IEDERS STEM TELT beleid maken we samen 2 prioriteiten voor de strijd tegen energiearmoede
SAMENLEVINGSOPBOUW ANTWERPEN PROVINCIE Steunpunt Turnhout Otterstraat 116, 2300 Turnhout Tel.: 014 44 26 74 Mieke Clymans (
[email protected]) Ellen Dries (
[email protected]) Leen Smets (
[email protected])
Steunpunt Mechelen Brusselsepoortstraat 8, 2800 Mechelen Tel.: 015 20 13 75 Magda Hendrickx (
[email protected]) Ann Van der Wilt (
[email protected])
Inhoud Politiek draait om keuzes maken
4
Beleidsprioriteit 1: nooit meer afsluiting van gas, elektriciteit en/of water
5
Beleidsprioriteit 2: selectieve woon- en energiepremies
8
Bijlagen
11
Bijlage 1: ‘Lokale Woon-, Water- en Energiewinkels’ op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen Bijlage 2: Eerste Hulp Bij Energieproblemen Bijlage 3: Een goede praktijk van de lokale adviescommissie. Leidraad voor de hulpverlening Bijlage 4: Lokale beleidskeuzes in verband met energiearmoede
3
Politiek draait om keuzes maken Zondag 14 oktober 2012 wordt een hoogdag voor onze democratie. Op die dag worden namelijk duizenden raadsleden verkozen die samen gedurende zes jaar onze gemeenten en provincies zullen besturen. De betrokkenheid van mensen bij de lokale verkiezingen scheert hoge toppen. En dat hoeft geen verwondering te wekken. De verbondenheid van mensen met hun buurt, wijk en gemeente is immers groot. De impact van lokale besturen op het dagelijkse leven van mensen eveneens. Beslissingen van lokale besturen zijn bovendien vaak zichtbaar en tastbaar. Dat geldt ook voor de lokale bestuurders zelf: haast iedereen kent wel één of meerdere kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen in meer of mindere mate. Ook voor maatschappelijk kwetsbare groepen staat er die zondag 14 oktober 2012 heel wat op het spel. Net als de hogere overheden hebben ook lokale besturen tal van hefbomen ter beschikking die een ingrijpende verbetering kunnen teweegbrengen in het leven van mensen en gezinnen die kampen met één of meerdere vormen van maatschappelijke achterstelling. Zo hebben lokale besturen een sterke impact op de fysieke en sociale leefbaarheid van buurten en wijken. En kunnen lokale besturen een belangrijke bijdrage leveren aan de realisatie van het grondwettelijk verankerde recht op een menswaardig leven (en de sociale grondrechten die daar de hoekstenen van vormen).1 Maar politiek draait om keuzes maken. Het is niet omdat lokale besturen belangrijke sociale hefbomen in handen hebben dat ze er ook voor kiezen om deze voluit aan te wenden. In verkiezingscampagnes verdwijnen sociale thema’s makkelijk naar de achtergrond. Het project ‘Ieders stem telt’ van Samenlevingsopbouw brengt daar verandering in. Doelgroepen van Samenlevingsopbouw en van vele partnerorganisaties mengen zich de komende maanden uitdrukkelijk in het lokale verkiezingsdebat. Zij plaatsen sociale thema’s en de noden van maatschappelijk kwetsbare groepen op de politieke agenda. Alle info vindt u op www.iedersstemtelt.be.
Maar we serveren u hier alvast twee beleidsprioriteiten om de strijd tegen energiearmoede − waar steeds meer burgers mee te maken krijgen – aan te gaan. En als de burger getroffen wordt, staat het meest nabije bestuursniveau voor die burger mee paraat om deze problemen het hoofd te bieden … Maak daarom werk van: 1. Nooit meer afsluiting van gas, elektriciteit en/of water 2. Selectieve woon- en energiepremies
1
Zie artikel 23 van de Belgische Grondwet waarin ter realisatie van het recht op een menswaardig leven o.m. het recht op arbeid, het recht op sociale zekerheid, het recht op een behoorlijke huisvesting en het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing zijn verankerd.
4
Beleidsprioriteit 1: nooit meer afsluiting van gas, elektriciteit en/of water “Veroordeeld zijn tot kaarslicht, maar dan niet voor de gezelligheid. De warme maaltijden voor enkele weken achterwege laten, maar dan niet omdat brood je beter smaakt. Je ’s ochtends wassen met flessenwater van Aldi, en echt niet omdat je kraantjeswater maar niets vindt. Een mens houdt het anno 2011 niet voor mogelijk. Toch vormt voor vele duizenden Vlaamse gezinnen niet Jeroen Meus, maar extreme energiearmoede dagelijkse kost.”
2
De distributienetbeheerder kan energiegebruikers nog steeds volledig afsluiten van aardgas of elektriciteit. Hij hoeft hiervoor zelfs niet altijd het ‘positief’ advies te krijgen van de lokale adviescommissie (LAC). In vier gevallen kan een afsluiting zonder advies van de LAC (veiligheid, fraude, problematische verhuis en leegstand). In andere gevallen is een advies van de LAC vereist. Vooraleer de LAC beslist, is een sociaal onderzoek vereist. Er is een LAC in iedere gemeente. Samenlevingsopbouw vindt volledige afsluitingen onrechtvaardig. Het zorgt voor mensonwaardige leefsituaties. Energiegebruikers, zoals we allemaal zijn, moeten terugvallen op overlevingsstrategieën om te voorzien in hun dagelijkse levensbehoeften. De behoeftenpiramide van Maslow indachtig, is er weinig ruimte om zich te ontplooien of zich veilig te voelen wanneer niet voldaan kan worden aan de basisbehoeften. Afgesloten zijn van gas en elektriciteit leidt tot ernstige tekorten in het vervullen van basisbehoeften. De LAC-werking is dé lokale spil in de strijd tegen energiearmoede. Maar zolang er aan de LAC-werking geen kwaliteitseisen gesteld worden en er geen controle wordt uitgeoefend, wordt het recht op energie niet gegarandeerd. Gezien de autonomie van de lokale besturen heeft elk OCMW de initiële vrijheid om de werking van de LAC naar eigen goeddunken in te vullen. Dit betekent dat uiteenlopende (hulpverlenings-)visies worden gehanteerd, dat mensen met energieproblemen op verschillende wijze worden betrokken bij de LAC’s en dat de besluitvorming niet eenduidig gebeurt. De LAC-werking wordt erg bepaald door de inzet van mensen en middelen en hun engagement om de energieproblemen aan te pakken.
2
Uit een opiniebijdrage verschenen in De Morgen op 10 mei 2011 waarin de sector Samenlevingsopbouw en UAprofessor en voormalig Vlaams Ombudsman Bernard Hubeau samen een lans braken voor een grondwettelijke verankering van het recht op energie.
5
Onze oplossing in een notendop Lokale besturen realiseren het recht op energie: zij garanderen dat burgers niet worden afgesloten van gas, elektriciteit en/of water.
Concreet De gemeenteraad dient het voortouw te nemen in de strijd tegen energiearmoede, meer bepaald tegen volledige afsluiting. Via een motie engageert het stads-/gemeentebestuur zich om de bewoners een recht op energie toe te kennen. In de motie wordt, vanuit een visie op menswaardigheid, een afsluiting van nutsvoorzieningen als ontoelaatbaar beschouwd. De stad/gemeente onderzoekt welke instrumenten zij ter beschikking heeft of kan uitbouwen om haar bewoners te ondersteunen zodat afsluiting van nutsvoorzieningen wordt voorkomen. Instrumenten die zowel preventief als curatief worden ingezet:
Via het verstrekken van informatie over de energiemarkt, het opvolgen en begeleiden van probleemdossiers inzake sociale energiemaatregelen en slechte woonkwaliteit, het aanbieden van energiescans, het begeleiden van premieaanvragen en FRGE-leningen … kan een lokale of intergemeentelijke woon-, water- en energiewinkel een belangrijke rol spelen in de preventie van energiearmoede. (zie bijlage 1) Een curatieve aanpak die afgestemd is op de onmiddellijke, individuele noden van maatschappelijk kwetsbare burgers verwachten we van de sociale dienst van het OCMW. Denk maar aan financiële ondersteuning, het uitzetten van een hulpverleningstraject op maat én in overleg met de betrokkenen enz. Met EHBE “Eerste Hulp bij Energieproblemen” kan elke hulpverlener aan de slag. (zie bijlage 2) De LAC verdient de nodige aandacht. Het is geen ‘aanhangsel’ van de sociale dienst van het OCMW om dossiers van de distributienetbeheerders te bespreken. De LAC dient erkend te worden als een volwaardige commissie waar oplossingen voor energiearmoede worden gezocht, afsluitingen worden voorkómen en heraansluitingen worden beslist. Een doelmatige en cliëntgerichte werking lukt slechts indien voldoende middelen (zowel financiële als personeelsmiddelen) voor de LAC-werking worden voorzien. (zie bijlage 3) De energiewetgeving werd erg ingewikkeld en het aantal dossiers steeg na de liberalisering aanzienlijk. De specialisatie van een (deeltijds) personeelslid of de installatie van een energiecel is dan zeker aangewezen. Uiteraard is dit afhankelijk van de draagkracht van het OCMW en kan een energiecel ook intergemeentelijk uitgebouwd worden. Anders lopen maatschappelijk kwetsbare bewoners het risico geen hulpverleningstraject te kunnen aangaan. Of ze zien hun rechten geschonden, bv. door het mislopen van de toekenning sociaal tarief, het niet verrekenen van de gratis kWh, een zwakke onderhandelingspositie bij betaalplannen, het niet in staat zijn de budgetmeter op te laden, de weg niet kennen om een heraansluitingsvraag te stellen … (zie bijlage 4) De inzet van middelen uit het Sociaal Energiefonds kan energiearmoede voorkomen en/of bestrijden. Het bijdragen aan het betalen van energiefacturen biedt gebruikers ademruimte om menswaardig te leven, schulden af te betalen en/of energiezuinige investeringen te doen. Maar
6
al te vaak gaan deze middelen alleen naar de inzet van personeel (waarvan we de noodzaak weliswaar erkennen), maar blijft het potje gedicht om aan de noden van de allerzwaksten tegemoet te komen. Het werkingsverslag van de LAC dient jaarlijks op de OCMW-raad besproken te worden. Op die manier kunnen visie, procedure, draaiboek, middelen … steeds bijgestuurd worden. De voorzitter van het OCMW en de schepen van Sociale Zaken moeten mee toezien op de werking van de LAC.
Meer informatie Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie, Project Energie en Armoede, Mieke Clymans, Ellen Dries en Ann Van der Wilt, Otterstraat 116, 2300 Turnhout, 014 44 26 74 (75).
7
Beleidsprioriteit 2: selectieve woon- en energiepremies Tal van steunmaatregelen (denk maar aan premies op het vlak van wonen en/of energie) van de overheid komen – zelfs als ze in wezen gericht zijn op de zwakkere groepen uit onze samenleving – in verhouding veel meer ten goede aan hogere inkomenscategorieën. Deze laatste worden immers niet of toch veel minder geconfronteerd met tal van informatieve, administratieve, financiële, technische, sociale en andere drempels die maatschappelijk kwetsbare gezinnen dagelijks ervaren. Het matteüseffect woedt met andere woorden volop. Andere steunmaatregelen worden dan weer expliciet gericht tot alle inwoners van een gemeente. Ook daar zien we dat hogere inkomensgroepen er proportioneel veel meer gebruik van maken. Bovendien worden de schaarse budgetten op die manier verdeeld over een heel grote groep inwoners. Voor gezinnen met hogere inkomens betekenen ze vaak niets meer dan een leuk extraatje: de premies hebben op hen nauwelijks een gedragssturend effect. Omgekeerd volstaan de bescheiden premies voor gezinnen met lagere inkomens vaak niet om de stap naar bijvoorbeeld energiebesparende investeringen effectief te kunnen zetten: onbedoeld hebben de premies ook op hen geen effect. Verhuurders worden vaak uitgesloten van allerhande (ook lokale) steunmaatregelen op het vlak van wonen en/of energie. Nochtans kan niemand om de vaststellingen heen dat a) net op de private huurmarkt maatschappelijk kwetsbare gezinnen zeer sterk oververtegenwoordigd zijn en b) de woonen energetische kwaliteit van woningen net op de private huurmarkt het meest te wensen overlaat.
Onze oplossing in een notendop Het lokale woon- en energiepremiebeleid spitst zich toe op gezinnen met een jaarlijks bruto-inkomen van minder dan 28.030 euro (verhoogd met 1.460 euro per kind ten laste). Opdat deze premies ook effectief zouden benut worden door kansengroepen, wordt prioritair aandacht geschonken aan de verbetering van de structurele kwaliteit van woningen. Ook private verhuurders kunnen – onder duidelijke voorwaarden – een beroep doen op deze premies.
Concreet Zelfs schaarse lokale overheidsbudgetten kunnen, indien ze maar consequent selectief en gericht worden ingezet, een motor vormen in de strijd tegen energiearmoede. Dat vergt – zowel op het beleidsdomein Wonen als Energie – een ondubbelzinnige keuze voor selectiviteit, gericht op de lagere inkomensgroepen uit onze samenleving.
