Write Now! 2014 voorronde Gent Dominique de Groen 3e Prijswinnaar Thank God It’s Friday I. Supermarkt. Ik ben eenzaam geweest, de laatste tijd, maar niet eenzaam genoeg om te doden. Ik ben hongerig geweest, maar net nooit genoeg om te sterven. Dus ging ik maar naar de supermarkt. Iedere vrijdagavond opnieuw. Ik verdwaalde. Oh, ik verdwaalde. Het ene moment sta je in de versafdeling, tussen de groenten en het fruit; het volgende sta je, verdwaasd en met een bonkende migraine ergens diep in je kop, tussen de béarnaisesauzen. Modern winkelen. Ik zeg het je. Het is me wat. Ik bestudeerde de reclameboekjes die ik in de bus kreeg met een haast religieuze toewijding. De interessante aanbiedingen knipte ik uit en plakte ik in een speciaal daartoe bestemd notitieboekje. Wat moest ik anders doen met mijn donderdagavonden. Nu zij op een dag in de lift ging staan met haar paarse sporttas vol kleren en platen. En zei. Ik ga op een andere verdieping wonen. Beneden. Ik hoop dat je stikt in je gedichten en je weltschmerz. Maar hoe grondig ik me op donderdag ook voorbereidde, op vrijdag vond ik nooit ook maar één van de aanbiedingen waarop ik me dag tevoren zo had verheugd. Ja, ook mensen die dood zijn vanbinnen en alleen nog maar naar supermarktmuzak luisteren – ín de supermarkt – kunnen zich verheugen op twee klimmende kerstmannen voor de prijs van één. Shoot me. In plaats van voorgenoemde kerstmannen, of de zogenaamde actie rond tweedehands Tamagotchi’s, of de aan terminale bladkanker lijdende rubberplanten die zogezegd gratis verkregen konden worden bij de aankoop van vijf videocassettes van het eerste seizoen van Coronation Street, vond ik slechts blikken met bonen in Bloody Marysaus, pakken vol spek gemarineerd in Buckfast, ingeblikte tonijn in eigen whiskey, sixpacks alcoholvrij bier met toegevoegde vodka, nieuw recept, nu met nog meer kater. De supermarkt groeit, als een schimmel, in de schaduw van de Braeburnblokken. De misgroeide lijven die door een of andere wrede grap van de metropolis overeind weten te blijven op deze plek, hebben ook af en toe een pleziertje nodig. Een soort van elixir. Elixir met witte bonen. Ja. En intussen kijken haar ogen me aan vanaf iedere tiendehandse beeldbuis die een of andere klojo op straat probeert te verjakken voor twintig euro, waarschijnlijk om die onbestaande Tamagotchi’s mee te kunnen kopen, en intussen kruip ik op een maandagochtend onder mijn bed om te sterven, voor de duizendste keer deze week alleen al. Toen ik vorige week vrijdag terugkeerde van de supermarkt, was het voor de eerste keer deze herfst donker geworden tegen de tijd dat ik Braeburn bereikte. De nacht en de koude winnen terrein. In de lift stond iemand te pissen. ‘Het frietkot is dicht,’ zei hij, ‘en een mens moet warm blijven, en zeik is warm.’ Dan schudde hij zijn lul uit, en stapte uit de lift, en viel op de gang in slaap. Toen besliste ik om voortaan op vrijdagavond gewoon binnen te blijven.
