II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 214
II. GERECHTELIJK RECHT A. Gerechtelijk Wetboek p. 214 Wet 10 oktober 1967 Art. 569 volledig vervangen
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }2[...]2 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }3[...]3 8° }4[...]4 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }5[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]5, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }6[de artikelen 1188 tot 1193] 6 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen;
16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw;
}22[31° bij
ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]22
17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie;
}23[32° van
18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip;
}24[33° }25[van de beroepen tegen de beslissingen tot het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 37, § 1, en § 2quater, eerste lid, van het elektriciteitsdecreet en van artikel 46, § 1, en § 2bis, eerste lid, van het aardgasdecreet.
}7[19°}7[...]7]7
Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend;]25]24
}8[20° }9[...]9]8 }10[21°]10 }10[van
de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]10
}11[22° }11[van de vorderingen als bedoeld in de ar-
tikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]11]11 }12[23° }13[...]13]12 }14[24° }14[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]14]14 }15[}15[25°]15 }15[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]15]15 }16[}16[26°]16 }17[...]17]16 }18[}18[27°]18 }18[van de gedingen ingesteld krach-
tens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]18]18 }19[}19[28°]19 }19[van de vorderingen die gebaseerd
zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]19]19 }20[}20[29°]20 }20[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]20]20 }21[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]21
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]23
}26[34° van de vorderingen betreffende de afzetting
van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]26 }27[35° van de beroepen tegen de beslissing van het
opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]27 }28[35° van
de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]28 }28[35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]28 }29[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies
van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]29 }30[38° van
de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]30 {1
}31[In de gevallen onder het eerste lid, }32[...]32 17°, 21°, 28°}33[, 29°, 34° en 37°]33, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het }34[eerste lid, 18° en 35°,]34 die te Antwerpen.]31 }35[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen
de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]35 {36É37 {79 1. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35°, B.S. vermeldt geen 36° }2. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)
1
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 214 }3. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }4. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }5. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }6. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }7. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }8. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }9. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }10. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }11. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }12. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }13. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }14. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }15. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }16. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }17. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }18. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }19. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }20. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }21. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }22. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }23. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }24. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }25. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26) }26. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }27. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }28. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }29. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }30. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }31. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }32. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34)
2
}33. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }34. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }35. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984 }36. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23 Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995
F 37. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }39[...]39 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }40[...]40 8° }41[...]41 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }42[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]42, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }43 [de artikelen 1188 tot 1193]43 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }44[19°}44[...]44]44 }45[20° }46[...]46]45 }47[21°]47 }47[van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]47 }48[22° }48[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]48]48 }49[23° }50[...]50]49
}51[24° }51[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]51]51 }52[}52[25°]52 }52[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]52]52 }53[}53[26°]53 }54[...]54]53 }55[}55[27°]55 }55[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]55]55 }56[}56[28°]56 }57[vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;]57]56 }58[}58[29°]58 }58[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]58]58 }59 [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]59 }60[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]60 }61[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]61 }62[33° }63[}64[van de beroepen tegen de beslissingen van de VREG tot het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en met 13.3.5 van het Energiedecreet]64 Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend;]63]62 }65[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]65 }66[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]66 }67[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]67 }68[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;]68 }69[39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]69 }70[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]70 }71[41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]71 {38 }72[In de gevallen onder het eerste lid, }73[...]73 17°, 21°, 28°}74[, 29°, 34° en 37°]74, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het }75[eerste lid, 18° en }76[40°]76,]75 die te Antwerpen.]72 }77[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]77 {78
38. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt geen 36°
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 214 }39. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }40. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }41. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }42. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }43. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }44. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }45. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }46. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }47. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }48. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }49. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }50. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }51. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }52. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }53. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }54. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }55. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }56. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }57. – Lid 1, 28°, laatst vervangen bij art. 10 wet 6 oktober 2005, B.S., 21 december 2005, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 11) }58. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }59. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }60. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }61. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }62. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }63. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26) }64. – 33°, al. 1, vervangen bij art. 15.1.1 Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009, B.S., 7 juli 2009, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 15.3.8) }65. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }66. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }67. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }68. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }69. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }70. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }71. – Lid 1, 41°, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }72. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }73. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }74. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)
}75. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }76. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 3°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }77. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984 }78. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23 Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995
C 79. – Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }81[...]81 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }82[...]82 8° }83[...]83 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }84[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]84, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }85 [de artikelen 1188 tot 1193]85 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }86[19°}86[...]86]86 }87[20° }88[...]88]87 }89[21°]89 }89[van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]89 }90[22° }90[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]90]90 }91[23° }92[...]92]91
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}93[24° }93[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]93]93 }94[}94[25°]94 }94[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]94]94 }95[}95[26°]95 }96[...]96]95 }97[}97[27°]97 }97[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]97]97 }98[}98[28°]98 }98[van de vorderingen die gebaseerd zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]98]98 }99[}99[29°]99 }99[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]99]99 }100[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]100 }101[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]101 }102[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]102 }103[33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72 van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;]103 }104[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]104 }105[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]105 }106[35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing;]106 }107[35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]107 {80 }108[36° de
beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode;]108 }109[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]109 }110[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]110 }111[In de gevallen onder het eerste lid, }112[...]112 17°, 21°, 28° }113[, 29°, 34° en 37°]113, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het }114[eerste lid, 18° en 35°,]114 die te Antwerpen.]111 }115[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]115 {116 80. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35° }81. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)
3
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 214 }82. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }83. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }84. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }85. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }86. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }87. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }88. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }89. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }90. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }91. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }92. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }93. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }94. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }95. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }96. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }97. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }98. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }99. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }100. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }101. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }102. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }103. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }104. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }105. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }106. – Lud 1, 35°, (tweede maal), ingevoegd bij art. 6 wet (II) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008 }107. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }108. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 5) }109. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }110. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }111. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }112. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }113. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }114. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }115. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984
F 116. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt: Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende
4
hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }117[...]117 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }118[...]118 8° }119[...]119 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }120[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]120, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }121[de artikelen 1188 tot 1193]121 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }122[19°}122[...]122]122 }123[20° }124[...]124]123 }125[21°]125 }125[van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]125 }126[22° }126[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]126]126 }127[23° }128[...]128]127 }129[24° }129[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]129]129 }130[}130[25°]130 }130[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]130]130 }131[}131[26°]131 }132[...]132]131 }133[}133[27°]133 }133[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]133]133 }134[}134[28°]134 }134[van de vorderingen die gebaseerd zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door
verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]134]134 }135[}135[29°]135 }135[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]135]135 }136[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]136 }137[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]137 }138[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]138 }139[33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72 van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;]139 }140[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]140 }141[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]141 }142[36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode;]142 }143[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]143 }144[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]144 }145[39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]145 }146[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]146 }147[In de gevallen onder het eerste lid, }148[...]148 17°, 21°, 28° }149[, 29°, 34° en 37°]149, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het }150[eerste lid, 18° en 35°,]150 die te Antwerpen.]147 }151[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]151 }117. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }118. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }119. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }120. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }121. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }122. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }123. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }124. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 214 }125. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }126. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }127. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }128. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }129. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }130. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999
}131. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }132. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }133. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }134. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }135. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }136. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }137. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }138. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }139. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}140. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }141. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }142. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 5) }143. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }144. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }145. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }146. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4) }147. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }148. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }149. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }150. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }151. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984
5
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 218–219
p. 218–219
Rijksdienst voor werknemerspensioenen]9 de in artikel 13 van voormelde wet bepaalde sancties toe;
Wet 10 oktober 1967 Art. 580 volledig vervangen
b) de wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag. Zij past, op verzoek }10[van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers]10, de in artikel 8 van voormelde wet bepaalde sancties toe]8;]8
Art. 580. De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen betreffende }2[de verplichtingen van de werkgevers en van de personen die met hen hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van de bijdragen]2 opgelegd door de wetgeving inzake sociale zekerheid, }2[gezinsbijslag]2, werkloosheid, verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, rust- en overlevingspensioen, jaarlijkse vakantie, bestaanszekerheid, }2[sluiting van ondernemingen]2, en door de verordeningen waarbij sociale voordelen aan de werknemers en leerlingen worden toegekend; 2° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°; 3° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen }3[en hun rechtverkrijgenden]3, die buiten een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst, het voordeel genieten van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°; 4° van geschillen tussen de instellingen belast met de toepassing van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°, betreffende de rechten en verplichtingen die daaruit voor die instellingen voortvloeien; 5° }4[...]4 6° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen }5[en hun rechtverkrijgenden] 5 die een maatschappelijke verzekering hebben aangegaan krachtens: a) de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen; b) de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden; c) de wet van 17 juli 1963 betreffende overzeese sociale zekerheid; }6[d) }7[artikelen
3, eerste lid, b) of c) of 7, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen of artikel 67, vijfde lid, van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I), bij een ziekenfonds, een landsbond van ziekenfondsen of een maatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 70, §§ 1 of 2, eerste en tweede lid, van voormelde wet van 6 augustus 1990;]7]6
7° van geschillen betreffende het stelsel van maatschappelijke zekerheid waarvan de prestaties gewaarborgd zijn bij de wet van 16 juni 1960, «dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke zekerheid ten gunste van deze werknemers verzekerd»; }8[8° }8[van de geschillen betreffende de toepassing van:
a) de wet tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden. Zij past, op verzoek }9[van de 6
}11[c) de wet
tot instelling van het recht op een bestaansminimum, wat betreft de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van het bestaansminimum alsmede betreffende de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.]11
}12 [de
wet van... tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, inzake de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving;]12 {1
}13[d) de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende
de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde, van de maatschappelijke dienstverlening, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door wetgeving ter zake;]13 }14[e) de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;]14 }15[f) de wet van 12 januari 2007 betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de geschillen betreffende elke schending van de rechten die aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd door de boeken II en III van voormelde wet;]15 }16[9°
van de geschillen betreffende de toekenning van de rentebijslag aan de begunstigden met een vervroegd pensioen;]16
}17[10° van de geschillen betreffende de toekenning
van het bijzonder brugpensioen bedoeld in afdeling V van het hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977;]17 }18[11° van de geschillen betreffende de toekenning van het brugpensioen aan bejaarde invaliden, bedoeld bij afdeling VI van het hoofdstuk V van de wet van 22 december 1977;]18 }19[12° de betwistingen betreffende de verplichting
van de sociaal verzekerden om een bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid te storten krachtens hoofdstuk III van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen;]19 }20[13° van de geschillen betreffende de bijzondere
werkgeversbijdrage op het conventioneel brugpensioen bedoeld in hoofdstuk IV van de programmawet van 22 december 1989;]20 }21[14° van de betwistingen betreffende de rechten
en plichten voortvloeiend uit de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, met uitzondering van de betwistingen betreffende de toepassing van de algemene beginselen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer }21[en d i e b e d o e l d i n a r t i k e l 1 4 v a n d e w e t v an (8 december 1992) tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens]21;]21
}22[15° van de geschillen betreffende de toelage aan de werkgevers voor het in dienst houden van werknemers getroffen door een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval waardoor het voor deze werknemers definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, bedoeld in titel 11, hoofdstuk VI, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;]22 }23[16° van geschillen betreffende de verplichtingen van de hoofdaannemers en onderaannemers bedoeld bij }23[artikel 30bis] 23 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]23 }24[17° van de geschillen betreffende de premie ter compensatie van de sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in artikel 144 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;]24 }25[18° van
de gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen van het bureau voor juridische bijstand.]25
1. – Tekst conform B.S.; lees «de wet van 26 mei 2002» }2. – 1° gewijzigd bij art. 1, 1°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971; gewijzigd bij art. 22 wet 28 juli 1971, B.S., 21 augustus 1971; gewijzigd bij art. 70 wet 4 augustus 1978, B.S., 17 augustus 1978 }3. – 3° gewijzigd bij art. 1, 2°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971 }4. – 5° opgeheven bij art. 16 wet 30 juni 1971, B.S., 13 juli 1971 }5. – 6° gewijzigd bij art. 1, 3°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971 }6. – Ingevoegd bij art. 7 wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }7. – 6°, d), vervangen bij art. 12 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }8. – 8° toegevoegd bij art. 16, § 2, wet 1 april 1969, B.S., 29 april 1969; vervangen bij art. 12 wet 20 juli 1971, B.S., 7 augustus 1971 }9. – 8°, a), gewijzigd bij art. 10 K.B. nr. 242, 31 december 1983, B.S., 13 januari 1984, inwerkingtreding: 1 april 1984 (art. 11) }10. – 8°, b), gewijzigd bij art. 10 K.B. nr. 242, 31 december 1983, B.S., 13 januari 1984, inwerkingtreding: 1 april 1984 (art. 11) }11. – 8°, c), lid 1, ingevoegd bij art. 21, § 1, wet 7 augustus 1974, B.S., 18 september 1974 }12. – 8°, c), lid 2, ingevoegd bij art. 48, § 1, wet 26 mei 2002, B.S., 31 juli 2002, inwerkingtreding: 1 oktober 2002 (art. 60) }13. – 8°, d), ingevoegd bij art. 17 wet 12 januari 1993, B.S., 4 februari 1993 }14. – 8°, e), ingevoegd bij art. 3, § 1, wet 22 maart 2001, B.S., 29 maart 2001, inwerkingtreding: 1 juni 2001 (art. 4) }15. – 8°, f), ingevoegd bij art. 2 wet 21 april 2007, B.S., 7 mei 2007, inwerkingtreding: 7 mei 2007 (art. 1 K.B. 9 april 2007, B.S., 7 mei 2007) }16. – 9° toegevoegd bij art. 9 wet 20 juni 1975, B.S., 3 juli 1975 }17. – 10° toegevoegd bij art. 107 wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977 }18. – 11° toegevoegd bij art. 166, § 1, wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977 }19. – 12° toegevoegd bij art. 69 wet 28 december 1983, B.S., 30 december 1983 }20. – 13° ingevoegd bij art. 271 wet 22 december 1989, B.S., 30 december 1989 }21. – 14° (oud 13°) toegevoegd bij art. 78, § 1, wet 15 januari 1990, B.S., 22 februari 1990, err., B.S., 2 oktober 1990; hernummerd bij art. 152, 1°, wet 29 december 1990, B.S., 9 januari 1991; gewijzigd bij art. 46 wet van 8 december 1992, B.S., 18 maart 1993: inwerkingtreding: 1 september 1993 (art. 2 K.B. 28 februari 1993, B.S., 18 maart 1993) }22. – 15° toegevoegd bij art. 152, 2°, wet 29 december 1990, B.S., 9 januari 1991 }23. – 16° toegevoegd bij art. 27 wet 20 juli 1991, B.S., 1 augustus 1991; gewijzigd bij art. 240 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }24. – 17° toegevoegd bij art. 148 wet 30 december 1992, B.S., 9 januari 1993 }25. – 18° toegevoegd bij art. 5 wet 23 november 1998, B.S., 22 december 1998, inwerkingtreding: 31 december 1999 (art. 21 K.B. 20 december 1999, B.S., 30 december 1999)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 220
p. 220 Wet 10 oktober 1967 Art. 583 volledig vervangen
hoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.]3 }4[De
Art. 583. }1[De arbeidsrechtbank neemt kennis van de toepassing der administratieve sancties bepaald bij de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 578 tot 582 en }2[van de toepassing van administratieve geldboeten bedoeld in het Sociaal Strafwetboek.]2]1 }3[De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de sociale identiteitskaart, ingevoerd door het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten be-
arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de compensatoire vergoeding bedoeld in artikel 132, vierde lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.]4
}5[De
arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de individuele bestuurshandelingen inzake het verlenen, het schorsen en het intrekken van de erkenning als havenarbeider, genomen in toepassing van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid.]5 }6[De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen inzake het opleggen van de administratieve
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
geldboetes, waarin voorzien wordt door }7[het hoofdstuk VII, afdeling 1, van] 7 de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]6 }1. – Vervangen bij art. 19 wet 30 juni 1971, B.S., 13 juli 1971 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 12 wet 6 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk 1 juli 2011 (art. 111, inleidende zin) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 10 wet 25 januari 1985, B.S., 13 februari 1985; vervangen bij art. 90 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999 }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 K.B. nr. 443, 14 augustus 1986, B.S., 30 augustus 1986 }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 3 wet 13 februari 1998, B.S., 19 februari 1998 }6. – Lid 5 toegevoegd bij art. 8 wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }7. – Lid 5 gewijzigd bij art. 13 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14)
7
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 232
p. 232 Wet 10 oktober 1967 Art. 633novies en historiek invoegen
leg van de woonplaats van de eiser eveneens bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 41°.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4)
}1[Art.
633novies. Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken bedoeld in artikel 624 is de rechtbank van eerste aan-
8
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 239
p. 239 Wet 10 oktober 1967 Art. 732 – 733 volledig vervangen
Art. 732. Indien een van hen het, zelfs mondeling, verzoekt, worden de partijen bij gewone brief van
de griffier opgeroepen om binnen de gewone termijn van dagvaarding te verschijnen op dag en uur door de rechter bepaald.
waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.
Art. 733. Van het verschijnen tot minnelijke schikking wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien een schikking tot stand komt, worden de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal,
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
9
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 279
p. 279
De retributies zijn betaalbaar aan en worden geïnd door de Nationale Kamer.
Wet 10 oktober 1967 Afd. I – II (art. 1389bis/1 – 1389bis/18) volledig vervangen
Het bedrag van de retributie bedoeld in het tweede lid wordt op 1 januari van ieder jaar aan de hand van de volgende formule van rechtswege aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen: het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het beginindexcijfer.
}1[Afdeling I
Inrichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/1. Het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling is de geïnformatiseerde gegevensbank waar de berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quinquies worden gecentraliseerd. Die gegevensbank wordt hierna «bestand van berichten» genoemd.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art. 1389bis/2. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 549, in deze afdeling verder «Nationale Kamer» genoemd, wordt met betrekking tot het bestand van berichten beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 6, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/3. De natuurlijke personen die de ge-
gevens van het bestand van berichten rechtstreeks kunnen registreren, raadplegen, wijzigen, verwerken of vernietigen, worden met naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door de Nationale Kamer voortdurend wordt bijgewerkt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art. 1389bis/4. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het bestand van berichten geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk. De ministeriële ambtenaren die optreden ten laste van dezelfde schuldenaar zijn evenwel vrijgesteld van deze verplichting voor de uitwisseling onder hen van informatie betreffende deze debiteur of betreffende diegenen die met hem een gemeenschap of onverdeeldheid delen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/5. Teneinde de juistheid na te gaan
van de gegevens die in het bestand van berichten worden ingevoerd en het bestand van berichten voortdurend te kunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen en kan zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij mag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mededelen. De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het rijksregister aan de Nationale Kamer worden overgezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellen in verband met het gebruik van het identificatienummer van het rijksregister door de Nationale Kamer.]1
Het beginindexcijfer is dat van de maand december van het jaar gedurende hetwelk het bedrag van de retributie is vastgesteld. Het nieuwe indexcijfer is dat van de maand december van het jaar voorafgaand aan de eerste januari van het jaar gedurende hetwelk de aanpassing plaatsvindt. Het resultaat wordt op een eenheid naar boven afgerond.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art. 1389bis/7. Op verzoek van de Minister van Justitie, de Ministers tot wier bevoegdheid de economie behoort, de wetgevende Kamers, }2 [de Gemeenschaps- en Gewestparlementen]2 en het Planbureau, alsook, na eensluidend advies van het Beheers- en toezichtcomité, van alle betrokken personen en organisaties, maakt de Nationale Kamer hen anonieme gegevens over, die nuttig zijn voor onderzoek in verband met het bewarend beslag, de middelen tot tenuitvoerlegging en de collectieve schuldenregeling. Gecodeerde gegevens kunnen enkel worden overgemaakt overeenkomstig de toepasselijke regels tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }2. – Gewijzigd bij art. 5 wet 27 maart 2006, B.S., 11 april 2006
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/10. § 1. Het Beheers- en toezichtcomité heeft de volgende opdrachten: 1° waken over en bijdragen tot de doeltreffende en veilige werking van het centraal bestand overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk; 2° advies uitbrengen over de uitvoeringsbesluiten bedoeld in de artikelen 1389bis/6 en 1391, § 3, en over de verzoeken bedoeld in artikel 1389bis/7; 3° aan de Minister van Justitie op zijn verzoek een advies uitbrengen inzake elke vraag betreffende het bestand van berichten; 4° advies verlenen, ambtshalve of na een verzoek overeenkomstig artikel 1389bis/13, over elke moeilijkheid of elk geschil dat kan rijzen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoeringsmaatregelen ervan; 5° de Nationale Kamer ermee gelasten de individuele toegangscodes tot het bestand van berichten onwerkzaam te maken overeenkomstig artikel 1389bis/14.
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art. 1389bis/8. Bij het Ministerie van Justitie wordt een Beheers- en toezichtcomité bij het centraal bestand van berichten, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling opgericht, hierna «Beheers- en toezichtcomité» genoemd.
Indien het bedoelde lid met het oog op de hem opgedragen coördinatie dit nuttig acht, kan het aan het Comité vragen een advies, beslissing of aanbeveling uit te stellen en de kwestie eerst aan de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor te leggen.
Het Beheers- en toezichtcomité wordt voorgezeten }2[door een beslagrechter of door een magistraat of een emeritusmagistraat met ten minste twee jaar effectieve ervaring inzake beslag, aangewezen door de Minister van Justitie]2. Het Comité is voorts samengesteld uit een jurist en een informaticus die de Minister van Justitie vertegenwoordigen en door hem worden aangewezen, uit een griffier van een rechtbank van eerste aanleg aangewezen door de Minister van Justitie, uit een lid van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aangewezen door de commissie, uit een vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België aangewezen door de gouverneur ervan, uit een advocaat aangewezen }2 [door de Orde van Vlaamse Balies, uit een advocaat aangewezen door de Ordre des barreaux francophones et germanophone]2, uit een notaris aangewezen door het college van voorzitters van de arrondissementskamers van notarissen, uit een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de Nationale Kamer, uit een gerechtsdeurwaarder-secretaris aangewezen door het directiecomité van de Nationale Kamer en uit een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van het Instituut van de bedrijfsrevisoren.
Bij een dergelijk verzoek wordt de bespreking van het dossier in het Beheers- en toezichtcomité opgeschort en het dossier onverwijld aan de commissie meegedeeld. De commissie beschikt over een termijn van dertig vrije dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier om haar advies aan het Beheers- en toezichtcomité mee te delen. Indien die termijn niet wordt nageleefd, kan het Comité zijn advies of beslissing verlenen zonder het advies van de commissie af te wachten.
Het Beheers- en toezichtcomité kan slechts op geldige wijze beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is. De beslissingen van de Beheers- en toezichtcomité worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
}1[Art. 1389bis/6. De registratie van gegevens in het bestand van berichten is kosteloos.
De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.
10
}1[Art. 1389bis/9. De Minister van Justitie bepaalt voor de voorzitter en de leden van het Beheers- en toezichtcomité het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de presentiegelden, de vergoedingen van de verblijfskosten, alsook de voorwaarden inzake terugbetaling van reiskosten. Alle kosten van het Comité worden gedragen door de Nationale Kamer.]1
§ 2. Het lid van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de andere leden van het Beheers- en toezichtcomité, maar zorgt bovendien voor de coördinatie tussen de werkzaamheden van het Comité en die van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in de mate dat zij met elkaar interfereren.
}1[Afdeling II
Beheer en toezicht]1
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
Teneinde de kosten te dekken die veroorzaakt worden door het houden van het bestand van berichten en door de werking van het Beheers- en toezichtcomité bedoeld in artikel 1389bis/8, geeft de mededeling van gegevens geregistreerd in het bestand van berichten aan advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen en schuldbemiddelaars, aanleiding tot de inning van een retributie waarvan de Minister van Justitie het bedrag, de voorwaarden en de modaliteiten van inning bepaalt na terzake het advies van het Beheers- en toezichtcomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen.
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, a), wet 27 maart 2003, B.S., 28 mei 2003, err., B.S., 16 juli 2003, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 5); gewijzigd bij art. 247 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 248)
Het standpunt van de commissie wordt uitdrukkelijk in het advies, de beslissing of de aanbeveling van het Beheers- en toezichtcomité opgenomen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/11. Ieder jaar brengt het Beheers- en toezichtcomité verslag uit over de vervulling van zijn opdrachten gedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevat suggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingen aan te brengen in het stelsel van openbaarheid dat met het bestand van berichten wordt verwezenlijkt. Het verslag bevat eveneens een analyse van de inkomsten en de uitgaven verbonden aan het bestand van berichten. Het verslag wordt medegedeeld aan de wetgevende Kamers en aan de Minister van Justitie.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
Indien het mandaat van een werkend lid of een plaatsvervangend lid een einde neemt vóór het verstrijken van de termijn ervan, wordt in zijn opvolging voorzien. De opvolger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.
1389bis/12. § 1. Het Beheers- en toezichtcomité kan alle inlichtingen verzamelen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1389bis/10, § 1. Het kan daartoe personen horen en pertinente documenten opvragen en heeft tevens toegang tot het bestand der berichten en tot alle gegevens met betrekking tot de werking ervan. De personen die worden gehoord of die documenten dienen mee te delen, zijn gemachtigd gegevens mee te delen die gedekt zijn door het beroepsgeheim.
Het Beheers- en toezichtcomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de Minister van Justitie wordt goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]1
§ 2. Indien het Beheers- en toezichtcomité dit nuttig acht v oo r d e u i to ef en i n g va n zi j n t a k en b ed o el d i n artikel 1389bis/10, § 1, kan het de tuchtoverheid of de hië-
Voor elk lid van het Comité wordt een plaatsvervanger aangewezen, op dezelfde wijze als de werkende leden.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 279 rarchische meerdere inlichten over nalatigheden en tekortkomingen vastgesteld ten laste van de personen bedoeld in artikel 1389bis/3. Het kan deze tevens belasten met een onderzoek terzake en met het uitbrengen van een schriftelijk verslag binnen de gevraagde termijn. Indien het Beheers- en toezichtcomité in het kader van de uitoefening van zijn taken kennis heeft van een schending van de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16 of van enig ander misdrijf, geeft het hiervan kennis aan de bevoegde procureur des Konings. § 3. Artikel 1389bis/4 is van toepassing op de leden van het Beheers- en toezichtcomité voor alle gegevens waarvan zij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregen alsook op de personen aan wie het Comité in de uitoefening van haar taken deze gegevens meedeelt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/13. Eenieder kan zich schriftelijk tot
het Beheers- en toezichtcomité wenden om het in kennis te stellen van feiten of toestanden die naar zijn oordeel het optreden van het Comité vereisen of om nuttige voorstellen te doen. Tenzij de persoon die zich tot het Beheers- en toezichtcomité heeft gericht er uitdrukkelijk mee instemt, mag het Comité zijn identiteit niet bekend maken en evenmin de wijze waarop het is gevat. Het Beheers- en toezichtcomité deelt aan de verzoeker bedoeld in het eerste lid de gegevens mee die het nuttig acht.]1
Beheers- en toezichtcomité de Nationale Kamer gelasten de individuele toegangscode bedoeld in artikel 1391, § 4, tot het bestand van berichten voor een eenmalig verlengbare maximum termijn van één jaar, onwerkzaam te maken wanneer redelijke aanwijzingen bestaan dat de houder ervan de artikelen 1389bis/4, 1391, § 4, of 1391, § 5, niet heeft nageleefd. Behoudens het geval van absolute noodzakelijkheid, wordt de betrokkene vooraf gehoord. Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer aangeduid door de syndicus.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art. 1389bis/15. Worden gestraft met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank, de organen of de aangestelden van de Nationale Kamer die:
1° niet alle maatregelen hebben genomen die het mogelijk maken de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de verwerkte persoonsgegevens te waarborgen; 2° het individueel register bedoeld in artikel 1389bis/3 niet bijgewerkt hebben.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
wet, bewust hun individuele toegangscode hebben bekendgemaakt; 2° in strijd met de bepalingen van artikel 1389bis/4 en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de wet, het vertrouwelijk karakter van de gegevens geregistreerd in het bestand van berichten niet hebben bewaard; 3° het bestand van berichten hebben geraadpleegd, zonder dat zij zich bevinden in een van de gevallen bedoeld in artikel 1391, § 1, of die gegevens verkregen uit dat bestand gebruiken voor een ander doel dan datgene dat de toegang tot het bestand kon wettigen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
1389bis/17. De rechter kan beslissen dat de veroordeelde persoon het recht om zijn individuele toegangscode te gebruiken, voor ten hoogste vijf jaar wordt ontzegd. Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer door de syndicus aangeduid.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }1[Art.
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
genisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank of met een van deze straffen, de personen die:
1389bis/18. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van hoofdstuk V, zijn van toepassing op de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16.]1
}1[Art. 1389bis/14. In afwachting van de resultaten van de maatregelen bedoeld in artikel 1389bis/12, kan het
1° in strijd met de bepalingen van artikel 1391, § 4, en met uitzondering van de gevallen bepaald bij of krachtens de
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
}1[Art.
1389bis/16. Worden gestraft met een gevan-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
11
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 283
p. 283 Wet 10 oktober 1967 Art. 1407bis volledig vervangen }1[Art. 1407bis. Wanneer bij loonoverdracht tussen de schuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, moet
12
de gecedeerde schuldenaar hetzij op eigen initiatief, hetzij ten laatste op het eerste verzoek van de belanghebbende partijen, de overdraagbare gelden storten in de handen van een gerechtsdeurwaarder aangezocht krachtens artikel 1390ter of in de handen van een erkende of aangestelde sekwester.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
II. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 295
p. 295 Wet 10 oktober 1967 Art. 1543bis volledig vervangen
beslaglegger en zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, doen overgaan door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder tot de afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig artikel 1543.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 29 mei 2000, B.S., 9 augustus 2000, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29)
}1[Art.
1543bis. De verzetdoende schuldeiser die over een uitvoerbare titel beschikt, kan, na aanmaning aan de
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
13
II. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige Wet (IV) 25 april 2007 — p. 327
B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige p. 327 Wet (IV) 25 april 2007 Art. 72 – 73 volledig vervangen
Art. 72. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder zelfstandige: iedere natuurlijke persoon die in België een beroepsbezigheid in hoofdberoep uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.
Art. 73. In afwijking van de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851 en van artikel 1560 van het Gerechtelijk wetboek kan een zelfstandige zijn zakelijke rechten, andere dan het gebruiksrecht en het recht van bewoning, op het onroerend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft, niet vatbaar voor beslag verklaren. }1[De verbintenis van een zelfstandige om geen ver-
klaring af te leggen in de toekomst is absoluut nietig.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 119 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
}1[Voor de bepaling van het hoofdberoep wordt re-
kening gehouden met de cumulatie van afzonderlijke zelfstandige activiteiten die samen het hoofdberoep uitmaken.]1
p. 327
activiteit van mandataris van een rechtspersoon maakt een zelfstandige beroepsbezigheid uit in de zin van het eerste lid.]2
Wet (IV) 25 april 2007 Art. 82 volledig vervangen
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
Art. 82. Naar aanleiding van de inschrijving en de doorhaling van de verklaring worden aan de notaris vaste erelonen betaald waarvan het bedrag over-
}2[De
14
eenkomstig de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria der notarissen wordt vastgesteld. Zolang het bedrag van de in het eerste lid bedoelde erelonen niet overeenkomstig dat lid is vastgesteld, wordt het bedrag vastgesteld op 500 euro voor het opstellen van de verklaring en op 500 euro voor de inschrijving of de doorhaling ervan. }1[De
honoraria bedoeld in het eerste lid zijn maar een keer verschuldigd wanneer de aangifte of de herroeping betrekking hebben op een zelfstandige en zijn meewerkende echtgenoot of op twee zelfstandingen, die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen, en die gezamenlijk hun activiteit uitoefenen, in dezelfde vestigingseenheid.]1
}1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 120 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
III. STRAFRECHT • A. Strafwetboek Wet 8 juni 1867 — p. 328
III. STRAFRECHT A. Strafwetboek p. 328 Wet 8 juni 1867 Art. 42 – 43quater volledig vervangen
Art. 42. Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast: 1° Op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn; 2° Op de zaken die uit het misdrijf voortkomen; }1[3°
Op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.]1
}1. – 3° toegevoegd bij art. 1 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus 1990
Art. 43. Bij misdaad of wanbedrijf wordt bijzondere verbeurdverklaring }1[toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 1° en 2°]1 altijd uitgesproken. Bij overtreding wordt zij slechts uitgesproken in de gevallen bij de wet bepaald. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus 1990
}1[Art. 43bis. }2[Bijzondere verbeurdverklaring
toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur des Konings schriftelijk wordt gevorderd.]2 Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag. Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij toebehoren, zullen zij aan haar worden teruggegeven. De verbeurdverklaarde zaken zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel. Iedere andere derde die beweert recht te hebben op de verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnen laten gelden binnen een termijn en volgens modaliteiten bepaald door de Koning.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 20 mei 1997, B.S., 3 juli 1997; gewijzigd bij art. 3 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
}1[Art.
43quater. § 1. Onverminderd artikel 43bis, derde en vierde lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings de in § 2 bedoelde vermogensvoordelen, de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, die worden gevonden in het vermogen of in het bezit van een persoon, verbeurd verklaard worden of kan zulke persoon veroordeeld worden tot betaling van een bedrag dat door de rechter wordt geraamd als zijnde overeenstemmend met de waarde van deze zaken, indien deze persoon schuldig werd bevonden: a) }2[hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in: 1° artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;
}3[1°bis artikel 137, voor zover deze strafbare feiten
gestraft worden met een van de straffen bedoeld in artikel 138, § 1, 4° tot en met 10°, en van dien aard zijn dat zij financieel gewin kunnen opleveren, alsook artikel 140, voor zover deze misdaad of dit wanbedrijf van dien aard is dat het financieel gewin kan opleveren;]3 2° de artikelen 246 tot 251, en artikel 323; }4 [2°bis
de artikelen 433sexies, 433septies }5 [, 433octies, 433undecies en 433duodecies]5;]4
3° de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323; 4° artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b), of § 4, b), van dezelfde wet; 5° }6[de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies]6 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 6° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;]2 b) hetzij aan de strafbare feiten omschreven in artikel 324ter of van een of meer van de hierna bedoelde strafbare feiten wanneer ze gepleegd zijn in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis: }7[1° de artikelen 162, 163, 173, 180 en 186;]7
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus 1990 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 2 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
}8[1°bis] 8 de artikelen 379 of 380 }9 [en 383bis, § 1]9;
}1[Art. 43ter. De bijzondere verbeurdverklaring die van toepassing is op de zaken bedoeld }1[in de artikelen 42, 43bis en 43quater] 1, kan eveneens worden uitgesproken wanneer die zaken zich buiten het grondgebied van de Belgische Staat bevinden.]1
3° artikel 475;
2° de artikelen 468, 469, 470, 471 of 472; 4° de artikelen 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies of 488bis; 5° artikel 505, met uitzondering van de zaken die gedekt zijn door artikel 42, 1°;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}10 [5°bis artikel 2quater, 4°, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;]10
6° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie; 7° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire en antiinflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld; 8° de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 5 februari 1990 betreffende sommige stoffen met beta-adrenergische werking, welke artikelen betrekking hebben op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen straffen worden gesteld; c) hetzij aan meerdere strafbare feiten die gezamenlijk worden vervolgd, en waarvan de ernst, de finaliteit en de onderlinge afstemming, de rechtbank toelaat zeker en noodzakelijk te besluiten dat deze feiten werden gepleegd in het kader van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang werden aangewend. § 2. De verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 1 kan worden uitgesproken tegen de daders, mededaders en medeplichtigen die werden veroordeeld wegens één of meerdere van de in dit artikel opgesomde misdrijven en onder de in § 1 bepaalde voorwaarden, wanneer de veroordeelde over een relevante periode verdere vermogensvoordelen heeft ontvangen terwijl er ernstige en concrete aanwijzigingen zijn dat deze voordelen voortspruiten, uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, of uit identieke feiten, en de veroordeelde het tegendeel niet geloofwaardig maakt. Dit tegendeel kan tevens geloofwaardig gemaakt worden door elke derde die beweert recht te hebben op deze voordelen. § 3. Als relevante periode in de zin van dit artikel wordt aanzien de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inverdenkingstelling van de persoon tot de datum van de uitspraak. De ernstige en concrete aanwijzingen bedoeld in § 2 kunnen worden geput uit alle geloofwaardige elementen die op regelmatige wijze aan de rechtbank worden overlegd, en die wijzen op een onevenwicht van enig belang tussen enerzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in de relevante periode die door het openbaar ministerie wordt aangetoond, en anderzijds de tijdelijke of blijvende aan15
III. STRAFRECHT • A. Strafwetboek Wet 8 juni 1867 — p. 329
groei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in deze periode, waarvan hij kan geloofwaardig maken dat ze niet voortspruiten uit de feiten waarvoor hij werd veroordeeld of uit identieke feiten. Onder identieke feiten worden verstaan de feiten die behoren tot de misdrijfomschrijvingen die zijn bepaald in § 1 en die vallen onder: a) ofwel dezelfde omschrijving als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling; b) ofwel een aanverwante omschrijving, op voorwaarde dat deze is opgenomen onder dezelfde rubriek van § 1, a), als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling. Wanneer de rechtbank de bijzondere verbeurdverklaring in de zin van dit artikel oplegt, kan zijn beslissing geen rekening te houden met een door haar te bepalen deel van de relevante periode of met door haar te bepalen inkomsten, goederen en waarden, indien zij zulks gepast acht om de veroordeelde niet te onderwerpen aan een onredelijk zware straf.
vang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen;]2 3° zij die de zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, }3[omzetten of overdragen]3 met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden; 4° }4[zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen.]4 }5[De
§ 4. Het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie moet verbeurd verklaard worden, onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw.]1
in het eerste lid, 3° en 4°, genoemde misdrijven bestaan, indien de dader ervan ook dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen. De in het eerste lid, 1° en 2°, genoemde misdrijven bestaan, ook indien de dader ervan eveneens de dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen, wanneer dit misdrijf in het buitenland is gepleegd en in België niet kan worden vervolgd.]5
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
}6[Behalve ten aanzien van de dader, de mededader
}2. – § 1, a), vervangen bij art. 2 wet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, inwerkingtreding: 7 augustus 2003 (art. 29, § 1) }3. – § 1, a), 1°bis, ingevoegd bij art. 390 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }4. – § 1, a), 2°bis, ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 10 augustus 2005, B.S., 2 september 2005 }5. – § 1, a), 2°bis, gewijzigd bij art. 2 wet 9 februari 2006, B.S., 28 februari 2006 }6. – § 1, a), 5°, gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 10 augustus 2005, B.S., 2 september 2005 }7. – § 1, b), 1°, ingevoegd bij art. 391, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }8. – § 1, b), 1°bis, (oud 1°), hernummerd bij art. 391, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }9. – § 1, b), 1°bis, aangevuld bij art. 391, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }10. – § 1, b), 5°bis, ingevoegd bij art. 391, 3°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007
p. 329 Wet 8 juni 1867
en de medeplichtige van het misdrijf dat de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, heeft opgeleverd, hebben op fiscaal vlak de misdrijven bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, uitsluitend betrekking op feiten gepleegd in het raam van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend.]6 }7[De in de artikelen 2, 2bis en 2ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme beoogde instellingen en personen kunnen zich op het vorige lid beroepen voor zover zij zich, ten aanzien van de beoogde feiten, hebben geconformeerd aan de voorziene verplichting van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 die de wijze van informatieverstrekking aan de Cel voor financiële informatieverwerking regelt.]7
De zaken bedoeld }8[in het eerste lid, 1°]8 van dit artikel maken het voorwerp uit van }8[het misdrijf dat gedekt is door deze bepaling] 8 , in de zin van artikel 42, 1°, en zij worden verbeurdverklaard, ook indien zij geen eigendom zijn van de veroordeelde, zonder dat }8[deze straf]8 nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt.
