Iedereen telt mee
Iedereen telt mee
Bijlagen
Iedereen telt mee
Bijlage 1 Communicatietraject
Hoe?
‘Iedereen telt mee’
Tijdens de zomertoer kris-kras door Leiden geven inwoners uit diverse wijken hun reactie op stellingen over verschillende thema’s uit het Leidse maatschappelijke beleid.
12, 15 en 16 juni 2012
‘Mee met Leiden Zomertoer’
Hoe?
Burgerparticipatietraject
Aanpak
Volgens ‘Mee met Leiden’
.
Het Wmo beleid wordt uitgewerkt binnen het kader van de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie.
Uitgangspunt
Gemeente Leiden, Bureau Communicatie, aug 2012
Professionals uit zorgsector, welzijn en onderwijs denken mee over de invulling van het beleid.
21 juni 2012
Werkbijeenkomst
Samen met de stad beleid maken, ideeën uitwerken en elkaar inspireren. Dat wil de gemeente Leiden. 'Mee met Leiden‘ brengt verschillende projecten onder de aandacht bij belangstellenden en betrokkenen in de stad. Inwoners, professionals, amateurs, liefhebbers: er is voor elk wat wils.
Beleidsplan Maatschappelijke Ontwikkeling 2013 – 2016
Geïnteresseerden ontvangen informatie over de ontwikkeling van het beleidsplan. Abonneren op de nieuwsbrief kan online.
Nieuwsbrief
www.leiden.nl/iedereenteltmee
Discussiëren over diverse thema’s. Reageren op prikkelende stellingen.
Online mening delen
Vanaf begin inwoners, bedrijven en instellingen van Leiden betrekken bij uitwerking van beleid.
Online beleidsproces
Strategie
Gebruik maken van: “de kracht van de stad”.
Rode draad
Iedereen telt mee
Bijlage 2 Tussenrapportage WMO
TUSSENRAPPORTAGE WMO 2010 Definitief
Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Wmo algemeen 3. Domein Samen-leven 4. Domein Vrijwilligers: bindmiddel van de samenleving 5. Domein Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers 6. Domen Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-)psychiatrisch patiënten 7. Burger- en cliëntparticipatie 8. Speerpunten 2011-2012 & gewijzigde indicatoren
p. 2 p. 5 p. 8 p. 10 p. 12 p. 17 p. 19 p. 20
Bijlage I: Lijst met gewijzigde actiepunten, risico’s en indicatoren Bijlage II: Lijst met besluiten rond de Wmo waarnaar verwezen wordt in de rapportage
1
1. Inleiding Op 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo. Begin 2007 is in een Leidse startconferentie voor gemeenteraad en stadspartners gesproken over wat de Wmo behelst, maar ook onder ander over wat belangrijke uitgangspunten zijn die de gemeente bij uitvoering zou moeten hanteren. Het resultaat zijn de volgende uitgangspunten voor gemeentelijk Wmobeleid (RV 3/07.0037): • Preventie voorop • Alle inwoners doen mee • Iedereen kiest zelf • Toegankelijke, betaalbare en goede zorg • Een sluitend vangnet van zorgvoorzieningen. Op basis van deze uitgangspunten is het beleidsplan Wmo 2008-2012 geschreven (RV 08.0007). De uitgangspunten zijn verwerkt in acties op vier domeinen, te weten: 1. Samen-leven 2. Vrijwilligers: bindmiddel van de samenleving 3. Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers 4. Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-)psychiatrisch patiënten. Ook het onderwerp burger- en cliëntparticipatie krijgt in het beleidsplan specifieke aandacht. Voor al deze onderwerpen zijn doelstellingen en actiepunten geformuleerd in het beleidsplan. In het Beleidsplan is de toezegging gedaan in 2010 een tussenrapportage te presenteren. Dit is deze rapportage. Alvorens over te gaan tot de rapportage zelf, zullen om de rapportage in een breder kader te kunnen plaatsen, enkele recente ontwikkelingen geschetst worden. Uitvoering Wmo 2008-2010 De afgelopen jaren is er door stad en gemeente hard gewerkt aan de invoering van de Wmo, zowel door gemeente als door partners. Meest zichtbaar product is het Servicepunt Zorg van de gemeente waar men terecht kan voor informatie en advies, maar ook voor het aanvragen van diensten en faciliteiten. Daarnaast is er echter door organisaties en gemeente ‘achter de schermen’ veel gedaan om de Wmo zo goed mogelijk uit te voeren: Wmo-consulenten leggen vele huisbezoeken af, er zijn intentieverklaringen/convenanten ondertekend (bijv. op het gebied van mantelzorgondersteuning), er wordt samengewerkt in de wijken om het aanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Veel diensten en voorzieningen zijn en worden aanbesteed, vaak ook regionaal. Tot slot is er ook hard gewerkt aan de uitvoering van het Regionaal Kompas (domein vier) en aan de uitwerking van beleid in uitvoeringsplannen (zoals het Uitvoeringsplan Wijkgericht Welzijn, het Uitvoeringsprogramma Vrijwilligers, de Nota Winkelen, Wonen, Welzijn en Zorg). De Wmo onderzocht Benchmark & cliënttevredenheid De resultaten van de landelijke benchmark Wmo, waar Leiden aan deel heeft genomen in 2009, laat een positief beeld zien. Het cliënttevredenheidsonderzoek dat ook in 2009 is uitgevoerd, bevestigt dit beeld. Op veel terreinen scoort Leiden het beter dan andere 100.000+ gemeenten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de onderwerpen loket, informele hulp, wonen & zorg & toegankelijkheid, individuele voorzieningen en opvang. Stadsenquête In de Stadsenquête 2009 is de bekendheid en gebruik van resp. de Wmo in het algemeen en meer specifiek het Servicepunt Zorg (Wmo-loket) onderzocht. Hieruit blijkt dat de bekendheid 2
van zowel de Wmo als het Servicepunt Zorg gestegen is in vergelijking met eerdere jaren. Het gebruik is niet toegenomen en het grootst onder ouderen. Landelijke evaluatie Wmo Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2009 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de eerste jaren van de Wmo geëvalueerd1. Geconcludeerd kan worden dat het merendeel van de gemeenten de wet uitvoeren zoals de wetgever heeft bedoeld. Daarnaast neemt de samenhang op het gebied van wonen, zorg en welzijn toe. Leiden herkent zich in deze conclusie. Landelijke ontwikkelingen Het Rijk heeft in de afgelopen jaren besloten de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te hervormen. Dit gaat gepaard met bezuinigingen. Reden hiervoor is dat verwacht wordt dat zonder ingrijpen de AWBZ binnen afzienbare tijd onbetaalbaar wordt. Met ingang van 2010 is daarom bijvoorbeeld al de zgn. AWBZ-pakketmaatregel doorgevoerd, waarbij onder andere de grondslag psychosociaal is overgeheveld naar de Wmo. De gemeenteraad is hierover geïnformeerd in april 2010 (BW 10.0469). Voor de komende jaren staan meer maatregelen op de rol, waarbij ook naar gemeenten gekeken wordt voor het overnemen van AWBZ-taken. In het regeerakkoord wordt gesproken over het overhevelen van functies van dagbesteding en begeleiding naar de Wmo. De G32 ondersteunt deze ontwikkeling: zij ziet een spilfunctie voor gemeenten in extramurale, langdurige zorg, omdat de mogelijkheden van de burger en zijn omgeving daarin centraal 2 moeten staan. Voorwaarde bij deze overheveling van taken zijn onder andere voldoende middelen en voldoende voorbereidingstijd om deze wijziging goed uit te kunnen voeren. Op dit moment is nog geen duidelijk beeld van de toekomstige wijzigingen en de (financiële) effecten hiervan voor gemeenten. Het gemeentebestuur zal de raad zo nodig over deze ontwikkelingen en effecten informeren. Stand van zaken uitwerking compensatiebeginsel Een van de kernbegrippen van de Wmo is het compensatiebeginsel. In de Wmo is dit beginsel als volgt geformuleerd: “Ter compensatie van de beperkingen die een persoon (…) ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. de medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.” (art. 4, lid 1). Om dit beginsel zo goed mogelijk uit te voeren is individuele indicatiestelling nodig. Kern van het project De Kanteling (VNG) is om door middel van goede ‘vraagverheldering’ te komen tot een passend pakket aan ondersteuning, waarbij ook een relatie gelegd wordt met de omgeving van de cliënt en gekeken wordt naar samenhang in ondersteuning. De Kanteling krijgt in Leiden vorm door gebruik te maken van de methode ‘brede hoogwaardige intake’ (via huisbezoeken). Essentieel onderdeel is dan ook het goed inzicht hebben in de vraag, gevolgd door goede informatie en advies. In het laatste hoofdstuk van deze rapportage wordt verder ingegaan op de acties die horen bij de uitwerking van het compensatiebeginsel. De VNG werkt daarnaast aan een nieuwe modelverordening rond de verstrekking van diensten en voorzieningen, naar aanleiding van De Kanteling. Als deze klaar is wordt gekeken in hoeverre deze ook voor Leiden gebruikt kan gaan worden.
1 2
SCP, Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 - 2009. Brief G32 aan Minister van VWS, september 2010 3
Korte leeswijzer In deze rapportage wordt de stand van zaken gepresenteerd van de actiepunten en indicatoren die opgenomen zijn in het beleidsplan Wmo (overzichten resp. p. 37-39 en p. 4-5 3 ). Kort na de vaststelling van het Beleidsplan Wmo is, op verzoek van de gemeenteraad (motie 5 bij RV 07.0079) ook een risicoinventarisatie gemaakt (BW 08.0126). Ook van de daarin benoemde risico’s wordt beschreven wat de huidige stand van zaken is, dus bijvoorbeeld in hoeverre de risico’s nog actueel zijn, en of er inmiddels andere risico’s spelen. Er is gekozen voor een clustering van actiepunten, indicatoren en risico’s per Wmo-domein zoals deze geformuleerd zijn in het Wmo beleidsplan, waarbij gestart wordt met een hoofdstuk ‘Algemeen’. Afgesloten wordt met een overzicht van nog uit te voeren actiepunten, aanpassingen van of nieuwe indicatoren/ambities en huidige risico’s. Kleurgebruik Er worden diverse tabellen gebruikt in de rapportage. Per domein/onderwerp zijn er drie tabellen mogelijk: een over de actiepunten uit het beleidsplan, een over de geïnventariseerde risico’s bij het domein en een over de bijbehorende indicatoren. In de tabellen wordt de stand van zaken aangegeven. Bij de actiepuntentabellen is ervoor gekozen om met groen aan te geven waar alles naar wens verloopt (of als acties zelfs al uitgevoerd zijn) en om met oranje aan te geven dat extra aandacht nodig is. Deze punten komen dan terug in het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 8) met daarin de speerpunten voor de komende twee jaar. Wijzigingen en/of actiepunten in andere tabellen zijn met groen aangegeven.
3 De actiepunten in het Beleidsplan Wmo zijn genummerd. Deze nummering wordt aangehouden, dit betekent dat de nummering doorloopt tussen de verschillende hoofdstukken.
4
2. Wmo algemeen A. Actiepunten Nr. 1. 2.
Actiepunt Tussenrapportage Afspraken met regiogemeenten over samenwerking en verheldering status van regiooverleggen
Stand van zaken Uitgevoerd Uitgevoerd
Toelichting Dit document is het resultaat van de tussenrapportage. Er zijn twee structuren waarin volgens een vast stramien met regiogemeenten wordt overlegd. Wmo onderwerpen worden besproken in het Ambtelijk Overleg Zorg en Welzijn, besluitvorming vindt plaats via het Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda (PHO SocAg) van Holland Rijnland. Ondewerpen op het gebied van Openbare Geestelijke Gezondheidszorg worden besproken in het ambtelijk en bestuurlijk Platform OGGZ en, zo nodig in het PHO SocAg. De Wmo-adviesraad geeft aan dat het belangrijk is om ook gestructureerd om te gaan met de inbreng van de Wmo-adviesraad. Hier is geen structuur voor op regionaal niveau. De gemeente Leiden kan voor regiogemeenten niet bepalen wanneer Wmo-adviesraden in die gemeenten om advies gevraagd worden. Wanneer op regionaal niveau beleid gemaakt wordt (via Holland Rijnland) en dit beleid wordt door het Leidse college of door de Leidse gemeenteraad vastgesteld, dan wordt dit ook voorgelegd aan de Leidse Wmo-adviesraad. Dit is een aandachtspunt.
B. Indicatoren Er zijn in het Beleidsplan Wmo geen indicatoren geformuleerd bij deze actiepunten. C. Geïnventariseerde risico’s Risico Invloed van het overheidsbeleid t.a.v. AWBZ op gemeentelijk beleid
Actie 2007 Het Rijksbeleid t.a.v. van de AWBZ wordt nauwlettend gevolgd. Via VNG en G 32 wordt bestuurlijk aandacht gevraagd voor de negatieve effecten van de bezuinigingen van het Rijk. Tevens worden deze platforms ook gebruikt om invloed uit te oefenen op het beleid van het Rijk.
Stand van zaken 2010 Risico nog steeds actueel.
Integraliteit van beleid De Wmo is ingevoerd mede vanuit de gedachte dat door een integrale aanpak van verschillende beleidsvelden die gericht zijn op of gerelateerd zijn aan participatie een kwalitatieve en financiële meerwaarde gerealiseerd kan worden. Tijdens het invoeringstraject heeft de nadruk gelegen op het vermijden van problemen bij het verstrekken van individuele voorzieningen.
In de vorm van pilots wordt op een aantal beleidsterreinen (bijvoorbeeld vrijwilligersbeleid) integraal gewerkt. De ervaring die hierbij wordt opgedaan zal worden gebruikt bij het verder uitwerken van mogelijkheden voor integraliteit binnen de Wmo-beleid.
Risico nog steeds actueel.
Gegevensuitwisseling in de keten
-
De gemeente maakt bij het traject van indicatiestelling en het innen van de eigen
-
Het kabinet is van mening, dat zonder ingrijpen de kosten op basis van de AWBZ te veel stijgen. Dit levert budgettaire problemen op maar ook problemen als te weinig personeel om de zorg te leveren. Om de kosten voor de zorg beheersbaar te houden vinden aanpassingen in het beleid t.a.v. de AWBZ plaats. Dit beleid raakt veelal direct of indirect ook de doelgroepen van de Wmo en de instellingen die in opdracht van de gemeente diensten leveren aan deze doelgroepen.
Er wordt gewerkt aan het vereenvoudigen van procedures Er wordt gewerkt aan het verminderen van schakels in het
In 2009 is de Pakketmaatregel AWBZ door het Rijk ingevoerd. De gemeenteraad is over de inhoud en acties naar aanleiding van deze wijziging geïnformeerd in een brief in 2010 (BW 10.0469). In het regeerakkoordRutte wordt een nieuwe wijziging van de AWBZ aangekondigd. Vanaf 2014 zal de begeleiding en dagbesteding vanuit AWBZ overgeheveld worden naar gemeenten..
Vanuit de samenhang tussen Wmo en WWB en Wmo en WPG zijn verschillende integrale projecten uitgevoerd / in uitvoering. Voorbeelden zijn de Veegploeg, Sport United, 4 EKT1 , EKT2, Ontspanning Door Inspanning. Echter ook op beleidsvoorbereidend niveau kan meer integraal gewerkt worden (Actiepunt) Dit risico is minder actueel, maar nog steeds aanwezig. De problemen met
4
EKT staat voor: Exodus, Kärcher team. Dit zijn werkervaringsprojecten waarin aandacht wordt besteed aan structuur, begeleiding, dagbesteding en werkervaringen op het gebied van schoonmaakwerk, verzorging van groenvoorziening, schilderwerk. Doelstelling is toeleiding naar betaald werk. 5
bijdrage noodgedwongen door landelijke regelgeving gebruik van andere partijen zoals CIZ en CAK. Bij de korte invoeringstermijn van de Wmo is door het Ministerie van VWS onvoldoende aandacht geschonken aan de informatie- en gegevensuitwisseling via ICT in de keten. Dat geldt zowel voor de zorgaanbieders als voor CIK en CAK. Door de verschillende schakels komt de kwaliteit en de doorlooptijd en controle onder druk te staan.
Kostenbeheersing (a) De middelen voor de uitvoering van de nieuwe taken in het kader van de Wmo worden via de zogeheten integratie-uitkering over de gemeenten verdeeld. Het hieruit door de gemeente te ontvangen budget is lange tijd onzeker geweest vanwege correcties in onderliggende gegevens, bijstellingen in het herallocatietraject en de indexering voor 2008. Kostenbeheersing (b) Bij de overheveling van rijksmiddelen voor de hulp bij het huishouden is het Rijk uitgegaan van een deel eigen bijdragen van burgers. Bij de realisatie lijken opbrengsten achter te blijven bij de opgaven van het Rijk. Kostenbeheersing (c) De verstrekking van individuele voorzieningen kent een zogeheten ‘open-einde’-karakter
Kostenbeheersing (d) Onzekerheid over de opbouw verdeelsleutel MO/VB* die kon leiden tot daling van het inkomen van de gemeente.
-
proces Er wordt met de ketenpartners gewerkt aan het verbeteren van de ‘ketenkwaliteit’. Hierbij wordt gebruik gemaakt van landelijke standaarden voor gegevensuitwisseling.
Vooralsnog lijkt de te ontvangen uitkering toereikend te zijn. De ontwikkelingen in het verdeelmodel en de uitkomsten daarvan voor de gemeente Leiden worden nauwlettend gevolgd.
Risico nog steeds actueel.
Naar de achtergrond van de achterblijvende opbrengst van de eigen bijdragen wordt onderzoek ingesteld. Op basis daarvan zal indien noodzakelijk een voorstel voor te nemen maatregelen worden gedaan.
Risico is niet meer actueel.
De gemeente stelt een aantal inhoudelijke en financiële voorwaarden bij de verstrekking van een voorziening (indicatiestelling, verstrekkingenpakket, eigen bijdragen, verantwoording) bij de beoordeling van een ondersteuningsvraag en de daaraan toe te wijzen voorzieningen neergelegd in de gemeentelijke verordening en besluit. Belangrijkste is goedkoop adequaat. Daarnaast kan de gemeente de kosten en kwaliteit van de verstrekking beïnvloeden door een zo efficiënt en effectief mogelijk inkoopbeleid (aanbieders, productenassortiment, tarieven). Kritisch volgen van de totstandkoming van de nieuwe verdeelsleutel MO/VB en daaraan bijdragen leveren.
Dit risico is nog steeds actueel.
* MO/VB = Decentralisatie Uitkering Maatschappelijke Opvang/ Verslavingsbeleid (van het Rijk aan centrumgemeenten). Kostenbeheersing (e) De kostenbeheersing is nu gebaseerd op het
gegevensuitwisseling lijken meer ‘opstartproblemen’ geweest te zijn. Echter waar gegevens uitgewisseld worden, is aandacht voor dit onderwerp gewenst. Mbt uitwisseling binnen de gemeente wordt er hieraan gewerkt. Het project Keigoed en de ontwikkeling van het KCC leveren een bijdrage aan de acties. Daarnaast zullen er met de komst van nieuwe taken en verantwoordelijkheden (vanuit de AWBZ) binnen de Wmo nieuwe ketens gevormd worden.
De komende beleidsperiode zal gebruikt worden om goede factoren te vinden die gebruikt kunnen worden bij
Het wmo-budget voor 2011 is gekort. Deze korting is binnen de begroting opgevangen. Daarnaast komen de komende jaren nieuwe taken over en groeit de Wmo-doelgroep.
In de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning is de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden geregeld in artikel 3.5.
De verstrekking van individuele voorzieningen is en blijft in zijn aard een open-einde regeling. Het aantal verstrekte voorzieningen is de laatste jaren redelijk stabiel en daarmee is het risico van het open einde karakter overzichtelijk. Belangrijkste knelpunt is een mogelijke vermindering van de beschikbare middelen vanuit het Rijk. Bijsturingsinstrumenten uit 2007 worden bij de hand gehouden. Risico is nog steeds actueel. De middelen die Leiden ontvangt voor maatschappelijke opvang zijn in 2010 met € 200.000,- verminderd, oplopend tot € 500.000,- ion 2012. Dit kan ertoe leiden dat de ambitie is uit het Regionaal Kompas bijgesteld zullen moeten worden. Risico nog steeds actueel. Actie uit 2007 wordt 6
nauwlettend volgen van de praktijk; hiermee kunnen ontwikkelingen in de toekomst niet worden voorzien. Kosten in- en uitvoering Wmo De in- en uitvoering van de Wmo vinden binnen de bestaande budgetten plaats. Bij de huidige taakuitvoering staat de bestaande bezetting al onder druk. Bij het stellen van nieuwe extra beleidswijzigingen, doelen en ambities dient hiermee rekening te worden gehouden.
het opstellen van prognoses voor enerzijds de ontwikkeling van de integratie-uitkering en anderzijds de ontwikkeling van de vraag naar Wmovoorzieningen. De komende periode wordt beoordeeld in hoeverre met het verdere inregelen van de reguliere processen en het oplossen van knelpunten in de uitwisseling van externe gegevens de druk op de uitvoering verminderd kan worden.
gecontinueerd. Zie ook onder ‘kostenbeheersing (c.)
Risico is nog steeds actueel waar het betrekking heeft op de uitvoering van de Wmo. (continuering ACTIEPUNT). De uitwisseling van gegevens wordt niet meer zozeer als knelpunt ervaren. Vooralsnog hebben nieuwe ontwikkelingen zoals aanbestedingen en aanpassing van het ‘ eigenbijdrage-beleid’ de bezetting onder druk gehouden. Wel is door met de extra middelen die het Rijk uitkeert aan gemeenten voor de AWBZ pakketmaatregel extra personeel aangetrokken bij het Servicepunt Zorg (vanaf 2010 voor 2 jaar).
7
3. Domein Samen-leven Bij het domein Samen-leven zijn in het Beleidsplan Wmo de volgende doelstellingen opgenomen: - Vertrouwd en thuis voelen in de buurt - Verantwoordelijk voor de leefbaarheid - Algemene Wmo-diensten en voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk A. Actiepunten Nr. 3.
Actiepunt Opstellen nota ‘Ruimte voor burgers’
Stand van zaken Uitgevoerd
A.
Werkwijze gericht op passende voorzieningen per wijk middels 2 pilots ontwikkelen Verdere uitwerking resultaat van de pilots in beleid Vormgeven ‘wijkbudgetten’
In uitvoering
D.
Stimuleren en ondersteunen sociale kwaliteit
In uitvoering
E.
De verschillende subsidieregelingen gericht op activiteiten die een bijdrage leveren aan sociale kwaliteit worden ook in het kader van de Wmo actief onder de aandacht gebracht Uitvoeren Nota Wonen, Zorg en Welzijn, waaronder het uitbreiden van de Leidse voorraad met levensloopbestendige woningen
Uitgevoerd
Opzetten pilot werkgroep integraal beleid voor mensen met een functiebeperking
In uitvoering
B. C.
6.
7.
Toelichting De nota is inmiddels vastgesteld met de titel ‘Uitvoeringsplan Wijkgericht Welzijn’ (BW 09.1357). In de nota wordt beschreven hoe in de toekomst omgegaan wordt met welzijn in de buurt. De focus hierbij is om vraaggericht te werk te gaan. en op basis van een wijkanalyse prioriteiten te stellen. Dit uitvoeringsplan wordt aan de hand van twee pilots uitgevoerd. In het Uitvoeringplan Wijkgericht Welzijn zijn twee pilotwijken gekozen, Leiden Noord en Pancras-Oost. Momenteel worden de pilots uitgevoerd.
Nog uit te voeren
Dit gebeurt na afronding van de pilots.
Uitgevoerd
In het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn is geconcludeerd dat er voldoende (diverse) budgetten zijn (oa. voucherregeling) die kunnen worden ingezet voor bewonersparticipatie. Er is aandacht besteed aan de bekendheid van de bestaande regelingen. Dit actiepunt wordt uitgevoerd via de Subsidieregeling ‘Leiden ontmoet’ (RV 08.0090). De regeling is in 2010 geevalueerd (BW 10.0702): de regeling dient haar algemene doel - slechts kleine aanpassingen zijn aangebracht. In de evaluatie van 2010 van de subsidieregeling is bekeken of de regeling voldoende bekend is bij de Leidse bevolking. Dit bleek het geval te zijn. Jaarlijks worden circa 100 aanvragen gehonoreerd.
In uitvoering
In 2009 is het uitvoeringsplan ‘Winkelen, wonen, welzijn en zorg’ vastgesteld door de gemeenteraad (RV 09.0053). Deze nota bevat richtlijnen voor de uitvoering van de Nota Wonen, Zorg en Welzijn. Momenteel wordt deze nota uitgevoerd. Daarnaast zijn in de prestatieafspraken met de Leidse woningcorporaties afspraken gemaakt over aantallen te bouwen levensloopgeschikte woningen (RV 09.0081) en het doen van onderzoek naar kwantiteit en kwaliteit van levensloopgeschikte woningen (resp. afspraak 15 en 24). De Wmo-adviesraad heeft op basis van dit actiepunt een advies uitgebracht over dit onderwerp. Het advies wordt omgezet tot een checklist die door de gemeentelijke organisatie gebruikt kan worden bij bijv. wijkontwikkeling. Deze checklist moet nog geïmplementeerd worden (Actiepunt).
B. Indicatoren Indicator Sociale cohesie In 2007 werd hierop een 6,1 gemeten. Beoogde ambitie 6,2 in 2012.
Realisatie & ambitie 2007: 6,1 (LBHM) 2008: 5,9 (VM) 2009: 5,8 (VM)
Toelichting /wijzigingen De indicator Sociale cohesie is een indicator opgebouwd uit scores op verschillende onderwerpen. De meting in de Leefbaarheidsmonitor in 2007 is op andere scores gebaseerd dan de meting vanaf 2008. Dit kan het verschil tussen 2007 en 2008 ev. verklaren. De ambitie wordt bijgesteld naar 5,8 (voorkomen verdere achteruitgang). 8
Bronnen: Leefbaarheidsmonitor (2007) Veiligheidsmonitor (va 2008) Het percentage inwoners dat zich mede verantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de buurt. Ambitie: 89% in 2012 Bron: Stadsenquête 21% van de 55 plussers ervaart soms tot vaak problemen bij deelname aan activiteiten buitenhuis. Ambitie 18% in 2012
2006: 87% 2007: 92% 2008: 89% 2009: 87% 2010: 90%
Geen wijzigingen.
2006: 21% 2009: 19%
Geen wijzigingen.
Bron: Ouderenpeiling
C. Geinventariseerde risico’s Voor dit domein zijn geen risico’s geïnventariseerd.
9
4. Domein Vrijwilligers: bindmiddel van de samenleving Bij het domein Vrijwilligers: bindmiddel van de samenleving zijn in het Beleidsplan Wmo de volgende doelstellingen opgenomen: - Voorzieningen en arrangementen die draaien op vrijwilligers en die een bijdrage leveren aan het welbevinden van mensen blijven in stand - Geen belemmeringen om vrijwilligerswerk te doen A. Actiepunten Nr. 8.
Actiepunt Opstellen nota ‘Vrijwilligersbeleid’ Onderzoeken of naast de stedelijke databank ook op wijkniveau gericht ondersteuning geboden kan worden Actief richten op het werven van vrijwilligers
Stand van zaken In uitvoering
C.
Beleid ontwikkelen om specifieke doelgroepen als ouderen, jongeren en allochtonen met vrijwilligerswerk beter te bereiken
Nog uit te voeren
D.
Beleid ontwikkelen t.a.v. binding van vrijwilligers
In uitvoering
E.
Oriënteren op rol van de gemeente bij maatschappelijke stages Wmo, Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en/of Wet Inburgering (WI) worden rond het thema vrijwilligerswerk in samenhang met elkaar ingezet
Uitgevoerd
A.
B.
F.
Uitgevoerd
In uitvoering
Nog uit te voeren
Toelichting Naar verwachting wordt het ‘Uitvoeringsprogramma vrijwilligerswerk’ eind 2010-begin 2011 door het College vastgesteld. In het voorjaar van 2010 is een behoefteonderzoek naar deskundigheidsbevordering onder vrijwilligers in de gemeente Leiden uitgevoerd. De behoefte aan een wijkgerichte databank kwam niet uit het onderzoek als specifieke behoefte van vrijwilligers. Het actief werven van vrijwilligers wordt als reguliere taak opgenomen in de prestatie afspraken die met het Leidse contactpunt voor vrijwillige inzet iDOE worden gemaakt. De in het Beleidsplan Wmo opgenomen hoofdlijnen voor vrijwilligersbeleid en de uitwerking ervan in het Uitvoeringsplan Vrijwilligersbeleid bieden te weinig houvast om vrijwilligerswerk specifiek voor deze groepen beter te bereiken. Dit is dus nog een actiepunt. In het concept uitvoeringsprogramma vrijwilligerswerk is de beleidsvorming rond specifieke doelgroepen als actiepunt opgenomen. Zie ook actiepunt 8F. Zowel in de huidige prestatieafspraak met iDOE als in het concept uitvoeringsplan heeft de beleidsvorming en daadwerkelijke uitvoering van het verbinden en makelen van vrijwilligers een structurele plaats gekregen. De gemeente heeft besloten een makelaarsfunctie voor de invoering van maatschappelijke stages te financieren (BW 08.0474). Zie actiepunt 8C. De daar genoemde doelgroepen hebben vaak ook te maken met de verschillende wetten. In het concept uitvoeringsprogramma vrijwilligerswerk is de beleidsvorming rond de relatie WWB / WSW / WI en vrijwilligerswerk als actiepunt opgenomen. Ook in de nieuwe Participatienota zal aandacht aan dit onderwerp besteed worden.
