van de productie, opslag en levering van moutkiempellets als co-product wordt verwezen naar paragraaf 3.5.1.6.
Pagina 101 van 320
BE0112.000850
De transfers tussen de verschillende productiestappen worden gerealiseerd door middel van bekerelevatoren en kettingtransport. Zoals reeds hoger gemeld dient opgemerkt dat de bestaande kuipenzaal van de „Miag‟ productie-eenheid zal worden vervangen door een nieuwe. Hierbij zullen de nodige installaties ook worden vernieuwd. 3.5.1.4
Moutopslag De ontkiemde mout wordt opgeslagen in de moutsilo‟s. Deze zijn gelijkwaardig aan de gerstsilo‟s; betonnen, verticale cilindervormige silo‟s, groot genoeg om één complete productiebatch te bevatten. In het laboratorium worden allerhande soorten analyses uitgevoerd, met als doel na te gaan of de kwaliteit overeenkomt met de specificaties van de klant. Omwille van de lage vochtigheidsgraad (4%) en geen externe waterinfiltratie, zijn zelfverwarming en ontbranding niet mogelijk. Tijdens de opslag is een transfer van één silo naar een andere soms noodzakelijk om de beschikbare opslagruimte te optimaliseren. Voor mouttransfer worden bekerelevatoren en kettingtransport gebruikt. De transfercapaciteit is 30-50 ton/u.
3.5.1.5
Moutverscheping Moutleveringen aan brouwerijen zijn meestal het resultaat van de vermenging van verschillende productiebatches overeenstemmend met een vooraf bepaald recept dat tegemoet komt aan de specifieke kwaliteitseisen van een welbepaalde klant. Door een juiste instelling van de uitwendige schuiven aan de uitlaat van de silo‟s, wordt het juiste mengsel verkregen. Door middel van bekerelevatoren en kettingtransport wordt de moutmengeling getransporteerd naar de toren van het silocomplex. Met vrij verticaal transport passeert de mout over de verschillende reinigingstappen. Door middel van een sterke luchtstroming worden de lichte moutdeeltjes verwijderd. Een roterende zeef zeeft de kleine korrels uit. De mout wordt in een weger gewogen. Eens het vooropgestelde gewicht bereikt wordt, wordt het moutreinigingscircuit automatisch afgeschakeld. De capaciteit van de moutverscheping bedraagt ongeveer 50 ton/u. Het mout wordt in een wachtsilo gestockeerd bij aflevering per vrachtwagen. Bij containers in bulk of in zakgoed evenals per schip wordt er rechtstreeks geladen vanuit de opslagsilo‟s Gevulde bulk- en zakgoedcontainers worden ter hoogte van de containerterminal op boten geplaatst en via de waterwegen afgevoerd naar de Haven van Antwerpen. Op de terugweg worden steeds lege containers aangevoerd. De huidige toestand m.b.t. de afvoer per vrachtwagen van het eindproduct wordt ook weergegeven in Tabel 3.6.3
3.5.1.6
Productie, opslag en levering van moutkiempellets Zoals hierboven reeds werd aangegeven, wordt het bijproduct, de „moutkiemen‟, gepelletiseerd in de pers. Het product bestaat uit vier ingrediënten; scheuten, wortels, lichte en kleine moutdeeltjes. De voorziening van de ingrediënten gebeurt in twee gescheiden deelstromingen door middel van pneumatisch transport naar een buffertank die zich boven de pelletisatie bevindt. De mengeling komt binnen via een doseerschroef, een mixschroef via de welke water gemengd wordt met het bijproduct, naar een pers, een productkoeler, een
Pagina 102 van 320
BE0112.000850
transportsysteem bestaande uit bekerelevatoren en schroeven. De pellets worden uiteindelijk opgeslagen in een stalen opslagsilo. De maximum opslagcapaciteit bedraagt 100 ton. De capaciteit van de pers is ongeveer 3 ton/u. De pellets worden vervoerd via vrachtwagens. Het laden van de vrachtwagens gebeurt door middel van een schroef en bekerelevator en een flexibele slurf met geïntegreerde stofafzuiger. Moutkiempellets worden sterk geapprecieerd door de veevoederindustrie omwille van de hoge hoeveelheid ruw eiwit (ongeveer 24% op droge basis).
3.5.2
Ondersteunende processen
3.5.2.1
Onderhoud De afdeling onderhoud zorgt voor regelmatig elektrisch en mechanisch onderhoud. In deze afdeling zijn in totaal 6 personen tewerkgesteld. Zij zijn ook stand-by in het weekend en tijdens de nacht. Subcontractors zorgen voor gespecialiseerde onderhoudstussenkomsten zoals gasmotoren, infrarood onderzoek van de elektrische installaties, vibratie monitoring etc.
3.5.2.2
Staalname en kwaliteitscontrole Het Business Unit Centraal Laboratorium is verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole van grondstoffen, processtalen, eindproducten en bijproducten van de 6 Europese mouterijen van Cargill. In totaal zijn er 7 personen tewerkgesteld in dagdienst, maar niet tijdens het weekend of verlofdagen. Alle activiteiten zijn beschreven volgens de ISOinstructies en volgens het EBC analyse protocol (European Brewing Convention).
3.5.2.3
Nutsvoorzieningen
3.5.2.3.1
Watervoorziening Water voor de weking wordt onttrokken uit twee watervoerende lagen (het Brusseliaan en het Landeniaan. De totale vergunde capaciteit bedraagt 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar en bestaat uit: 2 putten in het Landeniaan op een diepte van 110 m onder het maaiveld met een maximaal vergund debiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar; 6 putten in het Brusseliaan op een diepte van 42 m (put 1) en 52 m (putten 6 tot 10) met een maximaal vergund debiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar. 3
Het jaarlijkse volume gewonnen grondwater zal de totale capaciteit van 520.000 m niet overschrijden. De vergunde debieten voor beide watervoerende lagen (resp. 320.000 m³/jaar en 300.000 m³/jaar) zijn echter dermate dat er een flexibiliteit tussen beide lagen wordt voorzien voor een debiet van 50.000 m³/jaar (bv. in extremis 320.000 m³/jaar uit het Landeniaan en 200.000 m³/jaar uit het Brusseliaan of 220.000 m³/jaar uit het Landeniaan en 300.000 m³/jaar uit Brusseliaan). Aangezien het Brusseliaan doorgaans Fe-concentraties bevat die de drinkwaternorm overschrijden, bestaat de mogelijkheid dat er een installatie moet voorzien worden om het grondwater te ontdoen van Fe. Momenteel wordt echter nog aan de norm voor Fe voldaan. De ontijzering van het grondwater zal indien nodig gebeuren door middel van 2+ 3+ zandfiltratie. Door beluchting van het grondwater wordt het ijzer geoxideerd (Fe → Fe ) en worden vlokken gevormd die vervolgens in een zandfilter worden afgevangen. Na verloop van tijd is de filter verzadigd met deeltjes en dient deze te worden gereinigd om verstopping te voorkomen. Het reinigen van een zandfilter vindt plaats door lucht en/of
Pagina 103 van 320
BE0112.000850
water in opwaartse richting door de zandfilter te sturen. Bij Cargill zullen de zandfilters met water gereinigd worden. Het tegenspoelwater zal afgeleid worden naar de waterzuiveringsinstallatie. Leidingwater wordt gebruikt voor de sanitaire voorzieningen, labo, R&D en de pers voor moutkiempellets. 3.5.2.3.2
Electriciteit De elektriciteit van het bedrijf wordt voor een groot deel geproduceerd door de eigen Cargill warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK). Cargill beschikt over 2 WKK‟s met een respectievelijk vermogen van 975 kW („WKK2‟) en 1656 kW („WKK3‟). De warmte die vrijkomt tijdens dit proces wordt gerecupereerd voor het drogen van groenmout (het eindproduct van de kieming) in de Nordon eesten. De benodigde resterende warmte wordt geleverd door verwarmingstoestellen (luchtverwarmers), nl. de branders ANOX T1 (4MWth), T2 (9,6 MWth), T3a (4 MWth) en T3b (4MWth).. De verwarming gebeurt indirect. Zowel de twee gasmotoren van de WKK-eenheid als de verwarmingstoestellen werken op aardgas.
3.5.2.4
Stofafzuiging Alle graantransportsystemen voor brouwgerst, mout en bijproducten zijn voorzien van stofafzuiging. Het doel is de transportsystemen in lichte onderdruk te houden. Hierdoor wordt de migratie van stof naar de omgeving vermeden en blijven de siloafdelingen proper. Alle transportsystemen in het silogebouw zijn verbonden met een centraal stofafzuigsysteem. Machines buiten de silotoren, zoals in de boven- en benedengalerijen, zijn voorzien van plaatselijke, kleine stofafzuigsystemen. De hoofdstoffilters zijn voorzien van droge leidingen voor brandbestrijding en explosieluiken naar buiten.
3.5.2.5
Hygiëne – reiniging en desinfectie Het reinigen van de productieruimtes is niet alleen belangrijk voor vuur- en (secundair) explosiepreventie, maar is ook gerelateerd aan voedselveiligheid. Kuisfaciliteiten zijn dan ook van groot belang. In de „natte‟ ruimtes zoals weking en kieming, wordt het reinigen uitgevoerd via hoge waterdruk en desinfectie met een desinfecteermiddel. In alle „droge‟ ruimtes, gebeurt het reinigen door middel van een centrale stofafzuiging. De werknemers van Cargill voeren over het algemeen de kuisinterventies uit, overeenkomstig het voorgeschreven housekeeping programma.
3.5.2.6
Behandeling afvalwater Ongeveer 95% van het influent van de waterzuiveringsinstallatie (WZI) is afkomstig van de weking van het vermoutingsproces. Het gemiddelde dagdebiet bedraagt ongeveer 3 1000 m . De waterzuiveringsinstallatie is aeroob en bestaat uit een buffertank, een trommelzeef, een biologische toren, een actief slib reactor, een nabezinker, een indikker, een beluchtingstank en een debietmeter met ingebouwd staalname apparaat. Het slib in de nabezinker wordt verder behandeld in respectievelijk de indikker en de actieve slibreactor. Het persen van het slib gebeurt door middel van een centrifuge. Polymeer wordt gebruikt als flocculatiemiddel om de vaste bestanddelen in het slib te laten uitvlokken en te kunnen centrifugeren. In de actief slib reactor wordt ijzerchloride
Pagina 104 van 320
BE0112.000850
toegevoegd om fosfor te verwijderen met als doel te voldoen aan de vooropgestelde waterkwaliteitseisen. 3.5.2.7
Koeling Om extreme temperaturen te voorkomen tijdens de weking en de kieming, die zouden resulteren in een slechte moutkwaliteit, gebruikt de mouterij tijdens de warmere maanden een koelinstallatie. Het systeem bestaat uit twee circuits, één voor koud water en een ander voor ammoniak. De transfer van warmte gebeurt via verschillende types warmtewisselaars. „Lucht-water‟ in de kiemafdelingen en weektanks, „ammoniak-water‟ in een plaatwarmtewisselaar nabij de schroef-compressor, „ammoniak – lucht/water‟ in een evaporatieve condensor, geplaatst bovenaan de koeler. Tijdens de wintermaanden wordt het water gedraineerd, om vorstschade te voorkomen. Een gespecialiseerde subcontractor is verantwoordelijk voor het onderhoud, inspecties op regelmatige basis en een jaarlijkse opstart van het koelsysteem. De koelinstallatie bevat een beperkte hoeveelheid ammoniak (ongeveer 800 kg).
3.5.2.8
Opslag van chemicaliën Chemicaliën worden opgeslagen in een specifiek en speciaal ontworpen gebouw. Het gebruik van chemicaliën in een mouterij is gelimiteerd. De meest gebruikte producten zijn gegranuleerde zwavel voor het eesten, gibberellinezuur tijdens de kieming, kuismiddelen en chemicaliën voor onderhoudsdoeleinden zoals verf en oplosmiddelen. Chemische opslag wordt niet beschouwd als een explosieve ruimte en is niet omgeven door of gelokaliseerd in of dichtbij explosieve ruimtes.
3.5.2.9
Gasontspanstation Hoofdzakelijk wordt aardgas gebruikt als brandstof in de mouterij. Het aardgas wordt aangeleverd via een hoofdleiding op 40 bar. Aangezien de gasdistributie in de mouterij gebeurt op 4 bar, is een drukreductie noodzakelijk. Een speciaal voorzien gebouw aan de rand van het domein heeft een drukreductieklep, een water-gas warmtewisselaar en een reguliere gasbrander. In het gebouw zijn er ook gastellers geïnstalleerd, zijn er handafsluiters, noodafsluiters en adequate verlichting. Buiten aan het gasstation kan de volledige aardgastoevoer door middel van een speciale sleutel worden afgesloten. Er zijn geen werknemers permanent aanwezig in het gebouw.
3.6
Beschrijving van overige projectkenmerken
3.6.1
Productiecapaciteit en geproduceerde mout hoeveelheden De vestiging van Cargill Herent is vandaag vergund voor de productie van 120.000 ton mout/jaar. De effectieve productie bedroeg in 2012 102.000 ton.
3.6.2
Verbruik grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen Het verbruik van grondstoffen en hulpstoffen in de referentiesituatie (referentiejaar 2012: productie 102.000 ton) en de geplande situatie (hervergunning: capaciteit 120.000 ton/j wordt weergegeven in Tabel 3.6.1.
Pagina 105 van 320
BE0112.000850
Tabel 3.6.1: Verbruik van grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen Product
Verbruik Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012) Grondstoffen Brouwgerst
121.466 ton/j
150.000 ton/j
12.000 kg/jaar
14.000 kg/jaar
18 kg/jaar
20 kg/jaar
Grondwater
470.863 m³/j
520.000 m³/j
Stadswater
11.091 m³/j
8.000 m³/j
16.296.725 kWh
19.000.000 kWh
8 l/min.
8 l/min
89.815 MWh
101.000 MWh
Hulpstoffen S in granulaatvorm gibberellinezuur Nutsvoorzieningen
Elektriciteit (geproduceerd + aangekocht) perslucht Gas
3.6.3
Productopslag De belangrijkste producten die bij Cargill Herent worden opgeslagen, worden weergegeven in Tabel 3.6.2. De hoeveelheden voor zowel de referentiesituatie (2012) als de geplande situatie (hervergunning) worden weergegeven.
Tabel 3.6.2: Hoeveelheden opgeslagen producten (referentiesituatie en geplande situatie) Product
Opslagcapaciteit Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012) Brouwgerst
20.000 ton
20.000 ton 1
Mout
Grondwater
1 2
2
(9.000 ton gerst/mout )
(9.000 ton gerst/mout )
21.000 ton
21.000 ton
(9.000 ton gerst/mout)
(9.000 ton gerst/mout)
1 x 200 m³
1 x 200 m³
1 x 300 m³
1 x 300 m³
9.000 ton opslagcapaciteit kan zowel gebruikt worden voor brouwgerst als voor mout 9.000 ton opslagcapaciteit kan zowel gebruikt worden voor brouwgerst als voor mout
Pagina 106 van 320
Product
BE0112.000850
Opslagcapaciteit Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012)
3.6.4
1x 400 m³
1x 400 m³
Pellets
100 ton
100 ton
Zwavel
10 ton
10 ton
Transport Het transport van de grondstof, brouwgerst, naar Cargill Herent gebeurt via het water en over de weg. Er wordt ongeveer 70.000 ton per schip aangevoerd de overige 55.000 ton komt aan in vrachtwagen. In totaal gaat het om ca. 2.000 wegtransporten per jaar. De afvoer van mout naar de Belgische en Franse brouwers gebeurt in vrachtwagens met een nettogewicht van 25-28 ton. In de referentiesituatie gaat het om ongeveer 2.000 vrachten per jaar (50% van de jaarproductie) De afvoer naar klanten buiten de EU gebeurt in containers van 20” en 40” (50% van de jaarproductie). Met een gemiddeld gewicht van 18 ton per container zijn dit in totaal 2.700 containers per jaar die tot juni 2003 per vrachtwagen naar de havens van Antwerpen werden vervoerd. Sinds juni 2003 wordt het grootste deel van de containers niet meer over de weg maar over water naar Antwerpen vervoerd. Occasioneel wordt mout afgevoerd in bulkschepen (Kempeneers) naar de haven van Antwerpen. De bulkschepen worden aan de bestaande laad- en loskade geladen. De nevenproducten die vrijkomen tijdens de fabricatie vinden hun weg naar de veevoedersector in België en Noord Frankrijk. Afvoer gebeurt volledig met vrachtwagens en vertegenwoordigt ongeveer 7.500 ton of ongeveer 340 ritten per jaar. Het slib afkomstig van de waterzuivering van het bedrijf wordt afgezet in de landbouw. Het jaarlijkse volume bedraagt 1.700 ton ofwel 85 vrachtwagens. In Tabel 3.6.3 worden het aantal vrachtwagentransporten voor aanvoer van grondstoffen en afvoer van producten weergegeven in de huidige en de geplande situatie.
Pagina 107 van 320
BE0112.000850
Tabel 3.6.3: Aantal vrachtwagentransporten in de huidige en geplande situatie
Aantal vrachtwagentransporten
Referentiesituatie (2012)
Geplande situatie
1.707
2.058
mout Belgische en Franse brouwers
1.436
2.300
nevenproducten veevoedersector
386
454
waterzuiveringsslib
85
68*
Totaal
3.614
4.880
Aanvoer Brouwgerst Afvoer
* Aantal transporten voor waterzuiveringsslib neemt af in de geplande situatie door gewijzigd gehalte aan droge stof, optimale werking van de waterzuivering
Het aantal vrachtwagentransporten is niet enkel afhankelijk van de productie, maar ook van externe factoren: kwaliteit van de gerst is bepalend voor de herkomst; waarbij de herkomst de transportwijze beïnvloedt; de afzetmarkt is eveneens bepalend voor de transportmethodiek: verre bestemmingen via container, lokale afzet via vrachtwagens Het aantal vrachtwagentransporten wordt beperkt tot 4880 per jaar, dit wordt gerealiseerd door optimale inzet van watertransport.
3.6.5
Afvalstoffen Tijdens het productieproces ontstaan afvalstoffen. In Tabel 3.6.4 worden de verschillende afvalstoffen, de afgevoerde hoeveelheid in het referentiejaar 2012, de af te voeren hoeveelheid in de geplande situatie en de eindbestemming aangegeven. Tabel 3.6.4: Afvalstoffen voor de huidige en geplande situatie
Afvalstof
Af te voeren hoeveelheid
Verwerkingswijze
Referentiesituatie (2012)
Geplande situatie
groenafval
194,18 ton
195 ton
extern composteren
bruingoed
0,068 ton
0,1 ton
andere voorbehandeling
koelvloeistof
2.000 liter
2.000 liter
andere
Pagina 108 van 320
Afvalstof
Af te voeren hoeveelheid Referentiesituatie (2012)
BE0112.000850
Verwerkingswijze
Geplande situatie voorbehandeling recyclage
labo-chemicaliën
4,998 ton
5 ton
andere voorbehandeling
laboglas gemengd
0,573 ton
0,6 ton
andere voorbehandeling
lege pe en me verp. ex olie/verf
0,132 ton
0,15 ton
andere voorbehandeling, recyclage
restafval
44,868 ton
45 ton
sorteren
tonercassettes
0,028 ton
0,03 ton
andere voorbehandeling
waterzuiveringsslib
1.168 ton
1.374 ton
landbouw
ijzerschroot
15,450 ton
15 ton
sorteren
motoren
2,320 ton
2,500 ton
sorteren
INOx
0,050 ton
0,050 ton
sorteren
alluminium
0,320 ton
0,300 ton
sorteren
koperen kabels
0,180 ton
0,200 ton
sorteren
afvalolie
2.300 liter
2.300 liter
recyclage
bont papier
1,650 ton
1,650 ton
recyclage
ontvettervoeistof werkplaats
0,77 ton
1 ton
andere voorbehandeling
bevuilde lege plastiek verpakkingen labo
0,436 ton
0,400 ton
andere voorbehandeling recyclage
met olie bevuilde poetsdoeken
0,59 ton
0,60 ton
andere voorbehandeling recyclage
spuitbussen
0,004 ton
0,005 ton
andere voorbehandeling, recyclage
tl-lampen
0,036 ton
0,04 ton
andere voorbehandeling, recyclage
Pagina 109 van 320
4
Alternatieven
4.1
Nulalternatief
BE0112.000850
Het nulalternatief omschrijft de ontwikkeling die volgt wanneer noch het project noch enig alternatief ervoor wordt uitgevoerd. Het nulalternatief kan gebruikt worden als referentiekader om de milieueffecten te beoordelen. Het nulalternatief is bijgevolg de toestand en de evolutie van het studiegebied, indien het project geen doorgang vindt. Dit wil zeggen dat er onder de huidige voorwaarden verder zal geëxploiteerd worden tot het einde van de vergunning (04/01/2016).
4.2
Locatiealternatieven Uit het MER blijkt dat de mogelijke effecten die ontstaan als gevolg van de huidige en de geplande activiteiten van Cargill Herent, voldoende kunnen gemilderd worden zodat het niet noodzakelijk geacht wordt om locatiealternatieven te beschouwen. Tevens betreft het project een hervergunning van een bestaande productiesite. De locatiekeuze werd indertijd bepaald op basis van de beschikbare infrastructuur, het juiste bestemmingstype volgens het gewestplan, de onmiddellijke omgeving van het kanaal,… zodat een voorkeur bestaat om op de huidige locatie verder te exploiteren.
4.3
Uitvoeringsalternatieven
4.3.1
Toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de drankenindustrie Het „Reference Document on Best Available Techniques for Food, Drink and Milk Industries‟ (augustus 2006) is niet specifiek van toepassing voor mouterijen. Sinds eind augustus 2008 is er evenwel een Vlaamse BBT-studie voor de drankenindustrie beschikbaar. In deze studie wordt vermeld dat het watergebruik in Vlaamse mouterijen varieert tussen 1,8 en 5,5 m³/ton verwerkte gerst en dat dit watergebruik afhankelijk is van verschillende factoren, waaronder: de kwaliteit van de grondstof: in het geval van een slechte oogst zal meer water vereist zijn om mout te produceren uitgaande van gerst van mindere kwaliteit; de toegepaste productieprocessen: indien het weken door onderdompeling gebeurt zal meer water vereist zijn dan wanneer een combinatie van onderdompeling en besproeiing toegepast wordt; de geproduceerde moutsoorten: indien speciale mouten geproduceerd worden, zijn de productiebatchen veelal kleiner, waardoor meer water voor o.a. reiniging vereist is; de door de klant geëiste productspecificaties: sommige klanten laten hergebruik van water niet toe in hun productspecificaties; de mate van waterbesparing: verregaande waterbesparing is mogelijk door het toepassen van o.a.: droge reiniging van de procesinstallaties; niveaudetectie van het water in de weekinstallatie; gebruik van het laatste weekwater als transportmiddel om de geweekte gerst over te brengen naar de kieminstallatie in het geval natweken wordt toegepast; droog transport van het geweekte graan vanuit de weektank of weekkuip naar de kieminstallatie;
Pagina 110 van 320
BE0112.000850
optimalisatie van de luchtbevochtigingsinstallatie; optimalisatie van de reinigingsprocessen (bv. automatische reiniging van de geperforeerde vloeren); hergebruik van het verregaand gezuiverd afvalwater als reinigingswater. De gemiddelde waarde voor het specifiek waterverbruik van Cargill voor het referentiejaar 2012 bedroeg 4,7 m³/ton verwerkte gerst (zie verder discipline oppervlaktewater). De volgende 6 technieken zijn voor alle drankenbedrijven als BBT ter beperking van het watergebruik weerhouden. Er wordt telkens aangegeven of Cargill deze maatregelen toepast: Vaste materialen droog transporteren (W1): bij de bouw van de tweede productielijn werd droog transport voorzien zodat een lager specifiek waterverbruik gerealiseerd kon worden. Het water dat gebruikt wordt voor het transport in de Miag, wordt in gesloten kring gebruikt, waardoor de benodigde hoeveelheid water aanzienlijk gereduceerd kon worden Grof vuil van uitrustingen, installaties en vloeren zoveel mogelijk droog verwijderen (W2): wordt toegepast Waterbronnen selecteren in functie van de vereiste kwaliteit (W3): Voor de productie van mout is water van zeer goede kwaliteit nodig. Gezien het contact van het water met het product is, overeenkomstig het KB van 14/01/2002 , het gebruik van water van drinkwaterkwaliteit vereist. Om die reden wordt gebruik gemaakt van grondwater. In de discipline mens wordt aangegeven dat het gebruikte water wel degelijk voldoet aan drinkwaterkwaliteit. . Watertoevoer optimaliseren (W4): De weekkuipen van beide installaties zijn voorzien van ultrasone niveaumeters en een hoog niveau alarm (vlotter). Dit laat toe de gebruikte hoeveelheid water te regelen in functie van de vulhoogte van de kuipen, dit in tegenstelling tot de vroegere vaste niveaumeting, waarbij onafhankelijk van de hoeveelheid gerst steeds dezelfde hoeveelheid water gebruikt werd. Vloeren vooraf laten inweken en installaties (deels) demonteren om uitgehard en ingebakken vuil los te maken alvorens nat te reinigen (W5): wordt toegepast CIP-reinigingssysteem zoveel als mogelijk toepassen en optimaliseren (W6): dit systeem wordt niet toegepast bij Cargill. Deze techniek wordt in de Europese BREF Food, Drink and Milk Industries als niet relevant beschouwd voor de subsector mouterijen. De volgende 5 technieken zijn als BBT inzake afvalwater weerhouden voor alle drankenbedrijven: Gebruik van EDTA minimaliseren (AW1): Niet van toepassing: Cargill gebruikt geen EDTA Afdichting bij vloerdrainage voorzien en gebruiken, en regelmatig onderzoeken en reinigen (AW3): wordt toegepast Het toepassen van een geschikte zuivering van het afvalwater bestaande uit primaire en/of secundaire en/of tertiaire zuiveringstechnieken (AW6): Het afvalwater van Cargill wordt gezuiverd en voldoet aan de normen die voor de sector van toepassing zijn.
Pagina 111 van 320
BE0112.000850
Spuien van de stoomketel beperken (AW8): wordt toegepast Terugvoer van het condensaat naar de stoomketel maximaliseren (AW9): wordt toegepast Daarnaast zijn er nog 2 technieken als bijkomende BBT inzake afvalwater weerhouden voor alle drankenbedrijven mits de aangegeven randvoorwaarden: Gebruik van gehalogeneerde oxiderende biociden voorkomen (AW2), voor zover de alternatieven voldoende doeltreffend zijn: Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de vervanging van natriumhypochloriet voor de reiniging van machines en het behandelen van grondwater. In het verleden werden hiervoor reeds testen uitgevoerd in het bedrijf maar de resultaten waren onvoldoende doeltreffend. Zelfneutralisatie toepassen (AW5) in drankenbedrijven waar afvalwaterstromen met een geschikte variatie in pH vrijkomen: Niet van toepassing: het afvalwater van Cargill heeft een constante pH van ongeveer 7. Tenslotte wordt vermeld dat de BBT-aanbeveling ter voorkoming van nitrosaminevorming wordt toegepast, nl. tijdens de eestcyclus wordt gegranuleerde zwavel verbrand en de SO2-dampen worden vermengd met de eestlucht (indirecte verwarming) zodat de vorming van nitrosamines in de mout wordt verhinderd.
4.3.2
Toetsing van de WKK aan de BBT stookinstallaties Voor stationaire gasmotoren met een vermogen < 5 MWth zijn er 3 BBT (Beste Beschikbare Technieken voor nieuwe, kleine en middelgrote stookinstallaties, stationaire motoren en gasturbines gestookt met fossiele brandstoffen. VITO, September 2011): Lean burn (met oxidatiekatalysator). NOx vorming tegengaan door verlaging van de verbrandingstemperatuur door verlaging van de verhouding lucht/brandstof (armmengsel principe). Om CO-emissies te vermijden bij lean burn worden gasmotoren vaak ook nog voorzien van een oxidatiekatalysator Advanced lean burn (enkel BBT bij gasmotoren met minder dan 2000 draaiuren per jaar) SCR (selectieve katalytische reductie - enkel BBT bij gasmotoren met meer dan 2000 draaiuren per jaar) De lead burn-techniek wordt toegepast bij de WKK van Cargill Herent.
Pagina 113 van 320
5
Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingsscenario’s
5.1
Referentiesituatie
BE0112.000850
De referentiesituatie wordt gedefinieerd als „de toestand van het studiegebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling‟. In deze studie wordt de huidige situatie van het studiegebied en van de leefgemeenschap, met name de huidige situatie van lucht-, water- en bodemkwaliteit en de huidige geluidstoestand als referentiesituatie weerhouden. Als referentiejaar wordt 2012 weerhouden. Met betrekking tot de emissies betekent dit de emissies van de bestaande exploitatie, eveneens in het referentiejaar 2012. In 2012 werd 102.000 ton mout geproduceerd.
5.2
Geplande situatie De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na hervergunning van de activiteiten, zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. In dit MER komt dit overeen met een hervergunning van de bestaande productie, met een capaciteit van 120.000 ton/jaar.
5.3
Gewenste situatie De gewenste situatie is deze waarbij rekening wordt gehouden met kwaliteitsdoelstellingen, waarin ook de beleidsdoelstellingen zijn vervat (bvb. de kwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater, etc.). In het MER wordt de huidige toestand getoetst aan de relevante kwaliteitsdoelstellingen.
5.4
Ontwikkelingsscenario’s Er zijn in deze fase van de m.e.r.-procedure geen ontwikkelingsscenario‟s bekend die relevant zijn in het kader van het project dat in dit MER beoordeeld wordt.
Pagina 115 van 320
6
BE0112.000850
Ingreep-effectrelaties Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen in beschouwing genomen die aanleiding kunnen geven tot effecten. Voor het beschouwde project kunnen de ingrepen of oorzaken globaal gezien als volgt onderverdeeld worden: de exploitatiefase die bestaat uit: de productie; de op- en overslag van grond- en hulpstoffen en eindproducten; het transport. De hervergunning gaat niet gepaard met een constructiefase Hierna wordt per discipline een overzicht gegeven van de voornaamste te verwachten milieueffecten.
6.1
Lucht Ten gevolge van de productie en door op- en overslag ontstaan emissies. De belangrijkste geëmitteerde parameters zijn stof, SO2, CO en NOx. Het belangrijkste te verwachten milieueffect voor het compartiment lucht is beïnvloeding van de luchtkwaliteit ten gevolge van de emissie van deze stoffen (laad- en losactiviteiten, stookinstallaties, SO2-houdende lucht eest).
6.2
Oppervlaktewater Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via een riool in de Leigracht geloosd, een niet geklasseerde waterloop die evenwijdig met het kanaal Leuven-Dijle loopt. Het belangrijkste te verwachten milieueffect is hier dan ook de verontreiniging van de Leigracht en de afwaarts gelegen waterlopen (Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek).
6.3
Bodem en grondwater De belangrijkste mogelijk te verwachten effecten zijn: bodemverontreiniging t.g.v.: mogelijke incidenten/lekken bij exploitatie; mogelijke incidenten/lekken bij opslag en overslag van smeermiddelen, chemicaliën, etc.; grondwaterverontreiniging: zelfde oorzaken als voor bodemverontreiniging; beïnvloeding van de grondwaterhuishouding als gevolg van het oppompen van grondwater.
6.4
Geluid en trillingen Productie, overslag en transport zijn de belangrijkste bronnen voor mogelijke geluidseffecten. De geluidsemissie ten gevolge van de exploitatie zal het dominante effect zijn voor deze discipline.
Pagina 116 van 320
6.5
BE0112.000850
Fauna en flora De effecten ten opzichte van fauna en flora zijn het gevolg van de abiotische effecten. De belangrijkste mogelijk te verwachten effecten zijn: ecotoop- en biotoopverlies; verdroging;
(fyto)toxiciteit voor fauna en flora via atmosferische emissies;
ecotoxiciteit voor aquatische organismen ten gevolge van de lozingen; verschraling door voedselaanrijking ontvangende waterlopen. Er kan ook mogelijk verstoring optreden ten gevolge van geluidsoverlast en lichthinder.
6.6
Mens Voor de mens zijn de te verwachten effecten in de eerste plaats het gevolg van abiotische effecten. De belangrijkste effecten die de nodige aandacht verdienen, betreffen: gezondheidseffecten: toxicologische effecten ten gevolge van gasvormige emissies; hinder ten gevolge van transport, geluid, licht, …; visuele aspecten, wijzigingen veiligheidssituatie.
6.7
Overige disciplines
6.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Aangezien het project de hervergunning van bestaande installaties omvat, wordt de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie beknopt behandeld. Er zal hierbij vooral aandacht besteed worden aan de impact van de bestaande installaties op het landschappelijk erfgoed (archeologisch erfgoed, overblijfselen kasteel d‟Hoogvorst) en aan de impact van Cargill Herent op de perceptieve en belevingswaarde.
6.8
Ingreep-effectmatrix In Tabel 6.8.1 wordt tenslotte een overzicht gegeven van de ingrepen en de te verwachten effecten onder de vorm van een matrix.
Pagina 117 van 320
BE0112.000850
Tabel 6.8.1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten Oorzaak/effect
Exploitatie
Opslag
Transport
Abiotische effecten 1. Bodem- en grondwater -
bodemstructuur en -profiel
-
-
-
-
bodem en grondwaterverontreiniging
X
X
X
-
grondwaterhuishouding
X
-
-
2. Oppervlaktewater -
hydrografie
-
-
-
-
verontreiniging
X
-
-
-
emissie van stof, SO2, CO en NOx
X
-
X
X
-
X
3. Lucht
4. Geluid Biotische effecten 5. Fauna & Flora -
ecotoop- en biotoopverlies
-
-
-
-
bodemverstoring
-
-
-
-
(fyto)toxiciteit via atmosferische emissies
X
-
-
-
ecotoxiciteit (aquatische organismen)
X
-
-
-
rustverstoring
X
-
-
-
hinder (transport, geluid, …)
X
X
X
-
gezondheidseffecten
X
-
X
-
visuele aspecten wijziging veiligheidssituatie
X X
X X
-
6. Mens
X : er is mogelijk een effect - : er is geen effect te verwachten
6.9
Interdisciplinaire gegevensoverdracht Uiteraard bestaan tussen de disciplines belangrijke interacties en zal een gegevensoverdracht nodig zijn.
-
Pagina 118 van 320
De belangrijkste vectoren van gegevensoverdracht zijn de volgende: Effecten met betrekking tot de luchtkwaliteit: -
Fytotoxiciteit (fauna en flora);
-
Gezondheid van de mens;
-
Hinder voor de mens (geur, geluid, licht);
-
Zure depositie (bodem);
Effecten met betrekking tot oppervlaktewater: -
Emissies naar lucht;
-
Ecotoxiciteit (fauna en flora);
Effecten met betrekking tot geluid: -
Hinder voor de mens;
-
Rustverstoring (fauna en flora);
Effecten met betrekking tot bodem en grondwater: -
Gezondheidseffecten voor de mens;
Lichtinvloed: -
Hinder voor de mens;
Landschappelijke beleving: -
Visuele hinder voor de mens.
BE0112.000850
Pagina 119 van 320
7
BE0112.000850
Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per discipline Hierna wordt per discipline een beschrijving gegeven van de methodiek die gevolgd zal worden voor de beschrijving en beoordeling van de milieueffecten. Deze beschrijving omvat telkens de volgende elementen: afbakening van het studiegebied; beschrijving van de referentiesituatie; effectbeschrijving en –beoordeling; milderende (en compenserende) maatregelen. Binnen elke discipline zal voor de effectbeoordeling het significantiekader gebruikt worden dat wordt gedefinieerd in de richtlijnenboeken voor milieueffectrapportage.
Pagina 120 van 320
7.1
Bodem en grondwater
7.1.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
In horizontale richting beperkt het studiegebied voor de discipline bodem zich voor het merendeel van de te verwachten effecten tot het projectgebied. Aangezien er zich binnen de discipline bodem ook effecten kunnen voordoen als gevolg van de grondwaterwinning, wordt het studiegebied uitgebreid met de invloedstraal van de winning. In verticale richting komt het studiegebied overeen met de diepte van de grondwaterwinning. De afbakening van het studiegebied voor de discipline grondwater wordt in horizontale richting bepaald door de invloedssfeer van de winning en in verticale richting door de diepte van de winning.
7.1.2
Beschrijving van de methodiek
7.1.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie Bij de bespreking van de referentiesituatie wordt een beschrijving gegeven van: de geografische situering en topografie van het studiegebied: hiervoor wordt gebruik gemaakt van literatuurgegevens en de topografische kaart; de pedologische karakteristieken in het studiegebied: wordt behandeld op basis van de Bodemkaart van België, de Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV, raadpleegbaar via www.dov.vlaanderen.be) en boringen die in het projectgebied werden uitgevoerd in het kader van bodemonderzoeken; de geologische gesteldheid: de geologische opbouw wordt bestudeerd op basis van de nieuwe geologische kaart van België, data uit de DOV-databank en de hydrogeologische studies die werden opgemaakt voor Cargill Herent; de hydrogeologische opbouw: wordt besproken op basis van informatie uit de DOV-databank en de hydrogeologische studies; hydraulische parameters: hydraulische basisparameters zijn o.a. de hydraulische doorlatendheid, de hydraulische weerstand en de grondwaterstand of stijghoogte. De voor dit project relevante hydraulische parameters worden besproken op basis van gegevens uit de uitgevoerde bodemonderzoeken (grondwaterstand en hydraulische weerstand) de hydrogeologische studies en literatuurgegevens (hydraulische doorlatendheid); stijghoogte en grondwaterstromingspatroon: wordt besproken op basis van gegevens uit de uitgevoerde bodemonderzoeken en de hydrogeologische studies; grondwatervergunningen/grondwaterwinningen: de aanwezigheid van grondwaterwinningen wordt besproken op basis van informatie uit de DOV-databank; grondwaterkwetsbaarheid: wordt besproken op basis van de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaams-Brabant; de bodem- en grondwaterkwaliteit: bespreking op basis bodemonderzoeken die in het projectgebied werden uitgevoerd.
van
de
Pagina 121 van 320
7.1.2.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling In het kader van dit project kunnen volgende effecten optreden: wijziging grondwaterhuishouding: -
wijziging grondwaterkwantiteit: Cargill Herent beschikt over een grondwaterwinning met een vergund debiet van 520.000 m³/jaar. Deze winning kan een impact hebben op de grondwaterkwantiteit. Ook eventuele effecten t.a.v. het nabijgelegen station van Aquafin worden bekeken.
aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit: beïnvloeding van de bodem- en grondwaterkwaliteit als gevolg van de verspreiding van bodemvreemde stoffen (calamiteiten, lekken, zure depositie), etc. De beschrijving van de effecten gebeurt hoofdzakelijk kwalitatief en slechts in een minderheid van de gevallen kwantitatief: wijziging grondwaterhuishouding: -
wijziging grondwaterkwantiteit: dit effect wordt besproken aan de hand van de resultaten van een hydrogeologische studie die werd uitgevoerd in het kader van de hervergunning van de grondwaterwinning;
aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit: de beïnvloeding van de bodem- en grondwaterkwaliteit door verspreiding van bodemvreemde stoffen wordt kwalitatief behandeld in het licht van het bodemsaneringsdecreet en het Vlarebo. Zure depositie wordt gekwantificeerd en getoetst aan de langetermijndoelstelling uit het MINA plan 4. In de mate van het mogelijke zal aangegeven worden welke zones binnen het af te bakenen studiegebied het meest kwetsbaar zijn voor de hoger vermelde effecten. Van elk potentieel effect wordt de ernst van het effect beoordeeld volgens het eerder aangegeven significantiekader. De significantie van de hoger vermelde effecten is afhankelijk van verschillende aspecten zoals: duur van het effect (tijdelijk of permanent); oppervlakte van het gebied waarin het effect zich voordoet; het feit of het effect al dan niet een hypotheek legt op het bodemgebruik, zo zal bvb. verdroging in waardevolle natuurgebieden zwaarder beoordeeld worden dan in stedelijke gebieden. 7.1.2.3
Milderende maatregelen In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In 2013 werd een uitbreiding van de grondwaterwinning vergund (D/PMVC/13819/19891, 20/06/2013), met ook daarin een aantal bijzondere voorwaarden specifiek m.b.t. de grondwaterinning. In onderhavig MER wordt getoetst of de milderende maatrelen uit bovenstaande vergunningenbesluiten nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten voor bodem en grondwater. Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld.
Pagina 122 van 320
7.1.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.1.3.1
Geografie en topografie
BE0112.000850
Cargill Herent is gelegen aan de Zijpstraat te Herent. Het bedrijf is gesitueerd op de westelijke zijde van het kanaal Leuven-Mechelen, stroomopwaarts Tildonk-Sas op een hoogte van ongeveer +17 m TAW. Fysisch-geografisch bevindt Cargill Herent zich in het gebied tussen Dijle en Zenne in de driehoek Leuven-Mechelen-Vilvoorde. Mogelijk vormt de omgeving een oud, afgevlakt terrassenlandschap. Dit is een relatief vlak gebied dat geleidelijk naar het noorden helt van +30 tot +8 m TAW. Naast het kanaal Leuven-Dijle komt er nog een vrij dicht net van belangrijke beken en greppels voor in het gebied. 7.1.3.2
Pedologie De bodemkaart van België geeft informatie over het oorspronkelijke bodemprofiel tot op een diepte van 1,25 meter onder het maaiveld. Op de Bodemkaart van België wordt het bebouwde gedeelte van het bedrijfsterrein van Cargill Herent aangeduid als bebouwde zone (OB, zie Figuur 7.1.1). Aangrenzend komen de volgende bodemtypes voor: Lhc: natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (westelijke richting); Aha: natte leembodem met textuur B horizont (zuidelijke richting); Ldc: matig natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (zuidoostelijke richting). Figuur 7.1.1: Bodemkaart
Het veldwerk dat werd uitgevoerd in het kader van de bodemonderzoeken bevestigt dat de ondergrond lemig is en dat de grondwatertafel ondiep voorkomt (zie verder). 7.1.3.3
Geologie Cargill Herent situeert zich net ten noorden van een fossiel beekdal dat ingesneden is in de overgangszone van de tertiaire Formatie van Brussel en de Formatie van Lede (vroeger “Brusseliaan” en “Lediaan” genoemd), beide hoofdzakelijk bestaand uit kalkrijk fijn zand. Deze beide zandlagen worden bovenaan afgesloten door een zandlaag uit de Formatie van Maldegem, het Lid van Wemmel (vroeger “Wemmeliaan”). Dit zandpakket bevindt zich op een tertiair kleisubstraat behorend tot de Formatie van Kortrijk (“Ieperiaanse Klei”) en waarvan de top zich hier bevindt op een diepte van ca. 60 m. Hieronder bevinden zich achtereenvolgens de Formatie van Hannut (Landeniaan) (80 – 155 m-mv), het Krijt (155 – 233 m-mv) en de Sokkel (>235 m-mv). De Formatie van Hannut bestaat bovenaan uit een 15 m dikke zandhoudende laag maar is naar beneden toe voornamelijk kleihoudend. De samenstelling in het Krijt varieert van compact Krijt tot kleihoudende mergel. De sokkel bestaat uit klastische gesteenten (fylladen, kwartsieten,…). De helling van de lagen is algemeen noordnoordoost gericht. Een overzicht van de opeenvolgende geologische lagen is terug te vinden in Figuur 7.1.2 en Tabel 7.1.1.
Pagina 123 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.1.2: Geologische doorsnede (bron: Grondwaterkwetsbaarheidskaart Vlaams-Brabant, AROL)
Tabel 7.1.1: Geologische lagen
Lithostratigrafie – Groep
Diepteinterval
Lithostratigrafie –
Hoofdtextuur
Formatie/lede
(m-mv) QUARTAIR DEK
0 – 14 m
TERTIAIR:
wisselend: zand, leem, klei of turf
Zenne Groep
14 – 60 m
Formatie van Lede en Brussel
zand
Ieper Groep
60 – 91 m
Formatie van Kortrijk
klei
Landen Groep
91-155
Formatie van Hannut
(91 – 115) zand (115 – 155) klei
SECUNDAIR:
155 – 233
Maastrichtiaan/ Campaniaan
krijt
> 233 m
Cambro-Siluur
Klastische gesteenten
(Krijt) PRIMAIR: (Sokkelgesteenten)
7.1.3.4
Hydrogeologie Het Quartair en de onderliggende Formaties van Lede en Brussel worden hydrogeologisch tot dezelfde watervoerende laag gerekend. De formatie van Kortrijk is een afsluitende laag tussen de freatische watervoerende laag en het watervoerende deel van de formatie van Hannut. Het onderste, kleiige deel van de formatie van Hannut heeft een afsluitend karakter, doch niet in dezelfde mate als een compacte klei. Het onderliggende Krijt vormt de tweede belangrijkste watervoerende laag in het studiegebied (Tabel 7.1.2). Tabel 7.1.2: Hydrogeologie
Formaties/leden
HCOVcode
Quartair
Formatie van Lede en Brussel (Brusseliaan)
wisselend doorlatend; wisselend watervoerend 0612/0620
goed doorlatend – goed watervoerend zeer slecht doorlatend – niet watervoerend
Formatie van Kortrijk
Formatie van Hannut (Landeniaan)
Hydrogeologie
1010
goed doorlatend – goed watervoerend zeer slecht doorlatend – niet
Pagina 124 van 320
Formaties/leden
HCOVcode
BE0112.000850
Hydrogeologie watervoerend
Maastrichtiaan / Campaniaan (Krijt)
1100
Cambro-Siluur
7.1.3.5
wisselend doorlatend; (wisselend) watervoerend lokaal slecht/goed doorlatend (spleten)
Hydraulische parameters en grondwaterstroming In 2013 werd een hydrogeologische studie uitgevoerd naar aanleiding van de aanvraag voor de hervergunning van de grondwaterwinning. Hierin werd o.a. de bestaande piëzometrie gemodelleerd. Er werd rekening gehouden met het volledige vergunde debiet van de in het modelgebied gelegen grondwaterwinningen (zie paragraaf 7.1.3.7.1). De hydraulische parameters die werden toegepast in het grondwatermodel worden samengevat in Tabel 7.1.3. Tabel 7.1.3: Hydraulische parameters grondwatermodel
Laag
Horizontale hydraulische doorlatendheid (Kh)
Formaties van Lede en Brussel
7,7 m/dag
F.v. Kortrijk
0,002 m/dag
F.v. Hannut (boven) - zand
2 m/dag
F.v. Hannut (onder) - klei
0,0001 m/dag
Krijt
0,121 m/dag
Het piëzometrisch patroon gemodelleerd in deze studie wordt weergegeven in Figuur 7.1.3.
Figuur 7.1.3: Bestaand gemodelleerd piëzometrisch patroon t.h.v. modelgebied
De piëzometrie helt van het zuiden naar het noorden en daalt ongeveer 25 m over 7 km (van 36 naar 11 m-TAW). Naar het noorden wordt het verhang minder steil en zit de watertafel en de drainagebasis op geringere diepte. Centraal in het modelgebied wordt een duidelijke opbolling zichtbaar tussen de Lipsebeek (W) en de Dijle (O). De indruk bestaat dat de bovenloop van de Lipsebeek niet drainerend werkt. Ook is de distortie van het piëzometrisch patroon t.h.v. de winningen van De Watergroep niet echt uitgesproken wat waarschijnlijk te wijten is aan de hoge tranmissiviteitswaarden van de Formatie van Brussel. Eveneens opvallend is het volledig onzichtbaar zijn van de INBEV-onttrekking. Dit komt waarschijnlijk door irrigatie vanuit de Dijle. Het grondwaterpeil t.h.v. Cargill Herent is ca. +16.5 m-TAW. De invloed van het ZONW lopende Dijlekanaal is nagenoeg onbestaand. Uit de peilmetingen in het kader van het meest recente bodemonderzoek (2011) op het bedrijfsterrein, is gebleken dat de grondwaterstand zich ter hoogte van Cargill Herent ca. 1,6 m onder het maaiveld bevindt.
Pagina 125 van 320
7.1.3.6
BE0112.000850
Grondwaterkwetsbaarheid Volgens de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaams-Brabant (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) is het grondwater ter hoogte van het terrein zeer kwetsbaar (code Ca.1). Dit betekent dat het watervoerende pakket uit zand bestaat, de beschermende deklaag dunner is dan 5 m en/of zandig en de dikte van de onverzadigde zone kleiner is dan 10 m. Binnen een straal van 1 km komen geen beschermingszones voor van drinkwatermaatschappijen. De dichtst bijgelegen waterwinningen zijn de Watergroep winningen Bijlok en Kastanjebos op respectievelijk 1,8 en 3 km van Cargill Herent.
7.1.3.7
Grondwatervergunningen / grondwaterwinningen
7.1.3.7.1
Grondwaterwinningen Winningen op de site van Cargill Herent Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning. Volgens de meest recente vergunning (D/PMVC/13B19/19891, juni 2013) bestaat de grondwaterwinningseenheid van Cargill Herent uit: een grondwaterwinning van 2 putten van 110 m diep voor de winning uit de Formatie van Hannut (Landeniaan), PUT 3 en PUT 4, met een maximumdebiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar; een grondwaterwinning van 6 putten van 1x42 en 5x52 m diep voor de winning uit het Brusseliaan, PUT 1, PUT 6, PUT 7, PUT 8, PUT 9 en PUT 10, met een maximumdebiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar. Het gezamenlijk vergunde debiet bedraagt maximaal 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar. Er wordt nl. een flexibiliteitsprincipe toegepast voor de winningen uit zowel het Brusseliaan als het Landeniaan voor telkens een volume van 50.000 m³. De boorputten voor het winnen van grondwater vanuit het Krijt (PUT2 en PUT5) werden tot 2006 gebruikt. Ze werden intussen buiten werking gesteld. De inplanting van de putten wordt weergegeven in Figuur 7.1.4. Figuur 7.1.4: Inplanting boorputten grondwaterwinning Cargill Herent
Winningen in de omgeving De vergunde grondwaterwinningen in het Brusseliaan in de omgeving van Cargill Herent (straal 5.000 m) van de grondwatermodellering worden weergegeven in Tabel 7.1.4. Deze in het Landeniaan zijn weergegeven in Tabel 7.1.5. De vier grootste winningen uit het Brusseliaan (zie Tabel 7.1.4) zijn er twee van de Watergroep nl. Kastanjebos (1.752.000 m³/jaar) en Bijlok (875.000 m³/jaar), de cluster winningen van INBEV (2.900.000 m³/jaar) ten zuidoosten van Leuven-centrum en de winning van Danone (900.000 m³/jaar). De vier grootste winningen uit het Landeniaan (zie Tabel 7.1.5) zijn Beneo Remy (554.000 m³/jaar), AB Inbev (550.000 m³/jaar), Cargill Herent zelf (270.000 m³/jaar) en Brouwerij Haacht (20.000 m³/jaar).
Pagina 127 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.1.4: Vergunde grondwaterwinningen Brusseliaan (5.000 m rond Cargill Herent) Volgnr
Exploitant
Adres Expl.
Postcode exploitant Gemeente exploitant X inst (m) Y inst (m) Deelgemeente installatie Aquifercode
Aquiferbeschrijving
Vergund dagdebiet (m³) Vergund jaardebiet (m³)
1 BRALAND 2 DE GREEF JOZEF
Boerbemdstraatje 1
3020 HERENT
166953.0
179054.0
VELTEM-BEISEM
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem10.00
2500.00
Haachtstraat 123
3020 HERENT
167375.0
180286.0
VELTEM-BEISEM
100 Quartaire aquifersystemen
3.00
1000.00
3 RAYMAEKERS JACOBUS 4 BLANPAIN BRUNO
Haachtstraat 133
3020 HERENT
167371.0
180422.0
VELTEM-BEISEM
620 Zand van Brussel
6.00
2000.00
HENRICUS WITTEBOLSSTRAAT 59
3000 LEUVEN
173872.0
180003.0
LEUVEN
620 Zand van Brussel
6 DANONE 8 DIOOS WILLY
DE BROQUEVILLELAAN 12B2
1150 SINT-PIETERS-WOLUWE 175333.3
181390.3
ROTSELAAR
620 Zand van Brussel
3000.00
900000.00
Provinciebaan 61
3110 ROTSELAAR
173613.0
182797.0
ROTSELAAR
160 Pleistocene afzettingen
1.00
75.00
9 BERCK 10 WOUTERS MARCEL
Torenstraat 122
3110 ROTSELAAR
175000.0
182761.0
ROTSELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem1.00
100.00
Hellichtstraat 22
3110 ROTSELAAR
173651.0
183308.0
ROTSELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem1.00
365.00
11 ROSSEEL FIRMIN 13 VERMEYLEN LUC
Waterstraat 4
3150 HAACHT
171860.0
181619.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem10.00
500.00
Vinkstraat 61
3150 HAACHT
170555.0
182884.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
450.00
17 VAN DEN BROECK ANDRE 19 A.B INBEV (INTERBREW BELGIUM)
OUDE HAEGESTRAAT 1B
1910 KAMPENHOUT
167120.0
181234.0
BUKEN
100 Quartaire aquifersystemen
3.00
225.00
INDUSTRIELAAN 21
1070 ANDERLECHT
174011.0
175503.0
WILSELE
620 Zand van Brussel
3000.00
700000.00
24 FRAGEL 25 FETS BENNY
Vilvoordsebaan 54
3020 HERENT
169616.0
176985.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
Duigemstraat 11
3020 HERENT
169942.0
177250.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
2.00
500.00
28 WOUTERS MARCEL 29 VRANCKX GEBROEDERS
Zandstraat 15
3110 ROTSELAAR
174373.0
182812.0
ROTSELAAR
620 Zand van Brussel
40.00
5000.00
Wijgmaalsesteenweg 132
3012 LEUVEN
173805.0
177970.0
WILSELE
160 Pleistocene afzettingen
30.00
1000.00
30 PROVINCIE VLAAMS BRABANT 32 BULTINCKX ANDRE
PROVINCIEPLEIN 1
3010 KESSEL-LO
172784.0
178377.0
HERENT
620 Zand van Brussel
Kwellenberg 1
3110 ROTSELAAR
174368.0
181091.0
ROTSELAAR
160 Pleistocene afzettingen
33 SAELENS PAUL 34 YSERBIJT GERARD
Karrestraat 12
3020 HERENT
172130.0
178592.0
HERENT
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem20.00
2500.00
VAARTDIJK 72
3020 HERENT
171729.0
180106.0
HERENT
620 Zand van Brussel
300.00
35 ELNOR 37 PIJPEN JOZEF
De Costerstraat 45
3150 HAACHT
169169.0
182618.0
WESPELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
2500.00
Kruineikestraat 97A
3150 HAACHT
169470.0
182420.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
1000.00
38 BENEO REMY (VROEGER REMY INDUSTRIES)REMYLAAN 4 39 TUINCENTRUM EDELWEISS Wilselsesteenweg 59
3000 LEUVEN
173250.0
179261.0
LEUVEN
620 Zand van Brussel
246000.00
3020 HERENT
171780.0
177320.0
HERENT
620 Zand van Brussel
3740.00
41 VANDEVENNE BRUNO 42 ROBIJNS JULIUS
Mechelsesteenweg 2002
3020 HERENT
169000.0
180409.0
WINKSELE
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem2.00
350.00
Eksterveldstraat 3
3012 LEUVEN
173367.0
178215.0
WILSELE
620 Zand van Brussel
7000.00
43 VMW - VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING VOORUITGANGSTRAAT 189
1030 SCHAARBEEK
168848.0
178596.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
4800.00
1752000.00
44 VMW - VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING VOORUITGANGSTRAAT 189 45 VAN MINSEL PATRICK KLEIN DALENSTRAAT 40A 46 STESSEL PIETER SCHOONSTRAAT 9
1030 SCHAARBEEK
172296.0
178084.0
HERENT
620 Zand van Brussel
2400.00
875000.00
3020 WINKSELE
170084.0
176756.0
WINKSELE
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
2400.00
3020 VELTEM-BEISEM
167248.0
180610.0
VELTEM-BEISEM
620 Zand van Brussel
5.00
1500.00
47 THIJS EDWARDUS KASTEELDREEF 5 48 CARGILL FRANCE (VROEGERE CARGILL MALT) ZIJPSTRAAT 155
3150 HAACHT
170391.0
181956.0
TILDONK
610 Wemmel-Lede Aquifer
7.00
2497.00
3020 HERENT
171864.0
179847.0
620 Zand van Brussel
3000.00
750000.00
49 DANNEELS LUDO 50 SAELENS WILLY
NOTELARENWEG 18
3020 HERENT
168326.0
179547.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
0.00
HOGEBEEKSTRAAT 51
3020 HERENT
170830.0
178857.0
620 Zand van Brussel
51 GYSEMANS KURT IJZERWEGSTRAAT 2 52 BENEO REMY (VROEGER REMY INDUSTRIES)REMYLAAN 4
3150 HAACHT
170771.0
181646.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
3000 LEUVEN
173270.0
179258.0
LEUVEN
53 C.C.C. DE VUNT 54 RECTOR LOUIS
DE VUNT 1
3220 HOLSBEEK
174445.0
178250.0
HOLSBEEK
ROTSELAARSESTEENWEG 81
3000 LEUVEN
173128.0
55 T.D.C 56 BELMANS GEERT
HAACHTSESTEENWEG 6
3110 ROTSELAAR
BOEKWEITSTRAAT 12
3150 HAACHT
1010 Landeniaan Aquifersysteem
4800.00
600.00
120.00 3.00 3.00
955.00
400.00
1000.00 0.00
0.00
1535.00
554000.00
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem9.00
3285.00
180595.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
172531.0
184433.0
620 Zand van Brussel
168859.0
183448.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
7500.00 0.00
0.00
Pagina 128 van 320
Tabel 7.1.5 Vergunde grondwaterwinningen Landeniaan (5.000 m rond Cargill Herent)
BE0112.000850
Pagina 129 van 320
7.1.3.7.2
BE0112.000850
Technische kenmerken De technische kenmerken van de boorputten van Cargill Herent worden weergegeven in Tabel 7.1.6. Tabel 7.1.6: Technische kenmerken boorputten
7.1.3.7.3
Technische kenmerken
PUT1
PUT3
PUT4
PUT6
PUT7
PUT8
PUT9
PUT10
Diepte van de put (m)
42
110
110
52
52
52,5
52,5
52,5
Diameter van verbuizing (mm)
225
280
220
200
200
200
200
200
Lengte van de filter (m)
15
32
34
20
20
20
20
20
Jaar uitvoering van de filter
1976
1976
1977
2008
2008
2011
2011
2011
Diameter van de filter (mm)
37
36
36
125
125
125
125
125
Diepte van de filter (m-mv)
26
78
76
32
32,5
32,5
32,5
32,5
Gebruik van grondwater op de site Het overgrote gedeelte van het opgepompte grondwater (98%) wordt gebruikt voor de weking van de brouwgerst. De overige 2% wordt vooral gebruikt voor koeling en reiniging. Het opgepompte grondwater wordt gestockeerd in met elkaar verbonden opslagtanks van 1 x 300 m³ en 1 x 400 m³. Het grondwater uit de verschillende putten wordt dus gemengd. Opdat de bacteriële kwaliteit van het gestockeerde water aan de kwaliteitsvereisten zou blijven voldoen, wordt het gedesinfecteerd. De waterafname vanuit de tanks is onregelmatig verdeeld over de dag en gebeurt met een debiet tussen 120 en 200 m³/uur. Zoals reeds eerder werd aangegeven, bedraagt het vergunde debiet van de grondwaterwinning in totaal 520.000 m³/jaar. De debieten die in de voorbije jaren effectief werden onttrokken, worden weergegeven in Tabel 7.1.7. Om deze cijfers beter te kunnen plaatsen, werden ook de productiecijfers in de tabel opgenomen.