Art. 505 – 506 volledig vervangen }9[De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde zaken zijn
Art. 505. }1 [Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot honderdduizend [euro] of met een van die straffen alleen worden gestraft: 1° zij die weggenomen, verduisterde of door misdaad of wanbedrijf verkregen zaken of een gedeelte ervan helen; 2° }2[zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aan16
het voorwerp van de door deze bepalingen bedoelde misdrijven in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in eigendom. Die straf mag evenwel geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op
een daarmee overeenstemmend geldbedrag. In dat geval kan de rechter dat bedrag evenwel verminderen teneinde de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te leggen.]9 }10[De in het eerste lid, 2°, bedoelde zaken zijn het voorwerp van het door deze bepaling bedoeld misdrijf in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in bezit. Daarbij mag die straf geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een geldbedrag dat in verhouding staat tot de mate waarin de veroordeelde bij het misdrijf betrokken was.]10
Poging tot een van de misdrijven bedoeld in 2°, 3° en 4° van dit artikel wordt bestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijftigduizend [euro] of met een van die straffen alleen. De personen die krachtens deze bepalingen worden gestraft, kunnen bovendien veroordeeld worden tot ontzetting, overeenkomstig artikel 33.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 7 april 1995, B.S., 10 mei 1995 }2. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 2, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }3. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }4. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 2, 3°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }5. – Lid 2 vervangen bij art. 2, 4°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }7. – Lid 4 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }8. – Lid 5 gewijzigd bij art. 2, 6°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }9. – Lid 6 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }10. – Lid 7 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007
}1[Art.
505bis. Zij die weggenomen, verduisterde of door de misdaad of het wanbedrijf bedoeld in artikel 433 verkregen zaken of een gedeelte ervan helen, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 505, eerste lid, waarbij de minimumstraf in het geval van gevangenisstraf wordt verhoogd tot drie maanden en in het geval van geldboete tot duizend euro.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 10 augustus 2005, B.S., 2 september 2005, inwerkingtreding: 2 september 2005 (art. 14)
Art. 506. }1[Ingeval de straf, toepasselijk op de daders van de misdaad, levenslange opsluiting of opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar is, worden }2[de in de artikelen 505 en 505bis bedoelde helers]2 veroordeeld tot opsluiting van vijf jaar tot tien jaar indien bevonden wordt dat zij ten tijde van de heling kennis droegen van de omstandigheden waaraan de wet levenslange opsluiting of opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar verbindt.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 81 wet 23 januari 2003, B.S., 13 maart 2003, inwerkingtreding: 13 maart 2003 (art. 128) }2. – Gewijzigd bij art. 8 wet 10 augustus 2005, B.S., 2 september 2005, inwerkingtreding: 2 september 2005 (art. 14)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
III. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering Wetboek 17 november 1808 — p. 330
B. Wetboek Strafvordering p. 330
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.
Wetboek 17 november 1808 Art. 28sexies – Art. 28octies volledig vervangen
§ 5. }5[Indien de procureur des Konings geen beslissing heeft genomen binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig }5[§ 4, vierde tot zevende lid]5.]5 }5[Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.]5
}1[Art. 28sexies. § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten kan eenieder die geschaad wordt door een opsporingshandeling met betrekking tot zijn goederen, aan de procureur des Konings de opheffing ervan vragen.
§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt }2[toegezonden aan of neergelegd op]2 het secretariaat van het parket en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procureur des Konings doet uitspraak uiterlijk vijftien dagen }3[na de inschrijving van het verzoekschrift in het register]3. De met redenen omklede beslissing wordt per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing. § 3. De procureur des Konings kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet. Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek. § 4. De zaak kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aangebracht binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker. De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. }4[Indien
het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.]4
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat. De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting. De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.
}6[§
6. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer een hoger beroep bestaat of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker een hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 4. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen.]6
§ }7[7.]7 De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp }7[toezenden of neerleggen]7 vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 5 wet 12 maart 1998, B.S., 2 april 1998, err., B.S., 7 augustus 1998, inwerkingtreding: 2 oktober 1998 (art. 1 K.B. 21 september 1998, B.S., 25 september 1998) }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 2, A), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001 }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 2, B), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001 }4. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 7 juli 2002, B.S., 10 augustus 2002 }5. – § 5 vervangen bij art. 2, C), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001; gewijzigd en aangevuld bij art. 2, 2°-3°, wet 7 juli 2002, B.S., 10 augustus 2002 }6. – § 6 ingevoegd bij art. 7, 2°, wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003 }7. – § 7 gewijzigd bij art. 2, D), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001; oud § 6 hernummerd tot § 7 bij art. 7, 1°, wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
}1[Art.
28octies.
}2 [§
1. De procureur des Konings die van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelen dient gehandhaafd te blijven, kan ambtshalve of op verzoek van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring: 1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen; 2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen. § 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbare vermogensbestanddelen, waarvan de waarde eenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaring in natura kan leiden tot waardevermindering, schade of kosten die onevenredig zijn met hun waarde.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
§ 3. Door middel van een aangetekende of per telefax verstuurde kennisgeving die de tekst van het huidige artikel bevat, licht de procureur des Konings van zijn in § 1 bedoelde beslissing in: 1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn en hun advocaten; 2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de opsporingshandeling en hun advocaten; 3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn en hun advocaten. Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken beheersmaatregel of die hebben verzaakt aan hun rechten op de in beslag genomen goederen. § 4. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing. Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft. De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid. § 5. In geval van vervreemding, stelt de procureur des Konings de vermogensbestanddelen ter beschikking van het Centraal Orgaan of, op zijn vraag, van de aangewezen lasthebber. § 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 26 maart 2003, B.S., 2 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2003 (art. 29) }2. – Vervangen bij art. 2 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
p. 330 Wetboek 17 november 1808 Art. 35 – Art. 35ter volledig vervangen
Art. 35. }1[§ 1.] 1 }2[De procureur des Konings neemt alles in beslag wat een van de }3[in de artikelen 42 en 43quater]3 van het Strafwetboek bedoelde zaken schijnt uit te maken en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen; hij vraagt de verdachte zich te verklaren omtrent de in beslag genomen voorwerpen, die hem vertoond zullen worden; van een en ander maakt hij een proces-verbaal op, dat ondertekend wordt door de verdachte, of ingeval deze weigert, wordt daarvan melding gemaakt.]2 }4[§ 2. Indien de in de vorige paragraaf bedoelde zaken bestaan uit voertuigen kunnen deze, voor zover zij eigendom zijn van de verdachte of inverdenkinggestelde, ter beschikking gesteld worden van de federale politie. De beslissing tot terbeschikkingstelling wordt genomen, naargelang het geval, door de procureur des Konings of de federale procureur, conform de richtlijnen van de Minister van Justitie genomen in uitvoering van de artikelen 143bis
17
III. STRAFRECHT • B. Wetboek Strafvordering Wetboek 17 november 1808 — p. 330
en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De terbeschikkingstelling houdt in dat de federale politie, die het voertuig als een goed huisvader dient te gebruiken, het kan gebruiken voor haar normale werking. In geval van teruggave, geeft elke minwaarde ingevolge gebruik van het voertuig, na compensatie met de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding. Het rechtsmiddel als bedoeld in artikel 28sexies kan slechts worden ingesteld binnen een maand vanaf de inbeslagneming als bedoeld in § 1. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van een jaar is verstreken te rekenen vanaf, hetzij de dag van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, hetzij de dag van het verstrijken van de hoger bedoelde termijn van een maand.]4 }1. – § 1 gen ummer d b ij ar t. 46 8 Progr ammaw et (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003 }2. – Na wijziging, vervangen bij art. 2 wet 14 januari 1999, B.S., 26 februari 1999 }3. – § 1 gewijzigd bij art. 3 wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 } 4. – § 2 t o ege voe gd b i j a r t . 4 68 Pr ogr a mm aw e t ( I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003
}1[Art.
35bis. Indien de zaken die het uit het misdrijf verkregen vermogensvoordeel schijnen te vormen, onroerende goederen zijn, wordt bewarend beslag op onroerend goed gedaan, zulks bij deurwaardersexploot dat aan de eigenaar wordt betekend en op straffe van nietigheid een afschrift van de vordering van de procureur des Konings moet bevatten, alsmede de verschillende vermeldingen bedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de tekst van het derde lid van dit artikel. Het beslagexploot moet op de dag zelf van de betekening ter overschrijving worden aangeboden op het kantoor der hypotheken van de plaats waar de goederen gelegen zijn. Als dagtekening van de overschrijving geldt de dag van afgifte van het exploot. Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende vijf jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving, behoudens vernieuwing voor dezelfde termijn op vertoon aan de bewaarder, vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overschrijving, van een door de bevoegde procureur of onderzoeksrechter in dubbel opgemaakte vordering. Het beslag wordt blijvend voor het verleden in stand gehouden door de beknopte melding op de kant van de overschrijving van het beslag, binnen haar geldigheidsduur, van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij de verbeurdverklaring van het onroerend goed werd bevolen. Doorhaling van het bewarend onroerend beslag kan verleend worden door de voormelde procureur of onderzoeksrechter, of desgevallend door de beneficiant van de verbeurdverklaring, of kan ook bij rechterlijke beslissing bevolen worden.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 17 wet 20 mei 1997, B.S., 3 juli 1997
}1[Art.
35ter. § 1. Ingeval er ernstige en concrete
aanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°, 43bis of artikel 43quater, van het Strafwetboek heeft verkregen en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het vermogen van de verdachte kunnen aangetroffen 18
worden, kan de procureur des Konings beslag leggen op andere zaken die zich in het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf. In zijn kantschrift motiveert de procureur des Konings de raming van dit bedrag en geeft hij aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden hernomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.
vijftien dagen. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt medegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht.
§ 2. Zaken die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, kunnen in geen geval in beslag worden genomen.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.
§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
p. 330 Wetboek 17 november 1808 Art. 61quater volledig vervangen }1[Art. 61quater. § 1. Eenieder die geschaad
wordt door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechter de opheffing ervan vragen. § 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt }2[toegezonden aan of neergelegd op]2 bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht. De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen }3[na de inschrijving van het verzoekschrift in het register]3. De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing. § 3. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen, indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet. Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek. § 4. Ingeval het verzoek wordt ingewilligd, kan de onderzoeksrechter voorlopige tenuitvoerlegging van de beslissing uitspreken wanneer vertraging zou leiden tot een onherstelbaar nadeel. § 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter binnen een termijn van
Het hoger beroep wordt ingesteld door verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat. De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting. De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord. Het hoger beroep heeft opschortende werking, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen. De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten. § 6. }4[Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, derde tot zesde lid.]4 }5[§ 7. Vanaf
de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat, of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen de vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen.]5
§ }6[8.]6 De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp }6[toezenden of neerleggen]6 vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 14 wet 12 maart 1998, B.S., 2 april 1998, err., B.S., 7 augustus 1998, inwerkingtreding: 2 oktober 1998 (art. 1 K.B. 21 september 1998, B.S., 25 september 1998) }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4, A), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001 }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 4, B), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001 }4. – § 6 vervangen bij art. 4, C), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001 }5. – § 7 ingevoegd bij art. 10, 2°, wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003 }6. – § 8 gewijzigd bij art. 4, D), wet 4 juli 2001, B.S., 24 juli 2001; oud § 7 hernummerd tot § 8 bij art. 10, 1°, wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
III. STRAFRECHT • C. Witwassen van geld Wet 11 januari 1993 — p. 337
C. Witwassen van geld p. 337 Wet 11 januari 1993 Art. 23 volledig vervangen
Art. }1[23.]1 § 1. Wanneer de }2[in artikel 2, § 1, bedoelde]2 ondernemingen of personen weten of vermoeden dat een uit te voeren verrichting verband houdt met }3[het witwassen van geld of de financiering van terrorisme]3, brengen zij dit, vooraleer de verrichting uit te voeren, }2[schriftelijk of elektronisch]2 ter kennis van de cel voor financiële informatieverwerking en delen zij in voorkomend geval de termijn mee binnen welke die verrichting moet worden uitgevoerd. }4[...]4 Zodra de cel de kennisgeving ontvangt, bevestigt zij de ontvangst ervan.
§ 2. }5[De Cel kan zich verzetten tegen de uitvoering van elke verrichting in een zaak waarvoor zij door een melding overeenkomstig paragraaf 1 is gevat, indien zij het nodig acht wegens het ernstige of dringende karakter van deze zaak. De Cel bepaalt op welke verrichtingen evenals op welke bankrekeningen het verzet betrekking heeft. De Cel brengt haar beslissing onmiddellijk ter kennis per telefax of, bij gebrek daaraan, op enige andere schriftelijke wijze, van de instellingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, die bij dit verzet betrokken zijn. Dit verzet verhindert de uitvoering van de verrichtingen bedoeld in het eerste lid, tijdens maximaal twee werkdagen te rekenen van de kennisgeving.]5 § 3. Indien de cel van oordeel is dat de in § 2 bedoelde maatregel moet worden verlengd, meldt zij dit onverwijld }6[aan de procureur des Konings of
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
aan de federale procureur]6 die de nodige beslissingen neemt. Indien binnen de in § 2 gestelde termijn geen beslissing ter kennis is gebracht van de}7[, in artikel 2, § 1, bedoelde]7 ondernemingen of de personen, mogen de ondernemingen of de personen de }7[verrichtingen]7 uitvoeren. }1. – Art. 23 (oud art. 12) hernummerd bij art. 27, inleidende zin, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010 }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 1°, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010 }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 12 januari 2004, B.S., 23 januari 2004 }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 2°, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010 }5. – § 2, na wijziging, vervangen bij art. 27, 3°, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010 }6. – § 3 gewijzigd bij art. 3 wet 10 augustus 1998, B.S., 15 oktober 1998; gewijzigd bij art. 22, 3°, wet 12 januari 2004, B.S., 23 januari 2004 }7. – § 3 gewijzigd bij art. 27, 4°, wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010
19
III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring K.B. 3 juni 2007 — p. 342
p. 342
bestuurder, de wijziging van de maatschappelijke benaming, de uitbreiding of wijziging van het maatschappelijk doel of de verplaatsing van de maatschappelijke zetel;
K.B. 3 juni 2007 Opschrift volledig vervangen
K.B. 3 juni 2007 }1 [tot uitvoering van artikel 28 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme]1 (B.S., 13 juni 2007) }1. Opschrift vervangen bij art. 1 K.B. 28 september 2010, B.S., 7 oktober 2010, inwerkingtreding: 7 oktober 2010 (art. 3)
3° de tussenkomst van tussenpersonen (stromannen) die optreden voor rekening van vennootschappen betrokken bij de financiële verrichtingen; 4° het uitvoeren van financiële verrichtingen die verdacht of atypisch zijn gelet op de gewoonlijke uitoefening van de activiteiten van de onderneming, in sectoren die zeer concurrentieel zijn of bijzonder gevoelig voor BTW-carrousel fraude, zoals bijvoorbeeld de sectoren voor computerapparatuur, voertuigen, telefonie (GSMs), textiel, hi-fi, video en electronica; 5° de zeer forse stijging in een korte tijdspanne van de omzet op recent geopende bankrekening(en) die tot dan toe weinig of niet gebruikt werden, door een exponentiële toename van het aantal verrichtingen en hun omvang;
p. 342 K.B. 3 juni 2007 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. De in }1[artikel 28]1 van de wet bedoelde indicatoren zijn de volgende: 1° de tussenkomst van opgerichte of overgenomen schermvennootschappen met maatschappelijke zetel in een fiscaal paradijs of offshorecentrum of op het privé-adres van een stroman, of die atypische verrichtingen uitvoeren gelet op hun maatschappelijk doel, of die een onzeker of incoherent maatschappelijk doel hebben; 2° het gebruik van vennootschappen waarin kort voor het uitvoeren van de verdachte financiële verrichtingen verscheidene statutaire wijzigingen zijn opgetreden zoals het aanduiden van een nieuwe
6° de vaststelling van onregelmatigheden in de facturen die worden voorgelegd ter rechtvaardiging van de financiële verrichtingen, zoals het ontbreken van een BTW-nummer, nummer van een financiële rekening, factuurnummer, adres of data of wanneer deze gegevens niet kunnen worden verstrekt; 7° het gebruik van doorsluisrekeningen en de opeenvolging van meerdere verrichtingen, waaronder desgevallend zelfs beperkte opnames in contanten (afhouden van commissies), voor een omvangrijk totaal bedrag, terwijl er vaak nauwelijks enig positief saldo op de rekeningen staat; 8° het gebruik van tussenrekeningen of rekeningen van titularissen van niet-financiële beroepen als doorsluisrekening waardoor de identificatie van de
werkelijke economische begunstigde en van de banden tussen de oorsprong en de bestemming van de fondsen wordt bemoeilijkt. Dit gebruik kan ook worden gekenmerkt door het aanwenden van complexe vennootschapstructuren en juridische en financiële constructies die de beheers- en bestuurmechanismen weinig transparant maken; 9° de internationale dimensie van de financiële verrichtingen waardoor hun economische en financiële rechtvaardiging moeilijk kan worden begrepen daar ze zich meestal beperken tot het louter transiteren van fondsen die uit het buitenland komen en er weer naar vertrekken; 10° de weigering van de cliënt of zijn onmogelijkheid om onderliggende stukken voor te leggen aangaande de herkomst van de ontvangen fondsen of voorgehouden grondslag van de betaling; 11° het organiseren van insolvabiliteit door de snelle verkoop van activa aan verbonden natuurlijke of rechtspersonen of aan niet-marktconforme voorwaarden; 12° het gebruik van back-to-back leningen die erin bestaan fondsen naar het buitenland te transfereren voor een kredietaanvraag bij een bankinstelling in dat land waarbij de fondsen als garantie in bewaring worden gegeven om de geleende fondsen daarna naar het land van oorsprong te repatriëren, waardoor het proces wordt voltooid daar de vennootschap in werkelijkheid aan zichzelf leent; 13° de betaling van commissielonen aan buitenlandse vennootschappen zonder commerciële activiteit evenals de storting of overschrijving naar België vanuit dergelijke vennootschappen. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 2 K.B. 28 september 2010, B.S., 7 oktober 2010, inwerkingtreding: 7 oktober 2010 (art. 3)
p. 342 Subtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» toevoegen na subtrefwoord «C. Witwassen van geld»
D. Penaal beslag en verbeurdverklaring Wet 26 maart 2003 – Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, COIV, oprichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . K.B. 9 augustus 1991 – Derden die recht hebben op verbeurdverklaarde zaak. . . . . . . . . . . . . . .
Wet 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties (B.S., 2 mei 2003)
doeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2. Binnen het openbaar ministerie wordt een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, hierna Centraal Orgaan genoemd, opgericht. }1[Zijn
zetel]1 is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
}1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als be20
342, Aanv. 20 342, Aanv. 24
HOOFDSTUK II
OPDRACHTEN VAN HET CENTRAAL ORGAAN Art. 3. }1[ § 1. Onder vermogensbestanddelen worden verstaan de goederen, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke, die vatbaar zijn voor inbeslagneming of verbeurdverklaring, die wettelijk kunnen verkocht worden en die begrepen zijn in de door de Koning bepaalde categorieën, of die een waarde hebben die een door Hem bepaalde drempel overstijgt.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring Subtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342
§ 2. Overeenkomstig de bepalingen van deze wet, staat het Centraal Orgaan de gerechtelijke autoriteiten in strafzaken bij: 1° in het kader van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen; 2° bij de uitoefening van de strafvordering met het oog op de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen; 3° bij de tenuitvoerlegging van in kracht van gewijsde getreden vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen. § 3. Ter uitvoering van zijn opdracht zal het Centraal Orgaan: 1° ambtshalve of op hun verzoek, adviezen verstrekken aan de Minister van Justitie en aan het College van procureurs-generaal, met betrekking tot de onderwerpen bedoeld in § 2. Hij zendt een afschrift van zijn adviezen aan de bevoegde minister, voor zover deze betrekking hebben op de regelgeving die hem aanbelangt of op de werkzaamheden van de agenten, de aangestelden en de mandatarissen van zijn administratie; 2° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 1, instaan voor het gecentraliseerde en geïnformatiseerde beheer van de gegevens met betrekking tot zijn opdrachten; 3° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 2, doen overgaan tot de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen, na toelating van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter; 4° overeenkomstig hoofdstuk III, afdelingen 2 en 3, instaan voor het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen, in overleg met de procureur des Konings of met de onderzoeksrechter; 5° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 4, en artikel 197bis van het Wetboek van strafvordering, de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen coördineren; 6° overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 5, bijstand verlenen aan de procureur des Konings en aan de onderzoeksrechter; 7° thematische voorlichting verstrekken aan de magistraten, aan de politiediensten en aan de belanghebbende openbare diensten; 8° bijstand verlenen bij de internationale rechtshulp, dienstbetrekkingen aanknopen en onderhouden met equivalente instellingen in het buitenland en met hen samenwerken in het kader van de verdragsrechtelijke en wettelijke regels. § 4. Met inachtneming van hun bevoegdheden, geschieden de in § 3, 1°, en 2°, vermelde opdrachten vermeld in overleg met het College van procureursgeneraal, met de raad van procureurs des Konings en met de Dienst voor het strafrechtelijk beleid.]1 }1. – Vervangen bij art. 6 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
HOOFDSTUK III
BEPALINGEN TOT UITLEGGING VAN DE OPDRACHTEN VAN HET CENTRAAL ORGAAN Afdeling 1 }1[Beheer van gegevens met betrekking tot vermogensbestanddelen]1
in het buitenland, zijn ertoe gehouden om het Centraal Orgaan in te lichten over de gegevens met betrekking tot de tenuitvoerlegging. § 4. Het Centraal Orgaan vraagt aan de in dit artikel bedoelde instanties de inlichtingen die het vereist acht ter uitvoering van zijn opdrachten.]1 }1. – Vervangen bij art. 9 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Afdeling 2 }1. Opschrift laatst vervangen bij art. 7, 1°, wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
}1[Waardevast beheer]1
}1[§ 1. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt de gegevens die betrekking hebben op:
}1. Opschrift vervangen bij art. 7, 2°, wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Art. 4.
1° de inbeslagneming en de bewaring; 2° de verbeurdverklaring; 3° de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring. § 2. Hij beheert en bewaart op gecentraliseerde en geïnformatiseerde wijze de in § 1 bedoelde gegevens gedurende tien jaar, te rekenen van de in artikel 5, § 1, bedoelde eerste }2[kennisgeving, in]2 voorkomend geval verlengd tot aan de verjaring van de verbeurdverklaring. § 3. Onverminderd artikel 17, § 2, is de directeur van het Centraal Orgaan verantwoordelijk voor de verwerking van de hier bedoelde gegevens. Hij staat in voor de naleving van de vereisten en waarborgen van vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking van deze gegevens, zoals bedoeld in artikel 16, §§ 2, 3 en 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De directeur houdt een register bij van de personen en categorieën van personen die deze gegevens kunnen raadplegen, en deelt dit register alsmede alle wijzigingen die aan het register worden aangebracht, onverwijld mee aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.]1 }1. – Vervangen bij art. 8 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }2. – § 2 gewijzigd bij art. 4 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Art. 5. }1[ § 1. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter geeft kennis of laat kennisgeving doen aan het Centraal Orgaan, van de inbeslagnemingen en de wijze van bewaring van vermogensbestanddelen, alsmede van de gegevens ter identificatie van de personen ten laste van wie de inbeslagneming werd bevolen. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter geeft het Centraal Orgaan eveneens kennis van elke nieuwe beslissing met betrekking tot de in beslag genomen vermogensbestanddelen. § 2. De procureur des Konings of de procureur-generaal geeft kennis of laat kennisgeving doen aan het Centraal Orgaan, van de in kracht van gewijsde getreden vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen. De kennisgeving bevat de gegevens ter identificatie van de verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen en van de personen ten laste van wie de verbeurdverklaring werd uitgesproken. § 3. De bevoegde administraties van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie en de diensten belast met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen die zich bevinden
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Art. 6. }1[§ 1. De procureur des Konings staat in voor het waardevaste beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen. Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek staat de onderzoeksrechter in voor dit beheer. § 2. Onder waardevast beheer wordt verstaan: 1° de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen; 2° de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen tegen betaling van een geldsom, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen; 3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen. § 3. In het kader van deze bedoelde bewaring in § 2, 3°, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter het beheer toevertrouwen aan een derde of aan de beslagene, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van deze laatste, eventueel mits het stellen van een door het Centraal Orgaan te beheren zekerheid. Onder zekerheid wordt verstaan de storting van waarden door de beslagene of door een derde, of de verbintenis van een derde als borg, voor een bedrag en op de wijze aanvaard door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter. De zekerheid wordt toegewezen aan de Staat of de verbintenis van de derde wordt eisbaar, van zodra de beslagene of de derde in gebreke is gebleven om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed te overleggen voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring. Het in gebreke blijven van de beslagene of de derde om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed te overleggen voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt, op vordering van het openbaar ministerie, vastgesteld door de rechtbank die de verbeurdverklaring heeft uitgesproken. De derde borgsteller wordt in zake geroepen. Het vonnis verklaart eveneens dat de zekerheid aan de Staat vervalt of dat de verbintenis van de derde eisbaar wordt. De beslagene of de derde die zich ontdoet van de zaak waarvan hij het beheer heeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.]1 }1. – Vervangen bij art. 10 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 7-8. (...)
{1
S 1. – Wijzigen Wetboek 17 november 1808 Strafvordering }1[De secretaris van het parket, de griffier van de onderzoeksrechter of de griffier van de betrokken rechtsmacht licht het Centraal Orgaan in
Art. 9.
21
III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring Subtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342
van de beslissing, bedoeld in artikel 6, § 2, 1°, 2° en § 3 van zodra deze definitief wordt.]1 }1. – Vervangen bij art. 11 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 10. }1[§ 1. Na ontvangst van de toelating tot vervreemding overeenkomstig de artikelen 28octies of 61sexies van het Wetboek van strafvordering, laat het Centraal Orgaan de vervreemding van de roerende goederen, andere dan waarden, uitvoeren door de Administratie van de Patrimoniumdiensten. Wanneer de aard of de hoeveelheid van de te verkopen roerende goederen het vereist, kan het Centraal Orgaan, met het akkoord van de Administratie van de Patrimoniumdiensten, beroep doen op een gespecialiseerde lasthebber. Voor wat de onroerende goederen en de waarden betreft, vertrouwt het Centraal Orgaan het mandaat tot verkoop toe aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten of, met het akkood van de Administratie van de Patrimoniumdiensten, aan een andere lasthebber die het aanduidt. De vermogensbestanddelen kunnen niet verkocht worden aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg werd bepaald tussen het Centraal Orgaan en zijn lasthebber. De verkoop is openbaar behalve indien bijzondere omstandigheden verantwoorden dat tot een onderhandse verkoop zou worden overgegaan. § 2. De kosten van de vervreemding, daarin begrepen de kosten veroorzaakt door de tussenkomst van de lasthebber, zijn ten laste van de koper.]1 }1. – Vervangen bij art. 12 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }1[§ 1. De sommen verkregen uit de vervreemding, deze die gestort werden met het oog op de teruggave van het in beslag genomen vermogensbestanddeel en deze die voortkomen uit de zekerheidsstellingen worden als een goede huisvader en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer, beheerd door het Centraal Orgaan.
Art. 11.
Met het oog op de uitvoering van dit beheer doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van in België erkende financiële instellingen, of gaat het over tot de aanstelling van een lasthebber of een beheerder. De kosten van zulk beheer zijn gerechtskosten. § 2. Bij de teruggave of de verbeurdverklaring van de door het Centraal Orgaan beheerde sommen, worden deze sommen verhoogd met de interesten die zij hebben opgebracht bij de Deposito- en Consignatiekas of bij de financiële instelling waaraan zij waren toevertrouwd. De Koning bepaalt de nadere regels en de drempels vanaf welke interesten moeten toegekend worden. Onder interest verstaat men de door de Depositoen Consignatiekas of de financiële instelling voor het publiek gehanteerde interest. De interest loopt vanaf de dertigste dag volgend op de datum waarop de door het Centraal Orgaan aangeduide rekening werd gecrediteerd tot de dertigste dag voorafgaand aan de dag waarop de rekening werd gedebiteerd.]1 }1. – Vervangen bij art. 13 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Afdeling 3 }1[Bijzonder beheer]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 7, 3°, wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
22
Art. 12. }1[Van zodra de rekening van het Centraal Orgaan is gecrediteerd, staat deze in voor het beheer van de in beslag genomen deviezen die aanvaard worden door de Deposito- en Consignatiekas of door de door hem aangeduide financiële instelling.]1 }1. – Vervangen bij art. 15 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 13. }1[ § 1. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan, na overleg, het Centraal Orgaan verzoeken om in te staan voor het beheer van effecten op naam of aan toonder, van andere vermogensbestanddelen die een bijzonder beheer vereisen of van sommen die in beslag genomen zijn bij of toevertrouwd zijn aan een financiële instelling of een beheerder. Indien het Centraal Orgaan aanvaardt, staat het in voor dit beheer tot aan de beslissing van toewijzing van de waarden of van de vermogensbestanddelen door de bevoegde magistraat. § 2. Het beheer kan betrekking hebben op de bewaring of op alle andere daden van beheer met betrekking tot de vermogensbestanddelen door het Centraal Orgaan of door een door hem aangestelde beheerder of lasthebber. Dit beheer wordt waargenomen door het Centraal Orgaan of op grond van zijn dwingende richtlijnen, in overeenstemming met de schikkingen getroffen met de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.]1 }1. – Vervangen bij art. 16 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 14. }1[ Het Centraal Orgaan beheert de sommen die hem zijn toevertrouwd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 11. Wanneer het beslag betrekking heeft op gelden die niet wettelijk gangbaar zijn in België, kan het Centraal Orgaan ze doen omzetten in euro's volgens de modaliteiten en de drempels bepaald door de Koning.]1 }1. – Vervangen bij art. 17 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Afdeling 4 }1[Tenuitvoerlegging]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 7, 4°, wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Art. 15. }1[§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de ontvanger van domeinen en van de ontvanger van de penale boeten, kan het Centraal Orgaan, teneinde de haalbaarheid van een effectieve tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring te beoordelen, de solvabiliteit van een veroordeelde persoon onderzoeken. § 2. Het Centraal Orgaan kan, met uitzondering van de Cel voor financiële informatieverwerking, aan alle administratieve diensten van de federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen en de overheidsbedrijven, vragen om het, binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingen mee te delen die het nuttig acht in het kader van dit onderzoek. § 3. Wanneer de informatie van de ontvanger van domeinen of de ontvanger van de penale boeten ontoereikend is met betrekking tot de solvabiliteit van een veroordeelde persoon, of indien er aanwijzingen zijn dat de veroordeelde poogt zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan informatie over de solvabiliteit van die veroordeelde persoon inwinnen bij de ondernemin-
gen en de personen, bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. § 4. Het Centraal Orgaan kan eveneens de procureur des Konings verzoeken om de politiediensten te belasten met een onderzoek naar de solvabiliteit van een veroordeelde persoon. § 5. Het Centraal Orgaan kan de met toepassing van dit artikel bekomen inlichtingen overmaken aan de bevoegde administraties van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 5 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
}1[Art.