B. Indicatoren Indicator
Realisatie & ambitie
Toelichting /wijzigingen
Bij het opstellen van de nota vrijwilligerswerk in 2008 zal bij instellingen die met vrijwilligers werken, worden gepeild of het werken met vrijwilligers invloed is op het in stand houden van de activiteiten die nu worden uitgevoerd. Op basis hiervan wordt een indicator en de ambitie hieromtrent geformuleerd. Het percentage Leidenaars dat vrijwilligerswerk doet is in
Nvt
In het Uitvoeringsprogramma Vrijwilligerswerk (BW 11.0020) zijn geen indicatoren opgenomen. Bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma is gewerkt vanuit de basisfuncties voor vrijwilligerswerk (ter ondersteuning van de lokale uitvoeringspraktijk) die door het ministerie VWS zijn opgesteld. Verwacht wordt dat het volgen van deze basisfuncties voldoende garantie biedt voor een effectief beleid.
2008: 28 % 2009: 29 %
Er is sprake van een trendbreuk omdat de onderzoeksmethode is veranderd (van telefonisch naar internet). Ambitie wordt 40% in 2013. 10
2012 gestegen met 2%. In 2006 was het percentage 28%
2010: 39 % 2013: 40% (ambitie)
In verband met bezuinigingen wordt de Stadsenquête vanaf 2011 een keer per 2 jaar gehouden (in 2011, 2013 enz.).
Bron: Stadsenquête
C. Geïnventariseerde risico’s. Er zijn voor dit domein geen risico’s geïnventariseerd.
11
5. Domein Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers Bij het domein Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers zijn in het Beleidsplan Wmo de volgende doelstellingen opgenomen: • Mensen blijven ondanks een beperking zelfstandig wonen en nemen deel aan het maatschappelijk verkeer. • Belanghebbenden zijn op de hoogte van voorzieningen in het kader van de AWBZ, Zorgverzekeringswet (ZvW), Wmo en inkomensondersteuning. • Er zijn voldoende betaalbare voorzieningen. • De inzet van mantelzorgers gaat niet ten koste van hun eigen gezondheid en welbevinden. • Integrale dienstverlening ten aanzien van de (zorg)vraag van de cliënt. Actiepunten Nr. 9.
Actiepunt Samenvoegen van de 3 huidige steunpunten mantelzorg en vrijwillige dienstverlening in de regio ZHN tot een Steunpunt
Stand van zaken Niet meer actueel
10.
Verdere ontwikkeling van (medewerkers van) het Servicepunt Zorg rond kennis en informatie over specifieke doelgroepen
In uitvoering/ continu
11.
Verdere ontwikkeling van samenwerking tussen het Servicepunt Zorg met partners en instellingen in de stad Uitbreiding van informatie over en van Servicepunt Zorg naar andere plekken in de stad
In uitvoering
12.
In uitvoering
13.
Versnelling en/of vereenvoudiging procedures rond indicatiestelling bij Servicepunt Zorg
In uitvoering
14.
Optimaliseren bereik van gemeentelijke individuele Wmo-voorzieningen
In uitvoering
15.
Een onderzoek naar aansluiting van huidige vormen van cliëntondersteuning die voldoende aansluiten bij de nieuwe situatie door de invoering van de Wmo
Nog uit te voeren
Toelichting In 2009 is het plan in regionaal verband verworpen. Een aantal gemeenten gaf de voorkeur aan instandhouding c.q. ontwikkeling van specifiek lokaal aanbod, waarbij een belangrijke rol voor het lokale loket is weggelegd. Gemeente Leiden heeft vervolgens Intensieve vrijwilligerszorg (incl. buddyzorg) en informele zorg ondergebracht bij het Bureau Informele Zorg van ActiVite. De medewerkers van het Servicepunt Zorg hebben inhoudelijke trainingen gehad op diverse onderwerpen, waaronder de wijzigingen in de AWBZ. Het gaat om zowel inhoudelijke (nieuwe regelgeving) als om praktische trainingen (gespreksvoering). Met de komende wijzigingen in de AWBZ zijn nieuwe trainingen nodig. Hier is budget voor gereserveerd. Er is regulier ‘Informatiepunten’ overleg tussen Servicepunt Zorg en 14 andere ‘informatiepunten’ in de stad. Ook gastsprekers schuiven aan voor specifieke onderwerpen. Waar nodig wordt ingespeeld op de actualiteit. Informatie over het Servicepunt Zorg wordt verspreid via het Informatiepuntenoverleg (zie 11.) en via foldermateriaal. Voor nu is dit voldoende. Er wordt door de diverse informatiepunten veel naar het Servicepunt Zorg doorverwezen. Informatie van het Servicepunt Zorg wordt op aanvraag verstrekt aan andere informatiepunten. Met de komende veranderingen in de AWBZ blijft een goede informatievoorziening erg belangrijk. Het is van belang hier proactief mee om te gaan in de informatieverstrekking naar cliënten. Actiepunt Waar mogelijk wordt gewerkt aan het eenvoudiger maken van procedures zoals indicatiestelling. Verwachting is wel dat de ontwikkeling van het KCC een bijdrage kan leveren aan vereenvoudiging van procedures, evenals verdergaande digitaliseren. Bereik van individuele Wmo-voorzieningen wordt voornamelijk gestimuleerd door de bekendheid van de Wmo (en het bekender maken hiervan – zie indicator over dit onderwerp). Het Servicepunt Zorg (indicatiestellers) kan breder adviseren dan slechts over individuele voorzieningen. Continuering actiepunt Cliëntvertegenwoordiging is op dit moment voldoende goed geregeld via diverse ondersteuningsstructuren (ouderenadviseurs Radius, MEE, Klankbordgroep Ouderen etc.). Bij de uitwerking van nieuwe beleidswijzigingen binnen de Wmo zal ook gekeken worden of de huidige vertegenwoordiging volstaat. De Wmo-adviesraad geeft verder aan dat cliëntondersteuning ook belangrijk is voor de volgende 12
16.
Voorbereiding aanbesteding Wmo-voorzieningen met daarbij een oriëntatie op de beste prijs-, kwaliteit-, en keuzevrijheidsverhouding
In uitvoering
17.
Opstellen nota ‘Doorontwikkeling beleid voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers’ De samenhang in het aanbod van collectieve en individuele voorzieningen wordt geconcretiseerd
Gewijzigd in uitvoering
Uitvoeren wettelijk voorgeschreven cliënttevredenheidsonderzoek Evaluatie Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning en het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning
In uitvoering
Evaluatie gebruiksvriendelijkheid Pgbbeleid Het Protocol Gebruikelijke Zorg wordt onderzocht in relatie tot de ondersteuningsbehoefte en – mogelijkheden van mantelzorgers Ontwikkelen van indicatiearme vorm van kortdurende hulp bij het huishouden Optimaliseren van de afstemming van het Wmoeigen bijdragenbeleid op het minimabeleid Het huidige inkomensafhankelijke Wmoeigen bijdragenbeleid uit te breiden naar alle Wmovoorzieningen Het verstrekkingenpakket opnieuw toetsen aan het principe van algemeen gebruik en het verstrekkingenbeleid hierop aanpassen Aanbod ondersteuning mantelzorgers en respijtzorg continueren en verder toespitsen op specifieke doelgroepen
In uitvoering
A.
B. C.
D. E.
F.
G.
H.
I.
18.
In uitvoering
Uitgevoerd
In uitvoering
doelgroepen: GGD-cliënten, allochtonen en jongeren. Het actiepunt blijft. Bij invoering van het Dynamisch Selectiemodel heeft er een uitgebreide oriëntatie en afweging op factoren prijs, kwaliteit en keuzevrijheid plaatsgevonden. Het huidige College komt met een heroriëntatie op het model voor hulp bij het huishouden) waarbij wederom op prijs, kwaliteit en keuzevrijheid belangrijke aandachtspunten zullen zijn. Door nieuwe inzichten heeft het vorige College ervoor gekozen de diverse onderwerpen los van elkaar uit te werken. Dit gebeurt onder andere via de brief aan de raad over De Kanteling (BW 09.1032) en via de notitie over mantelzorgondersteuning. Zie beiden hieronder. In een brief aan raad (BW 09.1032) is aangegeven dat dit punt uitgewerkt wordt in samenhang met de uitvoering van het compensatiebeginsel. Dmv scholing op het gebied van ICF en vraaggericht indiceren en de verdere ontwikkeling van de sociale kaart kijken medewerkers Wmo steeds nadrukkelijker naar zowel collectieve als individuele voorzieningen. Is uitgevoerd.
De nieuwe Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2010 is vastgesteld (RV 09.0149). Het Besluit, als toelichting op de verordening, is voor 2010 aangepast na evaluatie van het besluit van 2009 (BW 09.1416). De ontwikkelingen rond De Kanteling leiden tot een nieuw type verordening (modelverordening VNG Deze nieuwe verordening zou per 2012 in kunnen gaan. De keuze voor een dergelijke nieuwe verordening vraagt om een nieuw beleidskader (NIEUW ACTIEPUNT). Past binnen de uitwerking van het compensatiebeginsel (zie onder A.). Gebruiksvriendelijkheid richt zich op het zo optimaal gebruiken van het Pgb middels vraagverheldering. Conform het gestelde in de Stand van Zakennotitie Mantelzorgondersteuning (BW 09.1167) en de brief aan de Raad wordt hieraan uitwerking gegeven.
In uitvoering
Zie A.
Uitgevoerd
De mogelijke afstemming van het wmo-eigen bijdragenbeleid en het minimabeleid is onderzocht. Hieruit blijkt dat dit voor noch voor de cliënt, noch voor de gemeente financieel voordeel oplevert, omdat de AWBZ alsnog heft. Dit punt is verwerkt in de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning (RV 08.0080) in artikel 3.5. ‘Eigen bijdragen en eigen aandeel’. De uitbreiding is op basis van onderzoek beperkt tot de scootermobielen. Bij woningaanpassingen wordt er geen eigen bijdrage geheven. Het nieuwe verstrekkingenbeleid is tegelijk met de nieuwe Verordening en besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning door het College vastgesteld (BW 08.0828). Het toekomstige verstrekkingenpakket kan beïnvloed worden door De Kanteling. Leiden kan op zijn vroegst in 2012 iets zeggen over de effecten (NIEUW ACTIEPUNT). In augustus 2010 heeft het college besloten de intentieverklaring mantelzorgondersteuning Leiden mede te ondertekenen (BW 10.0875). Hierin verklaren de betrokken organisaties te streven naar een samenhangend en nauw op de behoefte aansluitend ondersteuningsaanbod. Hieronder valt ook de toespitsing op specifieke doelgroepen. De bedoeling is om het convenant binnen drie jaar rond te hebben.
Uitgevoerd
Uitgevoerd
In uitvoering
13
19.
20.
De diverse vormen van praktische, vrijwillige en professionele respijtzorg worden in beeld gebracht zodat eventuele lacunes of overlap zichtbaar worden Uitvoeren van bronnenonderzoek om inzicht in de vraag en de behoeften van mantelzorgers te vergroten
In uitvoering
Onderdeel van het opstellen van het convenant (zie nr. 18) is het in beeld brengen van de behoeften en het opstellen van een samenhangend aanbod van alle partijen. Op deze wijzen worden lacunes en overlap zichtbaar.
Uitgevoerd
Er hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden: literatuuronderzoek en interviews. Hiermee is inzicht verkregen in wensen en behoeften. Resultaat is het rapport 'Leiden: Mantelzorg proof?! Het bereiken en ondersteunen van mantelzorgers' (2009) en het rapport 'Mantelzorgondersteuning Gemeente Leiden/onderzoek en aanbevelingen risicogroepen en basisfuncties' (2010).
B. Indicatoren Indicator
Realisatie & ambitie
Toelichting /wijzigingen
Aantal ouderen dat soms tot vaak problemen ervaart bij deelname aan activiteiten buitenhuis.
Zie p. 7
Zie p. 7
Bekendheid bij 18 – 65 jarigen 2007: 30% 2008: 33% 2009: 31% 2010: 32%
Ambitie A: Aantal 18 tot 65 jarigen dat het Servicepunt Zorg kent is 34 % in 2013.
Bekendheid bij 65+ers: 2009: 41%
NB: De Ouderenpeiling word tegelijk met de Stadsenquete uitgevoerd. Volgens de planning zou de volgende Ouderenpeiling in 2012 plaatsvinden. In verband met de bezuinigingen op de Stadsenquete wordt dit vervroegd naar 2011. De ambitie is daarom hierop aangepast.
Bekendheid Wmo: 2007: 45% 2008: 43% 2009: 47% 2010: 45%
Indicator: Het aantal Leidenaren dat de Wmo kent is in 2012 gestegen tot 48% in 2012.
Bron: Ouderenpeiling Bekendheid Servicepunt Zorg gemeten. In 2007 is al gemeten: 30% van alle Leidenaren kent het Servicepunt Zorg. Voor de komende jaren wordt een splitsing gemaakt naar de bekendheid van het servicepunt bij 18- 65 jarigen en 65+ -ers. Op basis van deze uitsplitsing zal in de tussenrapportage een indicator en de ambitie daarbij opgenomen worden. Bron: Stadsenquête (18 - 65 jr) & Ouderenpeiling (65+) Stadsenquête wordt uitgebreid met een vraag over de bekendheid van de voorzieningen. De eerste meting vindt plaats in 2008. Op basis hiervan wordt een indicator geformuleerd.
Ambitie B: Aantal 65+ers dat het Servicepunt Zorg kent is 42 % in 2012.
Bron: Stadsenquête Tevredenheid aanvraagprocedure, hulp bij het huishouden, Wmovoorzieningen. de nulmeting vindt in 2007 plaats en op basis hiervan wordt een ambitie geformuleerd.
Tevredenheid aanvraagprocedure Rapportcijfer 2007: 7,4 Rapportcijfer 2008: 7,0 Rapportcijfer 2009: 7,2
Bij het onderzoek van 2009 zijn deze rapportcijfers resp. 7,2 , 7,8 en 7,3. Ambitie aanvraagprocedure in 2012: 7,5 Ambitie Hulp bij het Huishouden in 2012: 7,7 Ambitie Wmo-voorzieningen in 2012: 7,5
Tevredenheid Hulp bij Bron: het Huishouden Cliënttevredenheidsonderzoe Rapportcijfer 2007: 7,8 k Wmo Rapportcijfer 2008: 7,7 Rapportcijfer 2009: 7,8 Tevredenheid Wmovoorzieningen* Rapportcijfer 2007: 7,0 Rapportcijfer 2008: 7,3 14
Rapportcijfer 2009: 7,3
Het aantal gegrond verklaarde bezwaren zal vanaf 2008 worden gemonitord. Op basis van een nog uit te voeren nulmeting wordt de ambitie voor 2012 bepaald. Hierover wordt gecommuniceerd in de tussenrapportage die in 2010 zal verschijnen. Het aantal mantelzorgers dat zich tamelijk zwaar tot zwaar overbelast voelt, neemt (in 2007 19%) neemt in 2012 niet verder toe. Bron: Stadsenquête
* In het tevredenheidsonderzoek is gevraagd naar de tevredenheid over Wmohulpmiddelen. 2008: 1 gedeeltelijk gegrond 11 gegrond 2009: 2 gedeeltelijk gegrond 8 gegrond 2010: 1 gedeeltelijk gegrond 7 gegrond (t/m okt 2010) Percentage mantelzorgers dat aangeeft zich zwaar belast te voelen. 2007: 19 % 2009: 15 %
Geen wijzigingen. NB: De redenen waarom bezwaren gegrond zijn verklaard, kunnen informatie geven ter verbetering van de WMO. Dit zal onderzocht worden en als er mogelijkheden zijn voor verbetering dan zullen deze bekeken worden.
Geen wijzigingen.
C. Risico-inventarisatie Risico Kwaliteit De gemeente is bij de levering en de kwaliteit van Wmo-voorzieningen afhankelijk van externe partners. In 2007 werd de gemeente geconfronteerd met problemen: a. bij de levering van hulp bij het huishouden, b. bij de levering van hulpmiddelen en c. wachttijden waar het gaat om Collectief Vervoer Bij a) Als gevolg van personele problemen bij de thuiszorgaanbieders (loonkosten van personeelsbestand past onvoldoende bij de door hen geoffreerde tarieven) blijkt een aantal aanbieders in een aantal situaties tekort te schieten waar het gaat om de kwaliteitscriteria: tijdige levering van hulp en continuïteit van de hulpverlener. Er is een verschil tussen voorheen geleverde zorg qua soort door de thuiszorg ingezette medewerker en zorg waarop men op basis van de indicatie recht heeft. Sommige mensen hebben in de loop van 2007 voor de zelfde hoeveelheid zorg een andere hulpverlener gekregen dan zij gewend waren en wijten dit aan de invoering van de Wmo. Dit leidt tot foute beeldvorming ten aanzien van de gemeente. Bij b) De problemen van Welzorg, leverancier van Wmo-voorzieningen komen grotendeels voort uit een mislukte reorganisatie. Bij c) De problemen rond wachttijden hangen samen met het feit dat het hier om collectief vervoer gaat en dat wachttijden rond ritten door elkaar beïnvloed worden. Er zijn afspraken rond de marges waarbinnen wachttijden acceptabel worden geacht. Met de
Actie 2007 - Waar mogelijk wordt voor de cliënt een oplossing op maat gezocht. - opmerkingen worden meegenomen in de reguliere overleggen met de aanbieders en leveranciers - klachten kunnen afhankelijk van het contract vertaald worden in boetes Bij a) - De gemeente werkt waar mogelijk mee aan het oplossen van arbeidsmarktproblemen door onder de bij de gemeente bekende werkzoekenden te zoeken naar potentiële werknemers voor de Thuiszorg - Voor cliënten die bij de herindicatie te maken krijgen met een verschil in het aantal uren zorg waarop zij recht hebben, geldt een overgangstermijn - Samen met de thuiszorg wordt gewerkt aan afspraken om foute beeldvorming te voorkomen Bij b) - Inmiddels is de reorganisatie bij Welzorg teruggedraaid. Bij c) - Wanneer meer dan 5% van de ritten de marges voor wachttijden overschrijdt, wordt de leverancier beboet. Daarnaast vindt in regionaal verband regelmatig overleg plaats zowel met een begeleidingsgroep als een klankbordgroep.
Stand van zaken 2010 Algemeen risico blijft actueel waar het gaat om de levering van diensten ten behoeve van cliënten door derden en de kwaliteit ervan. Omdat het gaat om levering door externen zal de gemeente dit risico nooit geheel kunnen ondervangen. Bij a) Te late/niet levering van HbhH is sinds begin 2009 verleden tijd. Het Dynamische Selectiemodel voor Hulp bij het Huishouden stimuleert snelle levering Bij b) niet meer relevant. Bovendien is sinds 2010 sprake van extra spreiding van het risico door het contracteren van meerdere partijen. Bij c) het Collectief Vervoer is een onderwerp dat wordt uitgevoerd in regionaal verband, via Holland Rijnland. Op het moment van schrijven loopt een nieuwe aanbesteding. Onderwerpen als boetes en wachttijden worden hierin meegenomen.
15
leverancier is afgesproken dat max. 5% van de ritten deze marges mag overschrijden. Aanbesteding hulp bij het huishouden -
-
-
De raamovereenkomst die met thuiszorgaanbieders is gesloten loopt t/m 2008 met de mogelijkheid van beide kanten om deze met 2 keer één jaar te verlengen. De kans bestaat dat de aanbieders de overeenkomst niet willen verlengen vanwege de personeelsproblemen bij de huidige uitvoering (ten opzichte van de geoffreerde tarieven). Aanbesteden kost veel tijd/capaciteit. Bij een nieuwe aanbesteding is het zaak om voor een goede mix van prijs, kwaliteit en keuzevrijheid vooraf de verschillende vormen en elementen van aanbesteden tegen elkaar af te wegen. Bij een nieuwe aanbesteding is de reële kans aanwezig dat de nieuwe geoffreerde tarieven hoger zullen zijn dan op dit moment. Dit kan leiden tot meer uitgaven voor de Wmo in de komende jaren. Bij contractverlenging, zo is bepaald in de vorige aanbesteding, is alleen een verhoging van de tarieven met het CBS-indexcijfer toegestaan.
Continuïteit Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) De provincie Zuid-Holland heeft in 2007 aangegeven de gehanteerde wijze van subsidiering van het CVV waarbij zowel voor de Wmo- als voor de OV-ritten gelijkwaardig subsidie werd vertrekt niet meer te willen voort zetten. De provincie heeft aangegeven de subsidie terug te brengen naar circa 10% van het bedrag dat tot op dat moment (2006) werd gehanteerd. De provincie geeft hierbij aan van mening te zijn dat zij alleen verantwoordelijk is voor de subsidiering van het OV-vervoer en niet het Wmo-vervoer. Financiering van deze laatste vorm van vervoer is volgens de provincie een verantwoordelijkheid van de gemeenten. T/m 2010 (de huidge contractperiode met het regionaal taxivervoer) is sprake van een afbouw van de subsidie voor het CVV. Contractbeheer De gemeente Leiden krijgt steeds meer taken die moeten worden aanbesteed. Deze vergen een adequaat contractbeheer en monitoring. Dit vraagt de komende jaren om een verdere professionalisering van het contractbeheer.
De komende periode zullen de volgende stappen worden genomen: - De zorgaanbieders worden tijdig verzocht aan te geven of men de overeenkomst wil verlengen, dan wel opzeggen. - Als blijkt dat er na opzegging van een aantal aanbieders, er onvoldoende capaciteit bij de resterende aanbieders is om aan onze vraag naar dienstverlening te voldoen zal er opnieuw aanbesteed moeten worden. - Het aanbestedingstraject wordt tijdig in gang gezet. - Er wordt ondersteuning van buitenaf ingehuurd om het aanbestedingsproces te begeleiden. - Er wordt regionaal samengewerkt en binnen de regio wordt één trekker aangewezen.
Risico niet meer actueel.
Vanaf 2008 wordt de subsidie gekort met 20% per jaar ofwel met een vast bedrag ad € 205.000. De afbouw vindt plaats tot en met 2010. De kosten die de afbouw van deze regeling voor Leiden met zich meebrengt worden gedekt vanuit middelen die eerder aan de provincie waren geleend als voorfinanciering van het CVV. In 2011 is sprake van een nieuwe aanbesteding voor waarschijnlijk heel Holland Rijnland (nu zijn de afspraken op het niveau van de voormalige Leidse regio). Afgesproken is in 2010 besprekingen te starten over de wijze waarop subsidiering voor de contractperiode vanaf 2011 zal plaatsvinden.
Risico niet meer actueel.
In de nieuwe organisatiestructuur heeft de afdeling Kwaliteit, Documenten en Gegevens een specifieke taak waar het gaat om contractbeheer. Daarnaast wordt er gekeken of d.m.v. regionale samenwerking het contractbeheer efficiënter en doelmatiger kan worden ingericht. Bijvoorbeeld door gezamenlijke vormgeving van een beheerorganisatie of door het beheer geheel en gezamenlijk uit te besteden.
Risico niet meer actueel.
De hiernaast genoemde stappen zijn in 2008 allemaal genomen en hebben geleid tot de invoering van het Dynamisch Selectie Model. Dit model wordt momenteel voor 2011 aangepast. Voor 2012 en verder loopt er op dit moment een regionaal onderzoek naar de verschillende modellen om Hulp bij het Huishouden aan te besteden en cliënten aan aanbieders toe te wijzen.
Zie boven. Er wordt momenteel door Holland Rijnland gewerkt aan een nieuwe aanbesteding van het CVV. Planning is om het nieuwe contract per 2011 in te laten gaan.
Het College heeft eind 2009 besloten om deel te nemen aan het project Regionaal Contractbeheer Wmo (BW 09.1480). De Leidse regiogemeenten en Katwijk (hadden door gezamenlijk aanbesteden al gelijkluidende contracten) zijn een pilot gestart: ze beheren de komende 2 jaar de contracten samen. Het daadwerkelijke beheer wordt door Leiden uitgevoerd.
16
6. Domein: Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-)psychiatrisch patiënten Algemeen Bij het domein Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-)psychiatrisch patienten zijn in het Beleidsplan Wmo de volgende doelstellingen opgenomen: • Problemen als gevolg van verslagving, op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en dak- en thuisloosheid worden zoveel mogelijk voorkomen en waar nodig wordt ingezet op opvang en herstel. • Een sluitende aanpak (preventie, opvang en herstel). • Huiselijk geweld eerder stoppen. A. Actiepunten Nr. 21. A.
B.
C.
D.
E.
22.
23.
Actiepunt Opstellen ‘Regionaal Kompas’ Ontwikkeling van een persoonsgerichte aanpak. Er komt een versterking en een betere stroomlijning van de outreachende bemoeizorg. Afspraken maken t.a.v. uitbreiding van de voor de doelgroep geschikte woonvoorzieningen Afspraken maken t.a.v. het voorkomen van dakloosheid door huisuitzetting of na opname of detentie huisuitzettingen terug te dringen. Uitbreiden doelstellingen Maatschappelijk Steunsysteem ondermeer door bestaande voorzieningen beter te laten aansluiten op een brede groep langdurig zorgafhankelijken. Uitwerking van de plannen t.b.v. de realisering van meer mogelijkheden voor dagbesteding op verschillende niveaus met wisselende intensiteit Continuering brede preventieve aanpak huiselijk geweld
Stand van zaken Uitgevoerd
Uitvoeren Wet preventief huisverbod
In uitvoering
In uitvoering
Toelichting Regionaal Kompas is vastgesteld in 2008 (RV 08.0024). Dit jaar is er ook een voortgangsrapportage verschenen (BW 10.0025). Het project persoonsgerichte aanpak loopt: de eerste persoonlijke trajectplannen zijn gemaakt en worden uitgevoerd. Er wordt verder gewerkt aan verfijning en kwaliteitsverbetering. De zorgtoeleiding rond de bemoeizorg heeft een kwaliteitsimpuls gekregen door de invoering van de CTI methodiek.
In uitvoering
Er wordt hard gewerkt aan de realisatie van een aantal mobiele wooneenheden in Leiden. De verwachting is dat de eerste eenheden eind 2010 betrokken kunnen worden.
In uitvoering
Er is een convenant ‘Voorkomen Huisuitzettingen’ gesloten tussen de betrokken partijen (BW 08.1197). Het convenant wordt momenteel aangepast aan de hand van de ervaringen in de praktijk. Veranderingen zijn erop gericht om het proces om huisuitzettingen te voorkomen, te optimaliseren.
In uitvoering
Binnen het Maatschappelijk Steunsysteem zijn ontwikkeld, en worden nu uitgevoerd: - Website JeKuntMeer.nl: online aangeboden dagactiviteiten voor mensen met een beperking plus een matchingssysteem voor het zoeken van passende activiteiten. - VIPP project: toeleiding van mensen die binnen de GGZ activiteiten doen naar activiteiten buiten de GGZ en vrijwilligerswerk. - In het voorjaar van 2010 is een behoefteonderzoek naar deskundigheidsbevordering onder vrijwilligers in de gemeente Leiden uitgevoerd. De behoefte aan een wijkgerichte databank kwam niet uit het onderzoek als specifieke behoefte van vrijwilligers. Met AWBZ-middelen is een bemiddelingsbureau gestart, dat de doelgroep van het Regionaal Kompas toeleidt naar activiteiten. Voor mensen zonder AWBZ-indicatie zal een beroep op het Participatiebudget worden gedaan. Een risico is dat het Participatiebudget onder druk staat. Er wordt een advies voorbereid over een adequate beloningsstructuur. Implementatie hiervan staat gepland voor 2011.
In uitvoering
In uitvoering
Een onderzoek via LeidenPanel heeft uitgewezen dat de meerderheid van de burgers op de gemeentelijke website zoeken naar informatie rond huiselijk geweld en kindermishandeling. Preventie van huiselijk geweld is een continu aandachtspunt. In Hollands Midden is er een toolkit ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken om voorlichting vorm en inhoud te geven. De materialen sluiten aan bij landelijke campagnes. De toolkit wordt door de gemeente gebruikt en ingezet o.a. via de gemeentelijke website. In 2009 is door alle betrokken partijen de ‘Overeenkomst ter uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod‘ (BW 09.0732) ondertekend. De 17
24.
* Officiële benaming van de wet is: Wet tijdelijk huisverbod Ontwikkelen van een maatwerkaanpak voor speciale doelgroepen met name ouderen en allochtonen, waar het gaat om preventie van en omgang met huiselijk geweld.
In uitvoering
overeenkomst bevat samenwerkingsafspraken gericht op een effectieve uitvoering van de wet, waarbij bij een huisverbod zorg- en hulpverlening gericht op alle betrokkenen wordt gewaarborgd. Er zijn diverse werkgroepen die zich richten op specifieke doelgroepen, waarin betrokken ketenpartners vertegenwoordigd zijn. De aanpak van ouderenmishandeling en eergerelateerd geweld zijn specifieke aandachtsvelden. Ook de aangekondigde Wet Meldcode krijgt hier aandacht.
B. Indicatoren Indicator
Realisatie & ambitie
De gemiddelde verblijfsduur in de crisisopvang (De Binnenvest) neemt af tot 3 maanden. In 2006 werd een gemiddelde verblijfsduur van 4 maanden gemeten.
