HANDBOEK GERECHTELIJK RECHT Derde editie Jean LAENENS Karen BROECKX Dirk SCHEERS
PIERRE THIRIAR Actualisering 2013/1 De stof werd bijgehouden tot 27 september 2013. Er wordt verwezen naar de randnummers in het Handboek Gerechtelijk Recht, derde editie. ************ 178. … dergelijke tegeneisen uitdrukkelijk toestaat.1 De regel dat een nieuwe eis niet voor het eerst in hoger beroep … 189. (tekst volledig vervangen) Geschilpartijen die bekwaam of bevoegd zijn om een dading aan te gaan2, kunnen overeenkomen om op een onafhankelijke en onpartijdige3 derde een beroep te doen om hun geschil over een bepaalde rechtsbetrekking waarover een dading mag worden aangegaan4, buitengerechtelijk te laten oplossen5 of beslechten in een arbitrale procedure (art. 1676 e.v. Ger.W.)6 waarvan zij in principe zelf7 de regels vaststellen.8 De 1
K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, 298, nr. 657; J. LAENENS, “Een nieuwe tegeneis in hoger beroep”, RW 1981-82, 2179. Vgl. G. DE LEVAL en A. KOHL, “La demande reconventionnelle en degré d’appel ”, JT 1978, 501506; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Liège, 1987, 407-408, nrs. 561-562. Zie tevens de andersluidende constante cassatierechtspraak: Cass. 10 april 1978, Arr.Cass. 1978, 917 en RW 1978-79, 1377; Cass. 10 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 55 en RW 1983-84, 524; Cass. 4 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 467 en RW 1990-91, 305; Cass. 18 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 525. Zie J. VAN COMPERNOLLE en G. CLOSSET-MARCHAL, “Examen de jurisprudence (1985 à 1996). Droit judiciaire privé”, RCJB 1997, 550, nr. 71.
2
B. DEMEULENAERE, “Art. 1676.2 Ger.W.” in Comm.Ger.; L. MATRAY en P. MARTENS, “Arbitrage en openbare orde”, TPR 1979, 211-226.
3
D. MATRAY en A.-J. VAN DEN BERG, “De onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de arbiter “ in Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 120-157. Zie tevens G.-A. DAL en P. LEROY, “Deontologie van de arbiter” in X, Macht en Onmacht van de Arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 176-186.
4
B. DEMEULENAERE, “Art. 1676.1 Ger.W.” in Comm.Ger. Zie ook inzake arbeidsgeschillen: art. 1676 § 5 Ger.W., artt. 13 en 69 Arbeidsovereenkomstenwet, art. 10 Arbeidsreglementenwet en art. 9 C.A.O.-Wet (J. BOGAERT, “Het statuut van de private rechtsbedeling in het arbeidsrecht: een grondslagenonderzoek”, Soc.Kron. 1991, 377-384).
5
Voor een scheidsgerecht kan een dading tussen partijen worden vastgesteld (art. 1712 Ger.W.).
6
Laatst gewijzigd door de Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, inwerkingtreding op 1 september 2013. B. DEMEULENAERE, “Arbitrabiliteit in het Belgisch arbirtragerecht anno 1998”, TPR 1998, 645-697.
1
arbitrageovereenkomst (convention d’arbitrage; Schiedsvereinbarung) kan zich in twee vormen voordoen: het compromis dat gesloten wordt na het ontstaan van het geschil en het compromissoir beding (clause compromissoire; kompromissarische Klausel) dat aangegaan wordt voor toekomstige geschillen.9 Het betreft in principe een geschreven10 overeenkomst die enkel gericht is op de oplossing of beslechting van het geschil.11 Haar rechtsgeldigheid wordt beheerst door regels uit het materiële recht (bv. inzake de wilsovereenstemming) en uit het gerechtelijk recht (bv. inzake het voorwerp en de gevolgen).12 190. (tekst volledig vervangen) Een arbitrageovereenkomst stelt de overheidsrechter niet volkomen buitenspel. Slechts op een in limine litis voorgedragen exceptie van een partij verklaart de overheidsrechter voor wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, zich zonder rechtsmacht om daarvan kennis te nemen (artt. 568, 590 en 1682 § 1 Ger.W.).13 Hij moet zich echter wel over de grond van de zaak uitspreken wanneer blijkt dat er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze geëindigd is (art. 1682 § 1 Ger.W.).14 Zijn rechtsmacht om voorlopige of bewarende maatregelen te bevelen blijft onverkort gelden (art. 1683 Ger.W.).15 De partij die een beroep doet op de 7
Zij kunnen een beroep doen op een arbitrage-instituut, zoals CEPINA (zie H. VERBIST en K. DHONT, “Gewijzigde Cepina-reglementen van toepassing sedert 1 januari 2005”, RW 2005-06, 1075-1078.). Voor een opsomming van arbitrage-instellingen: H. VERBIST en B. DE VUYST (eds.), Arbitrage en alternatieve geschillenbeslechting in België, Brugge, die Keure, 2002, 1 e.v.
8
M. LOOYENS, “Art. 1693 Ger.W.” in Comm.Ger., nr. 1; zie H. VAN HOUTTE, “Enkele suggesties voor een efficiënte arbitrageprocedure”, TBH 1989, 764-772 en “Procedure-afspraken bij arbitrage”, Liber Amicorum Lionel Tricot, Antwerpen, Kluwer, 1988, 553-560.
9
De autonomie van het beding moet hierbij worden onderstreept (vgl. J. LAENENS, “Geschillenbeslechtingsovereenkomsten en de grondrechten” in K. RIMANQUE (ed.), De toepasselijkheid van de grondrechten in private verhoudingen, Antwerpen, Kluwer, 1982, 282, nr. 5): de vaststelling dat het contract nietig is, brengt niet van rechtswege mede dat ook het arbitragebeding dat daarvan deel uitmaakt, nietig is (art. 1690 § 1 Ger.W.) (J. PERILLEUX, “Propos relatifs à l’autonomie de la clause compromissoire”, Rev.dr.intern.comp. 1978, 185-199).
10
M. LOOYENS, “Art. 1677 Ger.W.” in Comm.Ger., nr. 1.
11
Zie voor modellen: M. STORME, “Arbitrale akkoorden”, TPR 1998, 33-51.
12
J. LAENENS, “Geschillenbeslechtingsovereenkomsten en de grondrechten” in K. RIMANQUE (ed.), De toepasselijkheid van de grondrechten in private verhoudingen, Antwerpen, Kluwer, 1982, 282-283, nrs. 68. Zie ook M. PIERS, “Arbitreerbaarheid en toepasselijk recht: is de controverse nu ten einde?”, RW 200405, 1049-1055 (noot onder Cass. 15 oktober 2004).
13
Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, inwerkingtreding op 1 september 2013.
14
Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, inwerkingtreding op 1 september 2013. De aangestelde arbiter kan zich trouwens eveneens over zijn rechtsmacht uitspreken en daartoe de geldigheid van de overeenkomst tot arbitrage onderzoeken (art. 1690 § 1 Ger.W.).
15
Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, inwerkingtreding op 1 september 2013. Met uitzondering van een bewarend beslag kan de arbiter niettemin op verzoek van een partij eveneens voorlopige en bewarende maatregelen bevelen (art. 1691 Ger.W.) Over deze concurrentie tussen de overheidsrechter en de arbiter: L. SIMONT, “Voorlopige en bewarende maatregelen en korte debatten in het kader van de arbitrageprocedure” in Liber Amicorum Jozef Van den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 213-230.
2
kortgedingrechter, doet geenszins afstand van de arbitrageprocedure.16 191. (tekst volledig vervangen) De arbitrageprocedure biedt ongetwijfeld een aantal belangrijke voordelen, wat haar groeiende succes verklaart.17 Zij geschiedt in beginsel op een informele, snelle, doeltreffende, flexibele, technisch deskundige18, confidentiële, loyale19 en contradictoire20 wijze. De partijen kunnen bovendien overeenkomen dat de arbiters als goede personen (naar billijkheid) beslissen (art. 1710 § 3 Ger.W.)21 om aldus soms heikele juridische problemen te omzeilen.22 De persoonlijke aansprakelijkheid van de arbiter(s) geldt hierbij bovendien als stok achter de deur.23 De attractiviteit van deze alternatieve procedure kan niettemin aanzienlijk worden aangetast.24 De negatieve aspecten hebben in hoofdzaak betrekking op de vaak hoge arbitragekosten25 en de procedureperikelen.26 Wie stokken in de wielen van zijn tegenstrever wil steken, vindt inzake arbitrage voldoende aangelegenheden.27 16
M. LOOYENS, “Art. 1679.2 Ger.W.” in Comm.Ger.
17
Zie H. VERBIST, “Het echte, becijferde beeld van arbitrage in België”, RW 1998-99, 345-362; H. VERBIST en J. ERAUW, “Résultats de l’enquête concernant les entreprises et les juristes d’entreprise en Belgique face à l’arbitrage commercial et la conciliation”, TBH 2000, 341-356.