15bis. § 1. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 15, § 3, kan het Centraal Orgaan, bij de ondernemingen en de personen, bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen: 1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijk gerechtigde is, en, in voorkomend geval alle nadere gegevens hieromtrent; 2° de bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd op één of meerdere van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming; 3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden, die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen. § 2. In zijn schriftelijke en gemotiveerde vordering bepaalt het Centraal Orgaan onder welke vorm en binnen welke termijn de in § 1 bedoelde gegevens aan hem worden meegedeeld. § 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig §§ 1 en 2 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde, kan het Centraal Orgaan op schriftelijke en gemotiveerde wijze vorderen dat de in § 1 bedoelde ondernemingen en personen de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen mogen geven voor een periode die niet langer mag duren dan drie werkdagen en die ingaat op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt door middel van een aangetekend schrijven of per telefax. De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van drie werkdagen. Een werkdag is elke dag met uitsluiting van een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de ontvanger van domeinen of de ontvanger van de penale boeten zelf de nodige bewarende maatregelen heeft getroffen. § 4. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personen zijn ertoe gehouden onverwijld hun medewerking te verlenen. Indien zij weigeren hun medewerking te verlenen aan de vorderingen en maatregelen bedoeld in dit
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring Subtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342
artikel worden zij gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. § 5. De in § 1 bedoelde ondernemingen en personen, of elke derde, die goederen bewaren en beheren, die het voorwerp uitmaken van een in § 3 bedoelde maatregel, en deze met bedrieglijk opzet wegmaken, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 507 van het Strafwetboek. De poging wordt gestraft met dezelfde straffen. § 6. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 7. De Koning stelt, op voorstel van de Minister van Justitie, de nadere regels van de tarifering van de onderzoeken bedoeld in de artikelen 15 en 15bis vast.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Afdeling 5
schappelijke zekerheid der arbeiders en het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, inl ic hte n o v er d e ge ge ve ns waa ro v er h et in toepassing van deze wet beschikt. § 2. Het Centraal Orgaan kan elke som, die moet worden teruggegeven of betaald, zonder formaliteit aanwenden ter betaling van bedragen, die de door de begunstigde van deze teruggave of betaling verschuldigd zijn ten bate van de met de invordering belaste ambtenaren en ten bate van de inninginstellingen van de in § 1 bedoelde sociale zekerheidbijdragen. Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of insolvabiliteitsprocedure. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de overdracht van de in § 1 bedoelde gegevens jegens de in § 1 bedoelde inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 20 juli 2005, B.S., 8 september 2005 }2. – Vervangen bij art. 3 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007
}1[Opdracht tot bijstand]1 }1. Opschrift laatst vervangen bij art. 7, 5°, wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Art. 16. }1[Op hun verzoek verleent het Centraal Orgaan aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechter bijstand op het gebied van de inbeslagneming of de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen.]1 }1. – Vervangen bij art. 21 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
}1[HOOFDSTUK IIIbis
}2[UITWISSELING VAN GEGEVENS EN
AANWENDING VAN SOMMEN TEN BATE VAN DE MET DE INVORDERING BELASTE AMBTENAREN VOOR REKENING VAN DE FEDERALE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN ALSOOK VAN DE INNINGINSTELLINGEN VAN DE SOCIALE ZEKERHEIDSBIJDRAGEN, VERSCHULDIGD IN TOEPASSING VAN DE WET VAN 27 JUNI 1969 TOT HERZIENING VAN DE BESLUITWET VAN 28 DECEMBER 1944 BETREFFENDE DE MAATSCHAPPELIJKE ZEKERHEID DER ARBEIDERS EN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967 HOUDENDE INRICHTING VAN HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN]2]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 20 juli 2005, B.S., 8 september 2005 }2. Opschrift vervangen bij art. 3 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007
}1[Art. 16bis. }2[§ 1. Het Centraal Orgaan kan de met de invordering belaste ambtenaren van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten alsook de inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen, verschuldigd in toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maat-
HOOFDSTUK IV
SAMENSTELLING VAN HET CENTRAAL ORGAAN Art. 17. § 1. }1[Een lid van het openbaar ministerie leidt het Centraal Orgaan. Hij draagt de titel van directeur. Hij organiseert het werk en heeft gezag over het personeel. Met inachtneming van de bepalingen betreffende de aanwerving van overheidspersoneel, stelt hij aan de bevoegde minister het bij het Centraal Orgaan aan te werven of ter beschikking te stellen personeel voor. Hij stelt voor de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal een jaarlijks activiteitenverslag op, dat een beoordeling bevat van de uitvoering van zijn opdrachten en van de toepassing van de huidige wet door de instanties die ermee belast zijn. Hij formuleert alle nuttige voorstellen.]1 § 2. }2[Een lid van het openbaar ministerie, dat behoort tot een andere taalrol dan de directeur, draagt de titel van adjunct-directeur. Hij staat hem bij in de uitvoering van zijn opdrachten en vervangt hem in geval van verhindering of afwezigheid.]2 }3[...]3
§ }4[3]4. De directeur en de adjunct-directeur worden op advies van het College van procureurs-generaal door de Minister van Justitie aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Deze termijn is tweemaal hernieuwbaar. Op voorstel van het College van procureurs-generaal kan de directeur door de Minister van Justitie worden ontslagen uit zijn ambt wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
opvolging voorzien teneinde de lopende termijn van de aanstelling te vervolledigen. § }6[4]6. De directeur en de adjunct-directeur oefenen hun ambt voltijds uit. }1. – § 1 vervangen bij art. 22, 1°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }2. – § 2 vervangen bij art. 22, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }3. – § 3 opgeheven bij art. 22, 3°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }4. – § 3, (oud § 4), hernummerd bij art. 22, 4°, inleidende zin, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }5. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 22, 4°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }6. – § 4, (oud § 5), hernummerd bij art. 22, 5°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
}1[Art. 17bis. § 1. Aan het Centraal Orgaan wor-
den twee leden van het openbaar ministerie toegevoegd, aan wie de titel van verbindingsmagistraat wordt verleend. De verbindingsmagistraten behoren elk tot een verschillende taalrol. Ze verlenen bijstand aan de directeur en de adjunct-directeur bij de uitoefening van hun opdrachten en staan in voor de contacten tussen het Centraal Orgaan enerzijds, en de parketten en onderzoeksrechters anderzijds. }2[Ze zijn, onder het gezag van de directeur van het Centraal Orgaan, inzonderheid belast met de in de artikelen 15 en 15bis bedoelde onderzoeken.]2 § 2. }3[De artikelen 17, § 3, eerste, derde en vierde lid en § 4, 21 en 22 zijn van toepassing op de verbindingsmagistraten.]3]1 }1. – Ingevoegd bij art. 10 Programmawet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006 }2. – § 1 gewijzigd bij art. 8 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }3. – § 2 vervangen bij art. 4 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007
Art. 18. § 1. }1[Het]1 aantal personeelsleden en hun statuut worden bepaald door de Koning. § 2. Dit personeel is onderworpen aan de taalregeling voorzien in Hoofdstuk V van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1966. }1. – § 1 gewijzigd bij art. 9 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
Art. 19. }1[Na machtiging door de bevoegde minister, kunnen één tot vier ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, één tot vier ambtenaren van elk van de federale overheidsdiensten of inningsinstellingen van de in artikel 16bis bedoelde sociale zekerheidsbijdragen en één tot vier politieambtenaren van de federale of de lokale politie ter beschikking gesteld worden van het Centraal Orgaan, binnen de grenzen van de voorziene budgetten. Deze terbeschikkingstelling heeft geen invloed op hun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut. De ter beschikking gestelde ambtenaren verkrijgen een toelage van 3.000 euro bruto per jaar, verbonden aan de 138,01 index.]1 }1. – Vervangen bij art. 3 wet 20 juli 2005, B.S., 8 september 2005
Art. 20. }1[De directeur van het Centraal Orgaan
Op voorstel van het College van procureurs-generaal of van de directeur na advies van het College van procureurs-generaal, kan de adjunct-directeur door }5[de]5 Minister van Justitie worden ontslagen }5[uit]5 zijn ambt wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
ontvangt de wedde die toegekend wordt aan de federale procureur, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur, wordt zo spoedig mogelijk in zijn
De verbindingsmagistraten ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten,
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
De adjunct-directeur geniet dezelfde wedde als deze bepaald voor de eerste advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
23
III. STRAFRECHT • D. Penaal beslag en verbeurdverklaring Subtrefwoord «D. Penaal beslag en verbeurdverklaring» — p. 342
overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 5 wet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007
Art. 21. Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de directeur en de adjunct-directeur.
Art. 22. }1[De personeelsleden hebben recht op vergoeding voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten.]1 De personen voor wie de rang waartoe hun graad behoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld met ambtenaren van }2[klasse A1]2. De directeur en de adjunct-directeur worden gelijkgesteld met een ambtenaar van }2[klasse A4]2. }1. – Gewijzigd bij art. 24, 1°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007 }2. – Gewijzigd bij art. 24, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 23.
}1[§ 1. Iedere
persoon die zijn medewerking verleent aan de vervulling van de opdrachten van het Centraal Orgaan is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij in de uitvoering van zijn opdracht of van zijn functie kennis heeft. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 2. In het kader van de uitvoering van de opdrachten van het Centraal Orgaan oefent het personeel zijn functie uit, wanneer het mededelingen doet aan instellingen met gelijkaardige opdrachten en verplichtingen. De voorafgaande toestemming van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer zulke mededelingen van aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.]1 }1. – Vervangen bij art. 25 wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
Art. 24. Na voorafgaande goedkeuring door de Minister van Justitie, kan het Centraal Orgaan een beroep doen op consulenten, met inbegrip van magistraten, met het oog op de uitvoering van bijzondere en welbepaalde taken.
kader van de permanente vorming van de leden van de rechterlijke orde en in het kader van de theoretische opleiding van de gerechtelijke stagiairs. }1[Behoudens instemming van de Minister van Jus-
titie na gemotiveerd advies van de directeur van het Centraal Orgaan, mogen de aan de andere consulenten te vergoeden prestaties niet hoger zijn dan de vergoedingen waarop deskundigen aanspraak kunnen maken krachtens het door de Koning ter uitvoering van artikel 6 van de programmawet (II) van 27 december 2006 genomen besluit.]1 }1. – Lid 4 vervangen bij art. 10 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
HOOFDSTUK V
GEZAG Art. 25. Onverminderd de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, oefent het Centraal Orgaan zijn opdrachten uit onder het gezag van de Minister van Justitie.
HOOFDSTUK VI
WIJZIGINGEN IN HET GERECHTELIJK WETBOEK Art. 26-27. (...)
{1
S 1. – Wijzigen Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek
HOOFDSTUK VII
BIJZONDERE BEPALING Art. 28. De bijzondere voordelen die de in deze wet bedoelde financiële instellingen toekennen boven de voor het publiek gehanteerde }1[interest]1, worden door de rekenplichtige van het Centraal Orgaan gestort op een speciaal daartoe geopend artikel van de Rijksmiddelenbegroting. }1. – Gewijzigd bij art. 27, 2°, wet (II) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007
De beschrijving van de prestaties van de consulent, zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestaties van de consulent op jaarbasis, worden vastgelegd in een vooraf geschreven overeenkomst.
INWERKINGTREDING
Consulenten-magistraten kunnen enkel ingezet worden voor welbepaalde lesopdrachten en worden vergoed volgens het koninklijk besluit van 27 november 1997 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen toegekend aan de professoren, lesgevers, voordrachtgevers en moderatoren die de vormingssessies verstrekken georganiseerd in het
Art. 29. Deze wet treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 3, § 2, 2°, 3°, 4° en 5° en 4 tot 14, die in werking treden op de eerste dag van de vierde maand volgend op de datum van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
24
HOOFDSTUK VIII
K.B. 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak (B.S., 17 oktober 1991) Art. 1. De zaken waarop een beslissing tot verbeurdverklar ing, gewezen overeenkomstig artikel 43bis van het Strafwetboek, betrekking heeft, kunnen niet het voorwerp uitmaken van enige uitvoeringsmaatregel vóór het verstrijken van een termijn van negentig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de veroordeling tot verbeurdverklaring in kracht van gewijsde is gegaan. Wanneer de zaken waarop de beslissing tot verbeurdverklaring betrekking heeft, niet voorafgaandelijk in de loop van de procedure in beslag genomen zijn, maken zij het voorwerp uit van de bewarende maatregelen die noodzakelijk zijn om de latere uitvoering van de beslissing te waarborgen.
Art. 2. Wanneer een beslissing tot verbeurdverklaring die overeenkomstig artikel 43bis van het Strafwetboek uitgesproken wordt, in kracht van gewijsde gegaan is, geeft de griffier daarvan, bij een ter post aangetekend schrijven, binnen dertig dagen bericht aan een ieder die beweert recht te hebben op een van de zaken waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, en die overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 260 van 24 maart 1936 op de bewaring ter griffie en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken verzet heeft gedaan tegen de enige teruggave, alsmede aan enige andere persoon die hem door het openbaar ministerie is aangeduid als zijnde bevoegd om, volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen, rechten op een van die zaken te doen gelden. Art. 3. Ieder derde die beweert recht te hebben op een van de zaken waarvan de verbeurdverklaring is uitgesproken, kan tijdens de termijn bepaald in artikel 1, zijn aanspraak voor de bevoegde rechter brengen. Art. 4. Indien, voor het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 1, iemand die beweert op de verbeurdverklaarde zaak recht te hebben aan de griffier bewijst dat hij zijn aanspraak voor de bevoegde rechter heeft gebracht, kan in verband met de zaken waarop de beslissing tot verbeurdverklaring betrekking heeft, geen enkele uitvoeringsmaatregel worden genomen totdat de beslissing omtrent die aanspraak in kracht van gewijsde gegaan is. Art. 5. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • A. Wetboek van vennootschappen K.B. 30 januari 2001 — p. 458
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW A. Wetboek van vennootschappen p. 458 K.B. 30 januari 2001 Art. 21bis en historiek invoegen }1[Art. 21bis. De griffie van de rechtbank van
koophandel stelt het buitenlandse register in kennis
van de inschrijving in het rechtspersonenregister, onderdeel van de Kruispuntbank van Ondernemingen, van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap volgens het formulier III waarvan het model bij dit besluit is gevoegd en dat verkrijgbaar is op de internetsite van het Belgisch Staatsblad of in gedrukte vorm ter griffie van de rechtbanken van koophandel.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Bij elektronische neerlegging door de instumenterende notaris wordt de in het eerste lid bedoelde verplichting door hemzelf uitgevoerd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 10 september 2010, B.S., 18 oktober 2010
25
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
p. 510 Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» Volledig vervangen
J. Continuïteit van de ondernemingen Wet 31 januari 2009 – Continuïteit van de ondernemingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (B.S., 9 februari 2009)
TITEL 1
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Art. 2. Voor de toepassing van deze wet verstaat men onder: a) «beheerscomité»: het beheerscomité bedoeld in artikel 15 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix; b) «toezichtscomité»: het toezichtscomité bedoeld in artikel 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix; c) «schuldvorderingen in de opschorting»: de schuldvorderingen ontstaan voor het vonnis dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie opent of die uit het verzoekschrift of beslissingen genomen in het kader van de procedure volgen; d) «buitengewone schuldvorderingen in de opschorting»: de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars; e) «gewone schuldvorderingen in de opschorting»: de schuldvorderingen in de opschorting andere dan de buitengewone schuldvorderingen in de opschorting; f) «schuldeiser-eigenaar»: de persoon in wiens hoofde tegelijkertijd de hoedanigheden verenigd zijn van titularis van een schuldvordering in de opschorting en van eigenaar van een lichamelijk roerend goed dat niet in zijn bezit is en dat als waarborg geldt; g) «gewone schuldeiser in de opschorting»: de persoon die titularis is van een gewone schuldvordering in de opschorting; h) «buitengewone schuldeiser in de opschorting»: de persoon die titularis is van een buitengewone schuldvordering in de opschorting; i) «hoofdinrichting»: het centrum van de voornaamste belangen van de natuurlijke persoon; j) «kennisgeving»: de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of in afschrift; k) «openen van de procedure»: het vonnis dat de reorganisatieprocedure open verklaart; 26
l) «reorganisatieplan»: het door de schuldenaar in de loop van de opschorting opgesteld plan, bedoeld in artikel 47; m) «zetel van de vennootschap»: de statutaire zetel bedoeld in artikel 3.1 van de verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures; n) «betekening»: de afgifte van een akte, materieel of elektronisch; o) «opschorting»: een door de rechtbank aan de schuldenaar toegekend moratorium om een van de doelstellingen van artikel 16 te realiseren; p) «de rechtbank»: de bevoegde rechtbank van koophandel.
Art. 3. Deze wet is toepasselijk op de volgende schuldenaren: de kooplieden bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van koophandel, de landbouwvennootschap bedoeld in artikel 2, § 3, van het Wetboek van vennootschappen en de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm bedoeld in artikel 3, § 4, van hetzelfde wetboek. Art. 4. Deze wet is niet toepasselijk op de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm die de hoedanigheid hebben van een lid van een vrij beroep zoals omschreven in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, of waaronder de beoefenaars van een vrij beroep hun activiteit uitoefenen. }1[Deze wet is evenmin toepasselijk op de kredietin-
stellingen, de verzekeringsondernemingen, de beleggingsondernemingen, de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, de verrekenings- en vereffeningsinstellingen en de daarmee gelijkgestelde instellingen, en de herverzekeringsondernemingen.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 35 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010, inwerkingtreding: 24 juni 2010 (art. 36)
Art. 5. Alle beslissingen van de rechtbank bedoeld in deze wet zijn uitvoerbaar bij voorraad. Behoudens andersluidende bepalingen kunnen tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen. Bepaalt deze wet dat beslissingen bij uittreksel worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, dan beginnen de termijnen te lopen vanaf de dag van de bekendmaking. De artikelen 50, tweede lid, 55 en 56 van het Gerechtelijk Wetboek zijn niet van toepassing op de vorderingen en betekeningen bedoeld in deze wet.
26
Elke belanghebbende kan tussenkomen in de bij de huidige wet bepaalde procedures, overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 van het Gerechtelijk Wetboek. Bij ontstentenis van een dergelijke tussenkomst verwerft degene die, op zijn initiatief of op dat van de rechtbank, is gehoord of een geschrift neerlegt om zijn opmerkingen te laten gelden, iets te vorderen of middelen naar voor te brengen, door dit feit geen hoedanigheid van partij. In afwijking op de artikelen 1025, 1026, 1027 en 1029 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de in deze wet bedoelde verzoekschriften worden ondertekend door de schuldenaar alleen of door zijn advocaat en worden de beslissingen van de rechtbank uitgesproken in openbare zitting.
Art. 6. De kennisgevingen die de griffier doet krachtens deze wet geschieden bij gerechtsbrief. Wanneer deze wet een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorschrijft, geldt deze als kennisgeving. Een kennisgeving geschiedt bij gewone brief of per elektronische post aan het gerechtelijk elektronisch adres of, in de gevallen die de wet bepaalt, per fax of in de vormen die de wet voorschrijft. De betekening gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot.
Art. 7. Behalve wanneer een wijziging of een uitzondering voortvloeit uit een uitdrukkelijke tekst van deze wet, heeft deze niet tot strekking oudere wetten te wijzigen of hierop uitzonderingen aan te brengen.
TITEL 2
DE GEGEVENSVERZAMELING EN DE HANDELSONDERZOEKEN HOOFDSTUK 1
DE GEGEVENSVERZAMELING Art. 8. Nuttige inlichtingen en gegevens betreffende de schuldenaren die financiële moeilijkheden ondervinden, waardoor de continuïteit van hun onderneming in gevaar kan gebracht worden, met inbegrip van die welke verkregen worden met toepassing van de bepalingen van deze titel, worden bijgehouden ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin de schuldenaar zijn hoofdinrichting of zijn zetel van de vennootschap heeft.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
De procureur des Konings en de betrokken schuldenaar kunnen op elk ogenblik en zonder verplaatsing kennis nemen van de aldus verzamelde gegevens. Laatstgenoemde heeft het recht, bij verzoekschrift gericht aan de rechtbank, de rechtzetting te krijgen van de gegevens die op hem betrekking hebben. Op de wijze bepaald door de Koning, kan de rechtbank eveneens van de verzamelde gegevens kennis geven aan de overheidsinstellingen of private instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden.
Art. 9. Uiterlijk de tiende dag van elke maand zendt de centrale depositaris aan de voorzitter van de rechtbank van de woonplaats van de schuldenaar, of, indien het een koopman betreft, van de hoofdinrichting van de schuldenaar, of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel van de schuldenaar van een wisselbrief of orderbriefje, een lijst van de in de loop van de vorige maand geregistreerde protesten betreffende de geaccepteerde wisselbrieven en de orderbriefjes, waarvan de betaling nog niet werd vastgesteld door de centrale depositaris of hem nog niet werd meegedeeld. Deze lijst bevat de vermeldingen bedoeld in artikel 3, 1° tot 7°, van de protestwet van 3 juni 1997. Die lijsten blijven berusten op de griffie van elk van deze rechtbanken, waar eenieder daarvan inzage kan nemen.
Art. 10. Veroordelende verstekvonnissen en vonnissen op tegenspraak uitgesproken tegen kooplieden die de gevorderde hoofdsom niet hebben betwist, moeten worden gezonden aan de griffie van de rechtbank van het rechtsgebied waarin zij hun hoofdinrichting of hun zetel van de vennootschap hebben. Dit geldt eveneens voor de vonnissen waarbij een handelshuurovereenkomst wordt ontbonden ten laste van de huurder waarbij een door deze laatste gevraagde hernieuwing wordt geweigerd of waarbij een einde wordt gesteld aan het beheer van een handelszaak. Uiterlijk een maand na het verstrijken van elk kwartaal zendt de Rijksdienst voor sociale zekerheid een lijst van de schuldenaars die reeds twee kwartalen de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen niet meer betaald hebben aan de griffie van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen zij hun hoofdinrichting of hun zetel van de vennootschap hebben. De lijst vermeldt naast de naam van de schuldenaar ook het verschuldigde bedrag. Uiterlijk een maand na het verstrijken van elk kwartaal zendt de administratie van financiën een lijst van de schuldenaren die reeds twee kwartalen de verschuldigde BTW of bedrijfsvoorheffing niet meer betaald hebben aan de griffie van de rechtbank van het rechtsgebied waarin zij hun hoofdinrichting of hun zetel van de vennootschap hebben. De lijst vermeldt naast de naam van de schuldenaar ook het verschuldigde bedrag. De Koning kan aan openbare overheden toelaten of opleggen gegevens mede te delen aan de griffie van de rechtbank van de hoofdinrichting of de zetel van de vennootschap, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn om de financiële toestand van de ondernemingen te kennen.
Art. 11. Na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, kan de Koning de gepaste maatregelen nemen teneinde de verwerking van de verzamelde gegevens op een logisch gestructureerde wijze te laten verlopen en de eenvormigheid
en de vertrouwelijkheid hiervan in de onderscheiden griffies van de rechtbanken van koophandel te verzekeren. Hij kan onder meer de categorieën van de te verzamelen gegevens bepalen. De Koning kan eveneens, na advies van dezelfde comités en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de geautomatiseerde verwerking van de gegevens toestaan en de nadere regels ervan bepalen. Hij kan aldus toestemming verlenen om de gegevensbestanden kruiselings met elkaar in verband te brengen teneinde een beter overzicht van de betaalmoeilijkheden van een schuldenaar te verkrijgen.
HOOFDSTUK 2
DE KAMERS VOOR HANDELSONDERZOEK Art. 12. § 1. De kamers voor handelsonderzoek bedoeld in artikel 84, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek volgen de toestand van de schuldenaren in moeilijkheden om de continuïteit van hun onderneming of hun activiteiten te bewerkstelligen en de bescherming van de rechten van de schuldeisers te verzekeren. In de kamers voor handelsonderzoek wordt het onderzoek toevertrouwd aan hetzij een rechter in de rechtbank, de voorzitter uitgezonderd, hetzij een rechter in handelszaken. Oordeelt de rechter dat de continuïteit van de onderneming van een schuldenaar bedreigd is, dan kan hij hem oproepen en horen teneinde alle inlichtingen te verkrijgen over de stand van zijn zaken en inzake de eventuele reorganisatiemaatregelen. De oproeping wordt, door toedoen van de griffier, gericht aan de woonplaats of aan de zetel van de vennootschap van de schuldenaar. Het onderzoek geschiedt met gesloten deuren. De schuldenaar verschijnt in persoon, eventueel bijgestaan door de personen van zijn keuze. Daarenboven staat het de rechter vrij van ambtswege alle gegevens te verzamelen nodig voor zijn onderzoek. Hij kan alle personen horen van wie hij het verhoor nodig acht, zelfs buiten de aanwezigheid van de schuldenaar, en de overlegging van alle dienstige stukken gelasten. De schuldenaar kan alle andere stukken van zijn keuze voorleggen. De rechter kan zich van ambtswege begeven naar de hoofdinrichting of naar de zetel van de vennootschap indien de opgeroepen schuldenaar tot tweemaal toe niet verschenen is. § 2. De procureur des Konings en de schuldenaar kunnen op elk ogenblik mededeling krijgen van de aldus tijdens het onderzoek verzamelde gegevens alsook van het in paragraaf 4 bedoelde verslag. Uiterlijk de tiende dag van elke maand wordt een lijst van de op basis van dit artikel aangevatte onderzoeken aan de procureur des Konings medegedeeld, door toedoen van de griffier. § 3. Op de wijze bepaald door de Koning kan de rechtbank de verzamelde gegevens uitwisselen met de overheidsinstellingen of particuliere instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden. § 4. Wanneer de rechter het onderzoek naar de toestand van de schuldenaar beëindigd heeft, maakt hij een verslag op met vermelding van de door hem bij dat onderzoek verrichte handelingen en zijn con-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
clusies. Het verslag wordt gevoegd bij de verzamelde gegevens. § 5. Indien uit het onderzoek naar de toestand van de schuldenaar blijkt dat die zich in staat van faillissement bevindt of dat hij voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 182 van het Wetboek van vennootschappen, kan de kamer voor handelsonderzoek het dossier naar de procureur des Konings zenden. § 6. De met het onderzoek naar de toestand van de schuldenaar belaste leden van de kamer voor handelsonderzoek mogen niet deelnemen aan de rechtspleging inzake het faillissement, de gerechtelijke reorganisatie of de gerechtelijke vereffening die op deze schuldenaar zou betrekking hebben.
HOOFDSTUK 3
BEWARENDE MAATREGELEN Art. 13. Op verzoek van de schuldenaar kan de voorzitter van de rechtbank een ondernemingsbemiddelaar aanstellen, om de reorganisatie van de onderneming te vergemakkelijken. Wanneer de schuldenaar het voorwerp uitmaakt van een handelsonderzoek en overeenkomstig artikel 12, § 1, door de rechter werd opgeroepen, wordt het verzoek gericht aan de kamer voor handelsonderzoek. Het verzoek tot aanwijzing van een bemiddelaar is aan geen vormvoorschriften onderworpen en kan mondeling worden gedaan. Wanneer de voorzitter van de rechtbank of de kamer voor handelsonderzoek het verzoek inwilligt, bepaalt hij bij beschikking gewezen in raadkamer de inhoud en de duur van de bemiddelingsopdracht binnen de grenzen van het verzoek van de schuldenaar. De opdracht van de ondernemingsbemiddelaar neemt een einde wanneer de schuldenaar of de bemiddelaar zelf hieraan een einde maken. De meest gerede partij geeft hiervan kennis aan de voorzitter van de rechtbank.
Art. 14. Wanneer kennelijke en grove tekortkomingen van de schuldenaar of van zijn organen de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen en de gevraagde maatregel van die aard is dat zij die continuïteit kan vrijwaren kan de voorzitter van de rechtbank op verzoek van elke belanghebbende, ingesteld volgens de vormen van het kort geding te dien einde een of meer gerechtsmandatarissen aanstellen. De beschikking die de gerechtsmandataris aanstelt, verantwoordt en bepaalt nauwkeurig de inhoud en de duur van de opdracht gegeven aan de gerechtsmandataris.
TITEL 3
HET MINNELIJK AKKOORD Art. 15. De schuldenaar kan aan al zijn schuldeisers of aan twee of meer onder hen een minnelijk akkoord voorstellen met het oog op de gezondmaking van zijn financiële toestand of de reorganisatie van zijn onderneming. De partijen bepalen vrij de inhoud van dit akkoord, dat de derden niet bindt. 27
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 zijn van toepassing noch op het minnelijk akkoord noch op de handelingen verricht ter uitvoering ervan, indien dit akkoord vermeldt dat het met de in het eerste lid bepaalde doelstelling is gesloten en neergelegd wordt op de griffie van de rechtbank en aldaar in een register wordt bewaard. Derden kunnen slechts kennis nemen van het akkoord en kennis krijgen van de neerlegging ervan met uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar. Deze bepaling geldt onverminderd de verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers te raadplegen en in te lichten op grond van de bestaande wettelijke of conventionele bepalingen.
TITEL 4
DE GERECHTELIJKE REORGANISATIE HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1
Doel van de procedure Art. 16. De procedure van gerechtelijke reorganisatie strekt tot het behouden, onder toezicht van de rechter, van de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de onderneming in moeilijkheden of van haar activiteiten. Zij laat toe aan de schuldenaar een opschorting toe te kennen met het oog op: – hetzij het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord, overeenkomstig artikel 43; – hetzij het verkrijgen van het akkoord van de schuldeisers over een reorganisatieplan, overeenkomstig de artikelen 44 tot 58; – hetzij de overdracht onder gerechtelijk gezag toe te staan, aan een of meerdere derden, van het geheel of een gedeelte van de onderneming of haar activiteiten, overeenkomstig de artikelen 59 tot 70. Het verzoek mag een eigen doel beogen voor elke activiteit of gedeelte van een activiteit. Afdeling 2
Het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie en de daarop volgende procedure Art. 17. § 1. De schuldenaar die het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie aanvraagt, richt een verzoekschrift aan de rechtbank. § 2. Hij voegt bij zijn verzoekschrift:
4° de twee recentste jaarrekeningen of, indien de schuldenaar een natuurlijke persoon is, de twee recentste aangiftes in de personenbelasting;
Hij besteedt in het bijzonder aandacht aan de formaliteiten voorgeschreven in de artikelen 17, 26, § 2, 44 en 46, § 6.
5° een boekhoudkundige staat van zijn actief en passief en een resultatenrekening, daterend van maximum drie maanden eerder. Kleine vennootschappen bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen delen hun resultatenrekening mede volgens het volledig schema;
Behoudens in geval van toepassing van artikel 40 van de verordening 1346/2000 (EG) van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, kan hij de schuldenaar vrijstellen van elke individuele kennisgeving, en preciseert in dit geval, bij beschikking, welke gelijkwaardige maatregel van bekendmaking vereist is.
6° een simulatie van de kasstromen voor ten minste de gevraagde duur van de opschorting; 7° een volledige lijst van de erkende of beweerde schuldeisers in de opschorting, met vermelding van hun naam, hun adres, het bedrag van hun schuldvordering, en met de bijzondere vermelding van de hoedanigheid van buitengewone schuldeiser in de opschorting; 8° zo mogelijk, de maatregelen en voorstellen die hij overweegt om de rendabiliteit en de solvabiliteit van zijn onderneming te herstellen, om een eventueel sociaal plan in te zetten en om de schuldeisers te voldoen; 9° de aanwijzing dat de schuldenaar voldaan heeft aan de wettelijke of conventionele verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers in te lichten of te raadplegen; 10° alle andere stukken die de schuldenaar nuttig oordeelt om het verzoek toe te lichten. § 3. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de schuldenaar of door diens advocaat. Het wordt ter griffie van de rechtbank met de nuttige stukken neergelegd. De griffier levert hiervan een ontvangstbewijs af. Binnen vierentwintig uren geeft de griffier bericht van de indiening van het verzoekschrift aan de procureur des Konings, die alle handelingen van de procedure zal kunnen bijwonen. De rechtbank kan het verslag dat is opgesteld door de kamer voor handelsonderzoek overeenkomstig artikel 12, § 4, voegen bij het dossier van de reorganisatie. § 4. Als hij niet in staat is om de in paragraaf 2, 5° tot 9°, bepaalde stukken met zijn verzoekschrift neer te leggen, voegt de schuldenaar die stukken toe in het dossier van de gerechtelijke reorganisatie binnen een termijn van veertien dagen vanaf de neerlegging van zijn verzoekschrift.
Art. 18. In elk geval wijst de voorzitter van de rechtbank onmiddellijk na de neerlegging van het verzoekschrift een gedelegeerd rechter aan die rechter in de rechtbank is, de voorzitter uitgezonderd, of een rechter in handelszaken, om bij de kamer van de rechtbank waaraan de zaak is toebedeeld, verslag uit te brengen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek en over elk element dat nuttig is voor zijn beoordeling.
Art. 20. Ter griffie wordt een dossier van de gerechtelijke reorganisatie gehouden waarin alle elementen met betrekking tot deze procedure en de grond van de zaak voorkomen. Iedere schuldeiser en, met toestemming van de gedelegeerd rechter, ieder die een rechtmatig belang kan aantonen, kan kosteloos inzage nemen van het dossier en kan er een kopie van krijgen mits hij de griffierechten betaalt indien een kopie op een materiële drager wordt afgeleverd. De neerlegging van een titel door de schuldeiser in het dossier van de gerechtelijke reorganisatie stuit de verjaring van de schuld. Zij geldt ook als ingebrekestelling. De gedelegeerd rechter kan eveneens beslissen dat het dossier of een deel ervan van op afstand, elektronisch toegankelijk zal zijn, overeenkomstig de nadere regels en voorwaarden die hij bepaalt.
Art. 21. Wanneer er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat de verzoeker of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt dat voldaan is aan de voorwaarden voor de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie of voor het verkrijgen van andere beslissingen die tijdens de procedure kunnen worden genomen of worden genomen met toepassing van artikel 59, § 2, kan de rechtbank op vordering van iedere belanghebbende bevelen dat het stuk of een eensluidend afschrift ervan bij het dossier van de reorganisatie wordt gevoegd. De rechtbank beslist overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 878 tot 881 van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 22. Zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie, ongeacht of de vordering werd ingeleid of het middel van tenuitvoerlegging aangevat voor of na de neerlegging van het verzoekschrift: – kan de schuldenaar niet worden failliet verklaard; indien de schuldenaar een vennootschap is, kan deze ook niet gerechtelijk worden ontbonden; – kan geen enkele tegeldemaking van de roerende of onroerende goederen van de schuldenaar plaatsvinden als gevolg van de uitoefening van een middel van tenuitvoerlegging. Afdeling 3
De rechtbank duidt een gedelegeerd rechter aan in het geval bedoeld in artikel 59, § 2, met de opdracht die dit artikel preciseert.
Voorwaarden voor de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie
2° een aanwijzing van de doelstelling of de doelstellingen waarvoor hij het openen van de reorganisatieprocedure aanvraagt;
De gedelegeerd rechter hoort de schuldenaar en elke andere persoon van wie hij het horen nuttig oordeelt voor zijn onderzoek. Hij kan bij de schuldenaar de informatie opvragen die nodig is om diens toestand te beoordelen.
Art. 23. De procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt geopend zodra de continuïteit van de onderneming, onmiddellijk of op termijn, bedreigd is en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift is neergelegd.
3° de vermelding van het gerechtelijk elektronisch adres bedoeld in artikel 46 van het Gerechtelijk Wetboek waarop hij kan worden bereikt;
Art. 19. De gedelegeerd rechter waakt over de naleving van deze wet en licht de rechtbank in over de evolutie van de toestand van de schuldenaar.
Het ontbreken van de in artikel 17, § 2, bepaalde stukken sluit niet uit dat toepassing wordt gemaakt van artikel 59, § 2.
1° een uiteenzetting van de gebeurtenissen waarop zijn verzoek is gegrond en waaruit blijkt dat naar zijn oordeel de continuïteit van zijn onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is;
28
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
Indien de schuldenaar een rechtspersoon is, wordt de continuïteit van zijn onderneming in elk geval geacht bedreigd te zijn wanneer de verliezen het netto actief hebben herleid tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal. Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die minder dan drie jaar tevoren reeds het openen van een gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, kan de procedure van gerechtelijke reorganisatie enkel geopend worden indien ze strekt tot overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten. De staat van faillissement van de schuldenaar sluit op zich niet uit dat een procedure van gerechtelijke organisatie kan worden geopend of voortgezet. Afdeling 4
Het vonnis over het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie en de gevolgen ervan Art. 24. § 1. De rechtbank behandelt het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie binnen een termijn van tien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie. Behoudens verzaking aan deze oproeping wordt de schuldenaar uiterlijk drie vrije dagen voor de zitting opgeroepen door de griffier. De schuldenaar wordt in raadkamer gehoord, tenzij hij uitdrukkelijk de wil heeft geuit om in openbare terechtzitting te worden gehoord. Nadat zij het verslag van de gedelegeerd rechter heeft gehoord, doet de rechtbank uitspraak bij vonnis binnen een termijn van acht dagen na behandeling van het verzoek. § 2. Indien de voorwaarden vermeld in artikel 23 vervuld lijken, verklaart de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend en bepaalt zij de duur van de in artikel 16 bedoelde opschorting, die niet langer mag zijn dan zes maanden; bij ontstentenis verwerpt de rechtbank het verzoek. § 3. Indien de procedure van gerechtelijke reorganisatie tot doel heeft het akkoord van de schuldeisers te verkrijgen over een reorganisatieplan, vermeldt de rechtbank, in het vonnis waarin zij deze procedure open verklaart of in een later vonnis, de plaats, dag en uur waarop, behoudens verlenging van de opschorting, de terechtzitting zal plaatsvinden waarop zal overgegaan worden tot de stemming over dit plan en geoordeeld zal worden over de homologatie.
gen; betreft het een rechtspersoon, de naam, de rechtsvorm, de aard van de uitgeoefende handelsactiviteit alsmede de benaming waaronder die activiteit wordt uitgeoefend, de zetel van de vennootschap alsmede de plaats van de hoofdinrichting en het ondernemingsnummer;
Die beslissingen worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 26, § 1, en er wordt ervan kennis gegeven overeenkomstig artikel 26, § 3.
2° de datum van het vonnis dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie opent en de rechtbank die het heeft gewezen;
§ 3. Hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof van beroep binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van het vonnis. De griffier van het hof van beroep geeft kennis van het verzoekschrift bij gerechtsbrief aan de gebeurlijke geïntimeerde en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan zijn advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de neerlegging van het verzoekschrift.
3° de naam en de voornamen van de gedelegeerd rechter en, in voorkomend geval, van de krachtens de artikelen 27 en 28 aangestelde gerechtsmandatarissen, met hun adres; 4° de einddatum van de opschorting en, in voorkomend geval, de plaats, dag en uur bepaald om uitspraak te doen over een verlenging ervan; 5° in voorkomend geval, en indien de rechtbank ze reeds kan vaststellen, de voor de stemming en de beslissing over het reorganisatieplan vastgestelde plaats, dag en uur. § 2. De schuldenaar stelt de schuldeisers individueel in kennis van die gegevens binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag waarop het vonnis is uitgesproken. § 3. Van het vonnis dat de aanvraag verwerpt, wordt bij gerechtsbrief kennis gegeven aan de verzoeker.
Art. 27. § 1. Indien de schuldenaar erom verzoekt en dit nuttig is voor het bereiken van de doelstellingen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, kan de rechtbank in dezelfde beslissing of op elk ander ogenblik van de procedure een gerechtsmandataris aanstellen om de schuldenaar bij te staan in de gerechtelijke reorganisatie, in welk geval de rechtbank de opdracht bepaalt op basis van het verzoek van de schuldenaar. § 2. Eenzelfde verzoek kan worden gedaan door een belanghebbende derde. Het wordt ingesteld bij tegensprekelijk verzoekschrift waarvan kennis wordt gegeven aan de schuldenaar door de griffier. Het verzoekschrift omschrijft de opdracht voorgesteld door de verzoeker en bepaalt dat de verzoeker instaat voor de kosten en het ereloon van de gerechtsmandataris. § 3. De kennisgevingen door de griffier gericht aan de schuldenaar worden in kopie aan deze mandataris medegedeeld. Telkens het horen van de schuldenaar is voorgeschreven, wordt de mandataris gehoord in zijn eventuele opmerkingen.