Tabel 7.1.7: Onttrokken grondwaterdebieten / productievolumes
Jaar
Geproduceerde mouthoeveelheid (Mt)
Opgepompt volume (m³)
m³/Mt
2005
103.132
574.189
5,6
2006
105.127
530.581
5,0
2007
109.095
559.769
5,1
2008
107.832
542.361
5,0
2009
109.525
571.123
5,2
2010
95.105
541.593
5,7
2011
95.876
546.898
5,7
2012
101.687
476.685
4,7
Pagina 130 van 320
BE0112.000850
Van het totale opgepompte grondwaterdebiet van 476.685 m³ in 2012 werd 249.728 m³ opgepompt uit het Brusseliaan en 221.135 m³ uit het Landeniaan. Het totale opgepompte debiet voor 2012 is beduidende lager dan voor de voorgaande jaren, omwille van een meer gunstige waterfactor (< 5 m³/Mt). De waterfactor is een maat voor het waterverbruik per gewichtseenheid product. Deze kan van jaar tot jaar vrij grote schommelingen vertonen omdat deze in belangrijke mate bepaald wordt door de kwaliteit van de brouwgerst. De daling van deze factor in 2012 is, naast een gunstige kwaliteit van de grondstof, te danken aan een aantal doorgevoerde waterbesparende maatregelen (zie verder hoofdstuk 7.2.3 in de discipline oppervlaktewater). Deze maatregelen zullen ervoor zorgen dat ook in de toekomst waterfactoren van minder dan 5 m³/Mt kan worden behouden in het geval van een gunstige kwaliteit van de brouwgerst. 7.1.3.7.4
Peilmetingen In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II wordt het waterpeil in rust jaarlijks gemeten na een stilstand van de winning van 7 u. in plaats van 24 u. De reden hiervoor is dat Cargill Herent een productieregime heeft van 24u op 24u gedurende 7 dagen op 7. De productie van het bedrijf behelst een continue watervraag, waardoor het niet mogelijk is om een jaarlijkse meting van het grondwaterpeil uit te voeren na tenminste 24 uur stillegging van de grondwaterwinningen. Er is wel een mogelijkheid om jaarlijks een kortere periode (7u.) van stillegging te organiseren, waarbij elke grondwaterwinning op zijn beurt afzonderlijk wordt stilgelegd. De beschikbare meetwaarden van het grondwaterpeil van de afgelopen jaren zijn weergegeven in Tabel 7.1.8. Uit deze tabel kan worden afgeleid dat er zich in de voorbije vijf jaren geen daling van het grondwaterpeil heeft voorgedaan. Tabel 7.1.8: Grondwaterpeil (diepte grondwater onder referentiepunt in rust na 7 u. stillegging)
Jaar 2008
Put 1 n.g.
3
Put 3
2011
n.g.
2012
n.g.
23,8 17.0 34.0 19,8 24.8 59.6 29,3
2013
n.g.
23,5
2009
n.g.
2010
n.g.
-
-
Put 4
Put 5
Put 6
Put 7
24,0
126,0 41.1 109.0 b.d.
1,1 7.5 45.3 1,0
5,6 1.5 5.3 1,0
b.d.
2,3
b.d. b.d.
29,2 19,8 31.5 58.8 28,9 22,2
-
Put 8
Put 9
Put 10
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
3,0
2,3
2,1
1,3
2,8
2,5
2,6
2,6
2,5
1,5
2,0
2,8
1,6
1,8
-
b.d. = buiten dienst n.g. = niet gekend
7.1.3.7.5
Kwaliteit Voor de kwaliteit van het opgepompte grondwater wordt verwezen naar punt 7.1.3.8.2.
3
In deze periode was het niet mogelijk om metingen uit te voeren na 7 uur stilstand
Pagina 131 van 320
7.1.3.8
Kwaliteit van bodem en grondwater
7.1.3.8.1
Bodem en oppervlakkig grondwater (quartair)
BE0112.000850
Zoals reeds eerder werd vermeld, werden op de site van Cargill Herent al enkele bodemonderzoeken uitgevoerd: April 2002, Oriënterend bodemonderzoek, Ecolas NV; Mei 2005, Beschrijvend bodemonderzoek, Ecolas NV; Juni-juli 2005, Staalname zoutconcentraties, Bodemkundige dienst van België vzw; 27/06/2008, Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, ARCADIS Belgium; 27/11/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, ARCADIS Belgium; 10/12/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval (fase 3), ARCADIS Belgium NV; Oriënterend Bodemonderzoek n.a.v. een overdracht, ARCADIS Belgium, maart 2011. De resultaten van deze bodemonderzoeken worden hierna besproken. Tijdens het meest recente oriënterend bodemonderzoek (OBO) van 2011 werden de mogelijke risicolocaties voor bodemverontreiniging onderzocht. De volgende kritische locaties werden geselecteerd (zie ook Figuur 7.1.5): Zone 1: voormalige bovengrondse mazouttank 10.000 liter – T1; Zone 2: opslag chemicaliën/olie – voormalige opslag dichlorvos; Zone 3: waterzuiveringsinstallatie met ijzertrichloride – T8; Zone 4: ondergrondse tank 5.000 liter mazout met verdeelpomp – T7; Zone 5: 2 procestanks: bovengrondse tank 2.500 liter motorolie (T5) – bovengrondse tank 2.500 liter afvalolie (T6) / 2 generatoren; Zone 6: 2 procestanks : 2 bovengrondse tanks 500 liter motorolie sinds 2008 (T9 en T10) / 1 generator; Zone 7: oliehoudende transformator; Zone 8: 2 bovengrondse tanks van 5.000 liter NaOCl (T3 en T4); Zone 9: oliehoudende transformatoren; Zone 10: werkplaats. Een plan met de situering van boringen en peilbuizen is terug te vinden in Figuur 7.1.5.
Figuur 7.1.5: Situering boringen, peilputten en risicolocaties (OBO 2011)
Hieronder worden de belangrijkste bevindingen besproken m.b.t. verontreiniging in grond en grondwater op de site, naar de toestand volgens het meest recente bodemonderzoek in 2011. Sulfaat in grondwater t.h.v. de voormalige moutopslag Naar aanleiding van een brand in juni 2005 werd mout tijdelijk opgeslagen op een onverhard terreindeel. Tijdens het daaropvolgend beschrijvend bodemonderzoek van 2008 werd een verontreiniging met sulfaat vastgesteld. Deze verhoogde concentraties
Pagina 132 van 320
BE0112.000850
worden beschouwd als een nieuwe verontreiniging omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt is door de tijdelijke opslag van mout op onverhard terrein in juni 2005. Er werd gesteld dat geen ernstige bedreiging uitgaat van de verhoogde concentraties aan sulfaat en dat geen sanering noodzakelijk is. Ionen in grondwater t.h.v. de voormalige opslag van mazout Tijdens het beschrijvend bodemonderzoek van 2005 werd een verhoogde geleidbaarheid vastgesteld in peilbuis P106. Het grondwater werd onderzocht op verschillende ionen. Hieruit bleek dat Na, K en Cl in verhoogde concentraties voorkomen. Er werd geen ernstige aanwijzing voor een ernstige bedreiging gekoppeld aan de verhoogde geleidbaarheid waardoor geen bijkomend onderzoek noodzakelijk was. Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de voormalige opslag van mazout Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd een verontreiniging met minerale olie vastgesteld ter hoogte van voormalige mazouttanks T11 en T12. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een historische verontreiniging omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt is door de voormalige opslag van mazout. Deze mazoutopslag werd in 1994 stopgezet. Voor deze verontreiniging werd in 2005 een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd en de verontreiniging werd horizontaal en verticaal afgeperkt (zie Figuur 7.1.6). Er werd geen drijflaag meer vastgesteld. Er werd geen risico gekoppeld aan de vastgestelde verontreiniging waardoor er geen sanering noodzakelijk is. Figuur 7.1.6: Afperking minerale olie in het grondwater t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005
Figuur 7.1.7: Afperking minerale olie in de grond t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005
Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de voormalige mazouttank Ter hoogte van boring B800 en peilbuis P111 wordt in 2011 de bodemsaneringsnorm voor minerale olie in het vaste deel van de aarde en het grondwater overschreden. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een niet-onderscheidbare gemengde bodemverontreiniging die als een historische bodemverontreiniging wordt behandeld omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door de voormalige mazouttank. Deze verontreiniging met minerale olie in het vaste deel van de aarde werd reeds in het oriënterend bodemonderzoek van 2002 vastgesteld. In 2002 werd de oude mazouttank vervangen door een nieuwe dubbelwandige tank (T1). In 2005 werd voor de verontreiniging een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. De verontreiniging in het vaste deel van de aarde werd afgeperkt (zie Figuur 7.1.8) en er werd geen verontreiniging aangetroffen in het grondwater. Voor de historische verontreiniging werd in 2011 een „DAEB-toetsing‟ uitgevoerd. Er werd besloten dat er geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging (DAEB) dient gedefinieerd te worden. In een „DAEB-toetsing‟ moet de invloed van de verontreiniging op de grondwaterwinningen in de buurt nagegaan worden. Op het terrein zijn verschillende grondwateronttrekkingsputten aanwezig. Aangezien deze grondwater aantrekken op een diepte van minimaal 65 meter wordt geen negatief effect van de ondiepe minerale olieverontreiniging op deze winning verwacht. Bovendien komt de verontreiniging enkel
Pagina 133 van 320
BE0112.000850
lokaal voor, is de overschrijding van de bodemsaneringsnorm beperkt (1,44x de norm) en is het totaal debiet van het opgepompte water dermate groot dat er geen nadelig effect op de winning verwacht wordt. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek. Figuur 7.1.8: Afperking minerale olie in grond - zone 1 – BBO 2005
Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de natriumhypochloriettanks Ter hoogte van peilbuis P809 wordt de bodemsaneringsnorm voor minerale olie in het vaste deel van de aarde overschreden. In het grondwater werd de richtwaarde voor minerale olie niet overschreden. De aangetroffen verontreiniging bevestigt de waarnemingen die reeds in het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werden vastgesteld. In dit onderzoek werd in het grondwater eenmalig een licht verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. Dit gehalte werd echter niet herbevestigd bij een herbemonstering. De verhoogde concentraties aan minerale olie werden in voorgaand oriënterend onderzoek beschouwd als een historische verontreiniging aangezien in deze zone geen gebruik wordt gemaakt van olie-of afgeleide producten. Aanvullend kan gesteld worden dat deze zone volledig verhard is (40 cm beton) en er geen weet is van calamiteiten. Mogelijk is de verontreiniging toe te schrijven aan de puinlaag die op deze locatie aanwezig is. Indien de verontreiniging toch ontstaan zou zijn ten gevolge van activiteiten op het terrein dan zouden deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een nietonderscheidbare gemengde bodemverontreiniging die als een historische bodemverontreiniging wordt behandeld. De activiteiten op het terrein lopen immers van 1965 tot heden. Voor de historische verontreiniging werd in 2011 een „DAEB-toetsing‟ uitgevoerd. Er werd besloten dat er geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging (DAEB) dient gedefinieerd te worden. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek. Ionen in het grondwater t.h.v. de natriumhypochloriettanks Ter hoogte van peilbuis P809 werd een verhoogde geleidbaarheid vastgesteld. Naar aanleiding van deze verhoogde waarde werd een anionen en kationen analyse uitgevoerd. Hierbij werd voor natrium en chloriden de richtwaarde overschreden. De (80% van de) bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een niet-onderscheidbare gemengde bodemverontreiniging die als een nieuwe bodemverontreiniging wordt behandeld omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door de natriumhypochloriettanks. Deze tanks zijn in gebruik sinds 1988. Er is geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek. Zware metalen in grond t.h.v. P5, P4, P3, B11, B12 Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van P5, P4, P3, B11 en B12 concentraties aan zware metalen boven de richtwaarde vastgesteld. De
Pagina 134 van 320
BE0112.000850
bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentratie kan beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien dergelijke producten niet gebruikt worden op deze locatie. Bijgevolg is er geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging. PAK’s in het vaste deel van de aarde t.h.v. peilbuis P5 en boring B10 Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van peilbuis P5 en boring B10 concentraties aan PAK‟s boven de richtwaarde vastgesteld. De bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentratie kan beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien dergelijke producten niet gebruikt worden op deze locatie. Bijgevolg is er geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging. Arseen in grondwater t.h.v. peilbuis 2 Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van peilbuis P2 een overschrijding van 80% van de bodemsaneringsnorm vastgesteld voor arseen in het grondwater. De bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentratie kan beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien dergelijke producten niet gebruikt worden op deze locatie. Er werd geen ernstige aanwijzing op een ernstige bedreiging gedefinieerd waardoor geen bijkomend onderzoek noodzakelijk is. 7.1.3.8.2
Grondwater diepere watervoerende lagen (Krijt, Landeniaan, Brusseliaan) Een tweetal recentere fysico-chemische grondwateranalyses van zowel de Formatie van Brussel als die van Hannut, voor de respectievelijke jaren 2011 en 2012 zijn hieronder weergegeven. De kwaliteit van het opgepompte grondwater (PUT4 en PUT6 via metingen in 2011, en PUT 3 en PUT 6 via metingen in 2012) wordt weergegeven in Tabel 7.1.9. De milieukwaliteitsnormen voor grondwater, zoals opgenomen in Bijlage 2.4.1 van Vlarem II, worden eveneens vermeld. Zowel in de Formatie van Brussel als de Formatie van Hannut is het grondwater van het calciumbicarbonaattype, zijn ze beide volledig „zoet‟ (chloridegehalte < 150 mg/l) tot „erg zoet‟ (=chloridegehalte <30 mg/l). De alkaliteit in de Formatie van Hannut is iets lager dan in de Formatie van Brussel. Uit de resultaten blijkt eveneens dat het ijzergehalte in het Brusselaan beduidend hoger ligt dan in het Landeniaan. Tabel 7.1.9: Resultaten grondwateranalyse (2011/2012)
Parameter
Eenheid
temperatuur geleidbaarheid
µS/cm 20°C
PUT 4 - 2011
PUT 6 - 2011
PUT 3 - 2012
PUT 6 - 2012
Land.
Bruss.
Land.
Bruss.
11,9
11,9
-
-
25
590
530
560
520
1600
MKN grondwater
7,9
7,4
7,9
7,5
5-8,5
totale hardheid
°F
22,5
25,2
18,3
28,5
-
zuurstof
mg/l
9,1
6,35
9,32
7,98
-
pH
Pagina 135 van 320
BE0112.000850
Parameter
Eenheid
PUT 4 - 2011
PUT 6 - 2011
PUT 3 - 2012
PUT 6 - 2012
MKN grondwater
Sulfaat
mg/l
46
43
-
-
250
Nitriet
mg/l
17
0,085
< 0,075
< 0,075
0,1
Nitraat
mg/l
6,3
<1,0
< 1,0
<1,0
50
Chloride
mg/l
48,3
25,2
43,6
22,7
250
Fosfaat
mg/l
<0,5
<0,5
< 0,50
< 0,50
1,34
Carbonaten
mg/l
<5
<5
< 5,0
< 5,0
-
Hydroxide
mg/l
<5
<5
< 5,0
< 5,0
-
Fluoride
mg/l
<0,2
<0,2
-
-
1,5
Calcium
mg/l
65,4
81,2
49,4
95,3
270
Kalium
mg/l
20
7,22
19
2,32
12
Natrium
mg/l
54,6
23,7
52,8
9,01
150
Magnesium
mg/l
14,9
11,9
14,4
11,5
50
Ammonium
mg/l
5
0,22
0,59
0,19
0,5
Mangaan
mg/l
0,045
0,032
0,038
0,029
1
Tweewaardig ijzer
mg/l
<0,05
1,2
0,085
2,2
20*
2,1
< 0,020
20*
Driewaardig ijzer mg/l 0,1 0,21 * norm voor totaal Fe; x verhoogde waarden t.o.v. de MKN
Van de verhoogde waarden voor kalium en ammonium in het Landeniaan (2011 en 2012) wordt verondersteld dat zij inherent zijn aan deze watervoerende laag. De verhoogde waarde nitriet in het Landeniaan (2011) is vermoedelijk te wijten aan een meetfout. Er zijn immers geen aanwijzigingen om aan te nemen dat de exploitatie van Cargill tot verhoogde concentraties van deze parameters zouden kunnen leiden. 7.1.3.8.3
Zure depositie Voor verzurende depositie naar de bodem in de referentiesituatie wordt verwezen naar discipline lucht. De lange termijndoelstelling voor verzurende depositie (< 1.400 Zeq/ha/jaar) wordt reeds gehaald.
7.1.4
Effectbeschrijving en –beoordeling Gezien het project een hervergunning betreft en er geen wijzigingen worden voorzien op het terrein of voor de installaties, is de beschrijving van een constructiefase niet van toepassing. Volgende effectbeschrijving- en beoordeling heeft bijgevolg enkel betrekking op de exploitatiefase.
7.1.4.1
Wijziging grondwaterkwantiteit In Tabel 7.1.10 wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de onttrokken/te onttrekken grondwaterdebieten in de reële situatie in 2012 en de geplande situatie na hervergunning.
Pagina 136 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.1.10: Evolutie grondwaterwinning
Diepte
Reële situatie in 2012
Geplande situatie
Aantal putten
Debiet (m³/j)
Aantal putten
Brusseliaan
1x42m 5x52m
6
Gem. 249.728
6
Landeniaan
110m
2
Gem. 221.135
2
Totaal debiet
Gem. 470.863
Debiet (m³/j) Gem. 293.798 Max. 300.00) Gem. 260.158 Max. 320.000 Max. 520.000
In 2013 werd een hydrogeologische studie uitgevoerd naar aanleiding van een aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan en het verhogen van de winning uit het Brusseliaan. Het doel van deze studie was om na te gaan in hoeverre de afpomping in de Formatie van Hannut en de Formatie van Brussel in evenwicht is met de capaciteit van deze watervoerende lagen. Er werd een modellering gebruikt die de impact van de grondwaterwinning door Cargill Herent bepaalt t.o.v. de “maagdelijke situatie”, zijnde de toestand zonder onttrekking door Cargill Herent, maar wel met alle andere onttrekkingen (De Watergroep, Beneo Remy, INBEV, …) in beschouwing genomen. Dit uitgangspunt is voor beide grondwaterlagen toegepast. Hierdoor werd enkel het marginaal effect van Cargill Herent beoordeeld, niet de cumulatieve effecten van alle onttrekkingen. Hieronder worden de besluiten per watervoerende laag toegelicht. Formatie van Brussel (Brusseliaan) Om de effecten van Brusseliaan-winning (max. 300.000 m³/jaar) in te schatten werd een numeriek grondwatermodel opgesteld. Het model werd schematisch opgesteld aan de hand van gegevens betrokken uit HCOV en het Vlaams Grondwatervoedingsmodel. De winning werd gesimuleerd aan een gemiddeld dagdebiet van 822 m³/dag. De grondwaterdalingen die hieruit voorvloeien zijn weergegeven in Figuur 7.1.9. De afpompingskegel van Brusseliaan zit „gevat‟ tussen de Elst-Sussenhoek (W) en Wijgmaal (O) en is licht N-Z uitgerekt. De 0,1-m-verlagingscontour strekt zich uit over een N-Z-afstand van ca. 3 km. Voor de 0,2-m-verlaginscontour is dit ca. de helft. Dit is slechts een fractie meer dan de verlaging na 5 jaar, zodat een quasi-stationaire toestand wordt bekomen. Naar nabije vergunde waterwinningen zijn er mogelijke effecten op een tweetal winningen, nl. Beneo Remy (nabij de toponiem Langeveld, met een vergund jaardebiet van 246.000 m³) en Gemengde veehouderij Yserbyt Gerard (Vaartdijk 72 te Herent op ca. 300 m ten noordwesten van Cargill Herent). De daling van het grondwaterpeil bedraagt ca. 0,3 m. Op de verderaf gelegen Watergroep-winning Bijlok is de invloed verwaarloosbaar (<0.1m). Daarnaast zijn er mogelijks effecten te verwachten op de volgende oppervlaktewaters: Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0.35 m. De kans bestaat dat deze (gedeeltelijk) droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte bodemsliblaag. Dijlekanaal: verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door – handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel
Pagina 137 van 320
BE0112.000850
verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de huidige gegevens. Langsgracht Dijlekanaal (leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het Dijlekanaal. Het wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden, aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht terechtkomt. Deze modellering maakt echter een vergelijking van de huidige vergunde toestand (max. 300.000 m³/jaar) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal niet wordt beschouwd, terwijl de winning van Cargill in realiteit al vele jaren actief is. De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de referentiesituatie (max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan). Figuur 7.1.9: Formatie van Brussel (Brusseliaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij jaardebiet van 300.000 m³
Formatie van Hannut (Landeniaan) Voor de winning uit het Landeniaan (max. 320.000 m³/jaar) werd een analytische benadering gehanteerd. De grondwaterdalingen die hieruit voortvloeiden zijn weergegeven in Figuur 7.1.10. De totale diameter van de 0,1 m-verlagingscontour bedraagt 11 km. De maximale verlaging ter hoogte van de putzone is 20 m. De grootste invloed door de Landeniaanwinning vanuit Cargill Herent wordt uitgeoefend op twee nabij gelegen winningen Beneo Remy (nabij de toponiem Langeveld, met een vergund jaardebiet van 246.000m³) en Vandendriesche Guy in Tildonk (met een vergund jaardebiet van 6.500 m³). De invloed bedraagt maximaal 2 meter. Er werd in de hydrogeologische studie gesteld dat, mits een goede opvolging van het debiet de vergunde winning in de Formatie van Hannut (max. 320.000 m³/jaar) op kwantitatief vlak lokaal geen problemen geeft. Deze opvolging is nodig om te vermijden dat de afpompingskegel niet onder het dak van de watervoerende laag zou vallen, anders bestaat de mogelijkheid dat carbonaat-bicarbonaat-koolzuur evenwicht verschuift en alsnog de kwaliteit zoals ze nu bestaat, wijzigt. Dit kan bvb. aanleiding geven tot agressiever worden van het opgepompte grondwater. In het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning bij Cargill Herent werd opgelegd dat het peil in werking in de twee putten van het Landeniaan niet mag dalen tot onder de 86 meter. Cargill heeft hiertoe een beveiliging voorzien, nl. het plaatsen van contactelektrodes in de productieputten. De goede opvolging van het debiet is dus verzekerd. Ook deze modellering maakt een vergelijking van de huidige vergunde toestand (max. 320.000 m³/jaar) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal niet wordt beschouwd. Ook hier geldt dat de winning van Cargill al vele jaren in werking is. De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de referentiesituatie (max. 320.000 m³/jaar uit het Landeniaan). Er zijn bijgevolg voor de huidige noch voor de geplande situatie belangrijke effecten te verwachten als gevolg van de activiteiten van Cargill Figuur 7.1.10: Formatie van Hannut (Landeniaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij jaardebiet van 320.000 m³
Pagina 138 van 320
BE0112.000850
Effecten t.o.v. het nabijgelegen station Aquafin In de omgeving van Cargill Herent, t.h.v. Keulenstraat en jaagpad Kanaal LeuvenMechelen, bevindt zich het retentiebekken van Aquafin met rietbegroeiing. Dit bekken vangt bij hevige buien het sterk met regen verdunde afvalwater op dat via het overstort uit de riolering in het bekken terecht komt. De hydrogeologische studie vermeldt geen effect van de grondwaterwinning van Cargill Herent op het functioneren van de installatie van Aquafin en omgekeerd. Er zijn voor de huidige en geplande situatie geen negatieve effecten te verwachten m.b.t. het functioneren van de installatie van Aquafin. Dit werd eveneens schriftelijk bevestigd door Dhr. Jan Peeters, Bekkenverantwoordelijke Dijle bij Aquafin (d.d. 24/03/2014). 7.1.4.2
Aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit Tijdens de exploitatiefase kan de kwaliteit van bodem en grondwater beïnvloed worden door de verspreiding of verplaatsing van bodemvreemde, milieugevaarlijke stoffen. Bodem Uit de bodemonderzoeken die reeds op het terrein werden uitgevoerd, blijkt dat er zich enkele historische verontreinigingen voordoen en dat er één nieuwe verontreiniging aanwezig is ten gevolge van een bedrijfsbrand. Er zijn voldoende structurele bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging tijdens de normale werking van het bedrijf te voorkomen. De tanks zijn ingekuipt en het bedrijfsterrein is ter hoogte van de installaties verhard. Het risico op bodemverontreiniging als gevolg van de productieactiviteiten van Cargill Herent is beperkt. Gezien er in de geplande situatie geen risicolocaties m.b.t. bodem bijkomen en gezien er momenteel reeds voldoende structurele bodembeschermende maatregelen zijn voorzien, is er geen significant effect te verwachten naar bodem toe ten gevolge van de activiteiten. Voor verzurende depositie naar de bodem in de referentiesituatie wordt verwezen naar discipline lucht. De bijdrage van Cargill voor de verzurende depositie bedraagt ca. 1,6%. In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende depositie verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de verzurende depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd. De impact van Cargill in de huidige en in de geplande situatie m.b.t. verzurende depositie is bijgevolg aanvaardbaar.
Grondwater De eventuele effecten van de grondwateronttrekking op de kwaliteit van het grondwater bestaat uit twee aspecten: 1) het verplaatsen of aantrekken van de aanwezige verontreiniging in het grondwater, en 2) het verstoren van het pH-evenwicht in het grondwater. Verplaatsing of aantrekking van grondwaterverontreiniging met minerale olie op de site Na het stopzetten van grondwaterwinning uit het Krijt na 2006, werd overgeschakeld op grondwater uit het Brusseliaan. Mogelijks zou deze onttrekking aanleiding geven
Pagina 139 van 320
BE0112.000850
tot verplaatsing of aantrekking van grondwaterverontreiniging met minerale olie ter hoogte van de voormalige tanks voor zware fuel en mazout (zie eerder Figuur 7.1.6 en Figuur 7.1.7). In het meest recente oriënterend bodemonderzoek van 2011 werd voor deze aanwezige verontreiniging een DAEB4-toetsing uitgevoerd, waarin de invloed van de verontreiniging op de grondwaterwinningen op het terrein en in de buurt nagegaan werd. Aangezien de winningen grondwater aantrekken op een diepte van minimaal 65 meter wordt geen negatief effect van de ondiepe minerale olieverontreiniging op deze winning verwacht. Bovendien komt de verontreiniging enkel lokaal voor, is de overschrijding van de bodemsaneringsnorm beperkt en is het totaal debiet van het opgepompte water dermate groot dat er geen nadelig effect op de waterkwaliteit van de winning verwacht wordt. Verstoren van het pH-evenwicht Het effect van de grondwaterwinning op het chemische evenwicht in het grondwater werd besproken in de hydrogeologische studie i.k.v. hervergunning van de grondwaterwinning. Er werd gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat het carbonaatbicarbonaat-koolzuur evenwicht in het water verschuift bij overlappende afpompingskegels, en daardoor alsnog de kwaliteit wijzigt. Dit kan aanleiding geven tot agressiever worden van het opgepompte grondwater. In de Formatie van Hannut moet er speciaal op gelet worden om de afpompingskegel niet onder het dak van de watervoerende laag te laten vallen. Dit kan aanleiding geven tot verhoogde sulfaatconcentraties en verlaagde pH-waarden. Gezien de goede debietbeheersing, in combinatie met frequente peilmonitoring in en rond de pompputten op de site van Cargill Herent, worden m.b.t. deze chemische samenstelling geen negatieve effecten verwacht als gevolg van de onttrekking van de huidige en geplande debieten.
7.1.5
Milderende maatregelen Met betrekking tot het voorkomen van verontreiniging in bodem en grondwater als gevolg van de exploitatie van Cargill Herent op de site kan gesteld worden dat er voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien zijn om verontreiniging op risicolocaties te voorkomen. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. de bodem zijn niet vereist. Er worden m.b.t. de grondwaterwinning noch in de huidige noch in de geplande situatie negatieve effecten verwacht t.o.v. de huidige situatie. Dit geldt zowel voor kwalitatieve als kwantitatieve aspecten. De maatregelen die door Cargill Herent vandaag worden getroffen (o.a. opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning D/PMVC/13819/19891), nl. een optimale monitoring van de grondwaterwinning, zullen echter ook in de toekomst moeten worden verdergezet. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. het grondwater zijn niet vereist.
4
DAEB = duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging
Pagina 140 van 320
7.2
Oppervlaktewater
7.2.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het afvalwater van Cargill wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. Het afvalwater van Cargill komt in een waterloop met een uiterst beperkt debiet terecht zodat de kwaliteit van de Leigracht in belangrijke mate bepaald wordt door de lozing van Cargill. Om na te gaan of de kwaliteit van de stroomafwaarts gelegen waterlopen eveneens beïnvloed wordt door de instroom van de Leigracht (en bijgevolg beïnvloed wordt door de lozing van Cargill), omvat het studiegebied voor de discipline oppervlaktewater naast de Leigracht ook de afwaarts gelegen waterlopen waar het afvalwater via de Leigracht in terecht komt. Meer bepaald gaat het om de Lipsebeek, de Leibeek en de Weesbeek. Het studiegebied strekt zich uit van aan het lozingspunt van Cargill tot aan de monding van de Weesbeek in de Dijle (ter hoogte van VMM-meetpunt 380900).
7.2.2
Beschrijving van de methodiek
7.2.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie De voor dit project relevante hydrologische karakteristieken (vnl. afvoer) en de waterkwaliteit van de Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek worden, voor zover hierover gegevens beschikbaar zijn, stroomopwaarts en stroomafwaarts van het lozingspunt van Cargill gekarakteriseerd. Hiervoor wordt o.a. gebruik gemaakt van literatuurgegevens en meetgegevens van de VMM. De actuele waterkwaliteit van de beïnvloede waterlopen wordt getoetst aan de van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen. Er wordt ook nagegaan of het bedrijfsterrein van Cargill in een overstromingsgevoelig gebied ligt.
7.2.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling De effecten die met betrekking tot oppervlaktewater onderzocht worden, zijn: de waterhuishouding/waterbalans; mogelijke oppervlaktewaterverontreiniging ten gevolge van de lozing van afvalwater; impact op de afvoer van de ontvangende waterlopen. Bij de kwantificering van de waterbalans zullen alle relevante waterstromen (procesafvalwater, sanitair afvalwater, hemelwater, …) in de huidige en geplande situatie in rekening gebracht worden. Met het oog op de evaluatie van de mogelijke oppervlaktewaterverontreiniging wordt overgegaan tot een zo kwantitatief mogelijke inschatting van het debiet en de samenstelling van het geloosde afvalwater (zowel sanitair afvalwater als procesafvalwater). Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschikbare meetgegevens voor het geloosde afvalwater van Cargill in het referentiejaar 2012. Naast het debiet en de samenstelling van de afvalwaterstromen wordt tevens de werking en de efficiëntie van de waterzuiveringsinstallatie besproken.
140
Pagina 141 van 320
BE0112.000850
De emissiesituatie wordt voor alle relevante parameters (BZV, CZV, stikstof, fosfor, zwevende stoffen, chloriden, AOX, Cu, Ni, Zn,) in kaart gebracht en de geloosde vuilvrachten worden berekend. De lozingsvrachten in de geplande situatie worden in kaart gebracht aan de hand van extrapolatie op basis van gegevens voor de referentiesituatie. Vervolgens wordt de permanente (gemiddelde) impact en de tijdelijke (worst case) impact op de ontvangende oppervlaktewateren bepaald door de berekening van de totale concentratieverhoging van de huidige lozing en van de geplande lozing bij volledige menging in het oppervlaktewater. De concentratieverhoging als gevolg van de lozing wordt berekend met de volgende formule:
Waarbij: Ce x QL = jaarvracht van het bedrijfsafvalwater van Cargill geloosd in de Leigracht; Qopp = afvoerdebiet van de Leigracht; Cv = stroomafwaartse concentratieverhoging als gevolg van de lozing. Voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing wordt de concentratieverhoging berekend op basis van de gemiddelde lozingsconcentraties en het jaardebiet van de lozing van Cargill bij het gemiddeld afvoerdebiet van de ontvangende waterlopen. De berekende totale concentratieverhogingen worden getoetst aan de milieukwaliteitsdoelstelling en beoordeeld in functie van de verhouding van de huidige immissiekwaliteit t.o.v. de milieukwaliteitsdoelstelling (MKN). Het relevante beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing wordt weergegeven in Tabel 7.2.1. Tabel 7.2.1: Beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing Totale concentratieverhoging t.g.v. de lozing t.o.v. de huidige MKN
Huidige immissiekwaliteit (stroomopwaarts) t.o.v. de huidige MKN
> 1% en < 10%
> 10% en <20%
> 20%
< 50%
Beperkt
Beperkt
Relevant
> 50% en
Beperkt
Relevant
Belangrijk
Relevant
Belangrijk
Belangrijk
< 75% > 75%
MKN: milieukwaliteitsdoelstelling
141
Pagina 142 van 320
BE0112.000850
Voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact van de lozing wordt de concentratieverhoging berekend op basis van de lozingsnormen en het jaardebiet van de lozing van Cargill en een laag afvoerdebiet in de ontvangende waterlopen. De berekende totale concentratieverhogingen worden getoetst aan de milieukwaliteitsdoelstelling en beoordeeld in functie van de gevaareigenschappen van de parameter en de frequentie van voorkomen van een overschrijding van de milieukwaliteitsdoelstelling als gevolg van de lozing. Het relevante beoordelingskader voor de evaluatie van tijdelijke (worst case) voor gevaarlijke en niet gevaarlijke parametersimpact van de lozing wordt weergegeven in Tabel 7.2.2. Tabel 7.2.2: Beoordelingskader voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact voor gevaarlijke en niet gevaarlijke parameters Concentratieverhoging (CV)
Effectbeoordeling Gevaarlijke stoffen
CV ≤ 50% van MKN
Beperkt tijdelijk effect
50% MKN < CV ≤ MKN
Relevant (aanvaardbaar) tijdelijk effect
MKN < CV
Belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect. Potentieel risico op acuut toxische effecten Niet gevaarlijke stoffen
CV ≤ 50% van MKN
Verwaarloosbaar tijdelijk effect
50% MKN < CV ≤ MKN
Beperkt tijdelijk effect
MKN < CV voor een frequentie ≤ 10% op
Relevant tijdelijk effect
jaarbasis MKN < CV voor een frequentie > 10% op
Belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect. Tijdelijk effect
jaarbasis
vorm op zich aanleiding tot het niet respecteren van de kwaliteitsdoelstelling op jaarbasis.
CV: concentratieverhoging MKN: milieukwaliteitsdoelstelling
7.2.2.3
Milderende maatregelen In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER zal worden getoetst of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten voor oppervlaktewater. Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld.
7.2.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.2.3.1
Hydrografische kenmerken en waterkwaliteit Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek
7.2.3.1.1
Hydrografische kenmerken De situering van de relevante waterlopen worden weergegeven op Figuur 7.2.1.
142
Pagina 143 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.2.1: Hydrografische situering
De Leigracht is een niet geklasseerde waterloop die deel uitmaakt van het Dijlebekken. Leigrachten of leibeken zijn door de mens gegraven ontwateringsgrachten. Door het historische proces van overstromingen tijdens de winter en in periodes van hevige regenval is er in de Dijlevallei een typisch oeverwalkomgrondsysteem ontstaan. Tijdens de overstromingen is het rivierwater sterk beladen met slib en het meeste materiaal (voornamelijk de zwaardere zanddeeltjes) bezinkt dicht bij de oever van de rivier. Na verloop van tijd ontstaan oeverwallen die relatief hoger gelegen en daardoor ook droger zijn. Verder weg van de rivierbedding wordt minder en fijner materiaal afgezet. Die lager gelegen gronden worden „komgronden‟ genoemd en zijn het hele jaar door vochtig. Om deze komgronden te kunnen gebruiken heeft de mens er leigrachten gegraven voor de ontwatering. De Leigracht (VHAG-code 6886, niet geklasseerd) waarin het gezuiverde afvalwater van Cargill terechtkomt, loopt evenwijdig met het kanaal Leuven – Dijle. De gracht ontspringt ca. 700 m ten zuiden van de site van Cargill en mondt ca. 2 km afwaarts van de site uit in de Lipsebeek. De Lipsebeek (VHAG-code 6743, categorie 2/3) ontspringt in Veltem-Beisem, een deelgemeente van Herent en mondt in Herent uit in de Leibeek. De Leibeek (VHAG-code 6558, categorie 1/2/3) ontspringt in Wijgmaal (Leuven) en mondt op de grens van Bonheiden en Boortmeerbeek uit in de Weesbeek. De Weesbeek (VHAG-code 6559, categorie 1/2/3) ontspringt in Kortenberg op een hoogte van ca. 36 m TAW. De Weesbeek mondt in Boortmeerbeek uit in de Dijle. 7.2.3.1.2
Hydraulische karakteristieken Het debiet van de Leigracht kan sterk variëren en wordt vooral in droge periodes grotendeels bepaald door het lozingsdebiet van Cargill. Het debiet van de Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek wordt niet gemeten door de VMM. In het overstromingsmodel van de VMM worden de volgende basisdebieten berekend (pers. communicatie VMM, 04/02/2014) voor de gemodelleerde waterlopen (Leibeek, Lipsebeek en Weesbeek): Leibeek: 0,05 m³/s; Lipsebeek: 0,07 m³/s Weesbeek: 0,1 m³/s. VMM geeft aan dat de nauwkeurigheid op deze (laagwater)gegevens eerder laag is gezien deze modellen bedoeld zijn voor de reproductie van hoogwatersituaties. Het modelresultaat op de Weesbeek is een heel eind stroomopwaarts gelegen vóór de monding in de Leibeek en is bijgevolg niet bruikbaar voor voorliggend MER. De modelresultaten voor de Leibeek en de Lipsebeek wel. VMM communiceerde eveneens dat er tussen 25/11/2002 en 8/1/2003 een debietmeetcampagne plaatsvond in het stroomgebied van de Weesbeek. Het basisdebiet op de Lipsebeek bedroeg toen 0,04 m³/s, wat toch dezelfde grootteorde is als het modelresultaat van 0,07 m³/s.
143
Pagina 144 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg worden de basisdebieten van de VMM bruikbaar geacht voor wat betreft de Leibeek en de Lipsebeek. In het MER van 2008 werd gebruik gemaakt van de debietmetingen die werden uitgevoerd in het kader van de oppervlaktewaterkwantiteitsmodellering voor de Weesbeek-Leibeek tussen 10/10/2002 en 10/01/2003. Het gemiddelde debiet bedroeg in die periode respectievelijk 0,16 m³/s voor de Lipsebeek (Lipsestraat Tildonk, net opwaarts van de instroom van de Leigracht), 0,34 m³/s voor de Leibeek (Rijmenamsebaan Boortmeerbeek, kort voor de monding in de Weesbeek) en 0,99 m³/s voor de Weesbeek (Molenbeekstraat Boortmeerbeek, opwaarts van de monding van de Leibeek). Uit contact met de VMM blijkt dat er geen meer recente debietsgegevens ter beschikking zijn. Bijgevolg wordt er voor de permanente impact rekening gehouden met de gemiddelde debietsgegevens voor Leibeek, Lipsebeek en Weesbeek en voor de worst case impact rekening gehouden met de basisdebieten voor de Lipsebeek en de Leibeek die werden overgenomen uit de modellering van de VMM. Om een inschatting te maken van het debiet van de Leigracht zelf, werd het debiet berekend uit de gekende concentraties op het lozingspunt van Cargill, en de dichtstbijzijnde meetpunten van de VMM stroomop- en stroomafwaarts van het lozingspunt van Cargill. Tussen deze meetpunten wordt de samenstelling van de Leigracht immers nagenoeg volledig bepaald door de lozing van Cargill. We gaan als volgt te werk: Voor verschillende parameters in het afvalwater van Cargill zijn de concentraties stroomop- en stroomafwaarts in de meetpunten van de VMM eveneens gekend, nl. CZV, BZV, totaal N, NKjehldahl, zwevende stoffen, chloride. Naast de concentratie in het afvalwater van Cargill is ook het lozingsdebiet (op dagbasis) gekend; Gezien de meetpunten van de VMM stroomopwaarts (389860) en stroomafwaarts (389820) van het lozingspunt van Cargill slechts ca. 500 meter uit elkaar liggen, wordt ervan uitgegaan dat het debiet van de Leigracht stroomafwaarts ongeveer gelijk is aan het debiet stroomopwaarts vermeerderd met het geloosde debiet van Cargill; Op basis van de jaargemiddelde concentraties in het afvalwater en het jaargemiddelde lozingsdebiet van Cargill voor 2012, de gemiddelde gemeten concentraties in de VMM-meetpunten stroomop- en stroomafwaarts van de lozing van Cargill voor 2012, schommelt het gemiddelde debiet van de Leigracht tussen 0 en 0,01 m³/s, wat overeenkomt met het gemiddelde lozingsdebiet van Cargill zelf (977 m³/dag of 0,01 m³/s in 2012). Hieruit kan besloten worden dat het debiet van de Leigracht ter hoogte van de VMMmeetpunten nagenoeg volledig bepaald wordt door Cargill. Verder stroomafwaarts zijn er geen andere lozingen van bedrijfsafvalwater in de Leigracht, vooraleer de Leigracht uitmondt in de Lipsebeek.
144
Pagina 145 van 320
7.2.3.1.3
Actuele waterkwaliteit
7.2.3.1.3.1
Fysicochemische kwaliteit
BE0112.000850
Om de waterkwaliteit van de Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek te beoordelen, wordt in dit MER gebruik gemaakt van de informatie uit de VMMdatabank (www.vmm.be). De ligging van de meetpunten wordt in Figuur 7.2.2. weergegeven. Figuur 7.2.2: Situering site Cargill en meetpunten VMM
In de Leigracht zijn er 2 VMM-meetpunten: 389860: Zijbeek Lipsebeek, Herent, Kanaalweg, t.h.v. Kasteel Hoogvorst - een kleine 400 m opwaarts lozingspunt Cargill; 389820: Zijbeek Lipsebeek, Tildonk, Tildonk-Sas, langs Vaart, afwaarts brug - ca. 1.500 meter afwaarts lozingspunt Cargill. In de Lipsebeek is er slechts één meetpunt waar na 1995 nog metingen van de waterkwaliteit werden uitgevoerd: 389600: afwaarts monding Leigracht: Wespelaar, Vinkstr/Brugstr, afw weg (ca. 2,5 km afw. van de monding van de Leibeek in de Lipsebeek). In de Leibeek zijn er 4 meetpunten waarvoor in de VMM-databank gegevens beschikbaar zijn. Al deze meetpunten liggen afwaarts van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek. 388500: Haacht/Boortmeerbeek, Spoorwegstraat, voor kilometerpaal 50 aan spoorweg, afwaarts brug; 388000: Boortmeerbeek/Haacht, Meerbemdweg/Vossenberg, ter hoogte van huis nr. 22, afwaarts brug; 387950: Boortmeerbeek/Rijmenam, Rijmenamsebaan/Boortmeerbeeksebaan, afwaarts brug; 387900: Boortmeerbeek, Looikestraat/ Streepkensdreef, zandweggetje, opwaarts brug. De relevante meetpunten in de Weesbeek zijn: 381000: Boortmeerbeek, Molenbeekstraat, afwaarts weg (opwaarts monding Leibeek); 380900: Hever, langs rustoord Ravenstein en via dijk monding in Dijle, opwaarts brug (afwaarts monding Leibeek). Door de wet van 24/05/1983 betreffende de algemene normen die de kwaliteitsobjectieven bepalen van oppervlaktewater bestemd voor welbepaalde doeleinden (BS 15/06/1983) wordt er een onderscheid gemaakt tussen oppervlaktewater bestemd als viswater, zwemwater of drinkwater. Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 08/12/1998 dienen zowel de Leigracht als de Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek aan de basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater te voldoen. De Leibeek en Weesbeek worden volgens het Stroomgebiedbeheersplan van de Schelde gecategoriseerd als type Grote Beek (Bg)
145
Pagina 146 van 320
BE0112.000850
en dienen te voldoen aan de normen zoals vermeld in VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art. 2.3.). De Leigracht en Lipsebeek zijn niet gecategoriseerd en dienen te voldoen aan de normen voor de niet in de stroomgebiedbeheer- of bekkenbeheerplannen afgebakende waterlichamen (VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art. 2.1.). In Tabel 7.2.3 t.e.m. Tabel 7.2.11 worden de gemiddelde meetresultaten van de fysico-chemische waterkwaliteit van de relevante waterlopen weergegeven voor de periode 2008 – 2012 op de hoger vermelde meetpunten. De milieukwaliteitsnormen zijn eveneens in de tabel opgenomen. Voor het referentiejaar 2012 wordt voor de verschillende meetpunten ook weergegeven wat de hoogste en laagste gemeten waarden zijn en naar gelang de toetsingswijze van de milieukwaliteitsnormen wordt voor bepaalde parameters ook de 90- (of 10-) percentielwaarde of het winterhalfjaargemiddelde weergegeven. Waarden die niet voldoen aan de milieukwaliteitsnorm worden vet en onderlijnd weergegeven. Uit Tabel 7.2.3 en Tabel 7.2.4 blijkt dat de Leigracht, zowel afwaarts als opwaarts van de lozing van Cargill, in de afgelopen jaren doorgaans niet aan de kwaliteitsdoelstelling voldeed voor het gehalte opgeloste zuurstof, zwevende stoffen, kjeldahl-N, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid. Afwaarts van het lozingspunt van Cargill (Tabel 7.2.3) wordt voor CZV, BZV, nitraat, zwevende stoffen en chloriden niet aan de doelstelling voldaan, opwaarts (Tabel 7.2.4) wel. Voor deze componenten kan bijgevolg besloten worden dat de verhoogde concentraties stroomafwaarts toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. In de Lipsebeek (Tabel 7.2.5) zijn er meetresultaten beschikbaar voor een meetpunt dat afwaarts van de monding van de Leigracht gesitueerd is (389600). In dit meetpunt wordt voor zuurstofgehalte, BZV, CZV, kjeldahl-N, totaal N, totaal P, orthofosfaat, geleidbaarheid en chloride niet aan de kwaliteitsdoelstelling voldaan. In de Leibeek (Tabel 7.2.6 t.e.m. Tabel 7.2.9) is de waterkwaliteit enkel afwaarts van de monding van de Lipsebeek bekend. Ter hoogte van twee meetpunten (388500 en 387900) zijn resultaten van 2008 t.e.m. 2012 beschikbaar. Voor de andere twee (388000 en 387950) zijn slechts enkele gegevens voorhanden. Voor het gehalte opgeloste zuurstof, CZV, BZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat, geleidbaarheid en chloride wordt de kwaliteitsdoelstelling algemeen niet gehaald. Voor Kjeldahl-N en zwevende stoffen zijn overschrijdingen vastgesteld in meetpunt 388500. Gegevens over de waterkwaliteit van de Weesbeek (Tabel 7.2.10 en Tabel 7.2.11) in van 2008 t.e.m. 2012 zijn er voor het meetpunt 381000 (opwaarts monding Leibeek). Voor het meetpunt 380900 (afwaarts monding Leibeek) zijn gegevens t.e.m. 2011 beschikbaar. Voor het gehalte opgeloste zuurstof, CZV, BZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid wordt de kwaliteitsdoelstelling opwaarts van de monding met Leibeek (381000) niet gehaald. Afwaarts (380900) kan geen representatieve toetsing aan de kwaliteitsdoelstellingen worden gedaan (geen gegevens voor 2012), maar wordt op basis van de gemiddelde concentraties voor de jaren 2008-2011 verwacht dat de kwaliteit gelijkaardig is aan het meetpunt opwaarts van monding Leibeek.
