Geachte aanwezigen,
Staat u mij toe om u allereerst mijn verontschuldigingen aan te bieden voor het feit dat ik zelf niet lijfelijk aanwezig ben tijdens deze heuglijke bijeenkomst. Juist op het moment dat het het Letterenfonds heeft behaagd mij de zogenaamde wegbereidersprijs toe te kennen, ben ik in het verre Buenos Aires bezig om voor mijn 83-jarige seniele vader de weg te bereiden naar een plaatselijk verzorgingstehuis. En dat heeft, zoals u zich wel zult kunnen indenken, nogal wat voeten in de aarde.
Denkt u alstublieft niet dat het voor mij makkelijk was om de Vertaaldagen dit jaar over te slaan. Ik ben sinds 2002 onafgebroken en in verscheidene hoedanigheden van de partij geweest, en het gaat me dan ook zeer aan het hart dat ik juist deze editie, die gewijd is aan poëzievertalen (een van mijn nissen op vertaalgebied), verstek moest laten gaan. Maar gelukkig leven we in de eenentwintigste eeuw en stelt de techniek mij in staat om mij via een computerverbinding vanaf een bioscoopscherm tot u te richten, aldus de illusie scheppend dat ik dit moment toch met u allen deel.
Vanzelfsprekend wil ik vervolgens mijn erkentelijkheid betuigen aan de afdeling Vertaalbeleid Buitenland van het Letterenfonds, die als jury heeft gefungeerd, voor het toekennen van deze prijs. Het is voor mij een bijzondere eer dat ik mij vanaf vandaag, als laureaat nummer zeven (inderdaad: een geluksgetal), in hetzelfde rijtje mag scharen als de Italiaan Franco Paris, de Russische Irina Michajlova, de Slowaak Adam Bžoch, de Tsjechische Olga Krijtová, de Roemeen Gheorghe Nicolaescu en de Zweedse Ingrid Wikén Bonde. Ik heb namelijk grote bewondering voor wat zij allen op vertaalgebied zoal tot stand hebben gebracht en nog steeds brengen, in vaak moeilijke en soms zelfs penibele omstandigheden.
Ikzelf daarentegen mag mezelf een echte bofkont noemen (excusez le mot), of zo u wilt: een zondagskind. Niet alleen heb ik de leukste opleiding genoten die een aspirant literair vertaler zich destijds in Nederland kon wensen, namelijk Vertaalkunde/Vertaalwetenschap aan het inmiddels wegbezuinigde Instituut voor Vertaalkunde in Amsterdam, maar nog voordat ik was afgestudeerd werd ik al door mijn docente Anske Vuyk-Bosdriesz gevraagd om haar te assisteren bij het samenstellen van het zogeheten Sterwoordenboek Spaans voor uitgeverij Wolters-Noordhoff, een leerzame en inspirerende ervaring. En daags na mijn afstuderen werd mij, op aanbeveling van een tweede goede fee, de in Utrecht werkzame Argentijnse taalkundige Ivonne Bordelois, als kersverse vertaalkundige en native speaker een deeltijdbaan aangeboden als docent Vertalen Spaans bij de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast vertaalde ik om de rest van de week op te vullen zakelijke teksten en serveerde ik om wat van de wereld te zien maaltijden, koffie en thee bij onze nationale luchtvaartmaatschappij.
Vervolgens rolde ik van de ene vertaalgerelateerde baan in de andere: ik mocht bijvoorbeeld vertaalsupervisor spelen bij Van Dale Lexicografie toen men ook daar Spaanse woordenboeken ging maken, trad bij het voorbereiden van de tweede editie zelfs toe tot de hoofdredactie, en slaagde tussen neus en lippen door ook nog eens voor een "vergelijkend onderzoek voor de aanverwing van Spaanse vertalers met als eerste vreemde taal het Nederlands, georganiseerd door het Europees Parlement in Luxemburg. Ook hier is misschien een goede fee aan het werk geweest, maar dat was ze in ieder geval toen ik enkele jaren later werd overgeplaatst naar Brussel, om te gaan werken in een omgeving waar ik verwachtte meer Nederlands te zullen horen en om wat dichter bij huis, dat is: bij Amsterdam te kunnen zijn, want ik bleef vooral in het weekeinde op en neer pendelen. En al heb ik dus niet echt wortel geschoten aan de voet van de Sint-
Michiels- en Sint-Goedelekathedraal, ik heb er wèl het nodige opgestoken over hoe met ten zuiden van Roosendaal met taal omgaat, over de plaatselijke culturele gevoeligheden en over de Vlaamse wereldbeschouwing, allemaal dingen die zeer goed van pas komen bij het vertalen van Zuid-Nederlandse auteurs.