18
M. VAN HOECKE, “Arbitrage en deskundigheid” in A. BOEHLE, I. DELBROUCK en M. VAN HOECKE, Arbitrage, Gent, 1973, 97-110. Zie ook J. VAN DEN HEUVEL, “Kwaliteitsvereisten van de arbiter” in Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 26-34.
19
De partijgelijkheid wordt in artt. 1699 en 1717 § 3, a, v Ger.W. onderstreept.
20
Zie M. LOOYENS, “Art. 1694.1 Ger.W.” in Comm.Ger.; L. MATRAY, “Le principe de la contradiction dans l’arbitrage commercial international” in Liber Amicorum Jozef Van den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 193-212.
21
Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, BS 28 juni 2013, inwerkingtreding op 1 september 2013.
22
L. MATRAY, “L’amiable composition dans l’arbitrage interne et dans l’arbitrage international” in L’arbitrage – Het scheidsgerecht, Brussel, 1983, 39-62; J. VAN GELDER en J. LINSMEAU, “Le respect de la règle de droit par l’arbitre et par l’amiable compositeur”, RCJB 1975, 398-422. Zie echter ook P. TAELMAN, “De arbiters en hun bevoegdheden”, TPR 1999, 1736, nr. 23.
23
R.-O. DALCQ en A. VAN OEVELEN, “De aansprakelijkheid van de arbiter” in Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 210-229.
24
Zie J. LAENENS, “De arbiter en zijn uitspraak”, RW 2004-05, 886-890.
25
J. LIBOUTON, “Les frais d’arbitrage” in Liber Amicorum Jozef Van den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 181-192; J. LINSMEAU en V. VAN HOUTTE, “Ereloon en kosten van de arbiters” in Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 269-306. Een arbitrageprocedure kan duur uitvallen, wat verklaart dat een onvermogende eiser een arbitrageovereenkomst mag negeren en een beroep mag doen op de overheidsrechter om te vermijden in een rechteloze situatie te verzeilen (J. DECOKER, “Blijft een onvermogende eiser gebonden door arbitrage?”, TBH 2003, 801-810). Zie hierover M. STORME en M. VOORDECKERS, “Overzicht van Belgische rechtspraak. Arbitrage (1989-2005)”, TPR 2006, 1263, nr. 26.
26
Zie de in deze bij wet opgelegde interactie van arbiters en overheidsrechter: M. HUYBRECHTS en I. VEROUGSTRAETE, “Relatie met de rechters. De verhouding rechter-arbiter: een ‘LAT-relatie’?” in Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 350-359, nrs. 17-28. Zie ook J. LAENENS, “Arbitrage bekeken vanuit de rechtbank”, Vlaams Jurist Vandaag 1995, nr. 3, 2-33; H. VAN HOUTTE, “De rol van de rechter tijdens de arbitrale procedure”, RW 1992-93, 525-527, nrs. 13-15.
27
Bv. bij de aanwijzing van de arbiter(s) kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg gesubstitueerd worden aan een onwillige partij (zie art. 1680 Ger.W.) (zie Cass. 15 december 2000, Arr.Cass. 2000, 2004
3
Wanneer hij in gebreke blijft de arbitrale uitspraak onverwijld vrijwillig uit te voeren, dwingt hij de in het gelijk gestelde partij tot een exequaturprocedure voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (artt. 586, 1719 e.v. Ger.W.).28 Hij (of zelfs een derde29) kan daarenboven nog een nietigheidsprocedure inleiden voor de rechtbank van eerste aanleg (artt. 1717 en 1718 Ger.W.).30 Een arbitrageprocedure is bijgevolg slechts succesvol indien de partijen vooraf een duidelijk arbitragescenario hebben vastgelegd of minstens in hun overeenkomst naar het reglement van een bonafide arbitrage-instelling hebben verwezen, zodat nadien geen discussie meer kan rijzen over de samenstelling van de zetel van het arbitragecollege, het aantal arbiters, het toepasselijke recht, de taal, de rechtspleging en de executie van de arbitrale beslissing. 207. … in een akkoordvonnis. Het project is thans ten einde en de wetgever leek de piste van de rechter-bemiddelaar zonder verdere verantwoording voor goed te hebben verlaten. Vanaf 1 september 2014 komt hierin evenwel een bijzonder belangrijke kentering. De oprichting van de familie- en jeugdrechtbank zal zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de creatie van kamers voor minnelijke schikking met zich meebrengen. In elk stand van het familiaal geding kan het geschil worden voorgelegd aan een rechter-bemiddelaar, die een bemiddelde oplossing van het geschil zal nastreven.31 239. … Een onderscheid wordt gemaakt naargelang de kennisgeving wordt gedaan bij gerechtsbrief of aangetekende brief met ontvangstbewijs dan wel bij gewone of aangetekende brief. Hierbij dient enkel rekening gehouden te worden met de wijze waarop de kennisgeving daadwerkelijk is gebeurd en niet hoe de kennisgeving is voorgeschreven.32 Wanneer een gerechtsbrief wordt gehanteerd, of een aangetekende brief met ontvangstbewijs, begint … 240.
Dies ad quem computatur in termino.33…
254. Na randnummer 254 invoegen nieuwe titel: d. Regularisatie en RW 2001-02, 124, concl. G. BRESSELEERS). 28
B. HANOTIAU en B. DUQUESNE, “L’exécution en Belgique des sentences arbitrales belges et étrangères”, JT 1997, 305-315; E. KRINGS, “L’exécution des sentences arbitrales”, Rev.dr.intern.comp. 1976, 181-205; H. VAN HOUTTE en E. VALGAEREN, “De exequaturprocedure van arbitrageuitspraken”, TBH 1997, 275-284.
29
Cass. 29 januari 1993, Arr.Cass. 1993, 127, RW 1993-94, 188, R.Cass. 1993, 87, noot A. BOEHLE, RCJB 1994, 647, noot J. VAN COMPERNOLLE, “Le droit de recours du tiers contre une sentence arbitrale obtenue par fraude” en P&B 1993, noot B. VANLERBERGHE, “De vordering tot vernietiging van een arbitrale uitspraak door een derde”.
30
H. VERBIST, “De vernietiging van de arbitrale uitspraak na de hervorming van het Belgisch arbitragerecht door de Wet van 19 mei 1998”, TPR 1999,1755-1775. Blijkbaar is het risico van procedures tot nietigverklaring van arbitrale uitspraken niet miniem (J. VAN DEN HEUVEL, “Arbitrage: capita selecta” in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, 337, nr. 12).
31
Wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (www.dekamer.be, DOC 53 0682/022).
32
Cass. 17 juni 2011, RW 2012-13, 13.
33
De laatste dag wordt meegeteld (C. DE KONINCK, Latijnse rechtsspreuken, Gent, Mys & Breesch, 1997, 42, nr. 111).
4
254 bis. (volledig nieuwe randnummer) Artikel 863 Ger.W. stelt dat in alle gevallen waar de ondertekening vereist is bij een proceshandeling, de ontbrekende handtekening kan worden geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn. Het maakt dus niet uit of de ondertekening is voorgeschreven of straffe van nietigheid of niet, de regularisatie kan altijd.34 Te denken valt aan een niet ondertekend verzoekschrift, een conclusie of een verslag van een deskundige. Ontbreekt de handtekening, kan de rechter verzoeken om dit ter zitting prompt te regelen of een termijn bepalen waarbinnen de betrokken persoon ter griffie alsnog het stuk kan komen ondertekenen. Het gaat hier om een bijkomende beperking van het aantal nietigheden. Ook al is een handtekening voorgeschreven op straffe van absolute nietigheid, regularisatie is steeds mogelijk. De handtekening op zich is in het procesrecht belangrijk, maar het ogenblik van de handtekening is zelden van doorslaggevend belang.35 In de praktijk leidt dit tot het wegvallen van de mogelijkheid tot nietigheid op basis van het ontbreken van een handtekening, tenzij de betrokken, nalatige partij zou weigeren of nalaten dit verzuim te regulariseren. 313. (tekst volledig vervangen) Met het oog op de modernisering van Justitie werd bij de onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe regering op 27 oktober 2011 een akkoord bereikt tussen de regeringsonderhandelaars over de hertekening van het gerechtelijk landschap. De nieuwe structuur zal uiterlijk op 1 april 2014 in werking treden.36 De krachtlijnen van deze hertekening bestaan hierin dat het aantal gerechtelijke arrondissementen herleid wordt, met een grotere gebiedsomschrijving, en dat de mobiliteit van de magistraten wordt verhoogd door hen voortaan voor een arrondissement of rechtsgebied te benoemen, met de mogelijkheid om hun ambt binnen elke rechtbank in dat arrondissement of rechtsgebied te vervullen. Deze hertekening van het gerechtelijk landschap moet zorgen voor een rationelere inzet van menselijke en materiële middelen.37 Concreet zou het aantal gerechtelijke arrondissementen teruggebracht worden op twaalf, één arrondissement per provincie en een afzonderlijk arrondissement voor Brussel en voor Eupen. De bestaande rechtbanken zouden niet worden afgeschaft, maar zouden georganiseerd worden als onderafdelingen van een rechtbank binnen een bepaald gerechtelijk arrondissement. De zetel van de rechtbank van eerste aanleg zal gelegen zijn in de provinciehoofdstad en de andere bestaande locaties zullen afdelingen worden van deze rechtbank. Afdelingsvoorzitters zullen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bijstaan in het beheer van die afdelingen. De afdelingen en hun bevoegdheden zullen worden vastgelegd door uitvoeringsbesluiten. De organisatie wordt dus hervormd, zonder dat de bestaande zittingsplaatsen worden herleid teneinde de toegankelijkheid van Justitie voor de rechtzoekende niet aan te tasten. Binnen een gerechtelijk arrondissement moet de specialisatie van de magistraten nagestreefd worden en hun mobiliteit bevorderd. Ten slotte moet een efficiënter beheer van de korpsen door deze hervorming mogelijk gemaakt worden door een vermindering van het aantal korpsoversten en een toename van hun beheersverantwoordelijkheden. De arbeidsrechtbanken en de rechtbanken 34
D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1239.