146
Pagina 147 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.3: Waterkwaliteit van de Leigracht (afwaarts lozing Cargill) Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 50 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) 7 gem Ni (µg/l) 20 gem Zn (µg/l) 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 389820 (Leigracht afwaarts lozing Cargill) 2008
2009
2010
2011
gem 13,76 7,46 4,58 338,17 84,58 69,66 3,15 15,99 7,74 0,24 8,00 17,95 3,15 2,04 54,83 1665,31 323,50
gem -
gem -
gem 15,53 7,54 5,26 98,38 13,13 29,63 2,42 7,49 3,41 0,19 3,60 9,16 1,19 0,23 64,63 1434,50 207,00 -
-
147
2012 min 5,60 7,20 0,90 70,00 5,00 7,60 0,51 4,70 <0,1 <0,01 0,67 8,06 0,99 0,18 43,00 957,00 120,00 -
P10
3,28
gem 13,34 7,70 5,48 162,57 18,86 38,23 2,85 9,00 6,21 0,18 6,39 13,99 2,98 0,58 53,50 1375,75 188,33 -
zomergem
P90
340,00 36,80 80,60 12,40 11,60
17,00 1,90
1654,00 235,00
max 20,90 8,10 7,60 340,00 59,00 92,00 8,00 13,00 15,00 0,33 15,28 20,58 9,50 0,93 66,00 1752,00 240,00 -
Pagina 148 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.4: Waterkwaliteit van de Leigracht (opwaarts lozing Cargill) Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 50 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) 7 gem Ni (µg/l) 20 gem Zn (µg/l) 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 389860 (Leigracht, opwaarts lozing Cargill) 2008
2009
2010
2011
gem 10,33 7,57 3,08 25,25 5,00 10,30 3,49 5,29 0,51 0,03 0,58 3,99 1,07 0,92 57,33 591,00 52,17 -
gem -
gem -
gem 13,66 7,40 2,70 36,57 5,60 13,84 4,21 5,68 0,73 0,05 0,77 3,57 1,64 1,05 27,00 479,43 45,00 -
148
2012 min 2,50 7,20 1,90 23,00 <3 <7 0,48 1,70 <0,1 <0,01 0,21 2,67 0,31 0,15 7,00 386,00 25,00 -
P10
2,08
gem 10,49 7,54 4,50 27,29 3,67 16,08 4,18 5,41 1,55 0,07 1,62 6,10 1,16 0,78 42,67 571,14 49,83 -
zomergem
P90
30,00 4,00 21,80 11,00 3,55
6,42 1,60
648,20 65,00
max 17,10 7,80 6,90 30,00 4,00 25,00 10,00 11,00 4,50 0,11 4,60 11,37 2,30 2,40 85,00 659,00 67,00 -
Pagina 149 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.5: Waterkwaliteit van de Lipsebeek (afwaarts monding Leigracht) Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 50 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 389600 (Lipsebeek, afwaarts monding Leigracht) 2008 gem 11,81 7,61 3,80 57,42 11,55 44,56 4,94 7,59 1,65 0,10 1,77 7,63 1,52 0,87 56,08 834,50 110,58 -
2009 gem 10,70 7,58 5,05 42,17 7,20 42,73 3,89 5,58 0,70 0,08 0,79 5,68 0,90 0,55 57,08 899,23 130,25 -
2010 gem 9,03 7,81 6,92 24,58 4,60 26,12 1,75 3,07 1,37 0,07 1,44 4,55 0,53 0,27 754,00 83,50 -
149
2011 gem -
min 5,00 6,90 0,40 15,00 <3 8,80 1,20 2,30 <0,1 <0,01 0,42 3,82 0,36 0,07 258,00 19,00 -
P10
3,79
-
gem 11,38 7,57 6,23 41,42 16,00 30,20 2,42 4,39 1,23 0,09 1,32 5,31 1,14 0,45 756,58 81,33 -
2012 zomergem
P90
82,90 36,00 49,60 6,58 1,60
4,81 0,98
-
1047,90 127,00 -
max 18,90 7,90 8,90 140,00 55,00 60,00 3,80 8,80 2,70 0,17 2,79 8,07 2,90 1,40 1071,00 140,00 -
Pagina 150 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.6: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 388500 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek) 2008 gem 12,82 7,65 4,60 50,33 10,27 44,18 4,99 6,94 1,59 0,08 1,70 6,44 1,29 0,82 60,00 907,58 120,42 -
2009 gem 12,22 7,68 4,29 55,92 12,91 39,48 4,18 6,60 1,10 0,07 1,19 5,69 1,13 0,74 67,33 1045,77 143,83 4,67 4,16 2,30 22,03 6,42
2010 gem 10,50 7,59 6,05 45,92 16,00 42,11 2,47 5,03 1,79 0,09 1,88 6,66 0,79 0,45 71,58 935,00 93,75 -
150
2011 gem 12,13 7,64 4,40 57,00 14,82 39,33 3,04 5,70 1,09 0,07 1,25 5,40 0,89 0,26 70,92 915,58 104,67 -
min 5,50 7,20 1,70 20,00 <3 19,00 1,10 2,40 <0,1 <0,01 0,36 4,82 0,33 0,09 23,00 339,00 26,00 0,00 <2 <2,5 <5
P10
3,55
gem 13,49 7,69 5,56 45,31 11,58 33,92 3,02 5,04 1,12 0,09 1,21 6,47 0,89 0,35 67,50 840,21 86,92 2,45 10,62
2012 zomergem
P90
91,20 24,50 50,40 7,68 1,89
7,27 0,99
1212,40 142,00
max 22,00 8,00 9,00 110,00 62,00 52,00 6,00 8,70 2,70 0,17 2,78 9,06 2,10 0,91 120,00 1368,00 150,00 0,00 2,60 <5 18,00
Pagina 151 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.7: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 388000 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek) 2008 gem 13,87 7,72 3,92 43,50 8,00 26,33 4,27 6,42 1,15 0,07 1,69 5,55 0,80 0,41 905,50 99,83 -
2009 gem -
151
2010 gem -
2011 gem 12,52 7,61 3,43 45,58 8,80 24,67 4,75 6,68 1,59 0,07 1,27 6,22 1,58 1,15 891,83 117,67 -
2012 gem -
Pagina 152 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.8: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 387900 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek) 2008 gem 13,78 7,50 5,16 33,92 5,13 16,16 3,68 5,14 2,54 0,09 2,63 7,77 1,03 0,72 61,67 791,15 106,25 9,50 24,40 -
2009 gem 11,95 7,55 4,43 38,40 12,29 21,80 4,36 6,13 1,86 0,09 1,95 7,60 0,88 0,66 60,20 850,91 114,70 4,85 3,94 2,74 21,12 10,85
2010 gem 11,08 7,49 5,91 30,45 10,75 19,86 2,49 4,29 1,84 0,07 1,91 6,20 0,75 0,50 68,18 742,55 97,18 3,33 5,22 3,78 23,00 13,30
152
2011 gem 13,69 7,67 5,17 34,64 6,50 19,75 3,03 4,94 1,74 0,07 1,55 5,88 0,99 0,52 62,18 830,08 100,73 12,00 12,00 21,00 7,82
min 5,30 6,80 3,50 18,00 <3 <7 1,20 2,50 0,49 0,04 0,55 4,02 0,54 0,14 35,00 373,00 38,00 <2 <5 <5
P10
4,16
gem 13,10 7,52 5,47 27,58 5,17 19,00 1,96 3,38 2,36 0,09 2,44 5,82 0,83 0,51 58,67 686,00 85,08 2,10 <5 12,03
2012 zomergem
P90
32,70 7,50 22,60 3,99 3,50
5,39 0,88
955,80 137,00
max 20,60 7,90 7,50 38,00 8,00 24,00 3,70 4,70 4,90 0,24 4,94 9,64 1,50 1,50 76,00 977,00 150,00 2,10 <5 20,00
Pagina 153 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.9: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 387950 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek) 2008 gem -
2009 gem 11,62 7,58 3,96 48,58 13,17 27,06 5,31 7,19 0,79 0,09 0,89 6,62 1,15 0,90 966,85 126,08 -
153
2010 gem -
2011 gem -
2012 -
Pagina 154 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.10: Waterkwaliteit van de Weesbeek Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 381000 (Weesbeek, opwaarts monding Leibeek) 2008 gem 12,60 7,73 7,38 20,08 3,75 18,06 0,94 2,33 2,08 0,13 2,21 4,01 0,50 0,33 69,75 655,77 52,67 6,70 32,03 -
2009 gem 11,28 7,68 7,82 19,25 6,67 16,83 1,21 2,87 2,01 0,13 2,14 5,05 0,50 0,37 67,25 640,18 59,67 5,00 4,35 2,20 16,77 13,65
2010 gem 10,95 7,71 9,13 15,25 31,20 0,68 1,90 1,99 0,11 2,10 4,31 0,47 0,33 72,75 649,38 62,38 2,20 5,23 3,60 12,88 8,18
154
2011 gem -
min 6,20 7,60 6,50 <7 <3 <7 0,33 <1,5 1,40 0,06 1,47 3,19 0,32 0,09 36,00 355,00 29,00 <2 <5 0,00 <5
P10
6,59
gem 13,25 7,87 7,88 20,22 6,00 41,63 0,79 2,66 2,22 0,12 2,34 4,96 0,55 0,25 63,00 611,30 54,30 2,30 9,55
2012 zomergem
P90
31,60 6,80 93,00 4,42 3,06
4,02 0,44
750,50 80,10
max 19,50 8,10 9,70 46,00 7,00 150,00 2,20 5,20 3,60 0,29 3,89 7,09 1,30 0,39 92,00 764,00 81,00 2,30 <5 12,00
Pagina 155 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.11: Waterkwaliteit van de Weesbeek (vervolg) Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C) 25 max pH 6,5-8,5 min-max O2 (mg/l) 6 P10 CZV (mg/l) 30 P90 BZV (mg/) 6 P90 zwevende stoffen (mg/l) 30 P90 + NH4 -N (mg N/l) Kjeldahl-N (mg N/l) 6 P90 NO3 (mg N/l) 10 P90 NO2 (mg N/l) NO3 +NO2 (mg N/l) totaal N (mg N/l)** 4 zomerhalfjaargem.* totaal P (mg P/l) 0,14 zomerhalfjaargem.* o-PO4 (mg P/l) 0,1 gem Sulfaat (mg SO42-/l) 90 gem Geleidbaarheid (µS/cm) 600 P90 Chloride (mg Cl /l) 120 P90 Cu (µg/l) totaal Cu (µg/l) opgelost 7 gem Ni (µg/l) totaal Ni (µg/l) opgelost 20 gem Zn (µg/l) totaal Zn (µg/l) opgelost 20 gem *op basis van meetresultaten van begin april tot eind september ** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 380900 (Weesbeek, afwaarts monding Leibeek) 2008 gem 12,98 7,72 5,93 23,64 3,75 22,00 1,67 2,94 2,25 0,15 2,40 5,29 0,66 0,48 726,33 78,36 24,33 -
2009 gem 11,64 7,64 6,35 27,67 4,88 23,21 3,29 4,60 1,94 0,15 2,09 6,66 0,88 0,72 741,82 88,92 4,55 3,33 2,00 20,15 11,18
155
2010 gem 10,25 7,70 7,57 21,75 3,33 25,64 1,34 3,09 2,29 0,10 3,43 5,22 0,52 0,30 729,92 100,08 3,40 5,05 3,80 20,40 7,23
2011 gem 13,30 7,67 5,10 23,83 17,67 1,37 2,62 1,78 0,31 1,89 4,25 0,53 0,39 660,33 65,17 5,30 17,40 7,96
2012 gem -
Pagina 156 van 320
7.2.3.1.3.2
BE0112.000850
Prati-index voor opgeloste zuurstof De Prati-index is een bijkomende parameter die de kwaliteit van het water aangeeft. Aan de hand van transformatieformules wordt aan de fysicochemische parameters een cijfer tussen 0,1 en >16 toegekend. De bekomen cijfers worden dan in klassen van 1 tot 6 ingedeeld die de kwaliteit van het water beoordelen van niet verontreinigd (klasse 1) tot zeer zwaar verontreinigd (klasse 6) (zie Tabel 7.2.12). In Tabel 7.2.13 (VMM, stand van zaken december 2013) wordt de Prati-index op de in beschouwing genomen meetpunten weergegeven in de periode 2008-2012.
Tabel 7.2.12: Prati-index volgens zuurstof: indeling in klassen Klasse
Index
Omschrijving
1
0,1 – 1
Niet verontreinigd
2
1–2
Aanvaardbaar
3
2–4
Matig verontreinigd
4
4–8
Verontreinigd
5
8 – 16
Zwaar verontreinigd
6
> 16
Zeer zwaar verontreinigd
Tabel 7.2.13: Prati-index volgens zuurstof in de relevante VMM-meetpunten Meetpunt
2008
2009
2010
2011
2012
Leigracht 389860
6,71
-
-
6,91
5,41
Leigracht 389820
4,53
-
-
4,05
4,25
Lipsebeek 389600
6,46
4,71
3,36
-
3,83
Leibeek 388500
4,94
5,24
4,02
5,57
3,87
Leibeek 388000
7,02
-
-
5,8
-
Leibeek 387950
-
5,77
-
-
-
Leibeek 387900
4,51
5,19
3,88
4,53
3,92
Weesbeek 381000
2,63
2,26
1,9
1,86
1,71
Weesbeek 380900
3,9
3,37
2,79
4,28
-
Voor de Leigracht wijst de Prati-index voor de jaren 2008 t.e.m. 2012 op een verontreiniging. De Lipsebeek kent een verbetering in kwaliteit op basis van de Prati-index voor zuurstof: ze werd beschouwd als verontreinigd tot en met 2009. Vanaf 2010 is er sprake van een matige verontreiniging. De Leibeek werd tot in 2011 als verontreinigd ingedeeld. Vanaf 2012 is ze als matig verontreinigd ingedeeld. De Weesbeek, opwaarts van de monding van de Leibeek, was matig verontreinigd tot 2009 maar is aanvaardbaar sinds 2010. Voor de Weesbeek afwaarts van de monding van de Leibeek is er sprake van een matige verontreiniging voor 2010 maar een verontreiniging voor 2011. Voor 2012 werd de Prati-index niet berekend.
156
Pagina 157 van 320
7.2.3.1.3.3
BE0112.000850
Biologische kwaliteit De VMM bepaalt ook de biologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Het biologisch onderzoek evalueert de waterloop als biotoop, eerder dan enkel de kwaliteit van de waterkolom te bekijken. Voor het bepalen van de biologische waterkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de methode van de Belgisch Biotische Index (BBI). Voor de bepaling van de BBI worden met een schepnet macro-invertebraten van de bodem en uit het water verzameld. De aan- of afwezigheid van bepaalde macro-invertebraten is bepalend voor de BBI. De biotische index staat in functie van de relatieve gevoeligheid van bepaalde indicatorsoorten ten opzichte van verontreiniging enerzijds en diversiteit anderzijds. In tegenstelling tot de chemische analysen, die een weerspiegeling geven van het moment waarop het waterstaal genomen wordt, evalueert de biologische bepaling verontreinigingseffecten die over een langere periode zijn opgetreden. Voor de boordeling wordt een waardecijfer van 10 (zeer goede kwaliteit) tot 0 (uiterst slechte kwaliteit) toegekend (zie Tabel 7.2.14). In Tabel 7.2.15 (VMM, stand van zaken december 2013) wordt de BBI op de in beschouwing genomen meetpunten weergegeven in de periode 2008-2012. Tabel 7.2.14: Indexwaarden Belgische Biotische Index BBI
Kwaliteitsklasse
10 – 9
zeer goede kwaliteit
8–7
goede kwaliteit
6–5
matige kwaliteit
4–3
slechte kwaliteit
2–1
zeer slechte kwaliteit
0
uiterst slechte kwaliteit
Tabel 7.2.15: BBI in de relevante VMM-meetpunten Meetpunt
2008
2009
2010
2011
2012
Leigracht 389860
5
-
-
-
5
Leigracht 389820
5
-
-
-
2
Lipsebeek 389600
-
2
-
-
-
Leibeek 388500
-
-
-
-
5
Leibeek 388000
-
-
-
-
-
Leibeek 387950
-
2
-
-
-
Leibeek 387900
-
5
-
-
6
Weesbeek 381000
7
-
-
7
-
Weesbeek 380900
6
-
-
-
-
De biologische kwaliteit van de Leigracht is de afgelopen jaren matig opwaarts van het lozingspunt van Cargill (389860). Voor het meetpunt stroomafwaarts (389820) was de biologische kwaliteit in 2008 matig, maar in 2012 zeer slecht. Voor de Lipsebeek is de index enkel voor het jaar 2009 gekend, de biologische kwaliteit was toen zeer slecht. De biologische kwaliteit van de Leibeek varieert van zeer slecht tot matig voor 2009, naar matig tot goed voor 2012. De Weesbeek kent een matige tot goede kwaliteit de afgelopen jaren.
157
Pagina 158 van 320
7.2.3.1.3.4
BE0112.000850
Besluit Algemeen kan, aan de hand van de bovenvermelde gegevens uit het meetnet van de VMM, besloten worden dat zowel de Leigracht als de Lipsebeek en de Leibeek voor verschillende parameters niet aan de basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater voldoen. De meest kritische parameters zijn BZV, CZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid. Zij worden in alle relevante waterlopen overschreden. Het gehalte opgeloste zuurstof, Kjeldahl-N en chloride voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstellingen in de Lipsebeek, Leigracht en Leibeek, maar wel in de Weesbeek. De concentratie zwevende stoffen overschrijdt de kwaliteitsdoelstelling in de Leibeek, de Weesbeek en de Leigracht, maar voldoet in de Lipsebeek. De concentratie Nitraat-N overschrijdt enkel in de Leigracht de kwaliteitsdoestelling.
7.2.3.2
Situering van het projectgebied t.o.v. overstromingsgevoelige gebieden Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens de overstromingskaarten op de website van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming (zie Figuur 2.6). Ook volgens de watertoetskaart (Figuur 7.2.3) ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel grotendeels aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig. Figuur 7.2.3: Situering t.o.v. de watertoetskaart voor overstromingsgevoeligheid (2011) en de risicozones voor overstroming
7.2.3.3
Beschrijving van de emissies in de referentiesituatie en de geplande situatie
7.2.3.3.1
Watervoorziening / waterbalans Cargill heeft volgende waterbronnen ter beschikking: grondwater voor het weken van de brouwgerst. Het verbruik in 2012 bedroeg 470.863 m³/jaar (voor een productie van 102.000 ton mout). De vergunde grondwaterwinning bedraagt 520.000 m³/jaar. Het grondwater wordt momenteel 5 onttrokken uit twee watervoerende lagen (Landeniaan en Brusseliaan) ; leidingwater voor sanitaire voorzieningen, labo, R&D en pers moutkiempellets; hemelwater wordt niet genuttigd op de site en wordt integraal geloosd.
5
In juni 2013 werd de grondwaterwinning hervergund met een maximale totale winningscapaciteit (Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar door: •
hervergunning en verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de grondwaterwinning uit het Landeniaan, bestaande uit 2 putten op een diepte van 110 m onder het maaiveld tot een maximaal opgepompt debiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar;
•
verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de grondwaterwinning uit het Brusseliaan, bestaande uit 6 putten op een diepte van 42 m (put 1) en 52 m (putten 6 tot 10) tot een maximaal opgepompt debiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar
158
Pagina 159 van 320
BE0112.000850
Cargill loost de volgende waterstromen: procesafvalwater; sanitair afvalwater; hemelwater. Deze waterstromen worden via afzonderlijke lozingspunten in de Leigracht geloosd. De huidige en toekomstige waterbalans voor de vestiging van Cargill te Herent is opgenomen in Tabel 7.2.16.
Tabel 7.2.16: Waterbalans in de huidige en de geplande situatie IN (w aterinnam e)
grondw ater
2012
Na hervergunning
Opm erking
470.863
max. 520.000
Het totale maximale opgepompte grondw ater zal de vergunde 520.000 m³/j niet overschrijden.
leidingw ater
11.091
46.814
Het leidingw aterverbruik voor sanitair bedraagt ca. 1080 m³/jaar en blijft ongew ijzigd in de geplande situatie (na hervergunning). Het overige volume (ca. 10.011 m³ in 2012) betreft leidingw ater dat gebruikt w ordt ter aanvulling van het grondw ater, om de vergunde hoeveelheid grondw ater niet te overschrijden. De nood hieraan hangt af van de vereiste w aterfactor, die voornamelijk afhankelijk is van de kw aliteit van de grondstof. De som van het grondw aterverbruik en het leidingw aterverbruik (min het gedeelte sanitair van 1080 m³), neemt proportioneel toe met de productie. Dus uitgaande van een maximale productie van 120.000 ton/jaar na hervergunning, w ordt deze som vermeningvuldigd met factor 120.000 / 102.000), en nadien opnieuw vermeerderd met het gedeelte leidingw aterverbruik voor sanitair (1080 m³).
hemelw ater
15.870
15.870
Er w orden geen w ijzigingen verw acht m.b.t. de verharde oppervlakte.
Totaal
497.824
582.684
2012
Na hervergunning
UIT (verbruik, lozing) Opm erking
procesafvalw ater
338.484
398.216
Het geloosde procesafvalw ater neemt lineair toe met de productiehoeveelheid. Dus uitgaande van een maximale productie van 120.000 ton/jaar na hervergunning, w ordt dit getal vermeningvuldigd met factor 120.000 / 102.000).
hemelw ater
15.870
15.870
Het hemelw ater w ordt integraal geloosd. Er w orden geen w ijzigingen verw acht m.b.t. de verharde oppervlakte.
sanitair
1.080
1.080
verliezen
142.390
167.518
Totaal
497.824
582.684
Er w orden geen w ijzigingen verw acht m.b.t. het aantal w erknemers op de site. Verliezen door verdamping in het proces zijn evenredig met de productie. Dus uitgaande van een maximale productie van 120.000 ton/jaar na hervergunning, w ordt dit getal vermeningvuldigd met factor 120.000 / 102.000).
*het maximale vergunde lozingsdebiet bedraagt 2.010 m³/dag, of uitgaande van een continu lozingsdebiet, 733.650 m³/jaar ** op basis van de debietsmetingen van de VMM in 2012, bedraagt het daggemiddelde lozingsdebiet 979 m³. Het daggemiddelde lozingsdebiet in 2012 varieert van ca.630 tot ca. 1270 m³ op basis van het 10- respectievelijk 90-percentiel van de dagdebieten.
159
Pagina 160 van 320
BE0112.000850
Uit de actuele waterbalans (2012) blijkt dat het opgepompte grondwater voor ca. 75% terug geloosd wordt, de rest verdampt. Ten tijde van het MER bedroeg dit aandeel nog 95%. Deze reductie is toe te schrijven aan de grotere verdamping tijdens het productieproces.
7.2.3.3.2
(afval)waterstromen en rioleringsstelsel Cargill beschikt over gescheiden rioleringssystemen voor de opvang van hemelwater, sanitair afvalwater en procesafvalwater.
7.2.3.3.2.1
Procesafvalwater Het procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie (klassieke biologische zuivering) geleid en na zuivering via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. Bronnen van procesafvalwater Het afvalwater van het productieproces wordt naar de biologische afvalwaterzuivering geleid. Dit afvalwater is voor ongeveer 95 % afkomstig van de weking van het vermoutproces. In dit proces wordt de kieming van de gerstkorrel gestimuleerd. Dit gebeurt in open of gesloten stalen tanks. Het graan wordt hierbij meerdere keren ondergedompeld in water gedurende 2 dagen. Het water dat niet geabsorbeerd wordt door het graan, wordt afgeleid naar de waterzuiveringsinstallatie. Het afvalwater wordt afzonderlijk afgevoerd vanuit de twee afdelingen, Nordon en Miag. Het Nordon-afvalwater wordt verzameld in een buffertank met een benaderend volume van 300 m³ en per batch verpompt naar de waterzuivering. Het Miagafvalwater wordt gecentraliseerd in een pompput met een volume van ongeveer 50 m³ en in functie van een niveauregeling verpompt naar de waterzuiveringsinstallatie (WZI). Het afvalwater in de weking en de kieming is voornamelijk belast met zwevende stoffen, BZV en CZV. Het overige afvalwater is afkomstig van: Afvalwater eestproces. Het condensaat dat ontstaat in de recuperator na het 2koelen van de drooglucht heeft een vrij lage pH ten gevolge van opgelost SO 4 en is in beperkte mate belast met zwevende stoffen, BZV en CZV; Afvalwater transport. Enkel bij de Miag wordt bij het transport afvalwater gevormd. Dit afvalwater is hoofdzakelijk belast met BZV, CZV en zwevende stoffen. Afvalwater reiniging. De belasting van het afvalwater bestaat hoofdzakelijk uit BZV, CZV en zwevende stoffen. Afvalwater hulpinstallaties (koeltoren, minimale spoeling centrifuge slibontwatering): hoofdzakelijk met zouten belast Afvalwaterzuivering Hierna wordt een beschrijving gegeven van de huidige waterzuiveringsinstallatie van Cargill (EPAS, 2011). In Figuur 7.2.4 wordt de afvalwaterzuivering schematisch weergegeven.
160
Pagina 161 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.2.4: Schematisch overzicht van de huidige waterzuiveringsinstallatie bij Cargill (EPAS, 2011)
Deze WZI bestaat uit volgende onderdelen: Voorzuivering: -
Trommelzeef + Buffertank;
-
Twee influentpompen met een maximaal gezamenlijk debiet van 85 m³/h;
-
Oxidatiebed in twee trappen.
Actief slibsysteem met nabezinker; Slibindikker, slibstabilisatie en een centrifuge voor ontwatering. Voorzuivering Het afvalwater wordt voorbehandeld in een trommelzeef (maaswijdte 1 mm) voor de verwijdering van particulair materiaal (voornamelijk resten van gerstkorrels). De buffer wordt momenteel niet meer belucht. Het gezeefde water wordt over twee oxidatietorens in serie geleid waar een eerste afbraak van organisch materiaal wordt gerealiseerd. De oxidatietorens of trickling filters zijn gevuld met plastic pakkingsmateriaal. Dit is een eerste biologische verwijdering van de verontreiniging dankzij bacteriën die in een biofilm aan het pakkingsmateriaal zijn gehecht. De oxidatiebedden hebben een totaal volume van 738 m³ en bestaan uit twee compartimenten die in serie geschakeld zijn. Onder beide compartimenten bevindt zich een opvang- en tussenopslagbekken. Vanuit deze bekkens wordt het afvalwater intern over beide filters gecirculeerd (met een recirculatiedebiet van elk 160 m³ /h volgens Cargill). Biologische zuivering Het voorgezuiverde water wordt behandeld in een (rond) beluchtingsbekken van 1.500 m³ (waterdiepte ongeveer 5 m). Het bekken wordt belucht met een oppervlaktebeluchter (vermogen van 37kW). Het mengsel van afvalwater en zuiveringslib stort gravitair over naar een ronde nabezinker met een oppervlak van ongeveer 125 m² en een mobiele schraperbrug voor het verzamelen van het bezonken slib. Vanuit de nabezinker vindt een slibrecirculatie plaats met een capaciteit tot 60-80 m³ /h (inschatting 2008). Een gedeelte van het bezonken slib wordt gravitair en discontinu gespuid naar de slibindikker, op dat moment wordt er geen slib gerecirculeerd naar de beluchtingstank. Het effluent van de nabezinker wordt via een meetgoot en vervolgens via de openbare riolering uiteindelijk in de Leigracht geloosd. De Leigracht zelf mondt uit in de Lipsebeek, die op zijn beurt in de Leibeek terechtkomt en vervolgens afvoert naar de Weesbeek. Slibbehandeling Het residu van trommelzeef wordt rechtstreeks naar een afvalcontainer gestuurd en wordt verder verwerkt in een externe composteerinstallatie.
161
Pagina 162 van 320
BE0112.000850
In een stabilisatiebekken (volume 100 m³) wordt het slib belucht. Vanuit dit bekken wordt het slib ontwaterd met een centrifuge. Het water dat hierbij vrijkomt wordt terug naar het influent van de zuivering gestuurd. Het verwijderingsrendement van de waterzuiveringsinstallatie voor de belangrijkste verontreinigende componenten in het afvalwater van Cargill ziet er als volgt uit: zwevende stoffen: 87%; totaal stikstof: 85%; chemisch zuurstofverbruik (CZV): 93%; totaal fosfor: 86%. De voorbije jaren werden een aantal aanpassingen gerealiseerd ter hoogte van de waterzuivering, teneinde de lozingsresultaten te optimaliseren., nl.: De installatie van frequentie gestuurde pompen om de waterzuivering zo constant mogelijk te voeden, de capaciteit van de buffer zo optimaal mogelijk te benutten en de waterzuivering zo constant mogelijk te belasten; Regelmatig het influent analyseren en de belasting van de beluchtingsreactor zo constant mogelijk houden; De juistheid en uniformiteit van de slibanalyses controleren en optimaliseren. Er wordt gestreefd naar een slibconcentratie tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een aanvaardbare slibbelasting te garanderen; De belasting van het systeem zo goed mogelijk spreiden zodat te allen tijde voldoende zuurstof aanwezig is; Om de mengcapaciteit te verbeteren werd een dompelmenger of een ander toestel met gelijksoortige functionaliteit geïnstalleerd (bv bodembeluchter); De slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed opvolgen en sturen tussen 4 en 5 kg/m³ door het spuidebiet aan te passen. Concreet betekent dit: -
Onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan komen en de oorzaak ervan aan te pakken;
-
Een spuipomp installeren zodat spuien op een meer continue manier kan gebeuren, gezien de huidige manier van werken niet optimaal is.
Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, wordt het beluchtingsregime en mengcapaciteit geoptimaliseerd zodat de denitrificatie te allen tijde voldoende doorgaat. Concreet betekent dit: -
Een extra menger plaatsen in het beluchtingsbekken;
-
Aanpassingen van het beluchtingsprogramma zodat af en toe een onbeluchte fase wordt ingelast om het overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit kan enkel als er een menger aanwezig is.
Daarnaast zijn nog een aantal verbeterprojecten opgestart met betrekking tot het goed functioneren van de waterzuivering, bv.: De inspanningen naar waterreductie resulteren in een voorlopige daling van het opgepompt volume van ca. 30%. Uiteraard moet deze reductie over langere termijn bevestigd worden;
162
Pagina 163 van 320
BE0112.000850
Het huidige beluchtingssysteem in de slibstabilisatietank werd vervangen. Hierdoor zal de slibstabilisatie efficiënter gebeuren naar homogeniteit en energie efficiëntie toe; Het transport van slib van de centrifuge naar de containers is volledig vernieuwd. De transportbanden zijn vervangen door een geautomatiseerd schroevensysteem in duurzaam inox. Hierdoor wordt het morsen van slib vermeden waardoor de zuivering proper blijft; Het afgelopen half jaar werden verschillende pompen, isolatie, tracings, debietsmeters vernieuwd of toegevoegd teneinde de betrouwbaarheid van de zuivering ook in de winterperiode te garanderen. 7.2.3.3.2.2
Sanitair afvalwater Het sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt behandeld met een IBA systeem en na zuivering in de Leigracht geloosd. Cargill is gelegen in een zuiveringszone individueel te optimaliseren buitengebied. Er is dus geen aansluiting op een openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie aanwezig of gepland.
7.2.3.3.2.3
Hemelwater De totale verharde oppervlakte op het bedrijfsterrein van Cargill Malt bedraagt momenteel ca. 20.346 m². Het hemelwater van het terrein is afkomstig van de daken en de wegenis. Het hemelwater wordt via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. De verhouding tussen dak- en wegenisoppervlakte wordt op ongeveer 50/50 ingeschat. Zowel de daken als de wegenis zitten hierbij op hetzelfde stelsel van regenwatercollectoren. De verschillende mogelijkheden voor hergebruik van hemelwater werden onderzocht (EPAS, 2011) namelijk: Hergebruik van hemelwater voor sanitaire doeleinden; Hergebruik van hemelwater voor productiedoeleinden. Hieruit kon besloten worden dat de grootste kwalitatieve verschillen tussen het grondwater en het hemelwater zich situeren op het vlak van bacteriële contaminatie en troebelheid. Intensief hergebruik van hemelwater is enkel mogelijk indien het ingeschakeld wordt in de productie. De minimale behandeling om hergebruik mogelijk te maken bestaat uit desinfectie (UV) en (zand)filtratie van het gecollecteerde hemelwater. Naast de investeringskosten voor de behandeling van het opgevangen hemelwater is er nog een significante kost gerelateerd aan bijkomende infrastructuur (buffers, pompputten, pompen, aan- en afvoerleidingen e.d.). De totale investeringskost om een intensief hergebruik van hemelwater mogelijk te maken wordt geschat op een 200 tot 270 k€ zonder rekening te houden met operationele kost. Indien vergeleken wordt met de kost voor het oppompen van grondwater, kan besloten worden dat het hergebruik van hemelwater, economisch gezien, niet gunstig is. De EPAS-studie van 2011 wordt bijgevoegd in Bijlage 1.
163
Pagina 164 van 320
BE0112.000850
Bijlage 1 Haalbaarheidsstudie voor optimalisatie van de effluentkwaliteit en hergebruik van hemelwater (EPAS, 2011)
7.2.3.3.3
Afvalwaterdebiet en vuilvrachten In het referentiejaar 2012 bedroeg de totale hoeveelheid afvalwater die door Cargill geloosd werd 338.484 m³/jaar (bron: IMJV over 2012) en gemiddeld 977 m³/dag (bron: debietsgegevens VMM) voor een productie van 102.000 ton. Bij maximale productie (120.000 ton/jaar) en uitgaande van een evenredige stijging van het lozingsdebiet, zou dit ca. 398.216 m³/jaar bedragen en gemiddeld 1.150 m³/dag bedragen. Het maximaal te vergunnen lozingsdebiet bedraagt 2.010 m³/dag, dit komt overeen met de huidige lozingsnorm. Het lozingsdebiet varieert met het waterverbruik, dat op haar beurt voornamelijk bepaald wordt door de kwaliteit van de grondstof. Bij goede gerstoogst (bv. oogst verwerkt in 2012) is de waterbehoefte systematisch lager dan in jaren waarin bijvoorbeeld wintergerst moet worden verwerkt. De variabiliteit in het geloosde dagdebiet voor de voorbije 5 jaren wordt weergegeven in onderstaande figuur (bron: debietsgegevens VMM). Hieruit blijkt dat het maximaal te vergunnen lozingsdebiet van 2.010 m³/dag realistisch is, rekening houdend met de variabiliteit van de waterbehoefte in functie van de kwaliteit van de grondstof en met een maximale productiehoeveelheid van 120.000 ton/jaar.
Figuur 7.2.5 Overzicht gemiddelde, 90-percentiel, 99-percentiel en max. geloosd dagdebiet (m³) van Cargill (gegevens VMM) voor de periode 2009 - 2013
In Tabel 7.2.17 worden de huidige lozingsvoorwaarden van Cargill weergegeven. Het afvalwater dient te voldoen aan de sectorale lozingsnormen zoals vermeld in VLAREM
164
Pagina 165 van 320
BE0112.000850
II - Bijlage 5.3.2., Art. 3.a. De huidige voorwaarden gelden t.e.m. 31 december 2014. Vanaf 1 januari 2015 gelden aangepaste lozingsvoorwaarden. Wijzigingen zijn van toepassing voor CZV, totaal P, totaal N en Kjeldahl-N. Zowel de huidige als de toekomstige voorwaarden worden in Tabel 7.2.17 aangegeven. In de tabel worden tevens de basismilieu-kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater en de gemiddelde lozingsconcentraties in 2012 en 2013 weergegeven. Op basis van deze tabel blijkt dat op basis van de gemiddelde lozingsresultaten van 2012 steeds aan de actuele lozingsnormen kan voldaan worden. In 2013 was het gemiddelde gehalte aan fosfor (totaal) hoger dan de lozingsnorm. Sporadisch zijn er overschrijdingen van de huidige lozingsnormen voor CZV, BZV, zwevende stoffen, totaal P en AOX. Aan de toekomstige lozingsnorm voor CZV kan op basis van de resultaten van 2012 en 2013 doorgaans nog niet worden voldaan. De parameters CZV, BZV, totaal N, totaal P, chloride en AOX worden geloosd in concentraties hoger dan de milieukwaliteitsdoelstelling voor de Leigracht. Gezien de lozing van Cargill in belangrijke mate de waterkwantiteit en –kwaliteit van de Leigracht bepaalt, zullen de overschrijdingen in de Leigracht bepaald worden door de lozing van Cargill. Er werd een haalbaarheidsstudie (EPAS, 2011) uitgevoerd naar mogelijke tertiaire technieken voor behandeling van het effluent. Enerzijds werd een evaluatie gemaakt van de huidige waterzuivering en werden optimalisatiemogelijkheden aangehaald. Hierover werd reeds hoger (§7.2.3.3.2.1) gerapporteerd. Op basis van de resultaten van de lozing in 2012 en 2013 kan, na de implementatie van deze optimalisaties, nog niet voldaan worden aan de opgelegde lozingsnorm vanaf 2015. Cargill voert momenteel proeven uit teneinde de best mogelijke nageschakelde zuiveringstechniek (bv. nabehandeling met actieve kool of een DAF-eenheid) te bepalen teneinde tegen 2015 aan de opgelegde lozingsnorm te kunnen voldoen. Anderzijds werden in diezelfde studie, op basis van een bijkomende karakterisering van het effluent, een aantal tertiaire technieken voor een verregaande zuivering van het afvalwater, besproken. Deze technieken worden op vlak van technische en economische haalbaarheid besproken: zandfiltratie, zandfiltratie + actief koolfiltratie, ozonisatie, zandfiltratie + ultrafiltratie en membraanfiltratie (MBR). In het rapport werd besloten dat enerzijds een iets betere effluentkwaliteit kan bekomen worden met elk van bovenstaande technieken. Anderzijds kan voor elk van de mogelijke technieken een zeer lange payback tijd berekend worden. Er wordt besloten dat, gezien belangrijke extra investeringen ter hoogte van de waterzuivering moeilijk te verantwoorden zijn zolang er geen uitbreiding kan gerealiseerd worden en gezien het feit dat er geen acuut toxische effecten zijn op de ontvangende beken, eventuele bijkomende zuiveringstechnieken moeilijk verantwoord kunnen worden. Voor de parameter AOX zal de bijzondere vergunningsvoorwaarde (300 µg/l) gehandhaafd blijven. Een studie van EPAS uit 2002 heeft aangetoond dat de AOX in het afvalwater grondstofgebonden is en dat er geen BBT bestaat voor de verwijdering of reductie ervan (Bijlage 2). Bijlage 2 Evaluatie van de lozingsproblematiek (EPAS, 2002)
165
Pagina 166 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.17: Lozingsvoorwaarden en actuele lozingsconcentraties
Parameter
Debiet Temperatuur (°C) pH O2 CZV BZV zwevende stoffen NH4+-N Kjeldahl-N NO3NO2NO3-+NO2totaal N totaal P o-PO4 Sulfaat Geleidbaarheid Chloride AOX Cu totaal Cu opgelost Zn totaal Zn opgelost
Eenheid
m³/j m³/d m³/u °C mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l µS/cm mg/l mg/l µg/l µg/l µg/l µg/l
Kwaliteitsdoelstelling ontvangende waterlopen
Lozingsvoorwaarden Cargill
Waarde
Type
t.e.m. 2014
v.a. 2015
Gem.
Min.
P90
Max.
Aantal
Gem.
Min.
P90
Max.
Aantal
max min-max P10 P90 P90 P90 P90 P90 zomerhalfjaargem.* zomerhalfjaargem.* gem gem P90 P90 gem gem gem
2010 162 30 6,5-9 200 25 60 60 2 1000 0,3 -
2010 162 30 6,5-9 125 25 60 15 2 360 0,3 -
977,1 -
235,0 79,0 3,3 6,0 0,1 1,7 0,0 8,1 0,3 0,0 40,0 119,0 0,1 8,0 12,0 -
1269,0 -
1802,0 -
803,2 -
1459,0 -
677,0 86,0 190,0
75,0 88,0 3,1 6,0 0,1 1,6 0,1 0,0 0,4 2,5 0,5 0,1 242,0 0,2 5,0 8,0 -
984,6 -
156,5
309 16 16 16 11 11 1 3 6 16 11 6 11 2 5 5 -
258,0 27,4
280,0 34,0 190,0
365 22 20 22 17 5 9 14 8 8 22 16 17 11 5 6 -
25 6,5-8,5 6 30 6 50 6 10 4 0,14 0,1 90 600 120 0,04 7 20
Lozingsconcentratie referentiesituatie 2012 o.b.v. meetresultaten VM M
136,7 11,9 28,3 2,0 7,6 5,9 0,2 -
20,9 1,8 1,0 48,5 235,5 0,1 11,4 29,6 -
13,0 39,5 6,5 13,8 0,4 -
27,0 2,3
27,0 13,2
2,0 53,5 259,0 0,1 14,2 49,0 -
6,1 54,0 282,0 0,2 15,0 55,0 -
hoger dan de norm vanaf 2015 hoger dan de huidige lozingsnorm
166
10,4 35,4 0,5 -
Lozingsconcentratie referentiesituatie 2013 o.b.v. meetresultaten VM M
171,4 12,3 36,8 1,3 3,6 0,5 0,2 0,8 10,3
2,4 1,4 292,5 0,3 8,2 23,2 -
53,1 2,4 5,6 0,9 0,5 1,3
8,3 5,7 1,7 0,6 1,9
20,0 4,7
20,0 6,9
2,2 331,6
2,3 338,0
0,6
0,7
12,8 35,5 -
14,0 36,0 -
Pagina 167 van 320
7.2.3.3.4
Evolutie waterverbruik
7.2.3.3.4.1
Waterfactor
BE0112.000850
Aangezien het waterverbruik sterk afhankelijk is van het productievolume, wordt in de sector veelvuldig gebruik gemaakt van een waterfactor. Dit is het waterverbruik per gewichtseenheid product. In Figuur 7.2.6 is de waterfactor in verschillende jaren opgegeven. De waterfactor kan van jaar tot jaar vrij grote schommelingen vertonen omdat deze in belangrijke mate bepaald wordt door de kwaliteit van de brouwgerst en het productgamma. De waarde schommelde de voorbije jaren rond de 5 m³/Mt. De gemiddelde waarde voor het referentiejaar 2012 bedroeg 4,7 m³/Mt. Voor 2012 is de waterfactor tevens per maand weergegeven. Vanaf september is een duidelijk dalende trend waar te nemen, met in december een waterfactor van slechts 3,3 m³/Mt. Deze daling is het resultaat van een aantal waterbesparende maatregelen die door Cargill recentelijk werden geïmplementeerd (zie paragraaf 7.2.3.3.4.2).
6,0
5,7
5,7 5,7
5,6
5,6
5,5 5,1
5,0
5,1
5,2 5,0
5,2
5,4
5,4 5,3
5,3
5,0
Gem. 2012 = 4,7
4,9
5,0 4,6 4,5
4,0 3,6 3,5 3,4
3,5
3,3
3,0
Figuur 7.2.6: Evolutie van de waterfactor (m³/Mt) voor verschillende jaren
Ter vergelijking zijn in onderstaande grafiek de resultaten van een benchmarking in de sector gegeven. Hieruit blijkt dat het gemiddelde waterverbruik van Cargill in de afgelopen jaren zich situeert bij de 60 % best presterende bedrijven. Rekening houdend met het feit dat het productgamma bij Cargill zeer verscheiden is – wat leidt tot een hoger waterverbruik – kan besloten worden dat het bedrijf goed presteert op het vlak van waterverbruik.
167
Pagina 168 van 320
BE0112.000850
% bedrijven met een waterfactor lager dan opgegeven waarde
120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% 0,00
5,00 10,00 15,00 Waterfactor (l water/kg mout)
20,00
Figuur 7.2.7: Benchmarkgegevens van de mouterijsector in Europa
7.2.3.3.4.2
Waterbesparende maatregelen Cargill heeft in het verleden reeds heel wat inspanningen gedaan om het waterverbruik te reduceren. Het bedrijf scoort, rekening houdend met de specifieke activiteiten, in vergelijking met andere bedrijven uit de sector reeds zeer goed wat waterverbruik betreft. Cargill Malt gebruikte de voorbije jaren gemiddeld 5 m³ water per geproduceerde ton (zie voorgaande hoofdstuk). Afhankelijk van de variatie in de kwaliteit van de aangevoerde gerst, de productie en de eisen van de klant is een hogere waterfactor mogelijk. Het bedrijf heeft sterk ingezet op waterbesparing, waardoor het “referentieverbruik” per ton geproduceerde mout gedaald is (Figuur 7.2.6). De volgende besparingsmaatregelen liggen daartoe aan de basis en werden gedeeltelijk ingegeven door een waterbesparingsstudie die in 2006 door ARCADIS werd uitgevoerd. In de vroegere situatie werd de zeefbandpers gereinigd door grondwater. Er werd initieel overwogen om andere waterbronnen voor deze activiteit te gebruiken, doch na doorgedreven analyse is gebleken dat de plaatsing van een centrifuge ter vervanging van de zeefbandpers een meerwaarde zou betekenen. Uiteindelijk is hierdoor een waterbesparing van 12.000 m³ gerealiseerd; Een specifieke maatregel is de geoptimaliseerde organisatie van het transport van de gerst naar de kiemkamers. Optimalisatie van dit transport levert een waterbesparing van 22.000 m³ op jaarbasis op, veelal door bewustmaking van de operatoren en nauwkeurigere controle van het waterverbruik i.f.v. het transport; Monitoringssysteem – Cargill Malt heeft het volledige proces-systeem uitgerust met watertellers die een day-by-day monitoring toelaten. Voor dit “meten is weten”principe is het verwachte besparingspotentieel nog niet begroot. In de literatuur en uit ervaringsgegevens gaat de implementatie van een dergelijk monitoringssysteem gepaard met een besparingspotentieel tussen 10 en 30% afhankelijk van de initiële verbruikssituatie; Besprenkeling van gerst i.p.v. onderdompeling – om tot de kieming van het gerst te komen worden er opeenvolgende bevochtingscycli voorzien. Traditioneel gebeurt dit door onderdompeling. Een alternatief echter is de techniek van “besprenkeling” volgens een terugstroomprincipe toe te passen. Dit laat toe met een veel kleinere hoeveelheid water toch een vergelijkbaar resultaat te bekomen. In de huidige pilootfase, kunnen besparingen van 100 m³/dag worden gerealiseerd. Door
168
Pagina 169 van 320
BE0112.000850
verdere optimalisatie lijken uiteindelijke besparingen tot 200 m³/dag gerealiseerd te kunnen worden. De maatregelen die reeds vóór 2006 genomen werden om het waterverbruik te reduceren, zijn: Bij de bouw van de tweede productielijn werd geopteerd voor nieuwere technieken, met name droog transport, zodat een lager specifiek waterverbruik gerealiseerd kon worden; Bij de tweede productielijn wordt het water van de luchtbevochtiging gerecupereerd en gebruikt als weekwater; De weekkuipen van beide installaties zijn voorzien van ultrasone niveaumeters en een hoog niveau alarm (vlotter). Dit laat toe de gebruikte hoeveelheid water te regelen in functie van de vulhoogte van de kuipen, dit in tegenstelling tot de vroegere vaste niveaumeting, waarbij onafhankelijk van de hoeveelheid gerst steeds dezelfde hoeveelheid water gebruikt werd; Het water dat gebruikt wordt voor het transport in de Miag, wordt in gesloten kring gebruikt, waardoor de benodigde hoeveelheid water aanzienlijk gereduceerd kon worden; Bij de Miag installatie werden de oorspronkelijke sproeinozzles voor de luchtbevochtiging vervangen door efficiëntere sproeinozzles; Waar de eigenschappen van de gerst en de kwaliteitsvereisten van het eindproduct het toelaten, wordt gebruik gemaakt van 2 of uitzonderlijk 1 waterfase; Hergebruik van weekwater werd reeds overwogen, maar wordt door de klanten niet aanvaard tenzij het water in die mate gezuiverd wordt dat het dezelfde kwaliteit heeft als het grondwater dat momenteel gebruikt wordt. Een studie dienaangaande is in het verleden door de firma Seghers Engineering uitgevoerd, maar een dergelijke zuivering bleek economisch niet haalbaar; Daarnaast lopen diverse water management programma‟s: -
Door de afdeling Environment, Health & Safety van Cargill Corporate werd als streefdoel een reductie van het waterverbruik van 5 % ten opzichte van het fiscaal jaar 2010 vooropgesteld, gecorrigeerd voor eventuele uitbreidingen;
-
De afdeling Environment, Health & Safety van Cargill Malt streeft een reductie van 15 % na. Hiertoe zijn targets opgenomen in de “standard and goals” van de plant managers die ze maandelijks moeten realiseren. Tevens zijn maxima voor het jaarlijks waterverbruik opgenomen in de “key result areas” waarop de plant managers jaarlijks beoordeeld worden. Het waterverbruik wordt maandelijks opgevolgd en opgenomen in het intern rapporteringssysteem.
In 2011 werd voor de site Cargill in Herent door EPAS een haalbaarheidsstudie uitgevoerd voor het hergebruik van hemelwater (bijlage 2). De resultaten hiervan werden reeds hoger (§7.2.3.3.2.3) besproken. 7.2.3.3.5
Problematiek waterlozing
7.2.3.3.5.1
Onderzoek naar oorzaken problematiek waterlozing In 2011 werd door EPAS een evaluatie gemaakt van de bestaande waterzuivering (rapport bijgevoegd in bijlage 2, hoofdstuk 1.1.2 – 1.1.4), die enerzijds bestaat uit een evaluatie (dimensies, belasting, efficiëntie…) van alle onderdelen van het 169
Pagina 170 van 320
BE0112.000850
waterzuiveringsproces (buffer, oxidatietorens, het actief slibsysteem (influent, slib, beluchting, bezinking). Anderzijds wordt de effluentkwaliteit besproken op basis van de relevante parameters (CZV, BZV, ZS, N, P, AOX, chloriden) in het effluent (op basis van de beschikbare analyseresultaten van Cargill voor de periode 2009-2010, VMM en bijkomende meetcampagnes, uitgevoerd door EPAS en Enprotech).
Op basis van deze evaluatie, kunnen een aantal algemene conclusies en aanbevelingen geformuleerd worden (hfst 1.1.5 van het rapport), nl.: 1. Voorbehandeling: De verblijftijd van het afvalwater in de buffer varieert van 6u tot 8u en is in principe voldoende. De influentpompen worden echter niet frequentie gestuurd, waardoor het influentdebiet afhankelijk is van de productieactiviteiten en daardoor vaak pieken vertoont. De buffer wordt wellicht niet optimaal ingezet. De installatie van frequentiegestuurde pompen wordt aanbevolen om de waterzuivering zo constant mogelijk te voeden en de capaciteit van de buffer zo optimaal mogelijk te benutten en de waterzuivering zo constant mogelijk te belasten. De oxidatietorens worden relatief hoog belast en zorgen voor een goede verwijdering van de opgeloste CZV, maar een doorstroming van de particulaire CZ. Hierdoor blijkt het totale rendement schijnbaar eerder beperkt. Door de vrij hoge hydraulische belasting is er sprake van een redelijke hoge uitspoeling van particulair organisch materiaal, wat een extra (particulaire) belasting betekent voor de beluchtingsreactor. 2. Actief slib reactor en nutriëntenverwijdering Algemeen wordt een vrij hoge belasting van de beluchtingsreactor vastgesteld. Een groot deel van de totale CZV-vracht is afkomstig van particulair materiaal door slibuitspoeling van de oxidatietorens, wat verondersteld wordt te adsorberen aan het slib in het beluchtingsbekken. Er wordt aanbevolen om regelmatig het influent te analyseren en de belasting van de beluchtingsreactor zo constant mogelijk te houden. Opvallend zijn de vrij grote fluctuaties van de slibconcentratie en aldus ook de slibbelasting. De gemiddelde slibconcentratie tijdens de periode onder beschouwing is vrij laag. Er wordt aanbevolen om de juistheid en uniformiteit van de slibanalyses te controleren en te optimaliseren. Er dient gestreefd te worden naar een slibconcentratie tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een aanvaardbare slibbelasting te garanderen. Er wordt een vrij goede slibbezinking vastgesteld. De beluchtingscapaciteit is net voldoende tijdens piekmomenten. Af en toe tonen de analyseresultaten (BZV) echter aan dat er een tijdelijk gebrek is van zuurstof. Daarnaast wordt vermoed dat de huidige beluchter onvoldoende mengcapaciteit bezit om de slibmassa volledig in suspensie te brengen.
170
Pagina 171 van 320
BE0112.000850
Er wordt aanbevolen de belasting van het systeem zo goed mogelijk te spreiden zodat te allen tijde voldoende zuurstof aanwezig is. Om de mengcapaciteit te verbeteren wordt de installatie van een dompelmenger aanbevolen. De nabezinker wordt gemiddeld genomen vrij normaal belast, er komen echter af en toe hydraulische pieken voor. Algemeen kan besloten worden dat voor een goede werking van de nabezinker en de daaraan gekoppelde goede slibbezinking en effluentkwaliteit, een constante of ten minste geleidelijke hydraulische belasting vereist is. Hydraulische schokken ter hoogte van de nabezinker dienen vermeden te worden. Er wordt aanbevolen om de slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed op te volgen en te sturen tussen 4 en 5 kg/m³ door het spuidebiet aan te passen. Concreet wordt voorgesteld om: 1. Te onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan komen en de oorzaak ervan aan te pakken (Verstoppingen? Luchtzakken?) 2. Een spuipomp te installeren zodat spuien op een meer continue manier kan gebeuren, gezien de huidige manier van werken niet optimaal is; Gemiddeld genomen is er een CZV-verwijdering in de beluchtingsreactor van 95%. De BZV concentratie is vrijwel steeds laag, wijzend op een efficiënte omzetting van biologisch afbreekbaar materiaal. De stikstofverwijdering bedroeg in 2008 en 2009 respectievelijk 68% en 80%. Meestal verloopt het nitrificatieproces volledig maar is het de denitrificatie fase die vaak onvolledig doorgaat. Dit wordt bevestigd door de soms vrij hoge nitraatgehaltes in het effluent. Door de onvolledige denitrificatie (nitraat > 7- 10 ppm) is het mogelijk dat dit proces optreedt in de nabezinker, waar het aanleiding kan geven tot het liften van bezonken slib en aldus uitspoeling kan veroorzaken. Op basis van de beschikbare gegevens kon deze relatie niet duidelijk worden aangetoond. Ook op praktijkschaal werd dit nog niet waargenomen Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, kan aanbevolen worden om het beluchtingsregime en mengcapaciteit te optimaliseren zodat de denitrificatie te allen tijde voldoende doorgaat. Concreet wordt voorgesteld om: 1.Een extra menger te plaatsen in het beluchtingsbekken 2.Eventueel aanpassingen van het beluchtingsprogramma te voorzien zodat af en toe een onbeluchte fase wordt ingelast om het overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit kan enkel als er een menger aanwezig is. Voor fosfor werd een vrij goede verwijdering vastgesteld (ca 94%). De dosering van ijzerchloride is hoger dan de theoretische vereiste maar voldoende ingesteld om de opgeloste fosfor verregaande te verwijderen. Hierdoor wordt de effluentnorm voor fosfor vrijwel steeds gerespecteerd maar wordt het chloridengehalte met een 150 mg/l verhoogd. Lichte overschrijdingen van fosfor in het effluent worden gerelateerd aan de uitspoeling van slib. 3. Effluentkwaliteit In het algemeen kan besloten worden dat de effluentparameters in 2009 en 2010 vrij goed gerespecteerd werden, met uitzondering van CZV, zwevende stoffen en stikstof. De oorzaak kon in hoofdzaak toegeschreven worden aan respectievelijk
171
Pagina 172 van 320
BE0112.000850
een verhoogd gehalte zwevende stof (onvolledige slibafscheiding) en nitraatstikstof (onvolledige denitrificatie). Daarnaast werd de AOX norm enkele keren overschreden. Momenteel is de huidige installatie niet uitgerust voor een verregaande verwijdering van AOX. Teneinde met de huidige zuivering de effluentnormen te respecteren, dient in hoofdzaak de hydraulica van het systeem geoptimaliseerd te worden zodat de slibafscheiding in de nabezinker volledig kan verlopen: 1. Frequentiesturing influentpompen 2. Installatie menger in het beluchtingsbekken 3. Optimalisatie beluchtingsregime 4. Installatie van een slibspuipomp 5.Verder onderzoek naar de hydraulische schokken ter hoogte van de nabezinker en mogelijkheden om deze te beperken Op basis van de resultaten van deze studie werden de voorbije jaren heel wat maatregelen genomen om de werking van de waterzuivering te verbeteren (zie lager). Naast bovenstaande oorzaken van overschrijdingen van lozingsnormen op het niveau van de waterzuivering zelf, waren sporadische overschrijdingen nagenoeg steeds terug te brengen tot uitzonderlijke omstandigheden zoals een technische panne of specififeke weersomstandigheden (bv. vriesperiodes feb 2011 en feb 2012). 7.2.3.3.5.2
Genomen en geplande maatregelen om de lozingsproblematiek te verhelpen Hierna wordt een overzicht gegeven van de reeds uitgevoerde en nog geplande verbeteringen (ref: schrijven van 5 mei 2011 met als referentie Vlarem Milieuvergunningsdossier Cargill France, Zijpstraat 155, Herent – beslissing dd. 23 nov 2009):
Omschrijving van de aanpassing in de waterzuiveringsinstallatie
Termijn
Status
1
De installatie van frequentiegestuurde pompen om de waterzuivering zo constant mogelijk te voeden en de capaciteit van de buffer zo optimaal mogelijk te benutten en de waterzuivering zo constant mogelijk te belasten.
31 mei, 2012
Uitgevoerd
2
Regelmatig het influent analyseren en de belasting van de beluchtingsreactor zo constant mogelijk houden.
1 juli, 2011
Uitgevoerd
3
De juistheid en uniformiteit van de slibanalyses controleren en optimaliseren. Er wordt gestreefd naar een slibconcentratie tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een aanvaardbare slibbelasting te garanderen.
1 juli, 2011
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Uitgevoerd
4
De belasting van het systeem zo goed mogelijk spreiden zodat te allen tijde voldoende zuurstof aanwezig is. Om de mengcapaciteit te verbeteren wordt een dompelmenger of een ander toestel met gelijksoortige functionaliteit geïnstalleerd (bijv bodembeluchter).
172
Pagina 173 van 320
Omschrijving van de aanpassing in de waterzuiveringsinstallatie 5
Termijn
Status
31 dec, 2011
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Uitgevoerd
Zie item 4
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Momenteel in uitvoering
De slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed op volgen en sturen tussen 4 en 5 kg/m³ door het spuidebiet aan te passen. Concreet betekent dit:
-
6
BE0112.000850
Onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan komen en de oorzaak ervan aan te pakken - Een spuipomp installeren zodat spuien op een meer continue manier kan gebeuren, gezien de huidige manier van werken niet optimaal is; Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, wordt het beluchtingsregime en mengcapaciteit geoptimaliseerd zodat de denitrificatie te allen tijde voldoende doorgaat. Concreet betekent dit:
-
Een extra menger te plaatsen in het beluchtingsbekken
-
Aanpassingen van het beluchtingsprogramma zodat af en toe een onbeluchte fase wordt ingelast om het overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit kan enkel als er een menger aanwezig is.
Daarnaast zijn er nog een aantal andere verbeteringsprojecten met betrekking tot het goed functioneren van onze waterzuivering uitgevoerd, nl.: De inspanningen naar waterreductie resulteren in een significante daling van het opgepompt volume van om en bij de 30%. Waterreductie leidt ook tot opconcentratie van de vervuiling. Een kleiner debiet leidt overigens wel tot een lagere hydraulische belasting van de zuivering en hierdoor is er doorgaans een hoger verwijderingsrendement: Het beluchtingssyteem in de slibstabilisatietank is vervangen. Hierdoor zal de slibstabilisatie efficiënter gebeuren naar homogeniteit en energie efficiëntie toe: Het transport van slib van de centrifuge naar de containers is volledig vernieuwd. De transportbanden zijn vervangen door een geautomatiseerd schroevensysteem in duurzaam inox: Er werden verschillende pompen, isolatie, tracing en debietsmeters vernieuwd of toegevoegd teneinde de betrouwbaarheid van de zuivering ook tijdens uitzonderlijke winterperiodes te garanderen; De elektrische sturing en automatisatie werd volledig vernieuwd in 2014 waardoor de zuivering nu veel transparanter is en er daardoor tijdig en gericht kan ingegrepen worden in geval van afwijkingen; Het personeel van Cargill kreeg in 2014 een uitgebreide opleiding in de werking van de zuivering. Sinds augustus 2010 wordt de waterzuivering in samenwerking met Enprotech geëxploiteerd (technische opvolging), de eindverantwoordelijkheid voor de exploitatie blijft uiteraard bij Cargill.