INKOMENSGERELATEERDE SELECTIVITEIT
8
Concreet stellen we voor om alle financiële stimuli van lokale besturen op het vlak van energiebesparende investeringen en woonkwaliteit te koppelen aan de inkomensgrenzen zoals die zijn bepaald voor de Vlaamse verbeteringspremie (belastbaar jaarinkomen van maximaal € 28.030 voor een koppel, verhoogd met € 1.460 per kind ten laste). Door de recente hervormingen op Vlaams niveau worden bepaalde Vlaamse steunmaatregelen voortaan gekoppeld aan de inkomensgrenzen zoals die gelden voor de renovatiepremie (belastbaar jaarinkomen van maximaal € 56.060 voor een koppel, verhoogd met € 3.140 per kind ten laste). Dit achten we in de huidige omstandigheden onvoldoende qua selectiviteit: De Vlaamse Woonraad berekende in zijn rapport ‘Wonen en Armoede’ dat slechts 10% van het budget voor de Vlaamse renovatiepremie wordt toegekend aan de armste 20% van de bevolking, terwijl 40% van het budget voor renovatiepremies terechtkomt bij gezinnen uit de hogere middenklasse. In tegenstelling tot de Vlaamse renovatiepremie komt de Vlaamse verbeteringspremie (met haar strengere inkomensgrenzen) wel in grotere mate ten goede aan de meest kwetsbare gezinnen uit onze samenleving: 33% van de verbeteringspremies komt immers terecht bij de 20% armste gezinnen uit onze samenleving, 52% bij gezinnen met een laag middeninkomen en slechts 15% bij de middeninkomens. Het matteüseffect speelt met andere woorden veel minder wanneer de overheid kiest voor strengere inkomensgrenzen: een stevig argument dus om ook op het vlak van steunmaatregelen voor energiebesparende investeringen van lokale besturen deze vorm van inkomensgerelateerde selectiviteit te verkiezen.
SELECTIVITEIT OP HET VLAK VAN ENERGIEBESPARENDE INVESTERINGEN We zien geen enkele reden om ook in de toekomst niet prioritair in te zetten op de financiële ondersteuning van dakisolatie, superisolerende beglazing en energiezuinige verwarmingsketels.3 Als lokale besturen – om terechte redenen die te maken hebben met ecologie en groene innovatie – tegelijk wil investeren in allerhande maatregelen die volstrekt ontoegankelijk zijn voor gezinnen met lage inkomens (zoals zonneboilers, warmtepompen en micro warmtekrachtkoppeling) dienen hiervoor extra middelen te worden vrijgemaakt. In elk geval moet vermeden worden dat dergelijke innovatieve steunmaatregelen op het vlak van duurzame energieproductie rechtstreeks in balans komen te liggen met overheidsstimuli op het vlak van energiebesparing die wel ten goede komen aan lagere inkomensgroepen.
3
Deze drie maatregelen werden – omwille van hun grote energie-efficiëntie en gunstig rendement vanuit een kostenbaten perspectief – niet voor niets uitdrukkelijk naar voor geschoven in het Energierenovatieprogramma 2020 van de Vlaamse overheid.
9
SELECTIVITEIT OP HET VLAK VAN PRIORITAIR ONDERSTEUNDE INVESTERINGEN INZAKE WONEN In vele woningen aan de onderkant van de huisvestingsmarkt zijn energiebesparende investeringen eenvoudigweg niet aan de orde omdat de structurele kwaliteit van de woning onvoldoende is. Dakisolatie is in vele tienduizenden woningen pas zinvol indien voorafgaandelijk geïnvesteerd wordt in dakrenovatie. Ook isolerende beglazing dient in vele tienduizenden woningen voorafgegaan te worden door de plaatsing van nieuw buitenschrijnwerk. Een energiezuinige verwarmingsketel rendeert pas indien woningen niet structureel doordrongen zijn van vocht. …
Daarom stellen we voor om de werken die in aanmerking komen voor lokale woonpremies, sterker toe te spitsen op structurele ingrepen die nodig zijn voor energiebesparende investeringen.
LOKALE ENERGIE- EN WOONPREMIES OPENSTELLEN VOOR EIGENAAR-VERHUURDERS De lage inkomensgroepen uit onze samenleving zijn sterk oververtegenwoordigd op de private huurmarkt. Daarmee samenhangend stellen we op deze private huurmarkt een sterke oververtegenwoordiging vast van woningen die niet voldoen aan de minimale woonkwaliteitseisen en slecht scoren inzake energiezuinigheid. Nu komen vaak enkel verhuurders die hun woning ter beschikking stellen via een sociaal verhuurkantoor in aanmerking voor lokale premies. Wij stellen voor om ook traditionele eigenaar-verhuurders toegang te verlenen tot deze maatregelen, uiteraard onder welbepaalde voorwaarden. Voor eigenaar-verhuurders stellen we voor om de huidige inkomensgrenzen van de Vlaamse renovatiepremie te hanteren. Eigenaar-verhuurders die naast hun eigen gezinswoning meer dan twee wooneenheden bezitten en verhuren, komen niet in aanmerking. De lokale overheidssteun mag geen inflatie van huurprijzen tot gevolg hebben. De lokale overheid dient daarom een sluitend juridisch kader te voorzien dat huurders gedurende minimaal 9 jaar zowel woonzekerheid als een billijke huurprijs garandeert.
Meer informatie Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie, Project Energie en Woonkwaliteit, Leen Smets, Otterstraat 116, 2300 Turnhout, 014 44 26 74, Magda Hendrickx en Ann Van der Wilt, Brusselsepoortstraat 8, 2800 Mechelen, 015 20 13 75.
10
Bijlage 1: ‘Lokale Woon-, Water- en Energiewinkels’4 op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen APRIL 2011
1
Inleiding Het denken over lokale energiewinkels – in de ministeriële beleidsbrieven lokale energieloketten genoemd – is in volle evolutie. In opdracht van het Vlaams Energieagentschap (VEA) rondde het Centrum Duurzaam Bouwen eind 2010 een onderzoek af over o.a. welke functies aan dergelijke energiewinkels kunnen toegekend worden en hoe deze kunnen geïmplementeerd worden op het lokale bestuursniveau. Met steun van Provincie Antwerpen wendt ook de sector Samenlevingsopbouw zijn op praktijk gestoelde kennis aan om tijdens het werkjaar 2010 – 2011 mee aan de wieg te staan van één of meerdere pioniersprojecten op het vlak van laagdrempelige hulp en informatie over energie. Ook in andere provincies onderzoekt de sector Samenlevingsopbouw of mee het voortouw kan genomen worden om van lokale energiewinkels een succesverhaal te maken.
2
Nood aan een brede focus Vanzelfsprekend is dat succes allerminst: de uitdagingen op het terrein zijn groot, de drempels alom aanwezig. De succesfactor van lokale energiewinkels is in de eerste plaats afhankelijk van een voldoende ruime inhoudelijke focus.
4
Een inhoudelijk beargumenteerde werkbenaming waarvoor een meer sprekende benaming moet worden gevonden
Bijlage 1 | 1
1.
Zoals o.m. ook blijkt uit de beleidsvisietekst die de sector Samenlevingsopbouw – met actieve steun van Bond Beter Leefmilieu en Vlaams Overleg Bewonersbelangen – midden 2010 bekendmaakte (Marrin, Van Dyck, Turf, & Inslegers, juli 2010), slaat ook op het vlak van rationeel energieverbruik en energiebesparende investeringen het matteüseffect onverbiddelijk toe: de vele en goedbedoelde initiatieven van de diverse overheden bereiken maatschappelijk kwetsbare groepen niet of nauwelijks, wat zowel vanuit sociaal als ecologisch oogpunt zonder meer problematisch is. Maatschappelijk kwetsbare eigenaar-bewoners kampen met een combinatie van informatieve, administratieve, financiële, technische, praktische en sociale drempels die hen weerhouden om over te gaan tot noodzakelijke investeringen (in een verbetering van de structurele woonkwaliteit en/of van de energetische kwaliteit van een woning). Voor maatschappelijk kwetsbare huurders is de situatie nog meer precair: verhuurders worden economisch nauwelijks geprikkeld om over te gaan tot noodzakelijke investeringen; de overheid treedt nauwelijks op om deze investeringen ook effectief af te dwingen. In de hoger vernoemde beleidsvisietekst wordt daarom o.m. gepleit voor: •
•
•
• • •
•
2.
een ambitieus Vlaams woonvernieuwingsprogramma dat naast middelen voor energiebesparende investeringen ook middelen vrijmaakt voor investeringen in de structurele kwaliteit van woningen; een beschermend kader voor huurders in de vorm van huurprijsregulering en garanties omtrent woonzekerheid (om sociaal nefaste en ethisch onaanvaardbare inflatoire effecten te vermijden); doorgedreven maatgerichte vormen van trajectbegeleiding, volledige voorfinanciering en een volwaardige derdebetaler logica om maatschappelijk kwetsbare groepen over de diverse drempels heen te helpen; een aan billijke voorwaarden gekoppeld pakket van stimulerende maatregelen ten gunste van eigenaar-verhuurders; meer en systematische woonkwaliteitscontroles, waarbij aan huurwoningen ook minimale energetische prestaties moeten worden opgelegd; het actiever inzetten en benutten van bestaande beleidsinstrumenten zoals het EPC (energieprestatiecertificaat), het FRGE (Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost) en de energiescans; …
Alle sociale openbare dienstverplichtingen ten spijt, is in Vlaanderen het recht op energie nog ver van gerealiseerd: nog steeds worden duizenden maatschappelijk kwetsbare gezinnen als gevolg van betalingsproblemen van hun energiefactuur volledig afgesloten van aardgas en elektriciteit, wat indruist tegen het grondwettelijk verankerd recht op een menswaardig leven. Al meer dan tien jaar bestrijdt het project Energie en Armoede van de sector Samenlevingsopbouw alle vormen van energiearmoede. Onder impuls van dit project werden in de loop van de jaren reeds vele sociale maatregelen gerealiseerd5 . Maar het werk is ver van af.
5
Denk hierbij o.m. het optrekken van de minimumlevering van elektriciteit van 6 naar 10 ampère; de automatische toekenning van het sociaal tarief voor mensen met een laag inkomen; het gratis maken van budgetmeters; de Ombudsdienst voor Energie …
Bijlage 1 | 2
Vanuit het project Energie en Armoede wordt onder meer geijverd voor: • • • • • • • • •
3.
een gegarandeerde minimumlevering van gas en elektriciteit als sluitstuk van een effectief recht op energie; de uitbreiding van de categorieën voor sociale maximumprijzen; betere procedures voor wanbetalers; een preventieve aanpak van energiearmoede; de uniformisering van de LAC-werking; een doorgedreven evaluatie van de implementatie van slimme meters vanuit het oogpunt van maatschappelijk kwetsbare groepen; het verder aan banden leggen van agressieve verkoopspraktijken van energieleveranciers; een sterkere bescherming van de consumentenbelangen van o.a. maatschappelijk kwetsbare groepen6 …
Ook het effectief recht op water is in Vlaanderen nog ver van gerealiseerd. Zo werden in 2010 liefst 2362 gezinnen afgesloten van water, toch een basisvoorwaarde tot een menswaardig bestaan.7 Het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting ijvert daarom o.m. voor: • • • • •
openbare waterpunten voor mensen die op straat leven; de promotie van leidingwater als goedkoop en gezond alternatief voor flessenwater; het toevoegen van water als aandachtspunt in energiebesparingsprogramma’s; de uitwerking van openbaredienstverplichtingen voor water, een statuut van beschermde klant voor water en het recht op lagere tarieven; een verbod op afsluiting van water.
Indien lokale energiewinkels een reëel verschil willen betekenen in het leven van maatschappelijk kwetsbare groepen, zullen de hoger beschreven drempels en problemen – die samen het recht op wonen en het recht op een menswaardig bestaan stevig op de helling zetten – allen deel moeten uitmaken van hun focus en actieterrein: dat vormt voor de sector Samenlevingsopbouw een wezenlijk uitgangspunt in het denken over lokale energiewinkels. Lokale energiewinkels zullen – naast aandacht voor rationeel energieverbruik en energiebesparende maatregelen – met andere woorden tegelijk ook voluit aandacht moeten hebben voor: de structurele kwaliteit van het woningbestand; vragen en noden die te maken hebben met het effectieve recht op gas en elektriciteit (betalingsproblemen van de energiefactuur, sociale openbare dienstverplichtingen enz.). vragen en noden die te maken hebben met het effectieve recht op drinkbaar water;
6
Zie de resolutie van Bart Martens e.a. die hierover onder impuls van de sector Samenlevingsopbouw op 16/12/2010 werd goedgekeurd in de Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie van het Vlaams parlement. 7 Zie ook www.armoedebestrijding.be voor de resultaten van de enquête en de overleggroep water en armoede, beide initiatieven van het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting.
Bijlage 1 | 3
de consumentenbelangen van burgers in hun contacten met leveranciers en distributeurs van water, gas en elektriciteit. Daarom opteren we voor ‘lokale woon-, water- en energiewinkels’ als voorlopige (en te verbeteren) werkbenaming.
3
Samenwerking cruciaal Omwille van deze brede focus is het van cruciaal belang dat lokale woon-, water en energiewinkels geen nieuwe, aparte bestuurlijke koker vormen. Wel integendeel: idealiter gaat de implementatie van lokale woon-, water- en energiewinkels gepaard met een verregaande verstrengeling van alle diensten en beleidsinstrumenten die te maken hebben met energie, water en woonkwaliteit in brede zin8. De bestaande instrumenten en de aanwezige deskundigheid moeten immers ten volle benut worden.
DOEL MOET ZIJN OM TE KOMEN TOT LOKALE WOON-, WATER- EN ENERGIEWINKELS – GEORGANISEERD VOLGENS HET ÉÉNLOKET-PRINCIPE – DIE DE REGIE UITOEFENEN OP DIVERSE DIENSTEN EN BELEIDSINSTRUMENTEN: Bestaande lokale en/of intergemeentelijke woonwinkels kunnen de spil vormen van de nieuw te vormen lokale woon-, water- en energiewinkels. In gemeenten waarvan de inwoners nog geen beroep kunnen doen op de diensten van een lokale woonwinkel, kan de aandacht voor lokale energiewinkels de aanleiding vormen om een lokale of intergemeentelijke woon-, water- en energiewinkel op te starten 9. Het provinciebestuur kan daarin de nodige ondersteuning opnemen. Uiteraard moeten de huidige kernfuncties van bestaande woonwinkels vervat zitten in de kernopdrachten van de op te starten lokale woon-, water- en energiewinkels 10: o het verbeteren van de concrete woonsituatie van de bewoner(s) door in te spelen op woningkwaliteit, woonzekerheid, betaalbaarheid, wooncultuur en woonomgeving; o een algemeen sensibiliserende opdracht met betrekking tot wonen ten aanzien van bewoners; o het leveren van een actieve bijdrage voor een beter woonbeleid ten aanzien van beleidsmakers.