35
K. WAGNER, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 415.
36
Art. 159 Wetsontwerp tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (www.dekamer.be, DOC 53 2858/001).
37
R. BOONE, “Gerechtelijk landschap nog maar eens hertekend”, Juristenkrant 2011, afl. 237, 6.
5
van koophandel zullen georganiseerd worden per rechtsgebied van een hof van beroep. De magistraten benoemd bij deze rechtbanken zullen zo nodig geroepen worden hun ambt uit te oefenen binnen de verschillende rechtbanken van het desbetreffende rechtsgebied van het hof van beroep.38 313 bis. (volledig nieuw randnummer) Het arrondissement Eupen krijgt een eigen structuur met één voorzitter, één kader en één hoofdgriffier voor alle rechtbanken. De rechters en het gerechtspersoneel worden tegelijk in de rechtbanken van eerste aanleg, in de rechtbank van koophandel en in de arbeidsrechtbank benoemd en zijn dus in deze drie rechtbanken inzetbaar.39 315. (tekst volledig vervangen) Het gerechtelijk arrondissement Brussel werd grondig hertekend door de Wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.40 De nieuwe regeling is nog even complex als voordien omdat een compromis moest worden gezocht tussen de verschillende gemeenschappen, politieke strekkingen en de realiteit van het taalgebruik binnen het desbetreffende geografisch gebied. Niettegenstaande de hervorming van het gerechtelijk arrondissement, dienden taalkennisvereisten bij de magistraten gehandhaafd te worden en nieuwe taalregels ingevoerd te worden. Samengevat komt de nieuwe regeling erop neer dat het Openbaar Ministerie wordt opgesplitst in tweetalige en Nederlandstalige parketten en auditoraten, georganiseerd op territoriale basis (Brusselse Hoofdstedelijk Gewest enerzijds en Halle-Vilvoorde anderzijds) en dat de rechtbanken (rechtbank van eerste aanleg, rechtbank van koophandel, arbeidsrechtbank, arrondissementsrechtbank en politierechtbank Brussel) worden ontdubbeld in Franstalige en Nederlandstalige rechtscolleges, bevoegd naargelang de taal van de rechtspleging. Voornamelijk aan Nederlandstalige kant stoot de wijze waarop deze splitsing werd doorgevoerd op ernstige kritiek.41 Er wordt immers gevreesd dat de kaders voorzien voor Nederlandstalige magistraten, griffiers en administratief personeel ruimschoots onvoldoende zullen zijn, zodat de goede rechtsbedeling hieronder zal lijden. Ook werd aangeklaagd dat de nieuwe taalverwijzingsregels een veralgemening van de taalfaciliteiten inhouden. Omwille van deze taalverwijzingsregels en de taalkennisvereisten voor magistraten blijft vooral de structuur en werking van het openbaar ministerie bijzonder complex.42 325 bis. (volledig nieuw randnummer) Vanaf 1 september 2014 wordt de jeugdrechtbank vervangen door de jeugd- en familierechtbank.43 De familie- en jeugdrechtbank zal bestaan uit één of meer familiekamers, die de familierechtbank zullen vormen, uit één of meer 38
Wetsontwerp tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (www.dekamer.be, DOC 53 2858/001).
39
Wetsontwerp tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (www.dekamer.be, DOC 53 2858/001).
40
BS 22 augustus 2012. Zie daarover: B. VANLERBERGHE, “De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel”, RW 2012-13, 1682 e.v.
41
B. VANLERBERGHE, “De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel”, RW 2012-13, 1692.
42
B. VANLERBERGHE, “De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel”, RW 2012-13, 16841689.
43
Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013.
6
jeugdkamers, die de jeugdrechtbank zullen vormen, en ten slotte uit de kamers voor minnelijke schikking.44 Alle familiale geschillen – met uitzondering van geschillen tussen louter feitelijk samenwonende personen – zullen voortaan voor deze nieuwe afdeling van de rechtbank van eerste aanleg worden gevoerd. De oprichting van de familierechtbank zal wijzigingen aan de materiële bevoegdheid van de vrederechter en van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg als kortgedingrechter met zich meebrengen. De familiale geschillen worden aan de bevoegdheid van de vrederechter onttrokken, terwijl de algemene bevoegdheid van de vrederechter wordt opgetrokken tot 2.500 euro45 De familierechtbank zal ook als kortgedingrechter zetelen in de materies die tot haar bevoegdheid behoren.46 Enkel bij volstrekte noodzakelijkheid kan het geschil nog worden gebracht bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.47 De mogelijkheid om tot een bemiddelde oplossing van het familiaal geschil te komen, genoot de bijzondere aandacht van de wetgever. Zo zullen er binnen deze afdeling kamers voor minnelijke schikking worden opgericht, bestaande uit alleenrechtsprekende rechters die hiervoor een gespecialiseerde opleiding zullen hebben gevolgd.48 327. (tekst volledig vervangen) Door de wet van 17 mei 200649 werd een nieuwe afdeling van de rechtbank van eerste aanleg in het leven geroepen, met name de strafuitvoeringsrechtbank (art. 157, laatste lid Gw.).50 Deze afdeling deelt niet in de volheid van bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg. De strafuitvoeringsrechtbanken zijn de opvolgers van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.51 Zij zijn actief sinds 1 februari 2007. Er is geen strafuitvoeringsrechtbank in elke rechtbank van eerste aanleg, 44
Art. 102 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013. In de afdeling van de jeugdrechtbank worden één of meer specifieke kamers, kamers van uithandengeving genaamd, bevoegd voor de berechting van personen ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen overeenkomstig de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
45
Art. 132 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013. Wat de beroepbaarheid van de vonnissen van de vrederechter betreft, zal het bedrag van de aanleg worden opgetrokken tot 1.860 euro. Ook de bepalingen inzake aanhangigheid worden gewijzigd.
46
Art. 108 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013.
47
Art. 129 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013.
48
Art. 103 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013.
49
Wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006. C. HERMANS, “Strafuitvoeringsrechtbanken uit de startblokken. De nieuwe strafuitvoeringsrechtbanken en de gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden, Fatik 2007, afl. 113, 6; K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, NC 2006, 370; J. VANACKER, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden”, TVW 2006, 372; Y. VAN DEN BERGE, “De uitvoering van vrijheidsstraffen: van nu en straks… met de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, T.Strafr. 2006, 249; R. PERRIENS, “Wie is er bang van de strafuitvoeringsrechtbank?”, Orde van de dag 2005, afl. 32, 7.
50
Grondwetswijziging van 17 december 2002, BS 31 januari 2003.
51
Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april 1998, opgeheven bij art. 50 van de voormelde wet van 17 mei 2006.
7
maar slechts bij die rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van een hof van beroep gevestigd is (art. 76, eerste lid Ger.W.).52 Anders dan de overige afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg is de strafuitvoeringsrechtbank niet enkel samengesteld uit een rechter (rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, juge du tribunal de l’application des peines; Richter am Strafvollstreckungsgericht), maar ook uit twee assesoren in strafuitvoeringszaken (assesseurs en application des peines; Beisitzer am Strafvollstreckungsgericht) waarvan één gespecialiseerd moet zijn in penitentiaire zaken en de andere in sociale reïntegratie (art. 78, tweede lid Ger.W). Samen vormen zij een collegiale kamer die moet oordelen over de uitvoering van vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt (art. 92 § 1, laatste lid Ger.W.). Deze assessoren zijn geen beroepsmagistraten, maar lekenrechters (juges non-professionnels ; Laienrichter). Zij worden slechts tijdelijk in dit ambt benoemd (art. 196ter Ger.W.). Met inwerkingtreding op een door de koning nog nader te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2012 zullen de strafuitvoeringszaken betreffende één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt, toegewezen worden aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter (art. 91 Ger.W).53 In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende een veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek, toegewezen aan een kamer van de strafuitvoeringsrechtbank bestaande uit een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, die het voorzitterschap ervan bekleedt, twee rechters in de correctionele rechtbank en twee assessoren in strafuitvoeringszaken, de ene gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale reïntegratie (artt. 78 en 92bis Ger.W.).54 337. (tekst volledig vervangen) Er wordt een tweede lid ingevoegd in artikel 73 Ger.W. dat bepaalt dat er, in afwijking van artikel 73, eerste lid Ger.W., in het gerechtelijk arrondissement Brussel een Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel, en een Franstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel zullen zijn.55 In het gerechtelijk arrondissement Brussel, zullen de Nederlandstalige en de Franstalige arrondissementsrechtbanken, naargelang het geval, bestaan uit de voorzitters van de respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel of uit de rechters die hen in deze rechtbanken vervangen (art. 74, tweede lid Ger.W.).56 Om bevoegdheidsincidenten tussen de 52
Aldus is er een strafuitvoeringsrechtbank binnen de rechtbanken van eerste aanleg van Antwerpen, Bergen, Brussel (waar er Franstalige en Nederlandstalige kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bestaan), Gent en Luik. Zij zijn bevoegd voor de veroordeelden die gedetineerd zijn in een strafinrichting gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij gevestigd zijn (art. 635, eerste lid Ger.W.). De strafuitvoeringsrechtbank kan zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg binnen het desbetreffende rechtsgebied van een hof van beroep alsook in de strafinrichtingen die in dat rechtsgebied gelegen zijn (art. 76, vierde lid Ger.W.).