Het uittreksel vermeldt:
Art. 28. § 1. Als de schuldenaar of een van zijn organen een kennelijke grove fout hebben begaan of blijk geven van kennelijke kwade trouw, kan de rechtbank op verzoek van elke belanghebbende of van het openbaar ministerie in het vonnis dat de procedure van de gerechtelijke reorganisatie opent of in een later vonnis, na de schuldenaar en het verslag van de gedelegeerd rechter te hebben gehoord, voor de duur van de opschorting een voorlopige bestuurder aanstellen die hen vervangt en belast wordt met het bestuur van de onderneming van de natuurlijke persoon of van de rechtspersoon.
1° betreft het een natuurlijke persoon, de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, de aard van de voornaamste handelsactiviteit alsmede de benaming waaronder die activiteit wordt uitgeoefend, het adres alsmede de plaats van de hoofdinrichting en het ondernemingsnummer van de schuldenaar in de Kruispuntbank van ondernemin-
Op elk ogenblik van de periode van opschorting kan de rechtbank op dezelfde wijze, op verslag van de gedelegeerd rechter en na de schuldenaar en de voorlopige bestuurder te hebben gehoord, de beslissing genomen krachtens het eerste lid of dit lid intrekken of de bevoegdheden van de voorlopige bestuurder wijzigen.
Art. 25. De griffie geeft kennis aan de voorzitter van de rechtbank van elke beslissing houdende verwerping van het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie.
Art. 26. § 1. Het vonnis dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie open verklaart, wordt door toedoen van de griffier binnen een termijn van vijf dagen na de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
§ 2. Tegen de vonnissen gewezen met toepassing van paragraaf 1 staat geen verzet open.
Art. 29. Tegen het vonnis dat beslist over de vordering tot het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie staat geen verzet open. Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis. De griffier van het hof van beroep geeft bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift aan de eventuele geïntimeerde en in voorkomend geval bij gewone brief aan zijn advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de neerlegging. Als het vonnis de vordering verwerpt, schort het hoger beroep de uitspraak op. Afdeling 5
Gevolgen van de beslissing tot reorganisatie Art. 30. Tijdens de duur van de opschorting kan voor schuldvorderingen in de opschorting geen enkel middel van tenuitvoerlegging op de roerende of onroerende goederen van de schuldenaar worden voortgezet of aangewend. Tijdens dezelfde periode kan de schuldenaar die koopman is, niet worden failliet verklaard en, indien de schuldenaar een vennootschap is, kan deze niet gerechtelijk worden ontbonden.
Art. 31. Tijdens de opschorting kan voor schuldvorderingen in de opschorting geen enkel beslag worden gelegd. De reeds eerder gelegde beslagen behouden hun bewarend karakter, maar de rechtbank kan, naar gelang van de omstandigheden, er handlichting van geven na het verslag van de gedelegeerd rechter, de schuldeiser en de schuldenaar gehoord te hebben, in zoverre de handlichting geen beduidend nadeel veroorzaakt aan de schuldeiser.
Art. 32. De opschorting heeft geen weerslag op het lot van de specifiek ten gunste van derden in pand gegeven schuldvorderingen. Art. 33. De opschorting staat de vrijwillige betaling door de schuldenaar van schuldvorderingen in de opschorting niet in de weg. Onverminderd de toepassing van de artikelen 2043bis tot 2043octies van het Burgerlijk Wetboek komt de opschorting de medeschuldenaars en de schuldenaars van persoonlijke zekerheden niet ten goede. De in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering wordt niet verhinderd door het vonnis dat de gerechtelijke reorganisatie van de aannemer open verklaart en evenmin door latere beslissingen die door de rechtbank zijn 29
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
gewezen tijdens de reorganisatie of zijn gewezen in toepassing van artikel 59, § 2. De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 zijn niet toepasselijk op de betalingen gedaan tijdens de periode van opschorting.
Art. 34. Onverminderd de toepassing van de wet van 15 december 2004 betreffende de financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, is schuldvergelijking tijdens de opschorting enkel toegestaan tussen schuldvorderingen in de opschorting en schulden ontstaan tijdens de opschorting indien deze verknocht zijn. Art. 35. § 1. Niettegenstaande enige andersluidende contractuele bepaling maakt de aanvraag of opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geen einde aan de lopende overeenkomsten noch aan de modaliteiten van hun uitvoering. De contractuele wanprestatie van de schuldenaar voorafgaand aan de toekenning van de opschorting maakt voor de schuldeiser geen grond uit voor de beëindiging van de overeenkomst, in zoverre de schuldenaar deze wanprestatie ongedaan maakt binnen een termijn van vijftien dagen na hiervoor in gebreke te zijn gesteld door de schuldeiser in de opschorting. § 2. De schuldenaar kan evenwel, ook bij ontstentenis van contractuele bepaling in deze zin, beslissen een lopende overeenkomst niet langer uit te voeren voor de duur van de opschorting met een mededeling aan zijn medecontractanten overeenkomstig artikel 26, § 2, op voorwaarde dat die niet-uitvoering noodzakelijk is om een reorganisatieplan te kunnen voorstellen aan de schuldeisers of om de overdracht onder gerechtelijk gezag mogelijk te maken. Wanneer de schuldenaar beslist een lopende overeenkomst niet langer uit te voeren, vormt de schadevergoeding waartoe de wederpartij in voorkomend geval gerechtigd is een schuldvordering in de opschorting. De mogelijkheid gegeven in dit artikel is niet toepasselijk op arbeidsovereenkomsten. § 3. De strafbedingen, met inbegrip van bedingen tot verhoging van de rentevoet, die ertoe strekken op forfaitaire wijze de potentiële schade te dekken geleden door het niet nakomen van de hoofdverbintenis, blijven zonder gevolg tijdens de periode van opschorting en tot de integrale uitvoering van het reorganisatieplan ten aanzien van de in het plan opgenomen schuldeisers. De schuldeiser kan evenwel de werkelijke door de niet-naleving van de hoofdverbintenis geleden schade opnemen in zijn schuldvordering in de opschorting, hetgeen door dit louter feit de definitieve verzaking aan de toepassing van het strafbeding met zich brengt, zelfs na de integrale uitvoering van het reorganisatieplan. Hetzelfde geldt ingeval de schuldenaar die koopman is, failliet wordt verklaard, of, indien de schuldenaar een vennootschap is, wordt ontbonden na het vroegtijdig beëindigen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie overeenkomstig artikel 40.
Art. 36. Een schuldvordering die voortvloeit uit lopende overeenkomsten met opeenvolgende prestaties, met inbegrip van de rente, is niet onderworpen aan de opschorting in de mate dat zij betrekking heeft op prestaties verricht nadat de procedure open is verklaard. 30
Art. 37. In de mate dat de schuldvorderingen ten aanzien van de schuldenaar beantwoorden aan prestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie door zijn medecontractant, en ongeacht of zij voortvloeien uit nieuwe verbintenissen van de schuldenaar of uit overeenkomsten die lopen op het ogenblik van het openen van de procedure, worden zij beschouwd als boedelschulden in een navolgende vereffening of faillissement tijdens de periode van reorganisatie of na het beëindigen ervan, in zoverre er een nauwe band bestaat tussen de beëindiging van de procedure en die collectieve procedure. In voorkomend geval worden de contractuele, wettelijke of gerechtelijke vergoedingen, waarvan de schuldeiser de betaling eist op grond van de beëindiging of niet-uitvoering van de overeenkomst, pro rata opgedeeld in verhouding tot het verband dat zij vertonen met de aan het openen van de procedure voorafgaande of erop volgende periode. De betaling ervan wordt slechts afgenomen bij voorrang van de opbrengst van de tegeldegemaakte goederen waarop een zakelijk recht is gevestigd, voor zover die prestaties bijgedragen hebben tot het behoud van de zekerheid of de eigendom. Afdeling 6
Verlenging van de opschorting Art. 38. § 1. Op verzoek van de schuldenaar en op verslag van de gedelegeerd rechter kan de rechtbank de overeenkomstig artikel 24, § 2, of overeenkomstig dit artikel verleende opschorting verlengen voor de duur die de rechtbank bepaalt. De maximale duur van de verlengde opschorting bedraagt niet meer dan twaalf maanden vanaf het vonnis dat de opschorting toestaat. § 2. In buitengewone omstandigheden en wanneer het belang van de schuldeisers dit toelaat, kan deze termijn echter worden verlengd met maximum zes maanden. Buitengewone omstandigheden in de zin van deze bepaling zijn in het bijzonder de omvang van de onderneming, de complexiteit van de zaak of de hoegrootheid van het behoud van de werkgelegenheid. § 3. Tegen de beslissingen gewezen op grond van het huidig artikel is geen verzet of hoger beroep toegelaten. Afdeling 7
Wijziging van het doel van de procedure Art. 39. Op elk ogenblik tijdens de opschorting kan de schuldenaar aan de rechtbank vragen: 1° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatie aangevraagd heeft om een minnelijk akkoord te verkrijgen en dit niet verwezenlijkbaar lijkt, dat de procedure wordt voortgezet om een reorganisatieplan voor te stellen of om toe te stemmen in een overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten, in welk geval de procedure met dit doel wordt voortgezet; 2° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatie aangevraagd heeft om een reorganisatieplan voor te stellen en dit niet uitvoerbaar lijkt, dat hij principieel kan instemmen met een overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een ge-
deelte van zijn onderneming of zijn activiteiten, in welk geval de procedure wordt voortgezet om deze overdracht te verzekeren. Het vonnis waarbij de rechtbank de aanvraag inwilligt, wordt bekendgemaakt en er wordt kennis van gegeven overeenkomstig artikel 26, § 1 en § 3. Van het vonnis dat het verzoek verwerpt, wordt kennis gegeven aan de schuldenaar. Afdeling 8
Voortijdige beëindiging en sluiting van de procedure Art. 40. De schuldenaar kan op elk ogenblik tijdens de procedure geheel of gedeeltelijk verzaken aan zijn vordering tot gerechtelijke reorganisatie, op voorwaarde dat hij zijn verbintenissen volledig uitvoert volgens de voorwaarden en nadere regels overeengekomen met de bij de verzaking betrokken schuldeisers, indien de verzaking gedeeltelijk is, of met alle schuldeisers indien zij volledig is. Op verzoek van de schuldenaar en na het verslag van de gedelegeerd rechter gehoord te hebben, beëindigt de rechtbank de procedure geheel of gedeeltelijk door een vonnis dat ze afsluit. Het vonnis wordt bekendgemaakt overeenkomstig de nadere regels bepaald bij artikel 26, § 1, en medegedeeld aan de betrokken schuldeisers overeenkomstig artikel 26, § 2.
Art. 41. § 1. Wanneer de schuldenaar kennelijk niet meer in staat is de continuïteit van het geheel of een gedeelte van zijn onderneming of van haar activiteiten te verzekeren overeenkomstig het doel van de procedure, kan de rechtbank, vanaf de dertigste dag volgend op de neerlegging van het verzoekschrift en tot de neerlegging van het reorganisatieplan in het dossier van de procedure, de voortijdige beëindiging van de procedure van reorganisatie bevelen bij een vonnis dat ze afsluit. De rechtbank doet uitspraak op verzoek van de schuldenaar of op dagvaarding van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende, gericht tegen de schuldenaar, na het verslag van de gedelegeerd rechter te hebben gehoord. De rechtbank die de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie beveelt, kan in hetzelfde vonnis het faillissement van de schuldenaar verklaren of, indien de schuldenaar een vennootschap is, de gerechtelijke ontbinding uitspreken, wanneer zulks gevraagd is in de dagvaarding en aan de voorwaarden hiertoe wordt voldaan. § 2. Wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1° tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van zijn verzoekschrift, kan de rechtbank ambtshalve beslissen de procedure van gerechtelijke reorganisatie te beëindigen na de middelen van de schuldenaar en het verslag van de gedelegeerd rechter te hebben gehoord, en, in voorkomend geval, de werknemers of hun vertegenwoordigers die hadden moeten gehoord worden in toepassing van de wettelijke of conventionele verplichtingen tot inlichting en raadpleging van die werknemers. § 3. Het vonnis wordt bekendgemaakt overeenkomstig de nadere regels bepaald bij artikel 26, § 1, en er wordt kennis van gegeven aan de schuldenaar per gerechtsbrief.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
Art. 42. Vanaf het ogenblik van de uitspraak van het vonnis dat de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie beveelt of dat ze afsluit, eindigt de opschorting en oefenen de schuldeisers opnieuw volledig hun rechten en vorderingen uit. Hetzelfde gebeurt wanneer de opschorting verstrijkt zonder verlengd te zijn met toepassing van artikel 38 of 60 of zonder dat de procedure gesloten werd met toepassing van de artikelen 40 en 41.
HOOFDSTUK 2
DE GERECHTELIJKE REORGANISATIE DOOR EEN MINNELIJK AKKOORD Art. 43. Wanneer de procedure van gerechtelijke reorganisatie strekt tot het afsluiten van een minnelijk akkoord met al zijn schuldeisers of met twee of meer onder hen, streeft de schuldenaar dit doel na onder het toezicht van de gedelegeerd rechter en, in voorkomend geval, met de hulp van de met toepassing van artikel 27 aangestelde gerechtsmandataris. Op tegensprekelijk verzoekschrift van de schuldenaar kan de rechtbank gematigde termijnen verlenen zoals bedoeld in artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek. Indien een akkoord bereikt wordt, stelt de rechtbank, oordelend op verzoek van de schuldenaar en op verslag van de gedelegeerd rechter, dit akkoord vast en sluit zij de procedure. Het vonnis wordt bekendgemaakt op de wijze voorgeschreven bij artikel 26, § 1. De partijen bij het akkoord blijven erdoor gebonden zolang er niet overeenkomstig het gemeen contractenrecht een einde aan is gemaakt. De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 zijn van toepassing noch op dergelijk akkoord, noch op de handelingen verricht ter uitvoering ervan. Dit artikel geldt onverminderd de verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers te raadplegen en in te lichten overeenkomstig de bestaande wettelijke of conventionele bepalingen.
HOOFDSTUK 3
DE GERECHTELIJKE REORGANISATIE DOOR EEN COLLECTIEF AKKOORD Art. 44. Indien de procedure van gerechtelijke reorganisatie tot doel heeft het akkoord van de schuldeisers te verkrijgen over een reorganisatieplan, legt de schuldenaar minstens veertien dagen voor de rechtszitting bepaald in het vonnis bedoeld in artikel 24, § 3, een plan ter griffie neer. Art. 45. In hetzelfde geval deelt de schuldenaar aan elk van zijn schuldeisers in de opschorting, binnen veertien dagen na het uitspreken van het vonnis dat deze procedure open verklaart, het bedrag mee van de schuldvordering waarvoor die schuldeiser in de boeken is ingeschreven, met, in de mate van het mogelijke, de vermelding van het goed dat belast is met een zakelijke zekerheid of een bijzonder voorrecht dat strekt tot zekerheid van de schuldvordering of van het goed waarvan de schuldeiser eigenaar is.
Deze mededeling kan gelijktijdig gebeuren met het bericht bepaald bij artikel 26, § 2.
Art. 46. § 1. Elke schuldeiser in de opschorting die het bedrag of de hoedanigheid van de door de schuldenaar vermelde schuldvordering betwist en elke andere belanghebbende die schuldeiser beweert te zijn, kan, in geval van voortdurende onenigheid met de schuldenaar, de betwisting voor de rechtbank brengen die de procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft geopend, overeenkomstig de artikelen 700 tot 1024 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. Elke schuldvordering in de opschorting gebracht op de lijst bedoeld in artikel 17, § 2, 7°, in voorkomend geval gewijzigd met toepassing van § 3, kan op dezelfde wijze door elke belanghebbende worden betwist. De vordering wordt gericht tegen de schuldenaar en de betwiste schuldeiser. De rechtbank oordeelt op verslag van de gedelegeerd rechter, na de derde belanghebbende, de betwiste schuldeiser in de opschorting en de schuldenaar te hebben gehoord. § 3. Indien de betwisting niet tot haar bevoegdheid behoort, bepaalt de rechtbank het bedrag en de hoedanigheid waarvoor de schuldvordering voorlopig zal aanvaard worden in de werkzaamheden van de gerechtelijke reorganisatie en verwijst de partijen naar de bevoegde rechtbank opdat die ten gronde oordeelt. Indien de betwisting tot haar bevoegdheid behoort maar de beslissing over de betwisting niet binnen een voldoende korte termijn zou kunnen worden getroffen, kan de rechtbank eveneens dit bedrag en deze hoedanigheid bepalen. § 4. Op verslag van de gedelegeerd rechter kan de rechtbank op elk ogenblik, in geval van volstrekte noodzakelijkheid en op eenzijdig verzoekschrift van de schuldenaar of een schuldeiser, de beslissing tot vaststelling van het bedrag en de hoedanigheid van de schuldvordering in de opschorting wijzigen op basis van nieuwe elementen. § 5. Tegen het vonnis dat het voorlopig aanvaarde bedrag en de hoedanigheid van de schuldvordering bepaalt, staat geen enkel rechtsmiddel open. § 6. In voorkomend geval verbetert of vervolledigt de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 7°, bedoelde lijst van schuldeisers en legt hij ze ter griffie neer ten laatste acht dagen voor de in artikel 54 bepaalde rechtszitting. De griffier voegt de lijst en de verbeterde of aanvullende gegevens bij het dossier van de gerechtelijke reorganisatie.
Art. 47. § 1. Tijdens de opschorting werkt de schuldenaar een plan uit samengesteld uit een beschrijvend en een bepalend gedeelte. Hij voegt dit plan bij het dossier van de gerechtelijke reorganisatie bedoeld in artikel 20. In voorkomend geval staat de gerechtsmandataris aangesteld door de rechtbank met toepassing van artikel 27 de schuldenaar bij om het plan op te stellen. § 2. Het beschrijvend gedeelte van het plan beschrijft de staat van de onderneming, de moeilijkheden die ze ondervindt en de middelen waarmede zij deze wil verhelpen. Het bevat een verslag over de betwistingen van schuldvorderingen dat opgesteld wordt door de schuldenaar en dat de belanghebbenden kan inlichten over de omvang en hun grondslag ervan. Het omschrijft nader hoe de schuldenaar de rendabiliteit van de onderneming zal herstellen.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
§ 3. Het bepalend gedeelte van het plan bevat de maatregelen om de schuldeisers in de opschorting opgenomen op de lijst bedoeld in de artikelen 17, § 2, 7°, en in artikel 46, te voldoen.
Art. 48. Het reorganisatieplan beschrijft de rechten van alle personen die titularis zijn van: – schuldvorderingen in de opschorting; – schuldvorderingen die zullen ontstaan ten gevolge van de stemming of de homologatie van het reorganisatieplan; dit, ongeacht de hoedanigheid ervan, de zakelijke of persoonlijke zekerheid die ze zeker stelt, het bijzonder of algemeen voorrecht dat met de schuldvordering gepaard gaat of het feit dat de titularis de hoedanigheid van schuldeiser-eigenaar of enige andere hoedanigheid heeft.
Art. 49. Het plan vermeldt de voorgestelde betalingstermijnen en de verminderingen op de schuldvorderingen in de opschorting, in kapitaal en intresten. Het kan in de omzetting van schuldvorderingen in aandelen voorzien, alsook in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of van de aard ervan. Het plan kan eveneens in een maatregel voorzien voor de verzaking aan de interesten of de herschikking van de betaling ervan, alsook in de prioritaire aanrekening van de bedragen die zijn gerealiseerd op de hoofdsom van de schuldvordering. Het plan kan ook de gevolgen evalueren die de goedkeuring van het plan zou meebrengen voor de betrokken schuldeisers. Het kan ook bepalen dat geen schuldvergelijking mogelijk zal zijn tussen de schuldvorderingen in de opschorting en de schulden van de schuldeiser-titularis die zijn ontstaan na de homologatie. Een dergelijk voorstel kan niet gedaan worden met betrekking tot samenhangende vorderingen noch met betrekking tot vorderingen die op grond van een voor de opening van de procedure van reorganisatie gesloten overeenkomst kunnen worden gecompenseerd. Wanneer de continuïteit van de onderneming een vermindering van de loonmassa vereist, wordt in een sociaal luik van het reorganisatieplan voorzien, voor zover over een dergelijk plan niet eerder was onderhandeld. In voorkomend geval kan het in ontslagen voorzien. Bij de uitwerking van dit plan worden de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad, of, indien er geen is, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, indien er geen is, de vakbondsafvaardiging of, indien er geen is, een werknemersafvaardiging gehoord.
Art. 50. Onverminderd de betaling van de interest die hen conventioneel of wettelijk op hun schuldvorderingen verschuldigd is, kan het plan in de opschorting voorzien van de uitoefening van de bestaande rechten van de buitengewone schuldeisers in de opschorting, voor een duur die vierentwintig maanden niet mag overschrijden vanaf het neerleggen van het verzoekschrift. Het plan kan onder dezelfde voorwaarden in een buitengewone verlenging van die opschorting voorzien voor een termijn van maximum twaalf maanden. In dit geval bepaalt het plan dat bij het verstrijken van de eerste termijn die voor de opschorting is bepaald, de schuldenaar aan de rechtbank, nadat zijn schuldeiser is gehoord, het bewijs moet leveren dat de financiële toestand en verwachte inkomsten van de onderneming na het verstrijken van deze pe31
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
riode de integrale terugbetaling van de betrokken buitengewone schuldeisers in de opschorting redelijkerwijze mogelijk maken, en dat bij ontstentenis van dit bewijs de rechtbank beveelt dat een einde wordt gemaakt aan die opschorting. Behoudens hun individuele toestemming of een minnelijk akkoord gesloten overeenkomstig artikel 15 of 43, waarvan een kopie is gevoegd bij het plan op het ogenblik van de neerlegging op de griffie, mag het plan geen enkele andere maatregel bevatten die de rechten van die schuldeisers aantast.
Art. 51. Het reorganisatieplan kan voorzien in de vrijwillige overdracht van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten.
Art. 52. De uitvoeringstermijn van het plan mag niet langer zijn dan vijf jaar, te rekenen van zijn homologatie. Art. 53. Zodra het plan op de griffie neergelegd is, ontvangen de schuldeisers in de opschorting, opgenomen op de lijst bedoeld in de artikelen 17, § 2, 7°, en 46, door toedoen van de griffier, een mededeling, die vermeldt: – dat dit plan onderzocht wordt en dat zij het kunnen raadplegen, zonder verplaatsing, op de griffie van de rechtbank; – de plaats, datum en uur waarop de zitting zal plaatsvinden waarop zal overgegaan worden tot de stemming over dit plan, en die zal gehouden worden ten minste veertien dagen na deze mededeling; – dat zij op de zitting, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, hun opmerkingen met betrekking tot het voorgestelde plan zullen kunnen formuleren; – dat enkel de schuldeisers in de opschorting op wier rechten het plan een weerslag heeft, aan de stemming kunnen deelnemen. De gedelegeerd rechter kan beslissen dat de medeschuldenaars, de borgen en de andere persoonlijke zekerheidstellers deze mededeling ook zullen ontvangen en dat zij op dezelfde wijze hun opmerkingen kunnen laten gelden. De schuldenaar informeert de vertegenwoordigers van de werknemers, bedoeld in artikel 49, laatste lid, over de inhoud van dit plan.
Art. 54. Op de dag gemeld aan de schuldeisers overeenkomstig artikel 26, § 1, tweede lid, 5°, en artikel 53, hoort de rechtbank het verslag van de gedelegeerd rechter en de middelen van de schuldenaar en de schuldeisers. Het reorganisatieplan wordt geacht goedgekeurd te zijn door de schuldeisers wanneer de meerderheid van hen, die met hun onbetwiste of overeenkomstig artikel 46, § 3, voorlopig aanvaarde schuldvorderingen de helft van alle in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen, voor stemmen. Met de schuldeisers die niet aan de stemming deelnamen en hun schuldvorderingen wordt geen rekening gehouden bij het berekenen van de meerderheden.
Art. 55. Binnen veertien dagen na de zitting, en in elk geval voor de vervaldag van de met toepassing van de artikelen 24, § 2, en 38, bepaalde opschorting, beslist de rechtbank of zij al dan niet het reorganisatieplan homologeert. De homologatie kan slechts geweigerd worden in geval van niet naleving van de pleegvormen door deze wet opgelegd of wegens schending van de openbare orde. 32
Ze kan niet aan enige voorwaarde onderworpen worden die niet in het plan vervat is noch er enige wijziging in aanbrengen. Onder voorbehoud van de betwistingen die voortvloeien uit de uitvoering van het plan, sluit het vonnis dat oordeelt over de homologatie, de reorganisatieprocedure. Het wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, door toedoen van de griffier.
Art. 56. Tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie staat geen verzet open. Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep, binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt gericht tegen de schuldenaar of tegen de schuldeisers, naar gelang van het geval. De griffier van het hof van beroep geeft bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift aan de geïntimeerden en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag na de neerlegging ervan. Als het vonnis de homologatie verwerpt, schort het hoger beroep de uitspraak op.
Art. 57. De homologatie van het reorganisatieplan maakt het bindend voor alle schuldeisers in de opschorting. De betwiste, maar na de homologatie gerechtelijk erkende schuldvorderingen in de opschorting, worden betaald op de wijze die is bepaald voor de schuldvorderingen van dezelfde aard. In geen geval kan de uitvoering van het reorganisatieplan geheel of gedeeltelijk opgeschort worden door de met betrekking tot deze betwistingen genomen beslissingen. De schuldvorderingen in de opschorting die niet opgenomen zijn in de in artikel 17, § 2, 7°, bedoelde lijst, in voorkomend geval gewijzigd met toepassing van artikel 46, en die geen aanleiding hebben gegeven tot betwisting, worden betaald na de volledige uitvoering van het plan, op de wijze die is bepaald voor de schuldvorderingen van dezelfde aard. Indien de schuldeiser niet behoorlijk werd ingelicht tijdens de opschorting, wordt hij betaald op de wijze en in de mate die het gehomologeerd plan bepaalt voor gelijkaardige schuldvorderingen. Tenzij het plan uitdrukkelijk anders bepaalt, bevrijdt de volledige uitvoering ervan de schuldenaar geheel en definitief, voor alle schuldvorderingen die erin voorkomen. Onverminderd de artikelen 2043bis tot 2043octies van het Burgerlijk Wetboek komt het plan de medeschuldenaars en de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld niet ten goede.
Art. 58. Elke schuldeiser kan, door de dagvaarding van de schuldenaar, de intrekking van het reorganisatieplan vorderen wanneer het niet stipt wordt uitgevoerd, of wanneer hij aantoont dat het niet anders zal kunnen en dat hij er schade door zal lijden. De procureur des Konings kan op dezelfde wijze de intrekking vorderen wanneer hij de niet-uitvoering van het geheel of een gedeelte van het plan vaststelt. De rechtbank oordeelt op verslag van de gedelegeerd rechter, na de schuldenaar te hebben gehoord. Het vonnis dat het plan intrekt, wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de griffier. De schuldenaar deelt de inhoud van dit uittreksel mee aan al zijn schuldeisers.
De intrekking van het reorganisatieplan ontneemt het elke uitwerking, behoudens wat betreft de reeds uitgevoerde betalingen en verrichtingen, onder meer de reeds verrichte overdracht van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten.
HOOFDSTUK 4
GERECHTELIJKE REORGANISATIE DOOR OVERDRACHT ONDER GERECHTELIJK GEZAG Art. 59. § 1. De overdracht onder gerechtelijk gezag van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten kan door de rechtbank bevolen worden met het oog op het behoud ervan wanneer de schuldenaar ermee instemt in zijn verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie of later in de loop van de procedure. Als de schuldenaar in de loop van de procedure instemt met een overdracht onder gerechtelijk gezag, worden de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, indien er geen is, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, indien er geen is, de vakbondsafvaardiging, of, indien er geen is, een werknemersafvaardiging gehoord. § 2. Dezelfde overdracht kan op dagvaarding van de procureur des Konings, van een schuldeiser of van eenieder die belang heeft om het geheel of een gedeelte van de onderneming te verwerven, bevolen worden: 1° wanneer de schuldenaar zich in staat van faillissement bevindt zonder een procedure van gerechtelijke reorganisatie te hebben aangevraagd; 2° wanneer de rechtbank de vordering tot het openen van de procedure met toepassing van artikel 23 verwerpt, er de vroegtijdige beëindiging van beveelt met toepassing van artikel 41 of het reorganisatieplan intrekt met toepassing van artikel 58; 3° wanneer de schuldeisers het reorganisatieplan niet goedkeuren met toepassing van artikel 54; 4° wanneer de rechtbank de homologatie van het reorganisatieplan weigert met toepassing van artikel 55. De vordering tot overdracht kan ingesteld worden in de dagvaarding die strekt tot de voortijdige beëindiging van de procedure tot reorganisatie of de intrekking van het reorganisatieplan, of in een afzonderlijk exploot gericht tegen de schuldenaar. § 3. Wanneer zij de overdracht beveelt in hetzelfde vonnis als dit waarin zij het verzoek tot opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie verwerpt, de voortijdige beëindiging ervan beveelt, het reorganisatieplan intrekt of de homologatie weigert, oordeelt de rechtbank op verslag van de gedelegeerd rechter en gelast zij hem verslag uit te brengen over de uitvoering van de overdracht. Wanneer hij de overdracht beveelt in een ander vonnis dan dit waarbij de opschorting wordt beëindigd, wijst de rechtbank een rechter in de rechtbank, de voorzitter uitgezonderd, of een rechter in handelszaken aan om verslag uit te brengen over de uitvoering van de overdracht. § 4. De bepalingen van dit artikel gelden onverminderd de verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers te raadplegen en in te lichten op grond van de bestaande wettelijke of conventionele bepalingen.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
Art. 60. Het vonnis dat de overdracht beveelt, wijst een gerechtsmandataris aan die wordt gelast met het organiseren en realiseren van de overdracht in naam en voor rekening van de schuldenaar. Het bepaalt het voorwerp van de overdracht of laat die bepaling over aan het oordeel van de gerechtsmandataris. De rechtbank kan, in hetzelfde vonnis, een bijkomende opschorting bevelen voor niet meer dan zes maanden te rekenen van haar beslissing, met de gevolgen bepaald in de artikelen 30 tot 37. Het vonnis wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de aangewezen gerechtsmandataris.
Art. 61. § 1. Onverminderd wat in de volgende paragrafen wordt bepaald, gaan de rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overdracht van de onderneming bestaande arbeidsovereenkomsten door deze overdracht over op de verkrijger. § 2. De verkrijger en de vervreemder of de gerechtsmandataris en alle in de vakbondsafvaardiging vertegenwoordigde organisaties kunnen in het raam van een collectieve onderhandelingsprocedure overeenkomen om in de arbeidsvoorwaarden wijzigingen aan te brengen die bedoeld zijn om de werkgelegenheid veilig te stellen door het voortbestaan van de onderneming of van haar activiteiten, of een deel ervan, te verzekeren. De verkrijger en de werknemers kunnen daarenboven overeenkomen wijzigingen aan de individuele arbeidsovereenkomst aan te brengen, voor zover die wijzigingen hoofdzakelijk verbonden zijn aan technische, economische of organisatorische redenen en geen zwaardere verplichtingen opleggen aan de verkrijger dan die welke volgen uit de collectieve onderhandelingen. § 3. De vervreemder of de gerechtsmandataris lichten schriftelijk de kandidaat-verkrijger in over alle verplichtingen die betrekking hebben op de werknemers die betrokken zijn in de overdracht en over alle bestaande vorderingen die deze werknemers zouden hebben ingesteld tegen de werkgever. Zij geven gelijktijdig aan de individuele werknemers kennis van de verplichtingen die ten aanzien van hen gelden en bezorgen een afschrift van die kennisgeving aan de verkrijger. De verkrijger kan niet gebonden zijn tot andere verplichtingen dan die welke aldus schriftelijk worden medegedeeld. Als de gegevens onjuist of onvolledig zijn, kan de werknemer schadevergoeding eisen van de vervreemder. De arbeidsrechtbank neemt kennis van die vorderingen en spreekt zich uit bij hoogdringendheid. Wanneer de overdracht plaatsvindt op vordering van een derde of van het openbaar ministerie, gaan de op het tijdstip van de overdracht bestaande schulden die uit de op dat tijdstip bestaande arbeidsovereenkomsten voortvloeien niet over op de verkrijger indien de betaling van die schulden wettelijk wordt gewaarborgd door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van een onderneming ontslagen werknemers binnen de grenzen die voor zijn tussenkomst van toepassing zijn en vastgesteld worden in de wetgeving betreffende de sluiting van ondernemingen. § 4. De keuze van de werknemers die hij wenst over te nemen berust bij de verkrijger. De keuze van de verkrijger moet bepaald worden door technische, economische en organisatorische redenen en ge-
beuren zonder verboden differentiatie, inzonderheid ingegeven door de activiteit uitgeoefend als vertegenwoordiger van het personeel in de overgedragen onderneming of het overgedragen deel van onderneming. De afwezigheid van verboden differentiatie op dat vlak wordt geacht bewezen te zijn indien het deel van de werknemers en van hun vertegenwoordigers dat in de overgenomen onderneming of deel van onderneming actief was en dat door de verkrijger gekozen wordt, evenredig is in het totaal aantal gekozen werknemers. § 5. De verkrijger, de vervreemder of de gerechtsmandataris kunnen, bij verzoekschrift aan de arbeidsrechtbank van de zetel van de vennootschap of hoofdinrichting van de schuldenaar, de homologatie vragen van de voorgenomen overdracht in zoverre de overdrachtovereenkomst de in dit artikel bepaalde rechten aanbelangt. Met de voorgenomen overdracht worden in dit artikel de overdracht zelf, de lijst van de overgenomen of over te nemen werknemers, het lot van de arbeidsovereenkomsten, de vastgestelde arbeidsvoorwaarden en de schulden bedoeld. De arbeidsrechtbank spreekt zich uit, bij hoogdringendheid, na de vertegenwoordigers van de werknemers en verzoeker te hebben gehoord. De werknemers die de in paragraaf 3 bedoelde kennisgeving betwisten, worden door de vervreemder of de gerechtsmandataris gedagvaard om voor de arbeidsrechtbank te verschijnen op dezelfde zitting. Als de homologatie wordt verleend, kan de verkrijger tot geen andere verplichtingen worden gehouden dan die welke voorkomen in de akte waarvan de homologatie is gevraagd. § 6. De bepalingen van dit artikel gelden tot de bekrachtiging door de Koning van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad waarbij de rechten van de werknemers die betrokken zijn bij een overdracht van onderneming in het kader van een gerechtelijke reorganisatie nader worden geregeld. De bepalingen van die collectieve arbeidsovereenkomst mogen afwijken van wat in dit artikel wordt bepaald.
Art. 62. De aangewezen gerechtsmandataris organiseert en verricht de door de rechtbank bevolen overdracht door de verkoop of de overdracht van de voor het behoud van het geheel of een gedeelte van de economische activiteit van de onderneming noodzakelijke of nuttige roerende of onroerende activa. Hij wint offertes in en waakt bij voorrang over het behoud van het geheel of een gedeelte van de activiteit van de onderneming, rekening houdend met de rechten van de schuldeisers. Indien er verscheidene vergelijkbare offertes zijn, geeft de rechtbank de voorkeur aan de offerte die het behoud van de werkgelegenheid garandeert door een sociaal akkoord waarover is onderhandeld. Daartoe stelt hij een of meer ontwerpen van gelijktijdige of opeenvolgende verkopen op, met vermelding van de stappen die hij heeft ondernomen, de voorwaarden van de voorgenomen verkoop en de rechtvaardiging van zijn ontwerpen, en voegt hij voor elke verkoop een ontwerp van akte bij. Hij deelt zijn ontwerpen mee aan de gedelegeerd rechter en, bij verzoekschrift op tegenspraak, waarvan minstens twee dagen voor de zitting kennis wordt gegeven aan de schuldenaar, vraagt hij aan de rechtbank de machtiging om te kunnen overgaan tot de uitvoering van de voorgestelde verkoop.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Art. 63. Wanneer de verkoop betrekking heeft op onroerende goederen, wordt het ontwerp van akte daartoe opgesteld door een door de gerechtsmandataris aangestelde notaris en wordt er een evaluatieverslag bijgevoegd evenals een getuigschrift van de hypotheekbewaarder dat dateert van na het openen van de reorganisatieprocedure en dat melding maakt van de bestaande inschrijvingen en van elke overschrijving van bevelen of beslagen op de genoemde onroerende goederen. Wanneer de verkoop betrekking heeft op een onroerend goed of een handelszaak, worden alle personen gehoord die beschikken over een inschrijving of een kantmelding op het betrokken onroerend goed of over een inschrijving op de betrokken handelszaak. Ongeacht het voorwerp van de verkoop, roept de gerechtsmandataris de schuldenaar op voor het verzoekschrift wordt neergelegd. De personen bedoeld in het tweede lid en de schuldenaar kunnen de rechtbank bij verzoekschrift vorderen haar toelating te onderwerpen aan bepaalde voorwaarden, zoals het bepalen van een minimumverkoopprijs.