8
De prille vormen van samenwerking tussen het Vlaams Energieagentschap en het Agentschap Wonen-Vlaanderen dient zich ook te vertalen op lokaal niveau. 9 Een element dat nog verder moet uitgedacht worden betreft het onderscheid tussen de stedelijke en landelijke context: al naargelang de context zal wellicht ook de invulling, functionaliteit … van lokale woon-, water- en energiewinkels variëren. 10 Zie de missieverklaring van de woonwinkels op www.vob-vzw.be.
Bijlage 1 | 4
Ter realisatie van het recht op wonen dienen naast de woonwinkels ook de werkingen van de huurdersbonden en van de Sociale Verhuurkantoren (SVK’s) verbonden te zijn met de werking van de lokale woon-, water- en energiewinkels. Lokale woon-, water- en energiewinkels moeten vanzelfsprekend het voortouw nemen op het vlak van rationeel energieverbruik en energiebesparende investeringen. Het brede gamma aan lokale en bovenlokale steunmaatregelen (denk maar aan de premies van gemeentelijke, provinciale en Vlaamse overheden of aan de fiscale steunmaatregelen van de federale overheid) vormen mee de belangrijkste instrumenten waarmee lokale woon-, water- en energiewinkels actief aan de slag kunnen. De lokale duurzaamheids- en/of milieuambtenaar dient dan ook nauw betrokken te zijn bij de uitbouw en werking van de lokale woon-, water- en energiewinkel. Ook de lokale entiteiten van het (federale) Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) – dat goedkope of rentelozen leningen voorziet voor energiebesparende investeringen – dienen deel uit te maken van de werking van lokale woon-, water- en energiewinkels. In gemeenten en gebieden waar pas sinds de recente gewestelijke waarborg wordt gewerkt aan de oprichting van een dergelijke lokale entiteit, lijkt dit vanzelfsprekend. In gemeenten en gebieden waar nu reeds een lokale entiteit operationeel is, wordt deze best ingebed in de op te starten lokale woon-, water- en energiewinkel. Daarnaast is het essentieel dat ook de energiescans ingebed worden in het basisinstrumentarium van lokale woon-, water- en energiewinkels. Vanuit zijn praktijkervaring bepleit de sector Samenlevingsopbouw dat energiescans zoveel als mogelijk worden uitgevoerd door sociale economiebedrijven: met KOMOSIE (de koepel van milieuondernemers in de sociale economie die in Vlaanderen o.a. de energiesnoeiers vertegenwoordigt) moet dan ook bekeken worden hoe samenwerking met de energiesnoeiers structureel kan verankerd worden in lokale woon-, water- en energiewinkels. Belangrijk in dat kader is ook de verbreding van de focus van energiescans waarover KOMOSIE momenteel – met steun van de sector Samenlevingsopbouw, het Vilvoords Zilverpunt en de Vereniging waar armen het woord nemen Leren Ondernemen – onderzoek verricht: doel is te komen tot een totaalscan die naast rationeel energieverbruik ook focust op aspecten van structurele woonkwaliteit, elementaire veiligheid, sociale maatregelen en water. In die zin sluit de ontwikkeling van een dergelijke totaalscan volledig aan op de doelstellingen van de vorm te geven lokale woon-, water- en energiewinkels: de totaalscan kan dan ook uitgroeien tot een heus basisinstrument van deze nieuwe entiteiten. Lokale woon-, water- en energiewinkels vormen een ideale uitvalsbasis voor sociale economieprojecten als een klusjesdienst, een renovatieteam enz. Deze kunnen immers een sterke complementaire meerwaarde opleveren vanuit het gebruikersoogpunt. Hoewel minder bruikbaar voor kansengroepen, dient in de lokale woon-, water- en energiewinkels ook duurzaam bouwadvies verstrekt te worden door een technisch deskundige. Ook het gamma aan sociale maatregelen waarmee mensen die kampen met betalingsproblemen van hun energiefactuur kunnen ondersteund worden, behoort tot de basisinstrumenten van lokale woon-, water- en energiewinkels. Maatschappelijk werkers van het OCMW maken dan ook best mee de back office uit van lokale woon-, water- en energiewinkels. Lokale woon-, water- en energiewinkels dienen – het éénloketprincipe indachtig – ook een open communicatie te onderhouden met de Lokale Adviescommissies (LAC’s).
Bijlage 1 | 5
Lokale woon-, water- en energiewinkels maken best ook actief gebruik van de V-test van de VREG (= leveranciersvergelijking, zie www.vreg.be). Lokale woon-, water- en energiewinkels kunnen ook de motor vormen van groepsaankopen van energie en/of sensibiliserende projecten als de Energiejacht. Er kan ook gedacht worden aan de organisatie van doe-het-zelf-cursussen, aan het opstarten van een (inter)gemeentelijke uitleendienst van bouwgereedschap e.d. Toegankelijkheid vormt een sleutelwoord wanneer we spreken over de uitdagingen van lokale woon-, water- en energiewinkels (zie onder). Het structureel betrekken van organisaties en sectoren die voeling hebben met de leefwereld van kansengroepen kan voor lokale woon-, wateren energiewinkels daarom enkel een meerwaarde betekenen. Dat geldt ook voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting: zij kunnen niet alleen het gericht bereiken van de meest kwetsbare groepen mee mogelijk maken, maar ook de algehele werking van de woon-, water- en energiewinkels blijvend helpen afstemmen op de noden en ervaringen van deze kwetsbare groepen. Tot slot dient ook nagedacht te worden over de bovenbouw van lokale woon-, water- en energiewinkels. Uiteraard neemt het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) – als overlegplatform voor o.a. de woonwinkels – daarin een centrale positie in. Toch dient verder onderzocht te worden op welke manier ook het Vlaams Energieagentschap (VEA), het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid (RWO) en het Agentschap Wonen-Vlaanderen, de VREG, het project Energie en Armoede van de sector Samenlevingsopbouw, het netwerk van sociale huurders VIVAS, KOMOSIE, het FRGE, de (federale) Ombudsdienst voor Energie, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de Vereniging van Vlaamse provincies (VVP), het Algemeen Eigenaars- en Mede-eigenaarssyndicaat (AES) e.a. structureel kunnen verankerd worden in de noodzakelijke bovenbouw van de lokale woon-, water- en energiewinkels. Niet met het opzet om een nieuwe bovenbouw te creëren waartoe tal van personeels- en werkingsmiddelen moeten vrijgemaakt worden. Wel met het opzet om periodiek samen te komen; knowhow te bundelen; de werking van lokale woon-, water- en energiewinkels te monitoren; evoluties op het vlak van wonen, water en energie te bespreken en ter zake een signaalfunctie op te nemen.
Het aspect samenwerking is dus van cruciaal belang. Toch dient deze samenwerking van onderuit gestalte te krijgen: een model van samenwerking opleggen vanuit het Vlaamse bestuursniveau zal niet noodzakelijk leiden tot de gewenste resultaten. Wel moet het aspect samenwerking een belangrijk criterium worden in de beoordeling van lokale woon-, water- en energiewinkels (zie verder).
4
Toegankelijkheid centraal Een brede inhoudelijke focus gekoppeld aan een verregaande samenwerking tussen alle relevante spelers op het terrein is dus van groot belang voor het welslagen van lokale woon-, water- en energiewinkels. Maar minstens even belangrijk is de toegankelijkheid van lokale woon-, water- en energiewinkels: indien zij er in slagen om daadwerkelijk een meerwaarde te betekenen voor kansengroepen (we denken hierbij in de eerste plaats, maar niet uitsluitend aan mensen in armoede, aan senioren en aan mensen van allochtone origine) in onze lokale samenleving, zullen zij ongetwijfeld ook een meerwaarde betekenen voor kansrijkere bevolkingsgroepen. Het gestalte geven van een bij uitstek in-
Bijlage 1 | 6
clusieve werking vormt dan ook een wezenlijke uitdaging en moet – naast een brede inhoudelijke focus en verregaande vormen van samenwerking – een derde cruciaal toetsingscriterium worden binnen het kwaliteitslabel voor lokale woon-, water- en energiewinkels. De toegankelijkheid van lokale woon-, water- en energiewinkels kan beoordeeld worden op basis van onderstaande zeven basisvoorwaarden voor een maatschappelijke dienstverlening die adequaat wil aansluiten bij concrete probleemsituaties (Bouverne - De Bie, 2005) die tevens de basis vormen van het charter toegankelijke lokale dienst- en hulpverlening 11:
BESCHIKBAARHEID Nieuwe vormen van dienst- en hulpverlening opstarten gebeurt best erg doordacht. Via allerlei vormen van omgevingsanalyse – bij grote voorkeur participatief tot stand gekomen – kunnen o.m. onderstaande vragen een antwoord krijgen:
Welke noden worden er vastgesteld bij de bevolking of binnen welbepaalde doelgroepen onder die bevolking? Verschillen de noden per doelgroep? In welke mate komt de eigen dienst- en hulpverlening (bv. via een reeds bestaande woonwinkel, via een energiewerker binnen het OCMW enz.) nu al tegemoet aan de vastgestelde noden? Welke dienst- en hulpverlening van derden (bv. een bestaande lokale entiteit van het FRGE, een energieproject van de sector Samenlevingsopbouw enz.) speelt op deze noden nu reeds (al dan niet gedeeltelijk) in op het eigen grondgebied? Wat met het bestaande aanbod in naburige gemeenten en/of op bovenlokaal niveau? Welke hiaten in het aanbod kunnen worden vastgesteld zodat er optimaal kan ingespeeld worden op de noden van (delen van) de bevolking?
BRUIKBAARHEID De beschikbaarheid van bepaalde vormen van dienst- en hulpverlening is één zaak, de bruikbaarheid ervan een andere. De handleiding van het hoger vermeld toegankelijkheidscharter van lokale besturen stipt dan ook terecht aan dat via (regelmatige) tevredenheidsmetingen, analyse van klachten, behoeftemetingen en participatie kan nagegaan worden of wat het lokaal bestuur aanbiedt (of wat er door anderen lokaal wordt aangeboden) en de wijze waarop dat gebeurt, voldoet aan de verwachtingen en behoeften van de gebruikers. Net in de bruikbaarheid schuilt de grootste uitdaging voor lokale woon-, water- en energiewinkels. De drempels die maatschappelijk kwetsbare gezinnen verhinderen om hun grondwettelijk verankerd recht op een menswaardig leven en recht op behoorlijke huisvesting te realiseren, zijn immers talrijk en hardnekkig. Zo is het recht op een minimale levering van aardgas, elektriciteit en water niet gegarandeerd waardoor duizenden gezinnen zich niet kunnen verwarmen, niet kunnen koken, zich niet kunnen wassen, het toilet niet kunnen doorspoelen enz. Zo leven vele tienduizenden Vlaamse gezinnen – met een sterke concentratie op de private huurmarkt – in woningen die geheel niet voldoen aan de minimale kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Vlaamse Wooncode. En worstelen honderdduizenden in Vlaanderen met torenhoge (en vaak onbetaalbare) energiefacturen omdat hun dak niet geï-
11
Een initiatief van VVSG en Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen.
Bijlage 1 | 7
soleerd is, hun woning niet over dubbele beglazing beschikt en ze vaak nog verwarmen met een oude stookketel. En dat vaak zonder enig verbeterperspectief omdat ze huurder zijn (en de verhuurder geen oor heeft naar energiebesparende investeringen), omdat energie-besparende investeringen vaak nog voorafgegaan moeten worden door (dure) investeringen in de structurele kwaliteit van de woning en/of omdat bestaande steunmaatregelen om tal van redenen onbruikbaar zijn voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Lokale woon-, water- en energiewinkels moeten daarom alles in het werk stellen om actief tegemoet te komen aan de informatieve, administratieve, financiële, technische, praktische en sociale drempels waarmee maatschappelijk kwetsbare groepen kampen op het vlak van energiearmoede, energieefficiëntie en woonkwaliteit. Van groot belang is het éénloket-principe waarop lokale woon-, water- en energiewinkels hun werking moeten baseren. Een dossierbeheerder (front office) – inhoudelijk voldoende sterk, maar vooral ook vertrouwd met de doelgroep(en) – gidst mensen die een beroep doen op de lokale woon-, water- en energiewinkel doorheen hun (eenvoudige, maar soms ook complexe) vragen en problemen. Deze dossierbeheerder dient, op zijn of haar beurt, een beroep te kunnen doen op een veelzijdige en efficiënt georganiseerde back office: een netwerk van dienst- en hulpverleners die elk vanuit hun eigen expertise een bijdrage kunnen leveren aan de noden en verwachtingen van de bezoeker in kwestie. Die back office kan o.m. bestaan uit:
een technisch adviseur (bv. voor advies bij renovatie of energiebesparende investeringen); een maatschappelijk assistent van het OCMW (bv. om gezinnen te ondersteunen die hun energiefactuur niet kunnen betalen); een deskundige op het vlak van consumentenbelangen (bv. om klachten over een commerciële leverancier op te volgen); een administratieve medewerker (bv. om de geldende premies aan te vragen); een financieel deskundige (bv. om goedkope leningen te verstrekken op een voor het gezin in kwestie haalbare manier); een vertegenwoordiger van de huurdersbond (bv. om te bemiddelen tussen verhuurder en huurder); een vertrouwenspersoon van een sociale organisatie (bv. om gezinnen die ook op andere levensterreinen worstelen met problemen doorheen het proces van energiebesparende ingrepen te loodsen); de huisvestingsambtenaar en duurzaamheidsambtenaar (bv. om initiatieven en beslissingen van het lokale beleid te verduidelijken).