53
Wet van 17 mei 2006, BS 15 juni 2006, zoals laatst gewijzigd bij wet van 24 juli 2008, BS 7 augustus 2008.
54
Wet van 17 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (BS 19 maart 2013).
55
Art. 7 Wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, BS 22 augustus 2012.
56
Art. 8 Wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, BS 22
8
Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken te beslechten, was het bijgevolg noodzakelijk om een nieuw orgaan op te richten. Aldus werd een artikel 75bis in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd, dat bepaalt dat wanneer de wet het voorschrijft, de Franstalige arrondissementsrechtbank van Brussel en de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank van Brussel in verenigde vergadering zetelen.57 338. … in het hof van beroep (art. 102 Ger.W.). Het hof van beroep is niet opgedeeld in afdelingen zoals de rechtbank van eerste aanleg, maar in kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken en jeugdkamers (art. 101, eerste lid Ger.W.).58 De kamers voor … 538. Van de verweerder die niet verschijnt, wordt vermoed dat hij de (territoriale) bevoegdheid van de geadieerde rechter afwijst (art. 630, tweede lid Ger.W.).59 De territoriale onbevoegdheid … 743. De geadieerde rechter kan slechts een middel van onbevoegdheid opwerpen en naar de arrondissementsrechtbank verwijzen indien twee voorwaarden vervuld zijn: op de eerste plaats mag het middel niet opgeworpen zijn door een van de procespartijen en vervolgens moet het middel de openbare orde raken of in een bijzondere wettekst vermeld staan.60 Het middel van … 822. Een dagvaardingsexploot dient te worden betekend. Onder betekening (signification; Zustellung) verstaan we de afgifte van een origineel of een afschrift van een akte bij gerechtsdeurwaardersexploot of in een andere vorm die de wet voorschrijft (art. 32 Ger.W.). Bij een dagvaardingsexploot gaat het om een gerechtsdeurwaardersexploot. De tegenspraak moet uiteraard worden gegarandeerd. De wetgever heeft derhalve … 838.
(tekst volledig vervangen) Iedere zaak wordt in volgorde van binnenkomst
augustus 2012. 57
Art. 9 Wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, BS 22 augustus 2012.
58
Vanaf 1 september 2014 zal het hof van beroep ook bestaan uit familiekamers en kamers voor minnelijke schikking (art. 110 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013).
59
Inzake internationale rechtsmacht geldt een gelijkaardige regel in art. 26.1 EEX-Vo. De verweerder die verstek laat, wordt niet enkel geacht de territoriale bevoegdheid van de rechtbank te betwisten, maar ook de materiële bevoegdheid. Het verstek van de verweerder houdt immers een betwisting van de eis in en dwingt de rechtbank tot een ambtshalve processueel onderzoek van de eis (in deze zin Cass. 14 november 2006, Pas. 2006, 2333; E. BREWAEYS, “De procedure bij verstek”, in Bestendig handboek burgerlijk procesrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5-193 en A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992”, in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving, Brugge, die keure, 2004, 65).
60
De verweerder die verstek laat, wordt niet enkel geacht de territoriale bevoegdheid van de rechtbank te betwisten, maar ook de materiële bevoegdheid. Het verstek van de verweerder houdt immers een betwisting van de eis in en dwingt de rechtbank tot een ambtshalve processueel onderzoek van de eis (in deze zin Cass. 14 november 2006, Pas. 2006, 2333; E. BREWAEYS, “De procedure bij verstek”, in Bestendig handboek burgerlijk procesrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5-193 en A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992”, in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving, Brugge, die keure, 2004, 65).
9
ingeschreven op een rol (rôle; Liste)61 die op de griffie van elk gerecht wordt gehouden (art. 711, eerste lid Ger.W.). Onder “iedere zaak” wordt verstaan iedere inleidende eis, ingesteld door een akte van rechtsingang, in een procedure op tegenspraak.62 De rol , die openbaar is (art. 719 Ger.W.), onderscheidt zich van de bijzondere rol (rôle particulier; besondere Liste) in artikel 712 Ger.W. (zaken in kort geding en op eenzijdig verzoekschrift), in artikel 714, eerste lid Ger.W. (zaken aan een bepaalde rechtbankkamer toegewezen), in artikel 715 Ger.W. (zaken toegekend aan vakantiekamers) en van de zittingsrol (rôle d’audience; Sitzungsliste) in artikel 714, tweede lid Ger.W. (zaken op een bepaalde zitting van een bepaalde rechtbankkamer). Onder het gezag van de voorzitter van het gerecht verzekert de griffier van de rollen (greffier des rôles) de optimale organisatie van voormelde rollen (art. 749 Ger.W.).63 842. (tekst volledig vervangen) Partijen kunnen, ongeacht de aard van het geschil64, in eerste aanleg65 vrijwillig verschijnen voor de rechtbank van eerste aanleg66, de arbeidsrechtbank67, de rechtbank van koophandel, de vrederechter en de politierechtbank (art. 706 Ger.W.). Een vrijwillige verschijning (comparution volontaire; freiwilliges Erscheinen) gebeurt bij gezamenlijk verzoekschrift van de partijen. Naast het eenzijdig verzoekschrift en het verzoekschrift op tegenspraak, voorziet de wet voortaan dus ook de rechtsingang bij gezamenlijk verzoekschrift. Dit verzoekschrift dient ter griffie neergelegd te worden of bij aangetekende brief aan de griffie toegestuurd te worden. Nadat de rolrechten zijn betaald, wordt de zaak op de rol ingeschreven. Artikel 706, tweede lid Ger.W. voert op dit vlak wel een novum in. Anders dan het eenzijdig verzoekschrift of het verzoekschrift op tegenspraak, voorziet de wet immers dat het verzoekschrift tot vrijwillige verschijning ook per aangetekende brief naar de griffie kan worden verzonden en dat deze aangetekende verzending geldt als betekening. De ondertekening en de dagtekening van het gezamenlijk verzoekschrift zijn op straffe van nietigheid voorgeschreven. In overeenstemming met art. 862 § 1, 2° Ger.W. wordt de niet-ondertekening van het verzoekschrift gesanctioneerd door een absolute nietigheid. Dit verzuim kan echter wel geregulariseerd worden in overeenstemming
61
De wet van 27 december 2012 (BS 31 december 2012) heeft artikel 718 Ger.W. wel gewijzigd en daardoor de benaming algemene rol vervangen door rol maar de andere vermeldingen van de algemene rol in het gerechtelijk wetboek zullen pas aangepast worden met ingang van 1 januari 2015. Hoe dan ook is in feite het begrip algemene rol thans afgeschaft en vervangen door het begrip rol (D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1238).
62
Zie voor talrijke voorbeelden: R. VERMEULEN, “Art. 711 Ger.W.” in Comm.Ger.
63
Ch. VAN REEPINGHEN, Verslag over de Gerechtelijke Hervorming, 1964, 314.
64
A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, 1987, 153, nr. 173.
65
G. CLOSSET-MARCHAL, “Les accords procéduraux et le procès civil”, TBBR 2012, 130; G. VAN MELLAERT, “Art. 706 Ger.W.” in Comm.Ger., nrs. 4 en 5. In tegenstelling tot het hoger beroep kan het verzet wél bij vrijwillige verschijning worden ingesteld (art. 1047, derde lid Ger.W.).
66
Ook voor de rechter in kort geding (A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, 1987, 154, nr. 173; D. LINDEMANS, Kort geding, Antwerpen, Kluwer, 1985, 116, nr. 165) en voor de jeugdrechtbank (J. VAN ROMPUY, “De vrijwillige verschijning voor de jeugdrechtbank”, RW 1989-90, 1097-1098).