Art. 64. § 1. Op verslag van de gedelegeerd rechter verleent de rechtbank de met toepassing van artikel 62, vierde lid gevorderde machtiging, indien de voorgenomen verkoop voldoet aan de in het tweede lid van hetzelfde artikel vastgestelde voorwaarden. De rechtbank hoort de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad, of, indien er geen is, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, indien er geen is, de vakbondsafvaardiging, of, indien er geen is, een werknemersafvaardiging. Wanneer een ontwerp van verkoop verscheidene voorstellen in aanmerking neemt van verschillende kandidaat-kopers of houdende verschillende voorwaarden, beslist de rechtbank. Wanneer de verkoop betrekking heeft op roerende goederen en het ontwerp van verkoop voorziet in de openbare verkoop ervan, wijst het vonnis de gerechtsdeurwaader aan die belast wordt met de verkoop en er de prijs van zal innen. § 2. Het vonnis dat de verkoop toestaat, wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en medegedeeld aan de schuldeisers door toedoen van de met de overdracht gelaste gerechtsmandataris, met vermelding van de naam van de aangestelde notaris of van de door de rechtbank aangewezen gerechtsdeurwaarder.
Art. 65. De verkoop dient te gebeuren overeenkomstig het door de rechtbank aangenomen ontwerp van akte en, wanneer hij betrekking heeft op onroerende goederen, door het ambt van de notaris die de akte heeft opgesteld. De prijs van de roerende goederen wordt door de door de rechtbank aangewezen gerechtsmandataris geïnd en verdeeld overeenkomstig de artikelen 1627 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. De prijs van de onroerende goederen wordt door de aangestelde gerechtsmandataris geïnd en verdeeld overeenkomstig de artikelen 1639 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 66. Door de verkoop van de roerende en onroerende goederen gaan de rechten van de schuldeisers over op de prijs. 33
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • J. Continuïteit van de ondernemingen Subtrefwoord «J. Continuïteit van de ondernemingen» — p. 510
Art. 67. Wanneer de aangewezen gerechtsmandataris van oordeel is dat alle voor overdracht vatbare activiteiten overgedragen zijn, en in elk geval voor het einde van de opschorting, vraagt hij aan de rechtbank bij verzoekschrift dat zij de procedure van gerechtelijke reorganisatie afsluit of, wanneer het gerechtvaardigd is dat deze voortgezet wordt voor andere doeleinden, dat zij hem ontlast van zijn opdracht. Wanneer de schuldenaar een rechtspersoon is, kan de rechtbank, in het vonnis dat dit verzoek inwilligt, de bijeenroeping van de algemene vergadering bevelen met de ontbinding als agenda. De rechtbank oordeelt op verslag van de gedelegeerd rechter, na de schuldenaar te hebben gehoord.
Art. 68. De beslissing tot sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie ontlast de verkrijger van alle andere verplichtingen dan die welke in de akte van overdracht zijn vermeld.
Art. 69. Te rekenen van het vonnis bedoeld in artikel 60 worden alle middelen van tenuitvoerlegging uit hoofde van de schuldvorderingen in de opschorting ten laste van de natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijke zekerheid van de schuldenaar heeft gesteld, opgeschort tot het vonnis bedoeld in artikel 67, derde lid.
Art. 70. De natuurlijke persoon van wie de onderneming met toepassing van artikel 67 geheel werd overgedragen, kan door de rechtbank ontlast worden van de schulden die bestaan op het ogenblik van het vonnis dat deze overdracht beveelt, indien deze persoon ongelukkig en te goeder trouw is. Daartoe kan hij een verzoekschrift op tegenspraak neerleggen bij de rechtbank, uiterlijk drie maanden na dit vonnis. Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis gebracht van de gerechtsmandataris. Het vonnis dat de ontlasting van de schuldenaar beveelt, wordt door toedoen van de griffier bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de schuldenaar ontlast is, kan hij niet langer door zijn schuldeisers vervolgd worden. De ontlasting komt de medeschuldenaars en de persoonlijke zekerheidstellers niet ten goede, onverminderd de toepassing van de artikelen 2043bis tot 2043octies van het Burgerlijk Wetboek. }1[Art. 70/1. De gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan op zich alleen geen grond zijn voor een aansprakelijkheidsvordering gericht tegen een kredietgever of een investeerder die krediet geeft voor of investeert in een nieuwe activiteit gevoerd door de schuldenaar of door een bestuurder, zaakvoerder of leider van de schuldenaar, ongeacht de vorm waaronder deze nieuwe activiteit wordt uitgeoefend.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 77 wet 28 april 2010, B.S., 10 mei 2010
34
TITEL 5
DIVERSE BEPALINGEN Art. 71. § 1. De gerechtsmandatarissen, aangewezen krachtens deze wet, worden gekozen op grond van hun kwaliteiten en volgens de noodwendigheden van de zaak. Ze dienen waarborgen te bieden van bekwaamheid, ervaring, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Ze kunnen aangewezen worden onder de personen die gemachtigd zijn door de overheidsinstellingen of private instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden. § 2. De kosten en erelonen van de gerechtsmandatarissen worden bepaald door de rechtbank. De Koning bepaalt de regels en barema's die van toepassing zijn op de gerechtsmandatarissen aangewezen met toepassing van de artikelen 27 en 60; Hij kan deze bepalen voor de voorlopige bestuurders aangewezen met toepassing van artikel 28. § 3. Op vordering van elke belanghebbende, op verzoekschrift van de gerechtsmandataris of ambtshalve kan de rechtbank op elk ogenblik en voor zover dit noodzakelijk blijkt, overgaan tot de vervanging van een gerechtsmandataris, er het aantal van vergroten of van verminderen. Elke vordering van derden wordt gericht, volgens de vormen van het kort geding, tegen de mandataris of mandatarissen en tegen de schuldenaar. De gerechtsmandataris en de schuldenaar worden gehoord in raadkamer. De beslissing wordt uitgesproken in openbare zitting.
vooruitzichten van reorganisatie heeft gedaan of laten doen aan de rechtbank of aan een gerechtsmandataris.
Art. 73. Worden gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 5 euro tot 125.000 euro, zij die, bedrieglijk, zonder schuldeiser te zijn, deelnemen aan de stemming bepaald bij artikel 54 of als schuldeiser hun schuldvorderingen overdrijven, en zij die hetzij met de schuldenaar, hetzij met enige andere persoon bijzondere voordelen bedingen voor hun wijze van stemmen over het reorganisatieplan of die een bijzondere overeenkomst aangaan waaruit voor hen een voordeel voortvloeit ten laste van het actief van de schuldenaar.
TITEL 7
WIJZIGENDE BEPALINGEN Art. 74-75. (...)
{1
S 1. – Wijzigen wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek
Art. 76-77. (...)
{1
S 1. – Wijzigen wet 8 augustus 1997 Faillissementswet
Art. 78. (...)
{1
S 1. – Wijzigt wet 16 januari 2003 Kruispuntbank van Ondernemingen, modernisering van het handelsregister, erkende ondernemingsloketten, KBO-wet
Art. 79-80. (...)
{1
S 1. – Wijzigen wet 16 januari 2003 Kruispuntbank van Ondernemingen, modernisering van het handelsregister, erkende ondernemingsloketten, KBO-wet
Art. 81. (...)
{1
S 1. – Wijzigt K.B. nr. 4, 29 december 1969 BTW, teruggaven
TITEL 6
Art. 82-83. (...)
STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN Art. 72. De schuldenaar wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 5 euro tot 125 000 euro of met een van deze straffen alleen: 1° indien hij, op welke wijze ook, om een procedure van gerechtelijke reorganisatie te verkrijgen of te vergemakkelijken, opzettelijk een gedeelte van zijn actief of van zijn passief heeft verborgen of dit actief overdreven of dit passief geminimaliseerd heeft; 2° indien hij wetens en willens een of meer vermeende schuldeisers of schuldeisers waarvan de schuldvorderingen overdreven zijn, heeft doen of laten optreden bij de beraadslagingen; 3° indien hij wetens en willens een of meer schuldeisers heeft weggelaten uit de lijst van schuldeisers; 4° indien hij wetens en willens onjuiste of onvolledige verklaringen over de staat van zijn zaken of de
{1
S 1. – Wijzigen K.B. 10 april 1992 WIB 1992
TITEL 8
OPHEFFINGS- EN OVERGANGSBEPALINGEN Art. 84. De Koning brengt de terminologie en de verwijzingen van de geldende wetten in overeenstemming met deze wet. Art. 85. (...)
{1
S 1. – Heft wet 17 juli 1997 Gerechtelijk akkoord, op
Art. 86. Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk zes maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. {1 F 1. – Inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 1 K.B. 27 maart 2009, B.S., 31 maart 2009)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 598–599
V. FISCAAL RECHT C. Registratierechten 1. Vlaams Gewest
p. 598–599 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 140bis – 140ter volledig vervangen
}1[Art. 140bis. }1[§ 1. De bij artikel 131 vastge-
stelde rechten worden verminderd tot 2 % voor: 1° de schenking van de eigendom of het vruchtgebruik van een universaliteit van goederen of van een bedrijfstak, of van een onverdeeld deel van minstens de helft van die rechten, waarmee een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, een vrij beroep of een ambt of post wordt uitgeoefend. Deze vermindering is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die gedeeltelijk of geheel tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd; 2° de schenking }2[van de eigendom of het vruchtgebruik] 2 van aandelen van een vennootschap waarvan de zetel van haar werkelijke leiding is gevestigd in een Lid-Staat van de }3[Europese Economische Ruimte]3 en die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, een vrij beroep, of een ambt of post tot doel heeft. }4[De aandelen dienen minstens 10 % van de stem-
king die voldoet aan de in 2° vermelde voorwaarden. }7[Onder
vorderingen worden tevens begrepen de certificaten van vorderingen uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de rechtspersoon de verplichting heeft om de interesten en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder.]7
§ 2. In de akte of in een verklaring onder aan de akte, dienen de partijen te bevestigen dat de voorwaarden van dit artikel vervuld zijn. In geval de schenking ook andere goederen omvat dan die waarvan sprake in § 1 van dit artikel, dienen de partijen daarbij nader aan te geven welke van de geschonken goederen deel uitmaken van de universaliteit, van de bedrijfstak, of van het aandelenpakket. }8[In geval van een schenking als bedoeld in § 1, 2°, van dit artikel moet bovendien de notaris, in of onder aan de akte, naargelang het geval, bevestigen dat de geschonken aandelen hetzij minstens 10 % van de stemrechten in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen, hetzij minstens 10 % van de totaliteit van de aandelen van de vennootschap vertegenwoordigen. Die bevestiging door de notaris kan vervangen worden door een attest van een bedrijfsrevisor of accountant, dat aan de akte wordt gehecht.]8]1]1
rechten in de algemene vergadering of van de totaliteit van de aandelen van de vennootschap te vertegenwoordigen.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 68 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999; vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 27 juni 2003, B.S., 12 september 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 46, inleidende zin)
Onder aandelen worden tevens begrepen:
}2. – § 1, 2°, al. 1, gewijzigd bij art. 54, lid 1, Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
a) maatschappelijke rechten in dergelijke vennootschappen; b) }5[de
certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van de betreffende vennootschap, op voorwaarde dat de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder;]5
3° de schenking }6[van de eigendom of het vruchtgebruik]6 van vorderingen op de vennootschap, waarvan aandelen geschonken worden bij schen-
}3. – § 1, 2°, al. 1, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje) }4. – § 1, 2°, al. 2, vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
}8. – § 2 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
}1[Art. 140ter. }1[Het bij artikel 140bis, § 1, 1°,
vastgestelde recht wordt alleen behouden: a) indien de activiteit van de geschonken universaliteit van goederen of van de bedrijfstak zonder onderbreking wordt voortgezet gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de akte van schenking; b) en indien en in de mate dat de onroerende goederen die met toepassing van het verlaagde recht werden overgedragen, niet gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend of bestemd worden gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking. Het bij artikel 140bis, § 1, 2°, vastgestelde recht wordt alleen behouden indien: a) de activiteit van de vennootschap zonder onderbreking wordt voortgezet gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking; b) en de zetel van werkelijke leiding van de vennootschap niet wordt overgebracht naar een staat die geen lid is van de }2 [Europese Economische Ruimte] 2 gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking. Het bij artikel 140bis, § 1, 3°, vastgestelde recht wordt alleen behouden: a) indien en in de mate dat de vordering gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking niet terugbetaald is; b) en indien de activiteit van de vennootschap zonder onderbreking wordt voortgezet gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking; c) en indien de zetel van werkelijke leiding van de vennootschap niet wordt overgebracht naar een staat die geen lid is van de }3[Europese Economische Ruimte]3 gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van de schenking.]1]1
}5. – § 1, 2°, al. 3, b), vervangen bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
}1. – Ingevoegd bij art. 68 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999; vervangen bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 27 juni 2003, B.S., 12 september 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 46, inleidende zin)
}6. – § 1, 3°, al. 1, gewijzigd bij art. 54, lid 2, Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
}2. – Lid 2, b), gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje)
}7. – § 1, 3°, al. 2, vervangen bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
}3. – Lid 3, c), gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
35
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 666–667
3. Waals Gewest
p. 666–667 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 131bis volledig vervangen
Art. 131bis. § 1. In afwijking van artikel 131 wordt voor de schenkingen onder levenden van roerende goederen op het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven van: 1° 3 % voor de schenkingen in de rechte lijn, tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden; 2° 5 % voor de schenkingen tussen broers en zusters, tussen ooms of tantes en neven of nichten; 3° 7 % voor de schenkingen aan andere personen. § 2. }1[Indien de schenking betrekking heeft op financiële instrumenten, in de zin van artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten of effecten van een vennootschap in de zin van artikel 140bis, § 3,]1 geldt het verlaagd tarief van § 1 enkel in geval van: 1° }2[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap, betreffende een vennootschap] 2 waarvan de effectieve directiezetel gevestigd is in een Lid-Staat van de Europese Unie en die zelf of zelf en haar dochtervennootschappen in hoofdberoep een industriële, handels-, ambachts-, landbouw- of bosbouwonderneming uitbaat of een vrij beroep, een ambt of een post uitoefent op geconsolideerde basis voor de vennootschap en de dochtervennootschappen voor het lopende boekjaar van de vennootschap en voor elk van beide laatste op het ogenblik van de akte afgesloten boekjaren van de vennootschap; in dit geval moet de begiftigde }3[in de akte zelf of onderaan op de akte]3 verklaren dat de voorwaarden van vorig lid verenigd zijn; de begiftigden die erom verzoeken dat die bepaling wordt toegepast, zijn ertoe verplicht om ter plaatse op elke vordering van de personeelsleden van het bevoegde bestuur het maatschappelijk doel van de vennootschap of haar dochtervennootschappen mede te delen, al naargelang het geval, evenals de opsplitsing van de omzet van de vennootschap of haar dochtervennootschappen, al naar gelang het geval, tussen industriële, handels-, ambachts-, landbouw- of bosbouwbedrijvigheid, vrij beroep, ambt of post en haar andere activiteiten, voor het lopende boekjaar en voor elk van beide laatste op het ogenblik van de akte afgesloten boekjaren; indien de aangifte onjuist is, is het tarief tegen het normale percentage van artikel 131 verminderd met het reeds betaalde recht, eisbaar;
36
2° }4[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap]4 die toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 5° en 6°, van dezelfde wet van 2 augustus 2002, of op een geldmarkt die georganiseerd is door een marktonderneming erkend door de staat waar die markt gevestigd is, ofwel als een markt die gereglementeerd is door een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte dan België overeenkomstig artikel 1, 13., van Richtlijn 93/22/E.E.G. van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, ofwel als een met een dergelijke markt vergelijkbare markt, gereglementeerd door een staat die niet Lid-Staat is van de Europese Economische Ruimte; 3° }5[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap: – ofwel uitgegeven door een instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of door een instelling voor collectieve belegging in effecten bedoeld in Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten – (ICBE'S); – ofwel die het voorwerp hebben uitgemaakt of uitmaken van een openbaar bod ofwel in de zin van artikel 3 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt wanneer het bod op het Belgische grondgebied gebeurt, ofwel in een aan de wet van 16 juni 2006 gelijksoortige zin wanneer het bod op het grondgebied van een andere Staat, die al dan niet lid is van de Europese Unie, gebeurt.]5 § 3. Het tarief van § 1 geldt niet: 1° voor de schenkingen onder levenden van een blote eigendom of een vruchtgebruik op andere roerende goederen dan die bedoeld bij § 2, 1°, 2° of 3°; 2° }6[voor de schenkingen onder levenden van roerende goederen waarop een andere opschortende voorwaarde dan die bedoeld in artikel 17 berust, die ingevolge het overlijden van de schenker wordt vervuld, tenzij: – ofwel die voorwaarde vervuld is op het ogenblik dat ze ter registratie aangeboden wordt; – ofwel de schenking betrekking heeft op de schenking van de begunstiging van de prestatie van een levensverzekeringsovereenkomst, door de aanwij-
zing van de begiftigde als begunstigde van die levensverzekeringsovereenkomst in geval van vooroverlijden van de verzekerde van die overeenkomst, zoals bedoeld in de artikelen 106 tot 111 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; in dat geval wordt het kapitaal, zoals het op de dag van de schenking bestaat en dat krachtens de overeenkomst gestort moet worden aan de begunstigde in geval vooroverlijden van de verzekerde, geacht het gegeven roerend goed te constitueren dat aan het bij dit artikel bepaalde recht onderworpen is; in afwijking van artikel 16 is het in dit artikel bedoelde recht op dat kapitaal verschuldigd vanaf de in artikel 19, eerste lid, 1°, bedoelde notarisakte die de schenking bevat, of zodra de schenking ter registratie aangeboden wordt, al naar gelang van het geval, en wordt elke latere verhoging van het kapitaal dat in geval van vooroverlijden van de verzekerde werkelijk betaald is aan de begunstigde, ten opzichte van het kapitaal waarop het schenkingsrecht is betaald, geacht niet onderworpen te zijn aan het schenkingsrecht voor de toepassing van het successierecht; – ofwel de schenking de rechtstreekse schenking van een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijk recht of lijfrenterecht betreft, onder de voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker; – ofwel de schenking de aanwas of de terugvalling van een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijk recht of lijfrenterecht betreft, voortvloeiend uit een beding van voorbehoud van dat recht ten gunste van een persoon en, op diens overlijden, ten gunste van een aannemende derde, wanneer dat beding vermeld staat in een hoofdovereenkomst met als voorwerp de verkoop of de schenking van goederen waarop het recht van vruchtgebruik of het tijdelijk recht of lijfrenterecht slaat en tenzij dat beding onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde van de aanwas of de terugbetaling de schenker en, in voorkomend geval, andere bepaalde begunstigden overleeft.]6 }1. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 59, 1°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }2. – § 2, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 59, 2°, eerste streepje, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }3. – § 2, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 59, 2°, tweede streepje, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }4. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 59, 3°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }5. – § 2, 3°, vervangen bij art. 59, 4°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }6. – § 3, 2°, vervangen bij art. 117 Programmadecr. 22 juli 2010, B.S., 20 augustus 2010, inwerkingtreding: 30 augustus 2010 (art. 123, inleidende zin)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 699–700
D. Successierechten 1. Vlaams Gewest
p. 699–700 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 60bis volledig vervangen }1[Art. 60bis. } 1 [ § 1. } 2 [In af wij ki ng van
artikelen 48 en 48/2 wordt van het successierecht vrijgesteld, de nettowaarde van: a) de activa die door de erflater of zijn echtgenoot beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming; en b) de aandelen in een familiale vennootschap of vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de onderneming of de aandelen van de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken en voor ten minste 50 procent toebehoorden aan de overledene en/of zijn echtgenoot, en dat deze spontaan in de aangifte van nalatenschap worden vermeld. Voor het ononderbroken bezit en de berekening van de 50 procent in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden wordt tevens rekening gehouden met de activa of de aandelen: – die in het bezit zijn of waren van ascendenten of descendenten en hun echtgenoten, of van zijverwanten van de overledene tot en met de tweede graad en hun echtgenoten; – die in het bezit zijn van kinderen van vooroverleden broers en zusters van de overledene. Indien bij de berekening van de 50 procent rekening wordt gehouden met de activa of de aandelen van de in de vorige lid vermelde familieleden wordt he t o n on de rb ro k e n b ezi t e n d e gr en s van 50 procent beoordeeld voor alle bedoelde familieleden tezamen. Fusie, splitsing, inbreng van aandelen, of andere verrichtingen in de drie jaar vóór het overlijden, waarbij de betrokkene rechtstreeks of onrechtstreeks aandeelhouder werd of blijft, belet de vrijstelling niet, op voorwaarde dat de betrokkene vóór en na de verrichting aan de voorwaarden voldoet. Voor aandelen in vennootschappen met een sociaal oogmerk (VSO) geldt de 50 procent eigendomsvoorwaarde niet.]2 § 2. Onder familiale onderneming wordt verstaan: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater en/of zijn echtgenoot, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd of uitgeoefend. § 3. Onder familiale vennootschap wordt verstaan: de vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de Lid-Staten van de }3[Europese Economische Ruimte]3, die:
lingsvoorwaarde, bedoeld in § 5, wordt echter per vennootschap berekend. § 4. }4[Onder aandelen wordt tevens begrepen: – maatschappelijke rechten in vennootschappen; – de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder. Onder vorderingen wordt tevens begrepen: de certificaten van vorderingen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van vorderingen op familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de intresten en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder.]4 § 5. }5[De vrijstelling wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat de onderneming of de vennootschap in de twaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijden, minstens 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn. In afwijking van het eerste lid, wordt, indien de onderneming of de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden minder dan 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, de vrijstelling slechts proportioneel toegepast. De uitbetaalde loonlasten worden beoordeeld op basis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving, of bij ontstentenis aan dergelijke aangiften, voor de fiscale wetgeving. Onder loonlasten wordt verstaan: het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking direct of indirect van de werkgever ontvangt, alsmede alle sociale zekerheidsbijdragen die op dit loon drukken. De vrijstelling wordt slechts behouden indien de onderneming }6[of de vennootschap]6 in de twintig kwartalen na het overlijden een bedrag minstens gelijk aan 5/3e van de loonlasten, betaald in de twaalf kwartalen vóór het overlijden, heeft uitbetaald. Indien en in de mate dat deze loonlasten, betaald na het overlijden, lager zouden zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd.
– ofwel, die aandelen en desgevallend vorderingen houdt van dochtervennootschappen die aan deze voorwaarden beantwoorden.
Komen niet in aanmerking loonlasten in verband met werknemers die in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin of van een bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of van een persoon met een gelijkaardige functie van de vennootschap.
In dit laatste geval wordt de participatievoorwaarde op geconsolideerde basis berekend; de tewerkstel-
Komen evenmin in aanmerking loonlasten betaald ten voordele van de erflater zelf, diens echtgenoot,
– ofwel zelf beantwoordt aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
en zijn verwanten in rechte lijn, in de mate waarin deze loonlasten 300.000 euro overtreffen voor wat betr ef t de pe rio de v óó r he t ove rlij den, en 500.000 euro voor wat betreft de periode na het overlijden. }7[De in het eerste, tweede en zesde lid vermelde be-
dragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt, die wordt verkregen door het gemiddelde van de gezondheidsindexcijfers van hetzij de drie kalenderjaren voorafgaand aan dat waarin het overlijden plaatsheeft, hetzij de vijf kalenderjaren te beginnen met het jaar waarin het overlijden plaatsheeft, te delen door het gezondheidsindexcijfer van de maand december 2007. Met het gezondheidsindexcijfer wordt bedoeld, het indexcijfer zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]7]5 }8 [§ 5/1. Voor de overlijdens vanaf 1 november 2007 wordt het in § 5, eerste, tweede en zesde lid, vermelde minimum aan loonlasten, die de onderneming of de vennootschap uitbetaalt aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, met 100 procent verminderd op voorwaarde dat er minimaal twee kwartalen van de twaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijden vallen in de periode van het vierde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2011.
Voor de overlijdens vanaf 1 november 2007 wordt, voor het behoud van de vrijstelling, het in § 5, vierde en zesde lid, vermelde minimum aan loonlasten, die de onderneming of de vennootschap uitbetaalt aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, met 100 procent verminderd op voorwaarde dat er minimaal drie kwartalen van de twintig kwartalen na het overlijden vallen in de periode van het derde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2011.]8 }9[§ 5/2. Voor de overlijdens vóór 1 november 2007
wordt, voor het behoud van de vrijstelling, het in § 5, vierde lid, zoals van toepassing voor de wijziging door artikel 20 van het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008, vermelde aantal in de Europese Economische Ruimte tewerkgestelde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, met 100 procent verminderd op voorwaarde dat de periode van vijf jaar na het overlijden eindigt in of na het laatste kwartaal van het jaar 2008. In afwijking van § 5, vijfde lid, zoals van toepassing voor de wijziging door artikel 20 van het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008, blijft de vrijstelling voorlopig volledig behouden, tijdens genoemde periode van vijf jaar, indien het voortschrijdende gemiddelde aantal in de Europese Economische Ruimte tewerkgestelde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, berekend op het einde van elk van de eerste vier jaar na het overlijden, tenminste gelijk is aan 0 procent van het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, op het ogenblik van het overlijden op voorwaarde dat de periode van vijf jaar na het overlijden eindigt in of na het laatste kwartaal van het jaar 2008.]9 37
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 699–700
§ 6. De activa die bijkomend belegd werden in de onderneming in de laatste drie jaar voor het overlijden, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij de bijkomende belegging van deze activa beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Kapitaalverhogingen of bijkomende leningen, die in de laatste drie jaar voor het overlijden werden volgestort of toegestaan, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij deze beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. § 7. Indien het belegd vermogen of het kapitaal en de vorderingen bedoeld in § 1 dalen door uitkeringen of terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden wordt het normaal tarief evenredig verschuldigd. § 8. De onderneming of de vennootschap komt slechts voor de vrijstelling in aanmerking voor zover de onderneming of de vennootschap }10[een jaarrekening opmaakt en in voorkomend geval publiceert overeenkomstig de vigerende boekhoudwetgeving in België op het ogenblik van het overlijden]10, welke tevens aangewend werd ter verantwoording van de aangifte in de inkomstenbelasting, gedurende een periode van drie jaar voor en vijf jaar na het overlijden. Ondernemingen of vennootschappen waarvan de maatschappelijke zetel gelegen is buiten het Vlaamse Gewest moeten }11[een jaarrekening opmaken en in voorkomend geval publiceren overeenkomstig de vigerende boekhoudwetgeving van de Lid-Staat waar de maatschappelijke zetel gevestigd is op het ogenblik van het overlijden]11. § 9. Onder nettowaarde wordt verstaan de waarde van de activa of aandelen verminderd met de schulden, behalve die welke specifiek werden aangegaan om andere goederen te verwerven of te behouden. Ingeval een vennootschap overeenkomstig § 3 als een familiale vennootschap wordt beschouwd op grond van het feit dat zij aandelen en desgevallend vorderingen houdt van een of meer dochtervennootschappen die aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8 beantwoorden, wordt de nettowaarde van de aandelen van en de vorderingen op de vennootschap beperkt tot de som van de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op de dochtervennootschappen die aan de voornoemde voorwaarden beantwoorden. In de mate dat de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op deze dochtervennootschappen slechts gedeeltelijk in aanmerking kunnen worden genomen volgens § 5, tweede lid, van dit artikel, wordt de nettowaarde overeenkomstig beperkt. § 10. Op straffe van verval is artikel 60bis slechts toepasselijk voorzover de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1° in de aangifte wordt uitdrukkelijk om de toepassing van artikel 60bis verzocht; 38
2° het door het Vlaamse Gewest uitgereikte attest waaruit blijkt dat aan de door dit artikel gestelde voorwaarden, op het vlak van tewerkstelling en kapitaal, is voldaan, is bij de aangifte gevoegd. Indien dit attest niet wordt ingediend voordat de rechten opeisbaar zijn, moeten deze, tegen het normale tarief berekend, binnen de wettelijke termijn betaald worden, behoudens teruggave, overeenkomstig het bepaalde in artikel 135, 8°; 3° in de aangifte wordt in een afzonderlijke rubriek vermeld voor welke activa of aandelen de toepassing van artikel 60bis wordt gevraagd. § 11. De erfgenamen die wensen het voordeel te genieten van artikel 60bis richten bij aangetekend schrijven een verzoek tot het bekomen van het in § 10 bedoelde attest aan de Vlaamse Regering. Dit verzoek is vergezeld van alle bewijskrachtige gegevens waaruit blijkt dat voldaan is aan die gestelde voorwaarden. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten waaronder een attest, bedoeld in § 10, aangevraagd en verstrekt wordt. Indien bijkomende rechten verschuldigd worden, ten gevolge van het niet langer vervullen van de voorwaarden vermeld in dit artikel, dienen de erfgenamen, legatarissen of begiftigden dit te melden bij wijze van aanvullende aangifte, binnen de vijf maanden nadat de verschuldigdheid definitief is komen vast te staan. Zij die de vrijstelling als bedoeld in dit artikel genoten hebben moeten, na verloop van een termijn van vijf jaar na het overlijden, aantonen dat de voorwaarden gesteld voor het behoud van het voordeel, vervuld zijn. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot deze meldingsplicht. Bij niet-naleving van de meldingsplicht zoals bedoeld hiervoor worden de rechten geacht verschuldigd te zijn berekend tegen het gewoon tarief, zonder toepassing van dit artikel. § 12. Het Vlaamse Gewest levert aan de bevoegde ontvanger, in de periode van vijf jaar na het overlijden, een nieuw attest af, elke keer dat de voorwaarden waaronder de vrijstelling werd bekomen wijzigingen ondergaan waardoor de vrijstelling geheel of gedeeltelijk vervalt.]1]1 }12[§ 13. Tegen
de beslissing waarbij de aflevering van een attest, als bedoeld in de §§ 10 of 12 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, kunnen de aanvragers van het attest bezwaar aantekenen bij de door de Vlaamse Regering gemachtigde ambtenaren van }13[de Vlaamse Belastingdienst]13. Dat gemotiveerd bezwaar moet worden ingediend bij ter post aangetekende brief uiterlijk één maand na de kennisgeving bij ter post aangetekende brief van de administratieve beslissing waarbij de attestaanvraag geheel of gedeeltelijk werd afgewezen.
De bevoegde ambtenaren van }14[de Vlaamse Belastingdienst] 14 bevestigen bij ter post aangetekende brief en uiterlijk vijf werkdagen na de datum ervan, de ontvangst van het bezwaarschrift aan de indieners en sturen tezelfdertijd, eveneens bij ter post aangetekende brief, een kopie van het bezwaarschrift aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap moet worden of werd ingediend. Uiterlijk drie maanden na de in het vorige lid bedoelde datum van de betekening van de ontvangst van het bezwaarschrift, zenden de bevoegde ambtenaren van }15[de Vlaamse Belastingdienst]15 bij aangetekende brief hun gemotiveerde beslissing over het bezwaarschrift aan de verzoekers en tezelfdertijd aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap moet worden of werd ingediend. Bij gebreke van kennisgeving van de gemotiveerde beslissing binnen de gestelde termijn wordt het bezwaarschrift geacht te zijn ingewilligd.]12 }1. – Ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99); na wijzigingen, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 22 december 1999, B.S., 30 december 1999, err., B.S., 11 januari 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 61) }2. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 44, derde streepje) }3. – § 3, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, § 1, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }4. – § 4 vervangen bij art. 64 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }5. – § 5 vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 9 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 63, tweede streepje) }6. – § 5, lid 4, gewijzigd bij art. 24, § 2, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }7. – § 5, lid 7, vervangen bij art. 24, § 3, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }8. – § 5/1 ingevoegd bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 44, inleidende zin) }9. – § 5/2 ingevoegd bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 44, inleidende zin) }10. – § 8, lid 1, gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje) }11. – § 8, lid 2, gewijzigd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje) }12. – § 13 toegevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 85, inleidende zin) }13. – § 13, lid 1, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }14. – § 13, lid 2, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }15. – § 13, lid 3, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 710
p. 710 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 135 volledig vervangen
Art. 135. Tegen inlevering van een aangifte, die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave, kunnen de rechten, interesten en boeten teruggegeven worden: 1° wanneer in het geval van artikel 3, het bestaan van de afwezige wettelijk bewezen komt te worden; 2° wanneer, in het geval van artikel 17, de bewijsstukken, die erin voorzien zijn, neergelegd werden bij de ontvanger binnen twee jaar na de betaling van de belasting in het Rijk; 3° wanneer er bewezen wordt dat een individueel aangeduid roerend of onroerend goed bij missing op het actief der aangifte gebracht werd; 4° wanneer, na het openvallen der nalatenschap, de samenstelling ervan verminderd wordt, hetzij door het intreden van een voorwaarde of van enig ander voorval, hetzij door de oplossing van een geschil in-
gevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie, tenzij de vermindering van actief het gevolg weze van een ontbinding voortkomende van het niet-uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract; 5° wanneer er een verandering in de devolutie der erfenis intreedt die van aard is het aanvankelijk verevend bedrag der belasting te verminderen; 6° wanneer er uitgemaakt wordt dat een missing in de aangifte begaan werd: a) aangaande de graad van verwantschap bestaande tussen de overledene en dezes erfgenamen, legatarissen of begiftigden; b) aangaande de wettelijke of testamentaire devolutie der nalatenschap; c) aangaande de hoedanigheid van rijksinwoner in hoofde van de overledene; 7° wanneer, in de gevallen voorzien onder artikel 49, de belanghebbende erin slaagt de werkelijke toestand vast te stellen en er daaruit een vermindering van belasting voortspruit;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}1[8° wanneer, in het geval van artikel 60bis, het attest bedoeld in § 10 van dat artikel neergelegd wordt bij de ontvanger binnen 2 jaar na de betaling van de belasting;]1 }2 [9° wanneer het voor de toepassing van de in artikel 54 bepaalde vrijstelling vereiste attest wordt neergelegd bij de ontvanger binnen 2 jaar na betaling van de belasting;]2 }3[10° wanneer aan de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 55quater bepaalde vrijstelling wordt voldaan binnen een termijn van }4[4]4 jaar na het overlijden.]3 }1. – 8° toegevoegd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }2. – 9° toegevoegd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }3. – 10° toegevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 86, zesde streepje) }4. – 10° gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 28 juli 2010 (art. 78, derde streepje)
39
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 718
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 718 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 1 volledig vervangen
Art. 1.
}1[Er wordt gevestigd:
1° een recht van successie op de waarde van al wat uit de nalatenschap van een Rijksinwoner wordt verkregen, verminderd met het in artikel 27, eerste lid, bedoelde passief; 2° een recht van overgang bij overlijden op de waarde van de onroerende goederen gelegen in België verkregen uit de nalatenschap van iemand
40
die geen Rijksinwoner is, verminderd met het in artikel 27, tweede lid, bedoelde passief indien de overledene een inwoner van de Europese Economische Ruimte is. Voor een Rijksinwoner wordt gehouden, hij die, op het ogenblik van zijn overlijden, binnen het Rijk zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.
p. 719 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 15 volledig vervangen
Art. 15. }1[Het successierecht is verschuldigd op
Voor een inwoner van de Europese Economische Ruimte wordt gehouden, hij die, op het ogenblik van zijn overlijden, binnen deze Ruimte zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.]1
de algemeenheid der aan de overledene of aan de afwezige toebehorende goederen, waar ze zich ook bevinden, na aftrek van het in artikel 27, eerste lid bedoelde passief en behoudens toepassing van artikelen 16 en 17.]1
}1. – Vervangen bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
}1. – Vervangen bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 721
p. 720
p. 721
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 27 volledig vervangen
Art. 18 volledig vervangen
Art. 18.