173
Pagina 174 van 320
BE0112.000850
Vanaf 1 januari 2015 wordt de normering voor CZV verlaagd van 200 mg/l naar 125 mg/l. Teneinde deze nieuwe norm te halen werd met EPAS overleg gepleegd en verschillende technieken onderzocht. In augustus 2014 werd de bestelling geplaatst voor een flotatie unit (DAF) die tegen einde 2014 operationeel gaat zijn. De prognose is dat deze DAF unit niet enkel het niveau aan zwevende stoffen en CZV permanent gaat verlagen maar eveneens de incidentele slibuitspoelingen gaat opvangen. Algemeen kunnen volgende verwijderingsrendementen worden aangenomen: -
Zwevende stoffen: 50-90% verwijdering
-
CZV: 50-90% verwijdering
-
Extra verwijdering van P (precipitatie)
De rendementen hangen sterk af van de dosering en het type van coagulans en flocculant. De leverancier van de installatie (AAQUA NV) garandeert dat de effluentwaarden (CZV < 125 mg/l, P < 2 mg/l en ZS < 30 mg/l) zullen gehaald worden bij een ingaande stroom met zwevende stoffen < 500 mg/l. 7.2.3.3.5.3
Conclusies Uit het bovenstaande blijkt dat de voorbije jaren doorgedreven onderzoek is gebeurd naar de oorzaken van de problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van het onderzoek hebben geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen, waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn. Er kan bijgevolg gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op gepaste wijze is aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de verbeterde opvolging van de lozing, zich zou moeten vertalen in een aanzienlijke verbetering van de lozingsresultaten. Hierna worden een aantal grafieken gegeven van de lozingsresultaten voor de periode 2011 tot maart 2014 (bron: gegevens VMM) weergegeven.
Zwevende stoffen 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.8 Zwevende stoffen (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 60 mg/l)
174
Pagina 175 van 320
BE0112.000850
BZV 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.9 BZV (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 25 mg/l)
CZV 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.10 CZV (mg/l) in het effluent van Cargill (groene lijn = actuele norm 200 mg/l, rode lijn = toekomstige norm 125 mg/l)
175
Pagina 176 van 320
BE0112.000850
N totaal 25
20
15
10
5
0 2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.11 Totaal stikstof (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = toekomstige norm 15 mg/l)
P totaal 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.12 Totaal fosfor (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 2 mg/l)
Hieruit blijkt dat, met de huidige reeds uitgevoerde maatregelen de huidige en toekomstige sectorale lozingsnormen voor de parameters zwevende stoffen, BZV en totaal N het laatste jaar doorgaans kunnen worden gerespecteerd. De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van CZV t.a.v. de toekomstige sectorale lozingsnorm en totaal P (actuele en toekomstige bijzondere
176
Pagina 177 van 320
BE0112.000850
lozingsnorm) in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid (zie hoger), ook in de toekomst de effluentnorm naar verwachting kunnen gerespecteerd worden. Hieruit kan besloten worden dat, met de reeds gerealiseerde en geplande maatregelen, de vooropgestelde lozingsnormen zullen kunnen gerespecteerd worden. 7.2.3.3.6
Beheersing van calamiteiten in de waterzuivering 1) Detectie van calamiteiten in de waterzuivering Ten behoeve van de efficiënte detectie van calamiteiten in de waterzuivering, werd de waterzuivering uitgerust met verschillende systemen (Functionele analyse waterzuivering Herent, Enprotech, 2009). Elk element van de waterzuiveringsinstallatie wordt gestuurd door de nieuwe Siemens S7 PLCsturing. De PLC-sturing communiceert met een PC voor visualisatie, bediening en archivering. Elk onderdeel is voorzien van een aantal mogelijke alarmen, die vervolgens onmiddellijk worden uitgelezen en gerapporteerd op PC. Naast de alarmen van de waterzuiveringsinstallatie zelf, kunnen calamiteiten geregistreerd worden aan de hand van dagelijkse inspectierondes, analyse van zuiveringsgegevens (grafieken), opvolging van wekelijkse afvalwateranalyses (staalnamekast meetgoot), maandelijkse analyse van het schepstaal uit de venturi en de Leigracht en tenslotten de resultaten van de jaarlijkse 5-daagse meetcampagnes. 2) Calamiteiten worden opgemerkt door het personeel van Cargill (operatoren, technische dienst, supervisie) en medewerkers van de firma Enprotech die in opdracht van Cargill Herent de waterzuivering uitbaten. Alle calamiteiten worden onmiddellijk gerapporteerd aan de bedrijfsleider of zijn plaatsvervanger. De bedrijfsleider dient vervolgens in te staan voor het formuleren van passende maatregelen om impact op de omgeving te vermijden. Cargill beschikt in het kader van haar gecertificeerd ISO14001-milieuzorgsysteem over een procedure waarin de nodige acties - in geval van noodsituaties of ongevallen met mogelijke nadelige effecten voor het milieu – zijn vastgelegd. Deze procedures worden periodiek beoordeeld en waar nodig herzien. 3) Calamiteiten worden zoals wettelijk vastgelegd steeds gemeld aan LNE Milieuinspectie. Het is niet duidelijk of er voldoende voorzieningen aanwezig zijn om te verhinderen dat een calamiteit aanleiding zou geven tot een lozing van on(voldoende) gezuiverd effluent in de waterloop. Daarom wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene / en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van calamiteiten met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
7.2.4
Effectbeschrijving en –beoordeling Het afvalwater van Cargill wordt na zuivering in de waterzuiveringsinstallatie via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt uit in de Lipsebeek die
177
Pagina 178 van 320
BE0112.000850
op haar beurt uitmondt in de Leibeek. De Leibeek mondt dan weer uit in de Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle. Aangezien Cargill relatief grote hoeveelheden afvalwater loost op eerder „kleine‟ waterlopen, wordt de impact van de lozing, voor zover voldoende gegevens beschikbaar zijn, zowel berekend voor de Leigracht als voor de Lipsebeek, de Leibeek en de Weesbeek. 7.2.4.1
Hydraulische impact Voor de waterbevoorrading wordt gebruik gemaakt van grondwater en leidingwater. Cargill heeft in 2012 ca. 338.484 m³ gezuiverd afvalwater geloosd (voor een productie van 102.000 ton mout/jaar). De maximale vergunde lozing bedraagt (ook na hervergunning) 2.010 m³/dag of, uitgaande van een continue lozing, 733.650 m³/jaar. Naast het procesafvalwater komt ook het hemelwater (ca. 15.870 m³/jaar) en het sanitair afvalwater (1.080 m³/jaar) integraal in de Leigracht terecht. Het gemiddelde debiet van de overige relevante waterlopen bedroeg in de periode oktober 2002 – januari 2003 gemiddeld ca. 0,16 m³/s voor de Lipsebeek (net opwaarts van de instroom van de Leigracht), ca. 0,34 m³/s voor de Leibeek (kort voor de monding in de Weesbeek) en ca. 1 m³/s voor de Weesbeek (opwaarts van de monding van de Leibeek). Het debiet van de Leigracht is niet bekend, maar wordt, vooral in droge periodes, grotendeels bepaald door de lozing van Cargill. De hydraulische impact op de Leigracht is bijgevolg belangrijk. Op gemiddelde basis bedraagt de hydraulische impact t.a.v. het gemiddelde debiet van de Lipsebeek ca. 7%, t.a.v. het gemiddelde debiet van de Leibeek ca. 3,3% en t.a.v. het gemiddelde debiet van de Weesbeek ca. 1,1%. De vallei van de Leibeek is op de watertoetskaart aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig. In vergelijking met het gemiddelde afvoerdebiet van de waterlopen waarin het afvalwater van Cargill terecht komt, is het gemiddelde lozingsdebiet verwaarloosbaar voor de Weesbeek en beperkt tot belangrijk voor Leibeek en de Lipsebeek. Bij hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale overstromingsproblematiek) zal de hydraulische impact van de lozing van Cargill steeds beduidend lager zijn dan in de gemiddelde situatie. In de periode waarvoor debietsmetingen beschikbaar zijn voor de Lipsebeek (10/10/2002 – 10/01/2003), was het piekdebiet 1,34 m³/s. Ten opzichte van dit piekdebiet bedraagt de lozing van Cargill 0,85% (op basis van het lozingsdebiet van 2012) en – rekening houdend met het maximale lozingsdebiet - steeds beduidend minder dan 2%. Rekening houdend met het gekende piekdebiet zal de impact van de bijkomende lozing van Cargill op het overstromingsrisico van de Lipsebeek bijgevolg hoogstens beperkt zijn; Het piekdebiet van de Leibeek in de periode 10/10/2002 – 10/01/2003 was 5,23 m³/s. Ten opzichte van dit piekdebiet bedraagt de lozing van Cargill 0,22% (op basis van het lozingsdebiet van 2012) en – rekening houdend met het maximale lozingsdebiet - steeds minder dan 0,5%. Rekening houdend met het gekende piekdebiet zal de impact van de bijkomende lozing van Cargill op het overstromingsrisico van de Leibeek bijgevolg verwaarloosbaar zijn.
178
Pagina 179 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen en de impact op het overstromingsrisico in de omgeving aanvaardbaar geacht. Het aandeel hemelwater bedraagt minder dan 5% van het totale debiet (afvalwater + hemelwater + sanitair afvalwater) van Cargill dat jaarlijks in de Leigracht terechtkomt. Gezien uit de bovenstaande evaluatie blijkt dat impact van de totale lozing op het overstromingsrisico aanvaardbaar is, dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. 7.2.4.2
Impact van de fysicochemische verontreiniging De concentratieverhoging in deze ontvangende waterlopen als gevolg van de lozing van Cargill werd berekend zoals beschreven in paragraaf 7.2.2.2. Hieronder wordt tabelmatig samengevat welke parameterwaarden werden gebruikt bij de berekening van de impact. Tabel 7.2.18: Gehanteerde parameters voor de berekening van de concentratieverhoging Permanente gemiddelde impact
Worst case tijdelijke impact
Ce = concentratie parameter X in
Gemiddelde concentratie in
Bijzondere lozingsnormen in het
het geloosde water
afvalwater Cargill (na
afvalwater van Cargill en –voor
hervergunning identiek als voor
de overige parameters – het 10-
2012)
percentiel van de meetresultaten voor 2012
Ql = lozingsdebiet
Reëel lozingsdebiet Cargill
Vergunde lozingsdebiet van
afvalwaterstroom
Cargill = 2.010 m³/dag
338.484 m³/jaar voor 2012 en productie van 102.000 ton mout/jaar,
398.216 m³/jaar na hervergunning en productie van 120.000 ton mout/jaar
Qopp = afvoerdebiet
Gemiddeld afvoerdebiet van de
Basisdebiet van de waterlopen
oppervlaktewater
waterlopen (Leibeek, Lipsebeek,
(Leibeek en Lipsebeek) en
Weesbeek)
gemiddeld afvoerdebiet van de Weesbeek
Bij gebrek aan debietgegevens kan de concentratieverhoging door Cargill in de Leigracht niet berekend worden. Algemeen wordt de impact van de lozing van Cargill op de waterkwantiteit en de waterkwaliteit van de Leigracht evenwel als significant ingeschat gezien het debiet in de gracht in belangrijke mate wordt toegeschreven aan Cargill. Uit de meetresultaten van de VMM in de meest dichtbijzijnde meetpunten
179
Pagina 180 van 320
BE0112.000850
stroomop- en stroomafwaarts van Cargill blijkt dat de concentratieverhoging in het oppervlaktewater na de lozing van Cargill steeds belangrijk (>20%) is t.a.v. de milieukwaliteitsnorm. De berekende gemiddelde en maximale concentratieverhoging van Cargill Malt in de Lipsebeek, de Leibeek en de Weesbeek in het referentiejaar 2012 is opgenomen in Tabel 7.2.19 tot en met Tabel 7.2.24. De beoordelingscriteria die kunnen aangehaald worden voor de beoordeling van de berekende concentratieverhoging, zoals beschreven in paragraaf 7.2.2.2., zijn eveneens opgenomen in de tabellen.
180
Pagina 181 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.19: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek Im m issieGem iddelde Gem . Vuilvracht kw aliteit Vuilvracht huidige Kw aliteitsdoels concentratie lozing Gem iddelde Gem iddelde LIPSEBEEK lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde concentratietelling lozing Cargill Cargill (obv huidige geplande (VMM (extrapolatie huidige geplande verhoging tov Lipsebeek (obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt 120000 concentratie- concentratiestroom m eetgegevens verhoging verhoging 389600) ton/jaar) verhoging verhoging afw aartse gegevens 2012) tov norm (%) tov norm (%) (kg/jaar) im m issie2012) (kg/jaar) kw aliteit Gem P90 Max 2012
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde geplande concentratieverhoging tov stroom afw aartse im m issiekw aliteit
Stroom afw im m issieBeoordeling kw aliteit / bijdrage kw aliteitsdoelstelling
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
41,42
136,6
46.236,9
54.396,4
8,587
9,992
28,62%
33,31%
20,73%
24,13%
138,06%
Belangrijk
BZV
mg/l
6
16,00
11,9
4.028,0
4.738,8
0,748
0,870
12,47%
14,51%
4,68%
5,44%
266,67%
Belangrijk
zw evende stoffen
mg/l
50
30,20
28,3
9.562,2
11.249,6
1,776
2,066
3,552%
4,133%
5,88%
6,84%
60,40%
Beperkt
NH4+-N
mg/l
2,42
2,0
674,6
793,6
0,125
0,146
-
-
5,18%
6,03%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
4,39
7,6
2.565,7
3.018,5
0,477
0,554
7,942%
9,241%
10,85%
12,63%
73,19%
Beperkt
NO3-
mg/l
10
1,23
5,9
1.997,1
2.349,5
0,371
0,432
3,709%
4,316%
30,24%
35,19%
12,26%
Beperkt
NO2-
mg/l
-
0,09
0,2
57,5
67,7
0,011
0,012
-
-
11,31%
13,17%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,32
6,1
2.054,6
2.417,2
0,382
0,444
-
-
28,89%
33,62%
-
totaal N
mg/l
4
5,31
20,9
7.057,4
8.302,8
1,311
1,525
32,77%
38,13%
24,68%
28,71%
132,79%
Belangrijk
totaal P
mg/l
0,14
1,14
1,8
614,7
723,2
0,114
0,133
81,55%
94,88%
10,05%
11,70%
811,31%
Belangrijk
Sulfaat
mg/l
90
-
48,5
16.416,5
19.313,5
3,049
3,548
3,388%
3,942%
-
-
-
beperkt
Chloride
mg/l
81,33
235,5
79.697,6
93.761,9
14,802
17,223
12,34%
14,35%
18,20%
21,18%
67,78%
Relevant
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,008
0,009
20,31%
23,64%
-
-
-
Relevant
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,717
0,834
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
0,030
0,010
0,012
1,861
2,165
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
181
Pagina 182 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.20: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek
Param eter
Gem Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net Lozing Cargill Max Maxim ale Maxim ale Max LIPSEBEEK voldoen aan (net voldoen aan concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM actuele toekom stige verhoging Gevaarlijke verhoging verhoging verhoging m eetpunt lozingsnorm en / lozingsnorm en obv stof (GS) huidige toekom stige obv huidige 389600) P90 van resultaten /P90 van geplande norm en norm en norm (%) 2012) resultaten 2012) norm (%) Max 2012
Kw aliteitsdoelstelling Lipsebeek
P90
m³/j
Beoordeling obv huidige norm en / P90 van m eetresultaten
Beoordeling obv geplande norm en / P90 van m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
41,42
200,0
125,0
49,9
31,2
166,29%
103,93%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
BZV
mg/l
6
16,00
25,0
15,0
6,2
3,7
103,93%
62,36%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
zw evende stoffen mg/l
50
30,20
60,0
60,0
15,0
15,0
29,93%
29,93%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
2,42
6,5
6,5
1,6
1,6
-
-
-
-
-
6
4,39
60,0
13,8
15,0
3,4
249,44%
57,37%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,23
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,09
0,4
0,4
0,1
0,1
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,32
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
5,31
27,0
15,0
6,7
3,7
168,37%
93,54%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
totaal P
mg/l
0,14
1,14
2,0
2,0
0,5
0,5
356,35%
356,35%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
-
53,5
53,5
13,3
13,3
14,83%
14,83%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
81,33
1.000,0
360,0
249,4
89,8
207,87%
74,83%
-
Relevant tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,1
0,1
187,08%
187,08%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
-
-
120
182
Pagina 183 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.21: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek Im m issieGem iddelde Gem . Vuilvracht kw aliteit Vuilvracht huidige concentratie lozing Gem iddelde Gem iddelde Kw aliteitsdoels LEIBEEK lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde concentratielozing Cargill Cargill (obv huidige geplande telling Leibeek (VMM (extrapolatie huidige geplande verhoging tov (obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt 120000 concentratie- concentratiestroom m eetgegevens verhoging verhoging 388500) ton/jaar) verhoging verhoging afw aartse gegevens 2012) tov norm (%) tov norm (%) (kg/jaar) im m issie2012) (kg/jaar) kw aliteit Gem P90 Max 2012
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde geplande concentratieverhoging tov stroom afw aartse im m issiekw aliteit
Stroom afw im m issieBeoordeling kw aliteit / bijdrage kw aliteitsdoelstelling
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
45,31
136,6
46.236,9
54.396,4
4,180
4,892
13,93%
16,31%
9,23%
10,80%
151,03%
Belangrijk
BZV
mg/l
6
11,58
11,9
4.028,0
4.738,8
0,364
0,426
6,07%
7,10%
3,14%
3,68%
193,06%
Relevant
zw evende stoffen
mg/l
50
33,92
28,3
9.562,2
11.249,6
0,865
1,012
1,729%
2,023%
2,55%
2,98%
67,85%
Beperkt
NH4+-N
mg/l
3,02
2,0
674,6
793,6
0,061
0,071
-
-
2,02%
2,36%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
5,04
7,6
2.565,7
3.018,5
0,232
0,271
3,866%
4,524%
4,60%
5,39%
83,97%
Relevant
NO3-
mg/l
10
1,12
5,9
1.997,1
2.349,5
0,181
0,211
1,806%
2,113%
16,16%
18,91%
11,18%
Beperkt
NO2-
mg/l
-
0,09
0,2
57,5
67,7
0,005
0,006
-
-
5,83%
6,82%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,21
6,1
2.054,6
2.417,2
0,186
0,217
-
-
15,39%
18,01%
-
totaal N
mg/l
4
6,47
20,9
7.057,4
8.302,8
0,638
0,747
15,95%
18,67%
9,87%
11,55%
161,63%
Belangrijk
totaal P
mg/l
0,14
0,89
1,8
614,7
723,2
0,056
0,065
39,70%
46,45%
6,26%
7,33%
634,07%
Belangrijk
Sulfaat
mg/l
90
67,50
48,5
16.416,5
19.313,5
1,484
1,737
1,649%
1,930%
2,20%
2,57%
75,00%
Beperkt
Chloride
mg/l
86,92
235,5
79.697,6
93.761,9
7,205
8,431
6,00%
7,03%
8,29%
9,70%
72,44%
Beperkt
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,004
0,005
9,89%
11,57%
-
-
-
Beperkt
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,349
0,408
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
2,45
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
0,030
0,010
0,012
0,906
1,060
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
10,62
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
183
Pagina 184 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.22: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek
Param eter
Gem Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net Lozing Cargill Max Maxim ale Maxim ale Max LeiBEEK voldoen aan (net voldoen aan concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM actuele toekom stige verhoging Gevaarlijke verhoging verhoging verhoging m eetpunt lozingsnorm en / lozingsnorm en obv stof (GS) huidige toekom stige obv huidige 388500) P90 van resultaten /P90 van geplande norm en norm en norm (%) 2012) resultaten 2012) norm (%) Max 2012
Kw aliteitsdoelstelling Leibeek
P90
m³/j
Beoordeling obv huidige norm en / P90 van m eetresultaten
Beoordeling obv geplande norm en / P90 van m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
45,31
200,0
125,0
63,5
39,7
211,69%
132,31%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
BZV
mg/l
6
11,58
25,0
15,0
7,9
4,8
132,31%
79,38%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
zw evende stoffen mg/l
50
33,92
60,0
60,0
19,1
19,1
38,10%
38,10%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
3,02
6,5
6,5
2,1
2,1
-
-
-
-
-
6
5,04
60,0
13,8
19,1
4,4
317,54%
73,03%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,12
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,09
0,4
0,4
0,1
0,1
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,21
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
6,47
27,0
15,0
8,6
4,8
214,34%
119,08%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
totaal P
mg/l
0,14
0,89
2,0
2,0
0,6
0,6
453,62%
453,62%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
67,50
53,5
53,5
17,0
17,0
18,88%
18,88%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
86,92
1.000,0
360,0
317,5
114,3
264,61%
95,26%
-
Relevant tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,1
0,1
238,15%
238,15%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
2,45
-
Zn totaal
µg/l
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
10,62
-
120
184
Pagina 185 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.23: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek Im m issieGem iddelde Gem . Vuilvracht kw aliteit Vuilvracht huidige Kw aliteitsdoels concentratie lozing Gem iddelde Gem iddelde WEESBEEK lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde concentratietelling lozing Cargill Cargill (obv huidige geplande (VMM (extrapolatie huidige geplande verhoging tov Weesbeek (obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt 120000 concentratie- concentratiestroom m eetgegevens verhoging verhoging 380900) ton/jaar) verhoging verhoging afw aartse gegevens 2012) tov norm (%) tov norm (%) (kg/jaar) im m issie2012) (kg/jaar) kw aliteit Gem P90 Max 2011
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde geplande concentratieverhoging tov stroom afw aartse im m issiekw aliteit
Stroom afw im m issiekw aliteit / kw aliteitsdoelstelling
Beoordeling bijdrage
Relevant
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
23,83
136,6
46.236,9
54.396,4
1,451
1,703
4,84%
5,68%
6,09%
7,15%
79,43%
BZV
mg/l
6
3,99
11,9
4.028,0
4.738,8
0,126
0,148
2,11%
2,47%
3,17%
3,72%
66,44%
Beperkt
zw evende stoffen
mg/l
50
17,67
28,3
9.562,2
11.249,6
0,300
0,352
0,600%
0,705%
1,70%
1,99%
35,34%
Verw aarloosbaar
NH4+-N
mg/l
1,37
2,0
674,6
793,6
0,021
0,025
-
-
1,54%
1,81%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
2,62
7,6
2.565,7
3.018,5
0,080
0,095
1,342%
1,575%
3,07%
3,61%
43,67%
Beperkt
NO3-
mg/l
10
1,78
5,9
1.997,1
2.349,5
0,063
0,074
0,627%
0,736%
3,52%
4,13%
17,80%
Verw aarloosbaar
NO2-
mg/l
-
0,31
0,2
57,5
67,7
0,002
0,002
-
-
0,58%
0,68%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,89
6,1
2.054,6
2.417,2
0,064
0,076
-
-
3,41%
4,00%
-
totaal N
mg/l
4
4,25
20,9
7.057,4
8.302,8
0,221
0,260
5,54%
6,50%
5,21%
6,12%
106,25%
Relevant
totaal P
mg/l
0,14
0,53
1,8
614,7
723,2
0,019
0,023
13,77%
16,18%
3,64%
4,27%
378,57%
Relevant
Sulfaat
mg/l
90
-
48,5
16.416,5
19.313,5
0,515
0,605
0,572%
0,672%
-
-
-
Chloride
mg/l
65,17
235,5
79.697,6
93.761,9
2,500
2,936
2,08%
2,45%
3,84%
4,51%
54,31%
Beperkt
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,001
0,002
3,43%
4,03%
-
-
-
Beperkt
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,121
0,142
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
17,40
0,030
0,010
0,012
0,314
0,369
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
7,96
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
De meetwaarde voor BZV in de Weesbeek is het gemiddelde van de meetwaarden voor 2008-2010
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
185
Pagina 186 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.24: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek
Param eter
Gem P90 Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net Lozing Cargill Max Maxim ale Maxim ale Max WEESBEEK voldoen aan (net voldoen aan concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM actuele toekom stige verhoging Gevaarlijke verhoging verhoging verhoging m eetpunt lozingsnorm en / lozingsnorm en obv stof (GS) huidige toekom stige obv huidige 380900) P90 van resultaten /P90 van geplande norm en norm en norm (%) 2012) resultaten 2012) norm (%) Max 2011
Kw aliteitsdoelstelling Weesbeek
m³/j
Beoordeling obv huidige norm en / P90 van m eetresultaten
Beoordeling obv geplande norm en / P90 van m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
23,83
200,0
125,0
4,5
2,8
15,16%
9,47%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
BZV
mg/l
6
3,99
25,0
15,0
0,6
0,3
9,47%
5,68%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
zw evende stoffen mg/l
50
17,67
60,0
60,0
1,4
1,4
2,73%
2,73%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
1,37
6,5
6,5
0,1
0,1
-
-
-
-
-
6
2,62
60,0
13,8
1,4
0,3
22,73%
5,23%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,78
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,31
0,4
0,4
0,0
0,0
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,89
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
4,25
27,0
15,0
0,6
0,3
15,35%
8,53%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
totaal P
mg/l
0,14
0,53
2,0
2,0
0,0
0,0
32,48%
32,48%
GS
Beperkt tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
-
53,5
53,5
1,2
1,2
1,35%
1,35%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
65,17
1.000,0
360,0
22,7
8,2
18,95%
6,82%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,0
0,0
17,05%
17,05%
GS
Beperkt tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
Zn totaal
µg/l
-
17,40
-
Zn opgelost
µg/l
20
7,96
-
120
186
Pagina 187 van 320
7.2.4.2.1.1
BE0112.000850
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leigracht De bijdrage van Cargill tot de Leigracht kon bij gebrek aan gegevens niet berekend worden. Rekening houdend met het feit dat het debiet van de Leigracht in droge periodes grotendeels bepaald wordt door de lozing van Cargill en dat er in de Leigracht voor verschillende parameters die door Cargill geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen worden vastgesteld, dient besloten te worden dat de impact van de lozing van Cargill op de waterkwaliteit en de afvoer van de Leigracht significant is.
7.2.4.2.1.2
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.19 blijkt dat de permanente impact van Cargill belangrijk wordt geacht voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV. Voor zwevende stoffen, nitraat-N; Kjehldahl-stikstof en sulfaat is de impact beperkt en voor chloride en AOX is de impact relevant. Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de toename van de concentratieverhoging in de Lipsebeek bedraagt ca. 16% bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de permanente impact in de huidige situatie. Voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV wordt in de Lipsebeek niet voldaan aan de kwaliteitsdoelstelllingen. Uit de berekeningen blijkt dat – voornamelijk voor totaal P, totaal N en CZV - een relevant aandeel van de actuele concentraties in de Lipsebeek voor deze parameters kan verklaard worden door de lozing van Cargill. Met uitzondering van het gehalte aan P, blijven de concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Uit de actuele concentraties blijkt bijgevolg ook dat er een aantal belangrijke andere bronnen van verontreiniging in de Lipsebeek aanwezig zijn, met name voor de componenten BZV, CZV en totaal P. Aangezien de Lipsebeek voor een groot deel door landbouwgebied loopt, zijn er zeker nog andere bronnen die deze concentraties beïnvloeden. De vuilvracht van Cargill komt niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht, maar stroomt eerst over een afstand van ca. 2 km door de Leigracht. Rekening houdend met de slechte waterkwaliteit in de Leigracht wordt verwacht dat het zelfzuiverende vermogen van deze waterloop beperkt is. Voor de parameters zwevende stoffen, sulfaat en chloride wordt in de Lipsebeek steeds voldaan aan de kwaliteitsdoelstellingen. De bijdrage van Cargill voor deze parameters stelt bijgevolg geen probleem voor de omgeving. Voor de parameter AOX zijn de actuele concentraties in de Lipsebeek onbekend. Studiewerk in het verleden heeft reeds aangetoond dat de AOX in het afvalwater grondstofgebonden is en dat er geen echte BBT bestaat voor verwijdering hiervan. Op basis van de berekende concentratieverhoging in de Lipsebeek blijkt dat eventuele overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling niet toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill gezien de concentratieverhoging (0,01 mg/l) steeds beduidend lager is dan de kwaliteitsdoelstelling (0,04 mg/l).
187
Pagina 188 van 320
BE0112.000850
Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale lozingsdebiet. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.20) de tijdelijke impact belangrijk is voor CZV, BZV, totaal N, totaal P en AOX. Op basis van de toekomstige lozingsnormen is de tijdelijke impact belangrijk voor CZV, totaal P en AOX. Voor chloride is de tijdelijke impact relevant voor de huidige lozingsnorm (1000 mg/l) en beperkt voor de toekomstige lozingsnorm (360 mg/l). Voor de overige parameters is het tijdelijk effect verwaarloosbaar tot beperkt. Het behoud van de opgelegde lozingsnormen voor deze parameters is bijgevolg gerechtvaardigd. Ondanks het feit dat de opwaartse kwaliteit niet bekend is en dat het afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de Leibeek. 7.2.4.2.1.3
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leibeek Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.21 blijkt dat de permanente impact van Cargill belangrijk wordt geacht voor de parameters CZV, totaal N en totaal P. Voor BZV en kjehldahl-N is de impact relevant en de overige parameters is de impact beperkt. Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de toename van de concentratieverhoging in de Leibeek bedraagt ca. 17% bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de permanente impact in de huidige situatie. Voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV wordt in de Leibeek niet voldaan aan de kwaliteitsdoelstelllingen. Uit de berekeningen blijkt evenwel dat de actuele concentraties voor deze parameters in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Er zijn bijgevolg een aantal belangrijke andere bronnen van verontreiniging aanwezig. Het dichtst bijgelegen afwaartse meetpunt bevindt zich ettelijke kilometers afwaarts van de monding van de Lipsebeek. Het afvalwater van Cargill komt ook niet rechtstreeks in de Leibeek terecht, maar via de Leigracht en de Lipsebeek zodat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt. Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale lozingsdebiet. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.22) de tijdelijke impact belangrijk is voor CZV, BZV, totaal N, totaal P en AOX. Op basis van de toekomstige lozingsnormen is de tijdelijke impact belangrijk voor CZV, totaal N, totaal P en AOX. Voor chloride is de tijdelijke impact relevant voor de huidige lozingsnorm (1000 mg/l) en beperkt voor de
188
Pagina 189 van 320
BE0112.000850
toekomstige lozingsnorm (360 mg/l). Voor de overige parameters is het tijdelijk effect verwaarloosbaar tot beperkt. Het behoud van de opgelegde lozingsnormen voor deze parameters is bijgevolg gerechtvaardigd. Ondanks het feit dat de opwaartse kwaliteit niet bekend is en dat het afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Leibeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leibeek voor een aantal parameters belangrijk is. Hoewel het aandeel van deze parameters dat is toe te schrijven aan de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek. 7.2.4.2.1.4
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Weesbeek Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.23 blijkt dat de permanente impact van Cargill relevant wordt geacht voor de parameters CZV, totaal N en totaal P. Voor BZV, kjehldahlN, chloride en AOX is de impact beperkt en voor de overige parameters is de impact verwaarloosbaar. Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de toename van de concentratieverhoging in de Weesbeek bedraagt ca. 17% bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de permanente impact in de huidige situatie. Voor de parameters totaal N en totaal P wordt in de Weesbeek niet voldaan aan de kwaliteitsdoelstelllingen, voor CZV en BZV wel. Uit de berekeningen blijkt evenwel dat de actuele concentraties voor de parameters totaal N en totaal P in de Weesbeek slechts voor een zeer beperkt aandeel toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Er zijn bijgevolg een aantal belangrijke andere bronnen van verontreiniging aanwezig. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de Weesbeek zich ettelijke kilometers afwaarts van het lozingspunt van Cargill bevindt en dat de werkelijke vuilvracht van Cargill die in deze waterloop terechtkomt beduidend lager zal liggen dan de geloosde vuilvracht. Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale lozingsdebiet. Gezien het basisdebiet van de Weesbeek niet gekend is, wordt rekening gehouden met het gemiddeld afvoerdebiet van 1 m³/s. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.24) de tijdelijke impact verwaarloosbaar is voor alle parameters, uitgezonderd totaal P en AOX. Voor deze laatste parameters is de impact beperkt, zowel rekening houdend met de huidige als met de geplande lozingsnormen. Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de permanente impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt beoordeeld.
189
Pagina 190 van 320
BE0112.000850
Er wordt geen merkbare impact verwacht op de waterkwaliteit of de afvoer van de Dijle. 7.2.4.3
Impact van de grondwaterwinning op oppervlaktewateren In de discipline bodem en grondwater werd reeds aangegeven dat een winning van max. 300.000 m³ grondwater uit het Brusseliaan mogelijk een impact kan hebben op een aantal oppervlaktewateren in de omgeving van Cargill. Mogelijke effecten zijn te verwachten op de volgende oppervlaktewateren: Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0.35 m. De kans bestaat dat deze droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte bodemsliblaag; Dijlekanaal: verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door – handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de huidige gegevens; Langsgracht Dijlekanaal (Leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het Dijlekanaal. Er wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden, aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht terechtkomt. De impact van de waterwinning op het Dijlekanaal en de Leigracht wordt als gering negatief tot verwaarloosbaar beoordeeld. De impact op de kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof is afhankelijk van de werkelijke verlaging die hier zal optreden. Indien er in deze vijvers een voldoende dikke sliblaag aanwezig is, is het mogelijk dat er geen verlaging optreedt en is het effect verwaarloosbaar. Uit de discipline bodem en grondwater blijkt dat de kans op de mogelijke waterpeilverlaging ca. 0,35 m bedraagt zodat er geen significant negatief effect moet worden verwacht. De impact van de waterwinning op de kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof wordt als beperkt beoordeeld.
7.2.5
Synthese en milderende maatregelen Uit de evaluatie van de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen blijkt dat de impact op de Leigracht en de Lipsebeek belangrijk is, en op de Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale overstromingsproblematiek, is de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot beperkt in de Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere waterlopen zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de waterbeheerder en aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in zuiveringszone C) beschikbaar voor de lozing van Cargill. Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen en de impact op het overstromingsrisico in de omgeving aanvaardbaar geacht. Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
190
Pagina 191 van 320
BE0112.000850
Wat de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen betreft, blijkt: De waterkwaliteit van de Leigracht wordt in belangrijke mate bepaald door de lozing van Cargill. In de Leigracht worden er voor verschillende parameters die door Cargill geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen vastgesteld. De impact van Cargill op de kwaliteit van de Leigracht is bijgevolg significant; De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor een relevant deel toegeschreven worden aan de lozing van Cargill. Met uitzondering van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de Leibeek; Uit de berekeningen blijkt dat de actuele concentraties voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek, wordt de impact van de lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar geacht; Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht; Tenslotte blijkt eveneens uit de berekeningen dat de voorziene lozingsnormen aanvaardbaar zijn. Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van Cargill, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld.
191
Pagina 192 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg kan de impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en de Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten. De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming geven voor lozingen in het kanaal. Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten zijn de belangrijkste milderende maatregelen die door Cargill kunnen voorzien worden, een beperking van het waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Zoals hoger beschreven zijn voor elk van beide maatregelen reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd. Er dient evenwel in rekening gebracht te worden dat verdere beperking van het waterverbruik kan leiden tot een opconcentratie van bepaalde polluenten in het effluent. Beperking van het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu aandachtspunt te blijven. De voorbije jaren is omstandig onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van het onderzoek hebben geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen aan de waterzuivering, waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn. Tegen 2015 wordt voorzien om de waterzuivering uit te breiden met een flotatie-eenheid (DAF). Er mag gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op gepaste wijze is aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de verbeterde opvolging van de lozing, zich reeds heeft vertaald in een belangrijke verbetering van de lozingsresultaten. De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van CZV en totaal P in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid, ook in de toekomst de vooropgestelde effluentnorm naar verwachting kunnen gerespecteerd worden. Ten slotte wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene / en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van calamiteiten met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
192
Pagina 193 van 320
7.3
Lucht
7.3.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Rekening houdend met de aard van de emissies kan het studiegebied voor de stationaire bronnen beperkt worden tot een straal van 5 km in de omgeving van het bedrijf. Voor de emissies als gevolg van het transport naar en van het bedrijf wordt het studiegebied uitgebreid tot de voornaamste aan- en afvoerwegen.
7.3.2
Beschrijving van de methodiek
7.3.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie Huidige luchtkwaliteit De luchtkwaliteit in en rond de site van Cargill Herent wordt voor de referentiesituatie voor de relevante polluenten (SO2, CO, NOX en stof) gekarakteriseerd. Voor beschrijving van de parameters NOX en PM10 (fijn stof) wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de “Life+ ATMOSYS: NO2-stedencampagne” (VMM). Deze door VMM en VITO uitgevoerde specifieke meetcampagne en ontwikkelde luchtmodellen maakt deel uit van het Life+ ATMOSYS project gefinancierd door de Europese Commissie. Het doel van het Life+ ATMOSYS project is om een geavanceerde website te ontwikkelen die gebruik maakt van de allernieuwste luchtkwaliteitsmodellen. Op de website van ATMOSYS worden jaargemiddelde luchtkwaliteitskaarten getoond. Momenteel is 2012 het meest recente jaar voor beschikbare kaarten van NO2, PM10. Deze kaarten kunnen bijgevolg worden gebruikt in dit MER om de luchtkwaliteit in het referentiejaar 2012 in het studiegebied te beschrijven. Ze werden gemaakt, gebruik makende van de RIO-interpolatietechniek, gekoppeld aan IFDM, een bi-gaussiaans verspreidingsmodel. Naast deze kaarten van “Life+-ATMOSYS” kunnen ook achtergrondgegevens uit het model CAR Vlaanderen worden gebruikt voor NO2 en PM10. Dit model levert waarden voor 2010, 2015 en 2020. Voor beschrijving van de parameters SO2 en CO wordt gebruik gemaakt van de gegevens van VMM meetstations. Er bevinden zich echter geen meetstations in de nabije omgeving van Cargill Herent. De dichtstbijgelegen VMM-stations bevinden zich op een afstand van meer dan 10 km en kunnen niet als representatief voor de luchtkwaliteit in het studiegebied beschouwd worden. Er kan wel gebruik worden gemaakt van de VMM interpollatiekaarten voor de polluent SO2. Voor de parameter CO wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde waarde van de VMM-stations in Vlaanderen, gerapporteerd in het VMM jaarrapport „Luchtkwaliteit in het Vlaams Gewest, 2012‟ (VMM, 2013). Emissies Voor wat betreft de emissies wordt een onderscheid gemaakt tussen de stationaire (geleide en niet geleide) en mobiele bronnen. Voor de referentiesituatie van de emissies van stationaire bronnen zal gebruik gemaakt worden van de resultaten van emissiemetingen voor de relevante polluenten als gevolg van alle activiteiten bij Cargill Herent in het referentiejaar 2012 (productie 102.000 ton). Gezien alle installaties gasgestookt zijn, zijn enkel de emissies van NOx/NO2 en van CO relevant. Daarnaast dient ook nog rekening gehouden te worden
193
Pagina 194 van 320
BE0112.000850
met emissies van SO2 gezien op bepaalde ogenblikken tijdens het eesten kleine hoeveelheden zwavel vrijkomen. Voor de mobiele bronnen gerelateerd aan het verkeer zullen de parameters NOx (als NO2) en PM10 in rekening worden gebracht. 7.3.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
7.3.2.2.1.1
Emissies en immissiebijdragen Voor het in kaart brengen van de emissiesituatie van stationaire bronnen in de geplande stuatie, zullen de emissies van het referentiejaar (productie 102.000 ton) worden vermeerderd met de ingeschatte emissies van de geplande situatie (productie 120.000 ton). Dezelfde parameters worden beschouwd als hierboven beschreven. Voor de dispersieberekeningen voor de stationaire bronnen zal gebruik gemaakt worden van het IFDM model. De dispersieberekening wordt echter enkel uitgevoerd voor de potentieel belangrijke polluenten. De selectie van deze potentieel belangrijke polluenten gebeurt op basis van de criteria beschreven in het geactualiseerde richtlijnenboek lucht (2012). Voor een welbepaalde polluent dienen impactberekeningen uitgevoerd te worden indien voldaan is aan één van onderstaande voorwaarden: de totale atmosferische emissievracht van de polluent op jaarbasis is groter dan de drempelvrachten voor opname in het integraal milieujaarverslag. de polluent kan geïdentificeerd worden als een kritische parameter. Een kritische parameter is een parameter waarvoor de gemeten waarde in de omgeving groter is dan 80% van de milieukwaliteitsnorm. de poluent kent een verhoogd risico voor de gezondheid van de mens, aangeduid door een specifieke R-zin. Deze criteria zullen, in combinatie met een aantal omgevingsfactoren, worden beschouwd voor de beslissing omtrent het al dan niet toepassen van diserpersiemodellering met IFDM voor de stationaire bronnen. Daarnaast kan de deskundige op basis van eigen criteria een dispersiemodellering overbodig of nodig achten. De impact van de transporten zal in rekening worden gebracht aan de hand van het CAR model, waarbij bijdragen tot de luchtkwaliteit op verschillende afstanden van de wegas voor relevante toegangswegen worden beschouwd. Om zowel de huidige luchtkwaliteit als de milieu-impact als gevolg van de emissies van Cargill Herent te evalueren, wordt de luchtkwaliteit voor de referentie- en de geplande situatie getoetst aan de bestaande normen en richtwaarden inzake omgevingslucht. Deze normen en richtwaarden hebben tot doel : de gezondheid en het welzijn van de omwonenden te vrijwaren; de hinder tot een minimum te beperken; de verontreiniging van de verschillende milieucompartimenten binnen aanvaardbare grenzen te houden. De van toepassing zijnde normen zijn samengevat in onderstaande Tabel 7.3.1.
194
Pagina 195 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.1 : Geldende en toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen Termijn Stof
Waarde
uitmiddeling 350 µg/ m3 (mag max. 24 keer per jaar worden
Uur
overschreden), komt overeen met percentiel-99,73
Zwaveldioxide (SO2)
125 µg/ m3 (mag max. 3 keer per jaar worden
Dag
overschreden), komt overeen met percentiel-99,18 20 µg/ m3 (bescherming ecosystemen)6
Jaar Stikstofdioxide (NO2) NOx Fijn stof (PM10) Fijn stof (PM2,5)
200 µg/ m3 (mag max. 18 keer per jaar worden
Uur
overschreden), komt overeen met percentiel-99,79
Jaar
40 µg/ m3
Jaar
30 µg/ m3 (bescherming ecosystemen)
Dag
50 µg/ m3 (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)
Jaar
40 µg/ m3 25 µg/ m3 vanaf 2015
Jaar
Indicatieve grenswaarde : 20 µg/m³ vanaf 1 januari 2020
Lood (Pb)
Jaar
0,5 µg/ m3
Benzeen
Jaar
5 µg/ m3
8 uur
10.000 µg/ m3
KoolmoNOxide (CO)
Voor de verzurende depositie wordt in het Mina-plan 4 (2011-2015) een doelstelling opgenomen die inhoudt dat het percentage oppervlakte natuur met overschrijding van Verzurende depositie
de verzurende depositiegrenswaarden wordt teruggebracht tot 20%. De in Vlarem II gedefinieerd grenswaarden voor zandgronden zijn:
1.400 Zeq/(ha.jaar) voor naaldbossen en heide op zandgronden
1.800 Zeq/(ha.jaar) loofbossen op armere zandgronden
Overeenkomstig de richtlijnen in het recent geactualiseerde richtlijnenboek lucht (januari 2012) wordt gebruik gemaakt van de significantiekaders in functie van de berekende immissiebijdrage X voor de in IFDM gemodelleerde relevante polluenten en voor de met CAR gemodelleerde transportemissies. Significantiekaders bestaan voor het effect op basis van enerzijds jaargemiddelde waarden (Tabel 7.3.2) en anderzijds voor uur- en daggemiddelde waarden (Tabel 7.3.3).
6 Wegens de dichte bebouwing, het uitgebreid wegennet en de verspreide industrie zijn er in Vlaanderen strikt genomen geen gebieden waarop het kritiek niveau voor de bescherming van de vegetatie van toepassing is. Er zijn immers geen zones die voldoen aan de criteria voor de inplanting van meetstations zoals opgelegd in de richtlijn 2008/50/EG. 195
Pagina 196 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.2: Significantiekader m.b.t. lucht voor de jaargemiddelde waarden Immissiebijdrage (X)
Beoordeling
Score
Koppeling met milderende maatregelen
-1
Onderzoek naar milderende maatregelen
bijdrage X > 1% van de
Beperkte
milieukwaliteitsnorm of
bijdrage
is minder dwingend tenzij de
richtwaarde of toegelaten aantal
milieukwaliteitsnorm in de
overschrijdingen
referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is
X > 3% van de
Belangrijke
milieukwaliteitsnorm of
bijdrage
-2
Milderende maatregelen dienen gezocht te worden binnen het MER met zicht op
richtwaarde of toegelaten aantal
implementatie op korte termijn
overschrijdingen X > 10% van de
Zeer
milieukwaliteitsnorm of
belangrijke
richtwaarde of toegelaten aantal
bijdrage
-3
Milderende maatregelen zijn essentieel
overschrijdingen
Tabel 7.3.3: Significantiekader m.b.t. lucht voor uur- en daggemiddelden (percentielwaarden) Immissiebijdrage (X)
Beoordeling
Score
bijdrage X > 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal
Beperkte bijdrage
-1
Belangrijke bijdrage
-2
X > 20% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal
Zeer belangrijke
-3
overschrijdingen
bijdrage
overschrijdingen X > 5% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen
Deze beoordelingscriteria zijn richtinggevend en niet noodzakelijk als absolute waarden te beschouwen. De significantie van een effect hangt van diverse factoren af zoals de antropogene t.o.v. de natuurlijke bijdrage van de stof, de toegevoegde karakteristieken van de stof, ... Zo zal een stof die natuurlijk niet voorkomt steeds in een oneindige bijdrage resulteren. De beoordeling van de significantie dient inderdaad ook rekening te houden met bovengenoemde bijkomende aspecten (lokale situatie, toxiciteit van de stof, blootstellingsduur, …) die de deskundige dient te evalueren. Indien op basis van bovengenoemde aspecten dient te worden afgeweken van bovenvermelde significantiekaders, zal dit omstandig gemotiveerd worden. 7.3.2.2.2
Energie en klimaat De situatie van Cargill Herent m.b.t. CO2-emissies, energie en klimaat wordt waar mogelijk kwantitatief besproken. De maatregelen die werden genomen om deze effecten zoveel mogelijk terug te dringen worden opgelijst.
196
Pagina 197 van 320
7.3.2.2.3
BE0112.000850
Geurhinder Geurhinder kan als speciaal geval van luchtverontreiniging beschouwd worden. Pas wanneer de immissieconcentratie van geurpolluenten hoger is dan de detectielimiet van de menselijke neus is er sprake van geurwaarneming. Of een geurwaarneming al dan niet als hinderlijk wordt ervaren, is afhankelijk van allerhande factoren (geurconcentratie, karakteristieken, demografische factoren, sociaaleconomische factoren, cognitieve factoren, …). In bepaalde gevallen kunnen mouterijen aanleiding geven tot geurhinder voor de omgeving. In voorliggend MER worden eventuele geur-effecten van de bedrijfsactiviteiten van Cargill Malt onderzocht en besproken. De potentiële bronnen van geuremissies binnen het productieproces zullen worden gedefinieerd. De mate waarin de bespreking van geur relevant is, wordt bepaald op basis van bepaalde in het richtlijnenhandboek vermelde criteria: gebruik van geurgevoelige producten of processen; aan- of afwezigheid van (potentiële) hinder bij omwonenden; aan- of afwezigheid van klachten; specifieke ligging van het project.
7.3.2.3
Milderende maatregelen In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER zal worden getoetst of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten voor lucht Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld. Indien blijkt uit de effectbesperking dat geurhinder relevant is, zullen hieromtrent eveneens milderende maatregelen worden voorgesteld.
7.3.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.3.3.1
Actuele luchtkwaliteit De actuele luchtkwaliteit in het gebied wordt voor de relevante polluenten (SO2, CO, NOx en fijn stof) gekarakteriseerd op basis van de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”project en de beschikbare VMM-meetresultaten in de omgeving van de site. Ook CAR Vlaanderen geeft achtergrondwaarden voor de verkeer gerelateerde paramaters (NO2 en fijn stof).
7.3.3.1.1
SO2 Uit de interpolatiekaarten voor het jaar 2012 (VMM, 2013) volgt een jaargemiddelde concentratie in het studiegebied voor de parameter SO 2 van <3 µg/m³. Figuur 7.3.1: Jaargemiddelde concentratie SO2 in Vlaanderen voor 2012 (µg/m³)
7.3.3.1.2
CO CO wordt opgevolgd in 6 stations van het telemetrisch meetnet in Vlaanderen : 42N045 – Hasselt 42R020 – Vilvoorde
197
Pagina 198 van 320
BE0112.000850
42R801 - Borgerhout 42R841 – Mechelen 44R701 – Gent 44R750 – Zelzate Gezien de meetresultaten op de verschillende stations, ondanks de diverse locaties (voorstedelijk, stedelijk, industriegebied), weinig verschillen, met uitzondering van het meetstation te Zelzate, kan het gemiddelde van de overige 5 meetstations als representatief genomen worden voor Vlaanderen en bijgevolg ook voor het projectgebied (Tabel 7.3.4). De berekende gemiddelde waarde voldoet ruimschoots aan de van toepassing zijnde grenswaarde.
Tabel 7.3.4: Actuele luchtkwaliteit voor CO op 6 locaties in Vlaanderen in 2012 (VMM, 2013) Meetstation
8-uur gemiddelden (µg/m³) Gemiddelde
Maximum
42R010 – Sint-Stevens-Woluwe
260
990
42R020 – Vilvoorde
280
1460
42R801 – Borgerhout
290
1210
44R701 – Gent
300
2070
44R750 – Zelzate
330
3360
40SZ01 – Zaventem
310
1020
295
1685
Gemiddelde (excl. Zelzate)
7.3.3.1.3
NO2 Uit de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”-project (Figuur 7.3.2) volgt een jaargemiddelde concentratie voor de parameter NO2 van 16-20 µg/m³ ter hoogte van de site van Cargill Herent. Dichter naar Leuven toe, en meer specifiek langs de E314 en langs de belangrijkste ingangswegen naar Leuven zijn verhoogde concentraties vastgesteld. Op de wegas van de E314 wordt de norm van 40 µg/m³ overschreden. Figuur 7.3.2: Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2012 (µg/m³)
Voor de parameter NO2 zijn in het model CAR Vlaanderen volgende „achtergrondwaarden‟ opgenomen voor het studiegebied (Tabel 7.3.5).
Tabel 7.3.5: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter NO2 (referentiejaar 2010) en verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ Luchtkwaliteit voor NO2 (µg/m³)
Omgeving Cargill Herent (Zijpstraat)
198
2010
2015
2020
25,8
23,9
22,5
Pagina 199 van 320
7.3.3.1.4
BE0112.000850
PM10 Uit de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”-project (Figuur 7.3.3) volgt een jaargemiddelde concentratie voor de parameter PM10 van 21-25 µg/m³ ter hoogte van de site van Cargill Herent. Dit geldt ook voor de volledige omgeving in en rond Leuven. Het aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ varieert tussen 16-20 (Figuur 7.3.4). Figuur 7.3.3: Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2012 (µg/m³)
Figuur 7.3.4: Aantal overschrijdingen van 50 µg/m³ voor PM10 in 2012 (µg/m³)
Voor de parameter PM10 zijn in het model CAR Vlaanderen volgende „achtergrondwaarden‟ opgenomen voor het studiegebied (Tabel 7.3.5). De situatie voor 2012 wordt in CAR niet opgenomen. De waarden voor 2010 worden bijgevolg gehanteerd voor de referentiesitiuatie.
Tabel 7.3.6: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter PM10 (2010) en verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ Luchtkwaliteit voor PM10 (µg/m³)
Omgeving Cargill Herent (Zijpstraat)
7.3.3.1.5
2010
2015
2020
23,4
22,8
21,8
Verzurende depositie In de omgeving van het studiegebied situeert zich de meetpost van Tielt-Winge op ongeveer 15 km ten oosten. Op dit station wordt de totale natte depositie gemeten. De droge depositie wordt berekend uit de gemiddelde luchtkwaliteit voor NO2, SO2 en NH3 die wordt bepaald door middel van diffuse samplers. De berekende droge depositie is afhankelijk van het vegetatietype (loofbos, naaldbos, grasland of heide). In de omgeving van het studiegebied komen alleen de vegetatietypes loofbos en gras voor. In Tabel 7.3.7 wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge (VMM, 2013).
Tabel 7.3.7: Verzurende depositie ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012 (VMM, 2013) Totale natte depositie
Totale droge depositie
Totale verzurende depositie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
633
758
1392
Grasland
633
558
1191
199
Pagina 200 van 320
7.3.3.1.6
BE0112.000850
Vergelijking met de beoordelingscriteria Uit de toetsing van de gemeten immissies en de relevante grens- en richtwaarden kan besloten worden dat: voor NO2 reeds ruim aan de bestaande en toekomstige jaargemiddelde grenswaarde voor de bescherming van de mens wordt voldaan; voor NO2 er op basis van CAR en VMM interpolatiekaarten geen gegevens beschikbaar zijn om vast te stellen of aan de uurgrenswaarde wordt voldaan. Door VMM werd in 2012 echter gerapporteerd dat alle meetstations in Vlaanderen de uurgrenswaarde voor NO2 respecteren7; voor NOx de grenswaarde voor de bescherming van vegetatie wordt overschreden. Deze grenswaarde is echter niet van toepassing op het gebied waarin Cargill Malt is gelegen; voor SO2 geen gegevens beschikbaar zijn om vast te stellen of aan de dag- en uurgrenswaarde wordt voldaan. Door VMM werd in 2012 wel gerapporteerd dat alle meetstations in Vlaanderen de uurgrenswaarde en de daggrenswaarde 2 respecteren ; voor SO2 aan de grenswaarde voor de bescherming van ecosystemen wordt voldaan, hoewel deze grenswaarde strikt genomen niet van toepassing is in Vlaanderen; voor CO op Vlaams niveau ruim aan de grenswaarde wordt voldaan; voor PM10 aan de jaargemiddelde grenswaarde wordt voldaan; voor PM10 de het maximum toegelaten aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde 50 µg/m³ wordt gerespecteerd; de lange termijndoelstelling voor verzurende depositie wordt gehaald in het station Tielt-Winge (< 1.400 Zeq/ha/jaar).
7.3.3.2
Referentiesituatie van de emissies In de referentiesituatie 2012 dient rekening te worden gehouden met 2 geleide en 3 diffuse bronnen. De drie eesten maken gebruik van een systeem waarbij de eestlucht indirect, via een warmtewisselaar, wordt verwarmd. Er is voor elke eest een diffuus emissiepunt (eerstlucht). De geleide emissies (afgassen verwarming) van eest 1 worden via een afzonderlijk emissiepunt geloosd. Deze van eest 2 & 3 komen samen in één emissiepunt (zie ook Tabel 7.3.8). Voor de verbrandingsemissies dient rekening gehouden te worden met emissies van CO en NOX. De eestlucht bestaat in principe uit vochtige lucht. Tijdens het eestproces wordt dagelijks gedurende 7 uur een kleine hoeveelheid zwavel verbrand. Rekening houdend met het hoge eestluchtdebiet, is de uiteindelijke concentratie aan SO 2 steeds lager dan de detectielimiet. De SO2-vracht kan wel worden berekend uit een materiaalbalans. Deze werd opgesteld voor Eest 3: Hoeveelheid zwavel:
25 kg
Hoeveelheid SO2:
50 kg
SO2 opgenomen door mout:
3 kg
SO2 in afvalwater:
0,7 kg
7 Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten – 2011 (VMM, 2012) 200
Pagina 201 van 320
BE0112.000850
Dit betekent dat 46,3 kg of 92,6% van de SO2 uiteindelijk via de eestlucht in de atmosfeer wordt geloosd. Deze waarde, berekend voor Eest 3, zal ook worden toegepast voor Eesten 1 en 2. Het dagelijkse zwavelverbruik bedraagt 5 kg op Eesten 1 & 2 en 25 kg op Eest 3. In Tabel 7.3.8 wordt een overzicht gegeven van de emissiepunten in de referentiesituatie. De jaarvrachten werden bepaald op basis van de resultaten van emissiemetingen op de verschillende geleide emissiepunten in combinatie met een uit het aardgasverbruik berekende afgasdebiet. Voor het eestluchtdebiet is enkel een inschatting beschikbaar (130.000 m³/uur voor Eest 1; 200.000 m³/uur voor Eest 2; 400.000 m³/uur voor Eest 3). In Tabel 7.3.9 wordt een overzicht gegeven van de vrachten in de referentiesituatie 2012.