Gemiddelde verblijfsduur Verloopt naar wens. 2006: 4 mnd 2007: 4 mnd 2008: 3 mnd 2009: 3 mnd
Bron: De Binnenvest In het sociaal pension (De Binnenvest) Gemiddelde verblijfsduur wordt de gemiddelde verblijfsduur in 2012 2005: 37 mnd 20 maanden 2006: 24 mnd 2007: 10 mnd 2008: 21 mnd Bron: De Binnenvest 2009: 16 mnd* De gemiddelde verblijfsduur in de Gemiddelde verblijfsduur vrouwenopvang (Rosa Manus) neemt af 2006: 7 mnd tot 6 maanden in 2012. in 2006 werd de 2008: 6 mnd gemiddelde verblijfsduur van 7 maanden gemeten. Bron: Rosa Manus Ambitie wordt bepaald op basis van het verschil tussen het aantal aangevraagde procedures voor het uit huis zetting en het daadwerkelijke aantal uitgevoerde huisuitzettingen. Bron: GGD Het aantal meldingen huiselijk geweld zal tenminste stabiel moeten blijven op het niveau zoals gemeten in 2006 (590 per jaar in Leiden). Bron: Rosa Manus Bij de verdere uitwerking van het maatschappelijke steunsysteem (in het kader van het regionaal kompas, waarover meer bij het domein ‘voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-) psychiatrisch patiënten’ wordt een indicator uitgewerkt. Deze zal in de tussenrapportage opgenomen worden.
Toelichting /wijzigingen
Verloopt naar wens. * realisatie mede onder invloed van eenmalig extra aanbod corporaties Verloopt naar wens.
% huishoudens dat is uitgezet van het aantal aangevraagde uitzettingen in Leiden: 2007: 0.19 % 2008: 0.18 % 2009: 0.18 %
Nieuwe ambitie: percentage huisuitzettingen dat daadwerkelijk is uitgevoerd van het totaal aantal aangevraagde procedures is 0.17 % in 2012.
Aantal meldingen huiselijk geweld: 2006: 590 meldingen 2008: 600 2009: 600
Op schema. Door verandering van (computer)systematiek bij de bron van de gegevens is zijn de cijfers onderling niet 100% vergelijkbaar. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de cijfers sterk afwijken of dat de ambitie aangepast moet worden.
In 2011 nulmeting.
Nieuwe indicator: Het aantal mensen dat via het VIPP project aan een activiteit of vrijwilligerswerk buiten de zorginstelling geholpen is. Nulmeting wordt in 2011 gedaan.
C. Geïnventariseerde risico’s. Er zijn voor dit domein geen risico’s geïnventariseerd.
18
7. Burger- en cliëntparticipatie Algemeen • Bij het onderwerp Burger- en clientparticipatie zijn in het Beleidsplan Wmo de volgende doelstellingen opgenomen: • Kwaliteit waarborgen • Vragers van maatschappelijke ondersteuning zijn betrokken bij de beleidsontwikkeling en de uitvoering van de Wmo. • Vragers van maatschappelijke ondersteuning zijn betrokken bij de resultaatbespreking van het clienttevredenheidsonderzoek • Uitvoerders van Wmo-taken hebben een klachtenprocedure en hebben de inspraak van clienten georganiseerd. A. Actiepunten Nr. 25.
26.
27.
28.
Actiepunt Bij het concretiseren van de in het beleidsplan Wmo genoemde acties in de nota’s ‘Uitwerking Ruimte voor burgers’, ‘Vrijwilligerswerk’, ‘Doorontwikkeling individuele voorzieningen’ en het ‘Regionaal Kompas’ wordt aangegeven welke (doel)groepen betrokken zijn bij de ontwikkeling van het plan, op welke wijze dat gebeurd is en het beoogde doel van de participatie. Deelname aan de landelijk door de SGBO georganiseerde Benchmark Wmo en het landelijk georganiseerde cliëntenonderzoek. Vragers van maatschappelijke ondersteuning worden betrokken bij resultaatbespreking cliënttevredenheidsonderzoek. Organisaties die Wmo-taken in opdracht van ons uitvoeren, worden via subsidiebeschikkingen en inkoopcontracten verplicht om in hun organisatie inspraak van cliënten en een klachtenprocedure te hebben, conform Wet medezeggenschap cliënten zorgsector (Wmcz) en de klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz).
Stand van zaken In uitvoering
Toelichting Bij het opstellen van uitvoeringsplannen is intensief samengewerkt met (doel)groepen, in gesprekken, in het beoordelen van conceptplannen etc. (Doel)groepen die betrokken zijn bij het opstellen van de plannen zijn onder andere: Wmo-adviesraad, Leidse Vereniging Mantelzorgers, Activite, Libertas, ZON (Zorgvragersoverleg Noordelijk-Zuid-Holland), Leidse Sport Federatie, De Binnenvest, Brijder, I-doe.
In uitvoering
In 2009 is deelgenomen aan het landelijk georganiseerde Wmobenchmarkonderzoek.
In uitvoering
De resultaten van het onderzoek worden voorgelegd aan de leden van de Wmo-adviesraad (allen gebruikers van maatschappelijke ondersteuning).
In uitvoering
De Wmo-adviesraad geeft aan dat er wel klachtenprocedures zijn maar dat die niet goed vindbaar zijn op de websites van de diverse organisaties. De organisaties zal gevraagd worden de informatie beter vindbaar te maken.
B. Indicatoren Bij dit onderwerp zijn geen indicatoren geformuleerd. C. Geinventariseerde risico’s Voor het onderwerp Burger- en cliëntparticipatie zijn geen risico’s geïnventariseerd.
19
8. Speerpunten 2011-2012 & gewijzigde indicatoren In dit laatste hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de acties en risico’s waaraan acties gekoppeld zullen worden de komende twee jaren, in 2011 en 2012. De openstaande of gewijzigde acties en risico’s uit de vorige hoofdstukken zullen hierin naar voren komen. Tot slot worden kort de indicatoren waarbij een wijziging optreedt herhaald. A. Speerpunten De komende jaren 2011 en 2012 zal verder worden gegaan met de uitvoering van de actiepunten, voor zover deze nog niet volledig uitgevoerd zijn. In paragraaf B. wordt een overzicht gegeven van de gewijzigde actiepunten. Recente ontwikkelingen en de resultaten uit deze rapportage geven aanleiding om de aandacht voornamelijk op een aantal punten te richten. De komende tijd zal de aandacht voornamelijk uitgaan naar: 1. Uitwerking compensatiebeginsel 2. Effecten regeerakkoord-Rutte & wijzigingen AWBZ-Wmo (mogelijke bezuinigingen) 3. Integraliteit van beleid Daarnaast worden er nog twee specifieke aandachtspunten genoemd. Deze speerpunten worden hieronder verder uitgewerkt, met aandacht voor de (veranderde) actiepunten en risico’s die in de rapportage naar voren zijn gekomen. Ad 1. Uitwerking compensatiebeginsel In het eerste hoofdstuk is aangegeven dat het compensatiebeginsel een kernbegrip is in de Wmo. Onderdeel hiervan is dat de gemeente burgers ‘compenseert’ voor zaken die men door een beperking niet meer kan doen. Voorbeelden van compensaties zijn een scootmobiel, hulp bij het huishouden, maar ook deelname aan activiteiten. Van belang is om per cliënt te kijken wat hij of zij nodig heeft. Dit gebeurt door middel van individuele indicatiestelling. Voor een zo efficiënt mogelijk ingerichte uitvoering van de Wmo, zodat bijvoorbeeld de kwaliteit van diensten en voorzieningen hoog blijft, is het van belang om alleen die services en oplossingen te verstrekken waar die ook echt helpen en gebruikt worden. Daarnaast kan er ook meer gekeken worden naar mogelijk gebruik van collectief aanbod naast individuele voorzieningen. Deze overstap naar steeds beter en meer maatwerk per cliënt wordt vaak ‘De Kanteling’ genoemd. In de brief van 21 september 2009 (BW 09.1032) aan de gemeenteraad is aangegeven hoe het compensatiebeginsel in Leiden verder uitgewerkt gaat worden. De acties die daarin genoemd zijn, zijn nog steeds actueel: • Toegankelijkheid van het Servicepunt Zorg (ook actiepunten 12 en 14 uit de rapportage). • Verder ontwikkelen en up to date houden van lokale sociale kaart. • Continue (bij)scholing en deskundigheidsbevordering (t.a.v. veranderingen in wetgeving, hanteren van ICF en brede intake). • Integrale intake verder optimaliseren door extra aandacht voor mantelzorgers en lastiger te compenseren groepen zoals ‘jongere mensen’ (18-54-jarigen). • Samenwerkingsovereenkomsten partners op gebied van zorg en welzijn t.b.v. verdere afstemming en samenwerking op het gebied van informatievoorziening en vraagverheldering). • Aansluiting te zoeken op nieuwe ontwikkelingen als de Centra voor jeugd en gezin en (te verwachten) veranderingen binnen jeugdzorg en AWBZ. Daarnaast leidt De Kanteling ook tot een nieuw type verordening. De VNG bereidt op dit moment een nieuwe verordening voor. In de komende jaren (2011 en 2012) zal hiermee ook in Leiden aan de slag gegaan worden (actiepunten 17C en 17I). 20
Ad 2. Effecten regeerakkoord-Rutte & wijzigingen AWBZ-Wmo (incl. mogelijke bezuinigingen) Het regeerakkoord Rutte bevat een aantal aanwijzingen voor wijziging van beleid op het gebied van de Wmo. In een aantal gevallen gaat het om de overheveling van verantwoordelijkheden van de AWBZ naar de Wmo en verwacht wordt dat het vaak ook gaat om een vermindering van de kosten. De plannen worden hieronder kort samengevat. - Meer wijkgericht (samen)werken door zorgaanbieders. - Stringenter pakketbeheer Zorgverzekeringswet en AWBZ wat mogelijk leidt tot meer vraag naar Wmo-voorzieningen. - Stelselwijziging jeugdzorg - Toegang tot GGZ-zorg (Zvw en AWBZ) krijgt drempels. Dit zal waarschijnlijk de druk op de Wmo doen toenemen. - Asiel en migratiebeleid wordt strenger. Dit kan leiden tot een verharding van de relatie autochtonen – allochtonen. Het kan nodig zijn hierop te anticiperen. - Verbetering ouderenzorg onder meer door het bevorderen van buurtzorg. Dit sluit aan bij het voornemen om meer wijkgericht zorg te leveren (zie eerste bullet). Het werken met buurtzorg kan gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de aanbesteding voor hulp bij het huishouden en andere diensten die in huis geleverd worden. - De functies dagbesteding en begeleiding worden vanuit de AWBZ overgeheveld naar de Wmo. Deze maatregel is nog niet uitgewerkt door het Rijk, echter verwacht wordt dat dit gepaard gaat met een vermindering van de beschikbare middelen voor deze functies. - Wijzigingen in het AWBZ systeem, waaronder een omschakeling naar uitkomstfinanciering en het scheiden van wonen en zorg. Onduidelijk is nog wat de mogelijke gevolgen hiervan voor gemeenten zullen zijn. - De grens waarop licht verstandelijk gehandicapten recht hebben op gehandicaptenzorg zal verlaagd worden van een IQ van 85 naar 70. De komende jaren zullen deze wijzigingen door de gemeente gevolgd worden en zullen voor zover mogelijk de gevolgen voor Leiden in kaart worden gebracht. Dit heeft ook betrekking op de al eerder genoemde risico’s rond kostenbeheersing (hoofdstuk 2), omdat verwacht wordt dat veel maatregelen gepaard gaan met een vermindering van de beschikbare middelen. Waar dit nodig is, zal de gemeente, via bestaande structuren zoals VNG en G32 proberen deze ontwikkelingen te sturen. Het is echter nu nog niet mogelijk aan te geven wat de concrete acties zijn. Ad 3. Integraliteit van beleid Door middel van het ‘integraler’ maken van beleid en beleidsuitvoering kunnen cliënten beter geholpen worden en kan efficiënter gewerkt worden. Als bijvoorbeeld een baliemedewerker beter weet welke regelingen er op verschillende terreinen zijn, kan deze de cliënt beter helpen. Dit gaat om het uitvoerende niveau. Dit gebeurt al op vele terreinen en in vele projecten (zie risico ‘Integraliteit van beleid’ in hoofdstuk 2). Niet alleen op beleidsuitvoerend niveau, maar ook op beleidsvoorbereidend niveau (beleidsontwikkeling) is het van belang aandacht te besteden aan de relaties met andere beleidsterreinen. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking met projectmanagers voor bijvoorbeeld wijkontwikkeling om te borgen dat de wijk toegankelijk wordt en blijft voor mensen met een (functie)beperking. Deze actie is opgenomen als actiepunt 7. Daarnaast kan gekeken worden naar het in samenhang inzetten van beleid. De WWB en/of WSW richten zich veelal op dezelfde groepen als de Wmo (actiepunt 8F). Door deze samenhang in beleid op te nemen en uit te werken kan winst behaald worden, zowel qua efficiëntie als in kwaliteit van dienstverlening en zorg voor de cliënt. 21
Overige punten Naast de hierboven genoemde punten is er nog een aantal losse actiepunten die zich minder goed laten clusteren. Deze worden hieronder beschreven. Actiepunt 2 (Afspraken met regiogemeenten over samenwerking en verheldering status van regiooverleggen). Het structureren van het betrekken van de Leidse Wmo-adviesraad bij regionale beleidstrajecten (in elk geval wanneer het Leidse gemeentebestuur hier een besluit over neemt) is een aandachtspunt. Actiepunt 8C (beleid ontwikkelen om specifieke doelgroepen als ouderen, jongeren en allochtonen met vrijwilligerswerk beter te bereiken): dit actiepunt wordt uitgevoerd binnen het bestek van het Uitvoeringsprogramma Vrijwilligerswerk. In het Uitvoeringsprogramma is specifiek aandacht voor beleidsvorming gericht op het aantrekken van de genoemde groepen. Actiepunt 15 (een onderzoek naar aansluiting van huidige vormen van cliëntondersteuning die voldoende aansluiten bij de nieuwe situatie door de invoering van de Wmo): in de rapportage is aangegeven dat op dit moment cliëntondersteuning voldoende goed geregeld is. Echter door de verwachte toekomstige overheveling van taken vanuit de AWBZ naar de Wmo wordt dit opnieuw een aandachtspunt. De verwachting is dat nieuwe cliëntgroepen toegevoegd worden aan de Wmo. Daarnaast heeft de Wmo-adviesraad specifieke aandacht gevraagd voor de doelgroepen: GGZ, jeugd en allochtonen. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden in het kader van de wijzigingen AWBZ-Wmo zoals beschreven onder Ad. 2. Actiepunt 28: De Wmo-adviesraad geeft aan dat er wel klachtenprocedures zijn maar dat die niet goed vindbaar zijn op de websites van de diverse organisaties. De organisaties zal gevraagd worden de informatie beter vindbaar te maken. Indicator bezwaarschriften (p. 15): de Wmo-adviesraad heeft gevraagd te onderzoeken wat de reden is van de bezwaarschriften die ingediend zijn. Wellicht levert dit informatie op die kan leiden tot verbetering van de uitvoering van de Wmo in Leiden. B. Voorstellen voor nieuwe/gewijzigde indicatoren & ambities In de rapportage is op diverse plaatsen aandacht besteed aan de indicatoren. Voor een aantal onderwerpen moest nog een indicator bepaald worden, voor sommige bestaande indicatoren moest nog een ambitie bepaald worden. Tot slot zijn er ook resultaten, wijzigingen in meting, die een bijstelling van de indicator en/of ambitie vragen. Hieronder worden deze voorstellen tot wijzigingen (alle categorieën) nog eens herhaald. Deze zijn dus ook terug te vinden in de totale rapportage. In verband met de bezuinigingen zal de Stadsenquete niet meer ieder jaar maar slechts eens in de twee jaar gehouden worden. Het onderzoek wordt uitgevoerd in 2011 en in 2013. Omdat in 2012 een nieuw beleidsplan gemaakt wordt, wordt in 2011 de indicatoren opnieuw gemeten. Hetzelfde geldt voor de indicatoren in de Ouderenpeiling (die eigenlijk in 2012 plaats zou vinden). Domein Samen-leven: • De indicator sociale cohesie werd voorheen gemeten in de Leefbaarheidsmonitor. Sinds 2008 wordt sociale cohesie gemeten in de Veilheidsmonitor via een berekening van diverse scores. De cijfers vallen daarom lager uit. Voorgesteld wordt om de ambitie bij te stellen naar 5,8 (voorkomen achteruitgang, cijfer in 2009 was ook een 5,8). Domein Vrijwilligers: bindmiddel van de samenleving • De ambitie van de indicator van het percentage Leidenaars dat vrijwilligerswerk doet is verhoogt van 30% naar 40% dit komt door een wijziging in de meetmethode. 22
In het Beleidsplan Wmo uit 2008 is aangegeven is dat er bij het opstellen van de nota vrijwilligersbeleid een indicator en ambitie wordt opgenomen over het werken met vrijwilligers om activiteiten in stand te houden. Het uitvoeringsprogramma Vrijwilligerswerk zal echter geen indicatoren bevatten (voor de argumentatie zie p 10). Domein Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers • In de Stadsenquête en in de Ouderenpeiling wordt gevraagd naar de Bekendheid van het Servicepuntzorg. Op basis van tot op heden bekende cijfers worden de volgende ambities voorgesteld: A) Aantal 18 tot 65 jarigen dat het Servicepunt Zorg kent is 34 % in 2012 en B) Aantal 65+ers dat het Servicepunt Zorg kent is 42 % in 2012. • Voorgesteld wordt om de bekendheid van voorzieningen en de Wmo met de volgende indicator te meten: het aantal Leidenaren dat de Wmo kent is in 2012 gestegen tot 48 %, dit was in 2009 47% (bron: Stadsenquête). • In het Beleidsplan Wmo wordt aangegeven bij de tussenrapportage te komen met een drietal ambities die gaan over de klanttevredenheid over de aanvraagprocedure voor voorzieningen, de voorziening hulp bij het huishouden en Wmo-voorzieningen in het algemeen. De rapportcijfers (ambities) die hierbij voorgesteld worden zijn respectievelijk 7,3, 7,7 en 7,4. Domein Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-)psychiatrisch patiënten • Nieuwe ambitie: het percentage huisuitzettingen dat daadwerkelijk uitgevoerd is ten opzichte van het aantal aanmaningen per maand is in 2012 0.17%. • Het maatschappelijk steunsysteem kent inmiddels het VIPP project als een van de centrale activiteiten. Via het VIPP project worden GGZ-cliënten die activiteiten doen binnen de GGZ-sector toegeleid naar activiteiten of vrijwilligerswerk buiten de GGZsector. Voorgestelde indicator is daarom: het aantal mensen dat via het VIPP project aan een activiteit of vrijwilligerswerk buiten de zorginstelling geholpen is. Nulmeting is in 2011. •
23
Bijlage I: Lijst met gewijzigde actiepunten, risico’s en indicatoren 7. 8C.
8F.
12.
14.
15.
17C.
17I.
A. Gewijzigde actiepunten
Opzetten pilot werkgroep integraal beleid voor mensen met een functiebeperking Beleid ontwikkelen om specifieke doelgroepen als ouderen, jongeren en allochtonen met vrijwilligerswerk beter te bereiken
In uitvoering
Wmo, Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en/of Wet Inburgering (WI) worden rond het thema vrijwilligerswerk in samenhang met elkaar ingezet Uitbreiding van informatie over en van Servicepunt Zorg naar andere plekken in de stad
Nog uit te voeren
Optimaliseren bereik van gemeentelijke individuele Wmovoorzieningen
Nog uit te voeren
In uitvoering
In uitvoering
De Wmo-adviesraad heeft op basis van dit actiepunt een advies uitgebracht over dit onderwerp. Het advies wordt omgezet tot een checklist die door de gemeentelijke organisatie gebruikt kan worden bij bijv. wijkontwikkeling. De in het Beleidsplan Wmo opgenomen hoofdlijnen voor vrijwilligersbeleid en de uitwerking ervan in het Uitvoeringsplan Vrijwilligersbeleid bieden te weinig houvast om vrijwilligerswerk specifiek voor deze groepen beter te bereiken. Dit is dus nog een actiepunt. In het concept uitvoeringsprogramma vrijwilligerswerk is de beleidsvorming rond specifieke doelgroepen als actiepunt opgenomen. Zie ook actiepunt 8F. Zie actiepunt 8C. De daar genoemde doelgroepen hebben vaak ook te maken met de verschillende wetten. In het concept uitvoeringsprogramma vrijwilligerswerk is de beleidsvorming rond de relatie WWB / WSW / WI en vrijwilligerswerk als actiepunt opgenomen.
Informatie over het Servicepunt Zorg wordt verspreid via het Informatiepuntenoverleg (zie 11.) en via foldermateriaal. Voor nu is dit voldoende. Er wordt door de diverse informatiepunten veel naar het Servicepunt Zorg doorverwezen. Informatie van het Servicepunt Zorg wordt op aanvraag verstrekt aan andere informatiepunten. Met de komende veranderingen in de AWBZ is een goede informatievoorziening erg belangrijk. Het is van belang hier pro-actief mee om te gaan in de informatieverstrekking naar cliënten. Bereik van individuele Wmo-voorzieningen wordt voornamelijk gestimuleerd door de bekendheid van de Wmo (en het bekender maken hiervan – zie indicator over dit onderwerp). Het Servicepunt Zorg (indicatiestellers) kunnen ook over collectieve voorzieningen adviseren, niet alleen over individuele. Cliëntvertegenwoordiging is op dit moment voldoende goed geregeld via diverse ondersteuningsstructuren (ouderenadviseurs Radius, MEE, Klankbordgroep Ouderen etc.). Belangrijk is om dit met de komende wijzigingen in de Wmo/AWBZ in de gaten te houden. Actiepunt blijft.
Een onderzoek naar aansluiting van huidige vormen van cliëntondersteuning die voldoende aansluiten bij de nieuwe situatie door de invoering van de Wmo Evaluatie Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning en het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning
Nog uit te voeren
Uitgevoerd
De nieuwe Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2010 is vastgesteld (RV 09.0149). Het Besluit, als toelichting op de verordening, is voor 2010 aangepast na evaluatie van het besluit van 2009 (BW 09.1416). De ontwikkelingen rond De Kanteling leiden tot een nieuw type verordening (modelverordening VNG). Deze nieuwe verordening zou per 2012 in moeten gaan. Dit loopt? voorafgaand aan een nieuw beleidskader waarin het bestaande beleid wordt herijkt (NIEUW ACTIEPUNT).
Het verstrekkingenpakket opnieuw toetsen aan het principe van algemeen gebruik en het verstrekkingenbeleid hierop aanpassen
Uitgevoerd
Het nieuwe verstrekkingenbeleid is tegelijk met de nieuwe Verordening en besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning door het College vastgesteld (B&W 08.0828). Het toekomstige verstrekkingenpakket kan beïnvloed worden door De Kanteling. Leiden kan op zijn vroegst in 2012 iets zeggen over de effecten (NIEUW ACTIEPUNT).
B. Gewijzigde risico’s
Integraliteit van beleid De Wmo is ingevoerd mede vanuit de gedachte dat door een integrale aanpak van verschillende beleidsvelden die gericht zijn op of gerelateerd zijn aan participatie een kwalitatieve en financiële meerwaarde gerealiseerd kan worden. Tijdens het invoeringstraject heeft de nadruk gelegen op het vermijden van problemen bij het verstrekken van individuele voorzieningen.
In de vorm van pilots wordt op een aantal beleidsterreinen (bijvoorbeeld vrijwilligersbeleid) integraal gewerkt. De ervaring die hierbij wordt opgedaan zal worden gebruikt bij het verder uitwerken van mogelijkheden voor integraliteit binnen de Wmo-beleid.
Risico nog steeds actueel.
Bezuinigingen Kosten in- en uitvoering Wmo
De komende periode wordt beoordeeld in hoeverre met het verdere inregelen van de reguliere processen en het oplossen van knelpunten in de uitwisseling van externe gegevens de druk op de uitvoering verminderd kan worden.
Risico is nog steeds actueel waar het betrekking heeft op de uitvoering van de Wmo. (ACTIEPUNT). De uitwisseling van gegevens wordt niet meer zozeer als knelpunt
De in- en uitvoering van de Wmo vinden binnen de bestaande budgetten plaats. Bij de huidige taakuitvoering staat de bestaande bezetting al onder
Vanuit de samenhang tussen Wmo en WWB en Wmo en WPG zijn verschillende integrale projecten uitgevoerd / in uitvoering. Voorbeelden zijn de Veegploeg, Sport United, EKT1, EKT2, Ontspanning Door Inspanning. Echter ook op beleidsvoorbereidend niveau kan meer integraal gewerkt worden (Actiepunt)
24
druk. Bij het stellen van nieuwe extra beleidswijzigingen, doelen en ambities dient hiermee rekening te worden gehouden.
C. Gewijzigde indicatoren
Sociale cohesie
2007: 6,1 (LBHM)
In 2007 werd hierop een 6,1 gemeten. Beoogde ambitie 6,2 in 2012.
2008: 5,9 (VM) 2009: 5,8 (VM)
Bronnen: Leefbaarheidsmonitor (LM; 2007) Veiligheidsmonitor (VM; va 2008) Bij het opstellen van de nota vrijwilligerswerk in 2008 zal bij instellingen die met vrijwilligers werken, worden gepeild of het werken met vrijwilligers invloed is op het in stand houden van de activiteiten die nu worden uitgevoerd. Op basis hiervan wordt een indicator en de ambitie hieromtrent geformuleerd. Bekendheid Servicepunt Zorg gemeten. In 2007 is al gemeten: 30% van alle Leidenaren kent het Servicepunt Zorg. Voor de komende jaren wordt een splitsing gemaakt naar de bekendheid van het servicepunt bij 18- 65 jarigen en 65+ -ers. Op basis van deze uitsplitsing zal in de tussenrapportage een indicator en de ambitie daarbij opgenomen worden. Bron: Stadsenquête (18 - 65 jr) & Ouderenpeiling (65+) Stadsenquête wordt uitgebreid met een vraag over de bekendheid van de voorzieningen. De eerste meting vindt plaats in 2008. Op basis hiervan wordt een indicator geformuleerd.
ervaren. Vooralsnog hebben nieuwe ontwikkelingen zoals aanbestedingen en aanpassing van het ‘ eigenbijdrage-beleid’ de bezetting onder druk gehouden. Wel is door met de extra middelen die het Rijk uitkeert aan gemeenten voor de AWBZ pakketmaatregel extra personeel aangetrokken bij het Servicepunt Zorg (vanaf 2010 voor 2 jaar).
De indicator Sociale cohesie is een indicator opgebouwd uit scores op verschillende onderwerpen. De meting in de Leefbaarheidsmonitor in 2007 is op andere scores gebaseerd dan de meting vanaf 2008. Dit kan het verschil tussen 2007 en 2008 ev. verklaren. Voorgesteld wordt de ambitie bij te stellen naar 5,8 (voorkomen verdere achteruitgang).
Nvt
Er wordt voorgesteld in het Uitvoeringsprogramma Vrijwilligerswerk geen indicatoren op te nemen. Bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma is gewerkt vanuit de basisfuncties voor vrijwilligerswerk (ter ondersteuning van de lokale uitvoeringspraktijk) die door het ministerie VWS zijn opgesteld. Verwacht wordt dat het volgen van deze basisfuncties voldoende garantie biedt voor een effectief beleid.
Bekendheid bij 18 – 65 jarigen 2007: 30% 2008: 33% 2009: 31%
Ambitie A: Aantal 18 tot 65 jarigen dat het Servicpunt Zorg kent is 34 % in 2012.
Bekendheid bij 65+ers: 2009: 41%
Bekendheid Wmo: 2007: 45% 2008: 43% 2009: 47%
Ambitie B: Aantal 65+ers dat het Servicepunt Zorg kent is 42 % in 2012.
Indicator (voorstel): Het aantal Leidenaren dat de Wmo kent is in 2012 gestegen tot 48% in 2012
Bron: Stadsenquête Tevredenheid aanvraagprocedure, hulp bij het huishouden, Wmovoorzieningen. de nulmeting vindt in 2007 plaats en op basis hiervan wordt een ambitie geformuleerd. Bron: Clienttevredenheidsonderzoek Wmo
Tevredenheid aanvraagprocedure Rapportcijfer 2007: 7,4 Rapportcijfer 2008: 7,0 Rapportcijfer 2009: 7,2
Bij het onderzoek van 2009 zijn deze rapportcijfers resp. 7,2 , 7,8 en 7,3. Ambitie aanvraagprocedure in 2012: 7,3 Ambitie Hulp bij het Huishouden in 2012: 7,7 Ambitie Wmo-voorzieningen in 2012: 7,4
Tevredenheid Hulp bij het Huishouden Rapportcijfer 2007: 7,8 Rapportcijfer 2008: 7,7 Rapportcijfer 2009: 7,8 Tevredenheid Wmovoorzieningen* Rapportcijfer 2007: 7,0 Rapportcijfer 2008: 7,3 Rapportcijfer 2009: 7,3
25
* In het tevredenheidsonderzoek is gevraagd naar de tevredenheid over Wmohulpmiddelen. Bij de verdere uitwerking van het Nvt (nog geen indicator bepaald) maatschappelijke steunsysteem (in het kader van het regionaal kompas, waarover meer bij het domein ‘voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-) psychiatrisch patiënten’ wordt een indicator uitgewerkt. Deze zal in de tussenrapportage opgenomen worden.