}1[Het recht van overgang bij overlijden is
verschuldigd op de algemeenheid der in België gelegen onroerende goederen, die aan de overledene of aan de afwezige toebehoren, na aftrek van het in artikel 27, tweede lid, bedoelde passief indien de overledene een inwoner van de Europese Economische Ruimte was.]1 }1. – Vervangen bij art. 4 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
Art. 27. Als aannemelijk passief met betrekking tot de nalatenschap van een Rijksinwoner gelden slechts: 1° de op de dag van zijn overlijden bestaande schulden van de overledene;
dat ze specifiek werden aangegaan om de aan de belasting onderworpen onroerende goederen te verwerven of te behouden.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 5 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
p. 721 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 32 volledig vervangen
2° de begrafeniskosten. }1[Als aannemelijk passief met betrekking tot de na-
Art. 32. }1[Worden uitgesloten uit het passief, de
latenschap van een inwoner van de Europese Economische Ruimte die geen Rijksinwoner is, gelden slechts de op de dag van zijn overlijden bestaande schulden waarvan de aangevers het bewijs leveren
bij artikel 4 vermelde schulden.]1
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}1. – Vervangen bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
41
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 724
p. 724 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 54 volledig vervangen
Art. 54. }1[}2[Van het recht van successie en van het recht van overgang bij overlijden wordt vrijgesteld:]2 1° hetgeen verkregen wordt door een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam in de rechte lijn of tussen echtgenoten }3[of samenwonenden]3, ten belope van de eerste schijf van }4[15.000 euro]4. }4[Dit abattement wordt ten gunste van de kinderen van de overledene die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, vermeerderd met }4[2.500 euro]4 voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot zij de leeftijd van eenentwintig jaar bereiken en, ten gunste van de overlevende echtgenoot }5[of samenwonende]5, met de helft der bijabattementen welke de gemene kinderen samen genieten;]4 2° hetgeen verkregen wordt door alle andere erfgenamen, legatarissen of begiftigden uit de erfenissen waarvan het zuiver bedrag }6 [1.250 euro]6 niet overschrijdt.]1 }1. – Vervangen bij art. 10 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S., 20 april 1967 }2. – Inleidende zin vervangen bij art. 7 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9) }3. – 1° gewijzigd bij art. 4, a), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8) }4. – 1° gewijzigd bij art. 30, a), wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977; gewijzigd bij art. 217 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 1, B. Br. Hoofdst. Reg. 13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dag v an zi jn i nw er ki ng tr ed i n g b ij ar t. 2, d er d e s t re epj e, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003; gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }5. – 1° gewijzigd bij art. 4, b), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8) }6. – 2°, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 2, B. Br. Hoofdst. Reg. 13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dag v an zi jn i nw er ki ng tr ed i n g b ij ar t. 2, d er d e s t re epj e, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003; gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14)
p. 725 K.B. nr. 308, 31 maart 1936
van overgang bij overlijden]1 vastgesteld op 3 % }2[van de nettowaarde van het aandeel van de erfla-
tot betaalbaarstelling door te storten aan de certificaathouder;
ter]2 in een kleine of middelgrote onderneming, voor zover de nalatenschap of de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel tengevolge van het overlijden:
— de rechtspersoon de aandelen of de maatschappelijke rechten niet kan vervreemden zonder toestemming van de certificaathouder.
1° het geheel der goederen omvat die een universaliteit van goederen, een bedrijfstak of een handelsfonds vormen waarmee de erflater of zijn echtgenote, op de dag van het overlijden, een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf, een vrij beroep, een ambt of een post uitoefende;
§ 5. De bepaling in § 1 is van toepassing op voorwaarde dat:
2° de volle eigendom bevat van aandelen van een vennootschap waarvan de zetel van werkelijke leiding gevestigd is in een Lid-Staat van de }3[Europese Economische Ruimte]3 en die een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of een vrij beroep exploiteert.
2° het aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de eerste vijf jaar na het overlijden jaar na jaar voor minstens 75 % behouden blijft;
Het geheel van de overgedragen aandelen moet minstens 25 % van de stemrechten in de algemene vergadering vertegenwoordigen. Indien het geheel van de overgedragen aandelen minder dan 50 % van de stemrechten in de algemene vergadering vertegenwoordigt, moet tevens een aandeelhoudersovereenkomst worden gesloten die betrekking heeft op minstens 50 % van de stemrechten in de algemene vergadering. In deze aandeelhoudersovereenkomst verbinden de partijen zich ertoe de voorwaarden bedoeld in paragraaf 5 na te leven. § 2. Onder kleine of middelgrote onderneming moet worden begrepen, een onderneming: – met minder dan 250 werknemers; – waarvan ofwel de jaaromzet 40 miljoen euro niet overschrijdt, ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen euro niet overschrijdt; – die het zelfstandigheidscriterium in acht neemt, volgens hetwelk een grote onderneming niet 25 % of meer van het kapitaal van de kleine of middelgrote onderneming in handen mag hebben. § 3. }4[...]4 § 4. Onder aandelen moet worden begrepen: – aandelen of de maatschappelijke rechten in vennootschappen; – de certificaten van aandelen of van maatschappelijke rechten, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een Lid-Staat van de }5[Europese Economische Ruimte]5, ter vertegenwoordiging van aandelen of van maatschappelijke rechten in vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, op voorwaarde dat:
Art. 60bis volledig vervangen
— aan elk aandeel of maatschappelijk recht één certificaat beantwoordt;
Art. 60bis. § 1. In afwijking van de artikelen 48
— de rechtspersoon de verplichting heeft om dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en uiterlijk binnen een maand na de beslissing
en 482, wordt het recht van successie }1[en het recht 42
1° de hoofdactiviteit van de onderneming gedurende minstens vijf jaar na het overlijden wordt voortgezet }6[...]6;
3° de activa belegd in een bedrijf of een vrij beroep, een ambt of een post bedoeld in § 1, 1°, of het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap bedoeld in § 1, 2°, niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen in de eerste vijf jaar na het overlijden. De activa die belegd werden in de laatste drie jaar vóór het overlijden, komen voor de vermindering niet in aanmerking, tenzij de belegging van deze activa beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Het kapitaal dat in de laatste drie jaar vóór het overlijden werd gestort, komt voor het verlaagd tarief niet in aanmerking, tenzij het beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften; 4° de erfopvolgers aan de bevoegde Ontvanger bij de aangifte van de nalatenschap een door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering uitgereikt attest overzenden dat bevestigt dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt de modaliteiten waaronder dit attest aangevraagd, gecontroleerd en verstrekt wordt. Bovendien moeten de erfopvolgers die de vermindering hebben genoten als bedoeld in dit artikel in de periode van vijf jaar na het overlijden jaarlijks het bewijs leveren dat er blijvend voldaan is aan de gestelde voorwaarden om het verminderde tarief te genieten. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt de modaliteiten van dit jaarlijks bewijs. }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 1°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9) }2. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10, 1°, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }3. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 8, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9) }4. – § 3 opgeheven bij art. 10, 2°, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }5. – § 4, tweede streepje, gewijzigd bij art. 8, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9) }6. – § 5, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 8, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 26 augustus 2010, B.S., 3 september 2010, inwerkingtreding: 3 september 2010 (art. 9)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • F. Diverse rechten en taksen K.B. 2 maart 1927 — p. 770
F. Diverse rechten en taksen p. 770 K.B. 2 maart 1927 Art. 200 volledig vervangen
Art. 200. Ten einde de schoonheid der gebouwen, monumenten, zichten en landschappen te vrijwaren, wordt de regering gemachtigd de aanplakking van alle hoe ook genaamde plakbrieven die een zekere grootte te buiten gaan, op bepaalde plaatsen }1[...]1 te verbieden.
De overtredingen van de koninklijke besluiten, ter uitvoering van dit artikel genomen, worden gestraft met een boete van }2[50]2 EUR tot }2[2000]2 EUR. Het bepaalde in het eerste boek van het Strafwetboek is van toepassing op die overtredingen. }3[...]3 Door het strafvonnis wordt de vernietiging van de onwettelijk aangebrachte plakbrief, op kosten van de veroordeelde, voorgeschreven. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 9 K.B. nr. 63, 28 november 1939, B.S., 1 december 1939 }2. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 28 juli 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 78, twaalfde streepje)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 9 K.B. nr. 63, 28 november 1939, B.S., 1 december 1939; gewijzigd bij art. 8 wet 14 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
43
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest Subtrefwoord «A. Vlaams Gewest» — p. 780
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT A. Vlaams Gewest p. 780 Subtrefwoord «A. Vlaams Gewest» Inhoudsopgave aanvullen
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 – Meldingsplichtige handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
p. 822 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 Art. 8 volledig vervangen
§ 2. De Vlaamse Grondenbank is belast met het ontwikkelen, beheren en openstellen van een elektronisch loket met betrekking tot alle bestaande en toekomstige decretale rechten van voorkoop en koopplichten.
Art. 8. § 1. }1[Het AGIV bouwt het centraal infor-
§ 3. De toegang tot de informatie opgenomen in het centraal informatiesysteem is gratis.
881, Aanv. 60
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel. }1. – § 1 vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8 B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)
matiesysteem uit als onderdeel van de GDI, zoals bepaald in artikel 3, 8°, van het GDI-decreet.]1
44
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007 — p. 846
p. 846 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007 Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen wordt belast met de ontwikkeling, het aanmaken, het bijhouden en het bekend-
making van het Geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» ten behoeve van de werking van het e-voorkooploket. De toegang tot de informatie opgenomen in het Geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» is gratis.
}1[...]1 }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 18 juli 2008, B.S., 29 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 juli 2009 (art. 10, lid 1, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 14 juli 2009); wijziging bij art. 28 opgeheven bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8 B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)
De Vlaamse Grondenbank wordt belast met het ontwikkelen, beheren en openstellen van een evoorkooploket.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
45
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 — p. 849
p. 849
meld in artikel 33, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode.
Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009
De bijzondere overdrachtsvoorwaarde vervalt, definitief en zonder dat zij kan worden hernieuwd, na twintig jaar vanaf het ogenblik waarop de initieel aan de voorwaarde onderworpen overdracht vaste datum heeft verkregen.
Art. 5.2.1 – 5.2.2 volledig vervangen
Art. 5.2.1. § 1. Er geldt een bijzondere voorwaarde voor de overdracht van }1[gronden en de daarop opgerichte woningen] 1 die voldoen aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° }2[zij zijn geheel of gedeeltelijk gelegen in een gebied dat op de datum van inwerkingtreding van dit decreet ressorteert onder de gebiedsbestemming «woonuitbreidingsgebied», vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen of onder de in de gewestplannen aangegeven gebiedsbestemming «reservegebieden voor woonwijken» of «woonaansnijdingsgebieden»;]2 2° zij zijn op het ogenblik van de ondertekening van de onderhandse overdrachtsakte gelegen in de doelgemeenten die voorkomen op de meest recente in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst, vermeld in artikel 5.1.1, met dien verstande dat de onderhandse overdrachtsakte voor de toepassing van deze bepaling geacht wordt te zijn ondertekend zes maand vóór het verkrijgen van een vaste datum, indien tussen de datum van ondertekening en de datum van het verkrijgen van een vaste datum méér dan zes maand gelegen zijn. De bijzondere overdrachtsvoorwaarde houdt in dat gronden en daarop opgerichte }3[woningen] 3 slechts (verder) overgedragen kunnen worden aan personen die blijkens het oordeel van een provinciale beoordelingscommissie beschikken over een voldoende band met de gemeente. Onder «overdragen» wordt verstaan: verkopen, verhuren voor méér dan negen jaar }3 [, inbrengen in een vennootschap]3 of bezwaren met een recht van erfpacht of opstal. De bijzondere overdrachtsvoorwaarde geldt niet: 1° in het geval van een gedwongen overdracht; 2° indien de overdracht geschiedt op grond van een krachtens decreet vastgesteld toewijzingsreglement; 3° indien de overdracht geschiedt aan een natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of activiteit onroerende goederen koopt, verkavelt, bouwt, overdraagt of verhuurt, in zoverre deze overdracht gericht is op de ontwikkeling van een verkavelings- of bouwproject, en met dien verstande dat de bijzondere overdrachtsvoorwaarde wél geldt ten aanzien van het overdragen, in de zin van het tweede lid, van onroerende goederen binnen dat verkavelings- of bouwproject; 4° indien de overdracht geschiedt aan een sociale woonorganisatie, het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, vermeld in artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, of een openbaar bestuur, ver46
De bijzondere overdrachtsvoorwaarde vervalt tevens ten aanzien van die gronden die blijkens een voorlopig vastgesteld of aangenomen bestemmingsplan niet onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» zullen worden gebracht. § 2. Een persoon beschikt voor de toepassing van § 1, tweede lid, over een voldoende band met de gemeente indien hij voldoet aan één of meer van volgende voorwaarden: 1° gedurende ten minste zes jaar onafgebroken woonachtig zijn geweest in de gemeente of in een aangrenzende gemeente, op voorwaarde dat deze eveneens voork omt o p de lijst, vermeld in artikel 5.1.1; 2° op de datum van de overdracht werkzaamheden verrichten in de gemeente, voor zover deze werkzaamheden gemiddeld ten minste een halve werkweek in beslag nemen; 3° op grond van een zwaarwichtige en langdurige omstandigheid een maatschappelijke, familiale, sociale of economische band met de gemeente hebben opgebouwd. § 3. De provinciale beoordelingscommissie, vermeld in § 1, tweede lid, wordt samengesteld door de deputatie en bestaat uit een voorzitter-jurist en personen met deskundigheid op het vlak van vormen van toewijzingsbeleid inzake wonen. Het lidmaatschap van een provinciale beoordelingscommissie is onverenigbaar met het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad, een districtsraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 4. De provinciale beoordelingscommissie spreekt zich uit binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de betekening van het verzoek daartoe per beveiligde zending. Bij overschrijding van deze termijn, wordt de provinciale beoordelingscommissie geacht een voldoende band met de gemeente te hebben vastgesteld. }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 14, 1°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22) }2. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 14, 3°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)
Art. 5.2.2. In alle akten betreffende overdrachten die onderworpen zijn aan de bijzondere overdrachtsvoorwaarde, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, neemt de instrumenterende ambtenaar een verwijzing op naar deze titel en naar het oordeel van de provinciale beoordelingscommissie. }1[In alle akten betreffende overdrachten die onder-
worpen zijn aan de bijzondere overdrachtsvoorwaarde, vermeldt de instrumenterende ambtenaar
dat de bijzondere overdrachtsvoorwaarde tevens geldt voor verdere overdrachten in de periode tot twintig jaar vanaf het ogenblik waarop de initieel aan de voorwaarde onderworpen overdracht vaste datum heeft verkregen.]1 Inbreuken op de informatieplicht, }2[vermeld in het eerste en het tweede lid,]2 worden gelijkgesteld met de inbreuken, vermeld in artikel 146, eerste lid, 4°, van het decreet Ruimtelijke Ordening. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 15, 2°, Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)
p. 849 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Art. 5.3.1 volledig vervangen
Art. 5.3.1. De bijzondere overdrachtsvoorwaarde, vermeld in titel 2, geldt eveneens ten aanzien van gronden en de daarop opgerichte }1[woningen]1 in de gebieden die voldoen aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° zij maken het voorwerp uit van een planologische afwijking, hervorming of vervanging van artikel 8, § 2, van het gewestplan Halle-VilvoordeAsse, toegekend of ingevoerd bij een vanaf de datum van inwerkingtreding van dit decreet voorlopig vastgesteld of aangenomen bestemmingsplan, met dien verstande dat het bestemmingsplan méér woonlagen dient toe te laten dan voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan het geval was; 2° zij zijn op het ogenblik van de ondertekening van de onderhandse overdrachtsakte gelegen in de doelgemeenten die voorkomen op de meest recente in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst, vermeld in artikel 5.1.1, met dien verstande dat de onderhandse overdrachtsakte voor de toepassing van deze bepaling geacht wordt te zijn ondertekend zes maand vóór het verkrijgen van een vaste datum, indien tussen de datum van ondertekening en de datum van het verkrijgen van een vaste datum méér dan zes maand gelegen zijn. De planificerende overheid kan op gemotiveerde wijze afwijken van het beginsel, vermeld in het eerste lid, in zoverre zij aantoont dat de toepassingsmogelijkheden van artikel 5.1.1 voldoende ruim zijn om te voldoen aan endogene woonbehoeften. Indien het gaat om een planinitiatief van gemeentelijk of provinciaal niveau, dan wint de planificerende overheid over deze afwijking het bindend oordeel in van de toezichthoudende overheid die het definitief vastgestelde of aangenomen bestemmingsplan dient goed te keuren. Het bindend oordeel wordt schriftelijk vastgesteld en uiterlijk op de plenaire vergadering gegeven. Indien het bindend oordeel niet tijdig wordt gegeven, wordt de toezichthoudende overheid geacht een negatief oordeel te hebben uitgebracht. }1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 — p. 849–850
p. 849–850 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Art. 5.3.3 volledig vervangen
Art. 5.3.3. § 1. Op grond van een gemeentelijk reglement kan een bestemmingsplan of een verkavelingsvergunning de bijzondere overdrachtsvoorwaarde, vermeld in titel 2, eveneens van toepassing verklaren ten aanzien van gronden en de daarop opgerichte }1[woningen]1 in (gedeelten van) door het bestemmingsplan afgebakende woongebieden respectievelijk in (gedeelten van) verkavelingen.
In het geval, vermeld in het eerste lid, geldt de bijzondere overdrachtsvoorwaarde slechts wanneer en in zoverre de gemeente op het ogenblik van de o n d e r t e k e n i n g v an d e o n d e r ha n d s e o v e r drachtsakte voorkomt op de meest recente in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst, vermeld in artikel 5.1.1, met dien verstande dat de onderhandse overdrachtsakte voor de toepassing van deze bepaling geacht wordt te zijn ondertekend zes maand vóór het verkrijgen van een vaste datum, indien tussen de datum van ondertekening en de datum van het verkrijgen van een vaste datum méér dan zes maand gelegen zijn.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
De toepassing van dit artikel heeft nimmer voor gevolg dat de bijzondere overdrachtsvoorwaarde in een gemeente van toepassing wordt op een oppervlakte die ten opzichte van de op 1 september 2009 bestaande totale gemeentelijke oppervlakte van woongebieden en woonuitbreidingsgebieden groter is dan tien percent. § 2. De bepalingen van § 1 worden na drie jaar door de Vlaamse Regering geëvalueerd. Het evaluatierapport wordt ter informatie voorgelegd aan het Vlaams Parlement. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 9 juli 2010, B.S., 19 juli 2010, inwerkingtreding: 19 juli 2010 (art. 22)
47
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 853
p. 853
wordt de provinciale stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd.
B. Vl. Reg. 15 mei 2009
De deputatie zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de goedkeuringsbeslissing van de Vlaamse Regering en van de provinciale stedenbouwkundige verordening in het Belgisch Staatsblad.
Art. 2.3.2 – 2.3.3 volledig vervangen
Art. 2.3.2. § 1. De provincieraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de m a te ri e om s c hr e ve n in ar tik e l 2. 3 . 1 e n i n artikel 4.2.5, voor het gehele grondgebied van de provincie of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen. Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de provincieraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande provinciale stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels provinciale stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande provinciale stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben. De deputatie is belast met het opmaken van provinciale stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak. De deputatie legt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan de planologische ambtenaar en aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. De planologische ambtenaar geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar de deputatie gestuurd. Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan. De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs. De Vlaamse Regering stuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier naar de deputatie. Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd, is het besluit gemotiveerd. Als de Vlaamse Regering nalaat een beslissing te nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan de deputatie de Vlaamse Regering rappelleren binnen dertig dagen na het verstrijken van die termijn. De rappel kan niet worden ingetrokken. Indien de Vlaamse Regering geen beslissing heeft verstuurd binnen vijfendertig dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief is verstuurd, 48
Bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse Regering, in de zin van het achtste lid, meldt de deputatie aan de Vlaamse Regering dat de provinciale stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending. § 2. De gemeenteraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de materie omschreven in artikel 2.3.1}1[, in artikel 4.2.5 en in artikel 4.4.1, § 3, tweede lid]1, voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering en de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen. Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning technische en financiële lasten opleggen. Alle lasten die in artikel 4.2.20, § 1, eerste tot en met derde lid, vermeld worden, kunnen door middel van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening op algemene wijze opgelegd worden. Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben. Indien de provincieraad een provinciale stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de provincieraad wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een provinciale stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de provinciale stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de provinciale stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
Het college van burgemeester en schepenen is belast met het opmaken van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak. Het college van burgemeester en schepenen legt het ontwerp van stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar en aan gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd. Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan. De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling aan de deputatie ter goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs. De deputatie stuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie. Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd, is het besluit gemotiveerd. Als de deputatie nalaat een beslissing te nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan het college van burgemeester en schepenen de deputatie rappelleren binnen dertig dagen na het verstrijken van die termijn. De rappel kan niet worden ingetrokken. Indien de deputatie geen beslissing heeft verstuurd binnen vijfendertig dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief is verstuurd, wordt de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd. Het college van burgemeester en schepenen stuurt een afschrift van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening naar de Vlaamse Regering en zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de goedkeuringsbeslissing van de deputatie en van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening in het Belgisch Staatsblad. Bij ontstentenis van een beslissing van de deputatie, in de zin van het negende lid, meldt het college van burgemeester en schepenen aan de deputatie en aan de Vlaamse Regering dat de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending. }1. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 2.3.3. De voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen heffen, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de bepalingen van de bestaande stedenbouwkundige verordeningen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op}1[, onverminderd de toepassing van artikel 4.4.1, § 3, tweede lid]1. }1. – Aangevuld bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 854
p. 854 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 2.4.1 volledig vervangen
Art. 2.4.1. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. Het recht van voorkoop vervalt wanneer het niet wordt uitgeoefend binnen een termijn van acht jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop (1). {1 (1) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te be-
palen inwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten luidt dit artikel als volgt: Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Ge-
west, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. Het voorkooprecht geldt slechts voor openbare verkopen waarvan de eerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan en verkopen uit de hand waarvan de akte wordt verleden vier maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. }4 [De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]4 Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.
F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 2.4.1. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. }2[De
overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]2
Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop (1). (1) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te bepalen inwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten luidt dit artikel als volgt: Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. Het voorkooprecht geldt slechts voor openbare verkopen waarvan de eerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan en verkopen uit de hand waarvan de akte wordt verleden vier maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. }3[De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]3 Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.
}2. – Lid 7 vervangen bij art. 6, § 1, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 64, § 2, lid 2) }3. – Voetnoot, lid 8, vervangen bij art. 6, § 2, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – Voetnoot, lid 8, vervangen bij art. 6, § 2, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
49
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 859
p. 859 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 2.6.18 volledig vervangen
Art. 2.6.18. Onverminderd de uitzonderingen gesteld bij of krachtens deze codex, zijn de bepalin-
50
gen van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, in het bijzonder deze met betrekking tot de inning en invordering, de nalatigheids- en moratoire intresten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijke hypotheek, }1[de aansprakelijkheid en plichten van sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen,]1 de verjaring en de vestiging van de belastingen, zoals ze van toepas-
sing zijn voor de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest, doch met uitzondering van titel VII, hoofdstuk VIII, afdeling IVbis, van toepassing op de planbatenheffing. }1. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 862
p. 862 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.2.15 volledig vervangen
betreft alle in de verkavelingsvergunning opgenomen handelingen die de verkaveling bouwrijp maken, zoals in het bijzonder: 1° de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan;
Art. 4.2.15. § 1. Niemand mag zonder voorafgaande verkavelingsvergunning een stuk grond verkavelen voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. }1[...]1
2° het wijzigen van het reliëf van de bodem;
Een verkavelingsvergunning kan worden aangevraagd en verleend voor het verkavelen voor de aanleg en het bebouwen van terreinen voor andere functies.
Het eerste lid geldt voor zover de aanvraag voor de verkavelingsvergunning ook voor wat betreft de handelingen die het voorwerp uitmaken van de stedenbouwkundige vergunningsplicht voldoet aan de vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid.
§ 2. Een verkavelingsvergunning omvat reglementaire voorschriften aangaande de wijze waarop de verkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwd kunnen worden. Op deze verkavelingsvoorschriften kunnen beperkte afwijkingen worden toegestaan met toepassing van artikel 4.4.1. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 862 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.2.17 volledig vervangen
Art. 4.2.17. § 1. Een verkavelingsvergunning geldt als stedenbouwkundige vergunning voor wat
gendeerd is, zoniet wordt de beslissing over de wegenis geacht ongunstig te zijn. }1. – § 1, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 862
3° het ontbossen, }1[onverminderd artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990;]1 4° het afbreken van constructies.
De gelijkstelling met een stedenbouwkundige vergunning geldt niet voor inrichtingen die onderworpen zijn aan de milieuvergunningsplicht of de meldingsplicht, vermeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. § 2. Indien de verkavelingsaanvraag wegeniswerken omvat waaromtrent de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft, en het vergunningverlenende bestuursorgaan oordeelt dat de verkavelingsvergunning van zijnentwege kan worden verleend, dan neemt de gemeenteraad een beslissing over de zaak van de wegen, alvorens het vergunningverlenende bestuursorgaan een beslissing neemt over de verkavelingsaanvraag. De gemeenteraad beslist uiterlijk op de tweede raadszitting waarop de zaak van de wegen gea-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.2.19 volledig vervangen
Art. 4.2.19. § 1. Onverminderd de voorwaarde van rechtswege }1[in de zin van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990]1, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan aan een vergunning voorwaarden verbinden. Voorwaarden zijn voldoende precies. Zij zijn redelijk in verhouding tot de vergunde handelingen. Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoen van de aanvrager. Zij kunnen de uitvoering van de vergunde handelingen niet afhankelijk maken van een bijkomende beoordeling door de overheid. § 2. }2[...]2 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2 opgeheven bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
51
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 864
p. 864 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.3.1 volledig vervangen
Art. 4.3.1. § 1. Een vergunning wordt geweigerd: 1° indien het aangevraagde onverenigbaar is met: a) stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken; b) een goede ruimtelijke ordening; 2° indien de weigering genoodzaakt wordt door de decretale beoordelingselementen, vermeld in afdeling 2; 3° indien het aangevraagde onverenigbaar is met normen en percentages betreffende de verwezenlijking van een sociaal of bescheiden woonaanbod, vastgesteld bij of krachtens het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 4° in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 8, § 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid geen vergunning kan worden afgeleverd. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de vergunning toch afleveren, wanneer het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden, met inbegrip van het opleggen van een beperkte aanpassing van de ter beoordeling voorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnen niet dienen om de leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen. De voorwaarde dat de ter beoordeling voorgelegde plannen beperkt worden aangepast, kan enkel betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken}1[...]1. § 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4;
De Vlaamse Regering kan, thematisch of gebiedsspecifiek, integrale ruimtelijke voorwaarden bepalen, ter beoordeling van de inpassing van welbepaalde handelingstypes, of van handelingen in specifieke gebieden, in een goede ruimtelijke ordening, onverminderd strengere planologische voorschriften of verkavelingsvoorschriften. § 3. Indien het aangevraagde getoetst dient te worden aan de vijfentwintigprocentsnorm in de zin van artikel 4.1.7 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, gebeurt deze toetsing met inachtneming van het krachtens voormeld artikel vastgesteld actieprogramma. § 4. Ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van het bosdecreet van 13 juni 1990 is verboden, tenzij daartoe een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning in de zin van artikel 4.2.17, § 1, eerste lid, 3°, afgegeven wordt }2[met inachtneming van de bepalingen van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990]2.
§ 4. De voorwaarde, vermeld in § 1, is niet van toepassing: 1° in verkavelingen waar geen of beperktere lasten op het vlak van de weguitrusting zijn opgelegd; 2° voor land- of tuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningen van een land- of tuinbouwbedrijf; 3° op het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van bestaande constructies. }1. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 865 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.4.1 volledig vervangen
}3[...]3 }4[...]4 }5[...]5 }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 4, lid 1, aangevuld bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – § 4, lid 3, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }5. – § 4, lid 4, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 864–865 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.3.5 volledig vervangen
Art. 4.3.5. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie «wonen», «verblijfsrecreatie», «dagrecreatie», «handel», «horeca», «kantoorfunctie», «diensten», «industrie», «ambacht», «gemeenschapsvoorzieningen» of «openbare nutsvoorzieningen», kan slechts worden verleend op een stuk grond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat. § 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste met duurzame materialen verhard en voorzien van een elektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen, en onder welke voorwaarden, gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimale uitrusting kan worden afgeweken.
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen;
Een voldoende uitgeruste weg voldoet voorts aan de uitrustingsvoorwaarden die worden gesteld in stedenbouwkundige voorschriften of vereist worden door de plaatselijke toestand, daaronder begrepen de voorzieningen die in de gemeente voorhanden zijn en het ruimtelijk beleid van de gemeente.
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven.
§ 3. In het geval de bouwheer instaat voor zowel het bouwen van de gebouwen als de verwezenlijking van de voor het project noodzakelijke wegeniswerken, }1[of in het geval de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een overheid de wegenis aanbesteedt,]1 kan de stedenbouwkundige vergunning voor de gebouwen worden afgeleverd zodra de stedenbouwkundige vergunning voor de wegeniswerken is verleend.
52
Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan in dat geval een afdoende financiële waarborg voor de uitvoering van de wegeniswerken eisen.
Art. 4.4.1. }1[ § 1.]1 In een vergunning kunnen, na een openbaar onderzoek, beperkte afwijkingen worden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften met betrekking tot perceelsafmetingen, de afmetingen en de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen. Afwijkingen kunnen niet worden toegestaan voor wat betreft: 1° de bestemming; 2° de maximaal mogelijke vloerterreinindex; 3° het aantal bouwlagen. }2[§ 2. De
plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak wordt niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften, tenzij die de plaatsing uitdrukkelijk verbieden.]2
}3[§ 3. De
volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen: 1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn. De gemeenteraad kan in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening de lijst vaststellen van de bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen, of delen ervan, waarbinnen de volgende zaken niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften: 1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.]3
}1. – § 1 genummerd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – § 3 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 866–867
p. 866–867 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.4.19 volledig vervangen
Art. 4.4.19. § 1. Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, is vergunbaar, op voorwaarde dat de uitbreiding noodzakelijk is omwille van: 1° milieuvoorwaarden;
eerde of gefinancierde onderwijsinstellingen of van een erkende jeugdvereniging in de zin van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid en het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid of van een erkend jeugdverblijfcentrum overeenkomstig het decreet van 18 juli 2003 betreffende de verblijven en verenigingen die een werking uitoefenen in het kader van Toerisme voor Allen.]1
2° gezondheidsredenen; 3° maatregelen opgelegd door de sociale inspecteurs die bevoegd zijn in het kader van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie; 4° de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, de dierengezondheid of het dierenwelzijn; 5° }1[infrastructurele behoeften ingevolge de uitbreiding van de werking van erkende, gesubsidi-
Indien de uitbreidingswerken betrekking hebben op milieuvergunningsplichtige inrichtingen, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke milieuvergunning;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven. § 2. Aanpassingswerken aan of bij een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, zijn vergunbaar, op voorwaarde dat het overdekte volume niet wordt uitgebreid. § 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1 en § 2, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren. }1. – § 1, lid 1, 5°, vervangen bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
53
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 868
p. 868 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.4.28 volledig vervangen
Art. 4.4.28. Een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, blijft gelden tot het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief wordt vastgesteld.
dan vervalt de stedenbouwkundige vergunning van rechtswege. Het verval van de stedenbouwkundige vergunning wordt door de instantie die de milieuvergunning heeft geweigerd onverwijld meegedeeld aan de aanvrager en de overheid die de stedenbouwkundige vergunning heeft verleend. }2[Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 meldingsplichtige handelingen, kunnen deze handelingen niet worden uitgevoerd.]2 }1. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2, lid 3, aangevuld bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Dergelijk planologisch attest vervalt evenwel: 1° als binnen het jaar na afgifte van het planologisch attest geen aanvraag werd ingediend voor een stedenbouwkundige vergunning }1[in geval het gaat om een attest dat met toepassing van artikel 4.4.26, § 2, het mogelijk maakt een vergunning af te geven waarbij afgeweken wordt van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften;]1 2° als deze stedenbouwkundige vergunning is vervallen; 3° als het bedrijf zijn activiteit stopzet; 4° bij overdracht van enig zakelijk recht op het bedrijf of individuele bedrijfsgebouwen; 5° vijf jaar na de afgifte van het planologisch attest. }1. – Lid 2, 1°, aangevuld bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 868 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.5.1 volledig vervangen
Art. 4.5.1. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor een inrichting waarvoor een milieuvergunning vereist is, wordt voor de toepassing van artikel 5, § 2, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning beschouwd als: 1° definitief verleend: vanaf de datum waarop van de stedenbouwkundige vergunning gebruik kan worden gemaakt overeenkomstig artikel 4.7.19, § 3, artikel 4.7.23, § 5, dan wel artikel 4.7.26, § 4, tweede lid; 2° definitief geweigerd: vanaf de datum waarop in laatste administratieve aanleg beslist werd om de stedenbouwkundige vergunning niet af te leveren. § 2. Een stedenbouwkundige vergunning voor een inrichting, waarvoor een milieuvergunning nodig is of die onderworpen is aan de meldingsplicht conform het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief werd verleend overeenkomstig artikel 5, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of de melding niet is gebeurd. }1[Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 meldingsplichtige handelingen, wordt de uitvoerbaarheid van de melding opgeschort.]1 In het geval, vermeld in het eerste lid, gaat de termijn van twee jaar, bepaald in artikel 4.6.2, § 1, eerste lid, 1°, pas in op de dag dat de milieuvergunning definitief wordt verleend, respectievelijk de melding is gebeurd. Wordt de milieuvergunning evenwel definitief geweigerd in de zin van artikel 5, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, 54
p. 868–869 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.6.4 volledig vervangen
}2[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]2
§ 3. Onverminderd § 1 en § 2 vervalt een verkavel in g w aar aa n e e n so c ial e la s t, v e rm e l d i n artikel 4.1.16 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, is verbonden, van rechtswege indien de sociale last uitgevoerd wordt in natura en de werken niet zijn voltooid binnen de vijfjarentermijn, vermeld in artikel 4.1.20, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld decreet. § 4. Indien de verkavelingsvergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, worden de termijnen van verval, vermeld in § 1, § 2 en § 3, gerekend per fase. Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de betrokken fase.
Art. 4.6.4. § 1. Een verkavelingsvergunning, waarbij geen nieuwe wegen worden aangelegd, of het tracé van bestaande gemeentewegen niet moet worden gewijzigd, verbreed of opgeheven, vervalt van rechtswege wanneer:
§ 5. Het verval, vermeld in § 1 en § 2, 2° en 3°, en § 3, geldt slechts ten aanzien van het niet bebouwde, verkochte, verhuurde of aan een erfpacht of opstalrecht onderworpen gedeelte van de verkaveling.
1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot registratie van de verkoop, de verhuring voor meer dan negen jaar, of de vestiging van erfpacht of opstalrecht ten aanzien van ten minste één derde van de kavels;
§ 6. Onverminderd § 5, kan het verval van rechtswege niet worden tegengesteld aan personen die zich op de verkavelingsvergunning beroepen, indien zij kunnen aantonen dat de overheid, na het verval, en ten aanzien van één of meer van hun kavels binnen de verkaveling, wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan, of stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, in zoverre deze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig werden bevonden.
2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot dergelijke registratie ten aanzien van ten minste twee derde van de kavels. Voor de toepassing van het eerste lid: 1° wordt met verkoop gelijkgesteld: de nalatenschapsverdeling en de schenking, met dien verstande dat slechts één kavel per deelgenoot of begunstigde in aanmerking komt; 2° komt de verkoop van de verkaveling in haar geheel niet in aanmerking; 3° komt alleen de huur die erop gericht is de huurder te laten bouwen op het gehuurde goed in aanmerking. }1[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]1
§ 2. Een verkavelingsvergunning waarbij nieuwe wegen worden aangelegd, of waarbij het tracé van bestaande gemeentewegen gewijzigd, verbreed of opgeheven wordt, vervalt van rechtswege wanneer: 1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot de oplevering van de onmiddellijk uit te voeren lasten of tot het verschaffen van waarborgen betreffende de uitvoering van deze lasten op de wijze, vermeld in artikel 4.2.20, § 1; 2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste één derde van de kavels; 3° binnen een termijn van vijftien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste twee derde van de kavels.