Tabel 7.3.8: Emissiepunten bij Cargill Malt in de referentiesituatie 2012 Bron
Type
Beschrijving
ANOX T1 (Eest 1)
Geleid
Verwarming eestlucht Eest 1
ANOX T2 (Eest 2) +
Geleid
Verwarming eestlucht Eest 2
ANOX T3a (Eest 3) +
Verwarming eestlucht Eest 3
ANOX T3b (Eest T3)
Gasmotor WKK 2&3
Eest 1
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Eest 2
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Eest 3
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Tabel 7.3.9: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentiesituatie (metingen 2013) Referentiesituatie 2012 (102.000 ton/j)
Werking
Debiet
Huidige emissieconcentraties (reëel %O2)
Concentraties (mg/Nm³)
Vracht (kg/jaar)
uur/jaar
Nm³/uur
SO2
NOx
CO
SO2
NOx
CO
ANOX Eest 1
Brander ANOX T1
8000
2500
-
61
6
-
1220
160
ANOX Eest 2 & 3
Brander ANOX T2
8000
2700
-
54
6
-
1166
151
WKK 2
8000
4100
-
576
40
-
18893
1312
Brander ANOX T3a - links
8000
3300
-
52
34
-
1373
898
Brander ANOX T3b - rechts
8000
4100
-
78
22
-
2558
722
-
8000
3600
372
354
-
10714
10195
Eest 1
WKK 3
7.300
130000
-
-
3380
-
-
Eest 2
7.300
200000
-
-
3380
-
-
Eest 3
7.300
400000
-
-
16900
-
-
23660
35924
13438
Totaal
201
Pagina 202 van 320
7.3.4
Effectbeschrijving en –beoordeling
7.3.4.1
Emissies in de geplande situatie
BE0112.000850
In de geplande situatie dient rekening gehouden te worden met een productiecapaciteit van 120.000 ton t.o.v. de geproduceerde hoeveelheid van 102.000 ton in de referentiesituatie. Voor wat betreft emissiepunten in de geplande situatie zijn geen wijzigingen ten opzichte van de referentiesituatie. De emissies van de stationaire bronnen worden voor de geplande situatie weergegeven in Tabel 7.3.10. De stijging in capaciteit tot 120.000 ton vindt enkel plaats in de stookinstallaties ANOX T3a en T3b, WKK2 en WKK3. De werking in uur/jaar blijft ongewijzigd. Het debiet (Nm³/u) neemt toe met de factor 120/102. De concentraties blijven ongewijzigd.
Tabel 7.3.10: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de geplande situatie Geplande situatie (120.000 ton/j)
Werking
Debiet
Verwachte emissieconcentraties (reëel %O2)
uur/jaar
Nm³/uur
SO2
NOx
CO
SO2
NOx
CO
61
6
-
1220
160
Concentraties (mg/Nm³)
Vracht (kg/jaar)
ANOX Eest 1
Brander ANOX T1
8000
2500
-
ANOX Eest 2 & 3
Brander ANOX T2
8000
2700
-
54
6
-
1166
151
WKK 2
8000
4824
-
576
40
-
22227
1544
Brander ANOX T3a - links
8000
3882
-
52
34
-
1615
1056
Brander ANOX T3b - rechts
8000
4824
-
78
22
-
3010
849
WKK 3
8000
4235
-
372
354
-
12604
11994
Eest 1
7.300
130000
-
-
3380
-
-
Eest 2
7.300
200000
-
-
3380
-
-
Eest 3
7.300
400000
-
-
16900
-
-
23660
41842
15754
Totaal
7.3.4.2
Evaluatie en beoordeling van de immissiebijdrage
7.3.4.2.1
Stationaire bronnen Selectie van de te modelleren parameters Voor welke parameters er een dispersiemodellering wordt uitgevoerd wordt bepaald aan de hand van het richtlijnenhandboek lucht (2012), zoals besproken in de methodiek. Gezien voor de parameters CO: uit Tabel 7.3.10 blijkt dat de emissievracht voor de huidige en geplande situatie de IMJV-drempelwaarde van 200 ton/j niet overschrijdt; de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van Cargill Herent de kwaliteitsdoelstellingen respecteren, en deze kwaliteit niet noemenswaardig afwijkt als deze beschreven in het MER van 2008 (situatie 2006); de bijdrageberekeningen uit het MER van 2008 (voor de situatie in 2006 en de vergunde situatie) slechts resulteerden in verwaarloosbare bijdragen t.o.v. zowel de luchtkwaliteitsdoelstellingen als reële luchtkwaliteit in 2006; de emissies in de huidige en geplande situatie gelijkaardig zijn aan deze beschouwd in het MER van 2008; wordt een dispersieberekening voor CO niet noodzakelijk geacht. Er kan worden verondersteld dat de bijdrage van CO door Cargill Herent, zowel voor de referentieals de geplande situatie verwaarloosbaar is, en dat er geen risico bestaat voor
202
Pagina 203 van 320
BE0112.000850
overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen ten gevolge van de activiteiten van Cargill Herent. Voor de parameters NOx (NO2) en SO2 worden wel mogelijks beperkte en/of belangrijke immissiebijdragen door Cargill verwacht in de omgeving. Voor deze parameters wordt bijgevolg een IFDM-modellering uitgevoerd.
203
Pagina 204 van 320
BE0112.000850
Eigenschappen emissiepunten Voor deze dispersiemodellering wordt gebruik gemaakt van de emissiesituatie weergegeven in respectievelijk Tabel 7.3.9 en Tabel 7.3.10. De schoorsteenhoogte, afmetingen van het afgaskanaal en afgastemperatuur van de verschillende emissiepunten is in Tabel 7.3.11 samengevat. Bij de berekeningen wordt gebruik gemaakt van de meteogegevens van 19781979, die representatief zijn voor een gemiddeld jaar.
Tabel 7.3.11: Schoorsteenhoogte, afmetingen afgaskanaal en afgastemperatuur van de verschillende emissiepunten bij Cargill Malt Schoorsteenhoogte
Dimensies afgaskanaal
Afgastemperatuur
m
m²
°C
ANOX T1
60
Rond 0,5 m (0,196 m²)
50
ANOX T2-T3a-T3b
65
0,75 m x 0,75 m
50
Eest 1
25
1 m x 15 m
25
Eest 2
23
1 m x 19 m
25
Eest 3
6
2 m x 14 m
25
De immissiebijdragen worden geëvalueerd ter hoogte van de meest nabijgelegen receptoren: de locatie waar de maximum bijdrage wordt gemodelleerd, met name vlakbij de site van Cargill; uitlopers van de woonkern Herent op ca. 700 m ten Z van het projectgebied; de woonkern Wijgmaal op 700 m ten O-NO van het projectgebied aan de overzijde van het kanaal; Kwellenberg en Wijgmaalbroek op 1.600 m ten O van het projectgebied. 7.3.4.2.1.1
SO2 In Tabel 7.3.12 en Figuur 7.3.5 t.e.m. Figuur 7.3.7 wordt een overzicht gegeven van de berekende immissiebijdragen voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie- en geplande situatie. Gezien de emissievrachten voor de geplande situatie m.b.t. SO2 niet veranderen in de geplande situatie, is ook de immissiebijdrage voor de geplande situatie t.o.v. de referentiesituatie ongewijzigd. De jaargemiddelde immissiebijdragen voor SO2 ter hoogte van de locatie met de maximale bijdrage (ca. 200 m ten NO van Cargill, vlakbij de site zelf) bedraagt ca. 23% t.o.v. de actuele luchtkwaliteit. De P99,73 immissiebijdragen (uurwaarden) voor SO2 bedraagt ter hoogte van het pluimmaximum (vlakbij de site, ter hoogte van het kanaal Leuven-Dijle) ca. 4,1% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling. De P99,18 immissiebijdrage (dagwaarden) bedraagt er ca. 2,3% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling. Deze maximale berekende bijdragen (P99,73 van de uurwaarden en P99,18 van de dagwaarden) zijn beperkt conform het vigerende significantiekader. Dit is een logisch gevolg van de eest-emissies. Deze bronnen zijn immers oppervlaktebronnen, waardoor de hoogste concentraties op grondniveau voorkomen ter hoogte van de site zelf.
204
Pagina 205 van 320
BE0112.000850
Voor de overige receptoren is de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling lager dan 1%, en bijgevolg verwaarloosbaar, behalve voor de P99,73-waarde t.h.v. Wijgmaal en Kwellenberg/Wijgmaalbroek. Daar is de bijdrage licht hoger dan 1% en bijgevolg als beperkt te beoordelen. Ten opzichte van de huidige luchtkwaliteit voor SO2 is de bijdrage op basis van jaargemiddelde waarde t.h.v. Herent dorpskern, Wijgmaal en Kwellenberg/Wijgmaalbroek hoger dan 1%. Er is echter nergens aanleiding tot een overschrijding van de kwaliteitsdoelstelling als gevolg van de SO2-emissies van Cargill. Er wordt geen stijging van de immissiebijdrage verwacht in de geplande situatie, daar de emissies van de eesten constant worden beschouwd. De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. SO2 is bijgevolg aanvaardbaar. De activiteiten geven geen aanleiding tot een overschrijding van de kwaliteitsdoelstellingen.
205
Pagina 206 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.12: Immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie SO2
Jaargemiddeld
99,73 percentiel uurgrenswaarde
99,18 percentiel daggrenswaarde
Kwaliteits-
Actuele lucht-
doelstelling
kwaliteit
Immissiebijdrage Cargill Malt (µg/m³) Referentie-
Geplande
Bijdrage Cargill Malt (%)
µg/m³
µg/m³
situatie
situatie
Max.: Herent nabij Cargill
3
0,71
0,71
23,67%
23,67%
Herent dorpskern
3
0,04
0,04
1,22%
1,22%
Wijgmaal
3
0,13
0,13
4,30%
4,30%
3
Referentie t.o.v. KD
t.o.v. ALK
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
20
0,085
0,085
0,43%
Max.: Herent nabij Cargill
350
14,39
14,39
4,11%
4,11%
Herent dorpskern
350
3,366
3,366
0,96%
0,96%
Wijgmaal
350
5,68
5,68
1,62%
1,62%
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
350
3,956
3,956
1,13%
1,13%
Max.: Herent nabij Cargill
125
2,93
2,93
2,34%
2,34%
Herent dorpskern
125
0,74
0,74
0,59%
0,59%
Wijgmaal
125
1,09
1,09
0,87%
0,87%
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
125
0,71
0,71
0,57%
0,57%
206
2,83%
Gepland t.o.v. KD
0,43%
t.o.v. ALK
2,83%
Pagina 207 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.3.5: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.6: P99,73 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
Figuur 7.3.7: P99,18 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, dagwaarden)
7.3.4.2.1.2
NOx Bij de modellering van NO2 dient rekening te worden gehouden met de omzetting in de atmosfeer van NO tot NO2. Rekening houdend met de aanbevelingen van het Richtlijnenboek Lucht (Versie 1.0, September 2006) wordt alle geëmitteerde NO2 en 60% van het geëmitteerde NO als NO2 teruggevonden op grondniveau. Gegevens rond het aandeel NO2 in de rookgassen in de referentie- en geplande situatie ontbreken. Gezien alle bronnen, die mee in beschouwing genomen worden, verbrandingsprocessen zijn, kan als worst case gesteld worden dat 10% van alle NOx als NO2 wordt geëmitteerd. In Tabel 7.3.13 en Figuur 7.3.8 t.e.m. Figuur 7.3.11 t.e.m. wordt een overzicht gegeven van de berekende immissiebijdragen voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie- en geplande situatie. De jaargemiddelde immissiebijdragen in de referentiesituatie voor NO2 ter hoogte van de locatie met de maximale bijdrage (nabij Cargill, ca. 300 m ten NO van de site) bedraagt ca. 1,25% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling, en 2,5% t.o.v. de actuele luchtkwaliteit. Deze bijdrage is beperkt conform het significantiekader. Voor de overige receptoren is de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling op basis van de jaargemiddelde waarden telkens lager dan 1% en bijgevolg verwaarloosbaar. De P99,79 immissiebijdragen (uurwaarden) voor NO2 bedraagt op dezelfde locatie (ca. 800 m ten NO van de site) ca. 4,9% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling, en is bijgevolg eveneens beperkt. De bijdrage van de P99,79-uurwaarden is ter hoogte van de overige receptoren eveneens steeds beperkt (hoger dan 1%). Er wordt slechts een heel beperkte stijging van de immissiebijdrage verwacht in de geplande situatie, ten gevolge van de productieverhoging waardoor voornamelijk de emissies van ANOX T3 en WKK2&3 proportioneel met de productieverhoging toenemen. De verwachte stijging van NOx- en NO2-immissiebijdragen ten opzichte van de referentiesituatie is nooit hoger dan 1%. Ter hoogte van het pluimmaximum (vlakbij de site) kan de bijdrage van de P99,79-uurwaarden tot de kwaliteitsdoelstelling lokaal belangrijk (>5%) worden, maar in de overige receptoren blijft de bijdrage beperkt. Op jaargemiddelde basis blijft de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling evenwel steeds overal verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt ter hoogte van het pluimmaximum.
207
Pagina 208 van 320
BE0112.000850
De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. NOx of NO2 is bijgevolg aanvaardbaar. De activiteiten geven geen aanleiding tot een overschrijding van de kwaliteitsdoelstellingen.
Figuur 7.3.8: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.9: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
Figuur 7.3.10: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.11: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
208
Pagina 209 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.13: Immissiebijdrage voor NO2 en NOx als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie NO2 en NOX
NO2 jaargemiddeld
Kwaliteits-
Actuele lucht-
doelstelling
kwaliteit
Referentie-
Geplande
µg/m³
µg/m³
situatie
situatie
Max.: Herent nabij Cargill
40
20
0,50
Herent dorpskern
40
20
0,04
Wijgmaal
40
20
0,01
NOx jaargemiddeld
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
30
NO2 99,79 percentiel uurgrenswaarde
Max.: Herent nabij Cargill
200
20
Immissiebijdrage Cargill Malt (µg/m³)
Bijdrage Cargill Malt (%) Referentie
Gepland
0,56
t.o.v. KD 1,25%
t.o.v. ALK 2,50%
t.o.v. KD 1,40%
t.o.v. ALK 2,80%
0,04
0,09%
0,18%
0,11%
0,21%
0,13
0,03%
0,05%
0,33%
0,66%
0,12
0,13
0,40%
0,60%
0,43%
0,65%
9,86
11,11
4,93%
-
5,56%
-
-
1,94%
-
Herent dorpskern
200
3,38
3,88
1,69%
Wijgmaal
200
4,66
5,27
2,33%
-
2,64%
-
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
200
3,76
4,33
1,88%
-
2,17%
-
209
Pagina 210 van 320
7.3.4.2.1.3
BE0112.000850
CO Zoals hierboven aangegeven kan worden besloten dat de immissiebijdrage van CO voor de referentie- en geplande situatie t.g.v. de activiteiten van Cargill Herent verwaarloosbaar zijn ten opzichte van zowel de huidige luchtkwaliteit als de luchtkwaliteitsdoelstelling.
7.3.4.2.1.4
Verzurende depositie Naast de mogelijke directe effecten op de kwaliteit van de omgevingslucht levert de uitstoot aan NO2 en SO2 tevens een bijdrage tot de verzurende depositie. De adsorptie aan de grond, of de droge verzurende depositie, kan worden berekend aan de hand van volgende formule (Commissie ter Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, 1988): φ = ud.C waarin:
φ verliesflux (kg/m².s) C concentratie (kg/m³) ud evenredigheidsconstante of depositiesnelheid (m/s)
De depositiesnelheid en hoeveelheden zijn onder meer afhankelijk van het betreffende gas, de meteorologische condities en het ontvangende oppervlak. Sinds 2006 worden door VMM nieuwe depositiesnelheden gehanteerd voor de berekening van droge depositie (VMM, 2007): NO2: 0,25 cm/s voor grasland en 0,25 cm/s voor loofbos; SO2: 0,9 cm/s voor grasland en 0,9 cm/s voor loofbos. Rekening houdende met de gemiddelde actuele luchtkwaliteit in het gebied voor SO2 (3 µg/m³) en NO2 (20 µg/m³) bedraagt de droge depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek 608,8 Zeq/ha/jaar8 voor grasland en loofbos. Uit de verhouding natte/droge depositie op basis van de meetresultaten van de VMM voor 2012, bedraagt de natte depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek 690 Zeq/ha/jaar voor grasland (totale depositie 1298 Zeq/ha/jaar) en 508 voor loofbos (totale depositie 1116 Zeq/ha/jaar). De bijdrage van de emissies als gevolg van de activiteiten op de site van Cargill Malt tot de droge/natte/totale verzurende depositie worden weergegeven in onderstaande tabel: Tabel 7.3.14: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek Bijdrage Cargill tot…
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
Referentiesituatie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
8 Omdat de verschillende verzurende stoffen een verschillend zuurvormend vermogen hebben, wordt de totale potentieel verzurende emissie uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq): één zuurequivalent komt overeen met 32 gram SO2, 46 gram NO2 of 17 gram NH3 (MIRA indicatorrapport 2011, VMM) 210
Pagina 211 van 320
BE0112.000850
Bijdrage Cargill tot…
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Geplande situatie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Met betrekking tot de verzurende depositie is de bijdrage van de emissies van Cargill Malt beperkt tot 1,6% van de actuele verzurende depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek in de referentiesituatie, wat als beperkt dient beoordeeld te worden. In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende depositie verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de verzurende depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd. De impact van Cargill in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. verzurende depositie is bijgevolg aanvaardbaar. 7.3.4.2.2
Impact van verkeer Cargill is enkel bereikbaar via het water en via de weg. Er gebeurt geen enkel transport van en naar het station van Leuven aangezien de graanoverslag van spoor naar vrachtwagen ter hoogte van de Een Meilaan in Kessel-Lo in 2012 werd gesloten. Wegtransporten zijn vooral afkomstig van de E314, Mechelsesteenweg (N26), Omleiding (N26), Tildonksesteenweg, Karrestraat en Zijpstraat. Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill bedraagt 4880 per jaar. Bovendien daalde het aantal transporten de voorbije jaren. Zo werden in 2012 4025 transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd gerealiseerd door optimale inzet van watertransport en leveringen aan lokale brouwerijen. Rekening houdend met de gekende knelpunten van verkeersemissies op de luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van wegen, werd een screening doorgevoerd met het CAR Vlaanderen model voor volgende relevante wegen in de directe omgeving van Cargill: Leuven Mechelsesteenweg (N26) Herent Omleiding (N26) Herent Tildonksesteenweg Herent Karrestraat Herent Zijpstraat Enkel voor de N26 zijn gegevens m.b.t. de totale verkeersintensiteit beschikbaar. Hiervoor kan dus de impact van het totale verkeer en de marginale impact van het verkeer door Cargill worden bepaald. De meest recente gepubliceerd gegevens zijn deze voor het jaar 2010 (Agentschap Wegen en Verkeer). Het aantal voertuigbewegingen loopt op deze locatie op tot max. 17.500 per etmaal voor werkdagen. Er zijn geen gegevens over de verdeling tussen bussen, licht, middelzwaar en zwaar vervoer, zodat gebruik gemaakt werd van de standaardverdeling in CAR Vlaanderen. 211
Pagina 212 van 320
BE0112.000850
De bijdrage van het transport van en naar Cargill bedraagt maximaal 4880 vrachttransporten, en dus 9760 ritten per jaar, zowel voor de referentiesituatie als de geplande situatie, wat overeenkomt met 40 ritten per etmaal voor vrachtwagens. Voor de overige straten kan de impact van het totale verkeer niet worden berekend gezien geen verkeerstellingen beschikbaar zijn. De impact van het verkeer door Cargill, met 40 vrachtritten per etmaal, kan wel worden berekend. Voor de impactberekening m.b.v. CAR wordt voor de referentiesituatie het jaar 2010 beschouwd, en voor de geplande situatie het jaar 2015. Volgende karakteristieken werden gehanteerd voor de verschillende wegen (Tabel 7.3.15).
Tabel 7.3.15: Karakteristieken van de verschillende wegen opgenomen in de berekeningen
Mechelsesteenweg
Snelheids-
Weg-
Bomen-
Afstand tot
type
type
factor
wegas
Doorstromend
3a
1
5 – 10 m
stadsverkeer Omleiding
Beschouwd in CAR
Totaal verkeer Verkeer door Cargill
Buitenweg
3a
1
5 – 10 m
Totaal verkeer Verkeer door Cargill
Tildonksesteenweg
Buitenweg
4
1
5m
Verkeer door Cargill
Karrestraat
Buitenweg
4
1
5m
Verkeer door Cargill
Zijpstraat
Buitenweg
1
1
5m
Verkeer door Cargill
De jaargemiddelde immissiebijdrages als gevolg van het verkeer wordt weergegeven in Tabel 7.3.16 voor de parameters NO2 en PM10. In deze tabellen wordt tevens aangegeven of er een risico bestaat op overschrijding het maximum toegelaten aantal overschrijdingen van de uurgrenswaarde voor NO2 (200 µg/m³) of van de daggrenswaarde voor PM10 (50 µg/m³).
212
Pagina 213 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.16: Invloed van verkeer op de luchtkwaliteit in het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van de wegen NO2 Jaargem. conc. (µg/m³)
Toegangsweg
PM10 Achtergr. conc. (µg/m³)
Aandeel tot. verkeer (µg/m³)
Aandeel Cargill (µg/m³)
Aandeel Cargill in % t.o.v. norm 40 µg/m³
Risico overschr. uurgrensw. 200 µg/m³
Jaargem. conc. (µg/m³)
Achtergr. conc. (µg/m³)
Aandeel totale verkeer (µg/m³)
Aandeel Cargill (µg/m³)
Aandeel Cargill in % t.o.v. norm 40 µg/m³
Risico overschr. daggrensw. 50 µg/m³
26,6
23,8
1,06
2,7% (beperkt)
Neen
28,5
24,7
3,8
0,17
0,4% (verwaarl.)
Neen Neen
Referentiesituatie (CAR 2010) Mechelsesteenweg – 5m
50,4
Mechelsesteenweg – 10m
44,6
26,6
18
0,80
2,0% (beperkt)
Neen
27,5
24,7
2,8
0,13
0,3% (verwaarl.)
Omleiding – 5m
45,5
26,6
18,9
0,84
2,1% (beperkt)
Neen
28,0
24,7
3,3
0,15
0,4% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 10m
40,9
26,6
14,3
0,64
1,6% (beperkt)
Neen
27,1
24,7
2,4
0,11
0,3% (verwaarl.)
Neen
Tildonksesteenweg – 5m
21,4
21,0
n.b.
0,4
1,0% (verwaarl.)
Neen
20,7
20,7
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Karrestraat – 5m
26,1
25,7
n.b.
0,4
1,0% (verwaarl.)
Neen
23,4
23,4
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Zijpstraat – 5m
25,8
25,7
n.b.
0,1
0,3% (verwaarl.)
Neen
23,4
23,4
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Geplande situatie (CAR 2015) Mechelsesteenweg – 5m
43,1
24,7
18,4
0,82
2,1% (beperkt)
Neen
26,8
23,9
2,9
0,13
0,3% (verwaarl.)
Neen
Mechelsesteenweg – 10m
38,5
24,7
13,8
0,62
1,5% (beperkt)
Neen
26,0
23,9
2,1
0,09
0,2% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 5m
39,0
24,7
14,3
0,64
1,6% (beperkt)
Neen
26,5
23,9
2,6
0,12
0,3% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 10m
35,4
24,7
10,7
0,48
1,2% (beperkt)
Neen
25,8
23,9
1,9
0,08
0,2% (verwaarl.)
Neen
Tildonksesteenweg – 5m
19,6
19,4
n.b.
0,2
0,5% (verwaarl.)
Neen
20,2
20,1
n.b.
0,1
0,2% (verwaarl.)
Neen
Karrestraat – 5m
24,0
23,8
n.b.
0,2
0,5% (verwaarl.)
Neen
22,8
22,8
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Zijpstraat – 5m
23,9
23,8
n.b.
0,1
0,2% (verwaarl.)
Neen
22,8
22,8
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
x = overschrijding van de jaargemiddeld norm 40 µg/m³
213
Pagina 214 van 320
BE0112.000850
Voor de parameter PM10 is de bijdrage van het transport van en naar Cargill Malt op alle locaties lager dan 1 µg/m³ (verwaarloosbare bijdrage) en dit zowel voor de referentiesituatie als voor de geplande situatie. Er zijn nergens meer dan 35 overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ gemodelleerd. Voor de parameter PM10 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill Malt als verwaarloosbaar beoordeeld worden, zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Er dienen hieromtrent geen milderende maatregelen te worden genomen.
Voor de parameter NO2 loopt de bijdrage van het transport van en naar Cargill Malt op sommige locaties op tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm van 40 µg/m³ en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie, wat als beperkt dient beoordeeld te worden. Ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de referentiesituatie de jaargemiddelde kwaliteitsdoelstelling overschreden en dit zowel op 5 als 10 m van de wegas. In de geplande situatie wordt een overschrijding gemodelleerd op 5 m afstand van de wegas van de Mechelsesteenweg. Langs de Omleiding (5 of 10 m van de wegas) of op 10 m van de wegas van de Mechelsesteenweg wordt geen overschrijding gemodelleerd. Er dient opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Er is nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgenswaarde van 200 µg/m³. Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill Malt als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het lijntraject dat betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en lokale normoverschrijdingen voor NO2 zo goed als langs de volledige N26 voorkomen, is het niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te leggen voor NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs drukke verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau. 7.3.4.2.3
Geur Zoals ook in de methodiek beschreven, wordt de mate waarin geur relevant is, bepaald op basis van bepaalde criteria: gebruik van geurgevoelige producten of processen; aan- of afwezigheid van (potentiële) hinder bij omwonenden; aan- of afwezigheid van klachten; specifieke ligging van het project. Bij de activiteiten van een mouterij kunnen een aantal processen mogelijks aanleiding geven tot geurhinder in de omgeving. Het betreft het kiemen, eesten en de waterzuivering: Kiemen: de typische geur tijdens het kiemen is te vergelijken met de geur van komkommers. Afwijkende geuren kunnen ontstaan door zuurstoftekort. De permanente controle van de kwaliteit en de automatische gestuurde beluchting zorgen ervoor dat dit niet kan voorkomen. Bovendien gebeurt het kiemen in afgesloten beluchte ruimtes, waardoor slechts een minimale geurhinder naar buiten kan. Eesten: bij het begin van het eesten is de geur de typische frisse komkommergeur, op het einde meer de geur van licht gebakken brood. Het eesten gebeurt net als bij het kiemen in afgesloten beluchte ruimtes en er is ook hier een permanente opvolging.
214
Pagina 215 van 320
BE0112.000850
Waterzuivering: de typische geur rond de waterzuivering is niet indringend en geeft geen geurhinder. Het afvalwater dat in de waterzuivering behandeld wordt is het proceswater van de mouterij. Dit water wordt belucht en gezuiverd in open bekkens. Door de uitbreiding van capaciteit zal de typische geur, die rond de waterzuivering hangt niet verhogen. In februari 2009 werd er 1 klacht geformuleerd t.g.v. de geuremissies door Cargill Malt. Het betreft hier een éénmalig voorval (een batch groenmout met een sterkere zurige geur) waarvan de oorzaak onmiddellijk door Cargill werd achterhaald en geremedieerd. Er is bijgevolg geen sprake van een structureel probleem. Verder zijn nooit klachten geweest met betrekking tot geur. Ook bij de verschillende plaatsbezoeken werd nooit een geur afkomstig van het moutproces zelf of van de waterzuivering waargenomen. De bestaande waterzuivering wordt volledig aëroob bedreven zodat het risico op geuremissie bij normale operatie minimaal tot onbestaande is. Gezien de bovenstaande verduidelijking wordt besloten dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn naar geurhinder. In de geplande situatie zal de verhoging tot 120.000 ton/jaar geen gevolgen hebben m.b.t. geur. Gezien immers in de bestaande situatie geen rekening dient te worden gehouden met geuremissie als gevolg van het moutproces, zal dit in de toekomstige situatie ook het geval zijn. 7.3.4.2.4
Stofemissies en -explosieveiligheid Alle graantransportsystemen voor brouwgerst, mout en bijproducten zijn voorzien van stofafzuiging. Het doel is tweeledig. Enerzijds wordt op die manier de stofconcentratie in de transportsystemen zo laag mogelijk gehouden, anderzijds worden de transportsystemen in lichte onderdruk gehouden. Hierdoor wordt de migratie van stof naar de omgeving vermeden en blijven de siloafdelingen voldoende schoon. Alle transportsystemen in het silogebouw zijn verbonden met een centraal stofafzuigsysteem. Machines buiten de silotoren, zoals in de boven- en benedengalerijen, zijn voorzien van plaatselijke, kleine stofafzuigsystemen. Het risico op significante stofemissie bij normale operatie is minimaal tot onbestaande en dit zal ook in de geplande situatie niet wijzigen. Er zijn in het verleden ook nooit klachten geregistreerd met betrekking tot stofhinder. Voor informatie omtrent het stofexplosieveiligheidsdocument wordt verwezen naar Hoofdstuk 10.
7.3.4.2.5
Energie en klimaat Cargill Herent is aangemeld als deelnemer van het Benchmarking Convenant EnergieEfficiëntie in de industrie, dat tot stand is gekomen tussen de overheid en het bedrijfsleven over het bereiken van de wereldtop en het blijvend behoren tot de wereldtop wat betreft energie-efficiëntie. In 2004 werd door Cargill een energieplan ingediend. Jaarlijks wordt de stand van zaken gerapporteerd aan het Verificatiebureau. In 2002 bedroeg het energieverbruik 326.959 GJp. Zonder inspanningen op vlak van energieverbruik zou dit voor de productie in 2012 340.934 GJp bedragen. Intussen werden echter een aantal maatregelen uitgevoerd om het energieverbruik te milderen,
215
Pagina 216 van 320
BE0112.000850
waardoor het werkelijke verbruik voor 2012 uitkwam op 304.762 GJp. De energiebesparing tussen 2002 en 2012 bedraagt dus 36.171GJ (2.063 ton CO2). Cargill Herent valt onder het toepassingsgebied van emissiehandel en moet jaarlijks de CO2-uitstoot monitoren en rapporteren. De totale CO2 uitstoot in het jaar 2012, gerapporteerd binnen het ETS systeem9, bedroeg 16.298 ton, wat goed is voor 1,46% van de CO2-uitstoot van de voedingsindustrie in het Vlaams Gewest, en 0,05% van de totale industriële CO2-uitstoot in het Vlaams Gewest (telkens binnen ETS). De bijdrage van Cargill is hierin niet significant. Een aantal concrete installatiegerichte maatregelen die in het verleden reeds werden getroffen om het energieverbruk en CO2-uitstoot te verlagen zijn de volgende: Verminderen van de luchtlekkage van de kleppen in de koeling; Verminderen van de preferentiële luchtstromingen door de lagen van de eest; Verhoging van de efficiëntie van de luchtcirculatie; Verbeterde werking van de WKK door een grondige revisie van gasmotor 2 (ontsteking en verbranding); Installatie van een frequentieaandrijving op de motor van T1; Vervangen van de “inner aftercooler heat-exchanger” bij gasmotor 2 en 3; Herstelling van de glasbuizenwarmtewisselaar Nordon; Verlaging van de ventilatorsnelheid van de eest Miag; Alternerende beluchting tijdens het weekproces in de Nordon; In de Nordon kiemkasten : 2 snelheden (laag en hoog) worden toegepast in functie van activiteit van de groenmout. Heel recent werden nog volgende bijkomende acties gesteld met betrekking tot energiezorg: Monitoring verbruikers: enkele elektriciteitsverbruikers worden apart gemeten (silo, zuivering,...). Er is ook een standaard Cargill visualisatiepakket (PI) in dienst waarbij kritische proces parameters opgevolgd worden; Sensibilisatie personeel : Werknemers hebben deelgenomen aan een idee-campagne waarbij enkele voorstellen uitgevoerd zijn om het elektriciteitsverbruik te reduceren; De temperaturen tijdens het begin van de eestcyclus werden verlaagd; Het proceskanaal waar de warme lucht in wordt getransporteerd richting eest Nordon werd grondig onderworpen aan een onderzoek op vlak van lekkage en isolatie. De nodige verbeteringen werden aangebracht om lekkages weg te werken.
9 De cijfers inzake CO2-emissies betreffen enkel de CO2-emissies van installaties die onder de Europese emissiehandel vallen. Daardoor kan de vermelde hoeveelheid goedgekeurde CO 2-emissies afwijken van bv. CO2-emissiecijfers uit andere rapporteringen.
216
Pagina 217 van 320
7.3.5
BE0112.000850
Milderende maatregelen Stationaire bronnen Gezien er geen belangrijke effecten voor de omgeving worden verwacht voor de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. emissies van NO2/NOx, SO2 en CO, dienen geen maatregelen te worden genomen ter reductie van de emissies. Verkeer Voor de parameter PM10 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill Malt als verwaarloosbaar beoordeeld worden, zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Er dienen hieromtrent geen milderende maatregelen te worden genomen. Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill Malt als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het lijntraject dat betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en normoverschrijdingen voor NO2 langs zo goed als de volledige N26 voorkomen, is het niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te leggen voor NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs drukke verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau. Geur Er wordt geen hinder m.b.t. geur verwacht. Er dienen geen milderende maatregelen te worden voorgesteld. Energie en klimaat Hierboven werden m.b.t. energie en klimaat de reeds uitgevoerde maatregelen opgelijst. Hieruit blijkt dat Cargill Herent reeds heel wat initatief neemt om de impact te verlagen. Daarenboven tonen ETS rapporten aan dat Cargill Herent geen significante impact heeft. Er zijn geen bijkomende milderende maatregelen vereist.
217
Pagina 218 van 320
7.4
Geluid en trillingen
7.4.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Voor de evaluatie van de geluidsimpact wordt het omgevingsgeluid en de specifieke geluidsbijdrage t.g.v. Cargill Herent bepaald en beoordeeld in relevante punten enerzijds gekozen overeenkomstig de voorschriften van Vlarem en anderzijds, indien relevant, gekozen ten aanzien van de effectbeoordeling voor de discipline fauna en flora. Het studiegebied voor de akoestische beoordeling t.a.v. Vlarem wordt gekozen tot maximaal 200 m afstand van de perceelsgrenzen van Cargill Herent. De meest geluidsgevoelige locaties zijn de dichtste woningen gelegen ten noorden van Cargill Herent in de Hambosstraat, ten westen in de Zijpstraat en ten zuiden in de D‟Hoogvorstdreef. Deze beoordelingslocaties zijn gelegen binnen een afstand van 200 m van de perceelsgrenzen van Cargill Herent. Het studiegebied voor de akoestische beoordeling t.a.v. fauna en flora wordt beperkt tot maximaal 1000 m afstand van de terreingrenzen van Cargill Herent. Binnen 1.000 m afstand bevindt zich ten noorden en ten zuiden van Cargill Herent een parkgebied dat eventueel kan worden beïnvloed door de geluidsbijdrage van de inrichting.
7.4.2
Beschrijving van de methodiek
7.4.2.1
Huidig omgevingsgeluid Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid worden nieuwe langdurige geluidsimmissiemetingen uitgevoerd. Eerder uitgevoerde omgevingsmetingen dateren van het vorige MER van 2008 en zijn niet meer representatief voor de huidige situatie. De geluidsmetingen zijn ouder dan 5 jaar en sinds het MER van 2008 zijn er een hele reeks saneringsmaatregelen (zie verder, Tabel 7.4.7) doorgevoerd aan de voornaamste geluidsbronnen van Cargill. De omgevingsmetingen worden uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het MER van 2008. De meetlocaties worden beschreven in Tabel 7.4.2 en aangeduid op Figuur 7.4.1.
Figuur 7.4.1: Ligging van de immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid
De geluidsimmissiemetingen worden uitgevoerd over een meetduur van minstens 7 opeenvolgende dagen waarbij het omgevingsgeluid wordt geanalyseerd op basis van de akoestische grootheden LAeq,T , LA1,T , LA5,T , LA10,T , L50,T en LA95,T. Voor de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1 uur aangehouden conform de voorschriften van Vlarem. Voor de beschrijving van het omgevingsgeluid wordt een toetsing uitgevoerd t.o.v. de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde LA95,1h-waarden van het omgevingsgeluid gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. 7.4.2.2
Huidige geluidsemissie Voor de beschrijving van de huidige geluidsemissie wordt dezelfde methodiek toegepast zoals in het MER van 2008. Dit wil zeggen dat voor de beoordeling wordt uitgegaan van de geluidsvoorwaarden voor “bestaande inrichtingen” en dat er een
218
Pagina 219 van 320
BE0112.000850
onderscheid wordt gemaakt tussen het continue geluid van de productie installaties en het discontinue geluid van het laden en lossen van schepen. Voor de bepaling van de continue specifieke geluidsemissie wordt gesteund op de resultaten van de nieuwe omgevingsmetingen. De LA95,1h-meetwaarden die in de drie meetpunten worden geregistreerd tijdens de nachtperiode bij meewindcondities worden als relevante waarden weerhouden voor de continue geluidsemissie van Cargill. Aanvullend op de beschrijving van de huidige continue geluidsemissie wordt een samenvatting gegeven van de resultaten van de saneringsstudies uitgevoerd door AIB-Vinçotte in de periode tussen 2008 en 2014. Voor de beschrijving van de discontinue geluidsemissie worden, voor het lossen van containerschepen, de ambulante LAeq,1s-metingen gebruikt uit het MER van 2008. Sinds het MER van 2008 hebben er geen wijzigingen plaats gevonden m.b.t. deze activiteit. Voor het lossen van graanschepen worden nieuwe ambulante metingen uitgevoerd omdat deze schepen nu worden gelost met een mobiele grijpkraan i.p.v. met een blower. 7.4.2.3
Effectbeschrijving en –beoordeling De geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het omgevingsgeluid vóór exploitatie wordt, indien mogelijk, theoretisch bepaald door het huidige omgevingsgeluid te verminderen met de continue specifieke geluidsemissie van Cargill Herent. De impact van het huidige specifieke geluid wordt beoordeeld via het significantiekader zoals opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen en wordt weergegeven in Tabel 7.4.1.
219
Pagina 220 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.1: Significantiekader voor geluid en koppeling met milderende maatregelen
7.4.2.4
Milderende maatregelen In het MER van 2008 werden zowel voor de toen actuele exploitatie als de toen geplande uitbreiding geluidsmilderende maatregelen voorgesteld. De toen geplande uitbreiding is nooit gerealiseerd geweest vanwege de nietig verklaring van het GRUP. Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt, maakt Cargill Herent nu een geactualiseerd MER op in het kader van de hervergunning. Het nieuwe MER wordt opgesteld met in acht name van bijkomende informatie die sinds het MER van 2008 vergaard werd. Het belangrijkste t.a.v. geluid is hierbij het geluidsaneringsproject dat opgestart werd naar aanleiding van het MER van 2008 en ondertussen is gerealiseerd (zie bespreking lager, Tabel 7.4.7). Dit saneringsproject moest de continue geluidsemissie van Cargill Herent binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden brengen. In het voorliggende MER wordt een beschrijving gegeven van de genomen maatregelen, worden de saneringsresultaten besproken en wordt de impact van de huidige gesaneerde geluidsemissie beoordeeld volgens het significantiekader zoals opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen (zie Tabel 7.4.1). Indien nog een normoverschrijding of negatief effect wordt vastgesteld, wordt
220
Pagina 221 van 320
BE0112.000850
aangegeven hoe groot de normoverschrijding of negatief effect is en welke maatregelen bijkomend genomen moeten worden om de normoverschrijding of het negatief effect te milderen. In geval waar mogelijk wordt aangegeven hoe groot het milderende effect is.
7.4.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.4.3.1
Bepaling van het huidige omgevingsgeluid Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid werden geluidsimmissiemetingen uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het MER van 2008. De meetlocaties werden gekozen rekening houdende met de voorschriften van Vlarem. De meetlocaties werden voorgesteld in de richtlijnen en door de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid goedgekeurd. De meetlocaties worden beschreven in Tabel 7.4.2 en aangeduid op Figuur 7.4.1. Tabel 7.4.2: Beschrijving immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid
Meetpunt MP1
Omschrijving Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning Hambosstraat 39
Vlarem-verantwoording
Woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Woongebied met landelijk karakter
gewestplan
MP2
Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 949 (serienr. 8152)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 09/04/14
Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning Zijpstraat 125
Vlarem-verantwoording
woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Agrarisch gebied
gewestplan
MP3
Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 957 (serienr. 28024)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 16/04/14
Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning D‟Hoogvorstdreef 20
Vlarem-verantwoording
woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Woongebied
gewestplan Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 945A (serienr. 5059) / SVAN 949 (serienr. 8152)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 16/04/14
In de drie gekozen meetpunten werd het huidige omgevingsgeluid statistisch onderzocht op basis van de akoestische grootheden LAeq,T , LA1,T , LA5,T , LA10,T , 221
Pagina 222 van 320
BE0112.000850
L50,T en LA95,T. Voor de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1 uur aangehouden conform de voorschriften van Vlarem. De metingen werden verricht conform de richtlijnen van Vlarem en met meetapparatuur die voldoet aan de eisen gesteld voor klasse 1-instrumenten volgens de IEC-normering. Voor en na elke meting werden de meetketens met behulp van een aangepaste ijkbron geijkt volgens de aanwijzingen van de fabrikant. Alle meetresultaten worden weergegeven in Bijlage 3. Bijlage 3 Meetresultaten immissiemetingen voor het omgevingsgeluid
Bij elk meetuur wordt de windsnelheid en -richting aangegeven. De indeling van de windrichtingen gebeurt volgens acht sectoren zoals aangegeven in onderstaande figuur. De meteorologische gegevens werden ontleend aan het KMI-station van Melsbroek.
Indeling windrichtingen
7.4.3.2
van
tot
Noord (N)
337,5°
22,5°
Noordoost (NO)
22,5°
67,5°
Oost (O)
67,5°
112,5°
Zuidoost (ZO)
112,5°
157,5°
Zuid (Z)
157,5°
202,5°
Zuidwest (ZW)
202,5°
247,5°
West (W)
247,5°
292,5°
Noordwest (NW)
292,5°
337,5°
Beoordeling van het huidige omgevingsgeluid Het huidige omgevingsgeluid wordt vergeleken met de milieukwaliteitsnormen van Vlarem II. Hiertoe wordt gesteund op de Vlarem-gemiddelde LA95,1h-waarden respectievelijk voor de dag-, avond-, en nachtperiode. Metingen waarbij de windsnelheid groter dan 5 m/s bedroeg of waarbij er neerslag viel, werden niet weerhouden. De Vlarem-middeling voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt als volgt uitgevoerd: dag: rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h-waarden tussen 07u00 en 19u00; avond: rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h-waarden tussen 19u00 en 22u00; nacht: rekenkundig gemiddelde van de laagste vier waarden van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h-waarden tussen 22u00 en 07u00. Een overzicht van de Vlarem-gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in de meetpunten MP1, MP2 en MP3 voor elke dag van de week en het weekend telkens voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt weergegeven in Tabel 7.4.3, Tabel 7.4.4 en Tabel 7.4.5. De gemiddelde LA95,1h-waarden worden
222
Pagina 223 van 320
BE0112.000850
gegeven voor alle windrichtingen genoteerd tijdens de meetcampagne en voor de meewindrichting (wind van Cargill Herent naar meetpunt). De gemiddelde waarden waar niet voor alle uren van de beoordelingsperiode een meetwaarde beschikbaar was, worden tussen haakjes () aangeduid. Tabel 7.4.3: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP1
alle windrichtingen
MP1
meewindrichting
MP1
week 1 dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode
week 1 dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h (46,2) 44,7 37,4
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h (46,7) (43,0) (41,4)
woensdag 2/04/2014 LA95,1h 43,2 (42,4) woensdag 9/04/2014 LA95,1h (45,4) (37,9)
donderdag vrijdag zaterdag zondag 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 45,8 45,1 41,7 (42,3) 44,1 42,3 40,7 (41,3) 40,3 38,6 37,9 37,3 donderdag vrijdag zaterdag zondag 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h -
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h (46,2) (44,5) (37,4)
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h (41,6)
woensdag 2/04/2014 LA95,1h woensdag 9/04/2014 LA95,1h -
donderdag vrijdag zaterdag zondag 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (45,0) (42,4) 44,1 (41,2) (41,3) (40,9) (39,7) (41,2) 37,3 donderdag vrijdag zaterdag zondag 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h -
223
milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45
Pagina 224 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.4: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP2 MP2
week 1
alle windrichtingen
dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode week 3 dagperiode avondperiode nachtperiode
MP2
week 1
meewindrichting
dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode week 3 dagperiode avondperiode nachtperiode
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h (45,6) 44,8 42,6 maandag 14/04/2014 LA95,1h (45,2) (44,2) (41,7)
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h (45,1) (43,9) (43,2) dinsdag 15/04/2014 LA95,1h 45,4 45,4 43,3
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (40,3) 45,2 44,0 44,0 (44,1) 45,9 45,3 44,8 43,9 (44,3) (46,3) 45,2 42,8 42,7 42,7 woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (44,8) 44,6 45,9 44,0 (44,0) 45,0 44,9 45,6 43,7 43,3 42,2 44,3 43,5 42,8 42,1 woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (46,7) (44,2) -
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h maandag 14/04/2014 LA95,1h -
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h dinsdag 15/04/2014 LA95,1h (45,6) 43,3
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (40,3) (48,5) 45,9 (46,4) woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (46,7) (46,1) -
224
milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45
Pagina 225 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.5: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP3 MP3
week 1
alle windrichtingen
dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode week 3 dagperiode avondperiode nachtperiode
MP3
week 1
meewindrichting
dagperiode avondperiode nachtperiode week 2 dagperiode avondperiode nachtperiode week 3 dagperiode avondperiode nachtperiode
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h maandag 14/04/2014 LA95,1h 42,3 39,1 35,9
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h dinsdag 15/04/2014 LA95,1h 39,7 39,8 37,1
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 37,3 40,4 41,3 38,9 38,7 40,7 39,1 41,7 38,8 37,5 39,7 37,0 34,1 37,6 33,7 woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 39,1 38,9 39,9 38,7 40,6 38,8 38,5 38,5 39,6 37,6 37,0 33,7 woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 40,6 36,4 -
maandag 31/03/2014 LA95,1h maandag 7/04/2014 LA95,1h maandag 14/04/2014 LA95,1h (40,7)
dinsdag 1/04/2014 LA95,1h dinsdag 8/04/2014 LA95,1h dinsdag 15/04/2014 LA95,1h (38,4) 39,8 (37,5)
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (39,1) 38,9 (39,1) 40,6 38,8 (41,3) (38,3) (38,6) woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag 16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h (37,2) -
milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45 milieukwaliteitsnorm 50 45 45
Afhankelijk van de ligging van de meetpunten volgens de gebiedsindeling van Vlarem II zijn de volgende milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid van toepassing: Tabel 7.4.6: Milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid
Meetpunt
MP1, MP2 en MP3
Gebiedsindeling volgens Vlarem-bijlage 2.2.1
Gebied 2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van een industriegebied
Milieukwaliteitsnormen in dB(A) Dag
Avond
nacht
50
45
45
De vergelijking van de Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid met de milieukwaliteitsnormen wordt weergegeven in Tabel 7.4.3, Tabel 7.4.4 en Tabel 7.4.5. De groene waarden geven aan dat de milieukwaliteitsnorm wordt gehaald. De rode waarden duiden op een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm. Uit de vergelijking van de LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid met de milieukwaliteitsnormen kan het volgende gesteld worden:
225
Pagina 226 van 320
7.4.3.2.1.1
BE0112.000850
Meetpunt MP1 In dit meetpunt wordt gedurende de dag-, avond- en nachtperiode zowel tijdens de week als tijdens het weekend en voor alle windrichtingen (inclusief meewindrichting) de Vlarem-milieukwaliteitsnorm voor het omgevingsgeluid gehaald.
7.4.3.2.1.2
Meetpunt MP2 In dit meetpunt worden overwegend de milieukwaliteitsnormen gehaald. Slechts gedurende enkele avond- en nachtperiodes wordt de milieukwaliteitsnorm gering overschreden. Op 2, 3, 11, 15 en 16/04/2014 werd een omgevingsgeluid geregistreerd dat 0,2 tot 1,4 dB(A) hoger lag dan de milieukwaliteitsnorm.
7.4.3.2.1.3
Meetpunt MP3 In dit meetpunt wordt gedurende de dag-, avond- en nachtperiode zowel tijdens de week als tijdens het weekend en voor alle windrichtingen (inclusief meewindrichting) de Vlarem-milieukwaliteitsnorm voor het omgevingsgeluid gehaald. Algemeen mag geconcludeerd worden dat in alle meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Ter hoogte van meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid rond de Vlarem norm en kan tijdens enkele avond- en nachtperiodes minder goed zijn dan de Vlarem norm.
7.4.4
Effectbeschrijving en -beoordeling
7.4.4.1
Inleiding Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsemissie wordt dezelfde methodiek toegepast zoals in het MER van 2008. Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsbijdrage van Cargill Herent wordt een onderscheid gemaakt in het geluid afkomstig van continue en discontinue bronnen. Het continue geluid is voornamelijk afkomstig van de continu werkende productie-installaties binnen in de verschillende gebouwen en de in- en uitlaatopeningen van ventilatoren. De discontinue geluiden zijn voornamelijk afkomstig van het laden en lossen van binnenschepen. Voor de beoordeling van het continue en discontinue geluid van Cargill Herent worden dezelfde drie Vlarem-relevante beoordelingspunten weerhouden als in het MER van 2008: meetpunt MP1 (Hambosstraat 39), meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) en meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20). Voor de locatie van de punten MP1, MP2 en MP3 wordt verwezen naar Figuur 7.4.1. Voor de vaststelling van het continue specifieke geluid worden de LA95,1hmeetwaarden gebruikt van de nieuwe omgevingsmetingen in de drie meetpunten MP1, MP2 en MP3 tijdens de nachtperiode en bij meewindcondities (windrichting van Cargill Herent naar meetpunt). Voor de vaststelling van het discontinue specifieke geluid worden, voor het lossen van de containerschepen, de resultaten van het vorige MER van 2008 gebruikt. Er hebben sinds het MER van 2008 geen wijzigingen voorgedaan t.a.v. deze activiteit die een invloed zouden kunnen hebben op de discontinue specifieke geluidsemissie. Voor het lossen van graanschepen worden nieuwe ambulante metingen uitgevoerd omdat deze schepen nu worden gelost met een mobiele grijpkraan i.p.v. met een blower. 226
Pagina 227 van 320
BE0112.000850
Voor de beoordeling van de specifieke geluidsbijdrage wordt een toetsing uitgevoerd t.o.v. de Vlarem-geluidsvoorwaarden. Voor de bepaling van de geluidsimpact (of de invloed op de omgeving) van Cargill Herent wordt het huidige omgevingsgeluid vergeleken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie (of het omgevingsgeluid van de situatie voordat het bestaande bedrijf aanwezig was). Aangezien het een bestaande inrichting betreft wordt het omgevingsgeluid vóór exploitatie, indien mogelijk, theoretisch bepaald door het huidige omgevingsgeluid te verminderen met de continue specifieke geluidsemissie van Cargill Herent. De impact van het huidige specifieke geluid wordt beoordeeld via het significantiekader zoals opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen en wordt weergegeven in Tabel 7.4.1. 7.4.4.2
Geluidsaneringsstudie In het MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd voorgesteld om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best beschikbare technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te beperken. Uit het onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of aanpassingen mogelijk zijn binnen de economische, technische en praktische haalbaarheidsgrenzen om de huidige geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren. Naar aanleiding van de aanbevelingen van het MER van 2008 werd de opdracht gegeven aan Vinçotte Environment om een saneringsstudie uit te voeren. Er werden door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 verschillende studies 10 opgemaakt welke integraal worden opgenomen in Bijlage 5. Een samenvatting van de bevindingen van dit studiewerk wordt hierna gegeven. In de eerste studie van 21/10/2008 werden bronmetingen uitgevoerd ter bepaling van de geluidsvermogenniveaus van de relevante geluidsbronnen van Cargill. Vervolgens werd een akoestisch model opgesteld ter bepaling van de individuele geluidsbijdrages van de verschillende bronnen en om de geluidsbronnen te identificeren die prioritair dienen behandeld te worden. Met de resultaten van deze studie werden de normoverschrijdingen aangetoond die in het MER van 2008 werden vastgesteld en werden de verantwoordelijke geluidsbronnen geïdentificeerd. Deze zijn: Zuivering – beluchter waterbassin Nordon – uitlaat ventilator Nkuip1 Nordon – uitlaat ventilator Nkuip2 Nordon gasmotoren – leidingen/dichtingen/vent Nordon – warmtewisselaar WW_T3 Nordon – bypasskanaal Nordon – kettingstransport (mout Nordon-Miag) Nordon – schouw
10
Studies Vinçotte Environment: “Saneringsstudie geluid”, rapportnr. 60211748-002 (Cargill).doc, dd. 21/10/2008 “Saneringsstudie geluid – annex 1”, rapportnr. 60211748-003 (Cargill).doc, dd. 18/11/2008 “Inventaris van de noodzakelijke saneringsmaatregelen”, rapportnr. 60280034-001 – Draft (Cargill Herent).doc, dd. 28/05/2010 “Opleveringsmetingen na sanering”, rapportnr. 60359310-001 (Cargill), dd. 27/01/2014
227
Pagina 228 van 320
BE0112.000850
Nordon – ventilator op dak Silo – losinstallatie schip In een volgende fase van het saneringsonderzoek werden een aantal mogelijke reductiescenario‟s onderzocht om aan te tonen wat de haalbare reducties zijn en om een idee te geven van de omvang van de aanpassingen die hiermee gepaard gaan. Er werd een saneringsvoorstel “reductiescenario 3” (volgens het verslag 60211748003, dd. 18/11/2008) weerhouden waarbij rekening is gehouden met de maximale werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren van de Nordon toren. In het saneringsvoorstel is een combinatie gemaakt van bronnen die afzonderlijk worden gesaneerd (zuivering/beluchter waterbassin, Nordon/uitlaat ventilator Nkuip1 en Nkuip2, Nordon/bypasskanaal, Nordon/kettingstransport (mout Nordon-Miag), Nordon/schouw en Nordon/ventilator op dak) en bronnen die in groep worden gesaneerd door middel van een akoestische wand (de warmtewisselaar WW-T3, leidingen aan de gasmotoren en de nieuwe WKK-installatie). Voor een uitvoerige beschrijving van het saneringsplan wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van Vinçotte Environment (“Inventaris van de noodzakelijke saneringsmaatregelen”, rapportnr. 60280034-001 – Draft (Cargill Herent).doc, dd. 28/05/2010). In een laatste fase, na realisatie van het weerhouden saneringsvoorstel, werden controlemetingen uitgevoerd door Vinçotte Environment. In Tabel 7.4.7 wordt een globaal overzicht gegeven van de gesaneerde geluidsbronnen met de getroffen maatregelen en de behaalde geluidsreducties na sanering. De tabel geeft een goed en duidelijk beeld van de bronsituaties vóór en na sanering en het uiteindelijke behaalde resultaat van het saneringsproject. Bijlage 4 Saneringsstudies Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014
228
Pagina 229 van 320
7.4.4.3
BE0112.000850
Bepaling van het specifieke geluid In dit hoofdstuk wordt de huidige gesaneerde geluidstoestand vastgesteld via langdurige geluidsimmissiemetingen en vergeleken met de situatie vóór sanering (2008). Een onderscheid wordt gemaakt in de bepaling van het continue en discontinue specifieke geluid.