67
W. VAN EECKHOUTTE, “Rechtsingang in arbeidszaken” in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal Procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 69, nr. 35.
10
met art. 863 Ger.W.68 Art. 862 § 1, 3° Ger.W. bepaalt weliswaar dat de dagtekening van een akte evenzeer op straffe van absolute nietigheid is voorgeschreven, doch enkel wanneer de vermelding van de datum van de akte noodzakelijk is om de gevolgen van de akte te beoordelen. Zo is de vermelding van de datum in een exploot van dagvaarding (art. 43 Ger.W.) noodzakelijk om de dagvaardingstermijn te berekenen en om, zo nodig, na te gaan of de eis tijdig werd ingesteld. Bij een eenzijdig verzoekschrift of een verzoekschrift op tegenspraak is niet de datum vermeld in de akte, maar wel de datum van de neerlegging van de akte ter griffie (artt. 1027 en 1034quinquies Ger.W.) noodzakelijk om de gevolgen van de akte te beoordelen.69 Er bestaat geen reden om aan te nemen dat het gezamenlijk verzoekschrift anders behandeld zou moeten worden. Enkel de datum van neerlegging van het gezamenlijk verzoekschrift ter griffie of van de aangetekende verzending naar de griffie is noodzakelijk om de gevolgen van deze akte te beoordelen, zodat het verzuim van de vermelding van datum in het verzoekschrift enkel door een relatieve nietigheid kan worden gesanctioneerd. Art. 706 Ger.W. zegt verder niets over de inhoud van dit gezamenlijk verzoekschrift, maar er kan weinig twijfel over bestaan dat alle partijen hun middelen, eisen en verweren in dit verzoekschrift dienen weer te geven (vgl. artt. 1026 en 1034ter Ger.W.). De libelleringsplicht is een algemene en inhoudelijke verplichting voor elke gedinginleidende akte, aangezien zij onmisbaar is voor het tegensprekelijk debat en de rechterlijke beoordeling.70 843. (tekst volledig vervangen) De wet gaat ervan uit dat een vrijwillige verschijning in de eerste plaats aanleiding geeft tot een schriftelijke procedure. Het is pas op verzoek van de partijen, of één van de partijen, dat er een rechtsdag wordt bepaald. Ook de rechter kan het initiatief nemen om een rechtsdag te bepalen en de partijen op te roepen. Deze zitting dient dan plaats te vinden binnen de vijftien dagen vanaf de neerlegging van het verzoekschrift. De oproeping van de partijen en hun eventuele raadslieden, gebeurt bij gewone brief. Daar waar het gezamenlijk verzoekschrift tot vrijwillige verschijning in principe aanleiding geeft tot een zuiver schriftelijke procedure, valt te betreuren dat niets werd bepaald aangaande de mededeling van de stukken aan de rechter (vgl. artt. 755 en 1027, derde lid Ger.W.). Zo bepaalt artikel 755 Ger.W. bij een schriftelijke behandeling na rechtsingang bij dagvaarding of verzoekschrift of tegenspraak zeer uitdrukkelijk hoe de stukken moeten worden medegedeeld en wat het lot is van laattijdig medegedeelde stukken. Ten slotte zal een veralgemeend succes van deze wijze van rechtsingang de desbetreffende rechtscolleges voor aanzienlijke organisatorische problemen stellen. Deze wijze van rechtsingang maakt het immers mogelijk om haasje-over te springen over de zaken die een andere rechtsingang en instaatstelling kennen. Wanneer een rechtsdag moet worden bepaald, moet deze plaatsvinden binnen de vijftien dagen na de rechtsingang en dient het beraad vervolgens in principe binnen de maand beëindigd te worden (art. 770 Ger.W.). Indien de procedure louter schriftelijk verloopt, dient het vonnis binnen de maand na de neerlegging of aangetekende verzending van het gezamenlijk verzoekschrift te volgen. Anders dan voordien met de schriftelijke behandeling voorzien in art. 755 Ger.W. kan deze wijze van procesvoering niet langer ontmoedigd of gesaboteerd worden door een rechtsdag te bepalen op een veel latere datum en 68
D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1237.
69
D. SCHEERS, Excepties. Over toelaatbaarheid, nietigheid en bevoegdheid, Antwerpen, Kluwer, 1998, 33, nrs. 79 en 80 en B. DECONINCK, “Art. 862 § 1, 3° Ger.W.”, Comm.Ger., nrs. 5-6.
70
B. ALLEMEERSCH, Taakverdeling in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 131.
11
de zaken die een klassieke rechtsingang en instaatstelling hebben gekend te laten voorgaan op de zaken ingeleid bij gezamenlijk verzoek.71 924. Wanneer de verwerende partij verstek laat, dient de rechter een diepgaand processueel onderzoek te voeren in dienst van de tegenspraak.72 In de eerste plaats dient de rechter na te gaan of de versteklatende partij regelmatig is gedagvaard of opgeroepen.73 Bij een teruggekeerde … 926. (tekst volledig vervangen) De absolute toepassing van één van beide strekkingen geeft in geen enkel geval een bevredigend resultaat.74 Het Hof van Cassatie heeft zich geschaard achter de visie dat de rechter bij verstek ook de grond van de zaak dient te onderzoeken, zelfs als het gaat om een materie die niet van openbare orde is.75 Verder oordeelde het Hof van Cassatie dat de rechter ertoe is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de rechtsregel die daarop van toepassing zijn en de rechter, met inachtneming van het recht van verdediging, ambtshalve de rechtsmiddelen moet aanvoeren waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder zijn aangevoerd tot staving van hun eisen.76 Wel is het belangrijk dat de rechter niets aan de eis wijzigt.77 Het is duidelijk dat de, meer maximalistisch bekeken, taak van de rechter bij verstek en bij een procedure op tegenspraak meer en meer naar elkaar toegroeien.78 935. (tekst valt volledig weg) 940. (tekst volledig vervangen) In principe dienen de stukken, overeenkomstig artikel 737 Ger.W., neergelegd te worden ter griffie waar de partijen er inzage van kunnen nemen. De stukken maken echter geen deel uit van het dossier van de rechtspleging maar blijven 71
Zie daarover D. SCHEERS en P. THIRIAR, Het gerechtelijk recht in de hoogste versnelling?, Antwerpen, Intersentia, 2007, 60.
72
De verweerder die verstek laat, wordt niet enkel geacht de territoriale bevoegdheid van de rechtbank te betwisten, maar ook de materiële bevoegdheid. Het verstek van de verweerder houdt immers een betwisting van de eis in en dwingt de rechtbank tot een ambtshalve processueel onderzoek van de eis (in deze zin Cass. 14 november 2006, Pas. 2006, 2333; E. BREWAEYS, “De procedure bij verstek”, in Bestendig handboek burgerlijk procesrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5-193 en A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992”, in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving, Brugge, die Keure, 2004, 65).
73
Kh. Dendermonde 16 juni 2011, RW 2012-13, 1547.
74
Zie bovendien art. 3 Verord. nr. 805/2004/EG tot invoering van een Europese executoriale titel voor nietbetwiste schuldvorderingen (Pb.L. 143, 30 april 2004) en de Omzendbrief van de minister van Justitie 22 juni 2005 (BS 28 oktober 2005, nr. 5.2): als niet-betwiste schuldvordering wordt o.a.aangezien de schuldvordering waartegen de schuldenaar zich niet heeft verweerd. Hieronder wordt verstaan de situatie waarbij de schuldenaar verstek laat ter terechtzitting.
75
Cass. 13 juni 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1423.
76
Cass. 14 april 2005, Arr.Cass. 2005, 868; JLMB 2005, 856, noot G. DE LEVAL; P&B 2005, 300.
77
Cass. 28 mei 2009, Arr.Cass. 2009, 1465; JLMB 2009, 656.
78
S. RUTTEN, “Verstek en verzet in burgerlijke zaken herbekeken”, in J. ROZIE, S. RUTTEN en A. VAN OEVELEN (eds.), Verstek en verzet in burgerlijke zaken en strafzaken, nationaal en Europees, Antwerpen, Intersentia, 2012,7.
