“Ik kan zelf beslissen bij wie van mijn ouders ik wil wonen” Auteur: Katrien Herbots i.s.m. Elke Roevens en Prof. J. Put
Onderzoeksvraag Kinderparticipatie, als noemer voor de rechten die ervoor zorgen dat kinderen mee vorm kunnen geven aan hun leefwereld, wordt als mensenrecht erkend in het Kinderrechtenverdrag. Het recht van het kind om zijn mening te uiten in hem betreffende aangelegenheden, neemt hierbij een centrale positie in. Om een mening te kunnen vormen is (recht op) geïnformeerd worden1 en informatievergaring een noodzakelijke2 (maar nog geen voldoende) voorwaarde. Dit doet de vraag rijzen in welke mate jongeren op de hoogte zijn over hun rol binnen de hen betreffende regelingen in de scheidingsprocedure van hun ouders? Hieronder wordt ingegaan op de gepercipieerde rol van kinderen in dergelijke beslissingen, meer bepaald betreffende de verblijfsregeling.
Beschrijving project Het Ipos-project beoogt scheidingstrajecten te optimaliseren met als doel de levenskwaliteit van gezinnen tijdens en na een scheiding te verhogen. Hiervoor worden gedurende vier jaar personen in scheiding, hun kinderen en scheidingsdeskundigen bevraagd en opgevolgd aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten.
Steekproef Tussen 17 maart 2008 en 16 maart 2009 werd in de rechtbanken te Antwerpen, Mechelen, Gent en Kortrijk aan alle personen in scheiding via folders met antwoordkaarten gevraagd om deel te nemen aan het IPOS project. Van de 8896 kaarten kwamen er 3924 (44 %) terug met bereidheid tot deelname, waarvan uiteindelijk 1850 (20.8 %) volwassen de vragenlijst volledig invulden.
1
Art. 13 en 17 Kinderrechtenverdrag. ; Zie onder meer: Algemeen Commentaar n° 12 inzake h et recht om te worden gehoord van het VNKinderrechtencomité aangenomen op 1 juli 2009. 2
Van deze 1850 volwassenen namen ook 182 kinderen deel aan het onderzoek. Hiervan werden voor de analyses 171 bruikbare vragenlijsten geselecteerd.
Resultaten De wet Niet in de gerechtelijke, noch in de buitengerechtelijke context is bepaald dat kinderen moeten worden betrokken of een beslissingsrecht hebben bij de opmaak en het vastleggen van de verblijfs- en omgangsregeling als ouders uit elkaar gaan. In de wet wordt wel in de mogelijkheid voorzien dat bij onenigheid tussen scheidende ouders over de verblijfs- en omgangsregeling een jongere, onder bepaalde voorwaarden, met de rechter over de invulling van die regeling kan spreken. Na dit gesprek blijft de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bij de rechter liggen. Kennis van de wet Uit de bevraging blijkt echter dat 58.5 % van de jongeren er verkeerdelijk van uitgaat dat de wetgeving hen het recht geeft om zelf te beslissen bij wie van de ouders ze willen wonen. Daarenboven heeft 13.8 % van de jongeren geen idee van het juiste antwoord. Het aandeel jongeren dat weet dat ze zelf niet kunnen beslissen bij wie ze willen wonen, blijft dus beperkt tot 27.6 %. Figuur 1. Ik mag volgens de wet zelf beslissen bij wie van mijn ouders ik wil wonen (N=171)
De jongeren die weten dat ze niet zelf kunnen beslissen zijn gemiddeld ouder (14.5 jaar) dan diegenen die ervan uitgaan dat ze wel zelf kunnen beslissen (13.6 jaar) (F=6.819; p=.043) of er geen idee van hebben of ze dit al dan niet kunnen volgens de wet (13 jaar) (F=6.819; p=.006). Of het een jongen of meisje betreft, maakt geen verschil in het al dan niet juist beoordelen van de uitspraak (χ=.482; df=2; p=.786). Een onderscheid naar scheidingprocedure van de ouders kan niet worden gemaakt. Van de respondenten gaf namelijk 56.1 % aan niet te weten volgens welke procedure hun ouders gescheiden zijn. Dit maakt dat er onvoldoende gegevens zijn om deze zinvol op te nemen in de analyses. Een verklaring hiervoor?3
1 Een eerste mogelijke verklaring kan zijn dat jongeren hun ervaring en mening over hun
3
De gebruikte cijfergegevens zijn als bijlage meer gedetailleerd terug te vinden.