7.4.4.3.1
Continue specifieke geluid Voor de bepaling en beoordeling van het continue specifieke geluid wordt gesteund op de LA95,1h-meetwaarden gedurende de nachtperiodes bij meewindrichting. De LA95,1h-meetwaarde is de meest geschikte grootheid om het continue geluid vast te leggen. Om de invloed van het achtergrondgeluid zo laag mogelijk te houden, worden de LA95,1h-waarden weerhouden van de stilste uren van de nacht, met name tussen 02u00 en 04u00. Of met andere woorden, de laagste LA95,1h-waarden van de nachtperiode geven de beste benadering voor het continue specifieke geluid. Alle LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor de volledige meetperiode tussen woensdag 2 april 2014 en woensdag 16 april 2014 worden weergegeven in Tabel 7.4.8, Tabel 7.4.9 en Tabel 7.4.10 respectievelijk voor de meetpunten MP1, MP2 en MP3. De LA95,1h-meetwaarden tijdens de nachtperiode tussen 22u en 07u worden grijs gearceerd weergegeven. Een volledige weergave van de meetresultaten in de meetpunten MP1, MP2 en MP3 wordt gegeven in Bijlage 3.
229
Pagina 230 van 320
Tabel 7.4.7: Uitgevoerde saneringsmaatregelen en behaalde bronreducties (bron: Vinçotte Environment,rapport 60359310-001,27/01/2014)
230
BE0112.000850
Pagina 231 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.8: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP1
meewindrichting = zuid
MP1 0:00 1:00 2:00 3:00 4:00 5:00 6:00 7:00 8:00 9:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00 21:00 22:00 23:00
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 40,4 40,4 40,2 40 38 41,6 40 40 37,6 36,3 40,3 38,1 37,5 37,2 37 38 37,1 38,7 42,7 38,5 41,1 42,2 46,9 42,5 46,9 42,7 46 42,2 45,5 44,1 45,4 43,4 46,5 44,5 45,8 46,6 42,6 45,1 45,2 45,3 44,2 42,9 42 41,3
41,2 41,2 42
42,2 40,3 40 39,8
44,2 44,8 42,3 41,1
231
Pagina 232 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.9: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP2
meewindrichting = oost - noordoost
MP2 0:00 1:00 2:00 3:00 4:00 5:00 6:00 7:00 8:00 9:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00 21:00 22:00 23:00
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 44,0 45,5 43,3 43,4 43,3 44,7 46,6 43,1 47,1 44,2 45,3 47,4 48,5 46,3 48,4 46,0 49,1 45,4 45,5 45,2 45,2 45,2 45,2
40,3 45,3 46,1 46,3
232
Pagina 233 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.10: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP3
meewindrichting = noord
MP3 0:00 1:00 2:00 3:00 4:00 5:00 6:00 7:00 8:00 9:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00 21:00 22:00 23:00
woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag maandag dinsdag woensdag 2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014 LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h LA95,1h 39,6 36,2 35,3 39,2 37,1 35,7 38,4 40,7 36,2 40,3 43,6
39,1 39,3 41,6 41 41,3
233
40,2 39,9 38,5 37,3 37,8 38,4 38,7 39,2 39,1 39,3 38,7 39,2 40,4 39 37 38 37,5
41,5
37,7 40,4
40,3 41
38,1 38 38 39,2 39,2 38,1 38,5 39,2 39,6 40,5 38,1 36,9
Pagina 234 van 320
BE0112.000850
Uitgaande van de LA95,1h-meetwaarden bij meewindcondities tussen 02u00 en 04u00 wordt gesteld dat het continue specifieke geluid als volgt bedraagt in desbetreffende meetpunten: MP1 = 36,3 – 40,3 dB(A) (gemiddelde = 38,3 dB(A)) (*); MP2 = 43,3 – 44,7 dB(A) (gemiddelde = 44,0 dB(A)) (*); MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A) (gemiddelde = 38,5 dB(A)) (*). Als vergelijking worden de waarden uit het MER van 2008 hierna weergegeven: MP1 = 40,2 - 41,6 dB(A) (gemiddelde = 40,9 dB(A)) (*); MP2 = 52,8 - 53,9 dB(A) (gemiddelde = 53,4 dB(A)) (*); MP3 = 39,4 - 42,7 dB(A) (gemiddelde = 41,1 dB(A)) (*). (*) een gemiddelde waarde voor het continue specifieke geluid wordt gehanteerd voor de effectbeoordeling. Tonaliteit Het omgevingsgeluid in de meetpunten MP1, MP2 en MP3 werd onderzocht op tonale componenten met behulp van een 1/3 octaafbandanalyse van 12 Hz tot 20.000 Hz. Tonaal geluid wordt volgens Vlarem beschreven als geluid waarvan het tonale karakter in het frequentiegebied van 50 Hz tot 10.000 Hz wordt aangetoond door: ofwel een lineaire tertsbandanalyse waarbij de waarde van minstens één tertsband ten minste 5 dB hoger ligt dan de waarde van beide aanliggende tertsbanden; ofwel hoorbaarheid en een smalbandanalyse. In meetpunt MP1 (Hambosstraat 39) zijn tijdens meewindcondities op 3, 4 en 6 april 2014 in de nachturen tussen 02u00 en 04u00 tonale componenten waargenomen bij 31,5 Hz en 63 Hz. Het typische 1/3 oktaafbandspectrum wordt hieronder afgebeeld. Ten gevolge van de tonale component bij 63 Hz dient voor de relevante waarde van het continue specifieke geluid rekening gehouden te worden met 5 dB(A) penaliteit.
In meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) zijn tijdens meewindcondities op 15 en 16 april 2014 in de nachturen tussen 02u00 en 04u00 tonale componenten waargenomen bij 31,5 Hz en
234
Pagina 235 van 320
BE0112.000850
63 Hz. Het typische 1/3 oktaafbandspectrum wordt hieronder afgebeeld. Ten gevolge van de tonale component bij 63 Hz dient voor de relevante waarde van het continue specifieke geluid rekening gehouden te worden met 5 dB(A) penaliteit.
In meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20) zijn tijdens meewindcondities in de nachturen tussen 02u00 en 04u00 geen tonale componenten waargenomen. Na correctie voor tonaal geluid bedragen de relevante waarden voor het continue specifieke geluid aldus: MP1 = 41,3 – 45,3 dB(A) (gemiddelde = 43,3 dB(A)); MP2 = 48,3 – 49,7 dB(A) (gemiddelde = 49,0 dB(A)); MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A) (gemiddelde = 38,5 dB(A)). 7.4.4.3.2
Discontinue specifieke geluid Het discontinue specifieke geluid wordt veroorzaakt door het lossen van binnenschepen. Er worden schepen gelost die geladen zijn met graan en containers. Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen van containerschepen worden de resultaten van het vorige MER van 2008 gebruikt. Sinds het MER van 2008 hebben geen wijzigingen plaats gevonden m.b.t. deze activiteit die een invloed zouden kunnen hebben op de discontinue specifieke geluidsemissie. Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen van graanschepen worden de resultaten gebruikt van nieuwe geluidsmetingen. T.o.v. het MER van 2008 wordt het graan nu gelost met een mobiele kraan i.p.v. met een blower. De geluidsbijdrage van het lossen van schepen heeft enkel een relevante bijdrage in meetpunt MP1. De specifieke geluidsbijdrage van het lossen van schepen zal in de meetpunten MP2 en MP3 geen relevante bijdrage hebben door afscherming van de gebouwen en opslag van containers op het bedrijfsterrein van Cargill Herent. De afstand van de dichtste woning van de Hambosstraat (meetpunt MP1) ten opzichte van de loskade van Cargill Herent bedraagt ongeveer 200 m.
235
Pagina 236 van 320
BE0112.000850
De meetlocaties voor het discontinue geluid afkomstig van het laden en lossen van schepen bevinden zich aan de overzijde van het kanaal. De meetlocaties zijn aangeduid in Figuur 7.4.2. Figuur 7.4.2: Ligging van de meetpunten voor het discontinue geluid
7.4.4.3.2.1
Lossen van een graanschip Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen van een graanschip wordt gesteund op nieuwe metingen uitgevoerd op 21 mei 2014 tussen 11u00 en 12u00 in meetpunt MP4bis. Het lossen van een graanschip gebeurt met een mobiele kraan die het graan uit het schip opschept. De meetresultaten worden weergegeven in Bijlage 5.
Bijlage 5: Meetresultaten van het discontinue specifiek geluid
Ter bepaling van het discontinue specifieke geluid wordt gesteund op de LAeq,1smeetwaarden. De gemiddelde LAeq-waarde in meetpunt MP4bis wordt bepaald nadat stoorgeluiden eruit werden gefilterd en bedraagt 59,4 dB(A). De specifieke bijdrage van het discontinue geluid wordt weergegeven in Tabel 7.4.11. 7.4.4.3.2.2
Lossen van een containerschip Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen van een containerschip wordt gesteund op de metingen uit het MER van 2008. De ambulante metingen werden uitgevoerd in meetpunt MP5 op maandag 26 november 2008 tussen 10u00 en 12u00. Tijdens de metingen werden een graanschip en een containerschip gelost. Het lossen van een containerschip gebeurt met een grote vorklift die de containers uit het schip tilt. Eventuele stoorgeluiden zijn uit de meetwaarden gefilterd. Ter bepaling van het discontinue specifieke geluid wordt gesteund op de LAeq,1smeetwaarden. De gemiddelde LAeq-waarde in meetpunt MP5 bedraagt 55,2 dB(A) à 55,9 dB(A). De specifieke bijdrage van het discontinue geluid wordt weergegeven in Tabel 7.4.11. Tabel 7.4.11: Discontinue specifiek geluid Geluidsbron
Gemeten discontinue geluid [dB(A)]
lossen van een graanschip lossen van een containerschip
Berek end discontinue geluid in MP1 (Hambosstraat 39) [dB(A)]
59,4
45,4
55,2 à 55,9
49,2 à 49,9
cumulatieve geluidsbijdrage
50,7 à 51,2
Het lossen van een graanschip en een containerboot kan gelijktijdig plaats vinden. Het cumulatieve discontinue specifieke geluid wordt dan berekend op 50,7 à 51,2 dB(A) t.h.v. MP1 (Hambosstraat 39).
236
Pagina 237 van 320
7.4.4.4
BE0112.000850
Beoordeling van het specifieke geluid Het specifieke geluid van Cargill Herent wordt getoetst aan de geluidsvoorwaarden van Vlarem. Rekening houdende met de basisvergunning die dateert van vóór januari 1993 wordt het specifieke geluid vergeleken met de geluidsvoorwaarden voor "bestaande inrichtingen" volgens de definities van Vlarem. De beoordeling van het continue specifieke geluid met de toepasselijke richtwaarden wordt gegeven in Tabel 7.4.12. Ter vergelijking wordt tevens het continue specifieke geluid gegeven van het MER van 2008. De beoordeling van het discontinue specifieke geluid met de toepasselijke richtwaarden wordt gegeven in Tabel 7.4.13. Tabel 7.4.12: Vlarem-toetsing van het continue specifieke geluid
Meetpunt
Continue specifieke geluid [dB(A)] MER 2008 40,2 – 41,6
MP1
MP2
52,8 - 53,9
MP3
39,4 - 42,7
Vlarem-richtwaarde [dB(A)] 2014
36,3 – 40,3
Dag
50
41,3 – 45,3 (*)
Avond
45
Nacht
45
43,3 – 44,7
Dag
50
48,3 – 49,7 (*)
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
36,2 – 40,7
(*) met 5 dB(A) correctie voor tonaal geluid Tabel 7.4.13: Vlarem-toetsing van het discontinue specifieke geluid
Meetpunt
Discontinue specifieke geluid [dB(A)]
Vlarem-richtwaarde [dB(A)]
MP1
Graanschip: 45,4
Dag
50
Containerschip: 49,2 - 49,9
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
Cumulatief: 50,7 - 51,2 MP2
MP3
Niet relevant
Niet relevant
237
Pagina 238 van 320
BE0112.000850
Volgens de bepalingen van Vlarem dienen er geen maatregelen genomen te worden indien het specifieke geluid lager is dan de richtwaarde. In geval het specifieke geluid de richtwaarde met minder dan 10 dB(A) overschrijdt, kan de vergunningverlenende overheid een saneringsplan ter uitvoering opleggen. Indien het specifieke geluid de richtwaarde met 10 dB(A) of meer overschrijdt, moet de exploitant van de betrokken inrichting een saneringsplan laten opstellen en uitvoeren. 7.4.4.4.1.1
Bespreking continue specifieke geluid Voor het continue geluid in de meetpunten MP1 en MP3 kan gesteld worden dat de richtwaarde voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Eén uitzondering wordt genoteerd in meetpunt MP1 waar, na tonale correctie met 5 dB(A) en gedurende slechts één meetuur (tussen 03u00 en 04u00) op 3/04/2014, het continue specifieke geluid 0,3 dB(A) boven de nachtrichtwaarde ligt. Voor het continue specifieke geluid in meetpunt MP2 kan gesteld worden dat de richtwaarde voor de dagperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Tijdens de avond- en nachtperiode ligt het continue specifieke geluid na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter boven de richtwaarde. De overschrijding t.o.v. de richtwaarde bedraagt 3,3 tot 4,7 dB(A). Wanneer het continue specifieke geluid van 2014 (zonder de tonale correctie van 5 dB(A)) wordt vergeleken met de waarden van het MER van 2008, dan merken we een daling op. Vooral in meetpunt MP2 (Zijpstraat 125), dat vlak naast de inrichting gelegen is, is het continue specifieke geluid afgenomen met gemiddeld 9,4 dB(A). In de overige meetpunten MP1 en MP3 is de daling minder uitgesproken en bedraagt gemiddeld 2,6 dB(A).
7.4.4.4.1.2
Bespreking discontinue specifieke geluid Voor het discontinue geluid kan gesteld worden dat bij het lossen van een graanschip of containerschip de Vlarem-dagrichtwaarde in meetpunt MP1 (dichtste woning van de Hambosstraat) wordt gerespecteerd. In geval een graanschip en een containerschip tegelijkertijd worden gelost, dan ligt de cumulatieve geluidsbijdrage ongeveer 0,7 tot 1,2 dB(A) hoger dan de dagrichtwaarde. Deze overschrijding wordt niet relevant beschouwd of m.a.w. geeft geen aanleiding tot het voorstellen van eventuele maatregelen aangezien de overschrijding binnen de nauwkeurigheidsmarge van de berekeningen ligt.
7.4.4.4.1.3
Samenvatting Er kan geconcludeerd worden dat het continue specifieke geluid is afgenomen t.o.v. de situatie van het MER van 2008. Het verschil tussen het continue specifieke geluid (exclusief 5 dB(A) tonale correctie) vóór sanering en na sanering bedraagt gemiddeld 2,6 dB(A) in de meetpunten MP1 en MP3 en 9,4 dB(A) in meetpunt MP2. De afname van het continue specifieke geluid is het resultaat van de doorgevoerde saneringsmaatregelen. Het huidige continue specifieke geluid (exclusief 5 dB(A) tonale correctie) respecteert daarmee de richtwaarden van Vlarem. Enkel in meetpunt MP2 tijdens de nachtperiode én na tonale correctie met 5 dB(A), ligt het continue specifieke geluid 3,3 tot 4,7 dB(A) boven de richtwaarde.
238
Pagina 239 van 320
7.4.4.5
BE0112.000850
Bespreking van de geluidsimpact De geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het omgevingsgeluid vóór exploitatie of voordat het bedrijf aanwezig was (= het oorspronkelijke omgevingsgeluid) is niet meer te bepalen door immissiemetingen. Het enige wat nog wel kan worden ingeschat, is het huidige omgevingsgeluid zonder de werking van het bedrijf (dus het huidige achtergrondgeluid). Dit kan theoretisch worden ingeschat door het logaritmische verschil te maken tussen het huidige omgevingsgeluid met bedrijf in werking en het huidige specifieke geluid van het bedrijf. Voor het continue specifieke geluid worden de LA95,1h-meetwaarden van de omgevingsmetingen aangehouden tijdens de stilste uren van de nacht bij meewindcondities. Voor het huidige omgevingsgeluid worden alle LA95,1h-meetwaarden bij meewindcondities aangehouden en gemiddeld voor de dag-, avond- en nachtperiode. De geluidsimpact wordt berekend door het logaritmische verschil te maken tussen beide voorgenoemde LA95-waarden. Als het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en het huidige continue specifieke geluid kleiner is dan 3 dB(A) dan wordt geen geluidsimpact berekend omdat dit geen juiste of betrouwbare resultaten oplevert. De berekening van de geluidsimpact wordt gegeven in Tabel 7.4.14. Tabel 7.4.14: Berekening van de geluidsimpact
Meetpunt MP1
Beoordelingsperiode week
weekend
MP2
week
weekend
MP3
week
weekend
dag avond nacht dag avond nacht dag avond nacht dag avond nacht dag avond nacht dag avond nacht
Huidig omgevingsgeluid (meewindrichting) [dB(A)]
Huidig continu specifiek geluid [dB(A)]
45,5 44,3 40,6 42,4 41,2 39,6 45,9 45,9 45,2 38,7 39,7 38,7 39,1 39,3
38,3 38,3 38,3 38,3 38,3 38,3 44,0 44,0 44,0 44,0 44,0 44,0 38,5 38,5 38,5 38,5 38,5 38,5
Huidig achtergrondgeluid effect op het tussenscore (meewindrichting) [dB(A)] omgevingsgeluid [dB(A)] 44,6 43,0 40,3 -
0,9 1,3 2,1 -
0 -1 -1 -
eindscore 0 -1 -1 -
Uit bovenstaande tabel wordt opgemerkt dat slechts voor meetpunt MP1 een betrouwbaar resultaat voor de geluidsimpact kan worden gegeven. Voor de meetpunten MP2 en MP3 is het verschil tussen het continue specifieke geluid en het omgevingsgeluid te klein (kleiner dan 3 dB(A)) om een effect te bepalen dat enigszins betrouwbaar is. De eindscore voor de geluidsimpact in meetpunt MP1 is “0” tot “-1” wat te omschrijven is als “verwaarloosbaar” tot “matig significant negatief” (volgens het significantiekader in Tabel 7.4.1).
7.4.5
Milderende en compenserende maatregelen In het vorige MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd voorgesteld om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best beschikbare technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te beperken. Uit het onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of aanpassingen mogelijk zijn binnen de economische, technische en praktische haalbaarheidsgrenzen om de huidige
239
Pagina 240 van 320
BE0112.000850
geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren. Naar aanleiding van deze aanbevelingen van het MER van 2008 werd een uitgebreid saneringsonderzoek uitgevoerd door Vinçotte Environment. Er werden door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 verschillende studies opgemaakt en metingen uitgevoerd die hebben geleid tot een saneringsvoorstel (“reductiescenario 3” volgens het verslag 60211748-003, dd. 18/11/2008 van Vinçotte Environment). Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3” (waarbij rekening is gehouden met de maximale werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren van de Nordon toren), het feit dat de Vlarem richtwaarden voor bestaande inrichtingen goed worden benaderd (met uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte overschrijding met de nachtrichtwaarde van 3,3 tot 4.7 dB(A) wordt genoteerd na 5 dB(A) tonale correctie) en geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld. Opmerking tonaal geluid In meetpunt MP2 veroorzaakt de 5 dB(A) penaliteit voor het tonale karakter van het continue geluid een overschrijding van de nachtrichtwaarde met 3,3 tot 4,7 dB(A). Cargill zal verder onderzoek laten uitvoeren door Vinçotte Environment om de oorzaak van het tonaal geluid op te sporen en te saneren.
240
Pagina 241 van 320
7.5
Fauna en flora
7.5.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het studiegebied voor fauna en flora kan afgebakend worden als een zone van ca. 3 km rondom het projectgebied. De afbakening van het studiegebied is gebaseerd op de verwachte invloed van het project op fauna en flora.
7.5.2
Beschrijving van de methodiek
7.5.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt als volgt: beschrijving van de referentiesituatie op macroschaal. Hierbij wordt een beschrijving gegeven van de ecodistricten en ecoregio‟s waarin het studiegebied gelegen is. Er wordt hierbij gesteund op literatuuronderzoek; beschrijving van de referentiesituatie op microschaal: -
beschrijving van de aandachtsgebieden (Natura 2000-gebieden, VEN-gebieden, natuurreservaten met beschrijving van de fauna en vegetatie op basis van literatuuronderzoek, enz.);
-
op basis van de vegetatie: voorstelling aan de hand van de ecotooptypes zoals gebruikt in de Biologische Waarderingskaart (BWK) van België versie 2, beschrijving van de voorkomende Europese habitattypes en regionaal belangrijke biotopen op basis van de habitatkaart;
-
inventaris en interpretatie van beschikbare faunagegevens: avifauna, aangevuld met beschikbare gegevens over andere diergroepen (zoogdieren, insecten, ...). Hierbij worden onder meer volgende informatiebronnen gebruikt: beschikbare gegevens van Natuurpunt vzw via de databank www.waarnemingen.be, publicaties van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, ....
overzicht van beschermingsstatuut + bestaande beleidsopties en mogelijke ontwikkelingsscenario‟s inzake natuurbehoud en natuurontwikkeling (GNOP, ...) m.b.t. de aandachtsgebieden; kwetsbaarheid van het projectgebied en de groengebieden binnen het studiegebied op basis van de kwetsbaarheidskaarten voor de effectengroepen verdroging, eutrofiëring en geluidsverstoring (Van de Genachte et al., 2002). Aangezien deze kaarten gebaseerd zijn op de BWK versie 1 wordt voor elk van deze kaarten een interpretatie en eventuele aanpassing uitgevoerd op basis van de BWK versie 2. 7.5.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling Volgende effectgroepen worden bestudeerd: Verdroging: Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning. Voor de inschatting van de effecten op de aanwezige aandachtsgebieden wordt gesteund op de resultaten van de grondwatermodellering die binnen de discipline bodem en grondwater wordt beschreven. Het effect van de grondwaterstandsdaling wordt beschreven op basis van de invloedstraal waarbinnen de daling zal optreden, de duur van de bemaling en de aanwezigheid van grondwaterafhankelijke ecotopen. Voor de inschatting van het verdrogingseffect op de aanwezige vochtige bossen wordt gesteund op
Pagina 242 van 320
BE0112.000850
literatuuronderzoek (o.a. De Becker et al., 2004) en de kwetsbaarheidskaart voor verdroging. De beschrijving van het effect gebeurt op een kwalitatieve wijze. Verontreiniging naar lucht ((fyto)toxische effecten): Voor verontreiniging naar lucht is de verzurende depositie van belang. De effecten van verzurende depositie op de aanwezige natuurwaarden worden bepaald op basis van: -
de immissieberekeningen in de discipline lucht en dosiseffectrelaties uit de literatuur;
-
de kritische last en streefwaarde van kwetsbare ecosystemen in het Richtlijnenboek Landbouwdieren (ABO, 2011);
-
de ligging (afstand en oriëntatie) van de kwetsbare gebieden t.o.v. het bedrijf Cargill Herent;
-
de procentuele bijdrage van het bedrijf Cargill Herent tot de totale verzurende depositie binnen de aandachtsgebieden.
De effectbeschrijving en –beoordeling zelf gebeurt op een kwalitatieve manier. Verontreiniging naar water (ecotoxiciteit voor aquatische organismen): Voor de beschrijving van het effect van verontreiniging van water door lozing van afvalwater door Cargill Herent wordt uitgegaan van de berekeningen binnen de discipline oppervlaktewater. Wijzigingen in abiotische omstandigheden die kunnen leiden tot aantasting van de ecologische waarden worden beoordeeld aan de hand van de aard van de aantasting (permanent, tijdelijk, …) en de ecologische waarde van de betrokken ecotopen. Bij een significante verontreiniging wordt een ecotoxicologische impactbepaling uitgevoerd. Rustverstoring: Er wordt nagegaan of er binnen het studiegebied locaties voorkomen waarin receptoren aanwezig zijn die gevoelig zijn voor rustverstoring. Op basis van de geluidscontouren die binnen de discipline geluid en trillingen zijn weergegeven, wordt een inschatting van het effect van rustverstoring op avifauna uitgevoerd. De inschatting van eventuele rustverstoring t.o.v. deze zones zal gebeuren op basis van drie elementen: -
de akoestische verstoringsgevoeligheid van de voorkomende vogelsoorten en vogelgroepen (op basis van Van de Genachte et al., 2002);
-
de drempelwaarde voor rustverstoring voor avifauna (op basis van literatuuronderzoek);
-
de verstoringsgevoeligheid van het projectgebied (op basis van de resultaten binnen de discipline geluid en literatuuronderzoek).
Voor elk van de effecten wordt een beoordeling van de verwachte effecten uitgevoerd. Gezien er binnen het studiegebied, in de nabijheid van het project, een aantal VENgebieden en Natura 2000-gebieden voorkomen, zal in het MER een toetsing aan de bepalingen van het Natuurdecreet gebeuren conform Artikel 36ter, Artikel 26bis, standstill-principe, zorgplicht, en het verbod op vegetatiewijziging (zie verder §7.5.4).
Pagina 243 van 320
7.5.2.3
BE0112.000850
Milderende maatregelen In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER wordt getoetst of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten op fauna en flora. Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld.
7.5.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.5.3.1
Beschrijving op macroschaal Ecodistricten zijn ruimtelijke eenheden die homogeen zijn voor wat betreft de in de tijd zeer langzaam veranderende geologische, geomorfologische, grondwater- en oppervlaktewaterkenmerken en de daarmee samenhangende algemene bodemtypen. Op een hoger niveau werden de ecodistricten samengevoegd tot ecoregio‟s, voornamelijk op basis van samenhang in geologie, geomorfologie en/of bodemkenmerken. Het studiegebied is grotendeels gelegen in het ecodistrict „Vochtig Beneden-Dijledistrict‟, die behoort tot de „Ecoregio van de Midden-Vlaamse overgangsgebieden‟. Herent bevindt zich in het zuidelijk deel van het ecodistrict. Andere gemeenten die tot dit district horen zijn o.a. Leuven, Kampenhout, Vilvoorde, en Machelen. Het Vochtig Beneden-Dijledistrict is een laaggelegen gebied (tussen 5-30 meter hoogte), gekenmerkt door een vlak reliëf met een zwakke, geleidelijke helling naar het noorden. Het ecodistrict maakt deel uit van een laagvlakte, die zwak naar het noorden afhelt en gevormd werd door mariene erosie. In het Vochtig Beneden-Dijledistrict ligt de grondwatertafel ondiep, namelijk op minder dan 2 m in de laagplateaus en op minder dan 1,5 m in de depressies. De relatief natte gronden zijn het gevolg van een gestoorde inwendige drainering van de zandleemgronden door de aanwezigheid van een weinig doorlatend substraat. Het grootste deel van het ecodistrict maakt deel uit van het Dijlebekken en wordt ontwaterd door de Dijle en enkele van haar zijrivieren. Enkel het uiterste oostelijke deel van het ecodistrict behoort tot het Demerbekken. Het zuidelijk deel van het studiegebied valt samen met het „Brabants lemig heuveldistrict‟. In de zuidoostelijke hoek van het studiegebied zijn twee kleine fragmenten van de ecodistricten „Droog Boven-Dijledistrict‟ en „Brabants Diestiaanheuvelruggendistrict‟ gesitueerd. Alle drie behoren ze tot de ecoregio van de Zuidoostelijke Heuvelzone. Het Brabants lemig heuveldistrict verwijst naar het heuvelachtige landschap. De geomorfologie van het ecodistrict wordt bepaald door de aanwezigheid van de rivieren, die in het Brabants massief zijn ingesneden. Typisch voor dit ecodistrict zijn de droge dalen die vaak diep zijn ingesneden en een grillige loop vertonen. Omwille van de dikke doorlatende zandlagen is het Brabants lemig heuveldistrict een inzijgingsgebied. De grondwatertafel bevindt zich hier op een aanzienlijke diepte. Alleen in de laagste delen van de hoofdvalleien treedt er bronwerking op. De bovenlopen van de valleien zijn dan ook zoals hiervoor reeds gesteld droge valleien. Dit ecodistrict behoort hydrografisch eveneens tot het Dijlebekken.
Pagina 244 van 320
7.5.3.2
Beschrijving op micoschaal
7.5.3.2.1
Natura 2000-gebieden
BE0112.000850
Binnen het studiegebied voor deze discipline (3 km rondom Cargill Herent) bevinden zich volgende Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) (Figuur 7.5.2): Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ (SBZ- H BE2400014), deelgebied 2 „Wijgmaalbroek, Gevel, Kwellenberg‟, gelegen op ca. 1,3 km ten noordoosten van het project; Habitatrichtlijngebied „Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (SBZ-H BE2400010), deelgebied 4 „Kastanjebos‟, gelegen op ca. 2,4 km ten zuidwesten van het projectgebied. Er bevinden zich geen Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) binnen het studiegebied. Het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied, „De Dijlevallei‟, bevindt zich op meer dan 8 km ten zuidwesten van het projectgebied. Volgens de habitatkaart (Figuur 7.5.4), zijn er binnen het projectgebied noch in de onmiddellijke omgeving ervan Europese habitattypes of regionaal belangrijke biotopen gelegen. De dichtstbijzijnde percelen met Europese habitattypes (nl. 9160 en 91E0*) bevinden zich op ca. 500 m ten noordwesten van het projectgebied, aan de andere kant van het kanaal. De dichtstbijzijnde percelen binnen de SBZ-H Demervallei met Europese habitattypes (nl. 91E0*, 6510 en 6430) bevinden zich aan de zuidwestelijke rand van de SBZ, op ca. 1,3 km van het projectgebied. 7.5.3.2.1.1
SBZ-H BE2400014 Demervallei Het Habitatrichtlijngebied Demervallei (SBZ-H BE2400014) (4910 ha) werd aangemeld voor volgende habitattypes en soorten:
Code
Habitattypes Bijlage I
2310
Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten
2330
Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen
3110
Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)
3130
Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoeto-Nanojuncetea
3150
Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition
4010
Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
4030
Droge Europese heide (alle subtypen)
6230*
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
6430
Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
6510
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
7140
Overgangs- en trilveen
Pagina 245 van 320
BE0112.000850
Code
Habitattypes Bijlage I
7150
Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
9120
Atlantische zuurminnende beukenbossen van met Ilex en soms ook Taxus-soorten in de ondergroei, rijk aan epifyten (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagetum)
9160
Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli
9190
Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
91E0*
Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
* Prioritair habitattype
Code
Soorten Bijlage II
1134
Rhodeus sericeus - Bittervoorn
1145
Misgurnus fossilis - Grote modderkruiper
1166
Triturus cristatus - Kamsalamander
1614
Apium repens - Kruipend moerasscherm
1831
Luronium natans - Drijvende waterweegbree
Voor het projectgebied is enkel het deelgebied 2 nl. BE2400014-2 „Wijgmaalbroek, Gevel, Kwellenberg‟ (243 ha) relevant. De habitattypes die ter hoogte van de Kwellenberg en/of het Wijgmaalbroek voorkomen zijn de volgende (Figuur 7.5.4): 91E0 (+): Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (overgangsvormen naar Vogelkers-Essenbos in Wijgmaalbroek); 6430: Voedselrijke ruigten (Moerasspirearuigtes met Dauwnetel als opmerkelijke soort in Wijgmaalbroek); 6510: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis). De andere habitattypes komen voornamelijk voor in het Torfbroek, dat buiten het studiegebied gelegen is. De soorten die momenteel voorkomen in Kwellenberg en/of het Wijgmaalbroek zijn: Spaanse vlag; Bittervoorn (op 2 plaatsen in de Dijle net buiten Wijgmaalbroek); Kamsalamander; Gewone/Ruige dwergvleermuis; Ruige dwergvleermuis.
Pagina 246 van 320
7.5.3.2.1.2
BE0112.000850
SBZ-H BE2400010 Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem Het Habitatrichtlijngebied Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (SBZ-H BE2400010) (1445 ha) werd aangemeld voor volgende habitattypes (het werd niet aangemeld voor soorten):
Code
Habitattypes
3140
Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie
4030
Droge Europese heide (alle subtypen)
6230*
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
6410
Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion)
6510
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
7210*
Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en Carex davalliana
7230
Alkalisch laagveen
9120
Atlantische zuurminnende beukenbossen van met Ilex en soms ook Taxus-soorten in de ondergroei, rijk aan epifyten (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagetum)
9160
Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli
91E0*
Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
* Prioritair Habitattype
Voor het projectgebied is enkel het deelgebied 4 nl. BE2400010-4 „Kastanjebos‟ relevant (Figuur 7.5.4). De habitattypes die ter hoogte van het Kastanjebos voorkomen zijn de volgende: 9120: Beukenbossen van het type Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (IliciFagetum); 91E0 (+): Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae). De andere habitattypes komen voornamelijk voor in het Torfbroek, dat buiten het studiegebied gelegen is. 7.5.3.2.2
Gebieden van het VEN en het IVON Volgende VEN-gebieden bevinden zich binnen het studiegebied (3 km) (Figuur 7.5.3): Het VEN-gebied „Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel‟ (GEN 548), gelegen op ca. 1,3 km ten noordoosten van Cargill Herent. Dit gebied overlapt volledig met SBZ-H Demervallei (deelgebied 2 Wijgmaalbroek, Gevel, Kellenberg); Het VEN-gebied „Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟ (GEN 526), gelegen op ca. 2,4 km ten zuidwesten van Cargill Herent. Dit gebied overlapt volledig met SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (deelgebied 4 Kastanjebos).
Pagina 247 van 320
BE0112.000850
Deze gebieden worden hieronder in detail besproken. De bespreking geldt eveneens voor de SBZ-H gebieden en de natuurreservaten die overlappen met deze VENgebieden. 7.5.3.2.2.1
VEN-gebied Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel (GEN 548) Met betrekking tot voorliggend project zijn enkel het Wijgmaalbroek en Kwellenberg binnen het studiegebied gelegen. De Kwellenberg en het Wijgmaalbroek bevinden zich respectievelijk op 2,5 km en 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied, beiden aan de overzijde van het Kanaal Leuven-Dijle. De andere beschermde gebieden die tot de SBZ-H en het VEN-gebied behoren, liggen buiten het studiegebied en zullen bijgevolg ook geen mogelijks effect ondervinden als gevolg van het project. De SBZ-H Demervallei betreft een uitgestrekte speciale beschermingszone met verschillende fragmenten langsheen de Demer en Dijle. Het deelgebied 2 dat binnen het studiegebied gelegen is, betreft enerzijds de Kwellenberg en anderzijds het lager gelegen valleigebied langsheen de meanderende Dijle en Leibeek, het zogenaamde Wijgmaalbroek. De Kwellenberg betreft een complex van populierenaanplant op vochtige grond met fragmenten van rietland, natte moerasspirea-ruigte met Moesdistel en nitrofiel alluviaal elzenbos. De Kwellenberg wordt omringd door enkele populierenaanplanten, vochtige wilgenstruwelen al of niet in combinatie met alluviale elzenbossen, soortenrijke permanente cultuurgraslanden en opslag van allerlei aard. Op de Biologische Waarderingskaart wordt de Kwellenberg als biologisch zeer waardevol ingekleurd. Ten zuiden van de Kwellenberg ligt een vochtige populierenaanplant die op de BWK als complex van biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen is aangeduid. De biologisch zeer waardevolle elementen zijn voornamelijk de aanwezigheid van fragmenten van nitrofiel alluviaal elzenbos en alluviaal essen-olmenbos. Het Wijgmaalbroek betreft het lager gelegen valleigebied ten westen en zuidwesten van de Kwellenberg. Het is een complex van waardevolle en minder waardevolle graslanden afgewisseld met populierenaanplanten en hakhoutloofbosjes. Het Wijgmaalbroek dankt zijn natuurwaarden vooral aan de Dijle. De bodemgesteldheid van het Wijgmaalbroek wordt vooral bepaald door de lemige alluviale afzettingen van de Dijle. Aan de valleirand komt er op enkele plaatsen kwelwater omhoog. Het gebied wordt afgewaterd via de Leibeek, die noordelijk ter hoogte van Boortmeerbeek in de Dijle uitmondt. De populierenaanplanten worden op de BWK als biologisch waardevol aangeduid. Langsheen de Dijle liggen twee percelen die als biologisch zeer waardevol zijn aangeduid, het betreft een alluviaal essen-olmenbossen. Aan de grens van het Habitatrichtlijngebied Demervallei (deelgebied 2) ligt een natte ruigte met Moerasspirea en een nitrofiel alluviaal elzenbos die beiden als biologisch waardevol zijn aangeduid. Binnen het deelgebied komen ook enkele hakhoutbosjes voor die een goed ontwikkelde voorjaarsaspect bezitten met soorten zoals Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Dotterbloem en de zeer zeldzame Wilde narcis. De afwisseling tussen de hoger gelegen oeverwal en de lager gelegen komgronden geeft een grote variatie aan planten. Op vochtige plekken komen hooilanden voor met Holpijp, Bosbies, Moeraszegge, Knolsteenbreek, Pinksterbloem en Moeraswalstro (www.natuurpuntleuven.be ). Op de oeverwal zijn de hooilanden droog, met Knoopkruid, Sint-Janskruid, Wilde bertram, Kleine bevernel en opvallend veel Wilde margriet. Typisch voor het gebied zijn de vele restanten van houtkanten met Sleedoorn, Meidoorn, Olm en Zwarte els.
Pagina 248 van 320
BE0112.000850
Enkele waardevolle oude loofbosjes vind je al terug op historische kaarten van Ferraris (1770). Deze bosjes kennen dan ook een rijke plantengroei met soorten zoals Rode kornoelje, Wilde aalbes, Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Gevlekte aronskelk en Wilde narcis. Wat fauna betreft profiteren talrijke broedvogels zoals Grasmus, Kneu, Spotvogel en Torenvalk en dagvlinders zoals de Sleedoornpage van de aanwezige houtkanten. Ook zoogdieren zoals Bunzing, Haas en Dwergmuis komen in dit gevarieerde gebied aan hun trekken. Enkele andere opmerkelijke vogelsoorten die er voorkomen zijn: Zomertortel, Nachtegaal, Grote Gele Kwikstaart en Sprinkhaanzanger die in Vlaanderen zeldzaam geworden zijn (www.natuurpuntleuven.be). De Dijle is hier nog steeds een natuurlijk meanderende rivier. De waterkwaliteit verbeterde de laatste jaren sterk waardoor vissen zoals Bittervoorn, Grondel en Winde er terug rondzwemmen. De steile natuurlijke oevers van de Dijle vormen een ideale nestplaats voor de IJsvogel. In dit waterrijke gebied vinden we talrijke sloten en nog enkele poelen met amfibieën zoals Groene kikker, Gewone pad en Alpenwatersalamander. In de natte ruigten broeden vogels zoals Sprinkhaanzanger en Bosrietzanger. 7.5.3.2.2.2
VEN-gebied Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos (GEN 526) Beide natuurbeschermingsgebieden (VEN Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos en SBZ Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem - deelgebied 4 Kastanjebos) worden samen besproken, aangezien de afbakening zo goed als gelijkaardig is. Met betrekking tot voorliggend project is enkel het Kastanjebos binnen het studiegebied gelegen. De andere beschermde gebieden (Torfbroek en Silsombos) liggen buiten het studiegebied. Op deze gebieden worden dan ook geen effecten verwacht als gevolg van het project. Het Kastanjebos ligt op ca. 2,5 km ten zuidwesten van het projectgebied. In het Kastanjebos komen bijna gaan kastanjebomen meer voor. Het betreft een eikenhaagbeukenbos afgewisseld met eikenbos met nitrofiele ondergroei. Aan de rand van het bos liggen enkele waardevolle soortenrijke cultuurgraslanden met kleine landschapselementen (bomenrijen en houtkanten).
7.5.3.2.3
Vlaamse en erkende natuurreservaten Binnen het studiegebied voor deze discipline bevinden zich geen Vlaamse Natuurreservaten. Het dichtstbijzijnde VNR Silsombos bevindt zich op meer dan 5 km ten zuidwesten van het projectgebied. Wel zijn er een aantal erkende natuurreservaten gelegen in een straal van 3 km rondom het projectgebied, nl.: ENR Wijgmaalbroek (E-261), gelegen op ca. 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied. Dit reservaat overlapt met SBZ-H Demervallei (deelgebied 2) en VENgebied Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel; ENR Kastanjebos (E-109), gelegen op ca. 2,4 km ten zuidwesten van Cargill Herent. Dit reservaat overlapt integraal met SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (deelgebied 4) en het VEN-Gebied TorfbroekSilsombos-Kastanjebos. Voor de beschrijving van deze erkende natuurreservaten wordt verwezen naar de bespreking van de gebieden onder § 7.5.3.2.2.
Pagina 249 van 320
7.5.3.2.4
BE0112.000850
Flora en vegetatie Ten zuiden van Cargill Herent strekt zich een zone uit die op het gewestplan als parkgebied is ingekleurd (Figuur 2.1.3). Deze zone betreft een graslandencomplex met bomenrijen (populier, Gewone es, Zwarte els) en houtkanten met meidoorn, wilgen en Zwarte els. De houtkanten zijn zeer breed en variëren van 10 tot 20 m breedte, voornamelijk door de aanwezigheid van grote bramenstruwelen. De houtkanten hebben een nitrofiele ondergroei met Grote brandnetel, Kleefkruid en Hondsdraf. De graslanden vertonen een licht microreliëf waar op sommige plaatsen Pitrus voorkomt, wat op verstoring wijst. Daarnaast zijn de graslanden eerder soortenarm met Kruipende boterbloem en Krulzuring. Op de BWK (Figuur 7.5.5) wordt de volledige zone als complex van biologisch minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen aangeduid. De (zeer) waardevolle elementen slaan vooral op de kleine landschapselementen die binnen het gebied aanwezig zijn. Aansluitend aan het op het gewestplan ingekleurd parkgebied komt het domein Hoogvorst voor. Het domein Hoogvorst, dat eigenlijk meer een ruïne betreft, bestaat uit een eutrofe waterpartij (de oude slotgracht), opslag van allerlei aard en een loofhoutaanplanting. De kasteelvijver is ecologisch weinig waardevol. De boomlaag van het domein Hoogvorst bestaat voornamelijk uit populier en in mindere mate ook Zomereik, Tamme kastanje, sparren en beuken. De ondergroei wordt gedomineerd door Gewone braam en Klimop. Op de BWK (Figuur 7.5.5) wordt het domein Hoogvorst aangeduid als complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen. Op basis van de BWK kan er afgeleid worden dat er ten oosten en zuidoosten van het domein Hoogvorst populierenaanplanten voorkomen met een ondergroei bestaande uit struweel (wilg, els) en een ruderale vegetatie. Deze populierenaanplanten werden ontbost. Op de BWK worden deze aanplanten als biologisch waardevol aangeduid. Ten noorden van het bedrijf strekt zich het kasteelparkgebied Keulenhof uit met brugjes, aangelegde bloemen- en plantenperken en eutrofe waterpartijen. Op de BWK (Figuur 7.5.5) wordt deze zone als biologisch waardevol aangeduid. De kasteelvijver is ecologisch weinig waardevol. Ten noorden van het Keulenhof liggen nog twee populierenaanplanten met struweel als ondergroei met plaatselijk nitrofiel alluviaal elzenbos. Deze bossen zijn op de BWK als biologisch waardevol aangeduid. Het bos waar het alluviaal elzenbos voorkomt, is aangeduid als biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen. Het huidige bedrijf Cargill Herent wordt vooral in zuidelijke richting omringd door een bomenrij met populier, Gewone es en Zwarte els. Deze bomenrijen komen slechts fragmentarisch meer voor aan de westelijke zijde van het bedrijf. Ter hoogte van het kanaal komt er eveneens, over een beperkte zone, een buffer voor bestaande uit populier. Deze bomenrijen vormen een visuele en landschappelijk waardevolle bufferzone ten opzichte van de omgeving. Toch dient er opgemerkt dat de fabriekseenheden goed zichtbaar zijn vanuit de omgeving, daar zij enorm hoog zijn en boven de populieren uitsteken. De noordelijke zijde van het bedrijf bestaat uit parking. Het bedrijfsterrein van Cargill Herent is op de BWK als biologisch minder waardevol ingekleurd. Ten oosten van het bedrijf ligt het Kanaal Leuven-Dijle. Langsheen het kanaal ligt een dijk waar in de zuidelijke zone van het bedrijfsterrein populieren staan. De dijk wordt als biologisch waardevol aangeduid op de BWK. Op basis van veldwerk kan er echter gesteld worden dat de zone langsheen het kanaal ter hoogte van Cargill Herent weinig tot
Pagina 250 van 320
BE0112.000850
geen ecologische waarde bezit. Het betreft een geasfalteerde zone waar aan opslag en overslag van goederen wordt gedaan en waar een constante bedrijvigheid optreedt. Enkel in de zuidelijke zone zijn er populieren aanwezig, maar deze bevinden zich niet op de dijk, maar op het bedrijventerrein van Cargill Herent zelf. In de zuidelijke zone van het bedrijventerrein liggen er enkele grachten. Tijdens het terreinbezoek werden er enkele wilde eenden waargenomen. De ecologische waarde van deze oppervlaktewateren is echter gering door de afwezigheid van een goede oeverstructuur en oevervegetatie. Bovendien staan deze grachten voor een groot deel van het jaar droog. Op basis van bovenstaande beschrijving kan er geconcludeerd wordt dat het huidige bedrijf van Cargill Herent vooral in de zuidelijke richting omringd is door biologisch waardevolle zones. Vooral de aanwezigheid van de kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten) geven een ecologische en landschapsecologische waarde aan dit gebied. 7.5.3.2.5
Fauna In de periode 2010- 2014 werden een aantal losse waarnemingen van vogelsoorten opgenomen in de databank van Natuurpunt vzw (www.waarnemingen.be). Het gaat om de soorten Ooievaar (zittend op lamp bovenop silo‟s Cargill Herent), Tafeleend (op kanaal Leuven-Dijle), Blauwe Reiger (foeragerend ten NW van site Cargill Herent), Groene Specht (ten Z van site Cargill Herent), Vink (ten NW van site Cargill Herent). Deze (vrij) algemene soorten werden allemaal waargenomen in de nabijheid van de site van Cargill Herent.
7.5.3.2.6
Kwetsbaarheid Kwetsbaarheid is een product van gevoeligheid en waardering. Voor de receptor fauna en flora werden door Van de Genachte et al. (2002) kwetsbaarheidskaarten opgemaakt voor de effectengroepen verdroging, eutrofiëring en geluidsverstoring. Deze kaarten zijn gebaseerd op de BWK versie 1. Niettegenstaande deze kaarten deels verouderd zijn, geven zij wel een beeld van de algemene kwetsbaarheid van de omliggende gebieden. Door het INBO werd in 2000 ecosysteemkwetsbaarheidskaarten opgemaakt waaronder een verzuringskwetsbaarheidskaart (Peymen et al., 2000). Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verdroging (Figuur 7.5.6), zijn de percelen van Cargill Herent zelf niet kwetsbaar voor verdroging. De omliggende percelen zijn grotendeels geklasseerd als „niet kwetsbaar‟ tot „niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare elementen‟. Aanliggend aan Cargill Herent ten zuidoosten ervan bevinden zich een aantal percelen geklasseerd als kwetsbaar en zelfs zeer kwetsbaar. De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei zijn grotendeels geklasseerd als kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor verdroging. De percelen inbegrepen in de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem zijn geklasseerd als niet kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor verdroging. Uit de kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring (Figuur 7.5.7) blijkt dat de percelen van Cargill Herent zelf geklasseerd zijn als niet kwetsbaar. Buiten de bedrijfsgrenzen, zijn
Pagina 251 van 320
BE0112.000850
de omliggende percelen geklasseerd als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare elementen. Verder ten zuidwesten, bevindt zich een zone met percelen grotendeels aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring. De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei ten noordoosten van het projectgebied zijn grotendeels aangeduid als zeer kwetsbaar, met percelen aangeduid als niet kwetsbaar voor geluidsverstoring. De percelen gelegen binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem ten zuidwesten van het projectgebied zijn geklasseerd als weinig kwetsbaar tot kwetsbaar, met uitzondering van een paar percelen aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring. Volgens de kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring (Figuur 7.5.8) zijn het merendeel van de percelen in de omgeving van Cargill Herent niet tot weinig kwetsbaar voor eutrofiëring, met uitzondering van sommige percelen geklasseerd als kwetsbaar. Binnen de SBZ-H Demervallei – gelegen ten noordoosten van het projectgebied - zijn grotendeels van de meest zuidelijke percelen aangeduid als weinig tot kwetsbaar voor eutrofiëring. Wat de meest noordelijke percelen betreft, deze zijn grotendeels aangeduid als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare elementen. Binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem – gelegen ten zuidwesten van het projectgebied -, zijn grotendeels geklasseerd als niet tot kwetsbaar, met uitzondering van een aantal percelen gelegen in het midden van de SBZ, geklasseerd als zeer kwetsbaar. Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verzuring (Figuur 7.5.9) kan afgeleid worden dat de site van Cargill Herent zelf niet kwetsbaar is voor verzuring. De populierenbossen ten zuiden en ten noorden van het bedrijf zijn niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Beide kasteelparken en het populierenbos dat gerooid werd, worden als kwetsbaar aangeduid. Het Kastanjebos dat deel uitmaakt van de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) is zeer gevoelig voor verzuring. De SBZ-H „Demervallei‟ (deelgebied 2) met de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek zijn hoofdzakelijk niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Slechts een beperkt aantal percelen, nl. enkele kapvlaktes en natte ruigten met Moerasspirea worden als kwetsbaar ingekleurd.
7.5.4
Natuurtoets
7.5.4.1
Toets aan Artikel 16 van het Natuurdecreet (algemene natuurtoets) Artikel 16 van het Natuurdecreet stelt dat in het geval van een vergunningsplichtige activiteit de bevoegde (vergunningverlenende) overheid er zorg voor draagt dat er geen vermijdbare schade kan ontstaan, door de vergunning te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of te herstellen. De algemene natuurtoets gaat na of vermijdbare schade wordt veroorzaakt. Vermijdbare schade is de schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bijvoorbeeld met andere materialen, op een andere plaats,…). Het betreft dus niet de schade die onvermijdelijk het gevolg is van de totstandkoming van een bepaalde ontwikkeling, maar werkelijk de schade die vermeden kàn worden.
Pagina 252 van 320
7.5.4.2
BE0112.000850
Toets aan het Soortenbesluit Het Soortenbesluit (goedgekeurd door de Vlaamse regering op 15 mei 2009) heeft een ruim toepassingsgebied en behelst alle inheemse wilde vogelsoorten (categorie 2) en alle soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, waaronder ook alle vleermuissoorten. De bescherming heeft voor beschermde vogelsoorten enerzijds betrekking op specimens en anderzijds op nesten. De bescherming van specimens impliceert dat de volgende handelingen verboden zijn: het opzettelijk doden; het opzettelijk vangen; het opzettelijk en betekenisvol verstoren, in het bijzonder tijdens de perioden van de voortplanting, de afhankelijkheid van de jongen, de overwintering en tijdens de trek. Deze bepaling is niet beperkt tot bepaalde beschermde gebieden maar geldt overal in Vlaanderen. De term 'betekenisvol verstoren' is op te vatten als “een verstoring die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van een soort”. Factoren die als dusdanig kunnen worden beschouwd, zijn: Elke activiteit die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de grootte van de populatie (populatieomvang) van de betrokken soort in het gebied of tot een geringe afname waardoor in vergelijking met de begintoestand de soort niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat kan blijven; elke activiteit die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het gebied kleiner wordt of dreigt te worden; elke activiteit die ertoe bijdraagt dat de omvang van de habitat van de soort in het gebied kleiner wordt.
7.5.4.3
Toets aan Artikel 26bis van het Natuurdecreet (verscherpte natuurtoets) In uitvoering van het Natuurdecreet werd een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) afgebakend, bestaande uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). Artikel 26bis geeft aan dat er dient aangetoond te worden dat een activiteit die doorgaat in of in de omgeving van een VEN-gebied geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken (verscherpte natuurtoets). Wordt voor een activiteit, binnen of buiten het VEN, een vergunning aangevraagd, dan mag de overheid deze niet toestaan als deze activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade kan aanrichten aan de natuur van het VEN. Een gemeente, provincie, ... vraagt in dergelijke gevallen (bijvoorbeeld in het kader van een bouwvergunning of een milieuvergunning) steeds advies aan het Agentschap voor Natuur en Bos. Er kunnen voorwaarden worden opgelegd om de werken te kunnen toestaan of vergunnen. Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Vermijdbare schade is die schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bv. met andere materialen, op een andere plaats, …) en is overal in Vlaanderen verboden. Onherstelbare schade betekent dat de schade niet meer kan hersteld worden. Onder herstel van de schade, wordt herstel verstaan op de plaats van beschadiging met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was.
Pagina 253 van 320
BE0112.000850
Een vergunning voor onvermijdbare schade die wel herstelbaar is, mag dus wel worden toegestaan. Het dichtst bij de site van Cargill Herent gelegen VEN-gebied „Wijgmaalbroek Kwellenberg – Gevel (gen 548)‟, ligt op een afstand van ca. 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied. Het VEN-gebied Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos ligt op een afstand van ca. 2,5 km ten zuidwesten van het projectgebied. Via een voortoets zal worden nagegaan of de hervergunning van het bedrijf al dan niet een impact heeft op deze VEN-gebieden (§7.5.6). 7.5.4.4
Toets aan Artikel 36ter van het Natuurdecreet (passende beoordeling) Artikel 36ter van het Vlaamse Natuurdecreet stelt dat een vergunningsplichtige activiteit die, of een plan of programma dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, onderworpen dient te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone (SBZ). In een passende beoordeling komen volgende aspecten aan bod: het al of niet aanwezig zijn van een SBZ binnen de invloedssfeer van de voorgenomen activiteit; beschrijving van de speciale beschermingszones met hun instandhoudingsdoelstellingen; beschrijving en beoordeling van de effectengroepen welke een rol spelen en welke een effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats en soorten. Op basis van de richtlijnen van het Agentschap voor Natuur en Bos, de bevoegde administratie voor goedkeuring van een passende beoordeling, wordt dit document opgemaakt als een afzonderlijk leesbaar document en als bijlage bij de vergunningsaanvraag gevoegd. De dichtst bij de site van Cargill Herent gelegen Speciale Beschermingszone is het EUHabitatrichtlijngebied „Demervallei‟, deelgebied 2 BE2400014-2 Wijgmaalbroek, Gevel, Kwellenberg, op ca. 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied. Op een afstand van ca. 2,5 km ten zuidwesten van de site van Cargill Herent ligt het Habitatrichtlijngebied Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem, deelgebied 4 BE2400010-4 „Kastanjebos‟. Via een voortoets zal worden nagegaan of de hervergunning van het bedrijf al dan niet een impact heeft op deze SBZ-gebieden (§7.5.6).