Of, wat me eerlijk gezegd waarschijnlijker leek, om zelf ook in de zuip te vliegen. Te beginnen met vanavond. Modern winkelen. Het is me wat. II. Supermarkt, redux. Het laatste uur van haar vrijdagnamiddagshift, en de supermarktbliepjes vullen haar oren en haar hoofd. Caitlin zegt: ‘Sinds ik in die lift ben gaan staan, kan ik niet meer stoppen met afdalen. Ik blijf maar gaan. All. The way. Down. ’ Caitlin zegt: ‘Iedere dag bliep ik mezelf dieper de machinezone in.’ Ze ziet het allemaal passeren. De multipakken chips, de gezinsverpakkingen flinterdun toiletpapier, de zakken platgeproduceerde sandwiches – allemaal rollen ze verder op de kassaband, richting vuilnisbak en afvalberg, rollen ze verder, misschien zelfs naar het begin van het universum, rollen ze verder, misschien zelfs helemaal naar huis. En terwijl ze scant – dit is de pracht van de mechanische wereld waarin ze zich voortbeweegt – denkt Caitlin nergens aan. Zijn ogen zien op ieder pakje Durex dat voorbij komt gerold? Alsjeblieft, zeg. Niet zolang de band voortrolt en voortrolt. Zolang de band. Voortrolt. Voortrolt. Bliep. Bliep. Bliep. Zolang de band voortrolt, daalt Caitlin af. Dieper en dieper de machinezone in. In de zone – is er alleen het mechanische ritme. is er alleen dezelfde actie die zich eindeloos herhaalt, scan bliep scan bliep scan bliep, zoals toen ze, net nadat ze de lift onherroepelijk naar beneden had genomen, dag in dag uit alleen maar zei wasmachine wasmachine wasmachine, en ze na een tijd vergat wat een wasmachine ook weer was, en even later wie ze zelf ook weer was… Vroeg of laat, echter, raakte haar mond steeds uitgeput, en moest ze stoppen met wasmachine zeggen. Op die momenten dacht ze terug aan de lange jaren die maar niet wilden sterven in haar brein. (toen ze kinderen waren, groeven ze in de zachte donkere aarde onder de viaduct die rakelings langs Braeburn liep, en die de auto’s naar verre steden bracht. De grond was er rijk en vruchtbaar door de vele lijken en pillen en poeders die de Braeburnbendes er door de decennia heen permanent of tijdelijk begraven hadden. De kinderen groeven met hun handen. De wormen die ze daar vonden, waren dikker dan om het even waar anders. Ze bouwden speeltuinen voor de monsterlijke dieren. Op een dag had Alex een oude tuinslang gevonden in een afvalcontainer, en dat werd dan de glijbaan, een waterglijbaan, want het regende die dag, dikke ijskoude druppels…) wasmachine wasmachine wasmachine (ze waren zestien en lagen op Alex’ eenpersoonsbed in een kamer waarvan ze nog nooit de vloer gezien had omdat hij bedekt lag onder kleren en platen en lege pizzadozen, en waarvan het minuscule raampje ondergescheten was door generaties duiven, maar wat maakte het uit, het regende buiten toch altijd… en ze telde, aan de hand van het ritmische op
en neer gaan van zijn borst, de seconden die ze nog had voor ze moest rechtstaan en naar school vertrekken…) Dieper, dieper de zone in… waar je lichaam je vreemd wordt, waar de enige vorm van bewustzijn automatisch gegenereerd wordt door het genadeloze ritme van de steeds verder rollende band, de steeds voortbliepende scanner... (Achter de kassa zit Caitlins lege omhulsel. Het zegt: ‘Dag en bedankt hé!') (En weet je nog toen hij begon met het begraven van capsules in plaats van het opgraven van wormen, en weet je nog de beschilderde lederen vest van de bendeleden van Braeburn, en de gedichten gemarineerd in alcohol over de halsbrekende dagen en nachten in de gangen en op de betonnen loopbruggen? En toen hij zei er is voor niemand anders plaats in mijn chemische wereld van woorden, hoe voelde je je toen Ze weet het niet meer. Ze hoort zelfs de vraag niet. Wie is Caitlin ook alweer? Bliep. Klimmende kerstman. Bliep.) III. Nachtwereld. Vanavond voelt iedere beweging die ze maakt fout aan. Haar voeten en de dansvloer leven in een staat van vervreemding en wederzijds onbegrip, een beetje zoals haar ouders. De muziek slaagt er niet in haar de zone in te dreunen. Ze baarmoedert zichzelf in het wc-hokje, deksel op de pot en voeten op het deksel want de vloer staat onder water en andere vloeistoffen, armen om de knieën geslagen, gezellig foetus spelen op een vrijdagavond… en de beats bereiken haar van ver, als door een dikke laag weefsel… Op mijn weg naar de dieptes van de zone passeer ik de ene gelukzalige glimlach na de andere, stuk voor stuk chemisch natuurlijk, maar wat zou het… terwijl ik dans, houd ik angstvallig in de gaten of ik al iets voel in mijn buik, ik heb verdomme betaald voor deze trip, als ik binnen de vijf minuten niets voel, ram ik die charlatan in elkaar in de wc’s… ja, ik dénk dat ik een tinteling voel, echt wel, of toch niet… Komaan. Tintel. Als ik afgeript wilde worden, was ik wel alsnog naar de supermarkt gegaan. Maar – já – daar gaan we – diep – de zone in… Ze duwt haar ogen hard tegen haar knieën, tot haar hersenen pijn doen en ze niet meer kan nadenken. De geluiden die van buiten haar kotje op haar afkomen, worden vaag en wazig. ‘Caitlin, alles ok?’ Geklop op de deur. ‘Ik denk niet ze hier zit... kom…’ En dan de benijdenswaardige kotsgeluiden van de meisjes die zo diep in de zone geraakt zijn dat ze er alleen maar weer uitgeraken door hun avondmaal aan de feestgoden te offeren. En dan de dreunende beats. Hier en daar een hoge ti ti ti trrrr. Hoe kan iemand nu dansen op deze brol. Hoe kon zij nu ooit De muziek vloeit door mijn spieren en ik ben verliefd, niet hormonaal maar chemisch (de verliefdheid die je koopt, niet in de supermarkt godzijdank, maar toch) echt verliefd was oh
(blijf dansen en stop deze pernicieuze flow in je kop) echt verliefd was ah fuck toen we op een ijskoude dag in maart naakt aan de rand van het kanaal stonden, ‘nu is het water nog niet rot als in de zomer,’ zei ze, ‘ik ga je leren zwemmen,’ en ik zei, ‘in mijn buik scharrelt een klein diertje rond dat krabt en knaagt aan de wand van mijn maag, fuck vlinders, dit is beter,’ en ik dook (en toen ze zei ok dan ben ik weg kthxbai hoe voelde je je toen) Nu verliest de nacht zijn glans en vullen de wc’s zich met slachtoffers van de wrede rituelen van de nachtwereld. De feestgoden hebben gegeven en de feestgoden hebben genomen. Caitlin gaat bovenop haar toiletpot staan en overschouwt het slagveld. De spiegels lopen over van de uitgelopen mascara en afgemuilde lippenstift. Meisjes zorgen voor vriendinnen die hun hart gebroken of hun enkel verzwikt hebben. Caitlins gezelschap komt binnen en zegt de magische woorden die haar bevrijden uit haar ondergezeikte torenkamer: ‘Kom, we gaan kebab halen.’ En nu krijg ik mijn gedachten niet meer op het rechte spoor, het gelukkige spoor van muziek en licht waar ze thuishoren, elk meisje is Caitlin en ik moet hier weg nu nu nu. De vraag is waarheen. Wanneer je de avonturen gezien hebt van de duisternis, en gevoeld hoe eindeloos diep de nachtwereld is, hoe kan je dan ooit nog gewoon in je bed gaan liggen? Wanneer je helemaal binnenstebuiten bent en in de verkeerde vorm, en zo ver, zo ver van huis, hoe kan je dan ooit nog die vijfhonderd meter wandelen naar je eigen voordeur? Ach, verdomme, het is weer zo ver. De wachtrij bij de kebabzaak zal lang zijn, en maar net draaglijk. IV. Ochtend. Dan staan de feestvierders buiten, in de grijze ochtendschemering en de motregen die een soort van aureool creëert rond de betonnen mastodonten om hen heen, alsof dit helemaal niet Braeburn is maar integendeel de hemel. In de wachtrij voor de vetbedeling, een schok van herkenning. Een ringtone die onwaarschijnlijk genoeg hetzelfde is gebleven, of een zweetgeur die herinneringen oproept aan verstikkend hete zomerdagen op Paradise Walkway, de betonnen loopbrug op tien hoog die hun appartementsblokken met elkaar verbond (en vanwaar ze keken naar het lauwwarme kanaal dat bedekt lag onder een slijmerige laag rottende vegetatie, en zich afvroegen of er niet zelfs daar zeemeerminnen zouden leven) Hoe het ook zij: iemand draait zich om, al kan later geen van beiden nog zeggen wie precies. Hij wou dat hij een Tamagotchi had, dan moest hij nu niet doen alsof hij in staat was haar in de ogen te kijken. Zo van: sorry, ik moet mijn Tamagotchi eten geven. Laters. Zij denkt: wasmachine wasmachine wasmachine. Het werkt niet. Help, Caitlins wasmachine is kapot, en haar kleren stinken naar bier en pis.
Later blijkt de laag rommel op zijn vloer nu tot aan haar knieën te reiken. Helemaal op de bodem liggen de kleinste stukjes, die niet langer herkenbaar zijn als objecten. Ze waadt naar zijn bed, struikelt, morst thee. Weer een vlek op de matras. Ze zegt: ‘Is het niet zielig voor onze soort. Wanneer we dronken zijn, willen we seks. Maar net dan lukt het ons niet.’ Ze valt omver en in slaap. Ergens komt de zon op. Maar niet hier.