12
toebehoren aan de partij die ze heeft neergelegd.79 Wanneer de stukken op deze wijze worden medegedeeld, dient een aparte inventaris neergelegd te worden die bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd (art. 721, in fine Ger.W.). De partij die de stukken heeft neergelegd ter griffie, mag deze terughalen nadat de termijn van de tegenpartij om conclusies te nemen is verstreken, tenzij de stukken elektronisch werden medegedeeld (art. 739 Ger.W.). Hoewel de wet hier enkel een uitzondering maakt voor het geval de stukken elektronisch werden medegedeeld, is het duidelijk dat er ook geen teruggaveplicht geldt wanneer de stukken in der minne werden medegedeeld.80 952. Artikel 743 Ger.W. geeft de verplichte vermeldingen weer in een conclusie. Op de eerste plaats dient de partij die de conclusie neemt, naam, voornaam en woonplaats81 te vermelden.82 . Vanzelfsprekend … 953. Partijen moeten in hun conclusie ook het rolnummer vermelden (art. 743 Ger.W.). Het betreft … 955. … Wanneer de wet van 10 juli 2006 op de elektronische procesvoering in werking zal treden83 en artikel 744 Ger.W. zal worden opgeheven, zal deze vereiste worden opgeheven. 958. (tekst volledig vervangen) Ten slotte dient de conclusie door de partij of haar advocaat84 gedagtekend en ondertekend te worden (art. 743 Ger.W.). De ondertekening is echter niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.85 Er is dan ook geen enkele reden om een niet ondertekende conclusie uit de debatten te weren. In overeenstemming met artikel 863 Ger.W. kan het ontbreken van de handtekening steeds geregulariseerd worden. 959. Bij de conclusie dient tevens de inventaris gevoegd te worden van de stukken (art. 742 Ger.W.). Op die wijze … 960. (tekst volledig vervangen) Een conclusie kan door een partij of haar advocaat ter griffie worden neergelegd (art. 742 Ger.W.). Van de neerlegging kan een ontvangstbewijs gevraagd worden. Er is in artikel 742 Ger.W. geen sprake meer van de mogelijkheid dat een conclusie ook kan worden toegezonden aan de griffie. Vooraleer dit wetsartikel werd aangepast per 1
79
G. BAERT, “Art. 737 Ger.W.” in Comm.Ger., 2.
80
D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1237. Woonplaats is de plaats waar iemand is ingeschreven in de bevolkingsregisters (art. 36 Ger.W.).
81
82
Deze vermelding staat thans ook nog voorgeschreven in art. 744 Ger.W. Dit artikel zal echter opheven worden per 1 januari 2015 (D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1238).
83
BS 7 september 2006. Deze wet zal, wat de opheffing van art. 744 Ger.W. betreft, in werking treden ten laatste op 1 januari 2015.
84
Een zaakwaarnemer mag geen conclusie opstellen (Rb. Marche-en-Famenne 14 oktober 1991, TBBR 1992, 271).
85
D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1239.
13
januari 201386, werd de mogelijkheid van de toezending van een conclusie aan de griffie uitdrukkelijk in de wet vermeld. Ook al is er nu geen sprake meer van een toezending aan de griffie, er kan geen enkele twijfel bestaan dat de neerlegging evenzeer kan door het zenden van een conclusie aan de griffie met de post, een koerierdienst of per fax.87 Geen enkele wijze van neerlegging is immers uitgesloten.88 In de praktijk wordt veelal een kopie van de conclusie afgestempeld door de griffier en bij wijze van ontvangstbewijs terug aan de betrokken partij bezorgd. De datum van neerlegging is de officiële datum waarop de conclusie wordt genomen.89 Na de neerlegging wordt de conclusie bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. 1047. De sluiting van de debatten wordt geakteerd op het proces-verbaal van de terechtzitting. Er is verder … Deze elementen dienen dan ook op het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld te worden. 1118. De rechter is gehouden tot het geheim van het beraad.90, 91 De bespreking van de zaak in de raadkamer tijdens het beraad is dan ook geheim. Enkel de griffier … 1152. Onder betekening (signification; Zustellung) wordt de afgifte van een origineel of een afschrift van een akte bij gerechtsdeurwaardersexploot verstaan. Betekening kan eveneens gebeuren in een andere vorm die de wet voorschrijft. Een kennisgeving (notification; Notifizierung) is de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of in afschrift, via de postdiensten of per elektronische post aan het elektronisch adres in de gevallen en vormen die de wet voorschrijft (art. 32 Ger.W.). Een kennisgeving geschiedt in beginsel bij gerechtsbrief (pli judiciaire; Gerichtsbrief), maar kan ook gebeuren bij aangetekende brief of zelfs bij gewone brief, per e-mail of per telefaxbericht. Het Gerechtelijk Wetboek heeft … 1170. … het Openbaar Ministerie als procespartij optreedt en in het ongelijk wordt gesteld, zijn de regels aangaande de rechtsplegingsvergoeding niet van toepassing.92 Evenmin is rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door de stedenbouwkundig inspecteur die in het
86
Wet 10 juli 2006 (BS 7 september 2006) gewijzigd bij Wet van 24 juli 2008 en bij Wet van 29 december 2010 (BS 31 december 2010).
87
D. SCHEERS en P. THIRIAR, “De moeilijke weg naar een elektronisch dossier. Nieuwe procedureregels vanaf 1 januari 2013”, RW 2012-13, 1239.
88
D. SCHEERS, “Spreken is zilver, schrijven is goud. Over conclusies en moderne technologie”, in J. VAN DONINCK, L. VAN DEN HOLE en VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (eds.), Civiel procesrecht vandaag en morgen, Antwerpen, Intersentia, 2013, 68. B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, die Keure, 1998, 146.
89
90
De niet-naleving van de geheimhoudingsplicht wordt bestraft volgens art. 458 Sw. (Cass. 13 maart 2012, RW 2012-13, 1255, noot F. BLOCKX, “Het geheim van het beraad, het beroepsgeheim van de magistraten en het delen van informatie die onder het beroepsgeheim valt”).
91
Zie over het rechterlijk beroepsgeheim: G. ROMMEL, “Spreken en rechtspreken. Kanttekeningen bij het rechterlijk beroepsgeheim”, RW 2012-13, 1477 e.v. en het antwoord daarop: B. ALLEMEERSCH en E. VANDENSANDE, “Antwoord op de “Kanttekening bij het rechterlijk beroepsgeheim””, RW 2012-13, 1678 e.v.
92
Cass. 21 januari 2011, Pas. 2011, 245 en Rev.trim.dr.fam. 2011, 625. Zie ook GwH 83/2011, 18 mei 2011, RW 2011-12, 161.
14
ongelijk wordt gesteld na een herstelvordering.93 1171. … Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand94 geniet, wordt het … 1229. (tekst volledig vervangen) Hoewel de eis in tussenkomst een zekere samenhang moet vertonen met de reeds ingestelde hoofd- of tegeneisen, is de agressieve tussenkomst principieel een autonome eis. Wanneer de hoofdeis ontoelaatbaar is om redenen die de persoon van de reeds in het geding zijnde partijen betreft – in zonderheid het gebrek aan rechtspersoonlijkheid, hoedanigheid of belang – heeft dit geen invloed op de toelaatbaarheid van de agressieve tussenkomst.95 1375 bis. (volledig nieuw randnummer) De Wet van 29 april 201396 introduceert een nieuwe soort akte, de zogenaamde ‘advocatenakte’.97 De onderhandse akte die wordt medeondertekend door de advocaten van alle partijen, waarbij elke partij met een onderscheiden belang door een andere advocaat moet worden bijgestaan, levert krachtens deze wet een volledig bewijs op van het geschrift en van de handtekening van de bij de akte betrokken partijen, zowel onderling als tegenover hun erfgenamen of rechtverkrijgenden. Door deze akte mede te ondertekenen, verklaren de advocaten dat zij de partijen die zij bijstaan volledig hebben ingelicht over de rechtsgevolgen van deze akte. Dit moet alsdusdanig worden vermeld in de desbetreffende akte. De advocatenakte moet, behoudens wanneer gebruik wordt gemaakt van elektronische handtekeningen, in ten minste evenveel originele exemplaren worden opgemaakt als er partijen met een verschillend belang en ondertekenende advocaten zijn. Op elk origineel exemplaar moet wordt vermeld in hoeveel originele exemplaren de akte is opgemaakt.98 De advocatenakte die beantwoordt aan de voormelde vormvereisten, is niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 1322 tot en met 1327 van het Burgerlijk Wetboek. 1383. … stuk vals is. De valsheidsvordering kan zowel tegen een onderhandse als tegen een authentieke akte (meer bepaald tegen de authentieke vermeldingen van een authentieke akte99) of tegen een advocatenakte worden ingesteld.100 Tegen een authentieke akte of een 93
GwH 8 maart 2012, NjW 2012, 542, noot JT.
94
Wanneer een partij enkel rechtsbijstand geniet, is er geen reden tot het automatisch toekennen van het minimumbedrag (Cass. 10 november 2011, P&B 2012, 116; RW 2012-13, 177, noot S. VOET, “Rechtsplegingsvergoeding en juridische tweedelijnsbijstand”).
95
In deze zin: Cass. 11 maart 1991, Arr.Cass. 1990-91, 721 en S. MOSSELMANS, Tussenvorderingen, in APR, Mechelen, Kluwer, nr. 324.
96
Wet van 29 april 2013 betreffende de door de advocaten van de partijen medeondertekende onderhandse akte, BS 3 juni 2013.
97
X., “Advocatenakte”, NJW 2013, 495; B. SAMYN, “De advocatenakte een meerwaarde?”, Balans 2013, 1.
98
De partij die haar in de akte bepaalde verbintenissen heeft uitgevoerd, kan het niet vermelden van het aantal originele exemplaren niet tegenwerpen (art. 4. Wet van 29 april 2013 betreffende de door de advocaten van de partijen medeondertekende onderhandse akte, BS 3 juni 2013).