Voor maatschappelijk kwetsbare groepen zijn doorgedreven en maatgerichte vormen van (A tot Z) trajectbegeleiding daarbij van het grootste belang: informeren alleen is ruim onvoldoende, bezoekers moeten reëel worden vooruit geholpen met oplossingen op maat. Ook voor verhuurders kan een dergelijke service (al dan niet tegen betaling) overigens een sterke stimulans betekenen om te investeren in de structurele kwaliteit en energie-efficiëntie van hun huurwoning(en). Lokale woon-, water- en energiewinkels zullen tot slot ook geregeld stoten op structurele drempels waarover ook zij maatschappelijk kwetsbare groepen niet of nauwelijks heen kunnen helpen. Daarom
Bijlage 1 | 8
moet ook de beleidssignalerende functie (t.a.v. de lokale, provinciale, Vlaamse en federale overheid) centraal staan in de opdrachtbepaling van lokale woon-, water- en energiewinkels.
BETROUWBAARHEID Het toegankelijkheidscharter van lokale besturen stipt terecht aan dat lokale dienst- en hulpverlening dient te streven naar een snelle, vriendelijke, deskundige en transparante behandeling van vragen: elementen die zeker een rol moeten spelen bij de evaluatie door gebruikers van toekomstige woon-, water- en energiewinkels. Datzelfde toegankelijkheidscharter van lokale besturen vermeldt dat mensen die gebruik maken van lokale dienst- en hulpverlening recht hebben op respect voor hun privacy. Ook moeten gebruikers klachten over de werking van de lokale woon-, water- en energiewinkel op laagdrempelige wijze kunnen melden.
BEKENDHEID Lokale dienst- en hulpverlening waarvan het bestaan niet of nauwelijks geweten is, schiet uiteraard haar doel voorbij. Ook hier steekt het matteüseffect vaak heel sterk de kop op. Lokale woon-, water- en energiewinkels dienen daarom een uitgekiende communicatiepolitiek uit te werken op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen, waarbij goed voor ogen moet worden gehouden dat deze groepen ook onderling zeer divers zijn. Voor mensen in armoede betekent dit – onder meer – dat er moet gecommuniceerd worden via intermediairen (bv. via basiswerkingen) en op plaatsen waar mensen in armoede over de vloer komen (wachtkamers in bv. het OCMW, zichtbare aanwezigheid op de plaatselijke markt, sociale kruidenier, tweedehandswinkeltjes enz.). In sommige bestaande woonwinkels (o.a. Antwerpen en Turnhout) worden ook de inschrijvingen voor een sociale woning georganiseerd: ook dat kan een manier zijn om gezinnen die het moeilijk hebben te bereiken.
BEGRIJPBAARHEID Onthaalbedienden en dossierbeheerders in lokale woon-, water- en energiewinkels dienen voeling te hebben met de leefwereld(en) van maatschappelijk kwetsbare groepen: een gemoedelijk en luisterbereid contact met bezoekers verlaagt de drempel en zorgt – uiteraard als ook de geboden service wordt gewaardeerd – mee voor mond-aan-mondreclame. In lokale woon-, water- en energiewinkels moet m.a.w. ‘de taal van de mensen’ gesproken worden. Vaak zal dat in figuurlijke zin zijn. Maar lokale woon-, water- en energiewinkels dienen ook een strategie te ontwikkelen om anderstaligen verder te kunnen helpen.
BEREIKBAARHEID Lokale woon-, water- en energiewinkels zijn best gevestigd op plaatsen die eenvoudig bereikbaar zijn, d.w.z. centraal gelegen, bereikbaar met het openbaar vervoer, toegankelijk voor ouderen en mensen met een handicap enz. Daarbij moet opgemerkt worden dat mensen in armoede geregeld aangeven dat zowel het OCMW als het gemeentehuis een hoge drempel vormen: een element dat moet meegenomen worden wanneer de keuze voor een locatie gemaakt wordt.
Bijlage 1 | 9
Binnen grotere steden of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kan de centrale woon-, wateren energiewinkel ‘geflankeerd’ worden door decentrale antennes (bv. in dienstencentra) waar mensen al terechtkunnen voor hun eerste vragen. De provincies kunnen er mee over waken dat de werking van de diverse lokale woon-, water- en energiewinkels evolueert tot een gebiedsdekkende dienstverlening. Lokale woon-, water- en energiewinkels stappen daarnaast ook best naar mensen toe: dat kan bv. via wijkgerichte activiteiten (waar ook de gezelligheidsfactor niet uit het oog wordt verloren), via gerichte huisbezoeken, via een ‘woon- en energiemobiel’, via een kraampje op de plaatselijke markt enz. Vooral voor maatschappelijk kwetsbare groepen kan een dergelijke actieve aanpak drempelverlagend werken. De openingsuren van lokale woon-, water- en energiewinkels moeten voldoende divers zijn opdat zowel werkende als niet-werkende mensen er vlot terecht zouden kunnen.
BETAALBAARHEID De basisservice van lokale woon-, water- en energiewinkels dient uiteraard voor iedereen gratis te zijn. Minstens voor maatschappelijk kwetsbare groepen moet dat ook het geval zijn voor de hoger beschreven (A tot Z) trajectbegeleiding (bv. in het geval van een renovatieproces). Onder betaalbaarheid moeten uiteraard ook de financiële drempels begrepen worden waarmee maatschappelijk kwetsbare groepen kampen:
Voor investeringen in de structurele woonkwaliteit en energiebesparende investeringen zijn o.m. voldoende hoge financiële steunmaatregelen, volledige voorfinanciering van premies, renteloze leningen en een volwaardige derdebetaler logica (in het geval er winst kan geboekt worden op de energiefactuur) van uitermate groot belang. Ruim 100.000 Vlaamse gezinnen slagen er niet meer in om de factuur van hun commerciële leverancier van gas en/of elektriciteit te betalen en zijn daarom aangewezen op (duurdere) levering van gas en/of elektriciteit door de netbeheerder. Gezinnen die zijn aangewezen op een naakte budgetmeter voor elektriciteit en/of op een aardgasbudgetmeter hebben in geval van financiële moeilijkheden geen toegang tot zelfs maar een minimum aan elektriciteit en/of aardgas. Het garanderen van het recht op energie moet behoren tot de kernopdrachten van lokale woon-, water- en energiewinkels. Hetzelfde geldt voor het recht op water: in 2010 werden in Vlaanderen liefst 2362 gezinnen volledig afgesloten van water, wat tot mensonterende levensomstandigheden leidt.
BETROKKENHEID: Vanuit de sector Samenlevingsopbouw voegen we tot slot zelf nog een ‘achtste B’ toe aan de hoger beschreven toegankelijkheidscriteria, meer bepaald het aspect betrokkenheid. Klantenparticipatie – en meer uitdrukkelijk nog participatie van maatschappelijk kwetsbare groepen – vergroot immers de kwaliteit van de dienst- en hulpverlening en verhoogt de betrokkenheid van de gebruikers.
Bijlage 1 | 10
5
Naar een kwaliteitslabel voor lokale woon-, water- en energiewinkels Een brede inhoudelijke focus, structurele samenwerking tussen alle relevante partners op het terrein en doorgedreven aandacht voor optimaal toegankelijke dienst- en hulpverlening: dat vormen voor de sector Samenlevingsopbouw de essentiële criteria waaraan toekomstige lokale woon-, water- en energiewinkels moeten voldoen. Deze tekst wil dan ook een eerste aanzet bieden voor de totstandkoming van een kwaliteitslabel voor toekomstige woon-, water- en energiewinkels. Een kwaliteitslabel dat vervolgens als maatstaf kan gehanteerd worden door de Vlaamse en provinciale overheden wanneer ze in de hopelijk nabije toekomst (noodzakelijke) financiële middelen zouden gaan toekennen aan de eerste volwaardige lokale woon-, water- en energiewinkels in Vlaanderen. Want laat het duidelijk zijn: zonder dergelijke impulsen (overigens ook in de vorm van personeelsondersteuning om het voortraject met de vele betrokken partners af te leggen) lijkt het bovengeschetste ideaal onmogelijk realiseerbaar.
Geert Marrin (06/04/’11) – beleidswoordvoerder sector Samenlevingsopbouw
Bibliografie
Bouverne - De Bie, M. (2005). Het OCMW en het recht op maatschappelijke dienstverlening. In M. BOUVERNE - DE BIE, Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2005. (pp. 203-216). Leuven: Acco. Marrin, G., Van Dyck, S., Turf, J., & Inslegers, G. (juli 2010). Naar een ambitieus beleid inzake energie en woonkwaliteit in Vlaanderen.
Bijlage 1 | 11
Bijlage 2: Eerste Hulp Bij Energieproblemen Energie… iedereen heeft er mee te maken. De vrijgemaakte energiemarkt is complex. Hulpverleners en welzijnswerker worden geconfronteerd met energieproblemen en -vragen van hun cliënten en bezoekers maar zien ook zelf door het bos de bomen niet meer. In deze bijlage geven we een shortlist van tips voor hulpverleners en welzijnswerkers in zeer diverse settings in uw gemeente. Een soort van ABC al het ware … af te handelen elke keer wanneer een (nieuwe) client zich aandient. Deze tips komen uit de brochure “Eerste Hulp bij Energieproblemen” die Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie eind 2008 opmaakte. De brochure vindt u herwerkt en geactualiseerd terug in “Je rechten als energiegebruiker’12 (2011) uit de EPO-wetsreeks. Een sterk naslagwerk voor al wie het energiethema aanbelangt.
TOP 10 EHBE 1.
Begeleid de cliënt in zijn zoektocht naar de goedkoopste leverancier - Raad nooit de netbeheerder aan!
2.
Ga na of de factuur klopt.
3.
Ga na of de gratis kWh correct werd berekend en toegekend.
4.
Ga na of je cliënt recht heeft op sociale maximumprijzen.
5.
Ga na of je cliënt onder het statuut van beschermde klant valt.
6.
Begeleid je cliënt bij het regelen van een verhuis.
7.
Wat als je cliënt zijn energiefactuur niet kan betalen?
8.
Ondersteun je cliënt bij het hanteren van zijn budgetmeter.
9.
Ijver voor een minimale levering aardgas.
10. Informeer je cliënt over schuldafbouw via de budgetmeter3
12
Patrick Deekens, Sofie Lauwaert, Karina Lenaerts, Ann Van der Wilt en Roel Vermeiren.
Bijlage 2 | 1
1
Begeleid de cliënt in zijn zoektocht naar de goedkoopste leverancier - Raad nooit de netbeheerder aan! Sinds de vrijmaking van de energiemarkt kan je vrij kiezen bij welke leverancier je elektriciteit en/of aardgas aankoopt en zo op zoek gaan naar de goedkoopste leverancier. Toch deed deze vrijmaking gezinnen niet massaal van leverancier wisselen. Heel wat klanten besloten alles bij het oude te laten, afgeschrikt door het papierwerk of uit angst om zonder energie te vallen … Begeleid je cliënt in zijn zoektocht naar de goedkoopste leverancier. Zoek informatie, vergelijk de prijzen. Welke leverancier je cliënt best kiest, hangt af van wat hij belangrijk vindt. Zo kan hij rekening houden met de leveringsvoorwaarden en de prijs, de milieuvriendelijkheid of de klantvriendelijkheid en dienstverlening van de leverancier. De Vlaamse energieregulator (VREG) biedt op haar website een leveranciersvergelijking aan: de V-test. Zo kom je snel te weten welke prijzen de verschillende leveranciers zullen aanrekenen, welke de belangrijkste leveringsvoorwaarden zijn en hoe de leverancier scoort op dienstverlening. De VREG geeft een overzicht van producten met zowel vaste als variabele prijzen. Waar de consument voor opteert, hangt af van het risico dat hij wil nemen: een vast product met vaste prijzen of een variabel product met fluctuerende prijzen. De VREG-vergelijking vermeldt ook of je groene of grijze stroom koopt. Raad je cliënten af om contracten af te sluiten via deur-aan-deur-verkopers, verkoop in de supermarkt of via de telefoon. En raad hen zeker nooit aan zich te laten droppen door de vrije markt om door de netbeheerder beleverd te worden. Je cliënt betaalt daar immers het hoogste tarief op de energiemarkt!
2
Ga na of de factuur klopt Het onderstaande lijstje bevat een aantal richtvragen om te onderzoeken of de energiefactuur van jouw cliënt correct is. Is de factuur gebaseerd op doorgegeven meterstanden of op geschatte meterstanden? Stemmen de meterstanden op de factuur overeen met de meterstanden die zijn doorgegeven? Werden alle betaalde voorschotfacturen verrekend? Werd de energie verrekend aan sociale maximumprijzen (als je cliënt daarvoor in aanmerking komt)? Werd de gratis kWh verrekend? Werden er extra kosten aangerekend, bv. administratieve kosten voor herinneringsbrieven of ingebrekestellingen? Zijn die kosten terecht? Of geniet je cliënt vrijstelling wegens zijn statuut als ‘beschermde klant’?
Bijlage 2 | 2
Zijn er speciale gebeurtenissen die het energieverbruik beïnvloeden, bv. gezinsuitbreiding, nieuwe huishoudtoestellen, langdurige ziekte … Voor meer informatie of het betwisten van een factuur neem je in eerste instantie contact op met de leverancier. Daarna kan je een klacht indienen bij de VREG of de Ombudsman Energie.
3
Ga na of de gratis kWh werden toegekend Sinds 2000 heeft elke huishoudelijke afnemer in Vlaanderen recht op de toekenning van een gratis hoeveelheid elektriciteit (‘gratis kWh’) per jaar. Elk huishouden krijgt per jaar 100 kWh gratis elektriciteit. Voor ieder gezinslid dat op 1 januari van het betrokken jaar in de woning gedomicilieerd is, komt daar nog 100 kWh bij. Bij de berekening van de hoeveelheid gratis elektriciteit wordt enkel rekening gehouden met het aantal gezinsleden dat op 1 januari van dat jaar in de betrokken woning zijn hoofdverblijfplaats heeft. Als de gezinssamenstelling in de loop van het jaar wijzigt, telt dat pas mee vanaf het volgende jaar. De verrekening van deze gratis hoeveelheid elektriciteit gebeurt op de jaarlijkse eindafrekening vanaf 1 mei van het betrokken jaar. Elke leverancier moet de gratis kWh toekennen. Veranderen van leverancier heeft dus geen gevolgen: je cliënt blijft recht hebben op de gratis kWh. De leverancier die hem op 1 april van het betrokken jaar van elektriciteit voorziet, zal de gratis kWh voor dat jaar toekennen. Als je cliënt ten onrechte geen of te weinig gratis kWh krijgt toegekend, neem je contact op met de leverancier die jouw cliënt op 1 april van het betrokken jaar energie leverde. Wellicht vraagt hij een verklaring in te vullen over de gezinssamenstelling op 1 januari van het betrokken jaar en die ondertekend terug te sturen. Daarna moet de leverancier binnen een maand de ontbrekende gratis kWh toekennen via een aparte creditnota of via een verrekening met de volgende factuur (voorschotfactuur of eindafrekening). Als je cliënt na het neerleggen van een schriftelijke klacht bij de leverancier nog steeds geen gratis kWh heeft ontvangen, kunnen jullie klacht indienen bij de VREG of de ombudsman.