Voorgestelde indicator: Het aantal mensen dat via het VIPP project aan een activiteit of vrijwilligerswerk buiten de zorginstelling geholpen is. Nulmeting wordt in 2011 gedaan.
26
Bijlage II: Lijst met besluiten rond de Wmo waarnaar verwezen wordt in de rapportage 2007 • 2008 • • • • • • • • 2009 • • • • • • • 2010 • • • • • 2011 •
Uitgangspunten voor gemeentelijk Wmo-beleid (RV 3/07.0037)
Beleidsplan Wmo 2008-2012 geschreven (RV 08.0007) Risicoanalyse en evaluatie (invoering) WMO (BW 08.0126) Deelverordening Subsidieregeling Participatie en Ontmoeting (Subsidieregeling ‘Leiden ontmoet’ - RV 08.0090) Inzet middelen uit participatie-envelop voor maatschappelijke stages (BW 08.0474) Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning (RV 08.0080) Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning (B&W 08.0828) Convenant ‘Voorkomen Huisuitzettingen bij huurschuld’ (BW 08.1197) Regionaal Kompas Zuid-Holland Noord 2008 - 2013 (RV 08.0024)
Brief aan Raad: afdoen motie 2 verordening maatschappelijke ondersteuning 2009 'deelname aanhaken pilots VNG’ (De Kanteling - BW 09.1032) Uitvoeringsplan welzijn bij Beleidsplan Wmo (Uitvoeringsplan Wijkgericht Welzijn BW 09.1357) Nota ‘Winkelen, wonen, welzijn en zorg’ (RV 09.0053) Prestatieafspraken met Leidse woningcorporaties (RV 09.0081) Activiteiten gericht op mantelzorgondersteuning en intensieve vrijwilligerszorg (Stand van zakennotitie mantelzorgondersteuning - BW 09.1167) Gezamenlijk regionaal contractbeheer individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning (BW 09.1480) Overeenkomst ter uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod (BW 09.0732)
Brief aan raad over Pakketmaatregel AWBZ (BW 10.0469) Evaluatie Deelverordening Subsidieregeling Participatie en Ontmoeting (Subsidieregeling ‘Leiden Ontmoet’ - BW 10.0702) Uitvoeringsprogramma Vrijwilligerswerk (nog vast te stellen) Intentieverklaring Ondersteuning Mantelzorg Leiden (BW 10.0875) Voortgangsrapportage Regionaal Kompas (BW 10.0025)
Uitvoeringsplan Vrijwilligerswerk (BW 11.0020)
27
Iedereen telt mee
Bijlage 3 Rekenkamerrapport WMO
Praktijk Wmo weerbarstig
Praktijk Wmo weerbarstig Onderzoek naar (de totstandkoming van) beleid, uitvoering en effecten van het onderdeel Samenleven Wmo Beleidsplan 2008-2012
Colofon ‘Praktijk Wmo weerbarstig’ Onderzoek naar beleid, uitvoering en effecten onderdeel Samen-leven Wmo-beleidsplan 2008-2012 Uitgave: Rekenkamercommissie Leiden Leden: Cornelis van der Werf, voorzitter Rob van Lint Pieter Stroink Mattheus Wassenaar Gerard Wuisman Secretaris: M.C.Teunissen Druk: Grafisch Productie Centrum gemeente Leiden Rekenkamercommissie Leiden Postbus 292, 2300 AG Leiden www.leiden.nl/rekenkamer Januari 2012
1
Voorwoord Voor u ligt het rapport van de Rekenkamercommissie Leiden naar (de totstandkoming) van beleid, de uitvoering en de effecten van het onderdeel ‘Samen-leven’ uit het Wmo-beleidsplan 2008 – 2012 ‘Participatie centraal’. Met het rapport wil de Rekenkamercommissie een inhoudelijke
bijdrage leveren aan de politieke discussie bij het nieuwe Wmo-beleidsplan 2013-2016 dat het College in 2012 aan de gemeenteraad zal voorleggen.
Het Wmo-beleidsplan “Participatie Centraal” in 2008 had de ambitie een goede start te maken
met de uitvoering van het nieuwe Wmo-beleid in Leiden. Het bevatte een helder beleidskader om
de wet conform haar bedoelingen uit te voeren. Door de gemeenteraad in de rol van steller van de kaders en het College in de rol van het voeren van regie over de uitvoering zouden de beoogde resultaten worden bereikt. Uit het onderzoek van de Rekenkamercommissie blijkt dat een
consequente concretisering en uitvoering van dat beleidskader echter achterwege is gebleven. Zo heeft over het Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn geen heldere besluitvorming
plaatsgevonden. Het gevolg was dat de ambtelijke organisatie en de maatschappelijke
organisaties onvoldoende invulling hebben gegeven aan de ambities en doelstellingen van het
Wmo-beleidsplan. De poging om via twee pilots het wijkgerichte welzijnsbeleid te concretiseren, heeft niet tot de voorgenomen vernieuwingen geleid. Wel hebben deze pilots tot een aantal andere bruikbare uitkomsten geleid.
Ook concludeert de Rekenkamercommissie dat de beoogde regierol van de gemeente niet van de grond is gekomen. Het College stuurt maatschappelijke partners niet aan op te realiseren
maatschappelijke effecten maar op het leveren van uitvoeringsprestaties. Daardoor en door het gekozen model van marktwerking staan de uitvoeringsorganisaties teveel met elkaar in
concurrentie en worden dezelfde producten en diensten naast elkaar en soms op dezelfde locatie aangeboden. Dit bevordert segregatie in plaats van cohesie en is bovendien maatschappelijk inefficiënt.
De kritische bevindingen van de Rekenkamercommissie worden gevolgd door aanbevelingen die dienstig kunnen zijn aan de besluitvorming over het in voorbereiding zijnde nieuwe Wmobeleidsplan 2013-2016.
De hoofdaanbevelingen zijn: -
-
Maak een heldere keuze wat basisaanbod en wat interventieaanbod is (toegespitst per
wijk).
Maak realistische uitvoeringsplannen.
Voer regie en stuur op te bereiken resultaten.
De Rekenkamercommissie vertrouwt er dan ook op dat mede op basis van de lessen uit de
uitvoeringspraktijk van de afgelopen periode de ambities in de komende periode alsnog kunnen worden gerealiseerd. Wij bevelen deze rapportage dan ook van harte in uw aandacht aan!
2
Het onderzoek is uitgevoerd door het bureau Partners+Pröpper. De Rekenkamercommissie zegt de onderzoekers dank voor de wijze waarop dit complexe onderzoek in relatief korte tijd is
uitgevoerd. Onze dank gaat evenzeer uit naar de medewerkers van de gemeente Leiden die hun medewerking hebben verleend aan het onderzoek. Cornelis van der Werf, Voorzitter Rekenkamercommissie Leiden Leiden, 9 januari 2012
3
Deel 1
Bestuurlijke nota
4
5
1. Inleiding Op 1 januari 2007 is de Wmo in werking getreden. Deze wet beoogde af te rekenen met het versplinterde welzijnsbeleid. Versplinterd wat betreft zowel het aanbod als de
verantwoordelijkheden die teveel bij verschillende overheden lagen, met als gevolg het ontbreken van samenhang en doelmatigheid. Met de Wmo is de gemeente op het gebied van welzijn de centrale verantwoordelijke overheid geworden met als opdracht te zorgen voor een
samenhangend en op de behoeften aansluitend aanbod van maatschappelijke ondersteuning. In 2005 start het College met de voorbereidingen op de invoering van de Wmo. In 2008 stelt de Raad het beleidsplan Wmo 2008-2012 vast onder de naam “Participatie centraal”. Het Wmo-
beleid is gericht op het activeren van mensen om hen in staat te stellen zelf deel te nemen aan de samenleving. In het door de Raad aanvaarde beleidsplan worden de negen prestatievelden van de Wmo ingedeeld naar vier domeinen: -
Samen-leven.
-
Voorzieningen voor ouders, gehandicapten en mantelzorgers.
-
Vrijwilligers.
Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex) psychiatrische patiënten.
Centrale thema's zijn het leveren van basisvoorzieningen, het bevorderen van de
maatschappelijke participatie en een uitvoering op basis van het zgn. regiemodel. In dat model is de gemeenteraad kaderstellend, het College voert regie, het ambtelijk apparaat heeft een
voorbereidende en implementerende rol en de maatschappelijke organisaties zijn belast met de daadwerkelijke uitvoering.
Invalshoek Rekenkameronderzoek
De Rekenkamercommissie heeft op basis van een breed gedragen wens binnen de
gemeenteraad onderzoek naar de Wmo uitgevoerd. Gelet op de ervaringen elders in het land is
niet gekozen voor een onderzoek naar de volle breedte van het beleidsterrein. Dat is daarvoor te
groot en kan daardoor gemakkelijk de scherpte missen om tot bruikbare aanbevelingen te komen. In het onderzoek van de Rekenkamercommissie staat het prestatieveld 1 “het bevorderen van de
sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten” binnen het domein ‘Samenleven’ centraal. Binnen dit domein beoogt het beleidsplan dat mensen zich vertrouwd en thuis voelen in de buurt, zich verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in de buurt en dat toegankelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Doelen uit domein ‘Samen-leven’
1. Mensen voelen zich vertrouwd en thuis in de buurt waar ze wonen.
2. Mensen voelen zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt.
3. Algemene voorzieningen zijn voor iedereen, ook voor mensen met een handicap beschikbaar.
6
Het onderzoek van de Rekenkamercommissie beoogt na te gaan in hoeverre de uitvoering van het Wmo-beleid voor het prestatieveld 1 heeft bijgedragen aan het realiseren van de hierboven genoemde doelen van het Wmo-beleid. Daartoe is gekeken naar (de totstandkoming van) het
beleid, de uitvoering ervan en de bereikte maatschappelijke effecten. Omdat wijkgericht werken
en het werken volgens het zgn. regiemodel een belangrijke plaats inneemt in het geformuleerde Wmo-beleid is hier specifiek naar gekeken.
De keuze van de Rekenkamercommissie om het onderzoek te richten op prestatieveld 1 is
gemaakt in de aanname dat de uitkomsten ook relevant kunnen zijn voor de rest van het Wmoterrein. De Rekenkamercommissie realiseert zich dat dat niet persé steeds het geval zal zijn. In het onderzoek dat in opdracht van de Rekenkamercommissie door het bureau
Partners+Pröpper is uitgevoerd, is literatuur bestudeerd, zijn een groot aantal actoren geïnterviewd en zijn in een tweetal wijken van Leiden straatenquêtes gehouden. De
onderzoekresultaten zijn neergelegd in het bijgaande bevindingenrapport. Op basis hiervan komt de Rekenkamercommissie tot de volgende bevindingen, conclusies en aanbevelingen. De
Rekenkamercommissie hoopt hiermee bruikbare aanbevelingen aan te bieden die relevant zijn voor het nieuwe Wmo-beleidsplan 2013-2016.
2. Bevindingen Het onderzoek is gericht op (de totstandkoming van) beleid, de uitvoering ervan en de bereikte
maatschappelijke effecten. Het Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn speelde een belangrijke rol in de concretisering van het Beleidsplan voor het domein Samen-leven. Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn
Het College heeft het domein ‘Samen-leven” geconcretiseerd in een Uitvoeringsplan Wijkgericht
welzijn. In december 2009 stelt het College het Uitvoeringsplan vast. Het plan moet bijdragen aan het realiseren van de doelen uit het domein ‘Samen-leven’ en bouwt voort op de nota ‘Ruimte voor burgers’ die mede ten grondslag lag aan het Wmo-beleidsplan 2008-2012. Belangrijke thema’s zijn: -
Het versterken van de regierol van de gemeente. Dit punt is opgenomen naar aanleiding
-
Aansturing van maatschappelijke partners.
-
van een motie van de Raad in 2008 en op verzoek van maatschappelijke partners. Concentratie op de aandachtswijken. Vraaggericht werken.
Het maken van een onderscheid naar een basis- en interventieaanbod binnen het welzijn.
De maatschappelijke partners zijn relatief laat betrokken bij de totstandkoming van het
Uitvoeringsplan. Hierdoor was er voor hen weinig ruimte om hun kennis en expertise effectief in te brengen in dit plan.
Het Uitvoeringsplan is uiteindelijk niet vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de
raadscommissie Onderwijs en Samenleving was onduidelijk wat het Uitvoeringsplan nu precies
behelsde en in hoeverre er sprake was van nieuw beleid. Het Uitvoeringsplan is daarna niet nader besproken in de commissie. Het College heeft de uitvoering van het plan vervolgens in gang gezet.
7
Uitvoering door maatschappelijke organisaties
Het College voert het Wmo-beleid samen met haar maatschappelijke partners uit. Belangrijke maatschappelijke partners zijn de welzijnsorganisaties Libertas Leiden, Stichting ActiVite en Stichting Radius. De gemeente heeft met deze partners een subsidierelatie.
In de samenwerkingsrelatie met de maatschappelijke partners komt de regierol van de gemeente
niet goed tot ontwikkeling. De relatie opdrachtgever-opdrachtnermer is daarmee nog onvoldoende professioneel.
Naast deze via het Wmo-budget gefinancierde organisaties leveren ook anderen zoals de
woningbouwcorporaties en de politie een bijdrage aan het realiseren van de gemeentelijke doelen in de wijken. Van deze partners koopt de gemeente geen diensten in. Hun bijdragen kunnen wel van groot belang zijn voor het realiseren van de Wmo-doelstellingen. Uitvoering verloopt niet volgens plan
De uitvoering van het Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn is niet volgens plan verlopen. Tijdens de uitvoering blijkt dat belangrijke keuzes onderbelicht zijn gebleven. Zo was het niet helder wat het begrip Wijkgericht welzijn inhield en is niet duidelijk geworden waaruit het basis- en
interventieaanbod in de wijken zou moeten bestaan. Het College heeft geprobeerd om via de uitvoering van pilots in 2010-2011 in de districten Leiden-Noord en Binnenstad-Noord duidelijkheid te creëren. Dit is niet gelukt.
Tegelijkertijd speelden er op landelijk niveau nieuwe ontwikkelingen zoals de invoering van het 1
Welzijn Nieuwe Stijl waarop het College moest anticiperen. Het College slaagt er niet in de
nieuwe ontwikkelingen in te passen binnen de pilots en besluit om deze in het voorjaar van 2011 stop te zetten. Hiermee zijn de voorgenomen vernieuwingen in het welzijnswerk op het gebied van wijkgericht werken niet van de grond gekomen.
Het niet volgens plan verlopen van de uitvoering van het Uitvoeringsplan en daarmee uitblijven van vernieuwing kent naast de onderbelichte keuzes en nieuwe ontwikkelingen zoals Welzijn Nieuwe Stijl nog een drietal oorzaken:
1. Het College zet beschikbare informatie onvoldoende in om de inzet van de
maatschappelijke partners in de wijken in te richten. Het College beschikt over verschillende bronnen van informatie over de wijken, waaronder de jaarlijkse
Veiligheidsmonitor, stadsenquêtes en specifieke onderzoeken en analyses die worden
verricht ter ondersteuning en uitvoering van wijkontwikkelingsplannen. De inzichten die dit oplevert, worden nog niet gebruikt om de inzet van maatschappelijke partners per wijk in te richten. Libertas Leiden heeft een instrument voor wijkanalyse ontwikkeld dat mogelijk als basis kon gaan dienen voor wijkgericht maatwerk. Het instrument wordt echter nog niet breed ingezet, omdat het College niet tevreden is over de gehanteerde meetmethodiek en het abstractieniveau van de rapportage.
1
Staatssecretaris Bussemaker introduceert dit begrip in september 2009 tijdens een congres in de RAI waarna er veel landelijke discussie ontstaat. Zie ook: Welzijn Nieuwe Stijl, brochure van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en sport in samenwerking met MOgroep en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, januari 2010 (brochure).
8
2. Het College slaagt er beperkt in om effectieve samenwerking tussen de maatschappelijke partners in de wijk tot stand te brengen. Tussen hen heerst er een gevoel van
concurrentie. Het College is er nog niet in geslaagd te sturen op het bundelen van krachten en gerichte samenwerking om gemeentelijke beleidsdoelen te behalen. Maatschappelijke partners zijn er vooral op gericht om zoveel mogelijk de eigen
producten en diensten uit te voeren en daarvoor deelnemers en cliënten te trekken. Dit wordt versterkt door de wijze waarop het College op dit moment de opdrachtgeversrol vervult en de gekozen richting bij de invoering van de Wmo en de nota ‘Ruimte voor
Burgers’ om cliënten de mogelijkheid te bieden om te kiezen uit verschillende aanbieders. Het College rekent de maatschappelijke partners af op de geleverde producten en diensten (uitvoeringsprestaties). Maatschappelijke partners streven hierdoor naar maximalisatie van de uitvoeringsprestaties. In praktijk blijkt dit uit bijvoorbeeld:
-
-
-
computerlokalen en een cursusaanbod voor ouderen van twee organisaties op een steenworp afstand van elkaar;
adviseurs of opbouwwerkers van verschillende organisaties die bij dezelfde cliënten
thuiskomen en elkaar eerder aftroeven dan samenwerken om de cliënt optimaal te ondersteunen;
beperkte bereidheid bij maatschappelijke partners om accommodaties te delen en aan elkaar ter beschikking te stellen;
beperkte bereidheid bij maatschappelijke partners om informatie over hun cliënten uit te wisselen en samen op te trekken via bijvoorbeeld een ‘achter de voordeur’
2
aanpak. Dit was ingegeven door de angst om cliënten kwijt te raken.
3. Het College vult de opdrachtgever-opdrachtnemer relatie met de maatschappelijke
partners nog onvoldoende professioneel in. Het College stuurt de partners niet aan op te
realiseren effecten (‘wat merken burgers van het beleid?). Tegelijkertijd geeft het College de partners nog te weinig ruimte om te kunnen inspelen op relevante ontwikkelingen en
daarmee ook echt vraaggericht te werken. Door sturing op uitvoeringsprestaties bepaalt
het College vooraf precies wat de partners het komende jaar moeten doen. Voorbeelden van deze uitvoeringsprestaties zijn het openstellen van buurthuizen, het inzetten van
opbouwwerk en het aanbieden van diverse cursussen. Daarmee is er te weinig ruimte om in te kunnen spelen op signalen van maatschappelijke partners of de wijkmanagers. Effecten van gevoerd beleid onduidelijk
Of de uitvoering van het beleid leidt tot de gewenste effecten in de wijken is lastig vast te
stellen. Dit heeft een aantal redenen die in dit rapport worden besproken. Het is wel mogelijk om aan de hand van beschikbare kwantitatieve gegevens (bijvoorbeeld de Leefbaarometer)
de algemene ontwikkelingen voor Leiden als geheel en de aandachtsgebieden Leiden-Noord
en Binnenstad-Noord in kaart te brengen. Hieruit blijkt het volgende. In de periode 2008-2010
zijn er geen grote veranderingen waar te nemen in de mate waarin mensen zich vertrouwd en thuis voelen in buurt en de beschikbaarheid van algemene voorzieningen in de wijken. Het
voorzieningenniveau in Leiden scoort in 2008 positief in vergelijking met landelijk gemiddelde. In 2010 is het voorzieningenniveau wat afgenomen maar scoort nog steeds boven het landelijke gemiddelde. In tegenstelling tot het voorzieningenniveau scoort de sociale
2 In zogenaamde Achter de Voordeur projecten zoeken gemeenten en hulpverlenende instellingen naar vernieuwende manieren om gezinnen samenhangende hulp te bieden. 9
samenhang iets lager dan het landelijke gemiddelde. De interviews die in het kader van dit onderzoek zijn afgenomen bevestigen het beeld. De respondenten zien nauwelijks ontwikkelingen. Onduidelijk is echter of het geschetste beeld een gevolg is van de afgesproken uitvoeringsprestaties.
Om de ontwikkelingen binnen de aandachtsgebieden Leiden-Noord en Binnenstad-Noord
nader in beeld te brengen, is er een straatenquête onder de inwoners van beide gebieden uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de mensen die er wonen over het algemeen tevreden zijn.
Opvallend is dat ondanks het feit dat mensen het aanbod en kwaliteit van voorzieningen in de wijk voldoende vinden, weinig gebruik van deze voorzieningen wordt gemaakt. 77% tot 94%
geeft aan algemene voorzieningen als buurtcentra en ontmoetingsplekken in de praktijk nooit te gebruiken. Daarnaast valt op dat de bewoners weinig behoefte hebben om signalen en
wensen door te geven aan de gemeente en langs die weg bij te dragen aan het gemeentelijk beleid en plannen.
Kernthema's die voor de toekomst aandacht vragen
Het niet realiseren van het Uitvoeringsplan en (daarmee) het uitblijven van de beoogde
vernieuwingen heeft als grondoorzaak het niet maken van duidelijke keuzes. Het gaat daarbij om de volgende thema's: -
Het ontbreken van heldere politieke keuzes ten aanzien van waaruit het basis- en
interventieaanbod in de wijken zou moeten bestaan. Dit is belangrijk om te bepalen
welke inzet in welke wijken moet worden gepleegd zodat niet tot de basis behorend -
-
aanbod alleen plaatsvindt waar dat nodig is.
Het ontbreken van een goed beeld van wat er in de wijken speelt. Analyse van de situatie per wijk en achterliggende oorzaken ontbreken.
Het niet geslaagd zijn in het maken van de omslag van sturing op activiteiten naar het
voeren van regie door sturing op resultaten. Ook een goede monitoring van de effecten van de uitvoering van het beleid is nodig.
Het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap en de wijze waarop de gewenste
marktwerking is vormgegeven. Uitgangspunt van het Uitvoeringsplan was dat de burger moet kunnen kiezen uit verschillend aanbod. Daartoe zijn er meer aanbieders van
dezelfde diensten. Uit het Rekenkameronderzoek blijkt dat de afname van diensten
gesegmenteerd plaats vond: bevolkingsgroepen uit een wijk kozen vooral voor “eigen” aanbieders. Het is aannemelijk dat daardoor diensten niet op een efficiënte wijze
worden verleend en dat op bepaalde gebieden de marktwerking eerder segregatie dan cohesie in de hand werkt.
3. Conclusies en aanbevelingen Nadere ontwikkelingen
Het College heeft op 25 oktober 2011 het concept van de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025, Leven in Leiden (voor inspraak tot 9 december 2011) vastgesteld. Daarmee speelt de
gemeente in op haar veranderde rol als hoeder van het welzijn. “Een rol die gekenmerkt wordt
door een gemeente die richting geeft, ruimte biedt aan anderen, vertrouwen heeft in de partners
10
waarmee de gemeente samenwerkt, ervoor zorgt dat de partners ook vertrouwen hebben in de gemeente en lef toont.” 3
De Rekenkamercommissie constateert dat deze visie nauw aansluit bij vergelijkbare ambities van het beleidsplan Wmo 2008 – 2012 “Participatie centraal”. Zoals uit het onderzoek blijkt, sluit de huidige praktijk hierop nog niet aan.
Onderstaande conclusies en aanbevelingen zijn erop gericht de ambities vanuit de Sociaal
Maatschappelijke Structuurvisie en het eerder vastgestelde Wmo-beleidsplan te ondersteunen en (alsnog) te kunnen realiseren. De Rekenkamercommissie komt tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
3.1. Politieke keuzes 3.1.1. Conclusies
Er zijn geen duidelijke politieke keuzes gemaakt ten aanzien van de inhoud van het te voeren Wmo-beleid. Daardoor:
a. is er geen inhoud gegeven aan wat concreet onder wijkgericht welzijn verstaan wordt en wat niet. In het Uitvoeringsplan staat weliswaar het bevorderen van de sociale
samenhang en leefbaarheid in de wijken en buurten, maar daarmee is wijkgericht welzijn voor de uitvoeringspraktijk nog onvoldoende helder gedefinieerd. Daardoor ontstond het risico dat in essentie werd voortgegaan met het 'oude' welzijnsbeleid (waarin vooral
aanbodgerichte activiteiten werden gesubsidieerd in plaats van een vraaggericht aanbod afhankelijk van de specifieke problematiek in bepaalde wijken en buurten).
b. is de met de Wmo beoogde samenhang in het welzijnsbeleid niet van de grond gekomen. Het overzicht ontbreekt. De gemeente heeft onvoldoende inzicht in wat er zich in de wijken en buurten van Leiden afspeelt, bijvoorbeeld doordat de functie van de c.
wijkmanager niet effectief wordt benut.
is in de uitvoering het aanwezig zijn van activiteiten belangrijker dan het daarmee
beoogde resultaat en ontbreekt het kader waarbinnen de doelmatigheid en effectiviteit hiervan kan worden bepaald.
d. worden de uitvoerders, de maatschappelijke organisaties, nog te veel gezien als echte
uitvoerders en niet als partners in het veld die behoeften vertalen en innovatie van beleid bevorderen en ondersteunen.
3.1.2. Aanbevelingen
1. Aan de gemeenteraad dienen op basis van probleemanalyses duidelijke politieke keuzen te worden voorgelegd met de daaraan verbonden kosten ten aanzien van de inhoud van het Wmo-beleid. In lijn met de Bestuursovereenkomst 2010 – 2014 kunnen aan de
gemeenteraad voor het maken van deze keuzes meerdere scenario’s worden voorgelegd. De genomen besluiten vormen voor het College de leidraad bij het formuleren van het uitvoeringsbeleid voor wijken en buurten.
3
Gemeente Leiden, Leven in Leiden; Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025, 4 november 2011. 11
Daartoe zijn concrete uitspraken nodig over de volgende onderwerpen: -
De omschrijving van de begrippen basis- en interventieaanbod en de concrete invulling daarvan. De speerpunten en prioriteiten per wijk en de inzet van gemeente en maatschappelijke partners die daarbij hoort. Dat betekent een keuze voor ‘actief beheer’, ‘beheer’ of ‘behoud’, zoals aangeduid in het Uitvoeringsplan. 2. De gemeenteraad dient bij de vaststelling van het nieuwe Wmo-beleidsplan evalueerbare en resultaatgerichte beleidsdoelen voor alle prestatievelden te formuleren. Dit betekent dat de beleidsdoelen: zo precies mogelijk de beoogde maatschappelijke effecten omschrijven; zijn voorzien van concrete indicatoren om het bereiken van de doelen te meten; zijn opgenomen in de programmabegroting. Gelet op de aanzienlijke budgettaire omvang van het Wmo-beleid en de impact van dat beleid, ligt het maken van een specifiek Wmo-programma in de rede zodat daarover ook buiten de Planning en Controlcyclus aan de Raad wordt gerapporteerd. 3. Het College dient vervolgens het vastgestelde Wmo-beleidsplan in haalbare en voor de ambtelijke organisatie en maatschappelijke partners uitvoerbare uitvoeringsplannen te vertalen. Zonodig dient het maken van benodigde politieke keuzes en aanvullende kaderstelling door de gemeenteraad een iteratief proces te zijn.
3.2. Beeld van de wijken 3.2.2. Conclusies
De gemeente heeft onvoldoende beeld van wat er in de wijken speelt. Er wordt daardoor geen Wmo maatwerkbeleid gevoerd maar een beleid wat teveel gebaseerd is op een aanbod van
activiteiten. Het College stuurt op het plaatsvinden van activiteiten in plaats van op de beoogde effecten van het Wmo-beleid.
a. Gegevens over de situatie per wijk inclusief achterliggende oorzaken ontbreken.
b. Doordat de met de Wmo beoogde vernieuwingen nog niet zijn doorgevoerd, zijn de effecten van de Wmo voor de burger niet zichtbaar.
3.2.3. Aanbevelingen
1. De inzet van het Wmo-beleid dient te worden gebaseerd op een analyse van de
behoeften per wijk en in de uitvoering op basis daarvan dient maatwerk te worden geleverd.
2. Het College dient de ervaring en expertise van de maatschappelijke organisaties actief in te zetten om tot deze wijkanalyses te komen. Hun expertise dient te worden benut bij de inhoudelijke vernieuwing van het Wmo-beleid.
3.3 Regierol gemeente 3.3.1. Conclusies
De beoogde regierol van de gemeente is niet van de grond gekomen. Het College stuurt maatschappelijke partners niet aan op te realiseren maatschappelijke effecten maar op het leveren van uitvoeringsprestaties. De beoogde effecten van het Wmo-beleid zijn mede daardoor onvoldoende gerealiseerd.
12
Goede monitoring en evaluatie ontbreekt. Zo sluiten de indicatoren uit de veiligheidsmonitor niet volledig aan op de doelstellingen van het beleid en ontbreekt een nulmeting. Tot op heden zijn evenmin de hiervoor genoemde wijkanalyses beschikbaar die hierin kunnen voorzien.
3.3.2. Aanbevelingen
1. Het College dient de regie op de uitvoering van het Wmo-beleid te versterken door
overzicht te creëren over wat er zich in de Leidse wijken en buurten van Leiden afspeelt, de beleidslijnen uit te zetten, de interne en externe samenwerking te verbeteren en zorg te dragen voor een adequate verantwoording.