betrokkenheid voor ‘wettelijk geregeld’ nemen. Het grootste deel van de bevraagde jongeren blijkt de opmaak van de verblijfsregeling immers positief te hebben ervaren. Zo is 81.3 % van de jongeren ervan overtuigd dat hun ouders bij de uitwerking van de regeling rekening heeft gehouden met hun mening. Bovendien heeft het merendeel van de jongeren niet het gevoel gehad dat ze tijdens de scheidingsprocedure in het algemeen moesten kiezen tussen vader of moeder (bij slechts 12.5 % was dit wel het geval). Dit blijkt onafhankelijk van zowel leeftijd als geslacht. Terwijl 58.8 % van de jongeren denkt dat ze volgens de wet zelf mogen beslissen over waar ze zullen wonen, vindt 59.6 % van de jongeren het belangrijk dat er hen gevraagd wordt wat ze graag willen bij de opmaak van de verblijfs- en omgangsregeling. Een kleiner aandeel jongeren (55.6 %) wil mee kunnen beslissen; slechts 37.4 % van de jongeren geeft aan ook daadwerkelijk zélf te willen kunnen beslissen. De gemiddelde leeftijd van deze laatste groep jongeren ligt hoger dan diegenen die aanduiden niet zelf te willen beslissen (14.6 jaar tov 13.7 jaar; t=3.198; df=167; p=.002). Veel jongeren vinden het belangrijk om geraadpleegd te worden bij de opmaak van de verblijfs- en omgangsregeling. Daarbij heeft het overgrote deel van de jongeren het gevoel dat hun mening hieromtrent door hun ouders gerespecteerd werd. Dit zou door hen kunnen worden gepercipieerd als een wettelijk geregeld recht om te mogen beslissen.
2 Een tweede mogelijke verklaring kan zijn dat jongeren niet steeds voldoende geïnformeerd zijn over het scheidingsproces in het algemeen, en in het bijzonder over de rol die ze hierbinnen mogen innemen. De meeste jongeren (65.5 %) gaan er ten onrechte vanuit dat zij volgens de wet informatie moeten krijgen over hun rechten binnen de scheiding van hun ouders (slechts 12.9 % weet dat dit niet verplicht is) en dat de ouders bij wet verplicht zijn om hun kinderen in te lichten bij het maken van afspraken die over hen gaan (74.3 %; slechts 10.5 % weet dat de wet hierin niet voorziet). Uit deze cijfers blijkt dat een meerderheid van de ondervraagde jongeren overtuigd is van het bestaan van regelgeving die informatiedoorstroming naar hen toe waarborgt. Het merendeel van de jongeren (65.5 %) vond effectief dat hij/zij voldoende informatie had over wat er ging gebeuren bij een scheiding. Ze vinden over het algemeen (74.3 %) het ook belangrijk om te weten hoe de scheiding verloopt. Bovendien meent slechts 35.7 % te weten welke rechten ze hebben binnen de scheidingsprocedure, terwijl iets meer dan de helft van de ondervraagde jongeren (53.8 %) aangeeft dit wel belangrijk te vinden. Meisjes geven trouwens significant vaker aan niet te weten of ze dit belangrijk vinden.4 Daarenboven ligt de gemiddelde leeftijd van jongeren die hier niet meteen een mening over hebben lager.5 De vaststelling dat het krijgen van informatie en het op de hoogte zijn van hun rechten door meer jongeren als belangrijk aangegeven wordt dan dat er jongeren aangeven voldoende informatie te hebben gekregen en op de hoogte te zijn van hun rechten, wijst op een discrepantie tussen de realiteit en de gewenste situatie. De jongeren verwachten blijkbaar informatie en hechten hier ook belang aan, maar de realiteit blijkt hieraan in mindere mate tegemoet te komen. Onvoldoende informatie zou ertoe 4
De gemiddelde leeftijd van antwoordcategorie “ja” (14.42 jaar) en “neen” (14.23) jaar verschilt met de gemiddelde leeftijd van diegenen die antwoordden “ik weet het niet” (12.84 jaar). (F=9.609; resp. p=.000 en p=.006) 5 Slechts 13.8 % van de jongens weet niet of hij er belang aan hecht, bij de meisjes is dit 30.8 %. Dit verschil is significant (χ=7.004; df=1; p=.008), terwijl er naarmate het geslacht geen verschil is tussen of ze wel (“ja”) of niet overtuigd (“nee”) zijn dat het kennen van hun rechten belangrijk is.