4
Ga na of je cliënt recht heeft op sociale maximumprijzen (het ‘sociaal tarief’) Sommige gezinnen of personen genieten verlaagde elektriciteits- en aardgasprijzen, de zogenaamde sociale maximumprijzen, ook gekend als het ‘sociaal tarief’. Dit tarief ligt een stuk lager dan de gangbare elektriciteits- en gasprijzen. Ook met een budgetmeter heeft je cliënt recht op de sociale maximumprijzen. De sociale maximumprijs is in principe de prijs die de goedkoopste leverancier van elektriciteit en/of aardgas in België aanbiedt in het gebied van de netbeheerder met de laagste nettarieven. Sinds 1 augustus 2007 wordt deze prijs door de federale energieregulator CREG vastgelegd, telkens voor de komende zes maanden. Het exacte bedrag van de sociale maximumprijzen kan je terugvinden op de website van de netbeheerder en op de website van de CREG.
Bijlage 2 | 3
Het sociaal tarief is bij alle energieleveranciers en distributienetbeheerders hetzelfde en elke leverancier of distributienetbeheerder is verplicht het sociaal tarief toe te kennen aan wie er recht op heeft. Als je cliënt een sociaal tarief geniet, betaalt hij ook geen huur voor zijn elektriciteit- of gasmeter.
WIE HEEFT RECHT OP DE SOCIALE MAXIMUMPRIJS? Je cliënt heeft recht op het sociaal tarief voor aardgas en/of elektriciteit als hij tot een van de volgende categorieën behoort: Categorie 1. Een of meerdere personen op het domicilieadres ontvangen van het OCMW: een leefloon (of een gelijkwaardige financiële maatschappelijke dienstverlening); een voorschot op: o het gewaarborgde inkomen voor bejaarden, o een tegemoetkoming voor gehandicapten, o een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Categorie 2. Een of meerdere personen op het domicilieadres ontvangen van de FOD Sociale Zekerheid: een tegemoetkoming als persoon met een handicap op basis van een blijvende arbeidsongeschiktheid van 65%; een inkomensvervangende tegemoetkoming; een integratietegemoetkoming; een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden; een tegemoetkoming voor hulp van derden; een bijkomende kinderbijslag voor kinderen die getroffen zijn door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66%. Categorie 3. Een of meerdere personen op jouw domicilieadres ontvangen van de Rijksdienst voor Pensioenen: een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden; een inkomensgarantie voor ouderen; een tegemoetkoming als persoon met een handicap op basis van een blijvende arbeidsongeschiktheid van 65% (een bijkomende tegemoetkoming of een tegemoetkoming bijkomend aan het gewaarborgd inkomen); een tegemoetkoming voor hulp van derden. Categorie 4. Je cliënt is huurder van een appartement in een gebouw van een sociale huisvestingsmaatschappij dat verwarmd wordt op aardgas met een gemeenschappelijke ketel. Het sociaal tarief is enkel van toepassing op aardgas.
Bijlage 2 | 4
5
Ga na of je cliënt onder het statuut van beschermde klant valt. Beschermde afnemers zijn huishoudelijke klanten die van de Vlaamse regering extra voordelen krijgen bij de levering van elektriciteit en aardgas. Beschermde afnemer is iedereen die de sociale maximumprijs voor elektriciteit en aardgas kan genieten. Tot 1 juli 2009 kwamen ook personen met een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds, personen in collectieve schuldenregeling en personen in budgetbegeleiding bij het OCMW in aanmerking. Helaas werd het aantal categorieën rechthebbenden beperkt. Daar staat tegenover dat in tegenstelling tot vroeger dit recht voortaan automatisch wordt toegekend. Het statuut ‘beschermde afnemer’ levert een aantal voordelen op: leveranciers mogen geen kosten aanrekenen voor het versturen van herinneringsbrieven en ingebrekestellingen bij niet-betaling van de elektriciteits- en aardgasfactuur; de tegemoetkomingen voor energiebesparende investeringen zijn hoger, bijvoorbeeld de premies van de netbeheerders voor rationeel energiegebruik, de Vlaamse premie voor energiebesparende investeringen door niet-belastingbetalers, de Vlaamse dakisolatiepremie; je cliënt heeft recht op kortingbonnen van 150 euro bij de aankoop van een energiezuinige koelkast (A+/A++) of een energiezuinige wasmachine (AAA); je cliënt kan op zijn kosten altijd een fysieke meteropname aan de netbeheerder vragen.
6
Begeleid je cliënt bij het regelen van een verhuis Bij een verhuis moeten een aantal formulieren in verband met de elektriciteits- en gaslevering in orde worden gebracht. Verlies tegelijkertijd ook de watervoorziening niet uit het oog, want daarvoor geldt dezelfde regeling. De praktijk wijst uit dat men bij een verhuizing gemakkelijk het een en het ander over het hoofd ziet. Dat kan dikwijls verstrekkende gevolgen hebben. Wanneer je cliënt bv. de verhuisformulieren (of een kopie ervan) niet tijdig en volledig ingevuld aan zijn leverancier bezorgt, loopt hij het risico dat hij blijft doorbetalen voor het energieverbruik op zijn vorig adres. Wat hem te doen staat, wordt haarfijn uitgelegd in het boek “Je rechten als energiegebruiker”. je vindt deze informatie ook terug op de website van de VREG “Ik verhuis. Wat nu?”.
7
Wat als je cliënt zijn energiefactuur niet kan betalen? Als je cliënt de rekening niet betaalt, zit hij gelukkig niet onmiddellijk zonder energie. De overheid beschouwt het beschikken over energie (en water) als een basisrecht en werkte om de klant te beschermen een specifieke procedure uit die de leveranciers en netbeheerders moeten volgen bij wanbetaling. Zo is de leverancier onderworpen aan strikte voorwaarden voordat hij een contract voor levering
Bijlage 2 | 5
van elektriciteit en/of aardgas kan opzeggen. Als de leverancier het contract dan toch opzegt en de klant niet onmiddellijk een nieuw contract kan afsluiten met een andere leverancier, bestaan er voor de netbeheerder op zijn beurt verplichtingen om te garanderen dat de klant nog elektriciteit en aardgas kan blijven gebruiken. Slechts in uitzonderlijke situaties kan de distributienetbeheerder de toevoer van elektriciteit en/of aardgas afsluiten. Die procedure wordt hieronder voorgesteld en beschreven.
DE PROCEDURE ALS JE CLIËNT ZIJN LEVERANCIER NIET KAN BETALEN
De leverancier stuurt een factuur waarop de vervaldatum vermeld staat. Je cliënt krijgt minstens vijftien dagen tijd om te betalen. Heeft je cliënt niet betaald op de vervaldatum, dan stuurt de leverancier een herinneringsbrief. De leverancier mag extra kosten aanrekenen voor het versturen van de herinneringsbrief, behalve als je cliënt een beschermde afnemer is. Heeft je cliënt vijftien dagen na die herinnering nog niet betaald en geen betaalplan afgesproken, dan stuurt de leverancier een aangetekende brief met een ingebrekestelling. Je cliënt heeft tot vijftien dagen om schriftelijk te laten weten hoe hij de schuld zal regelen. Hij kan er bv. voor kiezen om zijn schuld in schijven af te betalen via een betaalplan. Help je cliënt met het inschatten en bekomen van een realistisch betaalplan. Maak hier grondig werk van want een haalbaar betaalplan is beter vol te houden. Voor het versturen van de ingebrekestelling mag de leverancier kosten aanrekenen, behalve als je client beschermde afnemer is.
Bijlage 2 | 6
Een leverancier zal doorgaans het contract enkel opzeggen wanneer de energiefacturen (herhaaldelijk) niet betaald worden. In dat geval moet de leverancier een wettelijk opgelegde procedure volgen. De leverancier mag het contract opzeggen (= droppen) als: je cliënt binnen de vijftien dagen na de ingebrekestelling niet schriftelijk aan zijn leverancier laat weten hoe hij de schuld zal regelen; je cliënt binnen de vijftien dagen nadat hij de leverancier heeft laten weten hoe hij zijn schuld zal regelen, niet heeft betaald of geen betaalplan heeft aanvaard; je cliënt na de aanvaarding van zijn betaalplan niet stipt heeft betaald. De leverancier stuurt dan een opzegbrief. Er is een opzegtermijn van zestig dagen om je cliënt de kans te geven een andere leverancier te vinden. In de opzegbrief staat de einddatum van de opzegtermijn. De leverancier brengt ook de netbeheerder op de hoogte van de opzegging. In geen geval mag de leverancier de elektriciteits- of aardgastoevoer (laten) afsluiten als je cliënt een contract als huishoudelijke klant heeft. Als je cliënt wordt opgezegd door de leverancier, dan mag die geen verbrekingsvergoeding en/of opzegvergoeding wegens vroegtijdige beëindiging van het contract aanrekenen. Hij mag ook geen administratiekosten of gelijkaardige kosten aanrekenen, die rechtstreeks verband houden met de verbreking. De netbeheerder stuurt een brief met de vermelding van de einddatum van de opzegtermijn. Je cliënt zoekt dan best zo snel mogelijk een nieuwe leverancier op de commerciële markt. Begeleid je cliënt in het maken van de leveranciersvergelijking! Er zijn vervolgens verschillende mogelijkheden: Je cliënt vindt een andere leverancier op de vrije markt en sluit een contract. De nieuwe leverancier moet zich uiterlijk acht dagen voor het einde van de opzegtermijn bij de netbeheerder aanmelden. Het nieuwe contract begint onmiddellijk na afloop van de opzegtermijn. Je cliënt vindt een leverancier op de vrije markt op voorwaarde dat hij een waarborg betaalt. De waarborg bedraagt doorgaans drie keer de voorschotfactuur. Je cliënt kan de waarborg niet betalen of heeft acht dagen voor de einddatum van de opzegtermijn nog geen contract met een nieuwe leverancier gesloten? Dan levert de netbeheerder elektriciteit en/of aardgas na de opzegtermijn. Je cliënt krijgt dan facturen van de netbeheerder. Ten laatste dertig dagen na het einde van de opzegtermijn wordt de meterstand opgenomen. De netbeheerder geeft de meterstand door aan de vorige leverancier. Die stuurt jouw cliënt een eindafrekening. Let wel: de leverancier die het contract heeft opgezegd, blijft actief de openstaande facturen invorderen. Het is belangrijk dat je cliënt afspraken maakt met de leverancier voor het afbetalen van deze schuld. Wanneer dit niet gebeurt, komen er vaak extra kosten bij. De leverancier kan een incassobureau of deurwaarders inschakelen om zijn schulden op te eisen.
Bijlage 2 | 7
DE PROCEDURE ALS JE CLIËNT DE NETBEHEERDER NIET KAN BETALEN
De levering van elektriciteit en/of gas door de netbeheerder is natuurlijk niet gratis. En het verbruik wordt gefactureerd tegen een prijs die vastgelegd wordt door de federale regulator CREG. Deze prijs ligt op het niveau van de hoogste prijzen op de markt. Je cliënt heeft er dus alle belang bij zo snel mogelijk naar de vrije markt terug te keren. Raad je cliënt dus nooit aan om bij de netbeheerder te blijven! Als je cliënt zijn facturen niet betaalt voor de vervaldatum, kom hij in de volgende procedure terecht: De netbeheerder stuurt een herinnering om binnen de vijftien dagen te betalen. Als je cliënt vijftien dagen na die herinnering niet betaald heeft, stuurt de netbeheerder een aangetekende brief met een ingebrekestelling. In die aangetekende brief vraagt de netbeheerder opnieuw om de factuur binnen de vijftien dagen te betalen. Als je cliënt dan nog niet kan betalen, plaatst de netbeheerder ten laatste zestig dagen na de ingebrekestelling (gratis) een budgetmeter voor elektriciteit en/of aardgas. Zo kan je cliënt nog verder energie verbruiken maar enkel als je cliënt zijn budgetmeter oplaadt. Is het opgeladen bedrag opgebruikt, dan kan je cliënt, in afwachting van nieuwe oplading, tijdelijk energie verbruiken via het hulpkrediet. Het hulpkrediet voor elektriciteit bedraagt 200 kWh, het hulpkrediet voor aardgas bedraagt 1000 kWh. Je cliënt kan de plaatsing van een budgetmeter niet weigeren. Als hij dat toch doet, wordt hij misschien wel afgesloten. Het is in zijn eigen voordeel om de netbeheerder binnen te laten als die langskomt om een budgetmeter te plaatsen. Heel soms kan om technische redenen geen budgetmeter voor elektriciteit geplaatst worden. Dan wordt alleen een stroombegrenzer geïnstalleerd, zodat je cliënt maar 10 ampère elektriciteit krijgt. Met 10 ampère kan je cliënt nog wel zijn huis verlichten en radio en tv gebruiken. Maar veel elektrische toestellen gelijktijdig gebruiken wordt onmogelijk.