Het gewenste overzicht kan worden gecreëerd door de beschikbare statistische informatie over de stadsdelen en districten te verrijken met inzicht in de situatie en problematiek per wijk en de achterliggende oorzaken. -
Het instrument voor wijkanalyse dat door Libertas Leiden is ontwikkeld, kan hierbij worden benut. Van belang is echter dat het College zorgt voor een objectief instrument waar alle maatschappelijke partners zich in kunnen vinden, om zo discussie over de feitelijke situatie in de wijken te voorkomen. De maatschappelijke partners kunnen worden bevraagd op relevante informatie om een precies beeld te krijgen van wat er speelt in de wijken en buurten van Leiden. 2. Het College dient enerzijds beleidslijnen uit te zetten en anderzijds ruimte te geven aan de uitvoerende partners door het aantal schijven dat bij de uitvoering van het Wmo-beleid betrokken is te beperken. Hierdoor kunnen de uitvoerende maatschappelijke organisaties centraal komen te staan en kan de afstand tussen Stadhuis en het veld kleiner worden. Voorts dient de samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie versterkt te worden om een slagvaardige uitvoering van het Wmo-beleid te bereiken. De situatie en problematiek in de wijken dient bij de uitvoering van het Wmo-beleid centraal te staan. 3. Het College dient de omslag van sturen op activiteit naar sturen op resultaat te maken. Daarbij is een goede monitoring van de bereikte effecten in relatie tot de geformuleerde doelen van groot belang. Deze monitoring alsmede de ervaring van de maatschappelijke organisaties dienen te worden benut om te komen tot het actueel houden van het Wmo-beleid. 4. De gemeenteraad dient te worden geïnformeerd over de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten en prioriteiten per wijk (op basis van de vastgestelde indicatoren) feitelijk worden behaald.
3.4. Marktwerking en opdrachtgever- en opdrachtnemerschap 3.4.1. Conclusies
Met betrekking tot de maatschappelijke partners hanteert de gemeente het beginsel van marktwerking in die zin dat de burger voor eenzelfde dienst uit verschillende aanbieders moet kunnen kiezen. Het Rekenkameronderzoek wijst uit dat deze invulling van marktwerking op gespannen voet kan staan met doelmatige inzet van Wmo-middelen en ander beleid zoals integratie van verschillende bevolkingsgroepen in een wijk. Voor een klein aantal gebruikers leveren meerdere aanbieders hetzelfde type ondersteuning. Door dit te voorkomen kan met de ingezette middelen tot een beter of breder aanbod van ondersteuning worden gekomen.
13
Er is in de Wmo-kolom onvoldoende sprake van professioneel opdrachtgever- en opdrachtnemerschap. Dit uit zich op drie niveaus: a. De Raad geeft als opdrachtgever van het College onvoldoende uitvoerbare kaders mee. Het College daagt als opdrachtnemer de Raad onvoldoende uit tot het maken van heldere keuzes. Die blijven, zoals hiervoor aangegeven, onduidelijk. b. Het College geeft als opdrachtgever van de ambtelijke organisatie op haar beurt de ambtelijke organisatie onvoldoende uitvoerbaar plannen mee. Een voorbeeld hiervan is het Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn. De ambtelijke organisatie spreekt op haar beurt het College daarop onvoldoende aan maar gaat daarentegen aan de slag met de uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de uitvoering van het beleid verzandt in discussies met maatschappelijke partners over definities en afbakening van begrippen en dat de gewenste vernieuwingen niet (of onvoldoende) worden doorgevoerd. c. Het College stuurt de maatschappelijke partners in de relatie opdrachtgever opdrachtnemer niet aan op te realiseren effecten (wat merken de burgers van het beleid?), maar op uitvoeringsprestaties (zijn de afgesproken producten en diensten al dan niet geleverd?). Hierdoor zijn maatschappelijke partners meer gericht op maximalisatie van de eigen uitvoeringsprestaties in plaats van op het gezamenlijk bundelen van krachten gericht op de gewenste maatschappelijke effecten in de wijken en buurten.
3.4.2. Aanbevelingen
1. De gemeenteraad dient bij de vaststelling van het nieuwe Wmo-beleid eventueel
gewenste marktwerking zo in te vullen dat daarmee de doelstellingen van de Wmo, wat beleidsintenties en effectiviteit betreft, worden bereikt en ongewenste effecten zoals segregatie en ineffiëncy worden voorkomen.
2. Het College dient het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap in de Wmo-kolom te
professionaliseren, zowel tussen Raad en College, College en ambtelijke organisatie als tussen College en maatschappelijke partners.
3. Het College dient het nieuwe Wmo-beleidsplan te vertalen in ‘uitvoeringsovereenkomsten nieuwe stijl’ met maatschappelijke partners. Zij moeten daarbij zoveel mogelijk worden
aangestuurd op het realiseren van de beoogde maatschappelijke effecten en prioriteiten
per wijk en zo min mogelijk in detail op activiteiten en te leveren product en diensten. De maatschappelijke partners dienen ruimte met voldoende bevoegdheden te krijgen om vanuit hun eigen professionaliteit tot maatwerk te komen.
4. Het College dient de maatschappelijke partners aan te sturen op onderlinge
samenwerking. Zij kunnen bijvoorbeeld worden gevraagd in hun subsidieaanvraag aan te geven hoe zij met andere partners gaan samenwerken aan het realiseren van
maatschappelijke effecten. Daarbij is het van belang te zoeken naar vormen van
financiering die onderlinge samenwerking stimuleren. Voorkomen moet worden dat de financieringswijze leidt tot onderlinge concurrentie en maximalisatie van de eigen uitvoeringsprestaties, zoals nu teveel het geval is.
14
15
Deel 2
Nota van bevindingen
16
17
ONDERZOEK NAAR DE UITVOERING EN EFFECTEN VAN DE WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING IN DE GEMEENTE LEIDEN
Aan Rekenkamercommissie gemeente Leiden Referentiecode: 538.001.01 Van Drs. Mark Rouw Drs. Jurgen de Jong Vught, 9 december 2011
Inhoudsopgave 1
Inleiding ..............................................................................................1
2.1 2.2 2.3 2.4
Het Wmo beleid van de gemeente Leiden ........................................................3 Kwaliteit van het beleid.....................................................................................6 Afspraken over verantwoording en informatievoorziening ..............................8 Bevindingen samengevat...................................................................................9
3.1 3.2 3.3 3.4
Sturing op de uitvoering van het Wmo beleid.................................................10 Samenwerking tussen maatschappelijke partners en efficiëntie .....................14 Regievoering door de gemeente......................................................................16 Bevindingen samengevat.................................................................................17
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Een eerste beeld van voorzieningenniveau en sociale samenhang..................20 Ontwikkelingen op het niveau van de gemeente Leiden.................................21 Ontwikkelingen in Leiden-Noord en Binnenstad-Noord ................................22 Waardering van ontwikkelingen en effecten door respondenten ....................24 Bevindingen samengevat.................................................................................24
2
3
4
Inhoud en kwaliteit van het beleid ......................................................3
Uitvoering van het Wmo beleid ........................................................10
Effecten .............................................................................................19
Bijlage 1
Onderzoeksopzet ....................................................................25
Bijlage 3
Geraadpleegde bronnen..........................................................34
Bijlage 2
Straatenquête ..........................................................................30
1
Inleiding
In consultaties van de Rekenkamercommissie bij de raadsfracties over de te onderzoeken onderwerpen scoort de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hoog. Na een vooronderzoek heeft de Rekenkamercommissie besloten een onderzoek naar de Wmo uit te voeren.
Achtergrond
In januari 2007 is de Wmo in werking getreden. De Wmo is een zogenaamde participatiewet met als voornaamste doel dat alle burgers mee kunnen doen in de maatschappij. Met de Wmo probeert de overheid de eigen verantwoordelijkheden en zelfredzaamheid van mensen te bevorderen door: 1 een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid; 2 een nadrukkelijke rol voor vrijwilligers en het maatschappelijk middenveld in de uitvoering van het beleid; 3 het bevorderen van cliëntenraden. Het Wmo-beleidsveld blijft sterk in beweging. Deze ontwikkelingen bieden kansen voor het verder stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid, de zelfredzaamheid en het betaalbaar houden van de zorg. Voorbeelden zijn het ontstaan van Eigen Kracht Centrales en verschillende visies op de modernisering van de Wmo zoals ‘Welzijn Nieuwe Stijl’1, ‘kanteling van de Wmo’ en ‘burgerkracht’2.
Afbakening van het onderzoek
Om het onderzoek naar de Wmo hanteerbaar te houden, heeft de Rekenkamercommissie gekozen zicht te richten op het domein Samen-leven en meer specifiek op prestatieveld 1 van de Wmo.
Domein Samen-leven
In het Wmo-beleid 2008-2012 ordent de gemeente Leiden de negen Wmo-prestatievelden naar vier domeinen. Het domein ‘Samen-leven’ richt zich op: Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. Prestatieveld 5: Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
1
2
Voormalig staatssecretaris Bussemaker van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport introduceerde dit begrip aan de hand van acht ‘bakens’ tijdens het Wmo congres op 24 september 2009 in de Rai te Amsterdam als wenkend perspectief voor de veranderende verhoudingen tussen burger, professional en de overheid. Zie bijvoorbeeld: Raad voor Maatschappelijke Ondersteuning, Burgerkracht, de toekomst van het sociaal werk in Nederland, Essay door van Nico de Boer en Jos van der Lans, april 2011. 1
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek is vierledig: a Inzicht verkrijgen in het beleid, de uitvoering, de investeringen en de effecten in relatie tot het domein Samen-leven. b Inzicht krijgen in de bijdrage van wijkgericht werken aan de realisatie van de Wm0doelen en de participatie van burgers. c Inzicht krijgen in de mate waarin de bevindingen op het domein Samen-leven zeggingskracht hebben voor het Wmo-beleid als geheel. d Bieden van praktische aanbevelingen aan het gemeentebestuur voor het nieuwe Wmo-beleidsplan 2013-2016.
Onderzoeksaanpak en leeswijzer
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode juli – oktober 2011. Ten behoeve van het onderzoek is er een dossierstudie uitgevoerd, zijn er gesprekken gevoerd met diverse betrokkenen en is een straatenquête afgenomen onder de inwoners van de gemeente Leiden. De volledige onderzoeksopzet is opgenomen in bijlage 1. Figuur 1 laat het evaluatiemodel zien dat ten grondslag ligt aan dit onderzoek. Beleid
• Organiseren van wijkgericht maatwerk • Professionele invulling van de regierol
Uitvoering en investeringen • Wijkgericht werken als gemeentebrede werkwijze • Goed opdrachtgeverschap aan gesubsidieerde instellingen • Efficiënte inzet van activiteiten, instrumenten en middelen
Effecten 1. Mensen voelen zich vertrouwd en thuis in de buurt 2. Mensen voelen zich verantwoordelijk voor leefbaarheid in de buurt 3. Toegankelijke voorzieningen 4. Participatie: a. Bijdragen aan overheidsbeleid b. Met elkaar bijdragen aan de publieke zaak in je wijk en buurt
Figuur 1: het evaluatiemodel. Het Wmo-beleid en de kwaliteit hiervan komt aan de orde in hoofdstuk 2. De uitvoering van het beleid komt aan de orde in hoofdstuk 3. De effecten daarvan worden behandeld in hoofdstuk 4.
2
2
Inhoud en kwaliteit van het beleid
2.1
Het Wmo beleid van de gemeente Leiden
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe het Wmo beleid van de gemeente Leiden is opgebouwd en hoe het beleid tot stand is gekomen. Er wordt daarnaast ingegaan op de kwaliteit van het beleid, aan de hand van antwoorden op de onderzoeksvragen 1 tot en met 6 en 8.3
Het actuele Wmo beleid van de gemeente Leiden en meer specifiek het domein Samenleven staat beschreven in: a nota “Ruimte voor Burgers”, november 2005; b uitgangspuntennotitie beleidsplan Wmo, januari 2007; c beleidsplan Wmo 2008-2012 “Participatie Centraal”, januari 2008; d uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn, december 2009. Nota “Ruimte voor Burgers” De gemeente Leiden start in januari 2005 met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning.4 Om in te kunnen spelen op de invoering van de Wmo past de gemeente in november 2005 het welzijnsbeleid aan. De aanpassing van het welzijnsbeleid stelt de raad vast in de nota ‘Ruimte voor Burgers’. De nota vermeldt de volgende ambities: – de bewoners invloed geven op de besteding van de welzijnsmiddelen in de wijk; – een onderscheid maken tussen een basisinfrastructuur, een interventieprogramma en een bewonersprogramma; – wijkgericht werken verder vorm geven; – de wederzijdse afhankelijkheid tussen gemeente en gesubsidieerde instellingen doorbreken door het afbouwen van exclusieve subsidierelaties door met meerdere (concurrerende) aanbieders te gaan werken. De gemeente is voornemens de ambities in 2006 uit te werken naar modellen en plannen.5 Uitgangspuntennotitie Wmo beleidsplan In januari 2007 stelt het college een kaderstellende uitgangspuntennotitie op als basis voor gesprekken met maatschappelijke partners en burgers over de invulling van het Wmo beleidsplan. De raad stelt deze notitie in april 2007 vast.
3 4 5
Zie bijlage 1 voor de onderzoeksopzet inclusief alle onderzoeksvragen. Gemeente Leiden, Vaststellen kaderstellende uitgangspuntennotitie 4-jarig beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning (RV 07.0013), 30 januari 2007. Gemeente Leiden, Ruimte voor Burgers, herijking beleidskader welzijn (B&W nr. 05.1333), 22 november 2005. 3
UITGANGSPUNTEN INVOERING WMO LEIDEN 1 Preventie voorop; de gemeente Leiden voorkomt dat mensen een zorgvraag ontwikkelen of dat deze verergert, onder andere door te zorgen voor adequate voorlichting, het stimuleren van sociale samenhang, goede basiscondities voor wonen, welzijn en de toegankelijkheid van wegen en gebouwen. 2 Alle inwoners doen mee: de gemeente Leiden bevordert dat inwoners actief deelnemen aan de samenleving. 3 Iedereen kiest zelf: de gemeente Leiden schept voorwaarden voor de invulling van keuzevrijheid en betrokkenheid ten aanzien van zorg- en dienstverlening. 4 Toegankelijke en goede zorg: de gemeente Leiden bewaakt de beschikbaarheid en de kwaliteit van zorg en dienstverlening. 5 Een sluitend vangnet van de zorgvoorziening: de gemeente zorgt voor voorzieningen voor inwoners die niet op eigen kracht de door hen benodigde zorg kunnen regelen. Beleidsplan Wmo 2008-2012 “Participatie Centraal” Op basis van de kaderstellende uitgangspuntennotitie en gesprekken met maatschappelijke partners en burgers stelt het college het beleidsplan Wmo 2008-2012 op. Begin 2008 stelt de raad het beleidsplan Wmo 2008-2012 “Participatie Centraal” vast. In het beleidsplan ordent het college de Wmo langs vier domeinen: – Samen-leven. – Vrijwilligers. – Voorzieningen voor ouderen, gehandicapten en mantelzorgers. – Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-) psychiatrisch patiënten. Voor de domeinen ‘Samen-leven’ en ‘Voorzieningen voor (dreigend) daklozen, verslaafden en (ex-) psychiatrisch patiënten’ ontwikkelt het college geen nieuw beleid. Het college zet het beleid zoals geformuleerd in de nota ‘Ruimte voor Burgers’ en de beleidsvisie Verslavingszorg & maatschappelijke opvang 2006-2009 voort. Voor de overige domeinen ontwikkelen de raad en het college nieuw beleid. Uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn In de bespreking van het beleidsplan Wmo 2008-2012 dient de raad een aantal moties in. De moties gaan over buurtontmoetingsplaatsen, sociale samenhang en verenigingen en de regierol van de gemeente. Het college werkt de moties uit in een uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn. Het uitvoeringsplan is een concretisering van de doelen uit het domein ‘Samen-leven’. Uitvoering van het plan moet leiden tot het bereiken van deze doelen. Het college stelt het uitvoeringsplan in december 2009 vast.6 Het uitvoeringsplan wordt geagendeerd in de raadscommissie Onderwijs en Samenleving in januari 2010, maar daar niet inhoudelijk behandeld.7 Bij de commissie bestaat
6 7
Gemeente Leiden, Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. Gemeente Leiden, Verslag vergadering commissie Onderwijs en Samenleving, 21 januari 2010.
4
onduidelijkheid over de inhoud van het uitvoeringsplan. Is er sprake van een herijking van het bestaande beleid of betreft het uitvoering van beleid binnen de vastgestelde kaders van het beleidsplan Wmo? De raadscommissie en de portefeuillehouder slagen er niet in deze vraag naar tevredendheid te beantwoorden en de commissie krijgt de mogelijkheid schriftelijke vragen te stellen. De gestelde vragen zijn beantwoord en ter informatie aan de commissie aangeboden.8 Het uitvoeringsplan is niet nader besproken in de raadscommissie en er heeft geen besluitvorming over het plan plaatsgevonden in de raad.9 Het college heeft de uitvoering van het plan in gang gezet. Het uitvoeringsplan voorziet in het voornemen om het welzijnsaanbod beter te laten aansluiten op de vraag in de wijk. Tegelijkertijd voorziet uitvoeringsplan in de behoefte van maatschappelijke partners aan visie vanuit de gemeente, een duidelijke prioritering en een gemeente die regie voert om zo de samenhang en samenwerking in de wijken te verbeteren.10 Om aan deze punten te voldoen zet de gemeente in op een vernieuwing van het welzijnswerk gericht op de wijken. Deze vernieuwing bestaat uit vier punten: – concentratie op aandachtswijken; – onderscheid tussen een basis- en interventieaanbod; – vraaggericht: het actief betrekken van buurtbewoners en betrokken instellingen bij het bepalen van de inzet van het wijkgerichte welzijnsaanbod; – onderscheid aanbrengen in inzet in buurten op basis van de indeling behoud, beheer en actief beheer. In 2009 en 2010 wil de gemeente twee pilots uitvoeren om bovenstaande punten in de praktijk te brengen. De pilots vinden plaats in Leiden Noord en Binnenstad Noord.11
8 9
10 11
Gemeente Leiden, agenda raadscommissie Onderwijs en Samenleving, 15 juni 2010. Naar aanleiding van de ambtelijke reactie is er navraag gedaan bij commissiegriffier Onderwijs en Samenleving. Een inhoudelijke behandeling van het uitvoeringsplan en besluitvorming over het uitvoeringsplan door de raad heeft niet plaatsgevonden. Gemeente Leiden, Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. Gemeente Leiden, Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. 5
2.2
Kwaliteit van het beleid
ONDERZOEKSVRAGEN IN DEZE PARAGRAAF 1 Bestaat er inzicht in de omvang van de groep mensen die men wil bereiken? 2 Is er een op de wijken afgestemd beleid dat gericht is op de participatie van de doelgroepen? 3 Is er voorzien in duidelijk op de doelgroepen vastgelegde doelstellingen, te maken uitvoeringsplannen en monitoring van de beoogde resultaten? 4 Hoe is dat beleid tot stand gekomen en welke belanghebbenden zijn daarbij betrokken geweest? 5 Waren deze voor het beoogde doel relevant? DE TOTSTANDKOMING VAN HET WMO BELEID EN DE BETROKKENHEID VAN
BELANGHEBBENDEN
Maatschappelijke partners, burgers en de Wmo adviesraad worden in wisselende mate betrokken bij de totstandkoming van het Wmo beleid. De gemeente vraagt hen doorgaans niet in een vroeg stadium input te leveren. Dit blijkt uit een aantal zaken. – De gemeente heeft bij de totstandkoming van het beleidsplan Wmo in 2008 ingezet op brede betrokkenheid van zowel maatschappelijke organisaties als burgers en de Wmo adviesraad. Hiervoor heeft de gemeente verschillende middelen ingezet zoals het organiseren van een conferentie, themabijeenkomsten en wettelijke inspraak. – Maatschappelijke organisaties en de Wmo adviesraad geven aan op een zeer laat moment gevraagd te zijn een reactie te geven op het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn. Wel is er in de feitelijke uitvoering van pilots die onderdeel zijn van het plan intensief overlegd met Libertas Leiden. – Bij de recente totstandkoming van de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie heeft de gemeente partners wel in een vroeg stadium betrokken. Enkele maatschappelijke partners vinden dit traject een goed voorbeeld van hoe ze betrokken willen worden. ZICHT OP DE TE BEREIKEN DOELGROEP De gemeente Leiden heeft onvoldoende zicht op de exacte doelgroep van het domein ‘Samen-leven’. – Het beleidsplan Wmo geeft geen specifieke beschrijving van de doelgroep waar het beleid op gericht is. Er is volstaan met het benoemen van de doelgroep in termen van bewoners, ouderen en/of mensen met een handicap of chronische ziekte. Voor een aantal groepen benoemt de gemeente de omvang. Een voorbeeld hiervan is de schatting van de GGD dat in Leiden 1200 personen met ernstige psychische of psychiatrische problematiek wonen of de schatting van MEE dat er in Leiden 1700 mensen met een functiebeperking en/of handicap in Leiden wonen. – Ook het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn geeft geen specifieke omschrijving van de doelgroep. Een analyse van de doelgroep in termen van behoefte, problemen en de oorzaken daarvan ontbreekt. – Om meer zicht te krijgen op doelgroep en de situatie in de verschillende wijken zet het college in op het uitvoeren van wijkanalyses en afstemming daarvan met
6
bewoners en organisaties in de wijken.12 De gemeente en Libertas trekken samen op in het verzamelen van kennis over de wijken.13 De welzijnsorganisatie Libertas Leiden ontwikkelt echter op eigen initiatief in samenwerking met het Verwey Jonker instituut een instrument voor een wijkanalyse. De gemeente is over het instrument wijkanalyse niet tevreden en wil andere maatschappelijke partners niet binden aan de wijkanalyse omdat: – de wijkanalyses zich niet alleen beperken tot welzijn maar ook uitspraken doen op de beleidsterreinen wonen, inkomen en veiligheid; – de wijkanalyses niet in samenspraak zijn met instellingen en bewoners ontwikkeld of opgesteld; – de gemeente geen beleidsdoelstellingen/speerpunten uit de analyses kan destilleren om de inzet van de maatschappelijke partners in de wijk beter te richten.14 AFSTEMMING VAN HET BELEID OP DE WIJKEN De gemeente heeft de ambitie om in de wijken een wijkgericht welzijnsaanbod te organiseren. We constateren dat de gemeente gedeeltelijk wel zicht heeft op de specifieke problemen en omstandigheden in de wijken, maar deze kennis niet gebruikt om het beleid op maat af te stemmen op de afzonderlijke wijken. Binnen de gemeente Leiden is veel statistische informatie beschikbaar over de stad en de verschillende stadsdelen en districten. Zo vindt er periodiek een veiligheidsmonitor plaats en worden er jaarlijks stadsenquêtes gehouden. Dergelijk onderzoek laat zien hoe de bewoners van Leiden de leefbaarheid van de woonomgeving beoordelen, welke buurtproblemen zij ervaren en de mate waarin zij zich veilig voelen. Deze gegevens geven echter geen inzicht in de situatie per wijk en achterliggende oorzaken.15 We treffen twee wijkplannen aan: het wijkontwikkelingsplan Leiden Zuidwest en het wijkontwikkelingsplan Leiden Noord. In het kader van deze plannen zijn specifieke onderzoeken en analyses verricht die inzicht geven in de situatie in de wijken. 16In het wijkontwikkelingsplan Leiden Noord is een groot aantal fysieke en sociale inspanningen benoemd. Bij fysiek gaat het onder andere om de herstructurering van het Kooiplein, een Brede School, verhuizing van het Marecollege en de transformatie van het Groenoordhallenterrein in een woonwijk. Voorbeelden van sociale inspanningen zijn een buurtgericht gezondheidsproject, aanpak arbeidstoeleiding ‘Wie Werkt Wint’, woonzorg regelingen voor senioren en zorgbehoevenden en sociale activering via huisbezoeken. In 2011 zijn nagenoeg alle fysieke projecten in uitvoering gebracht of afgerond. De sociale 12
Gemeente Leiden, , Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009 p12.
13
Bron: interviews. Bron: ambtelijke reactie op nota van bevindingen. Gemeente Leiden, Veiligheidsmonitor 2010 gemeente Leiden, maart 2011. Bron: ambtelijke reactie op nota van bevindingen, p5.
14 15 16
7
projecten zijn in zeer wisselende mate uitgevoerd. Er zijn veel plannen gemaakt voor een samenhangend sociaal programma, maar dit is nog niet tot uitvoering gekomen.17 Maatschappelijke partners en de wijkmanagers beschikken over veel informatie per wijk. De gemeente maakt nog geen gebruik van deze informatie in het realiseren van een wijkgericht welzijnsaanbod. Zowel de organisaties als de wijkmanagers geven met enige regelmaat signalen af over de situatie in de wijken.18 Slechts één van de geïnterviewde maatschappelijke partners geeft aan dat college en ambtelijke organisatie deze signalen daadwerkelijk oppakt en doorvertaalt in de uitvoeringsovereenkomst.
2.3
Afspraken over verantwoording en informatievoorziening
ONDERZOEKSVRAGEN IN DEZE PARAGRAAF 6 Hoe vindt verantwoording plaats en wordt daarin aangegeven of de doelgroepen worden bereikt? 8 Hoe vindt de terugkoppeling naar de raad plaats? AFSPRAKEN OVER VERANTWOORDING DOOR MAATSCHAPPELIJKE PARTNERS AAN DE
GEMEENTE
De afspraken over de verantwoording tussen de gemeente en maatschappelijke partners zijn hoofdzakelijk vastgelegd in de subsidiebeschikking die de gemeente afgeeft. Onderlegger hiervoor is de subsidieverordening uit 2005.19 Voor de subsidie aan Stichting ActiVite voor het bureau Informele Zorg is bijvoorbeeld afgesproken dat er twee keer per jaar een voortgangsoverleg plaatsvindt met de betrokken beleidsambtenaar. De gemeente verwacht voor mei van het daaropvolgende jaar een inhoudelijk en financieel verslag van de gerealiseerde activiteiten, zodat de subsidie definitief kan worden vastgesteld.20 De subsidieverordening biedt de mogelijkheid om een subsidiebeschikking uit te werken in een meer gedetailleerde uitvoeringsovereenkomst. Met stichting Radius en Libertas Leiden zijn ondermeer uitvoeringsovereenkomsten afgesloten. De gemeente heeft twee maal per jaar een formele voortgangsbespreking met de betreffende organisaties over de uitvoering van de uitvoeringsovereenkomst. Aan de basis van deze gesprekken ligt een voortgangsrapportage. De voortgangsrapportage bevat naast belangrijke inhoudelijke en financiële afwijkingen ten aanzien van uitvoeringsovereenkomst ook de actuele
17 18 19 20
Gemeente Leiden, Concept WOP Noord meerjaren uitvoeringsprogramma 2011 t/m 2018, 25 februari 2011. Zie ook paragraaf 2.3. Gemeente Leiden, Algemene subsidieverordening 2005, 12 april 2005. Gemeente Leiden, Subsidiebeschikking aan Stichting ActiVite t.b.v. Bureau Informele Zorg, 11 februari 2010. 8
ontwikkelingen die van belang zijn voor de lopende of toekomstige overeenkomsten met de gemeente.21 AFSPRAKEN OVER VERANTWOORDING DOOR HET COLLEGE AAN DE RAAD Het college informeert de raad via de planning- en controlcyclus over de uitvoering van de Wmo. Daarnaast hebben het college en de raad afgesproken dat de raad in 2010 middels een tussenrapportage wordt geïnformeerd over de voortgang van het Wmo beleid.22 De tussenrapportage geeft inzicht in de acties die zijn uitgevoerd en welke effecten er gemeten zijn.
2.4
1
2 3
4
21
22
Bevindingen samengevat
De gemeente Leiden is sinds 2005 bezig met in- en uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Belangrijke thema’s zijn: – onderscheid basis- en interventieaanbod; – aansturing van de gesubsidieerde instellingen; – realiseren van vraag- en wijkgerichte welzijn. De gemeente heeft beperkt zicht wat wat er in de wijk speelt en komt niet tot welzijnsbeleid op maat per wijk. Het college informeert de raad via de planning en control cyclus over de uitvoering van de Wmo. Daarnaast hebben het college en de raad afgesproken dat de raad in 2010 middels een tussenrapportage wordt geïnformeerd over de voortgang van het Wmo beleid. De afspraken over de verantwoording tussen de gemeente en de maatschappelijke organisatie zijn hoofdzakelijk vastgelegd in de subsidieverordening 2005. Aanvullend op de subsidieverordening maakt de gemeente via de uitvoeringsovereenkomsten afspraken over verantwoording met de afzonderlijke organisaties.
Gemeente Leiden, Uitvoeringsovereenkomst 2011 Gemeente Leiden – Stichting Radius, datum onbekend. Gemeente Leiden, Uitvoeringsovereenkomst 2011 Gemeente Leiden – Libertas Leiden, datum onbekend. Gemeente Leiden, Beleidsplan Wmo 2008-2012 “Participatie Centraal”, januari 2008. 9
3
Uitvoering van het Wmo beleid
3.1
Sturing op de uitvoering van het Wmo beleid
In het vorige hoofdstuk is het Wmo beleid zoals dat op papier staat beschreven. In hoofdstuk 3 gaan we in op de feitelijke uitvoering van het Wmo beleid en de manier waarop samenwerking tussen gemeente en maatschappelijke partners in de praktijk verloopt. Hierbij worden onderzoeksvragen 7 en 9 tot en met 18 beantwoord.