99
DEKKERS-VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht, III, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393, nr. 692 e.v.
100
Ch. VAN REEPINGHEN, Verslag over de Gerechtelijke Hervorming, BS 1964, 361-368.
15
advocatenakte kan echter alleen worden opgekomen door middel van een valsheidsvordering (art. 1319 BW en art. 2 Wet van 29 april 2013 betreffende de door de advocaten van de partijen medeondertekende onderhandse akte).101 Een valsheidsvordering kan ook … 1400 bis. (volledig nieuw randnummer) Het hoorrecht van minderjarigen wordt vanaf 1 september 2014 grondig gewijzigd ingevolge de oprichting van de familie- en jeugdrechtbanken. Er wordt een nieuwe afdeling in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd over het horen van minderjarigen. De desbetreffende bepalingen van artikel 931 Ger.W. worden opgeheven en vervangen door een nieuw artikel 1004/1 en 1004/2 Ger.W. De gevallen waarin de minderjarige moet worden gehoord worden nader omschreven, alsook de modaliteiten en de gevolgen van dit verhoor.102 Hiermee wordt elk misverstand opgeheven: de minderjarige wordt weliswaar gehoord in procedures die hem aanbelangen, maar hij is geen getuige in deze geschillen en hij wordt geen procespartij ingevolge zijn verhoor. 1420. (tekst volledig vervangen) Op 21 juni 2012 werd door de Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op het afschaffen van dure en nutteloze procedurele vormvereisten, ingediend door Ch. Brotcorne op 9 augustus 2010103, goedgekeurd en overgemaakt aan de Senaat.104 Dit wetsvoorstel strekte ertoe een aantal dure en overbodig geachte vormvereisten af te schaffen teneinde de civiele procedure flexibeler en sneller te maken. De indiener van dit wetsvoorstel vertrok van de volgende vaststellingen. De gerechtelijke procedures die gepaard gaan met de oproeping van getuigen zouden overdreven ingewikkeld en traag zijn. Bovendien zou het recht het aanvoeren van schriftelijke verklaringen niet reglementeren, terwijl dergelijke verklaringen, indien ze aan welomschreven wettelijke voorwaarden voldoen en vaststellingen van derden bevatten, zouden volstaan om de rechter in te lichten. Dit wetsvoorstel werd op 16 juli 2012 wet.105 1421. (tekst volledig vervangen) Er werd een Afdeling 5bis, getiteld “Overlegging van schriftelijke verklaringen”, ingevoegd in Hoofdstuk VIII, Bewijs, van het Gerechtelijk Wetboek. Zo het getuigenbewijs toelaatbaar is, mag de rechter van derden verklaringen in schriftelijke vorm aannemen die hem inzicht kunnen verschaffen in de betwiste feiten waarvan zij persoonlijk weet hebben (art. 961/1 Ger.W.). De schriftelijke verklaringen worden door de partijen of op verzoek van de rechter overgelegd.106 De rechter bezorgt aan de partijen deze verklaringen die hem rechtstreeks worden toegezonden. De schriftelijke verklaringen moeten worden opgesteld door personen die aan de vereiste voorwaarden voldoen om als getuige te worden gehoord. De schriftelijke verklaring bevat het relaas van de feiten waarbij de opsteller ervan aanwezig was of die hij zelf heeft vastgesteld. De 101
BS 3 juni 2013. Cass. 23 mei 1972, Arr.Cass. 1972, 884; Bergen 1 februari 2000, EJ 2000, 138, noot en Rev.trim.dr.fam. 2002, 351; Antwerpen 1 maart 1989, Rev.not.b. 1990, 165; Brussel 31 maart 1969, Pas. 1969, II, 153; B. ALLEMEERSCH, “Valsheid en andere leugens in burgerlijk proces en bewijs”, TPR 2004, 61; B. MAES, Inleiding tot het burgerlijk procesrecht, Brugge, die Keure, 2006, 234; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1987, 363.
102
Artt. 157 en 158 Wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (www.dekamer.be, DOC 53 0682/022).
103
www.dekamer.be, DOC 53 075/001.
104
www.dekamer.be, CRIV 53 PLEN094, 22 en DOC 53 0075/004.
105
BS 3 augustus 2012. Kh. Bergen 19 maart 2013, JT 2013, 294, noot A. HOC.
106
16
schriftelijke verklaring vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en -plaats, de woonplaats en het beroep van de opsteller ervan alsook, zo nodig, diens graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, of er sprake is van ondergeschiktheid tegenover de partijen, of ze samenwerken dan wel of ze gemeenschappelijke belangen hebben. De schriftelijke verklaring vermeldt voorts dat ze is opgesteld voor overlegging aan de rechtbank en dat de opsteller ervan weet heeft van het feit dat hij zich door een valse verklaring aan straffen blootstelt. De schriftelijke verklaring wordt geschreven, gedagtekend en door de opsteller ervan ondertekend. Hij moet daaraan als bijlage het origineel of een fotokopie toevoegen van elk officieel document dat zijn identiteit aantoont en waarop zijn handtekening voorkomt (art. 961/2 Ger.W.). De rechter kan van de opsteller van de schriftelijke verklaring te allen tijde een verhoor afnemen (art. 961/3 Ger.W.). 1422. (tekst volledig vervangen) De praktijk zal moeten uitwijzen of deze wetswijziging enig nut heeft. Op het eerste gezicht voert zij nieuw nutteloze procedure voorschriften in, die niets bijbrengen aan het bewijsrecht. Ook voordien konden partijen immers schriftelijke verklaringen van derden aan de rechter voorleggen. De rechter kon, in de gevallen waar het bewijs door vermoedens toegelaten is, zijn oordeel mee op deze schriftelijke verklaringen baseren.107 Getuigenverklaringen in de strikte zin van het woord hebben geen bijzondere bewijswaarde, zodat zelfs de lege lata de rechter deze getuigenverklaringen naast zich kan leggen en zijn oordeel kan vormen op een geheel van ernstige en overeenstemmende vermoedens, gepuurd uit de overige elementen van het dossier, zoals bijvoorbeeld schriftelijke verklaringen van derden. 1423. (tekst volledig vervangen) De wet voorziet geen enkele controle omtrent de verklaringen van de betrokken derden met betrekking tot hun graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, of er sprake is van ondergeschiktheid tegenover de partijen, of ze samenwerken dan wel of ze gemeenschappelijke belangen hebben, noch omtrent de waarachtigheid van de inhoud van de verklaringen zelf.108 De verplichting om in de schriftelijke verklaring te vermelden dat de auteur ervan weet heeft van het feit dat hij zich door een valse verklaring aan straffen blootstelt, brengt geen soelaas en is een flagrante miskenning van de elementaire principes van het Strafrecht. “Nullum crimen, nulla poena sine lege.”109 Er wordt immers geen strafbepaling ingevoerd voor het afleggen van een valse schriftelijke verklaring. Artikel 220 Sw. beteugelt enkel de valse getuigenverklaring in de strikte zin van het woord. Of eventuele valse schriftelijke verklaringen aanleiding zullen geven tot veel vervolgingen en bestraffingen op basis van artikel 196 Sw., dat in het algemeen elke valsheid in geschriften beteugelt, valt ten zeerste te betwijfelen. Los van elke strafvervolging, heeft het getuigenverhoor in de strikte zin, precies tot doel om de rechter toe te laten zelf de verklaring te horen en aldus de waarachtigheid ervan te appreciëren en relevantie van deze verklaring in te schatten. 1424. (tekst volledig vervangen) De grootste lacune van de wetshervorming bestaat hierin dat de rechter nog altijd kan beslissen om de auteur van de schriftelijke verklaring te horen en dat op geen enkele wijze wordt bepaald hoe de schriftelijke verklaringen en het eventuele 107
Zie in dezelfde zin: A. HOC, “Les attestations écrites dans le Code judiciaire”, JT 2013, 277.
108
Zie in dezelfde zin: D. PIRE, “La procédure de production d'attestations dans le Code judiciaire”, Rev.trim.dr.fam. 2013, 59.
109
Er bestaat geen misdrijf en er kan geen straf worden opgelegd, zonder dat hiervoor een uitdrukkelijke wettekst bestaat.