§ 7. De Vlaamse Regering kan maatregelen treffen aangaande de kennisgeving van het verval van rechtswege. }1. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 19, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 19, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 869 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.8.3 volledig vervangen
Art. 4.8.3. § 1. Zo de Raad vaststelt dat een bestreden vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing onregelmatig is, vernietigt hij deze beslissing. Een beslissing is onregelmatig, wanneer zij strijdt met regelgeving, stedenbouwkundige voorschriften of beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad kan het bestuur dat de vernietigde beslissing nam, bevelen om een nieuwe beslissing te nemen, binnen de door de Raad bepaalde termijn. De Raad kan in dat verband: 1° welbepaalde onregelmatige of kennelijk onredelijke motieven aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet kunnen worden betrokken; 2° specifieke rechtsregelen of rechtsbeginselen aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing moeten worden betrokken; 3° de procedurele handelingen omschrijven die voorafgaand aan de nieuwe beslissing moeten worden gesteld.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 869
§ 2. De Raad kan ambtshalve middelen inroepen, die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, voor zover deze middelen de openbare orde betreffen. De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing, door de overheid, aan de goede
ruimtelijke ordening wordt steeds geacht een middel van openbare orde uit te maken.
in artikel 4.8.13. }1[De voorzitter kan die bevoegdheid delegeren.]1
§ 3. De voorzitter van de Raad is bevoegd tot het nemen van de voorlopige voorzieningen, vermeld
}1. – § 3 aangevuld bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
55
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 870–871
p. 870–871 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 5.2.1 volledig vervangen
Art. 5.2.1. § 1. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle onderhandse en authentieke akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, van een inbreng van een onroerend goed in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging van erfpacht of opstal en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht ten bezwarende titel, met uitzondering van huwelijkscontracten en hun wijzigingen en contracten aangaande de mandeligheid: 1° of er voor het onroerend goed een stedenbouwkundige vergunning is uitgereikt; 2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit onroerend goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister; 3° of er voor het onroerend goed een dagvaarding werd uitgebracht overeenkomstig artikel 6.1.1 of 6.1.41 tot en met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezen beslissing; 4° of er op het onroerend goed een voorkooprecht rust, vermeld in artikel 2.4.1; 5° of er voor het onroerend goed een verkavelingsvergunning van toepassing is; 6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd. In de authentieke akte wordt de verklaring van de verkrijger opgenomen dat hij een stedenbouwkundig uittreksel heeft ontvangen, dat ten hoogste één jaar voor het verlijden van de authentieke akte werd verleend.
rust om herstelmaatregelen uit te voeren, in de zin van de artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, dan wordt dit in een afzonderlijke akte vermeld. In deze akte wordt tevens vermeld dat de nieuwe eigenaar, voor zover de tenuitvoerlegging van de door de rechter bevolen herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde herstelmaatregel uit te voeren, onverminderd de verplichting van de oorspronkelijke eigenaar. De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte aan de stedenbouwkundige inspecteur. }1[...]1
Indien de instrumenterende ambtenaar een onderhandse akte in een authentieke akte dient op te nemen, waarbij de eerste niet beantwoordt aan de voorschriften van artikel 5.2.5, dan wijst hij de partijen bij de opmaak van de akte op artikel 5.2.5, 6.1.1, eerste lid, 4° en 6.3.1 van deze codex. § 2. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle akten betreffende een hypothecaire lening of krediet dezelfde gegevens als opgesomd in § 1 indien de lening of het krediet enkel betrekking heeft op de financiering en uitvoering van vergunningsplichtige werken. Daarnaast worden eveneens de gegevens over de vergunning opgenomen indien de lening betrekking heeft op de financiering van vergunningsplichtige werken ingevolge deze codex. Indien de vergunning nog niet verkregen werd, wordt de eerste schijf van de lening pas uitbetaald nadat de vergunning aan de leningmaatschappij bezorgd is. § 3. De Vlaamse Regering kan de nadere voorschriften voor de informatieplicht bepalen. }1. – § 1, lid 5, opgeheven bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 871
De instrumenterende ambtenaar neemt bovendien een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte.
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 5.2.6 volledig vervangen
Indien op het onroerend goed, ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing, een verplichting
Art. 5.2.6. Iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een goed verkoopt, verhuurt voor
56
meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op andere wijze de eigendomsoverdacht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, vermeldt in de hieraan verbonden publiciteit: 1° of er voor het goed een stedenbouwkundige vergunning is uitgereikt; 2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister; 3° of er voor het goed een dagvaarding werd uitgebracht overeenkomstig artikelen 6.1.1 of 6.1.41 tot en met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezen beslissing; 4° of er op het goed een voorkooprecht rust, in de zin van artikel 2.4.1; 5° of voor het goed een verkavelingsvergunning van toepassing is; 6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd. }1[Indien
voor deze informatie een stedenbouwkundig uittreksel, zoals bedoeld in artikel 5.2.7, moet worden opgevraagd, kan publiciteit gevoerd worden van zodra dit uittreksel is aangevraagd.]1
}2[Andere vermeldingen zijn slechts toegestaan voor zover zij de ontvanger van de informatie niet misleiden omtrent de stedenbouwkundige status van het goed.]2
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de vorm en de modaliteiten van de vermeldingen in de publiciteit en voor de vrijstelling van deze bepalingen voor bepaalde vormen van publiciteit. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 873–874
p. 873–874 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 6.1.1 volledig vervangen
Art. 6.1.1. Met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 euro tot 400.000 euro of met één van deze straffen alleen, wordt de persoon gestraft die: 1° de bij de artikelen 4.2.1 en 4.2.15 bepaalde handelingen hetzij zonder voorafgaande vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, uitvoert, voortzet of in stand houdt; 2° handelingen uitvoert, voortzet of in stand houdt in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.18, met een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan waarvoor toepassing werd gemaakt van artikel 4.3.2 of 4.4.7, § 1, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.2.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn, }1[...]1;
5° de handelingen voortzet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kortgeding; 6° een inbreuk op de plannen van aanleg en verordeningen die tot stand zijn gekomen volgens de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 en die van kracht blijven zolang en in de mate dat ze niet vervangen worden door nieuwe voorschriften uitgevaardigd krachtens onderhavige codex, pleegt na 1 mei 2000, of dit voortzet of in stand houdt, op welke wijze ook, tenzij de uitgevoerde werken, handelingen of wijzigingen vergund zijn, }2[...]2; 7° handelingen die een inbreuk zijn op de bouw- en verkavelingsvergunningen die zijn verleend krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, uitvoert, voortzet of in stand houdt.
3° als eigenaar toestaat of aanvaardt dat één van de onder 1° en 2° vermelde strafbare feiten worden gepleegd, voortgezet of in stand gehouden;
De minimumstraffen zijn echter een gevangenisstraf van vijftien dagen en een geldboete van 2.000 euro, of één van deze straffen alleen, indien de in het eerste lid vermelde misdrijven gepleegd worden door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep.
4° een inbreuk pleegt op de informatieplicht, vermeld in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.6;
De strafsanctie voor het instandhouden van inbreuken, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°,
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
geldt niet voorzover de handelingen, werken, wijzigingen of het strijdige gebruik niet gelegen zijn in de ruimtelijk kwetsbare gebieden. Voor de strafbare instandhouding is uitsluitend vereist dat de wederrechtelijke handelingen op het ogenblik van de instandhouding gelegen zijn in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen is ingesteld op grond van de instandhouding van handelingen, kan vanaf 1 september 2009 niet langer worden ingewilligd indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld. {3 }1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 43, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 43, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 J 3. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10, 11, 12 en 14 van de Grondwet. – Art. 149, § 1, van hetzelfde decreet, zoals vervangen bij artikel 8, 1°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een verschil in behandeling doet ontstaan naargelang het bouwmisdrijf vóór of na 1 mei 2000 is gepleegd. – Art. 149, § 5, vierde lid, van hetzelfde decreet, zoals toegevoegd bij artikel 8, 3°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een verschil in behandeling doet ontstaan naargelang de meerwaarde werd gevorderd en betaald vóór of na 1 mei 2000 (Arbitragehof nr. 136/2004, 22 juli 2004, B.S., 19 oktober 2004).
57
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 875
p. 875 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 6.1.22 volledig vervangen
Art. 6.1.22. De Hoge Raad is belast met de bemiddelingsopdrachten, vermeld in artikelen 6.1.52 en 6.1.53. }1[De
Hoge Raad kan een bemiddelaar aanwijzen onder zijn leden of onder de leden van het permanent secretariaat.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 48 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 875–876 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 6.1.41 volledig vervangen
Art. 6.1.41. § 1. Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik; b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken;
58
2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd. Voor de diverse onderdelen van éénzelfde misdrijf kunnen verschillende herstelmaatregelen worden gevorderd, indien deze voldoende individualiseerbaar zijn. § 2. Indien de vorderingen van de stedenbouwkundig inspecteur en van het college van burgemeester en schepenen niet overeenstemmen, heeft de vordering van eerstgenoemde voorrang. § 3. De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en kan, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen, eveneens een dwangsom bepalen. § 4. De herstelvordering wordt bij het parket ingeleid bij gewone brief, in naam van het Vlaamse Gewest of van het college van burgemeester en schepenen, door de stedenbouwkundige inspecteurs en de aangestelden van het college van burgemeester en schepenen. § 5. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen verjaart in afwijking van artikel 2262bis, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek als volgt: 1° in ruimtelijk kwetsbare gebieden: door verloop van tien jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd, evenwel met behoud van de toepassing van artikel 6.1.1, derde lid; 2° in openruimtegebied: door verloop van tien jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd; 3° door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd: in de gebieden die niet sorteren onder 1° en 2°. Het eerste lid doet geen afbreuk aan de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden betreffende burgerlijke rechtsvorderingen volgend uit een misdrijf, en aan de gelding van artikel 26 van de
voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt onder «openruimtegebied» verstaan: 1° de landelijke en recreatiegebieden, aangewezen op plannen van aanleg, voor zover zij geen ruimtelijk kwetsbaar gebied uitmaken; 2° de gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, die sorteren onder: a) de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» of «recreatie»; of b) de subcategorie «gemengd openruimtegebied», in zoverre het gebied geen onderdeel is van het Vlaams Ecologisch Netwerk. § 6. Op straffe van onontvankelijkheid voegt het bestuur het positief advies, vermeld in artikel 6.1.7, aan de herstelvordering toe, onverminderd }1[...]1 artikel 6.1.10, tweede lid. De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen. § 7. De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde. Bij een veroordeling tot de betaling van een geldsom gelijk aan de meerwaarde kan de veroordeelde zich op een geldige wijze kwijten door binnen een jaar na de uitspraak de plaats te herstellen in de oorspronkelijke toestand of het strijdige gebruik te staken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de veroordeling tot bouw- of aanpassingswerken. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de berekening van het te vorderen bedrag en de betaling van de meerwaarde. {2É3 }1. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 J 2. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10, 11, 12 en 14 van de Grondwet (Arbitragehof nr. 136/2004, 22 juli 2004, B.S., 19 oktober 2004). J 3. – Artikel 149 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening schendt de bevoegdheidverdelende regels niet. Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, niet (Grondwettelijk Hof nr. 59/2008, 19 maart 2008, B.S., 21 mei 2008).
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 879
p. 879 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 7.4.8 volledig vervangen
Art. 7.4.8. De verlenging, ingevolge artikel 26 van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, van de termijn waarbinnen het voorkooprecht, vermeld in artikel 2.4.1, moet worden uitgeoefend, is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig worden vastgesteld vanaf 1 september 2009. Deze verlenging is niet van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die eerder voorlopig of definitief werden vastgesteld, en doet vervallen voorkooprechten niet herleven.
2010 houdende aanpassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en van het decreet van 10 maart 2006 houdende decretale aanpassingen inzake ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed als gevolg van het bestuurlijk beleid, is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig worden vastgesteld vanaf de datum van inwerkingtreding van dat wijzigend decreet.]1 }1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 54 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 879 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 7.4.11 volledig vervangen
Art. 7.4.11. Artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3 zijn
}1[De regeling waarbij in het ruimtelijk uitvoerings-
van overeenkomstige toepassing op de }1[...]1 plan-
plan de geldigheidsduur van het voorkooprecht wordt bepaald, ingevoegd bij het decreet van 16 juli
nen van aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden aangenomen}2[, opnieuw worden vast-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
gesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, of artikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurd in toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2.]2 Vorderingen tot betaling van planschadevergoedingen die zijn ontstaan uit eerdere }3[...]3 plannen van aanleg, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoals dat gold op 31 augustus 2009}4[, opnieuw worden vastgesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, of artikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurd in toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2]4. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 3) }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 55, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 3°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 3)
59
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 880
p. 880
}1. – Lid 5 ingevoegd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 7.5.4 volledig vervangen
4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledig is opgemaakt door de gemeente en goedgekeurd door de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar, bestaat er een vermoeden dat een verkavelingsvergunning voor een niet-bebouwd deel v a n e e n v e r k av e l in g d i e da te e r t v an v ó ó r 22 december 1970 en die vanaf deze datum geen voorwerp heeft uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, vervallen is. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar neemt een beslissing over dit deel van het vergunningenregister binnen zestig dagen nadat de gemeente hem daarom verzocht heeft. In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt dat de eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdere niet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallen verkavelingen die dateren van vóór 22 december 1970, oproept om zich te melden bij het college van burgemeester en schepenen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking na de inwerkingtreding van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in ten minste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewest worden verspreid. Als geen enkele eigenaar van een onbebouwde kavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000, dan is de verkavelingsvergunning voor de onbebouwde kavel of kavels definitief vervallen. Als een eigenaar zich bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat het college van burgemeester en schepenen na of de verkavelingsvergunning niet reeds vervallen is met toepassing van de regeling, opgenomen in punt 12 van bijlage 2, «Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen: wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen, alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen», gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996 tot coördinatie van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleen als de verkavelingsvergunning nog niet vervallen is, worden alle onbebouwde kavels opgenomen in het vergunningenregister. }1[Voor deze kavels gelden de artikelen 4.6.4 tot en
met 4.6.8 met dien verstande dat de termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, vervangen wordt door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.]1 Het verval van verkavelingsvergunningen, vermeld in het eerste lid, die niet moesten worden aangemeld omwille van het feit dat zij vanaf 22 december 1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassing van de regeling, vermeld in het vierde lid. 60
2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is;
p. 880
Art. 7.5.4. Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid,
1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevel is;
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 7.5.6 volledig vervangen
Art. 7.5.6. De artikelen 4.6.4 tot en met 4.6.8 zijn van toepassing op de verkavelingsvergunningen die verleend zijn }1[vanaf 22 december 1970 en]1 vóór 1 mei 2000. }2[De beperking van artikel 4.6.4, § 1, tweede lid, 2°, geldt evenwel niet ten aanzien van de verkopen van verkavelingen in hun geheel die vaste datum hebben verkregen vóór 1 september 2009, op voorwaarde dat de overheid hetzij op grond van of refererend aan de verkavelingsvergunning stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, hetzij wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan, inzoverre deze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig werden bevonden. Dergelijke verkopen in hun geheel konden wél het verval van een verkavelingsvergunning verhinderen.]2 Het voorgaande heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomen wordt op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die tot het verval van verkavelingsvergunningen hebben besloten op grond van het oordeel dat verkopen van verkavelingen in hun geheel niet van aard zijn het verval van een verkaveling te verhinderen. }3[De
termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, wordt vervangen door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningen die werden afgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.]3
}4[De termijn van vijftien jaar na afgifte van de ver-
kavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningen die werden afgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.]4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – Lid 2 vervangen bij art. 59 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – Lid 3 vervangen bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
p. 881
3° het goed: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben; 4° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 5° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen; 6° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed; 7° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt; 8° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw; 9° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel gelegen is.
HOOFDSTUK 2
AANWIJZING VAN MELDINGSPLICHTIGE HANDELINGEN MET TOEPASSING VAN ARTIKEL 4.2.2 VAN DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING Art. 2. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden binnen in hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd.
Art. 3. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevels en daken van hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 invoegen na B. Vl. Reg. 15 mei 2009
2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 3° het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte blijven ongewijzigd.
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S., 10 september 2010)
Art. 4. Voor de oprichting van bijgebouwen die aangebouwd zijn aan de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is.
HOOFDSTUK 1
1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
ALGEMENE BEPALINGEN
2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt
3° de totale oppervlakte van de bestaande en de op te richten aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 40 vierkante meter;
verstaan onder:
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
4° de gebouwen worden geplaatst in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 2 meter van de perceelsgrenzen; 5° de hoogte is beperkt tot 4 meter. In afwijking van het eerste lid, 4°, mag, als het hoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens, het aangebouwde bijgebouw ook opgetrokken worden op of tegen de perceelsgrens, tegen een bestaand aanpalend gebouw, als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdiepte van het nieuw op te richten aangebouwde bijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalende gebouw niet.; Voor de toepassing van dit artikel worden als bijgebouwen beschouwd: de fysiek aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw.
Art. 5. Voor de verbouwing of uitbreiding van een bestaand, hoofdzakelijk vergund industrieel of ambachtelijk bedrijf, gelegen in industriegebied in de ruime zin, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding, als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de handelingen brengen geen wijziging van de industriële of ambachtelijke functie met zich mee;
6° de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen bedraagt minstens 3 meter; 7° de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter; 8° voor de inrichting is een milieuvergunning klasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in het aanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld.
Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen, met behoud van de toepassing van de andere regelgeving die van toepassing is. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen, te verrichten op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermde landschappen, in voorlopig of definitief aangeduide erfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten.
HOOFDSTUK 3
INDIENINGS- EN BETEKENINGSWIJZE VAN DE MELDING Art. 7. § 1. De melding, vermeld in artikel 2, 3 en 4, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage I bij dit besluit. De melding, bedoeld in artikel 5, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit. § 2. Het dossier van de melding bevat één exemplaar van de stukken, voorgeschreven door het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van het aanvraagformulier.
HOOFDSTUK 4
SLOTBEPALINGEN Art. 8. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is gemachtigd om de bijlagen bij dit besluit te wijzigen.
4° de werken gaan niet gepaard met een ontbossing, inname of aantasting van bufferzones;
De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.
5° de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen;
De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook.
Art. 10. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
2° er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd; 3° de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerd deel uit van het bestaande gebouwencomplex;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010.
61
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Bijlage I Formulier I – Melding van handelingen in of aan gebouwen met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
62
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
63
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
64
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
65
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Bijlage II Formulier II – Melding van handelingen aan gebouwen in industriegebied met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
66
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
67
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
68
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams Gewest B. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 881
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
69
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest C. 14 mai 1984 — p. 958 et 959
C. Waals Gewest p. 958 et 959
1o les périmètres où une protection particulière se justifie pour les raisons énoncées à l'article 40;
C. 14 mai 1984 art. 23, à remplacer
2o}5[ des prescriptions supplémentaires d'ordre urbanistique ou planologique qui peuvent être fondées, notamment, sur les éléments suivants:
Art. 23. }1[Le plan de secteur comporte: 1o la détermination des différentes affectations du territoire; 2o le tracé existant et projeté }2[ou le périmètre de réservation qui en tient lieu]2 du réseau des principales infrastructures de communication et de transport de fluides et d'énergie. 3o }3[...]3 }4[Le Gouvernement peut définir le réseau des principales infrastructures de communication et de transport de fluides et d'énergie visés à l'alinéa 1er, 2°.]4
Le plan peut notamment comporter:
70
a. une étude de synthèse des contraintes et des potentialités; b. la définition des objectifs généraux de mise en œuvre de la zone; c. la définition des options d'aménagement pour chacun des aspects suivants: – l'intégration à l'environnement et à ses caractéristiques humaines; – la mobilité des biens et des personnes; – les équipements et les réseaux techniques, notamment en regard de la géologie, l'hydrogéologie et l'orohydrologie; – l'urbanisme et l'architecture;
– le paysage; d. des mesures relatives à la promotion des énergies renouvelables et le programme éventuel d'occupation progressive de la zone.]5 3o d'autres mesures d'aménagement. Le Gouvernement peut déterminer la présentation graphique du plan de secteur.]1 }1. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 18 juillet 2002, art. 9, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur dudit art. et a été publié le 21 septembre 2002. }2. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 3 février 2005, art. 50, al. 1er , qui entre en vigueur le 11 mars 2005 en vertu de son art. 155. }3. – Supprimé par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 12, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009. }4. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 104, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire. }5. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 3 février 2005, art. 50, al. 3, qui entre en vigueur le 11 mars 2005 en vertu de son art. 155.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest C. 14 mai 1984 — p. 973
p. 972 et 973
p. 973
C. 14 mai 1984
C. 14 mai 1984 art. 169, à remplacer
art. 167, à remplacer
Art. 169. § 1er. }1[Soit d'initiative, soit sur la proArt. 167. }1[Pour l'application du présent chapitre, il faut entendre par: 1o «site»: un bien immobilier ou un ensemble de biens immobiliers qui a été ou qui était destiné à accueillir une activité autre que le logement et dont le maintien dans son état actuel est contraire au bon aménagement des lieux ou constitue une déstructuration du tissu urbanisé; n'est pas considérée comme étant exercée l'activité de toute personne physique ou de toute personne morale qui n'est pas en règle avec les dispositions légales qui régissent l'exercice de son activité; le site est délimité par le périmètre comprenant l'ensemble des biens immobiliers visés ci-dessus; le périmètre peut également s'étendre:
position d'une commune, d'une intercommunale ayant dans son objet social l'aménagement du territoire ou le logement, d'une association de communes, d'un centre public d'action sociale, d'une régie communale, de la Société wallonne du Logement et des sociétés immobilières de service public qu'elle agrée, de la Société publique d'aide à la qualité de l'environnement visée à l'article 39 du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets, d'un ou plusieurs propriétaires ou titulaires d'un droit réel, le Gouvernement peut arrêter qu'un site, dont il fixe le périmètre, doit être réaménagé. § 2. Le Gouvernement notifie par envoi l'arrêté visé au § 1er et le soumet pour avis, accompagné, le cas échéant, du rapport sur les incidences environnementales:
a) à un ou des biens immobiliers ou parties de biens immobiliers encore affectés à une activité, à la condition que le réaménagement du site permette la poursuite de cette activité;
1o au }2[collège communal]2 de la ou des communes du lieu où le bien immobilier est situé;
b) à un ou des biens immobiliers ou parties de biens immobiliers, sièges d'une activité mais occupés à titre précaire;
3o à la commission visée à l'article 5;
c) à un ou des biens immobiliers ou parties de biens immobiliers affectés ou destinés au logement; 2°: }2[«réaménager un site»: y réaliser des actes et travaux de réhabilitation, de rénovation, d'assainissement du terrain au sens de l'article 2, 10°, du décret du 5 décembre 2008 relatif à la gestion des sols, de construction ou de reconstruction, en ce compris les études y relatives]2; le Gouvernement peut arrêter la liste des actes et travaux.]1 }1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 février 2006, art. 47, qui produit ses effets le 1er janvier 2006 en vertu de son art. 60. }2. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 106, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire.
2o d'après les indications cadastrales, aux propriétaires concernés;
4o si elle existe, à la commission visée à l'article 7; 5o lorsque le périmètre est accompagné d'un rapport sur les incidences environnementales, au Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable; 6o à toute personne, instance ou service qu'il juge utile de consulter. § 3. Dans les quinze jours de la notification visée au § 2, le ou les propriétaires ont l'obligation d'informer de la notification tout titulaire d'un droit réel, tout locataire ou tout occupant du bien immobilier concerné ainsi que toute personne qu'ils auraient chargée d'exécuter des travaux sur le bien visé ou qu'ils auraient autorisée à en exécuter. La notification envoyée à tout propriétaire mentionne cette obligation.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Les destinataires de la notification visée au § 2 adressent leurs avis, par écrit, au Gouvernement dans les trente jours de la notification. À défaut, l'avis est réputé favorable. Dans les cinq jours de la réception de la notification visée au § 2, le }2[collège communal]2 procède, conformément à l'article 4, à une enquête publique dont la durée est de quinze jours. § 4. Dans les soixante jours de la notification visée au § 2, le Gouvernement arrête définitivement le périmètre du site à réaménager. L'arrêté est publié par mention au Moniteur belge }3[...]3 Il est notifié par envoi aux destinataires visés
au § 2 et est transcrit au bureau de conservation des hypothèques. Cet arrêté se substitue à l'arrêté visé au § 1er. § 5. Dans les quinze jours de la réception de la notification visée au § 4, le ou les propriétaires en donnent connaissance à tout titulaire d'un droit réel, à tout locataire ou à tout occupant du bien immobilier concerné, sous peine d'être tenus pour responsables solidairement de la remise en état des lieux ordonnée par le tribunal en application de l'article 155. La notification envoyée à tout propriétaire fait mention de cette obligation. § 6. Le Gouvernement peut modifier le périmètre visé à l'article 167. Les dispositions réglant l'établissement du périmètre visé à l'article 167 sont applicables à sa révision. § 7. Au terme du réaménagement du site, le Gouvernement abroge par arrêté le périmètre visé à l'article 167. L'arrêté est publié par mention au Moniteur belge . Il est notifié par envoi aux destinataires visés au § 2 et est transcrit au bureau de conservation des hypothèques. Cet arrêté se substitue à l'arrêté visé au § 4. § 8. Le Gouvernement peut arrêter des dispositions d'exécution du présent article.]1 }1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 23 février 2006, art. 47, qui produit ses effets le 1er janvier 2006 en vertu de son art. 60. }2. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 30 avril 2009, art. 101, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. et a été publié le 2 juin 2009. }3. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 107, qui produit ses effets à dater du 1er janvier 2006 en vertu de son art. 125.
71
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 29 oct. 1998 — p. 994 et 995
p. 994 et 995
blement à leur adoption, soumis pour avis à l'administration.]3
Décr./W. 29 oct. 1998 art. 9 à 11, à remplacer
3° }4[garantir l'inviolabilité du domicile et le respect de la vie privée, notamment:
– émane d'une personne agréée à cet effet par le Gouvernement pour les conditions visées aux 1°, 1°bis et 3° de l'article 10;
Art. 9. }1[La présente section s'applique aux loge-
a) par un système de fermeture à clé des locaux à usage individuel;
– émane de la commune pour les conditions visées aux 2° et 4° de l'article 10.]1
ments collectifs et aux petits logements individuels loués ou mis en location à titre de résidence principale ou avec la vocation principale d'hébergement d'étudiants.]1
b) par des boîtes aux lettres fermant à clé, à l'exception des logements dont la vocation principale est l'hébergement d'étudiants.]4
}2[Le bailleur et le locataire ne peuvent s'opposer à
Toutefois, les dispositions de la présente section ne s'appliquent pas aux logements situés dans le bâtiment où le bailleur a établi sa résidence principale et qui sont loués ou mis en location à deux ménages au plus, pour autant que le nombre total d'occupants des biens loués ne dépasse pas quatre personnes. }1. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 29, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire.
Art. 10. Avant toute mise en location d'un logement visé à la présente section, le bailleur doit être titulaire d'un permis de location. Le logement doit: 1o }1[respecter des critères de salubrité spécifiques fixés par le Gouvernement, sur la base de l'article 3; 1°bis }2[respecter l'obligation d'équipement en matière de détecteurs d'incendie;]2 2o respecter les règlements communaux en matière de salubrité ainsi que les règlements en matière de sécurité incendie.]1}3[Ceux-ci peuvent être, préala-
72
4° }5[avoir été construit, aménagé ou créé dans le respect des dispositions applicables en matière d'aménagement du territoire et d'urbanisme.]5 }1. – Ainsi modifié par Décr./W. 15 mai 2003, art. 19, qui entre en vigueur le 1er juillet 2003, en vertu de l'art. 143, al. 1er, dudit Décr./W. }2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 30, 1°, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire. }3. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 20 juillet 2005, art. 13, § 1er , qui entre en vigueur le 25 août 2005 en vertu de son art. 40, § 2. }4. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 30, 2°, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire. }5. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 20 juillet 2005, art. 13, § 2, qui entre en vigueur le 25 août 2005 en vertu de son art. 40, § 2.
Art. 11. }1 [Le permis de location est délivré au bailleur dans les quinze jours du dépôt de sa déclaration de mise en location, à condition que cette déclaration soit accompagnée d'une attestation établissant qu'après enquête le logement faisant l'objet de la demande de permis de location réponde aux conditions fixées par l'article 10.
Cette attestation:
l'enquête susvisée et aux visites de contrôle. De commun accord entre l'enquêteur, le bailleur et le locataire, une date est fixée pour la visite du logement. À défaut, l'enquêteur fixe la date. La date est communiquée au moins huit jours à l'avance, par écrit, au bailleur et au locataire.]2 La durée de validité du permis de location est de cinq années à dater de sa délivrance. Le Gouvernement fixe les procédures relatives à la déclaration de location ou de mise en location, à l'agrément des personnes visées à l'alinéa 1er }3[à la délivrance des permis de location, à leur renouvellement, ainsi qu'une tarification maximale des frais d'enquête]3. }3[Le Gouvernement arrête les procédures et modalités de recours afférentes à la délivrance des permis de location.]3 }1. – Ainsi remplacé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 31, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire. }2. – Ainsi modifié par Décr./W. 15 mai 2003, art. 20, qui entre en vigueur le 1er juillet 2003, en vertu de l'art. 143, al. 1er, dudit Décr./W. }3. – Ainsi modifié par le Décr./W. du 15 mai 2003, art. 21, qui entre en vigueur le 1er juillet 2003, en vertu de son art. 143, al. 1er.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 22 mars 2007 — p. 1004
p. 1004 Décr./W. 22 mars 2007 art. 70, à remplacer
Art. 70. Pour les redevables qui sont soumis à l'impôt des sociétés, les taxes visées par les chapitres II à
V sont, pour les exercices }1[2008, 2009, 2010 et 2011]1, affectées d'un coefficient de 0.7. Par dérogation à l'alinéa 1er, le coefficient n'est pas d'application aux montants de la taxe sur la mise en C.E.T. des déchets visés aux articles 5 et 6, § 1er, aux montants de la taxe sur l'incinération des déchets visés aux articles 10, § 2, et 11, § 2, et au montant de
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
la taxe sur la co-incinération de déchets visé à l'article 16, § 2. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 102, qui entre en vigueur le 30 août 2010 en vertu de son art. 123, phrase liminaire.
73
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1012 et 1013
p. 1012 et 1013 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 2, à remplacer
Art. 2. Pour l'application du présent décret, on entend par: 1° «sol»: la couche superficielle de la croûte terrestre, y compris les eaux souterraines au sens du livre II du Code de l'environnement contenant le Code de l'Eau, et les autres éléments et organismes qui y sont présents; 2° «polluant»: produit, préparation, substance, déchet, composé chimique, organisme, ou microorganisme responsable d'une pollution et généré par l'activité humaine; 3° «pollution du sol»: la présence sur ou dans le sol de polluants qui sont préjudiciables ou peuvent être préjudiciables, directement ou indirectement, à la qualité du sol; 4° «pollution nouvelle du sol»: pollution du sol causée par une émission, un événement ou un incident survenu à partir du 30 avril 2007; 5° «pollution historique du sol»: pollution du sol causée par une émission, un événement ou un incident survenu avant le 30 avril 2007; 6° «pollution du sol constituant une menace grave»: a) pollution du sol qui, eu égard aux caractéristiques du sol et aux fonctions remplies par celui-ci, à la nature, à la concentration et au risque de diffusion des polluants présents, constitue ou est susceptible de constituer une source de polluants transmissibles aux hommes, aux animaux et aux végétaux, portant certainement ou probablement préjudice à la sécurité ou à la santé de l'homme ou à la qualité de l'environnement; b) pollution du sol susceptible de porter préjudice aux réserves en eau potabilisable; 7° «terrain»: le sol, en ce compris les constructions et installations érigées dans ou sur le sol; 8° «terrain pollué»: le terrain où la pollution du sol est avérée; 9° «terrain potentiellement pollué»: terrain où une pollution du sol est suspectée, notamment en raison de la présence ou de l'occurrence par le passé d'une activité ou installation identifiée susceptible de polluer le sol ou de la connaissance d'un accident particulier ou de la présence de déchets, non encore confirmée par des analyses;
74
10° «assainissement du terrain»: le fait de traiter, d'éliminer, de neutraliser, d'immobiliser, de confiner sur place la pollution du sol;
cole, industrielle ou urbaine généralisée; cette valeur correspond en principe à l'objectif à atteindre par l'assainissement;
11° «mesures de sécurité»: mesures, en ce compris des restrictions d'accès et d'utilisation, à l'exception des actes et travaux d'assainissement, destinées à maîtriser les effets d'une pollution du sol ou à en prévenir l'apparition;
21° «valeur seuil»: concentration en polluants dans le sol correspondant à un niveau au-delà duquel une étude de caractérisation doit être entreprise, ainsi qu'en cas de menace grave ou de pollution nouvelle, un assainissement et, le cas échéant, des mesures de sécurité ou des mesures de suivi;
12° «mesures de suivi»: mesures visant à s'assurer de la maîtrise des risques et de l'efficacité des mesures de sécurité ou des actes et travaux d'assainissement du sol; 13° «meilleures techniques disponibles»: le stade de développement le plus efficace et avancé des installations et activités et de leurs modes de conception, de construction, d'exploitation et d'entretien dans le secteur de l'assainissement des sols démontrant l'aptitude pratique de techniques particulières à constituer, en principe, la base des valeurs établies en exécution du présent décret et visant à éviter et, lorsque cela s'avère impossible, à réduire de manière générale les préjudices à la santé de l'homme ou à la qualité de l'environnement, à condition que ces techniques soient mises au point sur une échelle permettant de les appliquer dans le secteur concerné, dans des conditions économiquement et techniquement viables et soient accessibles dans des conditions raisonnables; 14° «administration»: le service administratif désigné par le Gouvernement; 15° «fonctionnaire chargé de la surveillance»: le fonctionnaire désigné à cette fin par le Gouvernement; 16° «SPAQuE»: la société publique d'aide à la qualité de l'environnement visée à l'article 39 du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets; 17° «expert»: expert en gestion des sols pollués agréé pour l'exécution des missions prévues par le présent décret; 18° «organisme de contrôle»: organisme indépendant, sans activité de conception, d'étude ou de laboratoire, chargé de valider la conception et la réalisation des actes et travaux d'assainissement; 19° «concentration de fond»: concentration ambiante d'un polluant dans le sol; les concentrations ambiantes peuvent indiquer des variations géologiques naturelles ou l'influence d'une activité agricole, industrielle ou urbaine généralisée; 20° «valeur de référence»: valeur indicative des concentrations de fond en polluants attendues dans le sol en l'absence de variations géologiques naturelles et en l'absence d'influence d'une activité agri-
22° «valeur d'intervention»: concentration en polluants dans le sol correspondant à un niveau au-delà duquel une intervention est systématiquement entreprise, laquelle peut prendre la forme, le cas échéant simultanément: a) d'un assainissement; b) de mesures de sécurité; c) de mesures de suivi; 23° «valeur particulière»: valeur constatée suite à une étude d'orientation, à une étude de caractérisation ou atteinte suite à un assainissement et déterminée dans le certificat de contrôle du sol; 24° «certificat de contrôle du sol»: certificat dont le Gouvernement établit le contenu minimal consignant la décision par laquelle il est établi qu'un terrain a fait l'objet d'une étude d'orientation, d'une étude de caractérisation, d'un assainissement ou d'une intervention d'office de la SPAQuE conformément au présent décret et que les concentrations en polluants mesurées sont conformes aux exigences du décret et de ses arrêtés d'exécution; 25° «CWATUPe»: Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme, du patrimoine et de l'énergie; 26° «cession»: tout acte translatif, constitutif, déclaratif ou abdicatif de droit réel, leur prolongation ainsi que la Constitution, la cession ou la prolongation de droits personnels de plus de neuf ans, en ce compris le leasing immobilier et les apports et transferts de patrimoine en société, à l'exclusion des actes à caractère familial énumérés par le Gouvernement; 27° «ISSeP»: l'Institut scientifique de service public créé par le décret du 7 juin 1990, notamment l'article 4, § 3, modifié par le décret du 9 avril 1998}1[;]1 28° }2[«laboratoire»: le laboratoire agréé pour réaliser les analyses prévues par le présent décret;]2 }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 84, § 2, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°. }2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 84, § 1 er , qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1015
p. 1015 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 19, à remplacer
Art. 19. Quiconque le souhaite peut individuellement se soumettre aux dispositions du chapitre IV par notification envoyée à l'administration. À défaut d'une telle notification, la soumission volontaire est présumée être survenue par l'envoi de l'étude d'orientation selon les formes et modalités prescrites à l'}1[article 38]1.
Lorsque le souhait de se soumettre aux dispositions du chapitre IV se rapporte à plusieurs terrains dans lesquels le sol est pollué ou à plusieurs zones dans lesquelles des déchets ont été abandonnés, la personne physique ou morale soumet à l'autorisation de l'administration un programme d'investigations et d'assainissements comprenant la liste, la priorité et les dates de réalisation des investigations et assainissements qu'elle s'engage à respecter. L'application des dispositions du chapitre IV peut également faire l'objet d'une convention environnementale conformément au livre Ier du Code de
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
l'environnement. En ce cas, la convention environnementale comporte un programme d'investigations et d'assainissements qui contient la liste, la priorité et les dates de réalisation des investigations et assainissements que l'organisme représentatif d'entreprises s'engage à respecter. Dans les deux cas, par dérogation aux articles 39, alinéa 2, 4°, b., et 62, § 1er, 2°, c., aucune sûreté n'est constituée. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 85, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
75
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1017
p. 1017
3° si les règles imposées par le Gouvernement au titulaire de l'agrément ne sont pas respectées.
Décr./W. 5 déc. 2008 art. 34, à remplacer
§ 2. Si l'administration a l'intention de suspendre ou de retirer un agrément, elle en informe par voie recommandée ou par envoi conférant date certaine le titulaire en:
Art. 34. § 1er. L'agrément peut être suspendu ou
1° précisant les motifs de suspension ou de retrait;
retiré: 1° si les conditions d'agrément ne sont plus remplies; 2° si les prestations fournies par le titulaire de l'agrément sont considérées par l'administration comme de qualité manifestement insuffisante;
76
2° indiquant la durée de la suspension de l'agrément; 3° invitant le titulaire de l'agrément à faire valoir ses observations dans un délai de quinze jours à dater de la notification de la lettre l'informant de l'intention de suspendre ou de retirer l'agrément.
}1[...]1
§ 3. L'administration envoie sa décision statuant sur la suspension ou le retrait au titulaire de l'agrément par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception ou par envoi conférant date certaine dans un délai de quarante-cinq jours à dater de la notification de la lettre visée au paragraphe 2, alinéa 1er. En cas de suspension, elle précise la durée de celleci. }1. – Al. supprimé par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 86, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1019
p. 1018 et 1019 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 45, à remplacer
Art. 45. Dans un délai de soixante jours à dater de la réception de l'étude de caractérisation, l'administration envoie au titulaire sa décision statuant sur l'étude de caractérisation.