ONDERZOEKSVRAGEN IN DEZE PARAGRAAF 9 Is er inzicht in de programma’s die de organisaties draaien en sluiten die aan op de doelstellingen die met het Wmo-beleid worden beoogd? 11 Is er een helder beeld van de omvang van de groep die wordt bereikt? 12 Hoe is het opdrachtgever-opdrachtnemerschap geregeld? 13 Hoe is de verantwoording over de besteding van de subsidie in relatie tot de beoogde doelen geregeld? FEITELIJKE UITVOERING VAN HET WMO BELEID Het college voert het uitvoeringsplan Wijkgericht Welzijn niet volgens plan uit. Voorgenomen maatregelen en activiteiten zijn beperkt uitgevoerd: – Er heeft geen concentratie op de aandachtswijken plaatsgevonden. – Het is niet gelukt om een basis- en interventieaanbod te onderscheiden. – Er is geen vraag- en wijkgericht welzijnsaanbod bepaald. – Er is geen onderscheid tussen wijken aangebracht op basis van de indeling behoud, beheer en actief beheer. Het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn biedt onvoldoende handvatten voor een efficiënte en effectieve uitvoering. In de totstandkoming van het plan is er geen brede en diepgaande discussie gevoerd met interne en externe “Het uitvoeringsplan betrokkenen over het begrip Wijkgericht welzijn. Wijkgericht welzijn is meegelift Hierdoor bleven belangrijke keuzes onderbelicht. op het nieuwe welzijnsbeleid – het was niet helder wat het begrip Wijkgericht zonder fundamentele keuzes welzijn inhield; vooraf te maken en – het was onduidelijk waaruit het basis- en consequenties te overzien.” interventieaanbod van welzijn in de wijken zou moeten bestaan. In het kader van de uitvoering van het plan heeft de gemeente alsnog geprobeerd de keuzes te beslechten en te komen tot afbakening van het Wijkgericht welzijn. De gemeente wilde een brede discussie opstarten met alle partners in de wijk. Deze discussie is niet gestart. De gemeente heeft er vanwege de hoeveelheid partners gekozen om in eerste instantie een pilot te starten met één organisatie, namelijk Libertas Leiden.23 Doel van de pilot was ervaring op te doen met: – het benoemen van een basis- en interventieaanbod;
23
Bron: interviews en Gemeente Leiden, Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009 p7. 10
– –
het actief betrekken van buurtbewoners en betrokken instellingen bij het bepalen van de inzet van het wijkgerichte welzijnsaanbod; onderscheid aanbrengen in inzet in buurten op basis van de indeling behoud, beheer en actief beheer.
Het college en de ambtelijke organisatie hebben de pilot voortijdig gestopt, omdat in de samenwerking met Libertas Leiden niet mogelijk bleek om belangrijke begrippen goed te omschrijven en af te bakenen. De volgende factoren hebben hierbij een rol gespeeld: – Het college heeft ervoor gekozen om de discussie over de kern van het welzijnsbeleid als actie op te nemen in het uitvoeringsplan. – Het bleek op ambtelijk niveau vervolgens lastig om de pilot samen met Libertas concreet vorm te geven. Ambtenaren geven aan dat de keuzes die gemaakt moesten worden te fundamenteel waren om zonder kaders vanuit de politiek te maken. Daarbij spelen vragen als: op welke groepen bewoners gaan we ons richten? Wat krijgen zij van welke instelling? Is dat een basisvoorziening of juist niet? Geldt het aanbod langdurig of is het een eenmalige interventie? – De samenwerking werd daarnaast bemoeilijkt doordat er vanuit de gemeente verschillende ambtenaren betrokken waren met uiteenlopende taakopvattingen. Naast de onduidelijkheid over begrippen speelden de landelijke invoering van Welzijn Nieuwe Stijl in 2009/2010, nieuwe inzichten over vernieuwend welzijn en in mindere mate bezuiningen een rol bij het voortijdig stopzetten van de pilots.24 Hiermee blijft onduidelijk hoe de vernieuwingen binnen het welzijn in de wijken moeten worden doorgevoerd. Hoewel de voorgenomen vernieuwingen niet zijn gerealiseerd, hebben de pilots wel tot een aantal andere uitkomsten geleid.25 Zo heeft Libertas een instrument tot wijkanalyse ontwikkeld.26 Daarnaast gaat de gemeente met Libertas een vernieuwde opdrachtgeveropdrachtnemerrelatie aan waarbij het accent ligt op: – vraaggericht werken: het aanbod van Libertas sluit aan op de vraag uit de wijk; – nadruk op ondersteuning van bewonersinititiatieven; – aanbod dat gericht is op te realiseren effecten. OPDRACHTGEVER- EN OPDRACHTNEMERSCHAP IN DE PRAKTIJK Parallel aan de inspanningen om de voorgenomen vernieuwingen uit het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn te realiseren, hebben maatschappelijke partners het reguliere welzijnswerk de afgelopen jaren gewoon uitgevoerd. De vaststelling van het Wmobeleidsplan en het uitvoeringsplan Wijkgericht welzijn hebben hierin geen verandering gebracht.
24 25 26
Bron: ambtelijke reactie op nota van bevindingen. Bron: ambtelijke reactie op nota van bevindingen. Ten tijde van het onderzoek was echter onduidelijk in hoeverre het instrument nu daadwerkelijk ingezet. 11
Voor de uitvoering van het welzijnswerk stuurt de gemeente maatschappelijke partners aan door het afgeven van subsidiebeschikkingen of het sluiten van uitvoeringsovereenkomsten. In de uitvoeringsovereenkomsten maken gemeente en maatschappelijke partners afspraken over de inzet van zogenaamde eenheden. Die eenheden hebben bijvoorbeeld betrekking aantallen te organiseren activiteiten, vergaderingen, bewoners dat bereikt moet worden, vrijwilligers, in te zetten uren van buurtopbouwwerkers of openingstijden van buurtcentra.27 Hoeveel geld maatschappelijke partners voor deze activiteiten ontvangen, wordt bepaald op basis van eenheidsprijzen. Met deze manier van werken is de opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen gemeente en samenwerkingspartners nog onvoldoende professioneel. Het college stuurt maatschappelijke partners niet aan op prestaties of beoogde maatschappelijke effecten. Naar aanleiding van een prestatieaanvraag door de gemeente doen maatschappelijke partners een aanbod. Vanuit vertrouwen in de professionaliteit van partners is het gebruikelijk ervan uit te gaan dat hun aanbod voldoende maatschappelijke effecten sorteert. De inspanningen van maatschappelijke partners zijn daarmee niet gekoppeld aan gemeentelijke beleidsdoelstellingen. – Door sturing op activiteiten bepaalt het college vooraf tot in detail wat maatschappelijke partners dat jaar moeten gaan doen. Hierdoor kunnen maatschappelijke partners gedurende het jaar weinig flexibel inspelen op veranderende omstandigheden. Overigens bevatten de uitvoeringsovereenkomsten die de gemeente afsluit met de maatschappelijke wel de mogelijkheid om een deel van het budget flexibel in te zetten. Desondanks ervaren maatschappelijke partners dat “ambtenaren op de stoel van de professional gaan zitten” en de huidige praktijk als remmend”.28 – Maatschappelijke partners registreren nauwkeurig welke activiteiten zij feitelijk uitvoeren, hoeveel uren zij inzetten en wie er deelnemen. Door sturing op activiteiten aan de voorkant, vindt verantwoording aan het college ook op dit niveau plaats.29 Het college heeft daarmee tot in detail zich op het aanbod dat maatschappelijke partners uitvoeren, niet in de effecten van dat aanbod. De verantwoordingsinformatie gaat niet in op de vraag of bewoners inderdaad zelfredzamer worden, hun participatie in de samenleving toeneemt of de sociale cohesie in buurten en wijken stijgt. – Bovengenoemde punten hebben in de praktijk tot gevolg dat het aanbod van maatschappelijke partners over de jaren nauwelijks verandert. Uit interviews blijkt dat college en ambtelijke organisatie ieder jaar grofweg hetzelfde vragen en dat maatschappelijke partners grofweg hetzelfde aanbieden. Er komt daardoor geen maatwerk tot stand.
27 28 29
Zie bijvoorbeeld: Libertas Leiden, Offerte UVOK 2011 gemeente Leiden, 23 september 2010. Zie ook: Gemeente Leiden, Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. Zie bijvoorbeeld: Libertas Leiden, Managementrapportage 2010, 25 april 2010; Stichting Radius, Registratie UVOK 2011 januari tot en met april, 22 september 2011. 12
Inmiddels hebben college, ambtelijke organisaties en maatschappelijke partners stappen gezet om het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap te professionaliseren. Zij hebben uitgesproken meer op prestaties en maatschappelijke effecten te willen sturen en kijken gezamenlijk naar mogelijkheden om de huidige uitvoeringsovereenkomsten anders vorm te geven.30 Een voorbeeld hiervan is de relatie tussen Libertas en de gemeente Leiden (zie p.15). Beleidsmatig is een nieuwe manier van samenwerken met maatschappelijke partners voorbereid in de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie. Deze geeft een visie op de rol die maatschappelijke partners moeten gaan spelen. Uitgangspunten zijn sturing op integrale effecten, vertrouwen op de professionaliteit van maatschappelijke partners en het stimuleren van samenwerking tussen maatschappelijke partners.31 WIJKGERICHT WERKEN IN DE PRAKTIJK Een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsplan Wijkgericht werken is de ontwikkeling van wijk- en vraaggericht aanbod op maat. Al in 2005 is er met de nota “Ruimte voor burgers” voor gekozen om welzijn op een wijkgerichte manier te organiseren. Deze manier van werken is binnen de gemeente nog onvoldoende tot stand gekomen. – De wijkmanagers kunnen de signalen en initiatieven die ophalen uit de wijk onvoldoende kwijt binnen de gemeentelijke organisatie. De wijkmanagers vormen de schakel tussen de bewoners, maatschappelijke partners en de gemeente. Ze hebben onder andere de taak om signalen en initiatieven uit de wijken uit te zetten binnen de gemeentelijke organisaties. Het lukt de wijkmanagers onvoldoende om die schakelfunctie adequaat te vervullen. Zij hebben in de praktijk niet de benodigde doorzettingsmacht om signalen en initiatieven in de ambtelijke organisatie uit te zetten en intern de benodigde samenwerking te organiseren. Overigens is de gemeente momenteel bezig de functie van de wijkmanagers te herijken. – Verschillende respondenten geven aan dat de gemeentelijke organisatie niet flexibel genoeg is om wijkgericht te werken. Binnen de gemeentelijke organisatie bestaat geen gedeelde visie op wijkgericht werken en hoe dat aanhaakt bij de werkprocessen van de verschillende teams. De gemeente heeft hierdoor geen mogelijkheden om ad hoc en snel in te spelen op signalen en initiatieven uit bijvoorbeeld de districtsraden.32
30 31 32
Bron: interviews. Bron: interview met ambtenaren. De Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie is nog in voorbereiding. Instituut voor Publiek en Politiek, Werken vanuit de stad. Evaluatie van de effectiviteit en de legitimiteit van de districtsraden van de gemeente Leiden, maart 2010. 13
3.2
Samenwerking tussen maatschappelijke partners en efficiëntie
ONDERZOEKSVRAGEN IN DEZE PARAGRAAF 10 In hoeverre is er sprake van onderlinge samenwerking opdat de Wmo-subsidie-euro het meest effectief wordt besteed? 14 Welke accommodaties worden ten behoeve van de uitvoering gebruikt? 15 In hoeverre is sprake van medegebruik van andere faciliteiten zoals bibliotheken, verenigingsgebouwen en sportkantines? 16 Sluit het gebruik van buurthuizen aan bij de verbreding van het Wmo-beleid? 17 Is de aanwending van de betrokken budgetten rationeel in relatie tot de doelstellingen en de beoogde resultaten? 18 Kunnen die resultaten ook of wellicht beter op minder investeringen vergende wijze worden bereikt? DE ONDERLINGE SAMENWERKING TUSSEN MAATSCHAPPELIJKE PARTNERS De verschillende maatschappelijke partners die in de wijken actief zijn, werken nog niet optimaal samen aan het realiseren van de doelen uit het domein ‘Samen-leven’. In de praktijk worden dezelfde diensten door verschillende partners aangeboden. Er is sprake van onderlinge concurrentie om zoveel mogelijk de eigen producten en diensten uit te voeren en daar cliënten voor te trekken. Het onderzoek laat hier verschillende voorbeelden van zien: – computerlokalen en een cursusaanbod voor ouderen van twee organisaties op een steenworp afstand van elkaar; – adviseurs of opbouwwerkers van verschillende organisaties die bij dezelfde cliënten thuiskomen en elkaar eerder aftroeven dan samenwerken om de cliënt optimaal te ondersteunen; – beperkte bereidheid bij maatschappelijke partners om accommodaties te delen en aan elkaar ter beschikking te stellen; – beperkte bereidheid bij maatschappelijke partners om informatie over hun cliënten uit te wisselen en samen op te trekken via bijvoorbeeld een ‘achter de voordeur’ aanpak.33 Dit was ingegeven door de angst om cliënten kwijt te raken.34 Deze voorbeelden willen niet zeggen dat er helemaal niet wordt samengewerkt tussen maatschappelijke partners, maar wel dat er op dit moment “Als gemeente hebben we geen sprake is van optimale besteding van de middelen nu een dubbele boodschap: als maatschappelijke die zij als subsidie van de gemeente ontvangen. De organisaties moet je middelen worden in die zin dus niet volledig ‘rationeel’ samenwerken en ingezet. concurreren tegelijk.”
33
34
In zogenaamde Achter de Voordeur projecten zoeken gemeenten en hulpverlenende instellingen naar vernieuwende manieren om gezinnen samenhangende hulp te bieden. Zie ook Partners+Pröpper in opdracht van het ministerie van VROM, Achter de Voordeur bij de G31, 2010. Bron: interviews. 14
De onderlinge concurrentie heeft verschillende oorzaken. De gemeente Leiden heeft bij het opstellen van de nota ‘Ruimte voor Burgers’ en de invoering van de Wmo als uitgangspunt gekozen dat cliënten keuzevrijheid moeten hebben in het kiezen van zorgen welzijnsproducten. Van daaruit heeft de gemeente diversiteit in het aanbod en toetreding van verschillende aanbieders gestimuleerd. Zo vermeldt de nota ‘Ruimte voor Burgers’ de wederzijdse afhankelijkheid tussen gemeente en gesubsidieerde instellingen te willen doorbreken door met meerdere (concurrerende) aanbieders te gaan werken. Daarnaast werkt de aansturing van maatschappelijke partners via uitvoeringsovereenkomsten concurrentie in de hand. Omdat zij worden afgerekend op geleverde producten en diensten zullen zij ernaar streven hun eigen aanbod maximaal weg te zetten. Dit in plaats van met andere partners samen te werken aan optimale ondersteuning van cliënten en het bereiken van beleidsdoelen uit het domein ‘Samen-leven’. 35 De concurrentie speelt vooral binnen het reguliere aanbod van maatschappelijke partners waarvoor zij jaarlijks subsidie ontvangen. Zij vinden elkaar wel in innovatieve projecten en experimenten gericht op het ontwikkelen van een nieuw of beter aanbod. Een voorbeeld hiervan is het project Attent op Talent. Over het algemeen is er dan ook wel sprake van goede contacten en constructieve werkrelaties tussen de gemeente en maatschappelijke partners en partners onderling, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau.36 HET GEBRUIK VAN BUURTCENTRA EN ANDERE ACCOMMODATIES Het is niet vast te stellen in hoeverre buurthuizen bijdragen aan de beleidsdoelen uit het domein ‘Samen-leven’. De buurtcentra worden geëxploiteerd door Libertas Leiden. Duidelijk is dat de buurtcentra en de activiteiten die plaatsvinden, zijn gericht op het in stand houden van de sociale infrastructuur in wijken en buurten en het bevorderen van de sociale cohesie, maar er is geen zicht op de effecten die dit heeft en de bijdrage aan de doelen uit het domein ‘Samen-leven’. Hetzelfde geldt voor (mede)gebruik van andere typen accommodaties: er is nog geen sprake van expliciet medegebruik van accommodaties in het licht van het Wmo-beleid. Wel komt uit het onderzoek naar voren dat de buurtcentra vooral worden gebruikt door vaste en kleine groepen mensen.37 De straatenquête bevestigt dit beeld. Circa 77% tot 96% van de inwoners uit Leiden-Noord en Binnenstad-Noord komen nooit in een buurtcentrum. Er zijn wel verschillende bewegingen te zien richting een andere invulling en gebruik van buurtcentra en andere accommodaties. Libertas Leiden ontwikkelt op verschillende plekken ‘buurtcentra nieuwe stijl’ in de vorm van multifunctionele accommodaties of brede scholen waarin verschillende functies samen komen en ontmoeting en uitwisseling
35 36 37
Bron: interviews. Bron: interviews. Libertas Leiden, Managementrapportage 2010, 25 april 2010; interviews. 15
tussen verschillende groepen mensen veel nadrukkelijker tot stand komt.38 Het is nog onduidelijk in hoeverre deze ontwikkelingen aansluiten op het beleid van de gemeente.
3.3
Regievoering door de gemeente
ONDERZOEKSVRAGEN IN DEZE PARAGRAAF 7 Is er een duidelijke regierol van de gemeente op dit terrein? Het college heeft de ambitie de regierol te versterken.39 Maar wat is nu regie? Regievoering is sturen ten aanzien van een geheel (aspecten van een onderwerp, partijen en processtappen) en geldt voor alle situaties waarin een partij een doel heeft en iets wil realiseren. WAT IS REGIE? Een partij voert professionele regie wanneer deze invulling geeft aan vijf prestatievelden: 40 1 Het geheel afbakenen: het onderwerp afbakenen naar inhoud, partijen en proces. Waar richt de regie zich wél en nadrukkelijk niet op? 2 Overzicht krijgen over het geheel: partijen bevragen op relevante informatie voor het verkrijgen van een goed en omvattend beeld van de situatie. 3 Beleidslijnen uitzetten voor het geheel: stimuleren van visievorming over de beleidskoers. Problemen thematiseren. Beleidslijnen onder woorden brengen en uitdragen. Toezicht houden op de voortgang van het proces en bijsturen indien nodig. 4 Organiseren van samenwerking voor het geheel: partijen mobiliseren, enthousiasmeren en inspireren om bij te dragen aan het geheel. Partijen koppelen, toezicht houden op hun inzet, inbreng en de resultaten van samenwerking en de bevindingen terugkoppelen naar de partijen. 5 Verantwoording afleggen over het geheel: verantwoorden van het handelen en de resultaten van het geheel van partijen. Tonen van commitment en betrokken zijn. De vijf prestatievelden van regie geven houvast bij het beoordelen van de manier waarop de gemeente Leiden de regierol bij het Wmo-beleid invult. Dan vallen een aantal zaken op. HET GEHEEL AFBAKENEN De gemeente Leiden heeft het geheelonvoldoende afgebakend. Verschillende begrippen zijn niet duidelijk afgebakend omdat keuzes onvoldoende zijn beslecht. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk wat er precies onder wijkgericht werk valt. Tegelijkertijd zien we dat de gemeente de uitvoering van het wijkgerichte welzijn richt op één organisatie. Dit terwijl in de wijken een verscheidenheid aan organisaties actief is.
38 39 40
Bron: interviews. Gemeente Leiden, Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. Partners+Pröpper, Lokale regie uit macht of onmacht, Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2004. 16
OVERZICHT VERKRIJGEN OVER HET GEHEEL De gemeente heeft een beperkt overzicht over het geheel. Een omvattend en precies beeld van de situatie in de wijken ontbreekt. Tegelijkertijd bevraagt de gemeente maatschappelijke partners nog onvoldoende op de aanwezige informatie. Vanaf 2008 is het de bedoeling tot wijkanalyses te komen. We stellen vast dat deze tot op heden nog niet zijn gerealiseerd. BELEIDSLIJNEN UITZETTEN De beleidslijnen zijn matig uitgezet. De gemeente problematiseert wel bepaalde thema’s en heeft deze ook in beeld. Denk aan vergroten van de rol “Er is een gebrek aan van de bewoners in de wijken, het verkrijgen van een precies kaders en aan beeld van de wijken en een wijkgericht welzijnsaanbod vermogen om dingen realiseren. Het is echter niet gelukt om op basis van kaders eenvoudig en praktisch van de raad een slagvaardige uitvoering te organiseren. te houden.” Sterker, de pilots liepen tijdens de uitvoering stuk op keuzes die de raad op voorhand had moeten beslechten. Bijvoorbeeld de vraag wat valt er nu wel en niet onder wijkgericht welzijn. ORGANISEREN VAN SAMENWERKING De gemeente slaagt er matig in om de samenwerking tussen en met maatschappelijke partners te organiseren. Maatschappelijke partners werken niet optimaal samen aan het realiseren van de gemeentelijke doelen in de wijk. Er is sprake van concurrentie. We zien dat de gemeente er nog niet in slaagt om een omgeving te realiseren van vertrouwen tussen partners onderling en tussen de gemeente en partners als basis voor een goede samenwerking. De gemeente stuurt met de uitvoeringsovereenkomsten niet op onderlinge samenwerking waardoor synergievoordelen uitblijven. VERANTWOORDING AFLEGGEN OVER HET GEHEEL De gemeente Leiden legt op verschillende momenten verantwoording af: – het college legt verantwoording af aan de raad over de uitvoering van de Wmo via de planning en control cyclus. – het college stelt in 2010 een tussenevaluatie op gericht op de voortgang van de uitvoering van de Wmo en stuurt daarover een brief aan de raad. – het college laat de werking van de districtsraden evalueren door het Instituut voor Publiek en Politiek. – het college spreekt de maatschappelijke partners onvoldoende aan op de realisatie van effecten.
3.4 1
2
Bevindingen samengevat
De uitvoering van het beleid gericht op Wijkgericht welzijn verloopt niet volgens plan. De voorgenomen activiteiten, instrumenten en middelen zijn beperkt ingezet. De gemeente slaagt er niet in om met maatschappelijke partners te komen tot een duidelijke definiëring en afbakening van wijkgericht welzijn en bijbehorende dienstverlening. Er is op dit moment nog onvoldoende sprake van een professionele invulling van de opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen gemeente en samenwerkingspartners. 17
3 4
5 6
Het wijkgerichte welzijn nog onvoldoende is ingebed binnen de gemeentelijke organisatie. De verschillende maatschappelijke partners die in de wijken actief zijn, werken nog niet optimaal samen aan het realiseren van de doelen uit het domein ‘Samen-leven’. In de praktijk worden dezelfde diensten door verschillende partners aangeboden. Er is sprake van onderlinge concurrentie om zoveel mogelijk de eigen producten en diensten uit te voeren en daar cliënten voor te trekken. Het is niet vast te stellen in hoeverre buurthuizen bijdragen aan de beleidsdoelen uit het domein ‘Samen-leven’. De gemeente voert beperkt regie. De gemeente Leiden heeft het geheelonvoldoende afgebakend, heeft een beperkt overzicht, zet beleidslijnen matig uit, slaagt er matig in de samenwerking tussen de organisaties te organiseren en legt matig verantwoording af.
18
4
Effecten
In hoofdstuk 3 is aan de orde gekomen in welke mate en op welke manier het Wmo-beleid wordt uitgevoerd en hoe de samenwerking tussen gemeente en maatschappelijke partners verloopt. In dit hoofdstuk brengen we effecten van het Wmo-beleid in kaart. Hierbij worden onderzoeksvragen 19 en 20 beantwoord. ONDERZOEKSVRAGEN IN DIT HOOFDSTUK 19 Leidt de uitvoering van het beleid tot realisatie van de beoogde Wmo-doelen en participatie door burgers (effectiviteit)?. 20 In welke mate participeren burgers in termen van meedenken over en meedoen aan de eigen buurt? Kernpunt voor dit onderzoek is nagaan of de beoogde doelen uit het domein ‘Samenleven’ van het Wmo-beleidsplan daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Wat zijn met andere woorden de effecten van de activiteiten en instrumenten die zijn ingezet in de wijken? Daarnaast onderzoeken we de bijdrage van het Wmo-beleid aan participatie van burgers (zie kader). DOELEN DOMEIN ‘SAMEN-LEVEN’ 1 Mensen voelen zich vertrouwd en thuis in de buurt waar ze wonen. 2 Mensen voelen zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt. 3 Algemene voorzieningen zijn voor iedereen, ook voor mensen met een handicap, beschikbaar. DOELEN VOOR PARTICIPATIE VAN BURGERS 4 Burgers dragen bij aan het beleid van het gemeentebestuur. 5 Burgers dragen met elkaar bij aan de publieke zaak in hun wijk en buurt. De effecten zijn om meerdere redenen lastig vast te stellen: 1 Het domein ‘Samen-leven’ uit het Wmo-beleidsplan 2008-2011 is geconcretiseerd in het uitvoeringsplan Welzijn. De gemeente is volop bezig om de voorgenomen vernieuwing van het welzijnsbeleid door te voeren. Eventuele effecten in de wijken zijn nog niet zichtbaar in de wijken. 2 De gemeente Leiden stuurt instellingen aan op het leveren van een bepaald volume aan diensten en producten, zonder dat deze worden direct worden gekoppeld aan gemeentelijke beleidsdoelen. 3 De indicatoren die de gemeente Leiden meet in de veiligheidsmonitor (voor 2008 de leefbaarheidsmonitor) sluiten niet volledig op de doelstellingen uit het domein ‘Samen-leven’. Er is derhalve ook geen omvattende nulmeting beschikbaar uit het jaar 2008 waar effecten op het vlak van het domein ‘Samen-leven’ tegen kunnen worden afgezet. Tevens hanteert de veiligheidsmonitor over de jaren heen
19
verschillende gebiedsindelingen waardoor het ontwikkelingen op wijk-of districtsniveau niet zichtbaar worden.41 Het is wel mogelijk om ontwikkelingen op een aantal indicatoren in kaart te brengen voor Leiden als geheel en de aandachtsgebieden Leiden-Noord en Binnenstad-Noord, zonder dat we deze koppelen aan ingezette maatregelen. We benutten hiervoor de volgende bronnen: Bron Leefbaarometer 2008-2010
Inzicht Eerste beeld van sociale samenhang en voorzieningenniveau op gemeentelijk niveau, Leiden-Noord en Binnenstad-Noord binnenstad, vergeleken met de rest van Nederland. Veiligheidsmonitor 2008-2010 Ontwikkeling van een aantal indicatoren op het gebied leefbaarheid, woonomgeving, participatie, sociale cohesie en voorzieningen op gemeentelijk niveau. Straatenquête Ontwikkeling van eerder genoemde indicatoren voor LeidenNoord en Binnenstad-Noord. Waardering van ontwikkelingen Duiding van effecten van het Wmo-beleid door respondenten en effecten door respondenten die zijn geïnterviewd. Tabel 4.1: vier bronnen om inzicht te krijgen in effecten van het Wmo-beleid.
4.1
Een eerste beeld van voorzieningenniveau en sociale samenhang
Om een eerste beeld te krijgen van de situatie in 2008 maken we gebruik van de Leefbaarometer die door het ministerie van VROM is ontwikkeld. Deze bevat betrouwbare informatie over alle wijken en buurten in Nederland op een zestal dimensies. Voor dit onderzoek zijn twee dimensies interessant: de dimensie voorzieningenniveau zegt iets over doel 3 en de dimensie sociale samenhang zegt iets over doel 1. Figuur 1 laat zien hoe de gemeente Leiden als geheel in 2008 scoort ten opzichte van het landelijk gemiddelde in 2006. We stellen vast dat het voorzieningenniveau positief is in vergelijking met het
41
Figuur 4.1: uitkomsten Leefbaarometer gemeente Leiden.
De veiligheidsmonitor 2008 en 2010 rapporteren op het niveau van de vier stadsdelen West, Zuid, Noord en Midden. De veiligheidsmonitor 2009 rapporteert op het niveau van de districten. 20
landelijke gemiddelde. De sociale samenhang is in Leiden lager dan het landelijk gemiddelde. In 2010 is het voorzieningenniveau iets afgenomen, maar is nog steeds hoger dan het landelijk gemiddelde. De sociale samenhang is in 2010 niet veranderd ten opzichte van 2008. In figuur 4.2 zijn de uitkomsten van de Leefbaarometer opgenomen voor de twee districten waar we in dit onderzoek de aandacht op richten, namelijk Leiden-Noord en Binnenstad-Noord. In tegenstelling tot Leiden als geheel is er in Leiden-Noord een lichte toename van het voorzieningenniveau te zien in 2010 ten opzichte van 2008, terwijl de sociale samenhang is afgenomen. Binnenstad-Noord kent een aanzienlijk hoger voorzieningenniveau dan Leiden als geheel, maar in 2010 is er geen verschil ten opzichte van 2008. De sociale samenhang is net als in Leiden-Noord in 2010 licht afgenomen ten opzichte van 2008. District Leiden-Noord
District Binnenstad-Noord
Figuur 4.2: uitkomsten Leefbaarometer districten Leiden-Noord en Binnenstad-Noord.
4.2
Ontwikkelingen op het niveau van de gemeente Leiden
De Veiligheidmonitor is een grootschalig onderzoek onder de bevolking naar gevoelens van veiligheid, leefbaarheid, criminaliteit en slachtofferschap die in heel Nederland wordt uitgevoerd. Deze monitor is in Leiden uitgevoerd in 2008, 2009 en 2010. De indicatoren sociale cohesie, woonomgeving en leefbaarheid zeggen iets over de mate waarin mensen zich
Figuur 4.3: uitkomsten Veiligheidsmonitor 200821
vertrouwd en thuis voelen in hun wijk (doel 1), de indicator fysieke voorzieningen zegt iets over de beschikbaarheid van algemene voorzieningen (doel 3). Op alle indicatoren zijn de scores in de periode 2008-2010 vrijwel gelijk gebleven. Er lijken op gemeentelijk niveau geen noemenswaardige veranderingen te zijn in de mate waarin mensen zich vertrouwd en thuis voelen en de beleefde beschikbaarheid van algemene voorzieningen in de wijken.