17
verhoor van de opsteller van de schriftelijke verklaring zich verhouden tot getuigenverklaringen en andere bewijzen. Wat is de bewijswaarde van een dergelijke schriftelijke verklaring? Zal de rechter de voorkeur geven en meer gewicht hechten aan een andersluidende getuigenverklaring omdat zij meer garanties biedt? Wordt het fundamenteel recht op tegenbewijs niet miskent, doordat niet voorzien wordt dat de tegenpartij een tegenverhoor kan houden van de auteur van de schriftelijke verklaring? Zal het doel van de wet niet stelselmatig gedwarsboomd worden omdat de tegenpartij een getuigenverhoor (of verhoor) zal verzoeken van de auteur van de schriftelijke verklaring of van andere personen wanneer zij geconfronteerd wordt met een voor haar nadelige schriftelijke verklaring? Het valt te vrezen dat deze wetshervorming de bewijsprocedure enkel zal bemoeilijken en vertragen. 1425. (tekst volledig vervangen) Ten slotte miskent de wet een aantal elementaire principes van het civiele proces. In plaats van de verplichting voor partijen om elk stuk waarvan zij zich wensen te bedienen, eerst uit te wisselen, mogen partijen een schriftelijke verklaring nu rechtstreeks aan de rechter overmaken, op last voor de rechter om (een kopie) hiervan over te maken aan de andere procespartijen. Hoe deze mededelingen van schriftelijke verklaringen moeten gebeuren en binnen welke termijnen, wordt volledig in het midden gelaten en op geen enkele wijze gesanctioneerd. De deur wordt open gezet voor verschillende ‘costuimen’ binnen elk rechtscollege. De tegenspraak wordt niet geregeld en niet gewaarborgd. Kortom, het kind wordt met het badwater weggespoeld. Nieuwe slecht gedefinieerde vormvereisten worden ingevoerd, zonder enige inhoudelijke meerwaarde, terwijl oude vormvoorschriften, die de tegenspraak en het recht van verdediging moesten waarborgen, zonder blikken of blozen en zonder oog voor de coherentie van het civile proces worden afgevoerd. 1466. Deze stelling lijkt thans nog moeilijk verdedigbaar.110 De beslissingen die worden genomen in het kader van de geschillenbeslechting voorzien in artikel 973 § 2 Ger.W. dienen aangemerkt te worden als eindbeslissingen over een geschilpunt over het verloop van het deskundigenonderzoek.111 112 Hierbij dient opgemerkt … 110
In dezelfde zin: P. TAELMAN, “Kosten en erelonen van deskundigen”, Ius & Actores 2007, 58-59.
111
Wanneer de rechter een beslissing neemt over een door partijen betwiste rechtsvraag, is deze beslissing geen maatregel van inwendige aard maar een eindbeslissing over dit geschilpunt. Zo is de beslissing van de rechter waarbij het verzoek tot verlenging van de termijn voor de neerlegging van het deskundigenverslag toelaatbaar wordt verklaard, terwijl de toelaatbaarheid hiervan werd betwist, een eindbeslissing over dit geschilpunt (Cass. 24 januari 2013, JT 2013, 196, noot J. VAN COMPERNOLLE en G. DE LEVAL, “L'instruction sans obstructions? À propos de la nature de la décision prorogeant le délai pour le dépôt du rapport”. Anders: D. MOUGENOT, “Le nouveau droit de l’expertise” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (ed.), Le droit judiciaire en mutuation, Luik, Anthemis, 2007, 115-117. In een arrest van 2 november 2000 oordeelde het Hof van Cassatie dat een beslissing tot vervanging van een deskundige geen eindbeslissing was in zoverre er tussen partijen geen betwisting bestond omtrent deze vervanging (Cass. 2 november 2000, Arr.Cass. 2000, 1698 en Bull. 2000, afl. 11, 1661). A contrario werd in de rechtsleer geopperd dat de beslissingen van de rechter over betwistingen gerezen tussen partijen naar aanleiding van het deskundigenonderzoek dus eindbeslissingen zouden uitmaken (In deze zin: B. VANLERBERGHE, “Actualia inzake de bewijsvoering, de overlegging van stukken en het deskundigenonderzoek” in Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2006-2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 471). Zie evenwel voor een belangrijke nuancering: De beslissing van het arrest dat de deskundigenopdracht bevestigt die de eerste rechter heeft bevolen en ze uitbreidt zonder uitspraak te doen over de aard van de door de partijen aangegane verbintenissen waarover een geschil was opgeworpen, is geen eindbeslissing (Cass. 20 maart 2003, Arr.Cass. 2003, 687 en Pas. 2003, 578). Deze nuancering wordt ook uitvoerig besproken door D. MOUGENOT, “La rémunération de l’expert”, Ius & Actores 2007, 75-77.
112
Deze beslissingen kunnen bovendien ingrijpend zijn, bijvoorbeeld wanneer wordt besloten om een gedeelte
18
1724. Het loon en de hiermee gelijkgestelde inkomsten zijn slechts gedeeltelijk vatbaar voor beslag en overdracht. De vijf schijven om het beslagbaar gedeelte van loon te berekenen zien er uit als volgt: Beslagbaarheidsgrenzen aangaande loon (art. 1409 § 1 Ger.W.)113 Nettoloon (bedragen in BEF)
Beslagbaar gedeelte
Bedragen in EUR (KB 12/12/20112)
< 27.000
niets
< 1.059,00
27.001 – 29.000
1/5
1.059,01 – 1.138
29.001 – 32.000
30%
1.138,01 – 1.255
32.001 – 35.000
40%
1.255,01 – 1.373
> 35.000
alles
> 1.373
Wanneer de werknemer naast zijn maandloon nog bedragen ontvangt die als sociale uitkeringen worden bestempeld, dan worden die samengevoegd met het loon en op dit samengevoegd bedrag worden de bovenstaande loonschijven en -grenzen toegepast.115 Sociale uitkeringen zijn bijvoorbeeld: werkloosheidsuitkeringen of uitkeringen uitbetaald door een fonds voor bestaanszekerheid, vergoeding voor arbeidsongeschiktheid. De bedragen worden bepaald per kalendermaand in artikel 1409 § 1 Ger.W. Bovendien worden de drempels verhoogd met 50 euro116 per kind ten laste.117 Artikel 1409ter Ger.W. … 1726. … De vier schijven om het beslagbare gedeelte van andere inkomsten te berekenen zien er uit als volgt: Beslagbaarheidsgrenzen aangaande andere inkomsten dan loon (art. 1409 § 1bis Ger.W.)118
van een constructie open te breken om vaststellingen te verrichten (een zogenaamd “destructief onderzoek”). 113
In de eerste kolom staan de bedragen aangegeven zoals ze in art. 1409 Ger.W. in Belgische frank zijn opgenomen en in de tweede kolom de beslagbaarheidsbegrenzing. In de derde kolom treft u de reële bedragen aan volgens het meest recente Koninklijk Besluit van indexering. Terecht werd het verwijt gemaakt dat de wetgever bij het opstellen van deze bepaling erg onzorgvuldig tewerk is gegaan. Het gebruik van breuken en dan weer percentages maakt een en ander weinig overzichtelijk (K. BROECKX, “Art. 1409 Ger.W.” in Comm.Ger., 10).
114
BS 19 december 2012. Deze bedragen gelden vanaf 1 januari 2013.
115
Cass. 11 maart 1991, Arr.Cass. 1990-91, 723.
116
Thans geïndexeerd tot 65 euro vanaf 1 januari 2013 (KB 13 december 2012, BS 19 december 2012).
117
Zie de definitie van “kind ten laste” in art. 1 KB 27 december 2004, BS 31 december 2004.
118
In de eerste kolom staan de bedragen aangegeven zoals ze in art. 1409 Ger.W. in Belgische frank zijn opgenomen en in de tweede kolom de beslagbaarheidsbegrenzing. In de derde kolom treft u de reële bedragen aan volgens het meest recente koninklijk besluit van indexering.
119
BS 16 december 2012. Deze bedragen gelden vanaf 1 januari 2012.
19
Netto inkomsten (bedragen in BEF)
Beslagbaar gedeelte
Bedragen in EUR (KB 12/12/20113)
< 27.000
niets
< 1.059,00
27.001 – 29.000
1/5
1.059,01 – 1.255
29.001 – 35.000
2/5
1.255,01 – 1.373
> 35.000
alles
> 1.373
Ook hier wordt het beslagbaar gedeelte verminderd met een bedrag van 50 euro120 per kind ten laste. 1763. … derden heeft. Het kan gaan om: – een beslag in handen van de werkgever van een debiteur op diens loon; – het beslag in handen van een bank op het creditsaldo van een bankrekening van de debiteur121; – het beslag in … 1790. … belanghebbende partijen. Deze termijn van één maand is op straffe van verval voorgeschreven. De termijnverlenging van art. 50, tweede lid Ger.W. is op deze termijn niet van toepassing.122 1854. … zeggen waarvan de executie niet wordt geschorst door het aanwenden van gewone rechtsmiddelen. De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging enkel toestaan op verzoek van de partij wiens eis wordt toegekend.123 De rechters in hoger beroep …
120
Thans geïndexeerd tot 65 euro vanaf 1 januari 2013 (KB 13 december 2012, BS 19 december 2012).
121
Een derdenrekening van een advocaat behoort tot zijn vermogen en is dus beslagbaar voor schulden van de advocaat (Cass. 27 januari 2011, TBBR 2012, 510). Zie daarover: D. GRUYAERT, “De derdenrekening: stand van zaken na het cassatiearrest van 27 januari 2011”, TBBR 2012, 470 e.v.
122
GwH 18 oktober 2012, NjW 2013, 72, noot A. VANDERHAEGHEN.
123
Gent 17 maart 2009, RW 2012-13, 705. Tenzij dat het vonnis van rechtswege voorlopig uitvoerbaar is (Gent 11 augustus 2010, RW 2012-13, 708).
20