Ik houd me nu dus al zo’n 25 jaar bezig met vertalen en aanverwante zaken en verdien er een goed belegde boterham mee. "Maar waar blijft de literaire component?" zult u zich afvragen, want daarvoor zit u met u allen in de zaal. Die kwam een paar jaar na mijn afstuderen, en daarbij heeft niet alleen een goede fee een rol gespeeld: daar moet de hand van God zelf in het spel zijn geweest, de beroemde mano de Dios die mijn naam- en landgenoot Diego Maradona zo graag aanhaalt als hij het over bepaalde dubieuze voltreffers uit het verleden heeft. Ik mocht nota bene een nieuwe Spaanse vertaling maken (de eerste rechtstreeks uit het Nederlands) van Anne Frank’s Het achterhuis, het meest vertaalde, meest uitgegeven en wereldwijd meest gelezen Nederlandstalige boek aller tijden! Toegegeven, velen plaatsen nog steeds vraagtekens bij het literaire gehalte van haar werk, maar neemt u van mij aan dat bij het vertalen ervan alle bekende voetangels en klemmen die ons vaak zoveel hoofdbrekens bezorgen de revue passeerden. Bovendien, zoals mijn oud-docent Jürgen Hillner het ooit treffend uitdrukte: literair vertalen is natuurlijk de koningin van het vertalen, maar elke tekst verdient het om als een literaire tekst behandeld te worden. En alleen dan houd je plezier in je werk.
Over plezier gesproken, veel plezier beleef ik ook aan het vertalen van poëzie. Mijn eerste opdracht op dit vlak is mij zeker en vast eveneens door tussenkomst van een goede fee in de schoot geworpen, al kan ik die niet meer één-twee-drie achterhalen. Het ging om het vertalen van een bloemlezing van 50 gedichten van evenzovele hedendaagse Nederlandstalige auteurs, voor de Vlaams-Nederlandse
vereniging Ons Erfdeel in Rekkem. Over wegbereiders gesproken! Ik heb toen voor alle zekerheid de hulp van mijn collega en vriendin Carmen Bartolomé ingeroepen, die mij ook al een handje had geholpen bij het reviseren van Het achterhuis. Samen hebben we het, naar ik meen, tot een goed einde gebracht [ik maak even een knipoog naar de cursisten van de zomercursus literair vertalen Spaans van Spaans-Amerika, afgelopen augustus in Antwerpen]. En hiermee was het ijs tussen mij en het vertalen van poëzie definitief gebroken.
Kort daarna zouden Carmen Bartolomé en ik samen Hella Haasse’s De heren van de thee in het Spaans vertalen. Het werd ditmaal een echte duovertaling, en aan de hand van deze ervaring hebben we in januari 1999 in Madrid een workshop voor beginnende literair vertalers Nederlands-Spaans gemodereerd, de eerste in een lange reeks.
Degenen onder u die geregeld Filter - Tijdschrift over vertalen lezen, hebben daarin onlangs een artikel aangetroffen van mijn collega Julio Grande, waarin hij de tot wanhoop drijvende situatie van literair vertalers in Spanje uit de doeken doet. [Ter illustratie: ik heb onlangs mijn vertaling van de grafische biografie van Anne Frank bij een Spaanse uitgever ingeleverd (geen roman, maar wel een semi-literair genre in opkomst), en ik heb uitgerekend dat ik daarvoor 3 eurocent per woord uitbetaald zal krijgen.] Er is weinig voorstellingsvermogen nodig om in te zien dat de situatie in Spaans-Amerika nog uitzichtlozer is. [Ter illustratie: ik ben in de straten van Buenos Aires reeds twee piratenuitgaven van mijn Anne-Frankvertaling tegengekomen. Overbodig te zeggen dat mijn naam daarin niet vermeld wordt en dat er nooit rechten over zijn betaald.] Dat is dan ook een belangrijke reden waarom mijn literair vertaaloeuvre, vooral wat betreft romanvertalingen, beperkt in omvang is gebleven. Ik heb mij door mijn baan in Brussel de luxe kunnen permitteren om kieskeurig te zijn bij het aannemen van vertaalopdrachten en niet te hoeven
dansen naar het pijpen van onredelijke en hebzuchtige uitgevers, terwijl ik toch kon blijven vertalen. Anderzijds legt mijn Europese werkgever mij ook beperkingen op wat betreft het bijklussen, al blijft er gelukkig nog enige speelruimte over, in de vorm van perioden van onbezoldigd verlof, deeltijdwerk en een gulle vakantieregeling. Dan kan ik, vaak ten behoeve van onze beide onvolprezen Letterenfondsen (het Noord-Nederlandse en het Vlaamse, zolang we nog door een staatkundige grens gescheiden worden) vooral de nodige poëzie vertalen en allerlei hand-en-spandiensten voor ze verrichten, maar soms ook dankzij hun bemiddeling en steun enig proza (zoals twee kinderboeken van Guus Kuier en op dit moment Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel), en verder twee- à driemaal per jaar een workshop modereren en soms ook mede organiseren.
Ik zou ter afsluiting niet willen zeggen "lang gewacht en stil gezwegen", maar wèl "niet gedacht en toch gekregen" ─ die wegbereidersprijs. Voor wie of waarvóór ik dan wel de weg heb bereid, dat staat wellicht in het juryrapport. Ikzelf zou daaraan willen toevoegen dat ik wat ik gedaan heb met veel genoegen heb gedaan en dat ik daartoe ook alle kans heb gekregen. Het móést ook gewoon, het was nodig. En het Fonds heeft gemeend dat het goed was.
Ik hef nu het glas op mijn twee medelaureaten van vandaag en, met uw welnemen, ook op mezelf. Hartelijk dank voor uw aandacht.
Diego Puls vrijdag 10 december 2010