4.3
Ontwikkelingen in Leiden-Noord en Binnenstad-Noord
Om mogelijke effecten voor het domein ‘Samen-leven’ en participatie van burgers specifieker in kaart te brengen, hebben we in de districten Leiden-Noord en BinnenstadNoord een straatenquête onder 150 inwoners uitgevoerd.42 In de straatenquête zijn de vijf doelen aan de hand van een aantal vragen besproken met respondenten. Respondenten hebben rapportcijfers gegeven tussen 1 en 10 en aangegeven of de situatie naar hun idee verbeterd, onveranderd of verslechterd is. In figuur 4.4 zijn de gemiddelde rapportcijfers weergegeven.
Figuur 4.4: gemiddelde rapportcijfers uit de straatenquêtes DOELEN UIT HET DOMEIN ‘SAMEN-LEVEN’ Inwoners van Leiden-Noord en Binnenstad-Noord geven over het algemeen ruime voldoendes aan de onderwerpen uit het domein ‘Samen-leven’. In beide districten scoren ‘zich vertrouwd en thuis voelen’ en ‘toegankelijkheid van voorzieningen’ het hoogst met respectievelijk rapportcijfers 7,0 en 7,6. Wanneer we doorvragen op het feitelijk gebruik
42
De straatenquête is integraal opgenomen in bijlage 2. De algehele onderzoeksopzet waarin de straatenquête onderdeel van uit maakt is opgenomen in bijlage 1. 22
van voorzieningen in de wijken (buurtcentra en andere ontmoetingsplekken), blijkt dat 77% tot 94% van de inwoners algemene voorzieningen als buurtcentra en ontmoetingsplekken in de praktijk nooit gebruiken. Op het onderwerp ‘zich verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in de wijk’ zijn de rapportcijfers iets lager. Over de hele linie valt op dat inwoners uit Leiden-Noord een lagere waardering geven dan uit Binnenstad-Noord. DOELEN MET BETREKKING TOT PARTICIPATIE Inwoners uit beide districten hebben weinig behoefte om signalen en wensen door te geven aan de gemeente en langs die weg bij te dragen aan gemeentelijk beleid en plannen. Beide districten verschillen op dit punt niet significant van elkaar. Wat betreft de gelegenheid die de gemeente biedt om signalen af te geven, zijn inwoners in LeidenNoord duidelijk kritischer dan in Binnenstad-Noord: de laatste groep geeft 5,9 een krappe voldoende, terwijl inwoners uit Leiden-Noord met 4,5 een onvoldoende geven. Wat betreft de eigen betrokkenheid en activiteit in de wijk zien we dat inwoners gematigd positief zijn over de inzet van mede-bewoners (gemiddeld rapportcijfer 6,6), maar aangeven zelf niet of nauwelijks actief te zijn. De twee districten verschillen op dit punt niet significant van elkaar. BELEEFDE ONTWIKKELINGEN IN DE PERIODE 2008 TOT NU We hebben inwoners gevraagd op de eerder genoemde onderwerpen aan te geven welke ontwikkeling zij in hun wijk hebben gezien sinds 2008. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.2. Doel
Leiden-Noord Binnenstad-Noord = = 1 Zich vertrouwd en thuis voelen 11% 58% 31% 20% 66% 14% 2 Zich verantwoordelijk voelen 10% 74% 16% 23% 71% 6% 3 Aanbod en kwaliteit voorzieningen 10% 74% 16% 15% 72% 13% Toegankelijkheid voorzieningen 11% 74% 15% 5% 91% 4% 4 Behoefte signalen af te geven 18% 77% 5% 21% 71% 8% Gelegenheid signalen af te geven 11% 76% 13% 10% 78% 12% 5 Betrokkenheid mede-bewoners 11% 67% 22% 20% 66% 14% Actief zijn in de buurt 12% 78% 10% 21% 72% 7% Tabel 4.2: beleefde veranderingen ten opzichte van 2008; staat voor ‘verbeterd’, = voor ‘ onveranderd’ en voor ‘ verslechterd’. In beide districten ervaren inwoners over het algemeen geen verandering op de verschillende onderwerpen van 2008 tot nu (percentages tussen 58% en 91%). Wel valt op dat een relatief groot percentage inwoners in Leiden-Noord zich nu minder vertrouwd en thuis voelt dan in 2008 (31%) en een achteruitgang constateert in de betrokkenheid van medebewoners (22%).
23
4.4
Waardering van ontwikkelingen en effecten door respondenten
In de interviews zijn ontwikkelingen en effecten op het terrein van het domein ‘Samenleven’ en participatie van burgers doorgenomen met respondenten. RESPONDENTEN NEMEN NAUWELIJKS EFFECTEN WAAR Zowel respondenten uit de hoek van de gemeente als van maatschappelijke partners nemen nauwelijks algemene ontwikkelingen op het vlak van domein ‘Samen-leven’ en participatie waar. Zij geven bijvoorbeeld aan dat de huidige inzet nog teveel gericht is op het helpen van mensen in plaats van op het blijvend activeren van mensen. Daarnaast komt dat de gemeente goede stappen in het betrekken van burgers bij gemeentelijk beleid, maar vooral contact heeft met bewonersorganisaties die wijken en buurten onvoldoende vertegenwoordigen of bewoners die altijd vooraan staan als er een gelegenheid is om mee te doen of te denken (‘participatietijgers’ of ‘wijkburgemeesters’). WEL RESULTATEN OP HET NIVEAU VAN PROJECTEN Tegelijkertijd komen er wel voorbeelden naar voren van concrete projecten of initiatieven met positieve effecten: – Het project Attent op Talent heeft geleid tot het werven en activeren van een groot aantal nieuwe vrijwilligers. – De Zilveren Kracht Centrale: een initiatief waarbij 55-plussers hun kennis, kunde en levenservaring inzetten ten gunste van anderen. Dit heeft al geleid meer activiteit en betrokkenheid onder deze doelgroep. – In de buurt Groenoord in Leiden-Noord is de buurtwinkel verdwenen. Een groep bewoners heeft vervolgens het pand gehuurd om de ontmoetingsfunctie in stand te houden.
4.5 1
2 3 4
5
Bevindingen samengevat
Ten opzichte van het landelijk gemiddelde scoort de gemeente Leiden hoog qua voorzieningenniveau en laag op sociale samenhang. De scores voor BinnenstadNoord wijken voor beide onderwerpen nog wat sterker af van het landelijke gemiddelde dan die van Leiden-Noord. De Leefbaarometer suggereert dat de sociale samenhang tussen 2008 en 2010 wellicht licht is gedaald. Op gemeentelijk niveau zijn tussen 2008 en 2010 geen ontwikkelingen te zien op de onderwerpen uit het domein ‘Samen-leven’. De uitkomsten van de straatenquête en de gehouden interviews ondersteunen dit beeld. De straatenquête laat zien dat de inwoners zich in behoorlijke mate thuis en vertrouwd in hun wijk. Zij zijn positief over de voorzieningen in hun wijk, maar maken tegelijkertijd bijna geen gebruik van algemene voorzieningen. Inwoners voelen zich in iets mindere mate verantwoordelijk voor hun wijk. De straatenquête laat zien dat inwoners gematigd positief zien over de betrokkenheid van mede-bewoners, maar zijn zelf weinig actief. Er is zeer weinig behoefte om mee te doen of denken bij plannen van de gemeente.
24
6
Op het niveau van individuele projecten zijn wel positieve effecten in het domein ‘Samen-leven’ te zien.
Bijlage 1 Onderzoeksopzet Doelstelling
Op basis van het offerteverzoek formuleren wij de volgende doelstelling: a Inzicht verkrijgen in het beleid, de uitvoering, de investeringen en de effecten in relatie tot het domein Samen-leven. b Inzicht krijgen in de bijdrage van wijkgericht werken aan de realisatie van de Wm0doelen en de participatie van burgers. c Inzicht krijgen in de mate waarin de bevindingen op het domein Samen-leven zeggingskracht hebben voor het Wmo-beleid als geheel. d Bieden van praktische aanbevelingen aan het gemeentebestuur voor het nieuwe Wmo-beleidsplan 2013-2016.
Vraagstelling
BELEID Bij dit onderdeel staat centraal of de gemeente tot gebiedsgericht maatwerk komt en hoe zij de regierol invult. 1 Bestaat er inzicht in de omvang van de groep mensen die men wil bereiken? 2 Is er inderdaad een op de wijken afgestemd beleid dat gericht is op participatie van de doelgroepen? 3 Is er voorzien in duidelijk op de doelgroepen vastgelegde doelstellingen, te maken uitvoeringsplannen en monitoring van de beoogde resultaten? 4 Hoe is dat beleid tot stand gekomen en welke belanghebbenden zijn daarbij betrokken geweest? 5 Waren deze voor het beoogde doel relevant? 6 Hoe vindt de verantwoording daarvan plaats en wordt daarin aangegeven of de doelgroepen worden bereikt? 7 Is er een duidelijke regie van de gemeente op dit terrein? 8 Hoe vindt de terugkoppeling naar de raad plaats? UITVOERING EN INVESTERINGEN Bij de uitvoering van de Wmo staat het opdrachtgeverschap en opdrachtnemerschap tussen het gemeentebestuur en gesubsidieerde organisaties centraal alsook de samenwerking tussen de organisaties onderling (Libertas, Radius en Activite). 9 Is er inzicht in de programma’s die de organisaties draaien en sluiten die aan op de doelstellingen die met het Wmo-beleid worden beoogd?
25
10 In hoeverre is er sprake van onderlinge samenwerking opdat de Wmo-subsidie-euro het meest effectief wordt besteed? In hoeverre wordt het participatiebudget ingezet voor de uitvoering? 11 Is er een helder beeld van de omvang van de groep die wordt bereikt? 12 Hoe is het opdrachtgeverschap – opdrachtnemerschap geregeld? 13 Hoe is de verantwoording over de besteding van de subsidie in relatie tot de beoogde doelen geregeld? Bij de investeringen staat de efficiënte inzet van financiële middelen centraal, in het bijzonder voor de buurthuizen, voor het realiseren van de Wmo-doelstellingen. 14 Welke accommodaties worden ten behoeve van de uitvoering gebruikt? 15 In hoeverre is sprake van medegebruik van andere faciliteiten zoals bibliotheken, verenigingsgebouwen en sportkantines? 16 Sluit het gebruik van buurthuizen aan bij de verbreding van het Wmo-beleid? 17 Is de aanwending van de betrokken budgetten rationeel in relatie tot de doelstellingen en de beoogde resultaten? 18 Kunnen die resultaten ook of wellicht beter op minder investeringen vergende wijze worden bereikt? EFFECTEN De Rekenkamer formuleert geen vragen over de effecten, maar geeft wel aan dat realisatie van de effecten onderdeel is van het vervolgonderzoek. Wij formuleren enkele voorlopige vragen. 19 Leidt de uitvoering van het beleid tot realisatie van de beoogde Wmo-doelen en participatie door burgers? (effectiviteit). 20 In welke mate participeren burgers in termen van meedenken over en meedoen aan de eigen buurt?
Evaluatiemodel Beleid
• Organiseren van wijkgericht maatwerk • Professionele invulling van de regierol
Uitvoering en investeringen • Wijkgericht werken als gemeentebrede werkwijze • Goed opdrachtgeverschap aan gesubsidieerde instellingen • Efficiënte inzet van activiteiten, instrumenten en middelen
Effecten 1. Mensen voelen zich vertrouwd en thuis in de buurt 2. Mensen voelen zich verantwoordelijk voor leefbaarheid in de buurt 3. Toegankelijke voorzieningen 4. Participatie: a. Bijdragen aan overheidsbeleid b. Met elkaar bijdragen aan de publieke zaak in je wijk en buurt
Normenkader
26
BELEID 1 Het gemeentebestuur realiseert op basis van goed inzicht per wijk een wijkgerichte aanpak waarbij op maat beleid wordt gevoerd voor de afzonderlijke wijken. – Het gemeentebestuur investeert in een goede en gedeelde informatiepositie op het niveau van wijken en eventueel buurten. – Het gemeentebestuur speelt flexibel in op de ontwikkelingen in wijken. Dit kan betekenen dat er inhoudelijk per wijk verschillende keuzes worden gemaakt, maar ook dat de specifieke organisatie per wijk kan verschillen. Dat betekent dat voor sommige gebieden met meer leefbaarheidsproblemen de inzet van en samenwerking tussen meerdere partners nodig is, terwijl in andere gebieden kan worden volstaan met initiatieven van actieve bewoners. 2
Het gemeentebestuur vult de regierol voor de Wmo en het wijkgericht werken op een professionele wijze in. Een professionele invulling van de regierol komt tot uiting in vijf prestatievelden: Toetspunten
Geheel afbakenen Overzicht verkrijgen over het geheel
Beleidslijnen uitzetten over het geheel
–
Het gemeentebestuur bakent de inhoud van het wijkgericht werken en de betrokken actoren op een heldere en eenduidige manier af.
–
Het gemeentebestuur bevraagt betrokkenen op alle relevante informatie ten behoeve van het verkrijgen van een goed en omvattend beeld van de situatie.
–
Het gemeentebestuur stimuleert visievorming rondom wijkgericht werken werken. Het gemeentebestuur thematiseert problemen als gevolg van strijdige doelen of belangen van betrokkenen. Het gemeentebestuur brengt het beleid onder woorden en draagt dit uit. Het gemeentebestuur houdt toezicht op de voortgang van het proces en zorgt indien nodig voor tijdige bijsturing.
– – – –
Samenwerking organiseren over het geheel
–
Verantwoording afleggen over het geheel
–
–
Het gemeentebestuur mobiliseert, enthousiasmeert en inspireert betrokkenen bij te dragen aan het wijkgericht werken. Het gemeentebestuur koppelt betrokkenen aan elkaar (bijvoorbeeld door doelen te vervlechten). Het gemeentebestuur houdt toezicht op de inzet en de inbreng van betrokkenen op de resultaten van de samenwerking als geheel en koppelt de bevindingen hiervan terug. Het gemeentebestuur legt verantwoording af over het handelen en de resultaten van het geheel van betrokkenen die onder zijn regie vallen.
27
– 3
Het gemeentebestuur toont betrokkenheid bij het wijkgericht werken.
Het college legt richting de gemeenteraad verantwoording af op basis van de situatie in de wijken, de ontwikkeling daarvan en de resultaten van het gevoerde beleid.
UITVOERING EN INVESTERINGEN 4 Wijkgericht werken is als werkwijze ingebed in de gehele organisatie: de wijkgerichte aanpak maakt onderdeel uit van de reguliere werkwijze.43 Of effecten op het terrein van leefbaarheid en participatie zichtbaar zijn, is allereerst afhankelijk van het algemene optreden van zowel gemeentebestuur als partners. Vanuit het gemeentebestuur gaat het dan om ruimtelijke ordening, onderhoud en beheer, jeugd- en jongerenaanpak, veiligheidsbeleid, cultuur, sport et cetera. Op voorhand is duidelijk dat deze effecten niet alleen gerealiseerd kunnen worden door de vaak wat ‘kleinschalige’ acties die specifiek onder de vlag van wijkgericht werken worden ondernomen. Wil wijkgericht werken succes hebben dan zal de aanpak logischerwijze tot uitdrukking moeten komen in de algemene beleidsaanpak van de gemeente (en de partners).
5
De uitvoering in de wijken verloopt volgens plan: de voorgenomen activiteiten, instrumenten en middelen zijn conform plan ingezet.
6
De uitvoering is efficiënt. – Het gemeentebestuur geeft invulling aan professioneel opdrachtgeverschap aan gesubsidieerde organisaties voor uitvoering van de Wmo. – Professionele partijen bundelen krachten om daarmee gezamenlijk meer te realiseren. – Medegebruik van voorzieningen draagt bij aan een efficiënte inzet van middelen. – De middelen staan in verhouding tot de beoogde doelen.
EFFECTEN 7 Het wijkgericht werken resulteert in de beoogde doelen. Vanuit Wmo-doelen voor het domein Samen-leven: a Mensen voelen zich vertrouwd en thuis in de buurt waar ze wonen. b Mensen voelen zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt. c Algemene voorzieningen zijn voor iedereen, ook voor mensen met een handicap, beschikbaar. Vanuit participatiedoelen. We laden ‘participatie’ aan hand van drie niveaus: a Burgers (en andere partijen uit de samenleving zoals scholen, kerkbesturen, winkeliers en andere ondernemers) dragen bij aan het beleid van het
43
Zie onder meer: Igno Pröpper, Wijkgerichte aanpak, van buiten naar binnen, in: Tijdschrift in actie, (VNG), januari 2010. 28
gemeentebestuur. b Burgers dragen met elkaar bij aan de publieke zaak in hun wijk en buurt. c Burgers dragen bij aan de bredere samenleving via informele en formele arbeid, via sociale verbanden, door elkaar op te zoeken et cetera.
Dataverzameling SCHRIFTELIJKE STUKKEN Er zijn diverse relevante schriftelijke stukken bestudeerd. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 3. INTERVIEWS MET INTERNE EN EXTERNE SLEUTELPERSONEN Er hebben interviews plaatsgevonden met ambtenaren, de portefeuillehouder, opbouwwerkers en bestuurders van verschillende maatschappelijke partners. In bijlage 3 is een volledige respondentenlijst opgenomen. STRAATENQUÊTE In de Leiden-Noord en Binnenstad zijn op straat interviews gehouden met in totaal 150 bewoners. De straatenquête is opgenomen als bijlage 2.
29
Bijlage 2 Straatenquête Opgenomen is de straatenquête zoals afgenomen in Leiden-Noord. In de versie voor Binnenstad-Noord zijn vanzelfsprekend andere buurten opgenomen onder achtergrondvragen en zijn andere voorzieningen genoemd onder vraag 2. ACHTERGRONDVRAGEN Respondent is O Man O Vrouw
Wat is uw leeftijd? Let op: personen van onder de 17 jaar vallen buiten de doelgroep van dit onderzoek! Als het duidelijk is in welke leeftijdscategorie een respondent valt, kunt u deze vraag zelf invullen zonder de vraag te stellen. O 17 – 25 jaar O 25 – 44 jaar O 45 – 64 jaar O 65 jaar of ouder
In welke buurt van Leiden-Noord woont u? (instructie: kaartje laten zien en hier aankruisen) O Groenoord O Noordenkwartier O De Kooi
Hoe lang woont u al in die buurt? O Korter dan 1 jaar O 1 tot 4 jaar O Langer dan 4 jaar
INHOUDELIJKE VRAGEN 1 Welk cijfer geeft u de kwaliteit van de woningen bij u in de buurt? Daarbij gaat het niet om de geschiktheid van uw eigen woning voor uzelf maar om de aantrekkelijkheid en de staat van onderhoud van de woningen in de buurt. Zeer slecht
1
Situatie sinds 2008: 2
2
3 Verbeterd
4
5
6
7
Onveranderd
8
9
Verslechterd
10
Zeer goed Weet niet
Van welke van de volgende voorzieningen in de buurt maakt u wel eens gebruik? Hoe vaak?
Buurtcentrum ’t Spoortje Nooit Soms Regelmatig Vaak Kent vz. niet Buurtcentrum De Kooi Nooit Soms Regelmatig Vaak Kent vz. niet Verzorgingshuis Kent vz. niet Nooit Soms Regelmatig Vaak Overrhyn Basisscholen Nooit Soms Regelmatig Vaak Kent vz. niet Dienstenctrm Rondedans Nooit Soms Regelmatig Vaak Kent vz. niet Gezondheidscentrum Kent vz. niet Nooit Soms Regelmatig Vaak Bernhardkade 3 Welk cijfer geeft u het aanbod en de kwaliteit van de voorzieningen bij u in de buurt? (doorvragen op wat er beter zou kunnen) 30
Denk hierbij aan scholen, winkels, openbaar vervoer, bibliotheek, buurthuis, speelvoorzieningen, sport-, zorg-, en medische voorzieningen. Zeer slecht
1
2
Situatie sinds 2008:
3
4
Verbeterd
5
6
7
Onveranderd
8
9
10
Verslechterd
Zeer goed Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
4
Welk cijfer geeft u de toegankelijkheid van de voorzieningen bij u in de buurt? (doorvragen op wat er beter zou kunnen) Denk hierbij aan scholen, winkels, openbaar vervoer, bibliotheek, buurthuis, speelvoorzieningen, sport-, zorg-, en medische voorzieningen. Zeer slecht
1
2
Situatie sinds 2008:
3
4
Verbeterd
5
6
7
Onveranderd
8
9
10
Verslechterd
Zeer goed Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
5
Als u een cijfer zou moeten geven aan hoe vertrouwd en thuis u zich voelt in uw buurt, welk cijfer zou dat dan zijn? (doorvragen op wat dat cijfer bepaalt)
Zeer slecht
1
Situatie sinds 2008:
2
3 Verbeterd
4
5
6
7
Onveranderd
8
9
Verslechterd
10
Zeer goed Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
31
6
Hoe betrokken zijn uw mede-bewoners bij de buurt? Welk cijfer geeft u daaraan? Denk hierbij aan de mate waarin mensen zich willen inzetten voor de buurt en de mate waarin de mensen elkaar kennen en elkaar helpen. Niet betrokken
1
2
Situatie sinds 2008:
3
4
Verbeterd
5
6
7
Onveranderd
8
9
10
Verslechterd
Zeer betrokken Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
7
Bent u actief in uw buurt? Welk cijfer geeft u daaraan? (doorvragen op wat mensen dan doen) Bent u bijvoorbeeld actief in een buurt- of wijkvereniging, u ruimt u wel eens zwerfvuil op, u organiseert een buurt- of wijkactiviteit (of bezoekt deze)? Helemaal niet
1
2
Situatie sinds 2008:
3
4
Verbeterd
5
6
7
Onveranderd
8
9
10
Verslechterd
Zeer veel Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
8
Voelt u zich mede-verantwoordelijk voor de leefsituatie in uw buurt? (doorvragen op waarom wel of niet)
Helemaal niet
1
Situatie sinds 2008:
2
3 Verbeterd
4
5
6
7
Onveranderd
8
9
Verslechterd
10
Zeer veel Weet niet
Voorbeelden/toelichting:
32
9
In uw buurt zijn verschillende organisaties actief. Kunt u aangeven wat u vindt van wat zij doen voor een prettige leefsituatie in de buurt? Is dat veel of weinig?
Gemeente Leiden Situatie sinds 2008
1
2 3 Verbeterd
4 5 6 Onveranderd
7 8 9 Verslechterd
10 Weet niet Weet niet
Welzijnswerk door Libertas
1
2 3 Verbeterd
4 5 6 Onveranderd
7 8 9 Verslechterd
10 Weet niet Weet niet
Welzijns- en ouderenwerk door Radius Situatie sinds 2008
1
2 3 Verbeterd
4 5 6 Onveranderd
7 8 9 Verslechterd
10 Weet niet Weet niet
4
7
10
Situatie sinds 2008
Zorg- en welzijnsactiviteiten door Activite Situatie sinds 2008
1
2
3
5
6
8
9
Weet niet
Verbeterd
Onveranderd
Verslechterd
Weet niet
(1) Overig, nl….
1
2 3 Verbeterd
4 5 6 Onveranderd
7 8 9 Verslechterd
10 Weet niet Weet niet
(2) Overig, nl…. Situatie sinds 2008
1
2 3 Verbeterd
4 5 6 Onveranderd
7 8 9 Verslechterd
10 Weet niet Weet niet
Situatie sinds 2008
10 Hebt u behoefte om de gemeente te informeren over zorgen, verbeterpunten, ideeën, suggesties voor uw leefomgeving? Helemaal niet
1
2
Situatie sinds 2008:
3
4
Verbeterd
5
6
7
Onveranderd
8
9
10
Verslechterd
Zeer veel Weet niet
11 Wordt u door de gemeente in de gelegenheid gesteld om uw zorgen, verbeterpunten, ideeën, suggesties voor uw leefomgeving door te geven? Helemaal niet
1
Situatie sinds 2008:
2
3 Verbeterd
4
5
6
7
Onveranderd
8
9
Verslechterd
10
Zeer veel Weet niet
Ruimte om slotopmerkingen / suggesties te noteren:
33
Bijlage 3 Geraadpleegde bronnen SCHRIFTELIJKE STUKKEN S
Volg nr.
Jaar
S S
1 2
2008 2009
Maandnr . (1 tot 12) 6 4
S
3
2010
10
S
4
2009
12
S
5
2010
11
S
6
2011
2
S
7
2008
1
S
8
2010
3
S
9
2010
2
S
10
2008
2
S
11
2007
1
S
12
2005
9
S
13
2008
11
S
14
2005
11
S S
15 16
2011
4
S
17
2011
4
S
17a
2011
2
S S S S
18 19 20 21
2004 2007 2008 2010
7 4
Titelbeschrijving Adviesraad Wmo Leiden, Advies nieuw Wmo-beleid, 27 juni 2008. Adviesraad Wmo Leiden, Handreiking Wmo voor gemeenteraadsverkiezingen 2010, 28 april 2009. Adviesraad Wmo Leiden, Ongevraagd advies ‘Anders met Minder’, Wmo en bezuinigingen gemeente Leiden, Visie op doorontwikkeling Wmo in relatie tot bezuinigingen van de gemeente Leiden, 25 oktober 2010. Gemeente Leiden, Vaststellen Uitvoeringsplan Welzijn bij beleidsplan Wmo 2008-2012, 1 december 2009. Gemeente Leiden, Beantwoording schriftelijke vragen van E. de Graaf en P. Labrujere (SLO) d.d. 22 oktober 2010 inzake buurthuizen en buurtspeeltuinen, 16 november 2010. Gemeente Leiden, Wmo uitvoeringsplan vrijwilligerswerk, 8 februari 2011. Gemeente Leiden, Beleidsplan Wmo 2008-2012: “Participatie Centraal” (na inspraak), 22 januari 2008. Gemeente Leiden, Dienstverleningsovereenkomst Wmo beheersorganisatie (B&W nr. 10.0310), 9 maart 2010. Gemeente Leiden, Evaluatie 2 jarig bestaan Adviesraad WMO (B&W nr. 10.0180), 16 februari 2010. Gemeente Leiden, Risicoanalyse en evaluatie (invoering) WMO (B&W nr. 08.0126), 19 februari 2008. Gemeente Leiden, Vaststellen kaderstellende uitgangspuntennotitie 4-jarig beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning (RV 07.0013), 30 januari 2007. Gemeente Leiden, Wijkgericht werken (B&W nr. 05-0106), 27 september 2005. Gemeente Leiden, Evaluatie districtsraden (B&W nr. 08-1131, 25 november 2008. Gemeente Leiden, Ruimte voor Burgers, herijking beleidskader welzijn (B&W nr. 05.1333), 22 november 2005. Gemeente Leiden, Folder districtsraden, geen datum. Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier Veiligheidsmonitor 2010, 5 april 2011 Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier Meerjaren uitvoeringsprogramma Leiden Noord 2011-2018, 5 april 2011. Gemeente Leiden, Concept WOP Noord meerjaren uitvoeringsprogramma 2011 t/m 2018, 25 februari 2011. Gemeente Leiden, Leefbaarheidsmonitor Leiden 2004, juli 2004 Gemeente Leiden, Leefbaarheidsmonitor Leiden 2007, najaar 2007. Gemeente Leiden, Tabellen Veiligheidsmonitor 2008 Leiden, 2008. Gemeente Leiden, Veiligheidsmonitor 2009 Gemeente Leiden, april 34
S
22
2011
3
S
23
2010
5
S
24
2009
10
S
25
2009
10
S
26
2005
4
S
27
2011
4
S
28
2010
4
S
29
2008
11
S S
30 31
2011 2010
4 2
S
32
2010
12
S S s S
33 34 35 36
2010 2011 2011 2010
5 3 3
S
37
2011
S
38
2011
7
S
39
2010
10
S
40
2009
2
S
41
2010
9
S
42
2011
3
S S
43 44
2010 2010
4 12
S
45
2011
4
2010. Gemeente Leiden, Veiligheidsmonitor 2010 Gemeente Leiden, maart 2011. Libertas Leiden, Jaardocument 2009 Maatschappelijk verslag, 17 mei 2010. Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier activiteiten gericht op mantelzorgondersteuning en intensieve vrijwilligerszorg, 27 oktober 2009. Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier Intentieverklaring Projectaanvraag Taalontmoeting Radius Leiden “Gekleurde Kracht”, 27 oktober 2009. Gemeente Leiden, Algemene subsidieverordening 2005, 12 april 2005. Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier vaststelling voor inspraak van Algemene Subsidieverordening Gemeente Leiden 2012, 19 april 2011. Gemeente Leiden, Samen Leiden: Bestuursovereenkomst 20102014, 28 april 2010. Gemeente Leiden en Stichting Activite, Raamcontract Hulp bij het huishouden Leiden, 27 november 2008. Bureau Informele Zorg, Jaarrapportage Leiden 2010, april 2011. Gemeente Leiden, Brief aan Stichting Activite betreffende subsidieverlening 2010, 11 februari 2010. Gemeente Leiden, B&W Aanbiedingsformulier Vaststelling brief aan de raad over voortgang Beleidsplan Wmo 2008-2012 en twee Wmo-onderzoeken, 14 december 2010. Gemeente Leiden, Tussenrapportage Wmo 2010, zonder datum. Adviesraad Wmo Leiden, Werkplan 2012, 17 mei 2011. Adviesraad Wmo Leiden, Jaarverslag 2010, 25 maart 2011. Instituut voor Publiek en Politiek, Werken vanuit de stad. Evaluatie van de effectiviteit en de legitimiteit van de districtsraden van de gemeente Leiden, maart 2010. Tonkens, E.H. e.a., Burgers maken hun buurt in Leiden. Tussentijds verslag van de onderzoeksbevindingen, 2011. Adviesraad Wmo Leiden, Gevraagd advies naar aanleiding van het opstellen van de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025, 4 juli 2011. Adviesraad Wmo Leiden, Ongevraagd advies ‘Anders met minder’, Wmo en bezuinigingen gemeente Leiden, visie op doorontwikkeling vna de Wmo in relatie tot bezuinigingen van de gemeente Leiden, 25 oktober 2010. Adviesraad Wmo Leiden, Advies ‘Wijkontwikkelingsplan Leiden Zuidwest’, 25 februari 2009. Libertas Leiden, Offerte UVOK 2011 gemeente Leiden, 23 september 2010. Gemeente Leiden, Uitvoeringsovereenkomst 2011 gemeente Leiden en Libertas Leiden, maart 2011. Libertas Leiden, Managementrapportage 2010, 25 april 2010. Gemeente Leiden, Uitvoeringsovereenkomst 2011 gemeente Leiden en Stichting Radius, december 2010. Stichting Radius, Financieel jaarverslag 2010, april 2011. 35
S
46
2011
8
S
47
2011
9
S
48
2011
S S
49 50
2011 2010
5
S
51
2011
5
S
52
2008
11
S
53
2010
S
54
2010
2
RESPONDENTEN Naam Mevrouw Y. Ariba-Tel Mevrouw I. Baard Mevrouw A. van Denzen De heer A. Elali Mevrouw R. van Gelderen De heer S. Gresnigt De heer A.H.M. Janson De heer J. van Kleef Mevrouw E. Koster Mevrouw M.J. Kraakman Mevrouw S. Lambermont Mevrouw A. van Leeuwen Mevrouw E. van Leeuwen Mevrouw S. Lekkerkerker Mevrouw S. Mozeman De heer F. van Oosten Mevrouw M. Pijnacker De heer F.A. de Rooij De heer H. Schuurman Mevrouw G.M.G. Snelder De heer R. Verdel Mevrouw S. Wolters
Stichting Radius, Subsidieverzoek 2012 gemeente Leiden, 15 augustus 2011. Stichting Radius, Registratie UVOK 2011 januari tot en met april, 22 september 2011. Stichting Radius, Overzicht karakteristiek Activiteitenketen 2010/2011, zonder datum. Stichting Radius, Jaarverslag Radius 2010, 2011. ActiVite, Subsidieaanvraag ondersteuning mantelzorgers, vrijwilligerszorg en buddyzorg 2011, 31 mei 2010. Gemeente Leiden, Uitvoeringsovereenkomst 2011 gemeente Leiden en Kwadraad, 2 mei 2011. Gemeente Leiden, Raamcontract Hulp bij het huishouden, 27 november 2008. Stichting ActiVite, Jaarrapportage 2010 Bureau Informele Zorg, zonder datum. Gemeente Leiden, Subsidiebeschikking aan Stichting ActiVite t.b.v. Bureau Informele Zorg, 11 februari 2010.