Bijlage 2 | 8
8
Ondersteun je cliënt bij het hanteren van zijn budgetmeter Een budgetmeter is een elektriciteits- of aardgasmeter die je cliënt op voorhand moet opladen om elektriciteit of gas te kunnen verbruiken. Er zijn aparte budgetmeters voor elektriciteit en gas. Het opladen van de meter gebeurt met een budgetmeterkaart. Voor elke meter heeft je cliënt een aparte kaart. Het systeem is vergelijkbaar met het systeem van de prepaidkaarten bij gsm’s. Er wordt nog wel een jaarlijkse eindafrekening gemaakt want de budgetmeter werkt met een geschatte prijs die lichtjes kan verschillen van de juiste prijs. Het verschil wordt verrekend op de afrekeningsfactuur. Ook de openstaande schulden bij de netbeheerder en de jaarlijkse hoeveelheid gratis elektriciteit worden dan verrekend. Met een budgetmeter kan je cliënt zijn verbruik − en dus het budget dat hij besteedt aan elektriciteit en aardgas − beter volgen. Omdat hij vooraf betaalt, heeft hij minder kans om schulden op te bouwen. Hij kan zo ook bewust met energie omgaan. In elke gemeente is er minstens één oplaadpunt, meestal bij het OCMW. Je cliënt bepaalt zelf het bedrag dat hij wil opladen. Dat bedrag moet hij eerst in het oplaadpunt zelf betalen via bancontact. Thuis steekt hij de kaart in de budgetmeter en zo wordt de budgetmeter opgeladen met het bedrag dat op de kaart werd gezet. Hij kan elektriciteit en aardgas verbruiken tot het bedrag van de kaart is opgebruikt. Bekijk samen met je cliënt of het mogelijk is tijdens de zomerperiode te sparen voor de winterperiode. Terwijl het elektriciteitsverbruik het hele jaar door wellicht ongeveer hetzelfde is, zal het aardgasverbruik tijdens de winter immers aanzienlijk stijgen. Je cliënt zal dan veel vaker (of voor hogere bedragen) moeten opladen. Als jullie verwachten dat dit financieel moeilijk wordt, probeer dan in de zomer op te laden en zo een reserve op te bouwen, net zoals je cliënt een voorschotfactuur zou betalen. Als het opgeladen bedrag volledig is opgebruikt, valt je cliënt niet onmiddellijk zonder energie: hij schakelt over op een noodkrediet. Dat laat hem toe om nog 200 kWh elektriciteit (voor ongeveer 36 euro) te verbruiken. Een gezin met twee kinderen komt daar − gemiddeld! − 20 dagen mee toe, als de woning niet elektrisch wordt verwarmd. Het noodkrediet voor aardgas bedraagt 1000 kWh (ongeveer 50 euro). Dit noodkrediet is niet gratis. De netbeheerder zal voor het verbruik een factuur sturen. Als je cliënt niet betaalt, bouwt hij schulden op bij de netbeheerder. Na het noodkrediet voor elektriciteit valt je cliënt terug op een minimale levering van 10 ampère elektriciteit. De budgetmeter geeft duidelijk aan dat er noodkrediet wordt verbruikt. Je cliënt moet dan dringend zijn kaart opladen. Doet hij dat niet en geraakt ook het noodkrediet op, dan is er nog een laatste redding: de minimale levering van 10 ampère elektriciteit. Ook dit verbruik op 10 ampère is niet gratis. Als het noodkrediet voor gas op is en je cliënt kan de kaart niet opnieuw kan opladen, dan krijgt hij geen gas meer. Uit veiligheidsoverwegingen is het onmogelijk om ‘een beetje gas’ te krijgen. Het is alles of niets. Heel wat gezinnen lopen het risico om in de winter letterlijk in de kou te zitten, omdat ze hun budgetmeter niet meer kunnen opladen.
Bijlage 2 | 9
KNIPPERLICHTPROCEDURE Om dat risico enigszins te beperken, riep de overheid een knipperlichtprocedure in het leven. Als de netbeheerder vaststelt dat klanten − in de periode van november tot en met maart − gedurende een periode van dertig kalenderdagen hun budgetmeter voor aardgas niet opladen, zal hij trachten in te schatten of zij het risico lopen zonder aardgaslevering te vallen. Acht hij de kans reëel dat ze binnen een termijn van tien dagen zonder aardgas vallen, dan stuurt hij een brief om de budgetmeter binnen de tien kalenderdagen op te laden. Als dat niet lukt of het is niet nodig, dan moeten klanten dat binnen de tien kalenderdagen melden. Anders gaat de netbeheerder ervan uit dat ze hulp nodig hebben. Hun namen komen dan op een lijst terecht die wekelijks aan de OCMW’s wordt bezorgd. Het is noodzakelijk – ter preventie van energiearmoede – dat de OCMW’s deze lijst ter harte nemen en actief proberen deze mensen te bereiken!
9
Ijver voor een minimale levering aardgas Naast de knipperlichtprocedure voorziet de overheid sinds december 2010 in een minimale levering aardgas voor budgetmeterklanten tijdens de winterperiode (1 december – 1 maart). De Vlaamse regering beschouwt deze werkwijze als: ‘... een alternatief voorstel voor een minimumlevering dat erop neerkomt dat OCMW’s automatisch worden verwittigd als gezinnen zonder gas dreigen te vallen. Als na een sociaal onderzoek bij de mensen in kwestie dan blijkt dat er een reële problematiek van energiearmoede is, kan het OCMW afhankelijk van het type woning en de samenstelling van het gezin een minimumhoeveelheid aardgas ter beschikking stellen via de budgetmeterkaart. Een deel van de kost van de minimumlevering zullen ze achteraf, in overleg met het OCMW, zelf moeten terugbetalen. Daarnaast kunnen de OCMW’s tot maximaal ze 70% van de kostprijs via de tarieven recupereren bij de distributienetbeheerders. Voor de klant kan het OCMW dan een afbetalingsplan opstellen, ook voor historische schulden, en er tegelijk over waken dat de aardgasbudgetmeter ook tijdens de zomermaanden regelmatig wordt opgeladen.13’ Kies er als OCMW voor om in te tekenen op dit systeem van minimale levering. Het biedt de kans om cliënten in energiearmoede voort te helpen en de kosten daarvoor deels te verhalen op de netbeheerder. Anderzijds mag het probleem van de minimumlevering van aardgas dan wel het meest acuut zijn tijdens de winterperiode, ook daarbuiten zijn er koude en kille momenten waarop verwarming nodig is. En de noodzaak om te kunnen koken en wassen is al helemaal niet seizoensgebonden. De preventieve én remediërende aanpak van energiearmoede mag zich dus niet beperken tot de winterperiode en tot dit systeem van minimale levering.
13 Van den Bossche, F., Minimumlevering aardgas helpt duizenden gezinnen de winter door, persbericht 24 september 2010.
Bijlage 2 | 10
10 Informeer je cliënt over schuldafbouw via de budgetmeter De budgetmeter kan een uitstekend hulpmiddel zijn om het energieverbruik te beheersen en toekomstige overmatige energieschulden te voorkomen. Daartoe werd het door de Vlaamse overheid als instrument in de sociale openbaredienstverplichtingen opgenomen. Via de 35%-65%-regel werd het de netbeheerders mogelijk gemaakt schulden te innen bij het opladen van de budgetmeter: laadt de klant een bedrag op in de budgetmeter, dan zal daarvan 35% gebruikt worden voor de schuldafbouw en 65% voor het verbruik van gas of elektriciteit. Daarnaast start de netbeheerder in de budgetmeter een betaalplan op. Dat betaalplan zuivert schulden bij de netbeheerder aan die ontstaan zijn tussen de dropdatum bij de commerciële leverancier en vóór de plaatsing van de budgetmeter. Voor schulden tot 750 euro regelen de netbeheerders een betaalplan in de budgetmeter met een vaste afbetaling van 5 euro per week. Schulden boven de 750 euro gaan altijd via een dossier bij de Lokale Adviescommissie (LAC). De systemen van schuldafbouw zijn erg complex. Voor cliënten is het vaak onmogelijk om te weten hoeveel ze best opladen, welk bedrag hen nog rest na oplading en hoe dat tot stand is gekomen. Als hulpverlener dient u uw cliënten – op maat – informatie te geven en te begeleiden bij het opladen. U kunt uw cliënten ook begeleiden bij het bewaren van het overzicht over afgeloste en nog te betalen schulden. Het behoort eveneens tot de taak van de hulpverlening na te gaan welk systeem van schuldafbouw het meest accuraat is voor de betrokken cliënt. Immers, naast het betaalplan in de meter bestaat nog steeds de mogelijkheid om een betaalplan via maandelijkse overschrijvingen af te spreken.
Bijlage 2 | 11
Bijlage 3: Een goede praktijk van de lokale adviescommissie. Leidraad voor de hulpverlening14 Meer dan tien jaar geleden werd in elke Vlaamse gemeente de Lokale Adviescommissie (LAC) in het leven geroepen. Sinds de start van de LAC’s groeide het aantal dossiers gestaag. De liberalisering van de energiemarkt is daar uiteraard niet vreemd aan. Energiearmoede is een realiteit waar vandaag geen enkel OCMW nog omheen kan. Momenteel werken de LAC’s in Vlaanderen op zeer uiteenlopende manieren. OCMW’s geven een eigen invulling aan de LAC-werking, afhankelijk van hun beleidskeuzes, organisatie, cultuur, middelen en mankracht. Het Vlaams project Energie en Armoede van Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie werkte met steun van voormalig Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Steven Vanackere, in 2008 een ‘Leidraad voor een goede praktijk van de lokale adviescommissie’ uit. Op basis van goede praktijkvoorbeelden uit verschillende OCMW-settings en dankzij de input van de distributienetbeheerders en meer dan 170 OCMW’s, wil deze leidraad inspiratie bieden om de LAC-werking verder te optimaliseren.
Een samenspel van drie partijen: netbeheerder, OCMW en klant De LAC bestaat uit verschillende actoren: de netbeheerder, het OCMW en de klant. Met het oog op een goede werking van een LAC is het belangrijk dat ieders rol en verantwoordelijkheid gekend is. Hiermee trappen we wellicht een open deur in maar een goede samenwerking leidt nu eenmaal tot betere oplossingen.
DE DISTRIBUTIENETBEHEERDER Vanuit hun opdracht in de sociale openbaredienstverplichtingen zijn de netbeheerders betrokken bij de LAC’s. Netbeheerders voorzien huishoudelijke afnemers tijdelijk van gas en elektriciteit nadat de commerciële energieleveranciers hen wegens betalingsproblemen dropten. Ook netbeheerders worden geconfronteerd met openstaande schulden bij hun klanten. Zij moeten dan zoeken naar een evenwicht tussen het economische doel van hun activiteiten en hun rol in het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen.
14 Uit Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie , “Een goede praktijk van de lokale adviescommissie. Leidraad voor de hulpverlening “ (2008), herwerkt in “Je rechten als energiegebruiker” (2011), Epo-wetsreeks.
Bijlage 3 | 1
Vooraleer de netbeheerder naar de LAC stapt, probeert hij met een klant tot een oplossing te komen. Als die er niet komt, gaat de netbeheerder naar de LAC met een verzoek tot afsluiting. Ook de LAC wil in de eerste plaats een oplossing vinden en zo een daadwerkelijke afsluiting van gas en/of elektriciteit vermijden. De netbeheerder beschikt over een afzonderlijk dossier per nutsvoorziening. Beide klantendossiers worden op de LAC ook apart behandeld. De netbeheerder zal wel proberen om alle dossiers van eenzelfde klant te bundelen op eenzelfde LAC-zitting zodat de klant maar één keer wordt uitgenodigd en het OCMW een globaal sociaal onderzoek kan doen.
HET OCMW Het OCMW is een belangrijke speler in de strijd tegen energiearmoede. Met inzet van personeel en geld neemt zij haar verantwoordelijkheid om de energielevering bij personen met betalingsmoeilijkheden te garanderen. Het OCMW biedt hulpverlening waarbij een cliëntgerichte en emancipatorische aanpak centraal staat. Heel wat OCMW’s komen onder zware druk te staan omdat het aantal LAC-dossiers sterk toeneemt. Het wordt een hele uitdaging om een kwaliteitsvol hulpverleningsaanbod te blijven garanderen. Bovendien brengt de werking van de LAC een OCMW soms in een moeilijke positie. De hulpverlening binnen de LAC-context is directief en kan neigen naar gedwongen hulpverlening terwijl de meeste OCMW-hulpverlening vraaggestuurd gebeurt. De maatschappelijke werker gebruikt een welbepaalde methode van maatschappelijk werk. Hij moet meestal een negatieve boodschap, namelijk de wanbetaling, hanteren om contact te leggen met de klant. Van daaruit tracht hij andere noden in het gezin te ontdekken. Meestal schuilt achter een energieschuld immers een grotere sociale problematiek. Indien noodzakelijk zal hij de klant een breder hulpverleningsaanbod aanbieden. Door die moeilijke positie is het belangrijk dat de deelname van het OCMW aan de LAC vanuit een standpunt van hulpverlening en een weldoordachte visie vertrekt.
DE KLANT Naast de distributienetbeheerder en het OCMW is er een derde partij: de klant. Ofwel nodigt het OCMW de klant uit omdat de netbeheerder een vraag tot afsluiting indiende, ofwel doet de klant een beroep op de LAC met een verzoek tot heraansluiting, het verwijderen van de oplaadblokkade uit de budgetmeter, het weer invoeren van de 10 ampèrefunctie, het opzetten van een ander betaalplan als dat door de netbeheerder werd geweigerd. De LAC-voorzitter, de afgevaardigde van de Raad van het OCMW en de netbeheerder beslissen samen over de vraag van de klant of de netbeheerder. Uiteraard is de positie van de klant in deze context geheel anders: de klant heeft immers geen beslissingsrecht. Toch is hij een volwaardige partner en heeft hij recht op informatie over: de inhoud van het LAC-dossier: wat gaf aanleiding tot het verzoek tot afsluiting en wat kunnen de gevolgen zijn; zijn verantwoordelijkheid en het belang van zijn betrokkenheid en zijn eventuele aanwezigheid op de LAC-zitting; zijn bijdrage tot een oplossing: vragen stellen en reageren, bereidheid tonen, samen zoeken naar een haalbaar betaalplan;
Bijlage 3 | 2
het verloop van een LAC-zitting en hoe de informatie uit het sociaal onderzoek wordt gebruikt; de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon (familielid, raadsman, buurtwerker, tolk ...). De vertrouwenspersoon kan de klant ondersteunen en helpen zijn sociale situatie te vertalen. Informatie is de basis voor een vertrouwensrelatie tussen klant en hulpverlener. Die vertrouwensrelatie is noodzakelijk voor een degelijk sociaal onderzoek waarbij de mogelijkheden van de klant ten gronde besproken worden. Een goed sociaal onderzoek geeft de LAC-leden de mogelijkheid de zaak in te schatten en een oplossing op maat te bereiken. Maar het streefdoel is eigenlijk vóór de LAC-zitting al een haalbare oplossing te vinden, in overleg met de klant. Aanwezigheid van de klant tijdens de LAC-zitting is dan in veel gevallen niet meer nodig: de LAC zal (in de meeste gevallen) het voorstel bekrachtigen. Als de klant toch aanwezig is tijdens de zitting, moet hij op een respectvol en correct onthaal kunnen rekenen. De afspraken na het verlaten van de zitting moeten duidelijk zijn en de klant moet tevens weten dat hij altijd – bij gewijzigde sociale omstandigheden – de netbeheerder of de voorzitter van de Lokale Adviescommissie kan contacteren.