Cette décision mentionne, le cas échéant, si le projet d'assainissement est suivi par un organisme de contrôle. À défaut de décision dans le délai visé à l'alinéa 1er, la décision est censée être arrêtée suivant les conclusions de l'étude }1[de caractérisation]1. Un recours est ouvert conformément au chapitre V. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 87, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
Cette décision peut soit: 1° conclure à la non-conformité de l'étude si le contenu de celle-ci ne répond pas à l'objectif visé à l'article 42 ou ne comprend pas les éléments visés à l'article 44; 2° imposer un complément à l'étude; 3° conclure qu'aucune autre investigation n'est nécessaire et que l'assainissement n'est pas requis; 4° conclure à la nécessité de réaliser un assainissement; 5° conclure à la nécessité d'étendre les limites du terrain dans lequel le sol est pollué ou la zone dans laquelle des déchets ont été abandonnés. Le cas échéant, pendant la période nécessaire à la réalisation de l'étude d'orientation complémentaire et pendant la période nécessaire à la réalisation de l'étude de caractérisation complémentaire, ainsi qu'à l'envoi de la décision de l'administration sur cette étude d'orientation complémentaire et sur cette étude de caractérisation complémentaire, la procédure est suspendue. Dans le cas visé à l'alinéa 2, 3°: – la sûreté éventuellement constituée est libérée; – en cas de dépassement des valeurs d'intervention, la décision prescrit des mesures de sécurité ou de suivi; – un certificat de contrôle du sol est annexé à la décision qui détermine les valeurs particulières et qui prescrit, le cas échéant, des mesures de sécurité ou de suivi. L'administration adresse le même jour un certificat de contrôle du sol au propriétaire s'il n'est pas le titulaire. Dans le cas visé à l'alinéa 2, 4°, la décision détermine le délai dans lequel le projet d'assainissement est réalisé et déposé auprès de l'administration.
p. 1019 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 53, à remplacer
6° la description des mesures qui sont prises pour assurer la sécurité lors de l'exécution des travaux; 7° l'impact des actes et travaux d'assainissement du terrain sur les parcelles avoisinantes; 8° un descriptif des risques résiduels et le cas échéant, des restrictions d'utilisation, pour l'usage futur du terrain faisant l'objet des actes et travaux; 9° les mesures de suivi à prendre après l'assainissement du terrain, le délai pendant lequel elles sont maintenues et une estimation de leur coût; 10° une notice }1[d'évaluation]1 des incidences sur l'environnement conformément aux dispositions du livre Ier du Code de l'environnement; 11° un résumé non technique des données précitées;
Art. 53. Un projet d'assainissement déterminant le mode d'exécution de l'assainissement du terrain est adressé à l'administration.
12° s'il échet, l'avis de l'organisme de contrôle choisi par le titulaire, concernant les éléments visés aux points précédents.
Sans préjudice de l'alinéa 3, ce projet comporte en tout cas:
Le cas échéant, le projet comporte:
1° les conclusions, propositions et recommandations de l'expert figurant dans l'étude de caractérisation; 2° l'identification des polluants décelés dans l'étude de caractérisation dont les concentrations répondent aux critères fixés aux articles 47 et 48, les volumes de sols contaminés par ces polluants et le degré d'urgence de l'assainissement à effectuer; 3° un descriptif des différents procédés techniques d'assainissement pertinents accompagnés pour chacun: a) d'une estimation des résultats attendus par référence aux articles 50 à 52; b) d'une estimation de son coût, en ce compris le coût des mesures de suivi éventuelles; 4° une justification du procédé d'assainissement ou, le cas échéant, de la combinaison de procédés préconisés par l'expert et des variantes éventuelles; 5° une description des travaux, de leur phasage éventuel, des délais dans lesquels ils sont réalisés incluant le mode de traitement ou de transformation des substances ou parties du sol ou bâtiments à enlever à titre temporaire ou définitif;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
1° les mesures de sécurité auxquelles seront soumis les terrains après assainissement; 2° les mentions précisées par le Gouvernement requises par ou en vertu de l'article 115, alinéa 2, du CWATUPE, des articles 17 et 83 alinéa 2, du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement et de l'article 3, § 1er, du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets; 3° les mesures de réparation complémentaire et compensatoire visées à l'article 51. Si le projet d'assainissement est réalisé en application de l'article 39, alinéa 2, 5°, en lieu et place des informations visées à l'alinéa 2, 1° et 2°, il comporte: – les conclusions, propositions et recommandations de l'expert figurant dans l'étude d'orientation; – la synthèse des travaux d'observation et d'analyse en ce compris l'identification des polluants et les volumes correspondants. Le rapport et une synthèse des données sont également fournis sur support informatique selon les modalités définies par l'administration. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 88, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
77
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1020
p. 1020 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 58, à remplacer
Art. 58. }1[§ 1er.]1 Les instances envoient leur avis dans un délai de trente jours à dater de leur saisine. À défaut d'envoi d'avis ou de remise contre récépissé, l'avis est réputé favorable. § 2. }2[Le collège communal de chaque commune où une enquête publique a été organisée envoie à l'administration, dans les dix jours de la clôture de l'enquête, les objections et observations écrites et orales formulées au cours de l'enquête publique, y compris le procès-verbal visé à l'article D. 29-19 du livre Ier du Code de l'environnement.]2 }1. – Ainsi modifié, quant à la numérotation, par le Décretprogr. du 22 juillet 2010, art. 89, 1°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°. }2. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 89, 2°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
p. 1020 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 62, à remplacer
Art. 62. § 1er. Si l'administration approuve le projet d'assainissement: 1° elle fixe le délai endéans lequel les actes et travaux d'assainissement doivent être entamés et terminés; 2° elle peut imposer au titulaire:
78
a) toute condition qu'elle juge utile en vue de s'assurer que le projet d'assainissement rencontre les objectifs du présent décret; b) toute condition qu'elle juge utile en vue d'éviter que le projet d'assainissement ne puisse, pendant ou après sa réalisation, causer des dangers, nuisances ou inconvénients pour l'homme ou l'environnement; c) la Constitution d'une sûreté suivant les modalités prévues à l'article 55 du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement; la sûreté éventuellement constituée en application de l'}1[article 39]1 est adaptée le cas échéant;
p. 1021 Décr./W. 5 déc. 2008 art. 69, à remplacer
Art. 69. § 1er. Dans sa décision portant sur l'étude d'orientation, l'étude de caractérisation, le projet d'assainissement ou l'évaluation finale, en cas de conflit d'intérêt ou du manque d'indépendance de l'expert considéré, l'administration peut imposer au titulaire de recourir à un expert distinct de celui qui a réalisé l'étude sur laquelle l'administration se prononce pour la suite de la procédure en vue d'assurer la réalisation des objectifs du présent décret.
d) la supervision en tout ou en partie des actes et travaux d'assainissement par un organisme de contrôle;
§ 2. Les autorités publiques régionales sont dispensées de constituer une sûreté dans le cadre de la mise en œuvre du présent décret.
3° elle indique, le cas échéant, les mentions précisées par le Gouvernement requises par ou en vertu de l'article 133 du CWATUPE, de l'article 45 du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement et de l'article 3, § 1 er, du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets.
§ 3. Les études d'orientation et de caractérisation sur lesquelles l'administration a rendu une décision sont mises à disposition des autorités publiques sur simple demande sans préjudice de la législation concernant le droit d'accès à l'information environnementale.
§ 2. Si l'administration refuse d'approuver le projet d'assainissement, elle énonce les modifications à apporter au projet en vue d'un nouveau dépôt conformément à l'article 53. § 3. Si l'administration ne s'est pas prononcée dans le délai qui lui est imparti, le projet d'assainissement est censé refusé. L'absence de décision dans le délai de cent vingt jours ouvre le droit dans le chef du demandeur à une indemnité forfaitaire de 2.500 euros. Les demandes d'indemnité sont de la compétence des cours et tribunaux. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 90, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
§ 4. Pour autant qu'ils soient pertinents et actuels, tout ou partie des résultats et des données obtenus lors d'une étude d'incidences}1[,]1 d'une étude indicative }2[ou dans le cadre de toute autre étude de la qualité du sol]2 effectuée précédemment peuvent être intégrés }3[dans l'étude d'orientation ou dans l'étude de caractérisation]3. Ceux-ci sont identifiés comme tels dans l'étude. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 91, 1°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°. }2. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 91, 2°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°. }3. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 91, 3°, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1022
p. 1022
4° l'évaluation de l'impact des déchets et des pollutions:
Décr./W. 5 déc. 2008 art. 92bis, à ajouter
I. sur la base d'une étude pédologique, géologique, hydrogéologique, géomorphologique et hydrographique pertinente, l'évaluation de l'impact sur les nappes phréatiques et les éventuels captages ainsi que sur les eaux de surface;
Art. 92bis. § 1 er . }1 [Jusqu'à la publication par l'administration, du Code wallon de bonnes pratiques visé à l'article 1er, 4°, de l'arrêté du Gouvernement wallon du 27 mai 2009 relatif à la gestion des sols et au plus tard le 31 décembre 2010, et par dérogation aux articles 37 à 46 et 53, la personne physique ou morale qui a l'intention d'exécuter volontairement des actes et travaux d'assainissement sur un terrain affecté d'une pollution historique, introduit directement un projet d'assainissement dont le contenu est défini au § 2, par notification à l'administration. Par dérogation à l'article 62, § 1er, 2°, c), aucune sûreté n'est constituée. § 2. Dans ce cas, le projet d'assainissement contient: 1° l'identité du demandeur, du (des) propriétaires(s) et, le cas échéant, du (des) exploitant(s); 2° un état des lieux du terrain pour lequel est sollicitée l'approbation du projet, en ce compris: a) la description et l'identification des déchets présents et des polluants présumés; b) la description du terrain, son histoire et l'origine de la pollution; c) le rapport des travaux d'observation et d'analyse ainsi qu'un tableau récapitulatif d'analyse des échantillons; d) la délimitation des déchets et des panaches de pollution, notamment sur la base de plans mentionnant la localisation des relevés, les concentrations en polluants dans le sol, la profondeur atteinte par ces pollutions, ainsi que les panaches de pollution attendus; e) le volume total et les pourcentages respectifs des déchets et des sols pollués; f) des photos récentes et précises du terrain prises à partir de chaque point cardinal ou des points de vue les plus sensibles; g) l'occupation actuelle du terrain et des alentours immédiats (habitat, type de végétation, etc.) et, le cas échéant, la description précise du projet de réaffectation et de revitalisation à court, moyen et long termes; 3° la localisation du terrain: a) l'adresse, le lieu-dit et la superficie; b) un plan cadastral et la liste des propriétaires des parcelles situées dans un rayon de 100 mètres autour des parcelles concernées par le projet;
II. l'évaluation des impacts sur l'environnement, dont la faune et la flore environnantes ainsi que les sites Natura 2000; Si le projet est susceptible d'avoir un impact significatif sur un site Natura 2000, il comprend également, une évaluation appropriée des incidences qui aborde notamment les points suivants:
d) le volume, la nature et l'origine des matériaux de remblais utilisés strictement pour l'assainissement; Si le processus comporte une mise en place de plantations, il y aura également lieu de joindre: a) une vue en plan des masses végétales à l'échelle la plus appropriée;
b) impacts potentiels du projet sur les habitats d'intérêt communautaire prioritaires.
b) une vue en plan des zones plus spécifiques (plantées d'essences spécifiques) à l'échelle la plus appropriée;
Pour a) et b) seront notamment envisagés la destruction directe des habitats ou espèces, le bruit, le dérangement, le risque de pollution des eaux, des sols, etc.; c) dans le cas où les impacts de ce projet sur le site Natura 2000 sont défavorables au maintien de l'état de conservation des habitats naturels et/ou espèces d'intérêt communautaire, le demandeur devra annexer à cette évaluation un complément précisant: c1. qu'il n'y a pas d'alternative à ce projet; c2. les raisons impératives d'intérêt public majeur, y compris de nature sociale ou économique pour sa réalisation malgré les impacts négatifs sur le site sachant que lorsque le site concerné abrite un type d'habitat naturel prioritaire, seules peuvent être invoquées des considérations liées à la santé de l'homme et à la sécurité publique ou à des conséquences bénéfiques primordiales pour l'environnement ou, après avis de la commission des Communautés européennes, à d'autres raisons impératives d'intérêt public majeur; c3. les mesures prises pour limiter ces impacts négatifs: – sur le projet lui-même; – lors de la phase de réalisation; – lors de la phase d'exploitation; 5° le processus d'assainissement: I. un descriptif des différents procédés techniques d'assainissement pertinents accompagnés pour chacun: a) d'une estimation des résultats attendus par référence aux articles 51 à 52; b) d'une estimation de son coût, en ce compris le coût des mesures de suivi éventuelles; II. une justification du procédé d'assainissement ou, le cas échéant, de la combinaison de procédés préconisés par l'expert et des variantes éventuelles;
d) l'affectation planologique au plan de secteur et/ou au plan communal d'aménagement, le terrain étant repéré sur photocopie couleur;
III. une description des travaux, de leur phasage éventuel, des délais dans lesquels ils sont réalisés incluant le mode de traitement ou de transformation des substances ou parties du sol ou bâtiments à enlever à titre temporaire ou définitif;
f) un plan de localisation de zones particulières ou sensibles dont notamment les périmètres Natura 2000 présents à proximité (300 m du terrain);
c) des croquis ou des images de synthèse d'intégration ou de «signalement» dans le paysage du terrain assaini;
a) impacts potentiels sur les espèces et habitats d'intérêt communautaire du site;
c) le libellé des parcelles cadastrales concernées par le projet et l'indication de la superficie concernée par chacune d'elle;
e) un plan de situation reprenant les parcelles concernées par le projet sur une carte topographique exécutée à l'échelle 1/10.000e ainsi que leurs coordonnées Lambert géoréférencées;
b) des profils ou coupes longitudinales et transversales, idéalement à la même échelle que la vue en plan (s'il échet, les échelles verticales pourront être légèrement exagérées par rapport aux échelles horizontales) repérés par rapport à des points fixes, les profils et coupes sont localisés sur une vue en plan;
Si le projet implique une modification du relief du sol, il doit contenir notamment: a) une vue en plan de la modification du relief à l'échelle la plus appropriée. La vue en plan englobe une partie du relief des parcelles environnantes;
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
c) sur la base du ou des croquis précités au point 5°, I., des croquis ou une image de synthèse soulignant l'apport de plantations dans l'intégration ou le signalement du dépotoir dans le paysage; Dans les vues en plan des plantations doivent figurer les alignements, les masses végétales, les associations végétales, les équidistances entre les plantations, la nature des essences, leur force et leur densité ainsi que les endroits, les types et procédés d'engazonnement; IV. la description des mesures qui sont prises pour assurer la sécurité lors de l'exécution des travaux; V. l'impact des actes et travaux d'assainissement du terrain sur les parcelles avoisinantes; VI. un descriptif des risques résiduels et le cas échéant, des restrictions d'utilisation, pour l'usage futur du terrain faisant l'objet des actes et travaux; VII. les mesures de suivi à prendre après l'assainissement du terrain, le délai pendant lequel elles sont maintenues et une estimation de leur coût; VIII. une notice d'évaluation des incidences sur l'environnement conformément aux dispositions du livre Ier du Code de l'environnement; IX. un résumé non technique des données précitées; X. le cas échéant, le projet comporte: 1° les mesures de sécurité auxquelles sera soumis le terrain après assainissement; 2° les mentions précisées par le Gouvernement requises par ou en vertu de l'article 115, alinéa 2, du CWATUPe, des articles 17 et 83, alinéa 2, du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement et de l'article 3, § 1er, du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets. Le rapport et une synthèse de données sont également fournis sur support informatique selon les modalités définies par l'administration. § 3. Par dérogation à l'article 55, le délai pour la déclaration du caractère complet et recevable du projet d'assainissement est porté à 45 jours. Par dérogation aux articles 61 et 62, § 3, le délai pour l'approbation du projet d'assainissement est porté à 180 jours.]1 }1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 92, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
79
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest Décr./W. 5 déc. 2008 — p. 1022
p. 1022
p. 1022
p. 1022
Décr./W. 5 déc. 2008 art. 93, à remplacer
Décr./W. 5 déc. 2008
Décr./W. 5 déc. 2008 art. 96bis, à ajouter
art. 93bis, à ajouter
Art. 93. }1[Jusqu'au 31 mars 2011]1, l'agrément en qualité d'expert dans la discipline «pollution du sol et du sous-sol» octroyé selon la procédure visée à l'article 681bis /73 du règlement général pour la protection du travail, telle que modifiée par l'arrêté du Gouvernement wallon du 4 mars 1999 modifiant le titre III du règlement général pour la protection du travail en insérant des mesures spéciales applicables à l'implantation et l'exploitation des stations-service, est assimilé à l'agrément en qualité d'expert, au sens des articles 27 à 35. }1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 93, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
80
Art. 96bis. }1[Le délai visé à l'article 39, alinéa 1er, Art. 93bis. }1[L'agrément délivré en qualité de laboratoire agréé pour l'analyse des déchets octroyé en vertu de l'arrêté de l'Exécutif régional wallon du 9 juillet 1987 relatif à la surveillance de l'exécution des dispositions en matière de déchets et de déchets toxiques et de l'article D. 147 du livre Ier du Code de l'environnement, est assimilé à l'agrément en qualité de laboratoire agréé au sens des articles 27 à 35 pour réaliser les analyses prévues par le présent décret jusqu'au 31 mars 2011.
est porté à 60 jours pour les études d'orientation introduites avant le 31 mars 2011. Le délai visé à l'article 45, alinéa 1er, est porté à 90 jours pour les études de caractérisation introduites avant le 30 juin 2011.]1 }1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 96, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
p. 1023
Les analyses réalisées par des laboratoires agréés pour l'analyse des déchets en vertu de l'arrêté de l'Exécutif régional wallon du 9 juillet 1987 relatif à la surveillance de l'exécution des dispositions en matière de déchets et de déchets toxiques et de l'article D. 147 du livre Ier du Code de l'environnement et les prélèvements sont réputés conformes au présent décret.]1
Art. 99. À l'exception de l'article 21 dont la date d'entrée en vigueur est fixée par le Gouvernement, le présent décret entre en vigueur }1 [le 6 juin 2009]1.
}1. – Ainsi inséré par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 95, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
}1. – Ainsi modifié par le Décret-progr. du 22 juillet 2010, art. 94, qui produit ses effets au 6 juin 2009 en vertu de son art. 123, 9°.
Décr./W. 5 déc. 2008 art. 99, à remplacer
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • C. Waals Gewest A.G./W. 3 déc. 2009 — p. 1028
p. 1028 A.G./W. 3 déc. 2009 art. 4, à remplacer
Art. 4. }1[Le présent arrêté entre en vigueur le jour
Toutefois, l'obligation de disposer d'un certificat P.E.B. de bâtiment résidentiel existant, conformément à l'article 237/28, § 1er, alinéas 2 et 3, et § 3 du décret-cadre du 19 avril 2007 modifiant le Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine est applicable:
de sa publication au Moniteur belge.
– pour les actes de vente relatifs à des maisons unifamiliales, à partir du 1er juin 2010;
En ce qu'il concerne les bâtiments visés à l'article 577 sub article 2 du présent arrêté, le titre V, du livre IV, sub article 10 du décret-cadre du 19 avril 2007 modifiant le Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine entre en vigueur au jour de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
– pour tout autre acte déclaratif, constitutif ou translatif d'un droit réel relatif à des maisons unifamiliales, à l'exclusion de l'hypothèque, de l'antichrèse, des actes involontaires, des actes de partage pour sortir d'une indivision successorale ou en cession de droits indivis, avec ou sans effet déclaratif, et pour tout acte qui confère un droit person-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
nel de jouissance sur des maisons unifamiliales, à partir du 1er juin 2011; – pour tout acte déclaratif, constitutif ou translatif d'un droit réel relatif à d'autres bâtiments résidentiels, à l'exclusion de l'hypothèque, de l'antichrèse, des actes involontaires, des actes de partage pour sortir d'une indivision successorale ou en cession de droits indivis, avec ou sans effet déclaratif, et pour tout acte qui confère un droit personnel de jouissance portant sur d'autres bâtiments résidentiels, à partir du 1er juin 2011.]1 }1. – Ainsi remplacé par l'A.G./W. du 27 mai 2010, art. 3, qui entre en vigueur le 31 mai 2010 en vertu de son art. 6.
81
VIII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT Verdrag 25 mei 1987 — p. 1057
VIII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT p. 1057
van de volgende talen dienen te worden gesteld; het Deens, het Engels, het Duits of het Frans.
Verdrag 25 mei 1987 Lijst der gebonden Staten volledig vervangen
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag verklaart Denemarken dat deze tekst te zijnen aanzien van toepassing is in zijn betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging.
Lijst der gebonden Staten
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Verdrag verklaart Denemarken dat deze tekst niet van toepassing is op de Faeröereilanden en op Groenland.» Frankrijk
Lijst van Staten België Denemarken Frankrijk Italië Ierland Letland Cyprus
Datum van de neerlegging van het bekrachtigings- (B), of goedkeuringsinstrument (G) 16 december 1996 (B) 26 juli 1989 (B) 12 december 1991 (G) 11 oktober 1990 (B) 8 december 1998 (B) 21 juni 2004 29 april 2005.
– «Overeenkomstig artikel 5, wijst de Regering van de Franse Republiek het «bureau du droit international et de l'entraide judiciaire internationale en matière civile et commerciale, service des affaires européennes et internationales», Ministère de la Justice, 57 rue Saint-Roch 75001 Paris, aan als de centrale autoriteit die belast is met het ontvangen en doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen. Deze verzoeken dienen in het Frans te worden gesteld.»
Deze landen hebben volgende verklaringen afgelegd:
– «Conform artikel 6, 3de lid, verklaart de Regering van de Franse Republiek dat het Verdrag te haren aanzien van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging.»
België
Italië
«Overeenkomstig artikel 5, wijst de Regering van het Koninkrijk België het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Quatre Brasstraat 2, 1000 Brussel, aan als de centrale autoriteit die belast is met het ontvangen en doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen. Deze verzoeken dienen in het Duits, het Engels, het Frans of het Nederlands te worden gesteld.»
«De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart dat, overeenkomstig artikel 5 van dit Verdrag, als de centrale autoriteit die belast is met het ontvangen en doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen, is aangewezen: Ministero di Grazia e Giustizia – Direzione Generale degli Affari Civili. Deze overheidsinstantie aanvaardt de in het Italiaans, het Engels of het Frans gestelde verzoeken om inlichtingen.
«Overeenkomstig artikel 6, 3de lid, verklaart de Regering van het Koninkrijk België dat het Verdrag te haren aanzien van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging.» Denemarken «In uitvoering van artikel 5 van het Verdrag wijst Denemarken de Deense Minister van Justitie aan als de centrale autoriteit die voor Denemarken belast is met het ontvangen en doorzenden van de in artikel 4 bedoelde verzoeken om inlichtingen en geeft het aan dat deze verzoeken in één
82
De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart daarenboven dat, conform artikel 6, 3de lid, het Verdrag te haren aanzien van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging.»
trale autoriteit die belast is met het ontvangen en doorzenden van de in artikel 4 van het Verdrag bedoelde verzoeken om inlichtingen. Zijn ontvankelijk de in het Engels of het Frans gestelde verzoeken. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de afschaffing van de legalisatie van akten in de LidStaten van de Europese Gemeenschappen, ondertekend te Brussel op 25 mei 1987, verklaart Ierland dat dit Verdrag te zijnen aanzien van toepassing is in zijn betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, 90 dagen na de datum van de nederlegging van de akte van bekrachtiging.» }1[Letland
«Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de afschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen verklaart de Republiek Letland als centrale autoriteit aan te duiden: het Ministerie van Justitie, Brivibas laan 36, Rigs, LV-1536, Latvia (Letland). Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de afschaffing van de legalisatie van akten in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen verklaart de Republiek Letland dat alle in het kader van het Verdrag ingediende aanvragen om informatie gesteld moeten zijn in het Lets, Engels of Frans.]1 }2[Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Verdrag
betreffende de afschaffing van de legalisatie van akten in de LidStaten van de Europese Gemeenschappen, ondertekend te Brussel op 25 mei 1987, heeft de Republiek Letland verklaard dat dit Verdrag te haren aanzien van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van de nederlegging van de akte van bekrachtiging».]2
}3[Cyprus
«Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag verklaart de Republiek Cyprus dat het Ministerie van Justitie en Openbare Orde is aangesteld als centrale autoriteit die de in het Verdrag bedoelde functies zal uitoefenen.
Ierland
Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag verklaart de Republiek Cyprus dat de centrale autoriteit de verzoeken om informatie in het Grieks, het Engels en het Duits zal aanvaarden.»]3
«In uitvoering van artikel 5 van het Verdrag heeft de Ierse Regering het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Department of Foreign Affairs) in Dublin aangewezen als de cen-
}1. – Letland toegevoegd bij Bericht, B.S., 17 september 2004 }2. – Letland, al. 3, ingevoegd bij Bericht, B.S., 5 november 2010 }3. – Cyprus toegevoegd bij Bericht, B.S., 24 juni 2005
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
IX. NOTARIAAT • A. Wet op het notarisambt Wet 16 maart 1803 — p. 1078–1079
IX. NOTARIAAT A. Wet op het notarisambt p. 1078
F 4. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Wet 16 maart 1803 Art. 12 – 13 volledig vervangen
Art. 12. }5[}6[Alle akten vermelden de naam, de gebruikelijke voornaam en de standplaats van de notaris die ze opmaakt. Een geassocieerde notaris vermeldt deze hoedanigheid en de zetel van de vennootschap in plaats van zijn standplaats. De partijen worden in de akte vermeld met hun naam, gevolgd door de voornamen, plaats en datum van geboorte en hun woonplaats. Ingeval de waarmerking op basis van de identiteitskaart gebeurt, volstaan de eerste twee voornamen in de plaats van de opname van alle voornamen. De voornamen worden vermeld in de volgorde waarin zij voorkomen in het stuk op grond waarvan de identificatie is gebeurd.]6
Art. 12. }1[}2[Alle akten vermelden de naam, de gebruikelijke voornaam en de standplaats van de notaris die ze opmaakt. Een geassocieerde notaris vermeldt deze hoedanigheid en de zetel van de vennootschap in plaats van zijn standplaats. De partijen worden in de akte vermeld met hun naam, gevolgd door de voornamen, plaats en datum van geboorte en hun woonplaats. Ingeval de waarmerking op basis van de identiteitskaart gebeurt, volstaan de eerste twee voornamen in de plaats van de opname van alle voornamen. De voornamen worden vermeld in de volgorde waarin zij voorkomen in het stuk op grond waarvan de identificatie is gebeurd.]2 De akten vermelden eveneens de namen, de gebruikelijke voornamen en de woonplaats van de in de artikelen 10 en 11 bedoelde getuigen, alsook de plaats waar en de datum waarop de akten worden verleden. }3[De
datum van ondertekening van de akte door de notaris en de bedragen die het voorwerp uitmaken van een betalingsverplichting worden voluit geschreven.]3 De volmachten van de contractanten worden aan de minuut gehecht. In het geval dat de instrumenterende notaris de minuut van gezegde volmacht bewaart, of indien hij het brevet of de uitgifte ervan reeds aan een akte van zijn ambt gehecht heeft, moet de volmacht niet aan de minuut worden gehecht. De akte wordt toegelicht. De vermeldingen bedoeld in het eerste lid en het tweede lid worden altijd integraal voorgelezen, alsook de wijzigingen die werden aangebracht aan het vooraf meegedeelde ontwerp van de akte. De akte wordt steeds integraal voorgelezen in de gevallen bedoeld in artikel 10, alsook wanneer het ontwerp van de akte niet tijdig aan de partijen en aan de tussenkomende personen voorafgaandelijk meegedeeld werd. Het ontwerp van de akte wordt, behoudens andersluidende verklaring aangebracht door een partij, geacht tijdig te zijn ontvangen wanneer de partijen deze minstens vijf werkdagen voor het verlijden van de akte hebben ontvangen. Van de toelichting van de akte, van de datum waarop de partijen in voorkomend geval vooraf kennis hebben gekregen van het ontwerp van de akte en van de gedeeltelijke of integrale voorlezing van de akte wordt in het slot van de akte melding gemaakt.]1 {4
}1. – Laatst vervangen bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }2. – Lid 1 vervangen bij art. 5, 1°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007
De akten vermelden eveneens de namen, de gebruikelijke voornamen en de woonplaats van de in de artikelen 10 en 11 bedoelde getuigen, alsook de plaats waar en de datum waarop de akten worden verleden. }7[Van comparanten die enkel als vertegenwoordiger of gemachtigde optreden, of die enkel bijstand verlenen, dienen enkel de naam, voornamen en woonplaats te worden vermeld.]7 }8[De datum van ondertekening van de akte door de notaris en de bedragen die het voorwerp uitmaken van een betalingsverplichting worden voluit geschreven.]8 De volmachten van de contractanten worden aan de minuut gehecht. In het geval dat de instrumenterende notaris de minuut van gezegde volmacht bewaart, of indien hij het brevet of de uitgifte ervan reeds aan een akte van zijn ambt gehecht heeft, moet de volmacht niet aan de minuut worden gehecht.
ning reeds op het blad voorkomt; een en ander onder verantwoordelijkheid van de notaris en op straffe van honderd frank geldboete te zijnen laste. De Koning kan de nodige maatregelen voorschrijven om de mechanisch vervaardigde notariële akten in goede staat te doen bewaren.]1 {2 }1. – Vervangen bij enig art. wet 10 juli 1951, B.S., 22-24 juli 1951
F 2. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 13. }3[§ 1. De notariële akte kan zowel op papier als in gedematerialiseerde vorm worden verleden. § 2. Notariële akten op papier worden onuitwisbaar, leesbaar, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussenruimten opgemaakt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 971 tot 998 en 1001 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de testamenten; op ieder enkel of dubbel blad van een akte die meer dan één blad beslaat, wordt vermeld welk nummer het heeft. Deze vermelding wordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaars van de akte, tenzij hun paraaf of handtekening reeds op het blad voorkomt; een en ander onder verantwoordelijkheid van de notaris en op straffe van 2,50 euro geldboete te zijnen laste. § 3. De Koning schrijft, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen voor om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van notariële akten te waarborgen.]3
De akte wordt toegelicht. De vermeldingen bedoeld in het eerste lid en het tweede lid worden altijd integraal voorgelezen, alsook de wijzigingen die werden aangebracht aan het vooraf meegedeelde ontwerp van de akte.
}3. – Laatst vervangen bij art. 19 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1)
De akte wordt steeds integraal voorgelezen in de gevallen bedoeld in artikel 10, alsook wanneer het ontwerp van de akte niet tijdig aan de partijen en aan de tussenkomende personen voorafgaandelijk meegedeeld werd.
p. 1078–1079
Het ontwerp van de akte wordt, behoudens andersluidende verklaring aangebracht door een partij, geacht tijdig te zijn ontvangen wanneer de partijen deze minstens vijf werkdagen voor het verlijden van de akte hebben ontvangen. Van de toelichting van de akte, van de datum waarop de partijen in voorkomend geval vooraf kennis hebben gekregen van het ontwerp van de akte en van de gedeeltelijke of integrale voorlezing van de akte wordt in het slot van de akte melding gemaakt.]5 }5. – Laatst vervangen bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }6. – Lid 1 vervangen bij art. 5, 1°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }7. – Lid 2 aangevuld bij art. 18 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1) }8. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007
Art. 13. }1[Onverminderd het bepaalde in de artikelen 971 tot 998 en 1001 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de testamenten, worden de notariële akten onuitwisbaar, leesbaar, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussenruimten met de hand geschreven of mechanisch vervaardigd, zoals door middel van machineschrift, druk, lithografie, typografie; op ieder enkel of dubbel blad van een akte die meer dan één blad beslaat, wordt vermeld welk nummer het heeft. Deze vermelding wordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaars van de akte, tenzij hun paraaf of handteke-
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier
Wet 16 maart 1803 Art. 18 volledig vervangen Art. 18. }1[Alle notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, evenals een gedematerialiseerd afschrift van alle akten die op papier zijn verleden, worden bewaard in een daartoe bestemde Notariële Aktebank die onder het bestuur staat van de Nationale Kamer van notarissen die de uitwerking en het operationele beheer ervan kan delegeren aan de Koninklijke Federatie van het Belgische notariaat. Binnen de vijf dagen na het verlijden van de akte moet hetzij de gedematerialiseerde akte, hetzij het gedematerialiseerd afschrift van de akte die op papier is verleden, worden gedeponeerd en opgenomen in de Notariële Aktebank. Dit afschrift heeft dezelfde bewijswaarde als de eerste uitgifte van de minuut op papier. Deze bepaling geldt niet voor testamenten, herroepingen van testament en contractuele erfstellingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en na advies van de instelling die de Notariële Aktebank beheert, met eerbiediging van artikel 23 en van artikel 458 van het Strafwetboek, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank wordt ingericht, beheerd, georganiseerd en de toegang ertoe.]1 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 20 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1). De toepassing van deze bepalingen is enkel verplicht voor de akten die zijn verleden vanaf de in art. 26 , lid 1 bedoelde datum (art. 26, lid 2)
83
IX. NOTARIAAT • A. Wet op het notarisambt Wet 16 maart 1803 — p. 1079
p. 1079
F 1. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
}2. – Aangevuld bij art. 23 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1)
Wet 16 maart 1803 Art. 20 – 21 volledig vervangen
Art. 21. Alleen de notaris die de minuut bewaart, heeft het recht grossen en uitgiften af te geven; niettemin mag elke notaris afschriften uitreiken van akten die bij hem als minuut zijn neergelegd.
p. 1079
Art. 20. De notaris is verplicht de minuut te bewa-
}2[Van de in de Notariële Aktebank opgenomen akten, kunnen uitgiften en grossen enkel worden afgeleverd door de notarissen die houder of bewaarder zijn van het repertorium voorgeschreven door artikel 29 van deze wet, waarin deze akten zijn ingeschreven.]2
ren van alle akten die hij verlijdt. Onder deze bepaling vallen echter niet de verklaringen betreffende het in leven zijn van personen, de volmachten, akten van bekendheid, kwijtingen van pachtgelden, huurgelden, lonen, pensioenuitkeringen en rentetermijnen, en andere eenvoudige akten die volgens de wet in brevet mogen worden uitgegeven. {1 F 1. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 20. De notaris is verplicht de minuut te bewaren van alle akten die hij verlijdt. }2[De notaris is niet verplicht om de minuut te bewaren van een in gedematerialiseerde vorm verleden akte nadat hij de bevestiging ontvangen heeft van de deponering van de akte in de in artikel 18 bedoelde Notariële Aktebank. De Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn.]2 Onder deze bepaling vallen echter niet de verklaringen betreffende het in leven zijn van personen, de volmachten, akten van bekendheid, kwijtingen van pachtgelden, huurgelden, lonen, pensioenuitkeringen en rentetermijnen, en andere eenvoudige akten die volgens de wet in brevet mogen worden uitgegeven. }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 21 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1)
Art. 21. Alleen de notaris die de minuut bewaart, heeft het recht grossen en uitgiften af te geven; niettemin mag elke notaris afschriften uitreiken van akten die bij hem als minuut zijn neergelegd. {1
84
}2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 22 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1)
Wet 16 maart 1803 Art. 29 volledig vervangen
Art. 29. De notaris houdt repertorium van alle akten die hij verlijdt. }1[Wanneer de akte evenwel voor meerdere notaris-
p. 1079 Wet 16 maart 1803 Art. 26 volledig vervangen
Art. 26. Op de minuut maakt de notaris melding van de aangifte van een eerste grosse aan elk van de belanghebbende partijen; op straffe van afzetting mag hij hun geen tweede grosse afgeven dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, welke beschikking aan de minuut gehecht moet blijven. {1 F 1. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 26. Op de minuut maakt de notaris melding van de aangifte van een eerste grosse aan elk van de belanghebbende partijen; op straffe van afzetting mag hij hun geen tweede grosse afgeven dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, welke beschikking aan de minuut gehecht moet blijven }2[of onder de minuut wordt neergelegd]2.
sen wordt verleden, wordt zij alleen ingeschreven in het repertorium van de notaris die de minuut bewaart of, wanneer de akte in brevet wordt verleden, van de notaris die als eerste vermeld staat.]1 {2 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)
F 2. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 29. De notaris houdt repertorium van alle akten die
hij verlijdt. }3[Hij houdt dit repertorium hetzij op papier hetzij op de gedematerialiseerde wijze die is vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen in een door de Koning goedgekeurd reglement.]3
}4[Wanneer
de akte evenwel voor meerdere notarissen wordt verleden, wordt zij alleen ingeschreven in het repertorium van de notaris die de minuut bewaart of, wanneer de akte in brevet wordt verleden, van de notaris die als eerste vermeld staat.]4
}3. – Lid 1 aangevuld bij art. 24 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1) }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)
Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © Larcier