kunnen leiden dat jongeren er verkeerdelijk van overtuigd zijn dat ze mogen beslissen bij wie van de ouders ze willen wonen.
3 Een derde mogelijke verklaring kan worden gezocht in de contacten die ouders van jongeren hebben met scheidingsdeskundigen. De vraag rijst of deze contacten een invloed kunnen hebben op de informatiedoorstroming naar jongeren, waaronder de informatie met betrekking tot hun beslissingsbevoegdheid op het vlak van wonen. Immers, volgens een groot aantal jongeren (gemiddeld 47.5 %)6 hebben hun ouders contact met scheidingsdeskundigen. De jongeren rapporteren dat zij in gemiddeld slechts 10 %7 van deze contacten ook zélf gesproken hebben met de betreffende scheidingsdeskundige. Volgende deskundigen werden in de vragenlijst opgenomen: advocaten, notarissen, bemiddelaars en rechters. Wanneer jongeren contact zouden gehad hebben met andere deskundigen, komen deze niet naar voor in de antwoorden op de voorgestructureerde vragenlijst. Van de jongeren die contact met een deskundige belangrijk achten (gemiddeld 11.4 %)8, vindt gemiddeld 66.2 %9 dat er in het gesprek aandacht moet worden besteed aan de verblijfs- en omgangsregeling. Ouders hebben meer contact met scheidingsdeskundigen dan jongeren zelf. Toch vinden die jongeren die het belangrijk vinden om zelf contact te hebben met een scheidingsdeskundige het nodig om het te hebben over de verblijfs- en omgangsregeling. Contact met scheidingsdeskundigen zou kunnen bijdragen tot meer correcte informatie omtrent de onmogelijkheid om zelf te beslissen bij wie van de ouders ze willen wonen.
Besluit De mate waarin jongeren op de hoogte zijn van hun rol binnen de opmaak van de verblijfsen omgangsregelingen binnen de scheidingsprocedure van hun ouders werd onderzocht. Ter beantwoording van deze vraag vond een verdere exploratie plaats van het opmerkelijke resultaat dat maar liefst bijna 60 % van de ondervraagde jongeren, van wie de ouders reeds minstens één keer voor de rechter zijn verschenen, het idee hebben dat de wet hen de keuze geeft om te mogen beslissen bij wie van de ouders ze mogen wonen. Verschillende invalshoeken die zouden kunnen doen denken dat jongeren voldoende, duidelijk en op maat geïnformeerd zijn, kwamen aan bod. Vooreerst werd duidelijk dat een groot aantal jongeren bij de uitwerking van de verblijfs- en omgangsregeling ervaren heeft dat met zijn of haar mening rekening werd gehouden. Bij het opstellen van dergelijke regeling vindt het merendeel van de jongeren het belangrijk dat ze geraadpleegd worden. De gemiddelde leeftijd van jongeren die het belangrijk vinden om zelf te kunnen beslissen ligt hoger, maar zij zijn doorgaans wel beter op de hoogte dat dit wettelijk gezien niet kan. Onvoldoende, onduidelijke informatie voor de jongere over het
6
Advocaat: 54.4 %; notaris: 55 %; bemiddelaar: 16.4 % en rechter: 64.3 %. Deze gerapporteerde contactgegevens moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd daar uit de cijfers blijkt dat slechts 64.3 % van de jongeren een verschijning van hun ouders voor de rechter aangeeft, terwijl de voorwaarde om in de steekproef te belanden, een verschijning van de ouder(s) voor de rechter was. 7 Advocaat: 11.8 %; notaris: 4.3 %; bemiddelaar: 14.3 % en rechter: 11.8 %. 8 Advocaat: 14 %; notaris: 3.5 %; bemiddelaar: 8.8 % en rechter: 19.3 %. 9 Advocaat: 79.2 %; notaris: 33.3 %; bemiddelaar: 73.3 % en rechter: 78.8 %.