BASISVISIE VAN DE LAC De hele LAC-procedure is erop gericht intensief contact te zoeken met de klant en zo tot een oplossing te komen en afsluitingen van nutsvoorzieningen te vermijden. Alle partijen moeten ervan overtuigd zijn dat alle mogelijk inspanningen geleverd moeten worden om afsluiting te vermijden. Wie afgesloten wordt van gas of elektriciteit, kan immers niet in zijn minimale basisbehoeften voorzien. Bovendien brengt het afsluiten van nutsvoorzieningen bijkomende kosten met zich mee. Wanneer er toch een advies tot afsluiten genomen wordt, betekent dit dat alle andere middelen om tot een oplossing te komen, zijn uitgeput. Afsluiting wordt dan gezien als een ingangspoort om de klant ertoe te bewegen hulp te zoeken. Afsluiting wordt dan toegepast als een instrument om contact te krijgen wanneer dat eerder niet is gelukt, opnieuw met de bedoeling zo snel mogelijk een haalbare oplossing te vinden en opnieuw aan te sluiten. Dat lukt echter niet bij iedereen. Soms is de financiële en persoonlijke draagkracht zo beperkt of is de klant zo door zijn overlevingsstrijd ingenomen dat hij volledig blokkeert en niet reageert. Of hij reageert impulsief en gaat een lening aan bij malafide kredietmaatschappijen. Om de ene put te delven wordt een andere gegraven. Het is van groot belang dat het OCMW inspanningen blijft leveren om hem te bereiken en samen naar een oplossing te zoeken.
DE VOORBEREIDING VAN HET LAC-DOSSIER In de voorbereiding van het LAC-dossier vervult de netbeheerder een belangrijke rol. Wanneer de klant betalingsproblemen heeft, is het de netbeheerder die de allereerste contacten met de klant legt. Die contacten moeten dan ook zorgvuldig verlopen. Korte zinnen en eenvoudige taal moeten de briefwisseling van de netbeheerder verstaanbaar maken. De klant wordt er ook op gewezen dat hij het OCMW kan contacteren voor informatie en begeleiding.
Bijlage 3 | 3
De distributienetbeheerder bezorgt het dossier aan de LAC-voorzitter De netbeheerder bezorgt de LAC-dossiers tijdig aan de LAC-voorzitter, dat wil zeggen minstens één maand vóór de eigenlijke LAC-zitting. Elk dossier is vergezeld van een ‘verantwoordingsnota’ of een ‘dossier lokale adviescommissie’. Het dossier bevat volgende gegevens: de klantgegevens, de reden van doorsturen van het dossier, de actuele toestand van de leveringen, de facturatiegegevens en een overzicht van de onbetaalde energiefacturen en de betalingen, de toegestane betaalplannen, de ingebrekestellingen, eerdere LACbeslissingen, een overzicht van de ondernomen acties. Een drietal dagen vóór de LAC-zitting controleert de distributienetbeheerder de huidige stand van de dossiers en verantwoordingsnota’s en werkt ze bij. De klant kan immers intussen betaald hebben, een afspraak hebben voor het plaatsen van een budgetmeter, overgestapt zijn naar een commerciële leverancier, extra schulden opgebouwd hebben ...
Voorbereidend werk door het OCMW Door de dossiers tijdig te verzenden, krijgt het OCMW voldoende ruimte om sociaal werk te verrichten. Zo kunnen ze problemen samen met de betrokkene oplossen vóór de LAC-zitting. In dat geval zorgt het OCMW voor de verdere afhandeling en administratie met de netbeheerder. Het voorbereidende werk is bedoeld om zoveel mogelijk actuele gegevens te verzamelen en een zicht te krijgen op de (sociale) achtergrond van de betrokkene. Er worden onder andere bevolkingsgegevens opgezocht zoals het domicilieadres en de gezinssamenstelling. De voorbereiding kan gebeuren door de LAC-voorzitter, de energiereferentiepersoon, een maatschappelijk werker die het dossier krijgt toegewezen of de maatschappelijk werker die de cliënt al begeleidt. Het OCMW gaat immers na wie al een actief begeleidingsdossier heeft. De maatschappelijk werkers van die dossiers worden ervan op de hoogte gebracht dat de netbeheerder het LAC-dossier heeft ingediend. Hen wordt gevraagd hun cliënt te contacteren en samen met hem binnen de veertien dagen naar een oplossing te zoeken.
De uitnodiging Klanten worden schriftelijk uitgenodigd voor de LAC-zitting. De brief wijst op de ernst van de situatie en biedt de mogelijkheid om contact op te nemen met de netbeheerder of het OCMW. De brief bevat duidelijk de reden die aanleiding gaf tot het oproepen van de klant voor de LAC (bijvoorbeeld het niet opladen van de budgetmeterkaart, een openstaande schuld, een weigering om een budgetmeter te plaatsen). De klant wordt er tevens op gewezen dat hij zich kan laten vergezellen door een vertrouwenspersoon. De brief is gepersonaliseerd en bevat geen dubbele, onbegrijpelijke boodschappen.
Bijlage 3 | 4
Het contacteren van de klant Het OCMW probeert zo snel mogelijk in contact te komen met de klant. Daarbij communiceert het OCMW duidelijk over haar rol en waarom zij contact opneemt. Streefdoel is samen een oplossing te zoeken (bij voorkeur vóór de LAC-zitting) om een afsluiting te voorkomen. Het sociaal onderzoek en de pogingen om klanten te bereiken bieden kansen om verdoken armoede op te sporen. Via energieproblemen kan het OCMW immers in contact komen met mensen die zelf (nog) geen hulp zoeken voor hun financiële problemen. Toegang krijgen tot ‘nieuwe’ cliënten is echter geen eenvoudige zaak. De drempels blijken nog vaak hoog. Door verschillende communicatiemiddelen te gebruiken verhoogt de kans dat de klant bereikt wordt. Wat voor de ene cliënt werkt, werkt niet voor de andere, en omgekeerd.
Briefwisseling Sommige OCMW’s kiezen uitdrukkelijk voor briefwisseling met een OCMW-logo, anderen ontwierpen een specifiek LAC-logo. Essentieel is dat de briefwisseling discretie garandeert. Brieven van de LAC zijn ondertekend door de LAC-voorzitter. Ze zijn dwingend maar respectvol en geven de ernst van de situatie (risico op afsluiting) duidelijk aan. Het adres en telefoon van contactpersonen wordt duidelijk vermeld, en ook de momenten waarop ze bereikbaar zijn. Brieven zijn altijd gepersonaliseerd, wat betekent dat de aard van het dossier en het eigenlijke probleem worden vermeld, bijvoorbeeld onbetaalde facturen voor de gaslevering of het niet opladen van de elektriciteitsbudgetmeter, ... Heel wat OCMW’s zoeken creatief naar oplossingen om de klanten te bereiken: Naast een aangetekende brief wordt nog een gewone brief verstuurd. Een aangetekende brief voorspelt vaak niet veel goeds. Mensen in problemen zullen die dan ook niet ophalen in de post. Op de achterzijde van de brief kan de klant zijn situatie uitleggen. Die brief kan hij in de brievenbus van het OCMW deponeren. Een handgeschreven kaartje met een vriendelijke uitnodiging tot gesprek leidt tot meer respons dan een officiële, aangetekende brief. Briefwisseling persoonlijk bezorgen biedt al kansen op een eerste contact.
Telefonisch contact Via de telefoon kan er onmiddellijk een afspraak gemaakt worden.
Mail Wanneer een klant per mail bereikbaar is, kan dat een snelle manier zijn om tot afspraken te komen. Maar mail mag nooit het enige communicatiemiddel zijn en je mag er niet van uitgaan dat klanten hun mail dagelijks lezen.
Bijlage 3 | 5
Huisbezoeken Er wordt zeer veel belang gehecht aan het huisbezoek. Maatschappelijk werkers gaan de eerste maal onaangekondigd op bezoek. Is de klant niet thuis, dan wordt er een voorgedrukte brief achtergelaten met de geplande volgende afspraak (tweede huisbezoek). Als de klant daar niet op kan ingaan, krijgt hij de mogelijkheid een andere afspraak te maken. Bij het huisbezoek wordt ook belang gehecht aan de woning zelf. Door sociale observatie catalogeert men de woning als bewoond, leegstaand of vervuild. Er wordt ook een balans gemaakt van inkomsten en uitgaven, om op die manier een realistisch betaalplan op te stellen. Als er derden moeten worden gecontacteerd, dan doet de maatschappelijk werker dat. Huisbezoeken hebben meerdere voordelen. Terwijl briefwisseling vaak onbeantwoord blijft, vergroot een huisbezoek de kans om stappen vooruit te zetten. Een huisbezoek kan wel eens als controlerend worden ervaren, maar vaak appreciëren klanten dat het OCMW de eerste stap zet en hen een helpende hand aanreikt. Huisbezoeken geven ook een vollediger beeld van de situatie. Terwijl het voor klanten soms moeilijk is hun complexe leefsituatie en woonomstandigheden te verwoorden, worden die tijdens een huisbezoek snel zichtbaar. Een huisbezoek kan ook verduidelijken waarom het energieverbruik van de klant erg hoog is. Dat biedt kansen om preventief te werken of huisvestingsproblemen aan te pakken, bijvoorbeeld tips geven over energiebesparing, doorverwijzen voor een energiescan of het uitvoeren van een energieaudit. Ook andere energieproblemen kunnen besproken worden, bijvoorbeeld schulden van voor de liberalisering of van voordat de klant door een commerciële leverancier werd gedropt. Eventuele vergissingen in verband met bewoning worden rechtgezet: leegstand, adresfouten, ... Een nadeel van huisbezoeken is de tijdsinvestering, niet in het minst omdat vaak meerdere pogingen nodig zijn vooraleer men klanten bereikt. Hulpverleners moeten dan ook de ruimte krijgen om daarin te investeren. Na een eerste poging wordt een uitnodiging voor een nieuwe afspraak op de bus gedaan met vermelding van de contactgegevens van het OCMW. Een tweede huisbezoek wordt gepland op een andere dag of op een ander moment.
Het sociaal verslag Een LAC-beslissing wordt altijd genomen naar aanleiding van een verzoek tot afsluiting door de distributienetbeheerder en moet dus voorafgegaan zijn door een sociaal onderzoek. ‘Art. 7. § 2. Voor wat de ononderbroken toevoer van elektriciteit en gas betreft, bedoeld in artikel 18ter van het Elektriciteitsdecreet en artikel 17bis van het Aardgasdecreet, neemt de lokale adviescommissie binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek en na een contradictoir onderzoek, dat een antwoord geeft op de vraag of de huishoudelijke afnemer niet in een situatie verkeert waardoor afsluiting onverantwoord zou zijn, een beslissing aangaande onderstaande gevallen: ...’ De bedoeling is dat het sociaal onderzoek in samenspraak met de klant gebeurt. Zijn situatie wordt zo goed mogelijk in kaart gebracht. Er wordt besproken wat fout liep en samen met de klant worden haalbare oplossingen geformuleerd. De klant heeft daarbij de mogelijkheid om zijn verhaal te doen (contradictoir onderzoek). Het sociaal onderzoek werpt onmiskenbaar vruchten af. Het aantal afsluitingen vermindert en hoe grondiger het sociaal onderzoek gebeurt, des te realistischer de bedragen voor betaalplannen die worden voorgelegd aan de netbeheerders. Netbeheerders getuigen ook dat zij sneller betaalplannen
Bijlage 3 | 6
goedkeuren die gemotiveerd worden met een gefundeerd sociaal-financieel onderzoek. Het sociaal onderzoek dient ook als basis voor mogelijke ten laste neming van (een deel van) de energieschuld. Het sociaal onderzoek resulteert altijd in een sociaal verslag dat op de LAC-zitting wordt toegelicht. Tijdens het onderzoek houdt men de menselijke waardigheid en de haalbaarheid van de voorstellen voor de perso(o)n(en) in kwestie in het oog, en neemt men inkomsten, vaste kosten, uitgaven en andere betaalplannen in beschouwing. Wanneer de klant in collectieve schuldenregeling, in schuldbemiddeling of budgetbegeleiding is, wordt de schuldbemiddelaar altijd gecontacteerd. De LAC moet erover waken dat de klant een haalbaar betaalplan afspreekt. Klanten doen soms onrealistische voorstellen omdat ze vrezen dat een lager bedrag niet aanvaard wordt, omdat ze hun financiele mogelijkheden verkeerd inschatten of om hun schulden te ontlopen. De maatschappelijk werker onderzoekt of alle sociale voordelen, zoals sociale maximumprijzen of het statuut beschermde klant, zijn toegekend.