7.5.5
Effectenbeschrijving en –beoordeling Aangezien het project een hervergunning betreft en er geen wijzigingen worden voorzien op het terrein of voor de installaties, is de effectenbeschrijving en –beoordeling van een constructiefase niet van toepassing. Volgende effectenbeschrijving en –beoordeling heeft bijgevolg enkel betrekking op de exploitatiefase. De effecten ten opzichte van fauna en flora zijn het gevolg van de abiotische effecten. De belangrijkste te verwachten effecten tijdens de exploitatiefase zijn: verdroging ten gevolge van de grondwaterwinning; (fyto)toxiciteit voor fauna en flora via atmosferische emissies;
Pagina 254 van 320
BE0112.000850
ecotoxiciteit voor aquatische organismen ten gevolge van de lozingen; verschraling door voedselaanrijking ontvangende waterlopen. Er kan ook mogelijk verstoring optreden ten gevolge van geluidsoverlast en lichthinder. 7.5.5.1
Verdroging Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning (uit Landeniaan en uit Brusseliaan). In 2013 werd een hydrogeologische studie (modellering) uitgevoerd naar aanleiding van de aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan en het verhogen van de winning uit het Brusseliaan, waarvan de resultaten besproken zijn binnen de discipline bodem en grondwater. Als gevolg van de vergunde grondwaterwinning uit de formatie van Brussel (maximumdebiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar) komt in de omgeving van het bedrijf Cargill Herent een grondwaterstandverlaging voor die mogelijks een verdrogingsinvloed kan hebben op de biologisch waardevolle, kwetsbare gebieden/habitats in de omgeving van de site Cargill Herent. De afpompingskegel van Brusseliaan zit gevat tussen de Elst-Sussenhoek (W) en Wijgmaal (O) en is licht N-Z uitgerekt. De 0,1 m-verlagingscontour strekt zich uit over een N-Z-afstand van ca. 3 km. Voor de 0,2 m-verlagingscontour is dit ca. de helft (1,5 km). Hierna worden de verschillende kwetsbare groengebieden beschreven en welke de effecten van de grondwaterverlaging zullen zijn ter hoogte van deze zones. Als beoordelingskader wordt ondermeer de kwetsbaarheidskaart voor verdroging (Figuur 7.5.6) geconsulteerd. Hierbij dient opgemerkt dat deze kaart opgemaakt is op basis van de BWK versie 1. In onderstaande beschrijving worden, indien noodzakelijk, nieuwe interpretaties van deze kwetsbaarheidskaart opgenomen. Kasteelvijvers d‟Hoogvorst en Keulenhof De kasteelvijver van d‟Hoogvorst wordt op de kwetsbaarheidskaart als kwetsbaar voor verdroging aangeduid. Het volledige domein Keulenhof wordt als weinig kwetsbaar voor verdroging aangeduid. Ter hoogte van de Kasteelvijvers d‟Hoogvorst en Keulenhof wordt een waterpeilverlaging van ca. 0,35 m gemodelleerd. De kans bestaat bijgevolg dat deze (gedeeltelijk) droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte van de bodemsliblaag. De huidige ecologische waarde van de kasteelvijvers is eerder gering, voornamelijk door de aanwezigheid van een grote sliblaag en de grote bladval. Toch zorgt de aanwezigheid van deze waterpartijen, voornamelijk deze ter hoogte van d‟Hoogvorst voor een ecologische diversiteit in het gebied. Het is bovendien niet uitgesloten dat amfibieën deze waterplas gebruiken als habitat. De vijver van site d‟Hoogvorst valt momenteel ook al regelmatig droog. Omwille van deze leemte in de kennis is het aangewezen dat het waterpeil in de vijvers verder wordt opgevolgd (d.m.v. peillat). Op basis van deze resultaten kan, indien noodzakelijk, gezorgd worden voor een externe voeding vanuit het kanaal, zodat een voldoende hoog waterpeil gewaarborgd blijft. Bossen ten noorden van Cargill Herent Ter hoogte van de populierenbossen ten noorden van Cargill Herent wordt als gevolg van de geplande grondwaterwinning een grondwaterstandsdaling verwacht van ca. 0,2 m.
Pagina 255 van 320
BE0112.000850
De populierenbossen die ten noorden van Cargill voorkomen betreffen vochtige bossen met een ondergroei van elzen en wilgen. In het oostelijk perceel, aangrenzend aan het kanaal komen er naast populieren ook enkele fragmenten nitrofiel elzenbroekbos (vn) voor. Het perceel bos waar het nitrofiel elzenbos voorkomt wordt op de kwetsbaarheidskaart voor verdroging als zeer kwetsbaar aangeduid. De andere populierenbossen zijn niet tot weinig kwetsbaar met (zeer) kwetsbare elementen. De kwetsbare elementen bevinden zich voornamelijk in de zone langsheen de gracht die doorheen het bosgebied loopt. De effectbespreking spitst zich bijgevolg voornamelijk toe op de elzenbroekbosvegetaties en in mindere mate op de vochtige populierenbossen. Gegevens van het grondwaterpeil en de natuurlijke grondwaterschommelingen in deze bosgebieden ontbreken. Bijgevolg is het zeer moeilijk om het effect van grondwaterverlaging op een adequate manier in te schatten. Aangezien de diepte van de grondwatertafel een sleutelfactor is voor het voortbestaan van vochtige bossen, is het echter niet uitgesloten dat een daling van de grondwaterstand met 0,2 m een effect heeft op de aanwezige populieren- en elzenbossen. De Becker et al. (2004) deed een onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende typen elzenbossen. Zoals kan verwacht worden, zijn alle elzenbostypes gebonden aan vochtige tot natte standplaatsen. In De Becker et al. (2004) wordt de laagste grondwaterstand en de waterstandsschommelingen voor de verschillende types elzenbos geïllustreerd aan de hand van enkele box-plots. Twee hiervan zijn weergegeven op Figuur 7.5.1. Het type dat binnen de invloedssfeer van Cargill Herent gelegen is, betreft het Ruigte Elzenbroekbos type (eeb in de box-plots).
Figuur 7.5.1: Box-Plots van de laagste grondwaterstand (minimum, rechtse figuur) en de waterstandschommeling (amplitude, linkse figuur). (ve = Vogelkers-Essenbos, bb = Berkenbroekbos, meb = Mesotroof Elzenbroekbos, eeb = Ruigte Elzenbroekbos, bron = GoudveilEssenbos) (De Becker et al., 2004)
Op basis van literatuuronderzoek (De Becker et al., 2004) kan het volgende gesteld worden: Voor alle types van elzenbossen ligt het gemiddelde grondwaterpeil in de gebruikte dataset nooit dieper dan 1 meter onder maaiveld (m-mv) en de laagste grondwaterstand nooit dieper dan 1,6 m-mv. De gemiddelde grondwaterstand verschilt weinig over de bostypes. De mediaanwaarden van de gemiddelde grondwaterstand en gemiddelde
Pagina 256 van 320
BE0112.000850
voorjaarsgrondwaterstand liggen in een bandbreedte van nauwelijks 10 cm en liggen rond de 0,5 m onder mv. De gemiddelde grondwaterstand voor het Ruigte Elzenbroekbos ligt voornamelijk binnen de range van 0,1 m boven mv en 0,3 m onder het mv. Het maximum waterpeil ligt meestal boven maaiveld en dit voor nagenoeg alle bostypes. De mediaan voor de maximale grondwaterstand ligt voor het Ruigte Elzenbroekbos op 20 cm boven het maaiveld. Bij de kenmerken die de laagste grondwaterstanden beschrijven, onderscheidt het Ruigte Elzenbroekbos zich systematisch van de overige bostypes. De mediaan van de „maximale diepte‟ (= laagste grondwaterstand) ligt voor dat type elzenbroekbos 40 tot 50 cm lager dan voor de overige bostypes, nl. ca. 1 m onder het maaiveld, terwijl de mediaan van de „gemiddelde laagste grondwaterstand‟ bijna 20 cm lager is gelegen. De mediaan van de grondwaterschommeling (verschil tussen de maximale en minimale grondwaterstand) voor het type Ruigte Elzenbroekbos bedraagt 1 m. Voor 25-75% van de gevallen ligt de grondwaterschommeling tussen de 0,7 en 1,4 m. Op basis van bovenvermelde gegevens, is het niet uitgesloten dat een grondwaterstandsdaling van 0,2 m een effect heeft op de vochtige bossen ten noorden van het bedrijf. De voedingszone van deze vochtige bossen, zijnde de gracht die doorheen het bosgebied stroomt, ligt eveneens binnen de invloedssfeer van het project, waardoor ook deze een verdrogingseffect ondervindt. Om een effectieve uitspraak hierover te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de grondwaterstand blijvend wordt opgevolgd door middel van plaatsing/opmeting van de peilbuizen, om zo een goed beeld te hebben van de natuurlijke grondwaterstand en –schommelingen. De verwachtingen zijn echter dat er een matig negatief effect te verwachten is op de aanwezige elzenbroekbossen. Populierenbossen zijn in vergelijking met elzenbroekbossen iets minder gevoelig aan grondwaterschommelingen. Toch is het ook hier niet uitgesloten dat zij een effect zullen ondervinden door de permanente grondwaterstandsdaling. Indien er toch een significant effect te verwachten is, is het van belang dat het bosgebied blijvend gevoed wordt, door het waterpeil van deze gracht op peil te houden. De gevolgen van de optredende verdroging zullen voornamelijk tot uiting komen door een verruiging van de ondergroei met ondermeer Braam en/of Brandnetel. Daarnaast kunnen typische vochtafhankelijke plantensoorten verdwijnen. Ook de diersoorten die gebonden zijn aan deze vochtige bossen kunnen beïnvloed worden door deze permanente verdroging. Bij een verregaande verdroging kan er ook een sterfte in de boomlaag plaatsvinden. Op basis van de gemodelleerde grondwaterstandsdaling, die rond de 0,2 m zal liggen, wordt echter geen sterfte van de boomlaag verwacht. Kastanjebos Het grondwatermodel toont aan dat er ter hoogte van het Kastanjebos (i.e. SBZ-H deelgebied 4 en VEN-gebied) geen grondwaterstandsdalingen te verwachten zijn als gevolg van de grondwaterwinning in het Brusseliaan van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied. Kwellenberg en Wijgmaalbroek
Pagina 257 van 320
BE0112.000850
Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er afgeleid worden dat er ter hoogte van de Kwellenberg en het Wijgmaalbroek (i.e. SBZ-H deelgebied 2 en VENgebied) geen grondwaterstandsdalingen zullen zijn als gevolg van de grondwaterwinning van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op de aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VENgebied. De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de referentiesituatie (max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan). Verschillen m.b.t. effecten ten opzichte van de referentiesituatie zijn voor de geplande situatie dan ook uitgesloten. 7.5.5.2
Verontreiniging naar lucht Het effect van verontreiniging naar lucht op fauna en flora concentreert zich op verzurende depositie. De emissies van NH3, NOx, SO2 van Cargill Herent kunnen aanleiding geven tot verzurende depositie. Verzurende depositie heeft negatieve effecten voor planten, omdat het de beschermende waslaag van planten en de wortels van planten en bomen aantast. Verzurende stoffen dringen via bladeren en wortels in de planten en bomen, waardoor ze vatbaarder worden voor ziekten. Bij chronische inwerking van verzurende depositie (pH = 4 of minder), wordt ook verzuring van de bodem vastgesteld, dat kan leiden tot enerzijds directe beschadiging van planten en dieren en anderzijds tot ecologische verschuivingen op langere termijn: plant- en diersoorten zullen verdwijnen en de biodiversiteit zal gevoelig dalen. Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verzuring (Figuur 7.5.9) kan afgeleid worden dat de site van Cargill Herent zelf niet kwetsbaar is voor verzuring. De populierenbossen ten zuiden en ten noorden van het bedrijf zijn niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Beide kasteelparken (Keulenhof en Hoogvorst) en het populierenbos dat gerooid werd, worden als kwetsbaar aangeduid. Het Kastanjebos dat deel uitmaakt van de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) is zeer gevoelig voor verzuring. Omwille van de grote afstand tot het bedrijf (2,5 km) en het feit dat het Kastanjebos niet binnen de meest voorkomende windrichting gelegen is, zijn significante effecten als gevolg van verzurende depositie in deze kwetsbare zone hoogst onwaarschijnlijk. De SBZ-H „Demervallei‟- deelgebied 2 met de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek liggen wel binnen de invloedssfeer van het bedrijf, zijnde in de zone ten noordoosten van het bedrijf, wat overeenkomt met de meest voorkomende windrichting. Op basis van de kwetsbaarheidskaart voor verzuring kan er afgeleid worden dat deze gebieden hoofdzakelijk niet tot weinig kwetsbaar zijn voor verzuring. Slechts een beperkt aantal percelen, nl. enkele kapvlaktes en natte ruigten met Moerasspirea worden als kwetsbaar ingekleurd. De kritische last verzuring (Zeq/ha.jaar) voor een aantal ecosystemen (heide, soortenrijke graslanden, rietland, oligotroof water) en voor naald- en loofbossen wordt weergegeven in Tabel 7.5.1 De kritische last is de maximaal toelaatbare depositie van verzurende componenten voor een bepaald ecosysteem waarbij op langere termijn geen schadelijke
Pagina 258 van 320
BE0112.000850
effecten optreden. De kritische last is voor elke locatie verschillend afhankelijk van bodem en vegetatie.
Tabel 7.5.1: Kritische last verzuring voor een aantal ecosystemen (naar Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001; Albers et al., 2001, MINA-plan, 2000) en bossen (naar Staelens et al., 2006; Neirynck et al., 2004) Type ecosysteem
BWK-type
Kritische last verzuring (Zeq/ha.j)
Zuur grasland
ha, hm, hn
2.288
Neutraal-zuur grasland
hc, hf, hj, hp+, hu
2.157
Kalkgrasland
hd, hk
2.679
Cultuurgrasland
hp, hpr, hr, hx
1.961
Natte heide
ce
2.168
Droge heide
cd, cg, cm, cp, cv
2.343
Oligotroof water (ven)
aoo
400
Rietland
mr
2.400
Loofbos
Naaldbos
Zandig (Z+S)
1.906
Lemig (P+L+A)
2.712
Kleiig (E+U°)
2.417
Veen
5.274
Zandig (Z+S)
2.230
Lemig (P+L+A)
2.835
Kleiig (E+U°)
3.113
Veen
/
De streefwaarden voor verzurende depositie voor een aantal ecosystemen kan teruggevonden worden in Tabel 7.5.2. Tabel 7.5.2: Streefwaarden voor verzurende depositie (Vlarem II) Ecosysteem
Streefwaarde verzuring (Zeq/ha.j)
Naaldbossen en heide op zandgronden
1.400
Loofbossen op arme gronden
1.800
Loofbossen op rijkere gronden
2.400
Voor verzuring geldt een dubbele toetsing (ABO, 2011): zowel ten opzichte van de kritische last (KL), als ten opzichte van de streefwaarde (SW). Door een vergelijking te
Pagina 259 van 320
BE0112.000850
maken van de verzurende depositie met de overeenstemmende kritische last en streefwaarde kan een beoordeling gebeuren: Bijdrage > 50 % van de KL/SW: significant negatief effect; Bijdrage > 10 % en < 50 % van de KL/SW: belangrijke bijdrage aan KL, noodzakelijk dat milderende maatregelen gezocht worden; Bijdrage > 5% en < 10 % van de KL/SW: relevante bijdrage aan KL, milderende maatregelen dienen gezocht te worden, eventueel gekoppeld aan lange termijn. Voor SBZ‟s, VEN-gebieden, natuurreservaten dienen milderende maatregelen gekoppeld te worden aan korte termijn; Bijdrage > 3% en < 5% van de KL/SW: beperkte bijdrage aan KL, onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend; Bijdrage < 3% van de KL/SW: geen of verwaarloosbaar effect. Binnen de discipline lucht is de actuele verzurende depositie geëvalueerd ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge, op ongeveer 15 km ten oosten van de site Cargill Herent. In de omgeving van het studiegebied zijn enkel de ecotopen loofbos en grasland relevant. Een overzicht van deze verzurende depositie wordt gegeven in Tabel 7.5.3. Hieruit blijkt dat de totale actuele verzurende depositie de kritische lasten en de streefwaarden voor de betreffende ecosystemen niet overschrijdt. Tabel 7.5.3: Verzurende depositie ter hoogte van meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012 (VMM, 2013) Ecotoop
Totale
Totale
Totale
natte depositie
droge depositie
verzurende depositie
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
Loofbos
633
758
1392
Grasland
633
558
1191
Wat de natuurwaarden in de omgeving betreft, gebeurt de beoordeling van verzurende depositie t.o.v. de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek. Deze gebieden behoren zowel tot het VEN als tot het deelgebied 2 van het SBZ-H Demervallei. Deze gebieden liggen namelijk, zoals hiervoor reeds werd vermeld, in de meest voorkomende windrichting. Rekening houdende met de gemiddelde actuele luchtkwaliteit in het gebied voor SO 2 (3 µg/m³) en NO2 (20 µg/m³) bedraagt de droge depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek 608,8 Zeq/ha/jaar voor grasland en loofbos. Uit de verhouding natte/droge depositie op basis van de meetresultaten van de VMM voor 2012, bedraagt de natte depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek 690 Zeq/ha/jaar voor grasland (totale depositie 1298 Zeq/ha/jaar) en 508 voor loofbos (totale depositie 1116 Zeq/ha/jaar). De bijdrage van de emissies als gevolg van de activiteiten op de site van Cargill Herent tot de droge/natte/totale verzurende depositie worden weergegeven in onderstaande Tabel 7.5.4.
Pagina 260 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.5.4: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek Bijdrage Cargill
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
Referentiesituatie Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Geplande situatie
Met betrekking tot de verzurende depositie is de bijdrage van de emissies van Cargill Herent beperkt tot 1,6 % van de actuele verzurende depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek in de referentiesituatie. In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende depositie verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de verzurende depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd. De impact van Cargill in de geplande situatie t.o.v. de referentiesituatie m.b.t. verzurende depositie is bijgevolg verwaarloosbaar. Omwille van het feit dat Kwellenberg en Wijgmaalbroek grotendeels weinig kwetsbaar zijn voor verzurende depositie, de procentuele bijdrage van de verzurende depositie niet significant is (1,6 %) en omdat de kritische last en de streefwaarde voor grasland en loofbos niet overschreden wordt, wordt het effect van verzurende depositie op de SBZen VEN-gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek als verwaarloosbaar beschouwd. Het Kastanjebos, dat deel uitmaakt van het SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) en dat tevens behoort tot het VEN, ligt op een grote afstand (2,5 km) van het bedrijf en is niet gelegen binnen de meest voorkomende windrichting. Bijgevolg kunnen we verwachten dat er geen significante effecten zullen optreden als gevolg van verzurende depositie. 7.5.5.3
Verontreiniging naar water Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt dan verder uit in de Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek en Dijle. Het debiet van de Leigracht is niet bekend, maar wordt vooral in droge periodes grotendeels bepaald door het continue lozingsdebiet (geen pieken) van Cargill Herent. De waterkwaliteit van de Leigracht wordt dan in belangrijke mate bepaald door de lozing van Cargill. Uit de discipline oppervlaktewater blijkt dat:
Pagina 261 van 320
BE0112.000850
Rekening houdend met het feit dat het debiet van de Leigracht in droge periodes grotendeels bepaald wordt door de continue lozing van Cargill en dat er in de Leigracht voor verschillende parameters die door Cargill geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen worden vastgesteld, dient besloten te worden dat de impact van de continue lozing van Cargill Herent op de waterkwaliteit en de afvoer van de Leigracht significant is. De biologische kwaliteit van de Leigracht, opwaarts het lozingspunt van Cargill, is de afgelopen jaren matig. Voor het meetpunt stroomafwaarts het lozingspunt van Cargill was de biologische kwaliteit in 2012 zeer slecht. De continue lozing van Cargill heeft bijgevolg een significant negatief effect op de biologische kwaliteit van de Leigracht. De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor een relevant deel toegeschreven worden aan de continue lozing van Cargill. Met uitzondering van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de Leibeek. Voor de Lipsebeek is de BBI enkel voor het jaar 2009 gekend: de biologische kwaliteit was toen zeer slecht. We verwachten dat de continue lozing van Cargill een significant negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Lipsebeek. De actuele concentraties voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV in de Leibeek zijn slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven aan de continue lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek, wordt de impact van de continue lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar geacht. De biologische kwaliteit van de Leibeek varieert van zeer slecht tot matig (2009), naar matig tot goed voor 2012. We verwachten dat de continue lozing van Cargill een gering negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Leibeek. Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de monding van de Leibeek in de Weesbeek, wordt de impact van de continue lozing van Cargill Herent op de waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht. De Weesbeek kent een matige tot goede biologische kwaliteit de afgelopen jaren. We verwachten dat de continue lozing van Cargill een verwaarloosbaar tot hoogstens een gering negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Weesbeek. Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill Herent op de ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van Cargill Herent, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de
Pagina 262 van 320
BE0112.000850
effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de continue lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld. We verwachten bijgevolg geen significant negatieve effecten op de aquatische organismen in de waterlopen Leigracht, Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek, Dijle als gevolg van de continue lozing van Cargill Herent. Bijgevolg kan de significante impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en de Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten. Op basis van bovenstaande analyse kunnen we verwachten dat er geen significant negatieve effecten zullen optreden op de fauna, flora, habitattypes van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden ten gevolge van de continue lozing van Cargill Herent. Vanuit de discipline fauna en flora is het wel aangewezen om voor de algemene ecologische waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen die binnen de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen. 7.5.5.4
Rustverstoring Geluidsemissies kunnen leiden tot rustverstoring van vogels in omliggende ornithologisch waardevolle gebieden. In het algemeen kunnen de effecten van geluid onderverdeeld worden in (Kleijn, 2008): veranderingen in gedrag als gevolg van het niet of minder goed waarnemen van akoestische signalen van andere individuen of potentiële predatoren (vooral bij continue geluiden); veranderingen in gedrag als gevolg van schrik- of vluchtreactie (vooral bij impulsgeluiden); veranderingen in de fysiologie als gevolg van stress (bij beide typen geluidoverlast); tijdelijke of permanente vermindering of zelfs verlies van het horend vermogen (bij beide typen geluidoverlast). Tamis en Runhaar (1994) gebruiken voor de verstoringsgevoeligheid van avifauna volgende geluidsdrempels LAeq,24h: 55 dB(A): voor relatief ongevoelige vogelsoorten; 50 dB(A): voor matig gevoelige vogelsoorten; 45 dB(A): voor gevoelige vogelsoorten. Uit een onderzoek van Gabriëls (1998) blijkt dat biotoopbeïnvloeding van avifauna alleen aanwezig is bij permanente verstoring door geluidsniveaus van meer dan 45 dB(A) als LAeq,24h (verkeers- en industriegeluid). Tijdelijk zeer hoge niveaus blijken geen belangrijke blijvende invloed te hebben op fauna. Reijnen en Foppen (1991) geven voor bos- en weidevogels een gemiddelde drempelwaarde van LAeq,24h 47 dB(A) voor verkeersgeluid. Dit is de drempelwaarde waarboven een afname van de broedvogeldichtheid werd waargenomen. Deze
Pagina 263 van 320
BE0112.000850
drempelwaarde verschilt evenwel van soort tot soort en kan variëren van 43 dB(A) tot 60 dB(A). Andere wetenschappelijke literatuur betreffende het effect van „industriële‟ geluidsverstoring op vogels werd niet gevonden. Er zijn in de literatuur geen drempelwaarden per vogelsoort bekend. Uit bovenstaande literatuurgegevens kan echter aangenomen worden dat de drempelwaarde voor geluidsverstoring voor gevoelige vogelsoorten rond de LAeq,24h 45 dB(A) schommelt en voor relatief ongevoelige vogelsoorten rond de 55 à 60 dB(A) gesitueerd is. Uit de kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring (Figuur 7.5.7) blijkt dat de percelen van Cargill Herent zelf geklasseerd zijn als niet kwetsbaar. Buiten de bedrijfsgrenzen, zijn de omliggende percelen geklasseerd als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare elementen. Verder ten zuidwesten, bevindt zich een zone met percelen grotendeels aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring. De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei ten noordoosten van het projectgebied (Kwellenberg, Wijgmaalbroek) zijn grotendeels aangeduid als zeer kwetsbaar, met sommige percelen aangeduid als niet kwetsbaar voor geluidsverstoring. De percelen gelegen binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (Kastanjebos) ten zuidwesten van het projectgebied zijn geklasseerd als weinig kwetsbaar tot kwetsbaar, met uitzondering van een paar percelen aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring. Naar aanleiding van het MER van 2008 werd een geluidsaneringsproject opgestart en gerealiseerd. Dit saneringsproject moest de continue geluidsemissie van Cargill Herent binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden brengen. Voor de beoordeling van het continue en discontinue geluid van Cargill Herent worden in de discipline geluid en trillingen dezelfde drie Vlarem-relevante beoordelingspunten weerhouden als in het MER van 2008: meetpunt MP1 (Hambosstraat 39), meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) en meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20). Op basis van de berekeningen uit de discipline geluid en trillingen, de kwetsbaarheidskaart voor rustverstoring en de literatuurgegevens wordt geconcludeerd dat: In alle meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Ter hoogte van meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid rond de Vlarem-norm en kan tijdens enkele avonden nachtperiodes minder goed zijn dan de Vlarem-norm (omgevingsgeluid dat 0,2 tot 1,4 dB(A) hoger ligt dan milieukwaliteitsnorm). Voor het toekomstige continue specifieke geluid in de meetpunten MP1 en MP3 de drempelwaarden voor geluidsverstoring (45 dB(A) voor gevoelige vogelsoorten en 55 à 60 dB(A) voor relatief ongevoelige vogelsoorten) niet overschreden worden, ook na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. In de meetpunten MP1 en MP3 wordt het effect als verwaarloosbaar beoordeeld. Voor het toekomstige continue specifieke geluid in meetpunt MP2 blijkt dat de drempelwaardes niet overschreden worden. Na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid is er wel een overschrijding (gem. 4 dB(A)) van de drempelwaarde van 45 dB(A), maar is er geen overschrijding van de
Pagina 264 van 320
BE0112.000850
drempelwaarde van 55 à 60 dB(A). Het effect in meetpunt MP2 wordt als gering negatief beoordeeld. Het parkgebied dat ten zuiden van het bedrijf Cargill Herent gelegen is, tussen het bedrijf en meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef), wordt op de kwetsbaarheidskaart als meest kwetsbaar voor geluidsverstoring aangezien. De andere omliggende gronden betreffen biologisch minder waardevolle graslanden, akkers en tuinen en zijn weinig tot niet kwetsbaar voor geluidsverstoring. Op basis van de resultaten binnen de discipline geluid kan er aangenomen worden dat de geluidsverhoging binnen het parkgebied gering negatief tot verwaarloosbaar zal zijn. Er worden bijgevolg geen significant negatieve effecten verwacht op fauna als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Cargill Herent. Aangezien de SBZ-/VEN-gebieden „Kastanjebos‟ en „Wijgmaalbroek, Kwellenberg‟ op een grote afstand van 2,5 km, respectievelijk 1,3 km à 2,5 km van Cargill Herent gelegen zijn, worden er ter hoogte van deze gebieden geen rustverstoringseffecten op de beschermde fauna verwacht.
7.5.6
Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) Met betrekking tot voorliggend project zijn enkel Kastanjebos (deelgebied 4 van SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟) en Wijgmaalbroek en Kwellenberg (deelgebied 2 van SBZ-H Demervallei) relevant. Voor de beschrijving van de betreffende Natura 2000-gebieden en VEN-gebieden wordt verwezen naar §7.5.3.2.1, respectievelijk § 7.5.3.2.2. Hieronder wordt per effectgroep, die beschreven wordt in de MER-studie discipline fauna en flora, de impact beschreven op de relevante SBZ-/VEN-gebieden.
7.5.6.1
Verdroging Op basis van de resultaten uit de discipline bodem en grondwater en van de effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.1) kunnen we besluiten dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn ter hoogte van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden. De resultaten van de hydrologische modellering tonen aan dat de invloedssfeer van de grondwaterbemaling niet zal reiken tot aan de SBZ gebieden: Kastanjebos (SBZ-H deelgebied 4 en VEN-gebied): Het grondwatermodel toont aan dat er ter hoogte van het Kastanjebos geen grondwaterstandsdalingen te verwachten zijn als gevolg van de grondwaterwinning in het Brusseliaan van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied. Kwellenberg en Wijgmaalbroek (SBZ-H deelgebied 2 en VEN-gebied): Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er afgeleid worden dat er ter hoogte van de Kwellenberg en het Wijgmaalbroek geen grondwaterstandsdalingen zullen zijn als gevolg van de grondwaterwinning van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op de aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied.
Pagina 265 van 320
7.5.6.2
BE0112.000850
Verontreiniging naar lucht Op basis van de resultaten uit de discipline lucht en van de effectbeschrijving, beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.2) kunnen we het volgende besluiten: Het Kastanjebos, dat deel uitmaakt van het SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) en dat tevens behoort tot het VEN, ligt op een grote afstand (2,5 km) van het bedrijf en is niet gelegen binnen de meest voorkomende windrichting. Bijgevolg komt de verzurende depositie niet binnen deze zone terecht en verwachte we geen significant negatieve effecten op de aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied als gevolg van verzurende depositie. De SBZ-H „Demervallei‟- deelgebied 2 met de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek (tevens VEN-gebied) liggen wel binnen de invloedssfeer van het bedrijf, zijnde in de zone ten noordoosten van het bedrijf, wat overeenkomt met de meest voorkomende windrichting. Omwille van het feit dat Kwellenberg en Wijgmaalbroek grotendeels weinig kwetsbaar zijn voor verzurende depositie, de procentuele bijdrage van de verzurende depositie niet significant is (1,6 %) en omdat de kritische last en de streefwaarde voor grasland en loofbos niet overschreden wordt, wordt het effect van verzurende depositie op de aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied als verwaarloosbaar beschouwd.
7.5.6.3
Verontreiniging naar water Op basis van de resultaten uit de discipline oppervlaktewater en van de effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.3) kunnen we besluiten dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn ter hoogte van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos enerzijds en Kwellenberg en Wijgmaalbroek anderzijds als gevolg van verontreiniging naar het oppervlaktewater. Het effluent van de continue lozing van Cargill Herent blijkt niet acuut toxisch te zijn voor de fauna, flora en habitattypes van de SBZ-/VEN-gebieden.
7.5.6.4
Rustverstoring Op basis van de resultaten uit de discipline geluid en trillingen en van de effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.4) kunnen we besluiten dat er, als gevolg van de grote afstand (1,3 km à 2,5 km) tussen de beschermde gebieden en Cargill Herent, geen rustverstoringseffecten op de beschermde soorten van de SBZ-/VEN-gebieden „Kastanjebos‟ en „Wijgmaalbroek, Kwellenberg‟ verwacht worden.
7.5.7
Milderende maatregelen In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009).
7.5.7.1
Verdroging Er worden m.b.t. de grondwaterwinning in de geplande situatie geen negatieve effecten verwacht t.o.v. de huidige situatie. Dit geldt zowel voor kwalitatieve als kwantitatieve
Pagina 266 van 320
BE0112.000850
aspecten. De maatregelen die door Cargill Herent vandaag worden getroffen (o.a. opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning D/PMVC/13819/19891), nl. een optimale monitoring van de grondwaterwinning, zullen echter ook in de toekomst moeten worden verdergezet. Bijkomende milderende maatregelen zijn niet vereist. 7.5.7.2
Verontreiniging naar lucht Er worden m.b.t. verzurende depositie geen significant negatieve effecten verwacht. Milderende maatregelen m.b.t. verzurende depositie zijn bijgevolg niet vereist.
7.5.7.3
Verontreiniging naar water Vanuit de discipline fauna en flora is het aangewezen om voor de algemene ecologische waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen die binnen de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen. Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten, zijn de belangrijkste milderende maatregelen die door Cargill Herent kunnen voorzien worden, een beperking van het waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Voor elk van deze maatregelen werden reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd. Beperking van het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu aandachtspunt te blijven. Voor het goed functioneren van de waterzuivering zijn ook een aantal maatregelen uitgevoerd en (nog verder) gepland.
7.5.7.4
Rustverstoring Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3”, het feit dat de drempelwaarden voor geluidsverstoring niet overschreden worden (met uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte overschrijding van gem. 4 dB(A) wordt genoteerd na 5 dB(A) tonale correctie) en geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld. Figuur 7.5.2: Natura 2000 gebieden Figuur 7.5.3: VEN- en IVON-gebieden Figuur 7.5.4: Europees beschermde habitats en regionaal belangrijke biotopen Figuur 7.5.5: Biologische Waarderingskaart (versie 2) Figuur 7.5.6: Kwetsbaarheidskaart voor verdroging Figuur 7.5.7: Kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring Figuur 7.5.8: Kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring Figuur 7.5.9: Kwetsbaarheidskaart verzuring
Pagina 267 van 320
7.6
Mens
7.6.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het studiegebied voor de discipline mens wordt beperkt tot een gebied met een straal van 2 km rond Cargill aangezien de impact van het bedrijf op de mens vooral binnen deze zone merkbaar zal zijn. 7.6.2
Beschrijving van de methodiek
7.6.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie De referentiesituatie bevat de beschrijving van de woon- en leefomgeving rondom de projectsite, waarbij aandacht wordt besteed aan de volgende elementen: bevolkingsdichtheid en –opbouw: mogelijk beïnvloedbare groepen; ligging naburige bedrijven met inbegrip van aantal werknemers; veiligheidssituatie; verkeerssituatie; overzicht klachten.
7.6.2.2
Effectbeschrijving en -beoordeling In het kader van de effectbespreking wordt een gezondheidsrisicoanalyse uitgevoerd zoals deze omschreven wordt in de richtlijn opgesteld door de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg. In eerste instantie wordt een identificatie uitgevoerd van de factoren die mogelijk tot gezondheidsrisico‟s en hinder aanleiding kunnen geven. Het betreft hier mogelijk: Emissie van NOx en SO2 Visuele hinder Geluidshinder Verkeershinder Veiligheidsaspecten. In een volgende stap wordt een identificatie en kwantificering uitgevoerd van de blootstelling en belasting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de selectiecriteria die in de richtlijn zijn opgenomen voor de verdere karakterisering van blootstellingen aan fysische, chemische en biologische agentia. Vervolgens wordt een identificatie uitgevoerd van: Toxicologische effecten, effecten naar de gezondheid toe in de bestudeerde populatie; de relevante hindereffecten (geluid, transport, visueel …); veiligheidsrisico‟s. De verwachte gevolgen worden geanalyseerd en besproken uitgaande van enerzijds literatuurgegevens inzake veilige concentraties, “no effect levels”,… en anderzijds op basis van literatuurgegevens die toelaten risicoanalyses inzake gezondheid uit te voeren. Hinderaspecten worden getoetst t.o.v. de aanvaardbare niveaus zoals zij in de wetgeving of in de wetenschappelijke literatuur zijn uitgewerkt.
7.6.2.3
Milderende en compenserende maatregelen Indien zich als gevolg van het project significant negatieve effecten zouden voordoen, zullen milderende maatregelen worden voorgesteld. Ook voor minder uitgesproken negatieve effecten kunnen milderende maatregelen voorgesteld worden.
Pagina 268 van 320
BE0112.000850
7.6.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.6.3.1
Situering van het bedrijfsterrein in zijn onmiddellijke omgeving De mouterij van Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten noordwesten van Leuven. Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in de noordoostelijke rand van Herent. Aan de overkant van het kanaal ligt Wijgmaal, een deelgemeente van Leuven. Het huidige terrein van Cargill Herent neemt een oppervlakte in van ongeveer 10 ha. Cargill Herent wordt omringd door parkgebied en agrarisch gebied, die via een bufferzone zijn afgescheiden van het industriegebied. Ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsterrein liggen twee voormalige kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst (Z). De parkgebieden worden aan weerszijden van het kanaal omgeven door een uitgestrekt landbouwgebied waarin een aantal woonkernen voorkomen. Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden. Het meest nabijgelegen is een zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van Wijgmaal. De belangrijkste woonkernen in een straal van 2 km rond het bedrijf zijn Herent, Wijgmaal en Tildonk.
7.6.3.2
Beschrijving van de woongebieden en gevoelige groepen Tabel 7.6.1 geeft een overzicht van de woongebieden in het studiegebied. Tabel 7.6.1: Woongebieden in het studiegebied Woongebied
Afstand tot Cargill
Aantal inwoners
Herent
ca. 0,5 km ten Z
20.642 (op 01.01.2013)
Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
3.562 (op 01.01.2013)
Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
2.547 (op 31.12.2013)
De eerste huizen in de nabije omgeving van de site, buiten de bovenvermelde woongebieden, bevinden zich reeds op ca. 20 m ten W, 100 m ten ZW en 120 m ten N. Binnen een straal van 2.000 meter rond de projectsite kan het aantal inwoners ruwweg op een 27.000 worden geschat. De dichtst bijgelegen school bevindt zich op ca. 800 m ten zuiden van de huidige terreingrens van Cargill Herent (De Kraal, Elststraat, kleuter- en lageronderwijs). Op ca. 1,1 km ten noordoosten bevindt zich de Vrije Basisschool De Twijg (hoofdzetel) en op ca. 1,5 ten noordoosten bevindt zich de Vrije Basisschool - Rudolf Steinerschool - De Zonnewijzer, gelegen te Wijgmaal aan de andere kant van het kanaal. De andere scholen bevinden zich op een afstand die groter is dan 2 km. In de woonkern van Herent bevinden zich nog twee scholen (Bijenkorf en De Kraal) op zo‟n 2,5 km ten zuiden van de terreingrens van Cargill Herent. In de woonkern van Tildonk bevindt zich één school (vrije basisschool) op ca. 2,8 km ten noordwesten van het projectgebied.
Pagina 269 van 320
BE0112.000850
Het dichtst bijgelegen rusthuis is in de woonkern van Herent gelegen (RVT Bethlehem), op ca. 2,5 km ten zuiden van de terreingrens. Er zijn binnen het studiegebied geen ziekenhuizen gelegen. De dichtst bijgelegen locatie voor kinderopvang (buitenschoolse opvang of opvang baby‟s en peuters) is gelegen op ca. 700 meter ten NO van de site van Cargill (3 opvanglocaties). Op ca. 1 km ten ZW zijn 2 opvanglocaties aanwezig. 7.6.3.3
Industriegebieden Het huidige bedrijfsterrein van Cargill Herent is op het gewestplan aangeduid als industriegebied. Op het bedrijfsterrein van Cargill is ook het bedrijf BATOP NV gevestigd met 3 werknemers (ten oosten van silo‟s). BATOP baat de containerterminal uit waar dagelijks overslag plaatsvindt van mout in containers naar de binnenvaart.
Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden. Het meest nabijgelegen is een zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van Wijgmaal (Hambos) op ca. 1 km ten noordwesten van Cargill Herent. Ten zuiden van de woonkern van Wijgmaal is aangrenzend aan het kanaal nog een industriegebied gesitueerd, op ca. 1.050 m van Cargill Herent. Ter hoogte van Tildonk is er eveneens langsheen het kanaal een industriegebied gesitueerd, dat op ca. 920 m ten noorden van het bedrijfsterrein van Cargill Herent gelegen is. 7.6.3.4
Landbouwgebieden Ten oosten en zuidoosten van Cargill Herent strekt zich een landbouwgebied uit, waarbij bepaalde zones op het gewestplan aangeduid zijn als landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De landbouwzone ten oosten van Cargill Herent bestaat voornamelijk uit akkers en weinig tot geen graslanden. De zone die als landschappelijk waardevol is aangeduid is een mengeling tussen graslanden, akkers en kleine landschapselementen.
7.6.3.5
Groengebieden Het bedrijf Cargill Herent is aan zuidelijke en westelijke zijde omringd door een bufferzone met een breedte van ca. 20 m. In zuidelijke richting gaat deze bufferzone over in parkgebied, waar het Kasteel d‟Hoogvorst gesitueerd is. Ten noorden van het bedrijf grenst het industriegebied onmiddellijk aan parkgebied, waarin het kasteel Keulenhof gesitueerd is.
7.6.3.6
Verkeerssituatie Cargill Herent is enkel bereikbaar via het water (Cargill beschikt over een kade) en via de weg. Er gebeurt geen enkel transport meer van en naar het station van Leuven aangezien de graanoverslag van spoor naar vrachtwagen ter hoogte van de Eén Meilaan in Kessel-Lo in 2012 werd gesloten. Wegtransporten zijn vooral afkomstig van de E314, Mechelsesteenweg (N26), Omleiding (N26), Tildonksesteenweg, Karrestraat en Zijpstraat. In de Zijpstraat zijn er slechts enkele woningen. Een kleiner deel van het wegtransport verloopt via de Mechelsesteenweg in de richting Mechelen en zo naar de E19 en via de Mechelsesteenweg naar de Leuvense ring.
Pagina 270 van 320
BE0112.000850
Langsheen het merendeel van de straten die deel uitmaken van de transportroute op het grondgebied van de gemeente Herent is bebouwing aanwezig. De transporten via het water veroorzaken geen hinder voor de omwonenden. De wegtransporten veroorzaken wel hinder voor de omwonenden langsheen de aan- en afvoerroutes. Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill bedraagt 4880. Dit aantal wordt nooit overschreden. In 2012 werden 4025 transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd gerealiseerd door voorkeur te geven aan watertransport. Op de N26 is er een permanente telpost (20541-20542) te Veltem-Beisem ter hoogte van kilometerpunt 7,5. De meest recente gepubliceerd gegevens zijn deze voor het jaar 2010 (Agentschap Wegen en Verkeer). Het aantal voertuigbewegingen loopt op deze locatie op tot max. 17.500 per etmaal voor werkdagen. De transporten van en naar Cargill Herent vinden doorgaans plaats op werkdagen tussen 6u. en 22u. 7.6.3.7
Geluidsklimaat Het huidige geluidsklimaat werd bepaald door geluidsmetingen op drie locaties: in de Hambosstraat (MP1), in de Zijpstraat (MP2) en in d‟Hoogvorstdreef (MP3). Algemeen werd in de discipline geluid geconcludeerd dat in alle meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Tussen 2008 en 2014 werd voor Cargill een uitgebreid geluidssaneringsonderzoek uitgevoerd door Vinçotte Environment, op basis waarvan de sanering intussen werd uitgevoerd.
7.6.3.8
Visuele aspecten De installaties en installatieonderdelen van Cargill Herent zijn relatief goed afgeschermd van de omliggende omgeving door de aanwezigheid van een natuurlijke buffer, zijnde bomenrijen en houtkanten. De toren(s) zijn wel zichtbaar vanaf de omringende straten. Vooral vanaf de Zijpstraat, Rozendaalstraat, Tildonksesteenweg en Hambosstraat is het bedrijf goed zichtbaar. Vanaf d‟Hoogvorstdreef zijn de bedrijfseenheden minder goed zichtbaar door de aanwezigheid van een natuurlijke buffer en door de aanwezigheid van de ruïne Hoogvorst die omringd is door een bosvegetatie. In 2012 werd het volledige silocomplex van Cargill Herent geschilderd, voor de goede visuele en landschappelijke integratie werd advies ingewonnen van een landschapsarchitect (zie ook verder §7.7.1). De verlichting van de laad- en loskade gebeurt door middel van drie halogeenstralers. De halogeenverlichting wordt vanaf 22:00 tot 6:00 uur altijd uitgeschakeld om lichthinder voor omwonenden te voorkomen. Op zondagen is de verlichting altijd uitgeschakeld. De verlichting brandt nooit als er voldoende daglicht is. De aan- en uitschakelingen gebeuren automatisch om vergissingen te voorkomen.
7.6.3.9
Veiligheidssituatie Momenteel is een stofexplosieveiligheidsdocument in opmaak. De besluiten van dit rapport zijn in hoofdstuk 10 van dit MER beknopt beschreven. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn er geen externe gevaarbronnen en de effecten naar de omgeving inzake veiligheidsrisico‟s voor de mens zijn aanvaardbaar.
Pagina 271 van 320
7.6.3.10
BE0112.000850
Recreatieve aspecten Langs het kanaal Leuven-Dijle loopt er een fietsroute die regelmatig gebruikt wordt door recreanten. Ter hoogte van het bedrijfsterrein van Cargill Herent wordt deze fietsroute vandaag afgeleid rond het bedrijfsterrein omwille van het laden en lossen van schepen bij Cargill Herent.
7.6.3.11
Communicatie Algemene communicatie van Cargill met de buurtbewoners vindt plaats via verschillende kanalen: a) Via buurtbewonersvergaderingen wanneer er wijzigingen te melden zijn die mogelijk van belang zijn voor de buurtbewoners. Onderwerpen die besproken worden zijn bv. geluid, MER, bodem, voetweg. Er wordt steeds afgesloten met een rondvraag. b) Via briefwisseling of e-mail: bv. voetweg, kennisgeving milieueffectrapport; c) Via persoonlijk contact met buren in de omgeving, voor onderwerpen m.b.t. relatief kleine ongemakken of inbreuken (sluikstorten, vrachtwagenverkeer, jagers, parkeermogelijkheden, stof, …); d) Via gemeentebestuur: bv. bedrijfsvoorstelling Cargill aan het voltallige gemeentebestuur, voorstelling Cargill aan VOKA, herinrichting Zijpstraat, rennovatie silo‟s, vrachtwagenhinder Tildonksesteenweg, … Er is één centraal aanspreekpunt, nl. de bedrijfsleider van Cargill Herent. Vragen of opmerkingen kunnen eveneens centraal via de website gemeld worden.
7.6.4
Effectbeschrijving en -beoordeling De potentiële effecten van de activiteiten van Cargill Herent op de mens kunnen in verschillende categorieën onderverdeeld worden, namelijk: gezondheidseffecten (acute en of chronische toxiciteit); diverse vormen van hinder; veiligheidsrisico‟s. Om de potentiële gezondheidseffecten te identificeren, is in eerste instantie uitgegaan van de verschillende effecten die op het niveau van het abiotisch milieu kunnen optreden. De gezondheidseffecten kunnen het gevolg zijn van een blootstelling via de media lucht, water en bodem. De effectbeoordeling is in dit MER voornamelijk toegespitst op de mogelijke gevolgen van lucht- en waterverontreiniging en is gebaseerd op de evaluatie van de blootstelling en de toxiciteit of andere effecten zoals carcinogeniteit. De diverse vormen van hinder kunnen zeer uiteenlopend zijn. Hinder kan gedefinieerd worden als verminderde belevingswaarde of een als minder aangenaam aangevoeld leefen woonklimaat. Uitgaande van de analyse van de invloeden op de abiotische milieucompartimenten enerzijds en door het leggen van de mogelijke ingreep-effect relaties anderzijds, werden de volgende mogelijke vormen van hinder geïdentificeerd: geluidshinder, geurhinder, verkeershinder, de belevingskwaliteit/visuele aspecten.
Pagina 272 van 320
7.6.4.1
Gezondheidseffecten
7.6.4.1.1
Chemische agentia
7.6.4.1.1.1
Via luchtemissies
BE0112.000850
In Tabel 7.6.2 wordt voor de relevante componenten die door de stationaire bronnen van Cargill geëmitteerd worden (SO2, NO2) een overzicht gegeven van de berekende immissiebijdrage in de woongebieden en van de Vlarem-immissienormen. Voor CO werden geen IFDM modelleringen toegepast gezien de verwachte bijdrage verwaarloosbaar is, en de huidige luchtkwaliteit ruimschoots voldoet aan de geldende milieukwaliteitsnorm voor CO. Tabel 7.6.2: Immissiebijdrage Cargill in woongebied en milieukwaliteitsnorm (µg/m³) Para-
Milieu-
Achtergrond-
Maximale immissiebijdrage
% maximale
meter
kwaliteits-
concentratie
Cargill in woongebied (en %
immissiebijdrage
norm
(AC)
t.o.v. de milieukwaliteitsnorm)
t.o.v. AC
Ref. sit.
Gepland
Herent
(20)*
3
0,04 (0,18%)
0,04
Wijgmaal
(20)*
3
0,13 (0,65%)
SO2
1,22%
1,22%
4,30%
4,3%
0,18%
0,21%
0,05%
0,05%
(0,18%) 0,13 (0,65%) NO2
Herent
40
20
0,04 (0,09%)
0,04 (0,09%)
Wijgmaal
40
20
0,01 (0,03)
0,13 (0,33%)
*grenswaarde ter bescherming van ecosystemen, er is geen milieukwaliteitsdoelstelling voor het jaargemiddelde De wettelijke en wetenschappelijke norm voor NO2 bedraagt 40 µg/m³ (Vlarem II, EUrichtlijn, WGO). De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling bedraagt 5700 µg/m³. De wettelijke norm voor SO2 bedraagt 125 µg/m³ voor het daggemiddelde (Vlarem II, EURichtlijn). De WGO hanteert een richtwaarde van 50 µg/m³ (24-uursgemiddelde). De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling bedraagt 5300 µg/m³. Volgens de richtlijnen van het document “Milieueffectrapportage Discipline „MensGezondheid‟ Praktisch”, zijn de selectiecriteria voor de verdere karakterisering van blootstelling aan fysische, chemische en biologische agentia zoals aangegeven in Tabel 7.6.3. Tabel 7.6.3: Selectiecriteria voor verder te karakteriseren blootstelling aan chemische agentia Blootstelling verder onderzoeken indien
Wettelijke norm
Achtergrondimmissie
Wetenschappelijke
Huidige
norm
toestand
≥ 80 %
OF
≥ 80 %
≥1%
OF
≥1%
OF Immissiebijdrage van het project OF Reeds bestaande klachten OF Reeds bestaande onrust bij de bevolking
OF
≥1%
Pagina 273 van 320
BE0112.000850
Uit Tabel 7.6.2 blijkt dat de achtergrondconcentratie voor geen enkele parameter meer dan 80% bedraagt van de milieukwaliteitsnorm. De immissiebijdrage van de stationaire bronnen bij Cargill bedraagt voor SO 2 en NO2 zowel in de referentie-, vergunde als geplande situatie minder dan 1% van de wettelijke en wetenschappelijke norm. Voor SO2 is de immissiebijdrage van het project wel hoger dan 1% ten opzichte van de huidige toestand (de achtergrondconcentratie). Bijgevolg dient voor deze parameter de blootstelling verder te worden gekarakteriseerd. Voor NO 2 (en voor CO) worden bijgevolg geen gezondheidseffecten verwacht als gevolg van de blootstelling aan emissies afkomstig van stationaire bronnen van Cargill Herent. In Tabel 7.6.4 wordt voor de relevante componenten die als gevolg van de transportactiviteiten bij Cargill geëmitteerd worden een overzicht gegeven van de door middel van het CAR Vlaanderen model berekende maximale immissiebijdrage en de Vlarem-normen. Voor NO2 wordt de jaargemiddelde norm overschreden t.h.v. de Mechelsesteenweg en Omleiding (Omleiding is een onderdeel van N26) in de referentiesituatie en t.h.v. de Mechelsesteenweg in de geplande situatie. Zowel voor de huidige als de geplande situatie bedraagt de concentratie op de N26 meer dan 80% van de milieukwaliteitsnorm. Voor de overige toegangswegen is de concentratie telkens lager dan 80% van de milieukwaliteitsnorm. De bijdrage van Cargill bedraagt t.h.v. Mechelsesteenweg en Omleiding meer dan 2%. Voor de andere toegangswegen is de bijdrage ≤ 1%. Voor fijn stof liggen de achtergrondconcentraties nergens hoger dan 80% van de milieukwaliteitsnorm. De bijdrage van Cargill is overal lager dan 1%. Bijgevolg dient de blootstelling aan NO2 als gevolg van de verkeersemissies ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding eveneens verder te worden gekarakteriseerd.
Tabel 7.6.4: Toetsing immissiebijdrage transport als gevolg van de activiteiten bij Cargill aan de selectiecriteria voor verdere karakterisatie van blootstelling aan chemische agentia NO2 Toegangsweg
Jaargem. conc. (µg/m³)
PM10 Achtergr. conc. (µg/m³)
Aandeel Cargill in % t.o.v. norm 40 µg/m³
Jaargem. conc. (µg/m³)
Achtergr. conc. (µg/m³)
Aandeel Cargill in % t.o.v. norm 40 µg/m³
Referentiesituatie (CAR 2010) Mechelsesteenweg – 5m
50,4
26,6
2,7%
28,5
24,7
0,4%
Mechelsesteenweg – 10m
44,6
26,6
2,0%
27,5
24,7
0,3%
Omleiding – 5m
45,5
26,6
2,1%
28,0
24,7
0,4%
Omleiding – 10m
40,9
26,6
1,6%
27,1
24,7
0,3%
Tildonksesteenweg – 5m
21,4
21,0
1,0%
20,7
20,7
0,0%
Karrestraat – 5m
26,1
25,7
1,0%
23,4
23,4
0,0%
Zijpstraat – 5m
25,8
25,7
0,3%
23,4
23,4
0,0%
Geplande situatie (CAR 2015) Mechelsesteenweg – 5m
43,1
24,7
2,1%
26,8
23,9
0,3%
Mechelsesteenweg – 10m
38,5
24,7
1,5%
26,0
23,9
0,2%
Pagina 274 van 320
BE0112.000850
Omleiding – 5m
39,0
24,7
1,6%
26,5
23,9
0,3%
Omleiding – 10m
35,4
24,7
1,2%
25,8
23,9
0,2%
Tildonksesteenweg – 5m
19,6
19,4
0,5%
20,2
20,1
0,2%
Karrestraat – 5m
24,0
23,8
0,5%
22,8
22,8
0,0%
Zijpstraat – 5m
23,9
23,8
0,2%
22,8
22,8
0,0%
SO2 Bij inademing is SO2 irriterend en bij grotere hoeveelheden (hoger dan de normen) kan het ademhalingsproblemen veroorzaken. Vooral personen met astma, chronische longziekten of met ademhalingsmoeilijkheden zijn gevoelig. Als er veel zwaveldioxide in lucht is, kunnen astma-aanvallen uitgelokt worden. De gezondheidseffecten worden veroorzaakt door opname van SO2 in de slijmvliezen van de neus en in de bovenste ademhalingswegen (MMK, 2010). Heel hoge concentraties (> 10.000 µg/m³) kunnen de werking van de bronchiën acuut aantasten. Kinderen zijn extra kwetsbaar voor SO 2. Wetenschappelijk onderzoek in grote bevolkingsgroepen toonde aan dat een klein, maar mogelijk onomkeerbaar, verlies van longfunctie kan optreden vanaf 250-450 µg/m³ en 11 een hoger sterfterisico vanaf 500-1.000 µg/m³. De LOAEL van SO2 wordt vastgesteld op een jaargemiddelde concentratie van 100 µg/m³ (WHO, 2005). Met betrekking tot SO2 zijn enkel de stationaire bronnen bij Cargill relevant. Voor de jaargemiddelde concentratie is er in Vlarem geen norm opgenomen, maar de 99percentielen van de uur- en dagbijdragen, respectievelijk max. 14,4 µg/m³ en max. 2,9 µg/m³, liggen – vermeerderd met een achtergrondconcentratie van gemiddeld niet meer dan 3 µg/m³ - beduidend lager dan de grenswaarden van 350 en 125 µg/m³. Een overschrijding van deze dag- en uurgrenswaarde als gevolg van de emissies van Cargill Herent is dan ook heel onwaarschijnlijk. Ter hoogte van de omliggende woongebieden bedraagt de berekende jaargemiddelde immissiebijdrage hoogstens 0,13 µg/m³ in de geplande situatie. Er wordt in de woongebieden in de omgeving steeds ruim voldaan aan de kwaliteitsdoelstelling voor SO2. De WGO stelt een richtwaarde voorop van 20 µg/m³ (2005) als 24-uursgemiddelde. Deze waarde is echter op korte termijn niet overal haalbaar, zodat een interim target van 50 µg/m³ wordt voorgesteld door de WGO. De actuele omgevingsconcentratie (3 µg/m³ incl. de huidige bijdrage vanuit Cargill Herent) voldoet in alle woonzones aan de richtwaarde van 20 µg/m³. In de geplande situatie zal de immissiebijdrage voor SO 2 niet merkbaar toenemen. Gezien de concentraties steeds ruim beneden de vastgestelde LOAEL (100 µg/m³ als jaargemiddelde) blijven wordt, zowel in de huidige als in de geplande situatie geen effect verwacht op de gezondheid van de mens in de omgeving van Cargill Herent. De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage (nabij het terrein van Cargill Herent zelf) bedraagt 0,71 µg/m³ in de huidige en de geplande situatie. Deze maximale bijdrage voldoet (vermeerderd met de achtergrondconcentratie) ruimschoots aan de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling. 11
Lowest observed adverse effect level: laagste concentratie of hoeveelheid van een stof die, op basis van onderzoek of
observatie, een detecteerbare schadelijke verandering veroorzaakt van morfologie, functionele capaciteit, groei, ontwikkeling of levensduur van het testorganisme.