bevragen van zijn mening, kan eventueel het gepercipieerde idee van beslissingsrecht doen begrijpen. Uit de bevraging bleek voorts dat de meerderheid van de jongeren er verkeerdelijk van uitgaat dat ze wettelijk een recht op informatie hebben. Ze hechten belang aan het krijgen van informatie en het op de hoogte zijn van hun rechten, maar de realiteit blijkt hieraan niet altijd tegemoet te komen. Onvoldoende informatie kan ertoe leiden dat jongeren er verkeerdelijk van overtuigd zijn dat ze mogen beslissen bij wie van de ouders ze willen wonen. Ook kwam uit de bevraging naar voren dat jongeren aangeven dat zij niet vaak in aanraking komen met scheidingsdeskundigen. Van de jongeren die het belangrijk vinden om contact te hebben met deskundigen, zijn bovendien velen van mening dat de verblijfs- en omgangsregeling in dit gesprek aan bod moet komen. Gezien de vakbekwaamheid van scheidingsdeskundigen lijkt contact met scheidingsdeskundigen een belangrijk kanaal te kunnen zijn van informatiedoorstroming, via ouders dan wel aangevuld via de jongere zelf. Uit de analyse van de resultaten komen een aantal discrepanties aan het licht. Zo verschilt op het vlak van informatie de wettelijk bepaalde situatie met de door de jongeren zelf gewenste. Daarnaast bestaat er een discrepantie tussen de wettelijke en reële situatie. Uit deze laatste blijkt immers dat de jongeren zich meer betrokken voelen dan wat wettelijk vereist is. Deze resultaten voeden onder meer het vermoeden dat jongeren niet steeds over accurate informatie beschikken met betrekking tot hun rol binnen de scheidingsprocedure van hun ouders, en meer bepaald bij de opmaak van de verblijfs- en omgangsregelingen. Dit vormt een aanwijzing dat niet alle jongeren een duidelijk beeld hebben over hun rol.
Mogelijke implicaties Het vermoeden bestaat dat jongeren niet steeds beschikken over accurate informatie met betrekking tot hun rol tijdens de scheidingsprocedure van hun ouders. Met de voorliggende resultaten in het achterhoofd is een kritische doorlichting van bestaande ondersteunende kanalen die informatie op maat van kinderen, jongeren en ouders beschikbaar stellen (bv. boeken, folders, websites10) aan te raden. Wil de aangeboden informatie aansluiten op de leefwereld van de jongeren, moet ze toegankelijk zijn. Dit kan worden getoetst aan de principes van begrijpbaarheid, beschikbaarheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, bruikbaarheid, bekendheid en betrouwbaarheid. De resultaten tonen aan dat de diversiteit van het doelpubliek (geslacht, leeftijd) hierbij zeker een aandachtspunt vormt. De context waarbinnen informatie wordt gegeven, moet een ruimte creëren voor de jongere. Er moet worden stilgestaan bij de verwachtingen en de noden van de jongere zelf op dat ogenblik. Wordt de informatie door de jongere ontvangen en begrepen? Wenst de jongere op dat ogenblik wel informatie te ontvangen? Verder onderzoek naar wat onder informatie kan worden begrepen, wat de jongere zelf hieronder verstaat en de context waarin dit plaatsvindt resp. wordt aangeboden, lijkt aangewezen.
10
Voorbeelden van geschreven informatiebronnen: www.tweehuizen.be; www.kinderrechten.be; www.kinderrechtwinkel.be; www.vipjeugd.be.