De LAC-zitting (en de notulering) Met de klant wordt vooraf besproken of hij al dan niet op de zitting aanwezig kan of wil zijn. Als er vooraf al een oplossing werd gevonden, is de aanwezigheid van de klant niet vereist. Is er nog geen oplossing, dan waarderen de LAC-leden de aanwezigheid van de klant, en wordt er een afspraak op de LAC gemaakt . Bovendien kan het voor de klant een positieve ervaring zijn: het is een leerproces dat de klant toelaat zijn situatie uit te leggen en mee naar een oplossing te zoeken. De vergaderplaats (OCMW-locatie) verdient de nodige aandacht. De opstelling van tafels en stoelen moet uitnodigend werken. De zitting is geen rechtbank of kruisverhoor. Het onthaal van de mensen gebeurt op een vriendelijke en respectvolle manier. Er is een wachtruimte. Een goed gekozen tijdstip en een gespreide bespreking van dossiers voorkomt volle wachtkamers. Voor werkende mensen wordt een oplossing gezocht opdat zij zonder werkverlet kunnen deelnemen. Uitstel van een dossier is altijd mogelijk. De vergadering verloopt in een serene sfeer, met respect voor iedere deelnemer. De betrokkene en/of zijn vertrouwenspersoon wordt door de voorzitter van de LAC verwelkomd. Iedere deelnemer wordt voorgesteld. De voorzitter legt nogmaals de bedoeling van de LAC-zitting uit: samen zoeken naar een haalbare oplossing. De maatschappelijk werker die het sociaal onderzoek verrichtte, maakt zijn sociaal verslag over aan de LAC-voorzitter. De LAC-voorzitter baseert zich op die gegevens. Was er voor de zitting geen contact met de klant, maar is die wel aanwezig, dan wordt naar het verhaal van de klant gevraagd en geluisterd. Een belangrijke taak van de LAC-voorzitter is erover te waken dat de klant alles begrijpt wat tijdens de zitting wordt gezegd. De LAC-voorzitter dankt de klant en de andere aanwezigen voor hun komst en medewerking. Op basis van het sociaal verslag formuleert het OCMW, al dan niet in aanwezigheid en in overleg met de klant, een oplossingsvoorstel. Enkel de informatie die relevant is voor de te nemen beslissingen, wordt vermeld. Het beroepsgeheim gebiedt OCMW-medewerkers omzichtig om te springen met informatie van hun cliënteel. Netbeheerders verklaren zich akkoord om de deontologie en het beroepsgeheim dienaangaande te respecteren. De LAC-vergadering is immers een besloten vergadering. Het behoort dus tot de deontologie van de leden om de informatie die ze daar te horen krijgen, niet naar buiten te brengen.
Bijlage 3 | 7
De LAC-beslissing De beslissing van de LAC is een advies voor de netbeheerder, al dan niet in het voordeel van de klant. Er wordt gestreefd naar een advies dat door de verschillende partners binnen de LAC wordt gedragen. Bij een unanieme beslissing zijn er vier mogelijkheden: de klant wordt afgesloten of niet afgesloten, de klant wordt heraangesloten of niet heraangesloten. Bij een niet-unanieme beslissing is de beslissing altijd in het voordeel van de klant. Dat wil zeggen dat de klant niet kan worden afgesloten of heraangesloten moet worden. Het OCMW heeft een belangrijke stem in de LAC-beslissing en kan een beslissing in het voordeel van de klant uitlokken. De LAC-beslissing wordt genotuleerd op een standaardformulier. De klant moet ook goed geïnformeerd worden over de manier waarop hij de gemaakte afspraken moet nakomen. Worden bijvoorbeeld overschrijvingsformulieren voor het betaalplan opgestuurd?
De voorwaardelijke clausule Beslissingen met een voorwaardelijke clausule zijn tijdsgebonden en houden een bepaalde voorwaarde in. De voorwaardelijke clausule is geen wettelijke verplichting. Het is een ultieme mogelijkheid voor de klant om een betaling te verrichten vóór een bepaalde datum en zo alsnog een afsluiting te vermijden. Voorbeeld: De gastoevoer wordt afgesloten tenzij er voor een bepaalde datum (bepaald door de LAC) een betaalplan wordt afgesproken. Of: de gastoevoer wordt afgesloten als het afgesproken betaalplan niet wordt gevolgd. De LAC-beslissing moet de klant in ieder geval duidelijk informeren over de gevolgen van het niet naleven van de voorwaardelijke clausule. De clausule kan de netbeheerder ook binden om het OCMW te verwittigen bij niet-naleving van de afspraken. Zo wordt gelijktijdig met de opdracht tot afsluiten ook het OCMW verwittigd en kan het zijn belangrijke opvolgings- en begeleidingstaak opnemen. Deze voorwaardelijke clausules dienen met de nodige zorg opgevolgd te worden. Sociale situaties kunnen veranderen waardoor eerder gemaakte afspraken in het gedrang komen.
Het meedelen van de LAC-beslissing De besluitvorming tijdens de LAC-zitting gebeurt bij voorkeur in aanwezigheid van de klant. Het gaat immers over zijn ‘dossier’ en hij heeft recht op open communicatie. De beslissing van de LAC wordt zo snel mogelijk aan de klant meegedeeld. De mededeling van de beslissing gebeurt schriftelijk, via een aangetekend schrijven, binnen de drie dagen na de LACvergadering. Het taalgebruik over de beslissing moet verstaanbaar en ondubbelzinnig zijn. Het advies van de LAC kan leiden tot een volledige afsluiting van nutsvoorzieningen. Tussen het advies tot afsluiting en het daadwerkelijk afsluiten door de technische ploeg wordt er soms toch een oplossing gevonden, namelijk het nakomen van de voorwaarde die in de voorwaardelijke clausule werd opgenomen (bijvoorbeeld het betalen van de openstaande schuld voor de vervaldatum). Daardoor wordt het advies van de LAC uiteindelijk niet uitgevoerd.
Bijlage 3 | 8
Verdaging van een dossier De algemene regel is dat dossiers bij een eerste behandeling voor de LAC ook daadwerkelijk behandeld worden. Het verdagen (uitstellen) van een dossier is een uitzondering die enkel gemaakt wordt als er elementen ontbreken (bijvoorbeeld het financieel-sociaal onderzoek is niet klaar waardoor de haalbaarheid van het betaalplan onduidelijk blijft, of de aanvraag voor collectieve schuldenregeling is nog niet goedgekeurd). Een LAC-dossier kan enkel om gegronde en gemotiveerde redenen verdaagd worden. Met verdaging moet immers omzichtig omgesprongen worden, omdat de schulden voor de klant blijven oplopen. Bij de verdaging van een dossier is het de bedoeling tegen een welbepaalde volgende LAC-zitting de noodzakelijke informatie te verzamelen om een beslissing te verantwoorden.
De opvolging en nazorg van een LAC-dossier Soms houdt het OCMW actief contact met de klant, om op de hoogte te blijven over elke wijziging van de sociale situatie. Op die manier kan het OCMW de toestand voortdurend evalueren en bijsturen, zowel naar de netbeheerder als naar de hulpverlening toe. De klant moet indien nodig doorverwezen worden naar een algemene sociale dienst voor verdere begeleiding. Bij volledige schorsing van de nutsvoorzieningen probeert de netbeheerder de klant ter plaatse te spreken. De netbeheerder bezorgt de klant minstens de volgende gegevens: de uitgevoerde handeling (afsluiting), de contactpersoon bij de netbeheerder en het adres en telefoonnummer van het plaatselijke OCMW. Elke week stuurt de netbeheerder aan de LAC-voorzitter een lijst met de afgesloten klanten. Het OCMW kan bemiddelen met het oog op begeleiding bij een sociale dienst of voor een oplossing voor de problematiek. Bij volledige afsluiting ondersteunt het OCMW de klant bij het indienen van een aanvraag tot heraansluiting. Als de klant wordt afgesloten kan hij een schriftelijke vraag tot heraansluiting richten aan de LAC-voorzitter. Binnen de veertien dagen wordt er een nieuwe LAC-beslissing uitgelokt, die resulteert in al dan niet heraansluiten. Het OCMW blijft contact zoeken met mensen die afgesloten zijn en blijft pogingen ondernemen om tot een oplossing te komen en een heraansluiting te realiseren. De netbeheerder kan in een dossier gerechtelijke stappen ondernemen.
Bijlage 3 | 9
Bijlage 4: Lokale beleidskeuzes in verband met energiearmoede Energiearmoede is een toenemend probleem dat om een gepaste aanpak vraagt. Om tot een goede werking van de LAC te komen, is het noodzakelijk dat het OCMW deskundigheid opbouwt, bijvoorbeeld in hoofde van een referentiepersoon. Een referentiepersoon kan zich verdiepen in de energieproblematiek en op die manier kennis over het energiebeleid, de sector en de wetgeving verwerven. Hij kan fungeren als aanspreekpunt binnen het OCMW voor alles wat de energieproblematiek betreft. Minimaal is de referentiepersoon op de hoogte van kanalen waar snel en correct informatie gevonden kan worden. Idealiter is de referentiepersoon een permanente helpdesk voor zijn collega’s. Hij brieft zijn collega’s, geeft informatie, voert besprekingen en evalueert dossiers met hen. Sommige (grote) OCMW’s kiezen ervoor een heuse energiecel uit te bouwen, anderen beslissen een maatschappelijk werker of energiewerker (deeltijds) vrij te stellen om zich te verdiepen in de energieproblematiek, energiedossiers op te volgen en de LAC-werking te ondersteunen. De keuze voor specialisatie staat een integrale hulpverlening niet in de weg. Problemen van energiearmoede zijn immers een onderdeel van het gehele hulpverleningstraject dat de maatschappelijk werker met zijn cliënt aflegt. Het betekent wel dat hij met vragen over regelgeving, procedures en concrete aanpak bij een collega-expert terechtkan. Een referentiepersoon kan ook extra aandacht besteden aan energiedossiers van maatschappelijk kwetsbare mensen die nog niet gekend zijn bij het OCMW. Het vraagt wellicht meer inspanningen om hen te bereiken, hun situatie in te schatten en een vertrouwensrelatie op te bouwen. Tot slot biedt het werken met een referentiepersoon een uitgelezen kans om preventief aan de energieproblematiek te werken. Waarom kunnen klanten hun factuur niet langer betalen? Ligt hun verbruik erg hoog wegens hun slechte woning of verouderde huishoudtoestellen? Kan het OCMW (mee) naar een structurele oplossing zoeken?
Inzet van mensen en middelen Om energiearmoede aan te pakken zijn mensen en middelen nodig. Het werken rond energiearmoede – en in het bijzonder het verkrijgen van een goed functionerende LAC – is niet enkel de verantwoordelijkheid van de sociale dienst. Ook de OCMW-raad en de lokale mandatarissen zijn aan zet. Werken rond energiearmoede vergt duidelijke beleidskeuzes gebaseerd op de lokale realiteit: wat is de grootte van het werkgebied en hoeveel inwoners hebben energieproblemen? Hoeveel middelen en personeel kunnen en willen we inzetten? Biedt een samenwerking tussen verschillende OCMW’s extra mogelijkheden? Kan het OCMW ook eigen middelen investeren in een werking om energiearmoede te voorkomen? Met de wet van 4 september 2002 verleent de federale overheid volgende opdrachten aan de OCMW’s om aan energiearmoede te werken:
Bijlage 4 | 1
De noodzakelijke ondersteuning en sociale en budgettaire begeleiding verstrekken aan personen die betalingsmoeilijkheden ondervinden, inzonderheid met hun rekeningen voor gas, water en elektriciteit. Het federaal sociaal Energiefonds voorziet in (beperkte) middelen om personeel hiervoor vrij te stellen. Door samen te werken kunnen (kleinere) OCMW’s hun krachten bundelen om een gespecialiseerde ‘energiewerker’ op deze problematiek te zetten. Financiële maatschappelijke steun toekennen aan personen van wie de schuldenlast van die aard is dat zij, ondanks hun persoonlijke inspanningen, hun gas- en elektriciteitsrekeningen niet meer kunnen betalen. Het Fonds kan dus aangewend worden om energierekeningen aan te zuiveren. Dit wordt expliciet bevestigd in een uitspraak van de Arbeidsrechtbank van Brussel gewezen op 16 juni 2003 (Soc. Kron. 2004.09 p. 542): ‘Het OCMW heeft op grond van de wet van 4 september 2002 de verplichting om een budgetbegeleiding op het sociaal en financieel vlak te verstrekken aan de personen die moeilijkheden ondervinden om hun energiefactuur te betalen. Bovendien is financiële tussenkomst vereist ten voordele van hulpaanvragers die onder dergelijke schuldenlast gebukt gaan dat zij, ondanks hun persoonlijke inspanningen hun energiefactuur niet meer kunnen betalen. Die financiële tegemoetkoming dient niet noodzakelijk het totale ten laste nemen van die schuld, of zelfs maar van de helft ervan, in te houden.’ Zowel op de provinciale overlegmomenten als bij vele besprekingen met OCMW’s, de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) en de distributienetbeheerders werd duidelijk gesteld dat deze middelen té beperkt zijn. Het rendement van deze beperkte middelen hangt af van de beleidskeuzes van elk OCMW om ze op een correcte en onderbouwde manier in te zetten in de strijd tegen energiearmoede. We moeten ons ook durven afvragen of de middelen van het sociaal Energiefonds expliciet en uitsluitend gebruikt worden voor de begeleiding en ondersteuning van mensen met energieproblemen.
Netwerking biedt kansen In de strijd tegen energiearmoede en het uitbouwen van een goede LAC-werking staat het OCMW niet alleen. Binnen het lokale werkingsdomein zijn er heel wat spelers die partner kunnen zijn bij de preventieve aanpak van energiearmoede of bij het zoeken naar manieren om mensen in armoede te bereiken: de gemeentelijke communicatiedienst, de woonwinkel/ woonwijzer, de wijkwerking, de energiesnoeiers, het buurtopbouwwerk, vormingsinstellingen, klimaatwijken, verenigingen waar armen het woord nemen ... De ‘energiewerker’ kan een centraal aanspreekpunt vormen en tegelijkertijd voor het OCMW contacten uitbouwen met organisaties die andere, minder problematische, toegangspoorten bieden om mensen te bereiken.
Bijlage 4 | 2