Pagina 275 van 320
BE0112.000850
NOx Stikstofoxiden bestaan uit een mengsel van stikstofdioxide (NO2) en stikstofmonoxide (NO). Beide gassen zetten zich in de atmosfeer gemakkelijk in elkaar om en NO oxideert onder invloed van zonlicht of ozon snel tot NO 2. Nadelige effecten bij de mens van vooral NO2 treden op bij kortdurende blootstelling aan hoge niveaus en bij chronische blootstelling aan lage niveaus (VMM, 2005). Blootstelling aan stikstofoxiden kan aanleiding geven tot irritatie van de luchtwegen en verminderde longfunctie bij astmapatiënten. Voor NOx zijn zowel de stationaire bronnen als het transport van Cargill relevant. De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage van de stationaire bronnen van Cargill in woongebied bedraagt minder dan 1 µg/m³. De omgevingsconcentratie bedraagt ca. 20 µg/m³ en er is dan ook geen gevaar voor overschrijding van de luchtkwaliteitsdoelstelling noch van de WGO-richtwaarde van 40 µg/ m³, in de omliggende woongebieden. Er worden dan ook geen nadelige effecten op de gezondheid van de omwonenden verwacht ten gevolge van de NO2-concentraties ten gevolge van de huidige of de geplande NO2emissies afkomstig van de stationaire bronnen van Cargill Herent. Uit de simulaties met het CAR Vlaanderen model in de discipline lucht kan afgeleid worden dat voor de parameter NO2 de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent op sommige locaties oploopt tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm van 40 µg/m³ en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de referentiesituatie de jaargemiddelde kwaliteitsdoelstelling reeds overschreden en dit zowel op 5 als 10 m van de wegas. In de geplande situatie wordt een overschrijding gemodelleerd op 5 m afstand van de wegas van de Mechelsesteenweg. Langs de Omleiding (5 of 10 m van de wegas) of op 10 m van de wegas van de Mechelsesteenweg wordt geen overschrijding gemodelleerd. Er dient echter te worden opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Gezien er lokaal overschrijdingen mogelijk zijn van de luchtkwaliteitsdoelstelling (en van de WGOrichtwaarde) van 40 µg/ m³, langsheen de Mechelsesteenweg en Omleiding, kunnen gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties van NO 2 niet uitgesloten worden. Deze gezondheidseffecten kunnen echter niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent gezien het aandeel van het transport van Cargill zéér klein is. Er is nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgrenswaarde van 200 µg/m³, zodat wel steeds wordt voldaan aan de milieukwaliteitsnorm. De WGO (2005, 2000) hanteert eveneens 200 µg/m³ (uurgrenswaarde) als richtwaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid, maar laat geen enkele overschrijding toe. Gezien er momenteel reeds meerdere overschrijdingen van de uurgrenswaarde worden vastgesteld, kunnen gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties van NO2 niet uitgesloten worden. Deze gezondheidseffecten kunnen echter niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent gezien het aandeel van het transport van Cargill zéér klein is en gezien zij zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. In de toekomst wordt verwacht dat de algemene luchtkwaliteit m.b.t. NO2 verbetert en dat de immissiebijdragen door het verkeer ten gevolge van de activiteiten van Cargill dalen,
Pagina 276 van 320
BE0112.000850
gezien de strengere emissienormen voor voertuigen zich in de toekomst zullen blijven verderzetten. De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage (nabij het terrein van Cargill Herent zelf) bedraagt 0,56 µg/m³ in de geplande situatie. Deze maximale bijdrage voldoet ruimschoots aan de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling. Conclusie De stationaire bronnen van Cargill hebben een aanvaardbare bijdrage van de relevante parameters (SO2, NO2) op de immissies. Er worden geen bijkomende gezondheidseffecten verwacht voor omwonenden als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen Cargill Herent. De impact van het transport van en naar Cargill Herent op de immissieconcentratie aan NO2 is uiterst beperkt. Eventuele gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties van NO2 langsheen de toe- en afvoerroute kunnen niet uitgesloten worden, maar zij kunnen niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent. 7.6.4.1.1.2
Via bodem en grondwater Potentiële gezondheidseffecten voor de mens via bodem en grondwater kunnen het gevolg zijn van de blootstelling aan toxische stoffen die aanwezig zijn in de bodem of het grondwater. Er doen zich ter hoogte van het bedrijfsterrein wel enkele verontreinigingen voor, maar deze zijn beperkt in omvang en hebben geen nadelige effecten op de gezondheid van de werknemers van Cargill, de omringende bedrijven of de omwonenden. Cargill gebruikt het grondwater dat wordt opgepompt grotendeel voor de weking van de brouwgerst. Het water dat daarvoor gebruikt wordt moet voldoen aan drinkwaterkwaliteit. Het gebruik van dit grondwater in het proces staat onder toezicht van het federale voedselagentschap. Elk jaar wordt uit elke watervoerende laag (Brusseliaan en Landeniaan) een representatief staal genomen en geannalyseerd. Het betreft een volledige fysicochemische analyse en microbiologische analyse. Elke 6 maanden wordt er een volledige fysicochemische analyse uitgevoerd op het behandelde grondwater. Eenmaal per jaar gebeuren er microbiologische analyses. Alle analyseresultaten zijn beschikbaar ter inzage op de site van Cargill. Er wordt steeds aan de normen voor drinkwater voldaan. Er worden bijgevolg geen negatieve gezondheidseffecten verwacht door het gebruik van grondwater in de huidige, noch in de geplande situatie.
7.6.4.1.1.3
Via oppervlaktewater Het afvalwater van Cargill wordt in de Leigracht/Lipsebeek/Leibeek/Weesbeek geloosd. Aangezien deze waterlopen niet worden gebruikt als drink-, vis- of zwemwater, zijn er voor de mens geen negatieve effecten te verwachten.
Pagina 277 van 320
7.6.4.1.2
BE0112.000850
Biologische agentia Uit §7.6.4.1.1.2 kan afgeleid worden dat het grondwater dat gebruikt wordt voor het weken van de brouwgerst getest wordt op bacteriologische parameters en dat dit aan de normen voldoet. Cargill Herent beschikt over een open koeltoren zodat er mogelijk een gevaar is voor de vorming van aërosolen en de mogelijk daaraan gekoppelde verspreiding van de Legionella bacterie. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen is dan ook van toepassing. De koeltoren van Cargill werkt niet met oppervlaktewater. Volgens hoger vermeld besluit moeten koeltorens die niet met oppervlaktewater werken minstens éénmaal per jaar onderhouden worden. Jaarlijks moeten er in de aanvoerleiding van de koeltoren minstens twee stalen genomen worden van het water dat in de toren met de lucht in contact wordt gebracht. Bij koeltorens die slechts gedurende een beperkte periode in werking zijn – bij Cargill moet enkel gekoeld worden in de periode mei-september - wordt een staal genomen minstens twee weken na het opstarten van de koeltoren en er wordt een staal genomen midden in de bedrijfsperiode. De stalen moeten op Legionella sp. geanalyseerd worden. Als er waarden boven 1.000 KVE/l (kolonievormende eenheden per liter) worden gemeten moeten specifieke maatregelen getroffen worden. Cargill doet tijdens het koelseizoen 1 meting op Legionella in het koelwater. Het koelwater wordt behandeld met biociden en de concentratie en goede werking van het doseersysteem worden opgevolgd. In 2010 werd de doseringsinstallatie volledig vernieuwd. Er werden geen waarden van meer dan 1.000 KVE/l gemeten en er is dan ook geen gevaar voor besmetting. Er worden bijgevolg geen negatieve gezondheidseffecten verwacht als gevolg van blootstelling aan biologische agentia.
7.6.4.2
Diverse vormen van hinder
7.6.4.2.1
Klachten In onderstaande tabel worden de klachten en meldingen weergegeven die aan Cargill werden gecommuniceerd vanaf 2008. Sinds 2013 zijn er slechts nog twee meldingen/klachten geregistreerd.
Datum
Omschrijving
Klacht/ Melding
30/11/2008
Aanvraag openstellen voetweg
Klacht
21/12/2008
Geluidshinder
Klacht
26/12/2008
Geluidshinder
Klacht
Periode januari 2009
“Cargill verdubbelt capaciteit”
Melding
5/2/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS, sluikstorten vrachtwagens,
Melding
evacuatie-alarm, lichtvervuiling, stofontwikkeling bij laden/lossen, lawaai reddlers, lawaai containers op chassis 22/2/2009
Geurhinder
Melding
30/3/2009
Geluidshinder
Klacht
Pagina 278 van 320
BE0112.000850
Datum
Omschrijving
Klacht/
6/4/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS
Melding
5/5/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS
Melding
3/5/2010
Geluidshinder
Klacht
4/2/2011
Stof/pelletjes in omgeving
Melding
6/3/2012
Vernietiging milieuvergunning
Melding
1/6/2013
Geluid en wild parkeren
Klacht
8/7/2013
Geluidshinder
Melding
Melding
Algemeen kan gesteld worden dat de meeste klachten zich situeren op het vlak van geluidshinder en hinder als gevolg van verkeer van en naar de site. Hierbij dient vermeld dat: In de periode tussen 2008 en 2014 een geluidssanering werd doorgevoerd, waardoor de mogelijke geluidshinder aanzienlijk is verholpen; Het maximaal aantal transporten van een naar de site is vastgesteld op 4880 (niveau 2006), dit aantal werd nooit overschreden. Cargill tracht het aantal transporten te beperken door optimale inzet van watertransport. De geplande activiteiten van Cargill blijven identiek als vandaag. Bijgevolg kan gesteld worden dat de nodige maatregelen genomen zijn om het aantal klachten te beperken tot een aanvaardbaar niveau. 7.6.4.2.2
Geur Uit de bespreking in de discipline lucht blijkt dat de activiteiten van Cargill geen aanleiding geven tot geurhinder. Dit blijkt ook uit het feit dat tot op heden slechts éénmalig een klacht werd geuit m.b.t. geurhinder. Er worden dus geen negatieve effecten verwacht m.b.t. geurhinder in de huidige en in de geplande situatie.
7.6.4.2.3
Verkeer Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill bedraagt maximaal 4880, wat overeen komt met 40 ritten per etmaal voor vrachtwagens heen & terug. De voorbije jaren werden de 4880 transportbewegingen nooit overschreden. In 2012 werden er 4025 transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd gerealiseerd door optimale inzet van watertransport. Het verkeer op de N26 geeft geregeld aanleiding tot filevorming. De bijdrage van Cargill tot de totale verkeersstroom op de N26 is echter klein. Vanaf de N26 rijden de vrachttransporten via straten met bebouwing tot bij Cargill. Hier vormt niet zozeer de capaciteit een probleem, maar wel de hinder die de transporten veroorzaken voor de omwonenden. Er zijn echter geen alternatieven voor de gehanteerde aanvoerroute. Gezien de reeds genomen inspanningen van Cargill om het aantal transporten van en naar de site te reduceren is de hinder echter de voorbije jaren reeds beperkt. In de toekomst zal het aantal transporten nooit hoger zijn dan 4880. Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te beperken. In de geplande situatie wordt geen bijkomende hinder verwacht zodat de
Pagina 279 van 320
BE0112.000850
impact van Cargill Herent op de verkeershinder in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht. 7.6.4.2.4
Geluid De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 1999; 2009) heeft een aantal richtwaarden geformuleerd voor de bescherming van de menselijke gezondheid t.a.v. geluid. De richtwaarden zijn vastgelegd voor de laagste waarde waarbij gezondheidseffecten gedetecteerd worden (LOAEL). Voor woonzones wordt een richtwaarde voorgesteld van 50-55 dB(A) gedurende de dag en de avond (LAeq, 16h). Voor nachtlawaai wordt een richtwaarde van 40 dB(A), met een interim target van 55 dB(A), geformuleerd (Lnight, 8h). Volgens de WHO kunnen er in de range van 40 tot 55 dB(A) gezondheidseffecten plaatsgrijpen ten gevolge van de blootstelling tijdens de nacht. Voornamelijk gevoelige groepen kunnen effecten ondervinden. Vanaf 55 dB(A) (interim target) is er sprake van effecten die een gevaar kunnen betekenen voor de menselijke gezondheid. Tabel 7.6.5 Drempelwaarden en effecten van blootstelling aan geluid op gezondheid en welzijn (WHO, 1999; 2009) en toetsing van de resultaten (eenheid: dB(A)) uit de discipline geluid)
MP1
week 1 Lday (16h) Lnight (8h) week 2 Lday (16h) Lnight (8h)
MP2
week 1 Lday (16h) Lnight (8h) week 2 Lday (16h) Lnight (8h) week 3 Lday (16h) Lnight (8h)
MP3
week 1 Lday (16h) Lnight (8h) week 2 Lday (16h) Lnight (8h) week 3 Lday (16h) Lnight (8h)
maandag 31/03/2014 maandag 7/04/2014 60,5 48,8
dinsdag 1/04/2014 dinsdag 8/04/2014 59,1 48,6
woensdag 2/04/2014 57,8 52,8 woensdag 9/04/2014 62,0 52,4
donderdag 3/04/2014 60,3 54,2 donderdag 10/04/2014 -
vrijdag 4/04/2014 61,1 54,5 vrijdag 11/04/2014 -
zaterdag 5/04/2014 58,1 49,9 zaterdag 12/04/2014 -
zondag 6/04/2014 60,0 54,4 zondag 13/04/2014 -
weekgemiddelde 59,7 53,2 weekgemiddelde 60,9 50,2
WHO richtwaarde 50-55 40-55 WHO richtwaarde 50-55 40-55
maandag 31/03/2014 maandag 7/04/2014 54,7 46,8 maandag 14/04/2014 54,1 48,6
dinsdag 1/04/2014 dinsdag 8/04/2014 53,5 48,7 dinsdag 15/04/2014 53,5 50,1
woensdag 2/04/2014 54,2 51,4 woensdag 9/04/2014 54,6 47,5 woensdag 16/04/2014 54,8 50,9
donderdag 3/04/2014 54,2 50,8 donderdag 10/04/2014 53,6 49,9 donderdag 17/04/2014 -
vrijdag 4/04/2014 54,4 48,2 vrijdag 11/04/2014 54,2 50,1 vrijdag 18/04/2014 -
zaterdag 5/04/2014 52,3 46,9 zaterdag 12/04/2014 53,4 49,9 zaterdag 19/04/2014 -
zondag 6/04/2014 53,7 48,6 zondag 13/04/2014 53,1 49,9 zondag 20/04/2014 -
weekgemiddelde 53,7 48,7 weekgemiddelde 53,9 49,0 weekgemiddelde 53,8 49,9
WHO richtwaarde 50-55 40-55 WHO richtwaarde 50-55 40-55 WHO richtwaarde 50-55 40-55
maandag 31/03/2014 maandag 7/04/2014 maandag 14/04/2014 50,1 46,0
dinsdag 1/04/2014 dinsdag 8/04/2014 dinsdag 15/04/2014 50,4 47,3
woensdag 2/04/2014 50,0 47,9 woensdag 9/04/2014 woensdag 16/04/2014 48,0 48,2
donderdag 3/04/2014 50,4 46,3 donderdag 10/04/2014 49,5 46,0 donderdag 17/04/2014 -
vrijdag 4/04/2014 50,9 43,7 vrijdag 11/04/2014 49,8 43,2 vrijdag 18/04/2014 -
zaterdag 5/04/2014 49,8 43,2 zaterdag 12/04/2014 49,9 47,3 zaterdag 19/04/2014 -
zondag 6/04/2014 49,4 44,0 zondag 13/04/2014 49,6 43,4 zondag 20/04/2014 -
weekgemiddelde 50,2 44,4 weekgemiddelde 49,7 45,0 weekgemiddelde 49,9 47,2
WHO richtwaarde 50-55 40-55 WHO richtwaarde 50-55 40-55 WHO richtwaarde 50-55 40-55
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat voor de dagperiode de WHO-richtwaarde van 50 dB(A), en meestal ook de interim target van 55 dB(A) doorgaans wordt overschreden ter hoogte van MP1 (Hambosstraat). Ter hoogte van de Zijpstraat (MP2) schommelt het geluidsniveau rond de WHO-richtwaarde. In MP3 (D‟Hoogvorstdreef) wordt de richtwaarde doorgaans gerespecteerd. Het is bijgevolg niet uitgesloten dat gevoelige groepen ter hoogte van MP2 een lichte geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen ondervinden en dat er ter hoogte van MP1 effecten op de menselijke gezondheid kunnen optreden. T.h.v. MP3 wordt geen hinder verwacht.
Pagina 280 van 320
BE0112.000850
Voor de nachtperiode wordt de richtwaarde van 40 dB(A) overschreden ter hoogte van de drie meetpunten, maar de interim target van 55 dB(A) wordt overal gerespecteerd. Gevoelige groepen kunnen mogelijks lichte geluidshinder ondervinden, maar gevaarlijke effecten op de menselijke gezondheid blijven uit. Wat het aandeel van Cargill Herent in dit algemene omgevingsgeluid betreft, werd in de discipline geluid een inschatting gemaakt op basis van het logaritmisch verschil tussen het huidig omgevingsgeluid met bedrijf in werking en het huidige specifieke geluid van het bedrijf. Hierbij kan enkel voor MP1 (Hambosstraat) een enigszins betrouwbare evaluatie worden gemaakt, nl. de verwaarloosbare tot matig significant negatieve impact van Cargill Herent. Ter hoogte van de Hambosstraat zijn er bijgevolg dominante andere geluidsbronnen aanwezig, zoals de aanwezige vliegroute vanuit Zaventem. Voor de overige meetpunten levert deze berekening geen betrouwbaar resultaat zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de impact van Cargill. Er dient evenwel te worden vermeld dat uit de discipline geluid blijkt dat het continu specifiek geluid van Cargill Herent, na saneringsmaatregelen met 9,4 dB(A) is afgenomen ter hoogte van MP2. Er is de voorbije jaren dus een enorme verbetering gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van Cargill Herent naar de omgeving. Voor de toekomstige situatie zal de hervergunning van Cargill Herent geen bijkomende geluidshinder met zich meebrengen. Er kan bijgevolg besloten worden dat de mogelijke geluidshinder afkomstig van Cargill Herent voor de omgeving verwaarloosbaar tot zeer beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat) zal zijn, zowel in de huidige als in de geplande situatie. 7.6.4.2.5
Visuele aspecten, lichthinder De zichtbaarheid van de installaties zal in de toekomst niet wijzigen. De verlichting wordt tot een minimum beperkt. Er is geen sprake van hinder en de toestand in de geplande situatie blijft identiek.
7.6.4.2.6
Veiligheid M.b.t. de veiligheid worden de besluiten van het stofexplosieveiligheidsdocument (vandaag in herziening) opgenomen in §10 van dit MER. Hieruit kan besloten worden dat de exploitatie van het bedrijf inzake de effecten van stofexplosies geen direct gevaar vormt voor de omgeving. Er kan gesteld worden dat de exploitant voldoende maatregelen heeft genomen om stofexplosies te voorkomen. Wel dient de exploitant deze maatregelen te handhaven en daar waar mogelijk nog te verbeteren.
7.6.5
Milderende en compenserende maatregelen De impact van de huidige en geplande exploitatie van Cargill Herent op de mens in de omgeving situeert zich voornamelijk op vlak van geluidshinder, hinder door verkeer en visuele hinder. Met betrekking tot de beperking van de geluidsemissies werd in de discipline geluid gesteld dat er geen bijkomende milderende maatregelen vereist zijn.
Pagina 281 van 320
BE0112.000850
Wat visuele hinder betreft werkt het bedrijf samen met een landschapsarchitect om de inpasbaarheid van het bedrijf in zijn omgeving te optimaliseren. Bovendien is de zichtbaarheid van het bedrijf beperkt door de aanwezigheid van een groenscherm. Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te beperken. In de geplande situatie wordt geen bijkomende hinder verwacht (het maximaal aantal transporten dient wel beperkt te blijven tot 4880 per jaar) zodat de impact van Cargill Herent op de verkeershinder in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht. De maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de explosieveiligheid dienen door de exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk worden verbeterd. Verder dringen zich vanuit de discipline mens geen bijkomende milderende maatregelen op.
Pagina 283 van 320
7.7
Overige effecten
7.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
7.7.1.1
Referentiesituatie en geplande situatie
BE0112.000850
Het studiegebied situeert zich binnen een zone van ca. 1 km rondom het projectgebied. Het project situeert zich ten noorden van de stad Leuven, meer bepaald langs het kanaal Leuven-Dijle. Het projectgebied is gelegen in de zandleem- en leemstreek, nabij de kernen Wijgmaal (O) en Herent (Z). Het landschap bestaat uit een open agrarisch landschap (afwisseling van akkers en weilanden) met een infrastructuurbundel (kanaal, hoogspanningslijnen) die het landschap doorsnijdt. Langsheen het kanaal zijn een aantal bosjes gelegen, waarvan een deel historisch aanwezig zijn. Naast de bedrijfgebouwen van Cargill en de Remytoren markeren nog enkele grotere bouwwerken de ligging en het economische karakter van het kanaal, namelijk de torens van Stella (Inbev) in Leuven, een recente spoorwegbrug en de bedrijventerreinen van Haacht-Tildonk. In een straal van 1 km rond de site bevinden zich volgende waardvolle elementen: Relictzone broekbossen tussen Kampenhout en Tildonk. Deze bossen zijn erkend in de landschapsatlas als relictzone, een gebied waar waardevolle landschapselementen voorkomen in een relatief gave, herkenbare onderlinge samenhang. Het beleid wenst de versnippering van de bossen ongedaan te maken door de tussenliggende percelen terug te bebossen. Lijnrelict kanaal Leuven-Dijle Lijnrelict KW-bunkerlinie tussen Leuven en Boortmeerbeek. In 1938 werd de KWbunkerlinie (Koningshooikt en Waver) aangelegd tussen Leuven en Boortmeerbeek. Ze was in 1940 de hoofdweerstandstelling van de geallieerden in België. Van de oorspronkelijke linie zijn enkel nog enige bunkers te bespeuren. Vastgesteld bouwkundig relict Kasteel D‟Hoogvorst (ID: 212292). Historische, omgrachte site, mogelijk teruggaand op een opperhof-neerhofstructuur, locatie van het nu verdwenen Hof van Herent (Castellum de Herent). Momenteel eind-19deeeuws landhuis in sterk vervallen toestand. Landelijk gelegen, vlak ten zuidwesten van het kanaal Leuven-Dijle, toegankelijk via lange dreef ten zuiden (Inventaris bouwkundig erfgoed, consultatie website 20/03/2014).
De Centrale Archeologische Inventaris (CAI) duidt de site van het kasteel d‟Hoogvorst aan als archeologische vindplaats. Het kasteel is in oorsprong een feodale motte, met neerhof en opperhof. Het kasteel en zijn omgeving (graslanden en weilanden met KLE‟s, de oorspronkelijke dreven naar het kasteel) hebben een hoge historisch landschappelijke waarde. Ook het kasteel Keulenhof ten noorden van het bedrijfsterrein van Cargill wordt als archeologische vindplaats aangeduid. Gezien de uitgebreide geschiedenis van deze sites is er in het volledige plangebied een hoge kans op het voorkomen van archeologische waarden. Binnen het bedrijfsterrein van Cargill zelf is de kans op aanwezigheid van archeologica relatief laag aangezien het terrein reeds grotendeels vergraven en verhard is.
Pagina 284 van 320
7.7.1.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. Afhankelijk in welke richting men naar het bedrijf kijkt, ziet men de mouterijtoren en het silocomplex soms als een geheel en soms als twee afzonderlijke elementen. Dichterbij worden de gebouwen grotendeels door bomen en struiken ontnomen aan het zicht. Enkel in het westen, aan de zijde van de ingang, zijn de gebouwen volledig zichtbaar. De fietsroute langs het kanaal wordt ter hoogte van het bedrijf afgeleid rond het bedrijf (langs containers en groenbuffer van het bedrijf). Aan de noordkant van het bedrijf van op de Zijpstraat kan men de gebouwen van dichtbij zien. Binnen het studiegebied zijn de mouterijtoren en het silocomplex dominant aanwezig omwille het open karakter van het landschap. De afgelopen jaren werd er door Cargill extra aandacht geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf in de omgeving. Er wordt samengewerkt met een gerenomeerd landschapsarchitect die Cargill reeds op verschillende domeinen heeft geadviseerd. Voorbeelden zijn terug te vinden in: 1. de renovatie van de gerst- en moutsilo‟s waarbij een uitgebreide kleurstudie (Kleurstudie Cargill locatie Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2010) werd uitgevoerd en in praktijk werd omgezet. 2. de integratie van de 50 meter lange geluidsmuur waarbij zowel aan alle panelen een specifieke kleurenschakering werd gegeven zodat het klassieke kille karakter volledig geëlimineerd werd alsook een groenbuffer met streekeigen plantgoed werd aangebracht (Nota landschappelijke integratie geluidsscherm Cargill Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2012). 3. Het rollend materieel zoals vrachtwagen en chassis die een specifieke kleur gekregen hebben. 4. de toekomstige renovatie van de Nordon toren waarvoor eveneens een kleurenstudie is uitgevoerd. Gezien deze installatieonderdelen reeds geruime tijd aanwezig zijn en gezien de aandacht van het bedrijf voor de visuele integratie van het bedrijf, wordt de impact op de perceptieve kenmerken en de belevingswaarde beperkt geacht. Het effect van de bestaande gebouwen op de landschappelijke erfgoedwaarde wordt eveneens neutraal beschouwd. Gezien er geen nieuwe constructies worden ingeplant, wordt geen effect verwacht op bouwkundig erfgoed en archeologie.
7.7.1.3
Milderende maatregelen Gezien de visuele impact en de belevingswaarde in de toekomst niet verandert, worden geen milderende maatregelen geformuleerd.
Pagina 285 van 320
8
BE0112.000850
Elementen voor de watertoets Het project betreft de hervergunning van de exploitatie van Cargill Herent op hun huidig terrein van ongeveer 10 ha, gelegen langs de Zijpstraat te Herent. Het bedrijfsterrein van Cargill ligt volgens de overstromingskaarten op de website van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming (zie Figuur 2.3.1). Ook volgens de watertoetskaart (Figuur 7.2.3) ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel grotendeels aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig. De totale oppervlakte van het terrein bedraagt ca. 3,9 ha. De totale verharde oppervlakte op het bedrijfsterrein van Cargill Herent bedraagt momenteel ca. 20.346 m². Rekening houdend met een jaargemiddelde neerslaghoeveelheid van 0,78 m³/m², valt jaarlijks zo‟n 15.870 m³ hemelwater op deze verharding. Dit hemelwater wordt via een afzonderlijk rioleringsstelsel via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. Op de overige delen van het terrein zal het regenwater op natuurlijke wijze infiltreren of afvloeien. Gezien het voorwerp van het MER een hervergunning betreft, zal zich in de geplande situatie geen wijziging voordoen. In de discipline oppervlaktewater werd besproken dat hergebruik van hemelwater voor productiedoeleinden of voor sanitair gebruik, economisch niet gunstig is. De huidige situatie, waarbij het grootste deel van het hemelwater dat op het terrein valt, infiltreert en het overige gedeelte afzonderlijk wordt geloosd, vormt geen probleem voor de omgeving. De belangrijkste waterbron voor het proces is grondwater (max. 520.000 ton/jaar). Cargill heeft in het verleden reeds heel wat inspanningen gedaan om het waterverbruik te reduceren. Het bedrijf scoort, rekening houdend met de specifieke activiteiten, in vergelijking met andere bedrijven uit de sector reeds zeer goed wat waterverbruik betreft. In de discipline oppervlaktewater wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste waterbesparende maatregelen die reeds genomen zijn of nog voorzien worden. De belangrijkste conclusies uit de discipline oppervlaktewater zijn: De hydraulische impact van de lozing van Cargill op de Leigracht en de Lipsebeek is belangrijk, en op de Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale overstromingsproblematiek, is de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot beperkt in de Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere waterlopen zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de waterbeheerder en aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in zuiveringszone C) beschikbaar voor de lozing van Cargill. Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
Pagina 286 van 320
BE0112.000850
De fysicochemische impact op de Leigracht en de Lipsebeek is significant. Uit de ecotoxicologische evaluaties blijkt evenwel dat er geen acuut toxisch effect van het effluent kan vastgesteld worden, zodat de impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch gerelativeerd kan worden. Voor de Leibeek is de lozing aanvaardbaar en voor de Weesbeek verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt. De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming geven voor lozingen in het kanaal. In de discipline oppervlaktewater worden milderende maatregelen geformuleerd teneinde de impact verder te minimaliseren. De hoeveelheid grondwater die Cargill nodig heeft voor haar activiteiten bedraagt max. 520.000 m³/jaar. Uit de discipline bodem en grondwater blijkt dat de winning mogelijk een impact heeft op de vergunde grondwaterwinningen in de omgeving. Daarnaast zijn er mogelijks effecten te verwachten op de volgende oppervlaktewaters: Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0,35 m. De kans bestaat dat deze (gedeeltelijk) droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte bodemsliblaag. Dijlekanaal : verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door – handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de huidige gegevens. Langsgracht Dijlekanaal (leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het Dijlekanaal. Het wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden, aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht terechtkomt. Omwille van de mogelijke effecten is en blijft de waterwinning aan een strikte monitoring (o.a. opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning D/PMVC/13819/19891) onderworpen, zowel in oppervlaktewater als in het grondwater.
Pagina 287 van 320
9
BE0112.000850
Grensoverschrijdende effecten Het Verdrag van Espoo (Finland, 25 februari 1991, B.S. 31/12/1999) en de EG-richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 in verband met de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten is niet van toepassing in het kader van dit project. Het projectgebied bevindt zich op ongeveer 55 km van de Nederlandse grens en op ca. 11 km van de grens met het Waals Gewest. Rekening houdend met het studiegebied dat in de verschillende disciplines rekening gebracht wordt voor de beoordeling van de effecten, zijn grensoverschrijdende effecten niet aan de orde.
Pagina 289 van 320
10
BE0112.000850
Veiligheidsaspecten Cargill Herent is geen OVR-plichtige inrichting. Eén van de belangrijkste veiligheidsrisico‟s bij mouterijen zijn stofexplosies. In de loop van 2006-2007 liet de afdeling Milieu-inspectie (LNE - buitendienst Vlaams-Brabant) door Soresma NV een veiligheidsonderzoek inzake stofexplosies uitvoeren bij Cargill. Het doel van het onderzoek was om na te gaan of: vanuit oogpunt van veiligheid voor de omgeving, de exploitatie van het bedrijf verantwoord is op de huidige manier; de exploitant alle nodige maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van stofexplosies en ter beperking van de gevolgen daarvan voor de omgeving; welke bijkomende preventieve en/of gevolgbeperkende maatregelen nog moeten worden voorzien. Het besluit van de studie luidt als volgt: Bedrijfsvoering en –organisatie op vlak van preventie en stofexplosies: Het bedrijf heeft een sterk gestructureerd en gedocumenteerd preventiebeleid uitgewerkt en geïmplementeerd. Een sterke ondersteuning en opvolging vanuit Cargill wereldwijd is merkbaar uit de jaarlijkse doelstellingen (safety index) en het jaarlijks uitgewerkte veiligheidsprogramma. Bovendien werd een hoog veiligheidsbewustzijn vastgesteld bij het management en het personeel. In de bedrijfsvoering gaat er prioritaire aandacht naar het voorkomen van stofexplosies. Naast een uitgewerkt explosieveiligheidsdocument werden er reeds heel wat organisatorische en technische maatregelen geïmplementeerd (rookverbod, diverse brandblusmiddelen beschikbaar verspreid over het bedrijf, thermografische onderzoeken elektrische kasten, maandelijkse veiligheidssessies, …). Bijkomende maatregelen worden ook nog in de nabije toekomst gepland. Risico’s op stofexplosie: Uit de stofexplosie risicoanalyse kunnen de volgende conclusies getrokken worden: er bestaan stofexplosierisico‟s; deze risico‟s worden vooral gevormd door de nog niet tegen stofexplosie beveiligde elevatoren en de niet tegen explosie ontkoppelde centrale filters; een beginnende stofexplosie kan zich daarom binnen de gesloten installaties uitbreiden en zo zelfs in de silo‟s terechtkomen en zich uitbreiden naar alle siloblokken; een ergens gevormde ontstekingsbron kan ook ongemerkt door de hele installatie doordringen en uiteindelijk in een silo terechtkomen en daar tot brand of explosie leiden: een explosie in een gebouw is een groot risico voor het in het gebouw aanwezige personeel.
Pagina 290 van 320
BE0112.000850
Daarentegen kon ook geconcludeerd worden dat dankzij: de meestal relatief schone werkruimten de kans op secundaire ruimte explosies in veel van de gebouwen beperkt is; de zeer stringente heetwerk procedures, het meestal uitstekende schoonmaakregime, de al genomen risicobeperkende maatregelen en de nog uit te voeren maatregelen (zie verder) het stofexplosieveiligheidsniveau relatief hoog geacht wordt. Het bedrijf heeft een bijna geheel uitgewerkt explosieveiligheidsdocument opgesteld compleet met uitgebreide risicoanalyses met voorgestelde beveiligingen op de meeste proceselementen. Het explosieveiligheidsdocument werd in januari 2014 door een extern bureau Inburex Consulting herzien en aangepast aan nieuwe inzichten inzage risicobeheersing. Dit geeft aan dat het bedrijf zich zeer wel bewust is van de mogelijke explosierisico‟s en daadwerkelijk de risico‟s op een rijtje heeft gezet teneinde deze met doelgerichte maatregelen te gaan beperken. Het voorstel van maatregelen uit de studie van Inburex wordt hieronder samengevat. De aanbevolen algemene preventieve maatregelen: Controleer de geschiktheid van de elektrische en mechanische apparatuur in functie van de zones en pas, indien nodig, die apparatuur aan; Continueer goed onderhoud van alle apparatuur inclusief goede staat van aardingen. Let extra op elektrische kasten (afgesloten), aansluitdozen en wartels; Extra aandacht kan gaan naar het huishouden in enkele van de productieruimtes. De aanbevolen specifieke preventieve maatregelen: Beveilig diverse elevatoren met breekplaten of vlamloze drukontlasting of explosieonderdrukking en met explosiebarrières in de in- en uitlaten van deze elevatoren; Verbeter de beveiliging van diverse stoffilters door aanbrengen van een explosiebarrière in de inlaat. Bij explosie automatische stop van explosievaste draaisluis garanderen. Stofexplosie-effecten naar de omgeving: Uit de analyse van de silo‟s blijkt dat bij een inwendige explosie de explosie-effecten op de naaste omgeving beperkt blijven: incidentele ruitbreuk kan optreden tot op ruim 100 m in de omgeving. Een eventuele gevaarlijke ruitbreuk (in een enkel geval) blijft evenwel beperkt tot nabije gebouwen op het bedrijfsterrein; voor brokstukken kan een afstand van 100 m als een veilige grens beschouwd worden; de effecten van een vuurbal op de omgeving (grondniveau) zullen alleen van belang zijn als in een enkel geval een silo vrijwel geheel bezwijkt. Er dient rekening gehouden te worden met een steekvlam met een maximale diameter van ongeveer 43 m. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn er geen externe gevaarbronnen en de effecten naar de omgeving inzake mensrisico‟s zijn aanvaardbaar.
Pagina 291 van 320
BE0112.000850
Algemeen besluit: De exploitatie van het bedrijf vormt inzake de effecten van stofexplosies geen direct gevaar voor de omgeving. Er kan gesteld worden dat de exploitant voldoende maatregelen heeft genomen om stofexplosies te voorkomen. Wel dient de exploitant deze maatregelen te handhaven en daar waar mogelijk nog te verbeteren. Een stofexplosie bij het bedrijf blijft immers een groot risico voor daar aanwezig personeel of derden.”
Cargill behaalde in 2006 het ISO 14001 certificaat
Pagina 293 van 320
11
Leemten in de kennis / gekende onzekerheden
11.1
Leemten en onzekerheden betreffende het studiegebied
BE0112.000850
De kennis van de disciplines bodem en water heeft de volgende leemten: De kennis voor de bodem- en waterkwaliteit in Vlaanderen is onvolledig en bestaat uit momentopnames. De reële huidige situatie is dus steeds in bepaalde mate afwijkend van de gekende situatie op het moment van de metingen. De debieten/afvoercapaciteiten van de waterlopen zijn niet exact gekend. Er is ook geen enkel gegeven bekend over de bodemlaag van het kanaal (slibdikte, hydraulische geleidbaarheid, colmatatie,..). Het debiet van de Leigracht is niet bekend en er kon dan ook geen berekening gebeuren van de bijdrage van Cargill tot de vuilvracht in de Leigracht. Ook de waterkwaliteit van de Lipsebeek en Leibeek opwaarts van de instroom van het afvalwater van Cargill is niet bekend waardoor er moeilijk een vergelijking kon gebeuren tussen de waterkwaliteit opwaarts en afwaarts. De actuele luchtkwaliteit in het studiegebied kon niet voor alle parameters door middel van meetresultaten uit het studiegebied in kaart gebracht worden. Voor de parameters, waarvoor geen meetresultaten in het studiegebied ter beschikking zijn, werd een uitspraak gedaan over de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied op basis van: de interpolatiekaarten van VMM; metingen van de luchtkwaliteit in gelijkaardige gebieden; literatuurgegevens. De kennis van de discipline mens heeft een aantal typische leemten: de kennis van de huidige mobiliteit is slechts een momentopname en zal steeds afwijken van de huidige realiteit. De kennis van de discipline fauna en flora heeft een typische leemte: het voorkomen van vegetaties en fauna is steeds een momentopname of combinatie van verschillende inventarisaties en zal dus nooit volledig zijn.
11.2
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbepaling De impact van een verhoging van de productiecapaciteit is niet exact gekend. Hiervoor werd gebruik gemaakt van extrapolatie op basis van de situatie in het referentiejaar. Voor de effectgroep grondwater bestond de volgende leemte: er werd een modellering uitgevoerd van de toekomstige grondwaterwinning, maar het gaat hier om modelberekeningen waarin geen rekening kon gehouden worden met de exacte omstandigheden op het terrein.
Pagina 294 van 320
BE0112.000850
De emissies naar lucht en water in de toekomstige situatie zijn niet exact gekend. Hiervoor werd gebruik gemaakt van beschikbare emissiegegevens van de huidige situatie en extrapolatie naar de productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar.
11.3
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbeoordeling De effectbeoordeling is een beoordeling van de effectsynthese. Enerzijds bevat de effectsynthese zelf reeds een zekere onzekerheid, anderzijds is het moeilijk om een volledig objectieve beoordeling te geven voor een bepaald effect. De eindbeoordeling is daardoor een expertenbeoordeling.
Pagina 295 van 320
12
BE0112.000850
Tewerkstelling, investering en materialenstromen Het voorwerp van het MER betreft de hervergunning van de bestaande site van Cargill te Herent. Er wordt in de nabije toekomst geen aanzienlijke wijziging verwacht m.b.t. de tewerktstelling (ca. 45 werknemers) en de materialenstromen. Er wordt geen uitbreiding van de activiteiten op de site voorzien. Belangrijke geplande projecten zijn: Optimalisatie waterzuivering door een nageschakelde techniek (bijvoorbeeld DAF (flotatie) of actieve kool filtratie); Vernieuwen van de kuipenzaal van de Miag-installatie; Verbeteringswerken Nordon-toren; Voorzieningen ten behoeve van explosiebeveiliging in het silocomplex; Verbeteringswerken t.h.v. de pellet-installatie.
Pagina 297 van 320
13
BE0112.000850
Synthese (incl. monitoring en evaluatie) Het project omvat de hervergunning van de mouterij van het Belgisch Bijkantoor Cargill Herent, Cargill France SAS (verder: Cargill Herent) te Herent. Cargill Herent wenst een milieuvergunningsaanvraag voor te bereiden voor de hervergunning van de exploitatie van de bestaande mouterij en de ondersteunende diensten op de site voor een productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. Gezien het project een hervergunning betreft (er is geen uitbreiding voorzien), is er geen constructiefase. De grondwaterwinning van Cargill omvat een volume van max. 520.000 m³/jaar en 1.800 m³/dag, nl. max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan en max. 320.000 m³/jaar uit het Landeniaan. Het grondwater wordt gebruikt voor de weking van de brouwgerst. Uit de evaluatie blijkt dat er mogelijks een beperkte grondwaterverlaging kan verwacht worden op een 2-tal winningen in de omgeving als gevolg van de grondwaterwinning in het Brusseliaan. Daarnaast worden gering negatieve tot verwaarloosbare effecten verwacht op het oppervlaktewater van het Dijlekanaal en de Leigracht en een beperkte impact op de kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof. Voor de Landeniaanwinning wordt de grootste invloed verwacht op 2 nabijgelegen winningen. Mits een goed opvolging van het debiet (contactelektrodes zijn reeds voorzien), worden er op kwantitatief vlak geen belangrijke problemen verwacht. Voorts zijn er voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging op risicolocaties te voorkomen. De waterwinning zal met zekerheid geen effect hebben op grondwaterafhankelijke vegetaties die binnen de omliggende Natura 2000 en VENgebieden voorkomen. De speciale beschermingszones zijn namelijk volledig buiten de invloedssfeer van de grondwaterwinning gelegen. Een blijvende opvolging van de grondwaterstanden ter hoogte van de vochtige populierenaanplanten is noodzakelijk. De verwachtingen zijn echter dat er een matig negatief effect te verwachten is op de aanwezige elzenbroekbossen. Het afvalwater van Cargill Herent wordt geloosd op eerder kleine waterlopen, nl. de Leigracht, een kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt op haar beurt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle. Het sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt behandeld met een individueel afvalwaterbehandelingssysteem en na zuivering in de Leigracht geloosd. Het hemelwater wordt eveneens via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. Hergebruik van hemelwater is in het verleden onderzocht, maar blijkt economisch niet gunstig te zijn. Op het vlak van watergebruik presteert het bedrijf vrij goed in vergelijking met de andere bedrijven in de sector. De hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen is belangrijk op de Leigracht en de Lipsebeek, en beperkt op de Leibeek. In hoogwatersituaties is de impact verwaarloosbaar tot beperkt. De hydraulische impact en de impact op het overstromingsrisico worden aanvaardbaar geacht. De fysicochemische impact is het grootst voor de Leigracht, gezien de waterkwaliteit en – kwantiteit van de Leigracht in belangrijke mate wordt bepaald door de lozing van Cargill. In de Lipsebeek is de impact op de waterkwaliteit eveneens significant, voornamelijk voor de parameters CZV, totaal N en totaal P. Wat de Leibeek betreft is de impact nog
Pagina 298 van 320
BE0112.000850
hoogstens beperkt. Bovendien is er reeds een ruime afstand tot het lozingspunt van Cargill en zal een groot deel van de vuilvracht bijgevolg reeds verwijderd zijn. De impact van de lozing op de Weesbeek is verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt. Uit een evaluatie van de ecotoxicologische impact van de effluentlozing kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld. Hierdoor kan de impact van de lozing toch enigszins gerelativeerd worden en verwachten we geen acute toxische effecten op het aquatisch leven in de ontvangende waterlopen. De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft aangegeven dat zij geen toestemming geven voor lozingen in het kanaal Beperking van het waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering dient in de toekomst een continu aandachtspunt te blijven. Voor het goed functioneren van de waterzuivering zijn ook een aantal maatregelen uitgevoerd en (nog verder) gepland teneinde tegen 2015 aan de opgelegde lozingsnorm te kunnen voldoen. De belangrijkste polluenten naar de lucht zijn SO2, NOx en CO. De emissies van de mouterij in de geplande situatie (120.000 ton/jaar) zullen aanleiding geven tot een totale uitstoot van 24 ton SO2 (idem referentiesituatie), 42 ton NOx en 16 ton CO. Uit de evaluatie blijkt dat er geen belangrijke effecten voor de omgeving worden verwacht voor de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. emissies van NO 2/NOx, SO2 en CO, zodat er geen maatregelen moeten worden genomen ter reductie van de emissies. M.b.t. de impact door de verkeersemissie is de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent voor PM10 op alle locaties verwaarloosbaar. Voor de parameter NO2 is de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent op sommige locaties beperkt, nl. langsheen de Mechelsesteenweg en Omleiding, en op de overige locaties verwaarloosbaar. Er dient opgemerkt dat de reeds aanwezige lokale overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Er dient geen rekening gehouden te worden met relevante emissies van geur bij normale bedrijfsomstandigheden. Op het vlak van verzurende depositie worden evenmin significante effecten verwacht. Er kan algemeen geconcludeerd worden dat de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Het continue geluid van Cargill Herent is voornamelijk afkomstig van de continu werkende productie-installaties binnen in de verschillende gebouwen en de in- en uitlaatopeningen van ventilatoren. De discontinue geluiden zijn voornamelijk afkomstig van het laden en lossen van binnenschepen. In de omliggende meetpunten is het effect van de uitgevoerde geluidssanering duidelijk meetbaar, vooral ter hoogte van meetpunt 2 (Zijpstraat). Rekening houdende met de gerealiseerde sanering, het feit dat de Vlarem richtwaarden voor bestaande inrichtingen goed worden benaderd en gezien geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld. Wat rustverstoring betreft, worden er geen significant negatieve effecten verwacht op de
Pagina 299 van 320
BE0112.000850
groengebieden, noch op de speciale beschermingszones en de VEN-gebieden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Cargill Herent. Uit de toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) blijkt dat er geen significant negatieve effecten verwacht worden op de beschermde fauna, flora en habitattypes van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos en Kwellenberg, Wijgmaalbroek als gevolg van verdroging, verzurende depositie, afvalwaterlozingen en rustverstoring die kunnen toegeschreven worden aan Cargill Herent. Er worden geen relevante gezondheidseffecten verwacht die kunnen toegeschreven worden aan de blootstelling aan componenten geëmitteerd naar de lucht, bodem en grondwater of oppervlaktewater door Cargill Herent. Algemeen kan gesteld worden dat de meeste klachten van omwonenden zich situeren op het vlak van geluidshinder en hinder als gevolg van verkeer van en naar de site. Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te beperken: door een optimale inzet van watertransport kan het maximum aantal transporten via de weg ook in de toekomst beperkt blijven tot 4880 per jaar. Wat het huidige geluidsklimaat in de omgeving betreft, mag wel geconcludeerd worden dat dit overwegend goed tot zeer goed is. Het is evenwel niet uitgesloten dat gevoelige groepen een lichte geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen ondervinden. Er is de voorbije jaren reeds een enorme verbetering gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van Cargill Herent naar de omgeving. Voor de toekomstige situatie zal de hervergunning van Cargill Herent geen bijkomende geluidshinder met zich meebrengen. Er kan bijgevolg besloten worden dat de mogelijke geluidshinder voor de mens afkomstig van Cargill Herent voor de omgeving verwaarloosbaar tot beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat) zal zijn, zowel in de huidige als in de geplande situatie. Er worden geen belangrijke effecten voor de omgeving verwacht als gevolg van geurhinder, visuele hinder of hinder als gevolg van bepaalde veiligheidsaspecten. De maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de beheersing van de explosieveiligheid dienen door de exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk te worden verbeterd. De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. De afgelopen jaren werd er door Cargill extra aandacht geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf in de omgeving. De impact van de bestaande gebouwen op de perceptieve kenmerken en de belevingswaarde wordt beperkt geacht.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de hervergunning van Cargill Herent aanvaardbaar is indien rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen die in dit MER zijn opgenomen.
Pagina 301 van 320
BE0112.000850
Geraadpleegde bronnen Project-MER hervergunning en capaciteitsuitbreiding Cargill Malt te Herent, ARCADIS, 2008. GRUP “Historisch gegroeid bedrijventerrein Cargill Malt te Herent”, 2010 (grafisch plan, toelichtingsnota incl. plan-MER en stedenbouwkundige voorschriften) LNE Dienst Mer, 1997 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van milieueffectrapporten – deel 2: Algemene methodologische aspecten LNE Dienst Mer, 1997 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van milieueffectrapporten – deel 1:Procedurele aspecten LNE Dienst Mer, 2008 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline bodem LNE Dienst Mer, 2011 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline water LNE Dienst Mer, 2012 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline lucht LNE Dienst Mer, 2011 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline geluid en trillingen LNE Dienst Mer, 2006 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline fauna en flora LNE Dienst Mer, 2002 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van milieueffectrapporten – deel 3: Algemene methodologie – Discipline Mens & gezondheid LNE Dienst Mer, 2011 - Richtlijnenboek milieueffectenrapportage – basisrichtlijnen per activiteitengroep – Landbouwdieren Discipline bodem en grondwater Hydrogeologische studie naar aanleiding van een aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan en het verhogen van de winning uit het Brusseliaan. Arcadis Belgium, 2013. April 2002, Oriënterend bodemonderzoek, Ecolas NV Mei 2005, Beschrijvend bodemonderzoek, Ecolas NV Juni-juli 2005, Staalname zoutconcentraties, Bodemkundige dienst van België vzw 27/06/2008, Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, Arcadis Belgium 27/11/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, Arcadis Belgium 10/12/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval (fase 3), Arcadis Belgium NV Oriënterend Bodemonderzoek n.a.v. een overdracht, ARCADIS Belgium, maart 2011 Discipline lucht www.vmm.be Discipline oppervlaktewater www.vmm.be Haalbaarheidstudie voor de optimalisatie van de effluentkwaliteit en het hergebruik van hemelwater. EPAS, 2011. Evaluatie van de lozingsproblematiek. EPAS, 2002.
Pagina 302 van 320
BE0112.000850
Discipline fauna en flora Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van der Eerden, L., Freijer, J., van Hinsberg, A., Marra, M., van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L. en Wortelboer, F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM). Couvreur, M., Menschaert, J., Sevenant, M., Ronse, A., Van Landuyt, W., De Blust, G., Antrop, M., Hermy, M. (2004). Ecodistricten en ecoregio‟s als instrument voor natuurstudie en milieubeleid. Natuur.focus 3(2):51-58. De Becker, P., Jochems, H. & Huybrechts, W. (2004). Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion Incanaegemeenschappen. De Temmerman, L. (onbekende publicatiedatum). Milieustress. Deel 1 Effecten van luchtverontreiniging op de vegetatie. Fytotoxiciteit van luchtpolluenten. Bioindicatie en biomonitoring van het effect van luchtverontreiniging. Centrum voor Onderzoek in Dierengeneeskunde en Agrochemie –CODA, Tervuren. 126p. Decleer, K (red.) (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Habitattypen, Dier- en plantensoorten. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2007.01, Brussel, 584p. EPAS (2011). Haalbaarheidstudie voor de optimalisatie van de effluentkwaliteit en het hergebruik van hemelwater. Rapportnummer CARF_1RP005. 82p Gabriëls, J. (1998). Onderzoek stiltegebieden Limburg, ref AMI604, p. 2.31/2.35 in LISEC 1998. Kleijn, D. (2008). Effecten van geluid op wilde soorten –implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden. Wageningen, Alterra, Alterrarapport 1705. 41 blz.; 2 tab.; 70 ref. Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J., Langohr, R. (2002) Berekening en kartering van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen. In: Neirynck, J. et al., Bepaling van de verzuring- en vermestinggevoeligheid van Vlaamse bossen met gemodelleerde depositiefluxen. Eindverslag van project VLINA 98/01, studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling. Meykens, J., Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA. MIRA/2001/01, K.U.Leuven en Bodemkundige Dienst van België. Paelinckx, D., Sannen, K., Goethals, V., Louette, G., Rutten, J. & Hoffmann, M. (2009). Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitaten Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2009.6, Brussel, 669 p. Peymen, J., Oosterlynck, P., Defloor, W., Van Gulck, T., van Straaten, D., Kuijken, E. (2000) Opstellen en beoordelen van ecosysteemkwetsbaarheidkaarten met betrekking tot biotoopverlies en barrière-effect. Eindverslag van project 97/05. Studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor natuurbehoud.
Pagina 303 van 320
BE0112.000850
Posthumus, A.C. & Tonneijck, F. (1983). Literatuuronderzoek naar belasting-effectrelaties voor planten. Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO), Wageningen, Nederland. Reijnen, M.J.S.M. & Foppen, R.P.B. (1991). Effecten van wegen met autoverkeer op de dichtheid van broedvogels. IBN-Rapport 91/1en 91/2. Sevenant, M., Menschaert, J., Couvreur, M., Ronse, A., Antrop, M., Geypens, M., Hermy, M. & De Blust, G. (2002). Ecodistricten: Ruimtelijke eenheden voor gebiedsgericht milieubeleid in Vlaanderen. Deelrapport II: Afbakening van ecodistricten en ecoregio‟s: Verklarende teksten. Studieopdracht in het kader van actie 134 van het Vlaams Milieubeleidsplan 1997-2001. In opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R.2006.12. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Tamis, W. L. M., Runhaar, J. (1994). Kwetsbaarheidskaarten natuur Zuid-Holland, CML rapport 115, Centrum voor Milieukunde Leiden. Van de Genachte, G., Gorssen J. & De Coster, K. (2002). Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van milieueffectrapportage, wetenschappelijk rapport. Aeolus bvba - Lisec vzw, Hasselt. Van De Genachte, G.; Gorssen, J.; De Coster, K.; Lambrechts, J. (2000). Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van milieueffectrapportage : derde tussentijds voortgangsrapport : tekst. AEOLUS: Brussel : Belgium. 103 pp. Van Vessem, J. & Kuijken, E. (1986). Overzicht van de voorgestelde Speciale Beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand (E.G.-Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979). Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaamse Regering (2001). Speciale Beschermingszones in Vlaanderen in uitvoering van de Europese Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) SBZ-H. Overzicht van de habitats en soorten per Habitatrichtlijngebied. Beslissing van de Vlaamse regering van 4 mei 2001. VMM (2013). VMM jaarrapport Luchtkwaliteit in het Vlaams Gewest, 2012. Vriens, L., Bosch, H., De Knijf, G., De Saeger, S., Guelinckx, R., Oosterlynck, P., Van Hove, M;, & Paelinckx, D. (2011). De Biologische Waarderingskaart. Biotopen en hun verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.M.2011.1, Brussel. 416p. WHO (2000). Air Quality guidelines for Europe, 2nd edition. WHO Regional Publications, European Series N° 91, ISBN 1358 3. www.natuurpuntleuven.be www.waarnemingen.be Discipline mens http://www.derusthuizen.be/rusthuizen.htm http://www.hospitals.be/
Pagina 304 van 320
BE0112.000850
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/ Overige disciplines Kleurstudie Cargill locatie Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2010 Nota landschappelijke integratie geluidsscherm Cargill Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2012
Pagina 305 van 320
Figuren
BE0112.000850
Pagina 307 van 320
Bijlagen
BE0112.000850
Pagina 319 van 320
BE0112.000850
Kantoren
www.arcadisbelgium.be
Antwerpen- Berchem
Hasselt
Gent
Citylink - Posthofbrug 12
Eurostraat 1 – bus 1
Kortrijksesteenweg 302
B-2600 Berchem
B-3500 Hasselt
B-9000 Gent
T +32 3 360 83 00
T +32 11 28 88 00
T +32 9 242 44 44
F +32 3 360 83 01
F +32 11 28 88 01
F +32 9 242 44 45
Brussel
Liège
Charleroi
Koningsstraat 80
119, avenue de Philippeville
B-1000 Brussel
26, rue des Guillemins, 2ème étage
T +32 2 505 75 00
B-4000 Liège
T +32 71 298 900
F +32 2 505 75 01
T +32 4 349 56 00
F +32 71 298 901
B-6001 Charleroi
F +32 4 349 56 10 ARCADIS Belgium nv/sa
Maatschappelijke zetel
BTW BE 0426.682.709
Brussel
RPR BRUSSEL
Koningsstraat 80
ING 320-0687053-72
B-1000 Brussel
IBAN BEAdviesverlening, 38 3200 6870 5372 studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening. Detachering van projectmedewerkers. SWIFT BIC BBRUBEBB