De groep van informatieverstrekkers kan zeer ruim zijn. De vraag rijst of zij steeds over de juiste informatie beschikken? Op welke wijze brengen ze de informatie over? Voor sommigen onder hen (bv. naaste familieleden, school, jeugdwerkers, hulpverleners) kan de scheiding een mogelijk gespreksonderwerp zijn, maar vormt dit niet de kern van hun relatie. Bij anderen daarentegen (scheidingsdeskundigen, eventueel hulpverleners) is de scheiding net het aanknopingspunt voor contact. Wegens hun ‘bevoorrechte’ positie in het scheidingsproces lijkt alleszins voor de scheidingsdeskundigen een belangrijke rol weggelegd te zijn. Ouders hebben relatief vaak contact met scheidingsdeskundigen. Jongeren zelf komen in mindere mate met hen in contact. Deskundigen kunnen de ouders informeren, sensibiliseren en responsabiliseren om hun kinderen de nodige en gepaste informatie te verstrekken. Indien de deskundigen de jongere zelf zien, kunnen ze rechtstreeks aandacht aan informatieverlening besteden. De houding van scheidingsdeskundigen omtrent het werken met kinderen komt in een volgende fact sheet aan bod, waar wordt ingegaan op de resultaten van de bevraging van scheidingsdeskundigen. In het bijzonder dient de informatie inzake meningsuiting duidelijk en volledig te zijn. Geraadpleegd worden naar een mening waarmee rekening wordt gehouden, komt overeen met wat op internationaal en nationaal vlak de minimumnorm is11. Aan kinderen een stem geven in zaken die hen aanbelangen, is niet hetzelfde als hen laten beslissen over deze zaken (“voice is not choice”12). Raadplegen van jongeren als verschijningsvorm van participatie kan niet los worden gezien van het belang van het kind13 en diens evoluerende capaciteiten14. Bovenstaande resultaten tonen overigens aan dat het niet is omdat jongeren denken dat de wet hen toelaat om te mogen beslissen, dat ze ook effectief willen beslissen bij de opmaak van regelingen. Jongeren willen vooral een ‘stem’ hebben. Tot slot mag er niet uit het oog worden verloren dat het recht van jongeren op informatie een kinderrecht is15. Bovendien wordt informatie niet alleen als een verschijningsvorm van kinderparticipatie beschouwd, maar ook als een niet voldoende maar noodzakelijke voorwaarde om een mening te kunnen vormen en om te kunnen participeren in het algemeen.16
11
Op internationaal vlak: art. 9.2, 12 en 13 Kinderrechtenverdrag; op Europees vlak: art. 24 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, Aanbeveling 1864 (2009) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa ter bevordering van de participatie van kinderen in hen betreffende beslissingen, Aanbeveling n°. R (98)8 van de Raad van Europa betreffende de participatie van kinderen in het familie- en gemeenschapsleven; op de de nationaal vlak: art. 22bis Gw en voor scheiding in het bijzonder: art. 931, 3 -7 lid Ger.W. en art.56bis Jeugdwet. 12 P. PARKINSON en J. CASHMORE, The Voice of the Child in Family Law Disputes, Oxford Scholarship, 2009 geciteerd in G Dennison, “Is mediation compatible with children’s rights?”, Journal of Social Welfare and Family Law 2010, (169-182), 180. 13 Art. 3 Kinderrechtenverdrag. 14 Art. 5 Kinderrechtenverdrag inhoudende het respect voor de ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden, en de uitoefening ervan in functie van de evoluerende capaciteiten van het kind. 15 Art. 13 en 17 Kinderrechtenverdrag. Zie ook Aanbeveling 1121 (1990) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa dat de Lidstaten aanbeveelt kinderen beter te informeren over de rechten die ze hebben (13.F). 16 Algemeen Commentaar n° 12 inzake het recht om te wo rden gehoord van het VN-Kinderrechtencomité aangenomen op 1 juli 2009. Zie onder meer ook: CATTRIJSSE en DELENS-RAVIER, “Reflections on the concept of participation” in ANG, F., BERGHMANS, E., CATRIJSSE, L., DELENS-RAVIER, I., DEPLACE, M., STAELENS, V., VANDEWIELE, T., VANDRESSE, C. en VERHEYDE, M. (eds.), Participation Rights of Childeren, Antwerpen, Intersentia, 2006, 34.
Verdere literatuur DETRICK, S. (ed.), The United Nations Convention on the Rights of the Child. A Guide to the “Travaux Préparatoires”, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 1992, 712 p. HEMRICA, J. en HEYTING, F., “Tacit notions of childhood: An analysis of discourse about child participation in decision-making regarding arrangements in case of parental divorce”, Childhood 2004, 449-468. THORGEIRSDOTTIR, H., Article 13: the right of freedom of expression. A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2006, 53 p.
Bijlagen: percentages per vraag N
Antwoord in % Ja
Neen
171
81.3
18.7
Ik voelde me verplicht om te kiezen tussen mijn vader of mijn moeder.
171
15.2
84.8
Ik had voldoende informatie over wat er ging gebeuren bij een scheiding.
171
65.5
34.5
Ik weet wat mijn rechten zijn binnen de scheidingsprocedure van mijn ouders.
171
35.7
64.3
Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, wil ik hierover ingelicht worden.
171
25.1
74.9
Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, wil ik dat aan mij wordt gevraagd wat ik wil.
171
59.6
40.4
Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, wil ik dat ik mee kan beslissen.
171
55.6
44.4
Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, wil ik zelf kunnen beslissen.
171
37.4
62.6
171
6.4
93.6
171
5.3
94.7
24
79.2
20.8
6
33.3
66.7
15
73.3
26.7
33
78.8
21.2
Mijn ouders hebben met mijn mening rekening gehouden bij het uitwerken van de verblijfs- en omgangsregeling.
Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, wil ik dat ze me hierover met rust laten. Als beslist wordt over bij wie ik ga wonen, weet ik niet op welke manier ik betrokken wil worden. Ik wil met de advocaat contact hebben over de verblijfs- en omgangsregeling. Ik wil met de notaris contact hebben over de verblijfs- en omgangsregeling. Ik wil met de bemiddelaar contact hebben over de verblijfs- en omgangsregeling. Ik wil met de rechter contact hebben over de verblijfs- en omgangsregeling.
N Juist Volgens de wet kan ik zelf beslissen bij wie van mijn ouders ik wil wonen. Volgens de wet moeten kinderen informatie ontvangen over hoe zo een scheiding verloopt. Volgens de wet moeten mijn ouders mij inlichten bij het maken van de afspraken over mij gaan in verband met de scheiding.
171
58.5
27.6
13.8
171
60.2
18.7
21.1
171
74.3
10.5
15.2
N Ja Ik vind het belangrijk dat ik weet hoe de scheiding van mijn ouders verloopt. Ik vind het belangrijk dat ik mijn rechten binnen de scheidingsprocedure van mijn ouders ken.
Antwoord in % Ik weet Fout het niet
Antwoord in % Ik weet Neen het niet
171
74.3
14.6
11.1
171
53.8
23.4
22.8
Mijn ouders hebben contact gehad met een advocaat.
171
54.4
17.5
28.1
Mijn ouders hebben contact gehad met een notaris.
171
55.0
4.7
40.4
Mijn ouders hebben contact gehad met een bemiddelaar.
171
16.4
25.1
41.5
Mijn ouders hebben contact gehad met een rechter.
171
64.3
11.7
24
Ik heb zelf met de advocaat van mijn ouders gesproken.
93
11.8
87.1
1.1
Ik heb zelf met de notaris van mijn ouders gesproken.
94
4.3
93.6
2.1
Ik heb zelf met de bemiddelaar van mijn ouders gesproken.
28
14.3
85.7
-
Ik heb zelf met de rechter van mijn ouders gesproken.
110
11.8
84.5
3.6
171
11.8
55
31
171
4.3
69
27.5
171
14.3
51.5
39.8
171
11.8
56.1
24.6
Ik vind het belangrijk om zelf contact te (kunnen) hebben met een advocaat. Ik vind het belangrijk om zelf contact te (kunnen) hebben met een notaris. Ik vind het belangrijk om zelf contact te (kunnen) hebben met een bemiddelaar. Ik vind het belangrijk om zelf contact te (kunnen) hebben met een rechter.