Functie Beleidsmedewerker adviesraad Wmo Teamleider Stadsleven gemeente Leiden Opbouwwerker Libertas Leiden Opbouwwerker Libertas Leiden Wethouder Jeugd, Welzijn en Zorg gemeente Leiden Teamleider verkeer en wijkmanagement gemeente Leiden Hoofd Financiën Stichting Radius Beleidsadviseur Sociaal Economisch Beleid gemeente Leiden Bestuursvoorzitter Libertas Leiden Directeur RVE Welzijn & Preventie ActiVite Voorzitter adviesraad Wmo Projectleider Wmo Beleidsplan gemeente Leiden Beleidsadviseur Team Stadsleven en accounthouder Libertas Leiden Beleidsadviseur Sociaal en Economisch Beleid Financieel adviseur Werk en inkomen gemeente Leiden Directeur Innovatie Libertas Wijkmanager Leiden-Noord Directeur-bestuurder Stichting Radius Lid adviesraad Wmo Adjunct-directeur Stichting Radius Wijkmanager Binnenstad gemeente Leiden Teamleider Oost Libertas Leiden
36
Iedereen telt mee
Bijlage 4 De staat van Leiden 2012
JEUGD
Hoofdstuk 13
Jeugd
13.1 Inleiding Het programma Jeugd heeft raakvlakken met veel andere programma’s. Thema’s als bijvoorbeeld studentenhuisvesting, overlast van jongeren, kinderopvang en onderwijs komen in andere hoofdstukken van deze Staat van Leiden aan de orde. In dit hoofdstuk beschrijven we: 13.2 Aantal Leidenaren tot 27 jaar 13.3 Gezondheid en welzijn van jongeren 13.4 Vrijetijdsbesteding van jongeren 13.5 Jongerenparticipatie 13.6 Trends en ontwikkelingen Samenvatting
Op 1 januari 2012 wonen in Leiden 41.887 jongeren onder de 27 jaar. De grootste groep is de 18- t/m 26-jarigen: ruim 21.000 jongeren, waaronder natuurlijk veel studenten. 77% van de Leidse jongeren beoordeelt de eigen gezondheid als goed of heel goed. Voor kinderen van 12 en 13 jaar ligt dit hoger dan voor de 18-jarigen. 13% heeft een risico op psycho-sociale problemen (vooral bij 14 en 15 jarigen). In 2008 was 11% van de jongeren te zwaar. In 2008 voldeed 21% van de jongeren aan de Norm Gezond Bewegen (minimaal een uur per dag matig intensief bewegen). 66% van de jongeren is lid van een sportvereniging. Van de jongeren ontbijt 70% dagelijks. 47% van de 12- t/m 18-jarige jongeren heeft de afgelopen maand alcohol gedronken een derde dronk bij minimaal één gelegenheid vijf glazen of meer. Jongeren drinken gemiddeld 6,4 glazen alcohol per week. Jongens en oudere kinderen drinken meer. 31% is lid van een vereniging (anders dan een sportvereniging). 58% van de jongeren mist een ontmoetingsplek in de buurt: een hangplek, een pleintje, voetbal- of grasveld.
Staat van Leiden 2012
111
JEUGD
13.2 Aantal Leidenaren tot 27 jaar Op 1 januari 2012 wonen in Leiden 41.887 jongeren onder de 27 jaar. De grootste groep is de 18- t/m 26-jarigen: ruim 21.000 jongeren, waaronder natuurlijk veel studenten. De grafiek hieronder laat zien dat volgens de laatste prognoses de ontgroening lijkt mee te vallen: de groepen 4 t/m 11 jaar en jonger dan 4 jaar zullen zelfs licht stijgen.
(x duizend)
Aantal Leidenaren tot 27 jaar van 2000 tot 2030 (x 1.000)
20
21,2 19,6
18 t/m 26
18,9
16
12
9,8
4 t/m 11
6,7
12 t/m 17
4
5,4
jonger dan 4
10,2
9,2
9,0
8
18,4
6,7
5,1
6,2
6,1
5,5
5,6
2030
2029
2028
2027
2026
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
0
Bron: GBA (2000 t/m 2012) en CBS/Planbureau voor de Leefomgeving (prognose 2013 t/m 2030)
De jongeren zijn zeker niet gelijk verdeeld over de districten. Zo vallen de grote aantallen 18 t/m 26 jarigen in de Binnenstad en het Bos- en Gasthuizendistrict op. In het Roodenburgerdistrict wonen de meeste 4 t/m 11 jarigen.
(x duizend)
Aantal Leidenaren tot 27 jaar per district
4 3 2 1 0 Binnen- Binnen- Stations - Leiden Rooden- Bos - en s tad-Z s tad-N dis trict Noord burgerd. Gas thd. jonger dan 4
4 t/m 11
12 t/m 17
Mors dis trict
Boer- Meren- Stevens haaved. wijkd. hofd.
18 t/m 26
Bron: GBA, 1 januari 2012
112
Staat van Leiden 2012
JEUGD
13.3 Gezondheid en welzijn van jongeren De gegevens waarop we de gezondheid van jongeren baseren zijn grotendeels afkomstig uit de Jeugdpeiling. Dit is een onderzoek van de GGD onder jongeren van 12 t/m 18 jaar en is voor de laatste keer in 2008 gehouden. In 2013 komt er weer een vergelijkbaar onderzoek. Behalve dat dit onderzoek de basis vormt voor het beleid van de GGD en de gemeente is het ook de basis voor het ‘Veilig Opgroeien in de buurt’. In Leiden is namelijk in 2003 en in 2008 de Jeugdpeiling gecombineerd met de speciaal voor ‘Veilig Opgroeien’ ontworpen vragenlijst. Dit uit de Verenigde Staten overgekomen concept (Communities That Care, CTC) wordt in Leiden al enige tijd met succes toegepast. Het onderzoek spoort risico- en beschermende factoren en probleemgedrag op en op basis daarvan wordt een wijk gekozen waar preventief jeugdbeleid wordt ingezet om probleemgedrag en maatschappelijke uitval te verminderen. Na de Stevenshof en de Slaaghwijk gaat nu de aandacht uit naar Leiden Zuid-West. In Leiden zijn inmiddels drie Centra voor Jeugd en Gezin geopend: in 2009 is het eerste inlooppunt van start gegaan in de Stevenshof en inmiddels is er zowel op de VijfMeilaan als op de Burggravenlaan een CJG. De vierde en laatste locatie wordt ondergebracht in “Het Gebouw” in Leiden Noord en opent naar verwachting begin 2013 de deuren. Hierin werken verschillende organisaties samen. 13.3.1 Gezondheid, gewicht, beweging en voeding 77% van de Leidse jongeren beoordeelt de eigen gezondheid als goed of heel goed. Voor kinderen van 12 en 13 jaar ligt dit hoger dan voor de 18-jarigen. 13% heeft een risico op psycho-sociale problemen (vooral 14- en 15-jarigen). In 2008 voelde 25% van de jongeren zich te zwaar (14% van de jongens en 36% van de meisjes). In feite (volgens de zelf opgegeven lengte en gewicht) was 11% te zwaar. Vergelijkbaar met de 12% te zware jongeren in 2003. Waarschijnlijk is het iets hoger als het door een arts wordt gemeten. Ruim 2% had in 2008 ernstig overgewicht. Overgewicht loopt op met de leeftijd. Ondergewicht daarentegen kwam het meest voor bij 12- en 13-jarigen. Opgegeven over- en ondergewicht Leidse jongeren van 12 t/m 18 jaar 15% 10% 5% matig overgewicht
0%
ernstig overgewicht matig ondergewicht
-5%
ernstig ondergewicht
-10% -15% -20% 12-13 jaar 14-15 jaar 15-16 jaar 18 jaar
Bron: GGD Jongerenpeiling 2008
In 2008 was de norm voor gezond bewegen voor jongeren dat ze elke dag minimaal een uur matig intensief moeten bewegen. 21% voldeed hieraan. 66% van de jongeren is lid van een sportvereniging. Kinderen van 12 en 13 jaar sporten het meest, en jongens sporten meer dan meisjes. Jongeren sporten in 2008 ongeveer even vaak als in eerdere metingen: ca. 78% sport minimaal een keer per week en voldoet aan de beweegnorm.
Staat van Leiden 2012
113
JEUGD
Beweging en sport jongeren van 12 t/m 18 jaar Aantal dagen per week
Minimaal 1 uur beweging
Sport
7 dagen
21%
13%
5 of 6 dagen
31%
14%
3 of 4 dagen
23%
26%
1 of 2 dagen
20%
22%
Geen enkele dag / nooit
5%
25%
Bron: GGD Jeugdpeiling 2008
Van de jongeren ontbijt 70% dagelijks. De helft eet dagelijks groente; 2% zegt nooit groente te eten en circa een derde eet dagelijks fruit. Deze eetgewoonten verslechteren allemaal met het toenemen van de leeftijd tussen 12 en 18 jaar. 13.3.2 Alcoholgebruik, roken en drugs 47% van de 12- t/m 18-jarigen heeft de afgelopen maand wel eens alcohol gedronken. Een derde dronk bij minimaal één gelegenheid vijf glazen of meer (binge-drinken). Dit loopt op met de leeftijd. Jongeren drinken gemiddeld 6,4 glazen alcohol per week. Jongens en oudere kinderen drinken meer, meisjes en niet-westers allochtonen minder dan gemiddeld. Het laatste komt omdat een deel (onder andere vanwege het geloof) in het geheel niet drinkt. Als we het alcoholgebruik door de tijd heen willen vergelijken kan dat alleen op basis van een selectie van 12 t/m 17-jarigen op het voortgezet onderwijs en MBO. In 2003 had 52% van deze groep de afgelopen maand gedronken, in 2008 was dit 43%. De algemene conclusie van de GGD is dat het percentage leerlingen dat drinkt is afgenomen, maar dat de hoeveelheid drank dat per drinkende leerling wordt gedronken, is toegenomen. Bijna een kwart heeft de afgelopen maand gerookt. Dit is minder dan in 2003 (52%). Gebruik alcohol, roken en drugs door jongeren 12 t/m 18 jaar Afgelopen maand alcohol gedronken
Gem. aantal Afgelopen maand glazen per week gerookt
Afgelopen maand cannabis gebruikt
Afgelopen maand harddrugs gebruikt
12-13 jaar
13%
2,0
7%
1%
0.2%
14-15 jaar
40%
4,8
23%
9%
0,8%
16-17 jaar
73%
7,5
30%
15%
1,2%
18 jaar
73%
9,0
34%
18%
3,9%
Gemiddeld
47%
6,4
23%
10%
1,9%
Bron: GGD Jeugdpeiling 2008
13.3.3 Kinderen in Tel Een aantal organisaties dat zich inzet voor de rechten en het welzijn van kinderen werkt al jaren mee aan het databoek Kinderen in Tel, waarin alle Nederlandse gemeenten op 12 indicatoren worden vergeleken. Overall staat Leiden op de 37e plek van onderen, dus een slechte positie. Hieronder staan de scores van Leiden en het gemiddelde van de 100.000+-gemeenten per indicator. Leiden heeft relatief weinig kinderen in achterstandswijken. Twee indicatoren staan hier niet in: het aantal kinderen per hectare speelruimte (in Leiden zijn dat er 75 en dat is 18 meer dan gemiddeld) en de zuigelingensterfte, waar Leiden juist gunstig (nl. 0%) scoort.
114
Staat van Leiden 2012
JEUGD
Indicatoren Kinderen in Tel
7,3%
kinderen in achters tands wijken
27,7%
6,9% 8,1%
kinderen in uitkerings gezin
14,7% 15,9%
kinders terfte kinderm is handeling
2,2% 1,0% 14,6%
achters tands leerlingen (4-12 jr) 4,5% 4,5%
vroegtijdig s choolverlaters werkloze jongeren
1,3% 1,7% 3,7% 3,5%
m et delict voor rechter
3,2% 2,7%
in jeugdzorg tienerm oeders
16,9%
Leiden
0,4% 0,9%
100.000+
Bron: Kinderen in Tel 2012 (data uit 2010)
13.4 Vrijetijdsbesteding van jongeren De vrijetijdsbesteding van jongeren in 2008 was als volgt: muziek luisteren, internetten en tv/dvd kijken doet ruim de helft van de jongeren dagelijks en bijna elke jongere wekelijks. 31% was lid van een vereniging (niet sport). In de vorige paragraaf bleek dat 66% lid van een sportvereniging was. Frequentie van vrije tijdsactiviteiten van jongeren 12 t/m 18 jaar muziek luisteren internet tv/dvd kijken e-mailen/chatten bellen/sms'en
dagelijks
met vrienden thuis
wekelijks zelden/nooit
computerspellen boek/krant lezen hobby op straat hangen muziek maken
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bron: GGD Jeugdpeiling 2008
Vrienden worden, afgezien van op school, het meest thuis gezien. 58% van de jongeren miste een ontmoetingsplek in de buurt: een hangplek, een pleintje, voetbal- of grasveld is vaak genoemd.
Staat van Leiden 2012
115
JEUGD
In de Veiligheidsmonitor is aan Leidenaren van 18 jaar en ouder gevraagd wat ze vinden van allerlei voorzieningen, waaronder speelplekken en voorzieningen voor jongeren. Opgemerkt moet worden dat bij de vraag over jongerenvoorzieningen het aandeel mensen dat geen mening heeft hoger is dan bij de speelplekken. Maar evengoed zijn twee keer meer mensen negatief dan positief over de jongerenvoorzieningen . Tevredenheid volwassen Leidenaren over voorzieningen jongeren (% (helemaal) mee eens)
Binnens tad-Noord
19
Stations dis trict
19
Leiden-Noord
19
Roodenburgerdis trict 15
Mors dis trict
15
Boerhaavedis trict
50 66 59 62 52 70
16 60
18
Slaaghwijk
Leiden
goede voorzieningen voor jongeren 53
19
Stevens hofdis trict
Merenwijk (excl. Slaaghwijk)
33
21
Bos - en Gas thuis dis trict
Merenwijkdis trict
goede s peelplekken
25 26
Binnens tad-Zuid
71
25
70
13 18
54
Bron: Veiligheidsmonitor 2011
13.5 Jongerenparticipatie In Leiden wordt de jeugd betrokken bij zaken die hen aangaan. Dat kan incidenteel zijn, zoals bij het samenstellen van een cultuurnota of het inrichten van een nieuwe speelplek. Er zijn ook projecten waar jongeren aan mee kunnen doen, zoals de projecten TOS (Thuis op straat) en Wisselgeld, de Vakantiepas en de regionale website www.hoezitdat.info . Onder de naam King for a Day worden evenementen en inspraak voor en door jongeren georganiseerd. Verder worden jongeren eens per 4 tot 5 jaar ondervraagd in het kader van de Jeugdpeiling van de GGD. En sinds de zomer van 2011 heeft de gemeente Leiden een digitaal JongerenPanel, waarin circa 750 jongeren van 12 t/m 22 jaar een aantal keren per jaar over uiteenlopende onderwerpen bevraagd worden.
116
Staat van Leiden 2012
JEUGD
13.6 Trends en ontwikkelingen Een belangrijke en actuele ontwikkeling is de decentralisatie van jeugdzorg naar gemeenten, naar verwachting vanaf 2015, en in combinatie met een forse bezuiniging. De verwachting is dat deze decentralisatie van de jeugdzorg gemeenten de mogelijkheid biedt om zorg en ondersteuning aan jeugdigen en gezinnen op een andere manier vorm te geven. Centrale uitgangspunten zijn dat ouders primair verantwoordelijk zijn om hun kinderen, samen met de sociale gemeenschap, een veilige en stimulerende omgeving te bieden. Maar ook dat jeugdigen beschermd moeten zijn (tegen verwaarlozing, misbruik). Belangrijkste verschuiving in het denken is dat het huidige recht op zorg vervangen kan worden door het recht op ondersteuning om kinderen zoveel mogelijk binnen die eigen sociale context te houden, het zo veel mogelijk (weer) in de eigen kracht zetten van ouders en kind. Daarnaast zijn er de volgende, algemene, trends: er is grote diversiteit in de samenstelling van gezinnen nooit eerder groeide er een generatie op met toegang tot zo’n enorm aantal informatie- en communicatiebronnen jongeren gebruiken in toenemende mate meerdere media tegelijkertijd (multitasking). het aantal kinderen dat te maken heeft met de gevolgen van echtscheidingen neemt nog steeds toe. het belang van goede basisvoorzieningen op buurt- en wijkniveau en de preventieve werking die hiervan uitgaat wordt in toenemende mate onderkend. steeds meer moeders krijgen op late leeftijd hun eerste kind. het (gezins)systeem waar jeugdigen deel vanuit maken staat in toenemende mate centraal in het denken van professionals. Het komt steeds minder vaak voor dat er door hulpverleners over gezinnen gesproken wordt in plaats van met hen hert belang van het betrekken van het sociale netwerk bij het zoeken naar ondersteuning voor gezinnen wordt breed gedeeld.
Meer informatie?
bijvoorbeeld…
Meer informatie over Jeugd vindt u op www.leiden.nl/statistiek
GGD Jeugdpeiling Veiligheidsmonitor over jeugd Kinderen in Tel
Voor rapporten: klik op Onderzoeksbank Voor tabellen: klik op Leiden in cijfers
Staat van Leiden 2012
117
ONDERWIJS
Hoofdstuk 10
Onderwijs
10.1 Inleiding Leiden kennisstad heeft een hoog opgeleide bevolking en herbergt binnen haar grenzen veel onderwijsinstellingen. In dit hoofdstuk gaat het zowel om de opleiding die de bevolking volgt of heeft gevolgd als om de onderwijsinstellingen binnen Leiden. Achtereenvolgens komen aan de orde: 10.2 Opleidingsniveau van de Leidse bevolking 10.3 Onderwijsgevenden en onderwijsvolgenden 10.4 Regionale functie Leidse onderwijsinstellingen 10.5 Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang 10.6 Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) aan Leidse peuters 10.7 Basisonderwijs en speciaal onderwijs 10.8 Onderwijs aan Leidse jongeren van 12 t/m 17 jaar 10.9 Onderwijs aan Leidse jongvolwassenen van 18 t/m 26 jaar 10.10 Trends en ontwikkelingen. Samenvatting
Van alle 15- t/m 64-jarige Leidenaren heeft 44% een hoog, 35% een middelbaar en 21% een laag opleidingsniveau (2011). Aan in Leiden gevestigde onderwijsinstellingen volgen 56,6 duizend leerlingen, deelnemers en studenten onderwijs (2011/12). In het onderwijs zijn 8,5 duizend banen (2011). Voor elke honderd kinderen onder de vier zijn er 34,6 plaatsen in kinderdagverblijven, voor elke honderd kinderen van twee of drie zijn er 18,1 plaatsen in peuterspeelzalen en voor elke honderd kinderen van vier tot en met elf zijn er 22,6 plaatsen voor buitenschoolse opvang (eind 2011). In Leiden komen naar schatting 315 peuters van twee of drie jaar in aanmerking voor de “gewichtenregeling”, 60% van hen (189 peuters) gaat naar een peuterspeelzaal met speciale programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie (2010). Steeds meer Leidse middelbare scholieren volgen HAVO of VWO en steeds minder volgen (V)MBO. Van de Leidse jongvolwassenen van 18 t/m 26 jaar volgt 60% onderwijs (2010/11).
Staat van Leiden 2012
89
ONDERWIJS
10.2 Opleidingsniveau van de Leidse bevolking Anno 2011 heeft 44% van alle Leidse 15- t/m 64-jarigen een hoog opleidingsniveau (HBO of universiteit), 35% een middelbaar opleidingsniveau (MBO, VWO of HAVO) en 21% een laag opleidingsniveau. Het aantal en aandeel hoog opgeleiden in de Nederlandse samenleving is de laatste tien jaar toegenomen. Leiden had altijd al veel hoogopgeleiden en ook hier nam dat nog toe maar niet zo veel als in heel Nederland. Wat verder opvalt is dat het aandeel inwoners met een middelbaar opleidingsniveau landelijk ongeveer constant bleef terwijl het in Leiden licht daalde. Voor het aandeel met een laag opleidingsniveau geldt het omgekeerde: in Leiden bleef dat ongeveer gelijk, landelijk was er een daling. Opleidingsniveau Leidse en Nederlandse bevolking (15- t/m 64-jarigen) Nederland
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
0%
2004
0%
28%
hoog
21%
2011
21%
20%
2010
laag
30%
10%
2003
32%
2009
35%
10%
2002
laag
38%
2008
38%
22%
40%
2005
midden
2004
20%
midden
40%
2003
30%
41%
2002
40%
44%
2007
hoog
40%
2006
Leiden
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking (EBB10)
10.3 Onderwijsgevenden en onderwijsvolgenden Anno 2011 levert de Leidse onderwijssector 8,5 duizend banen op. Dat wil zeggen dat een op de zeven banen in Leiden er een in het onderwijs is. Dat onderwijs wordt gegeven aan 56,6 duizend leerlingen, deelnemers en studenten die onderwijs volgen aan in Leiden gevestigde onderwijsinstellingen.
10
De EBB is een landelijke enquête, slechts een beperkt deel van de respondenten woont in Leiden, daardoor zijn de schommelingen voor Leiden van jaar tot jaar veel groter dan voor heel Nederland.
90
Staat van Leiden 2012
ONDERWIJS
(x duizend)
Leerlingen/studenten aan en banen in in Leiden gevestigde onderwijsinstellingen leerlingen / deelnem ers / s tudenten
banen 19,3
15,0 10,0 5,0
10,4
8,4 0,8
8,6 1,3
1,3 0,6
8,5 0,8
3,8 0,6
0,0 0,6
0,0
bas is
s peciaal
voortgezet
MBO
HBO
WO
overig
Opm: Speciaal onderwijs is speciaal basisonderwijs plus speciaal onderwijs expertisecentrum. Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (voorlopige cijfers 2011/12) en Bedrijvenregister Zuid-Holland (1 jan 2011)
10.4 Regionale functie Leidse onderwijsinstellingen De in Leiden gevestigde onderwijsinstellingen hebben een grote regionale functie. Veel van de leerlingen, deelnemers en studenten wonen buiten Leiden. Voor het studiejaar 2011/2012 gaat het om de volgende aantallen: In het voortgezet onderwijs om 5,7 duizend van de 10,4 duizend leerlingen (55%). In het middelbaar beroepsonderwijs 7,4 duizend van de 8,6 duizend deelnemers (86%). In het hoger beroepsonderwijs 7,1 duizend van de 8,5 duizend studenten (84%). In het wetenschappelijk onderwijs 11,6 duizend van de 19,3 duizend studenten (60%).
(x duizend)
Woonplaats van in Leiden onderwijs volgende leerlingen, deelnemers en studenten, 2011/2012* 9,7
8
7,7
6 4
4,7
5,4
2
3,7 0,3
0
voortgezet onderwijs
4,9 3,7
1,2 m iddelbaar beroeps onderwijs
10,4 duizend leerlingen 8,6 duizend deelnem ers
Leiden
overige gemeenten Holland Rijnland
2,2
1,9
hoger beroeps onderwijs
wetens chappelijk onderwijs
8,5 duizend s tudenten
19,3 duizend s tudenten
1,3
elders
* In deze grafiek staan niet alle Leidse leerlingen / deelnemers / studenten, maar alleen zij die in Leiden onderwijs volgen. Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (voorlopige cijfers)
Staat van Leiden 2012
91
ONDERWIJS
10.5 Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang Eind 2011 waren er in Leiden 1.757 plaatsen in kinderdagverblijven, 34,6 per honderd kinderen onder de vier jaar. Daarnaast waren er 438 plaatsen in peuterspeelzalen (18,9 per honderd kinderen van twee of drie jaar) en 2.081 plaatsen voor buitenschoolse opvang (22,6 per honderd kinderen in de leeftijd van vier tot en met elf jaar). Het aantal plaatsen in de buitenschoolse opvang is de laatste vijf jaar meer dan verdubbeld (van 955 tot 2.081). Ook het aantal plaatsen in kinderdagverblijven nam toe, terwijl het aantal plaatsen in peuterspeelzalen iets afnam. Van één kindplaats maken meestal meer kinderen gebruik. Naar schatting 66% van de Leidse kinderen onder de vier jaar gaat één of meer dagen naar een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal; ongeveer 37% van de kinderen op de basisschool gaan één of meer dagen naar de buitenschoolse opvang. Plaatsen in kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang, ontwikkeling eind 2006 - eind 2011 plaatsen kinderdagverblijven
plaatsen peuterspeelzalen
plaatsen buitenschoolse opvang
eind
aant per 100 kinderen 0-3 jaar
2006
1.334 25,8 llllllllllllllllllllllllll
485
19,2 lllllllllllllllllll
2007
1.371 27,5 llllllllllllllllllllllllllll
469
22,3 llllllllllllllllllllll
1.135 11,9 llllllllllll
2008
1.471 30,0 llllllllllllllllllllllllllllll
469
19,7 llllllllllllllllllll
1.336 14,1 llllllllllllll
2009
1.512 30,1 llllllllllllllllllllllllllllll
470
19,4 lllllllllllllllllll
1.682 17,9 llllllllllllllllll
2010
1.546 30,6 lllllllllllllllllllllllllllllll
470
19,8 llllllllllllllllllll
1.783 19,2 lllllllllllllllllll
2011
1.757 34,6 lllllllllllllllllllllllllllllllllll
438
18,9 lllllllllllllllllll
2.081 22,6 lllllllllllllllllllllll
aant per 100 kinderen 2-3 jaar
aant
per 100 kinderen 4-11 j.
955 10,0 llllllllll
Bron: Gemeente en GBA
10.6 Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) aan Leidse peuters In Leiden komen in 2010 naar schatting 315 peuters in aanmerking voor de “gewichtenregeling”, 60% van hen (189 peuters) gaat naar een peuterspeelzaal met speciale programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Een VVE-programma biedt een gestructureerde didactische aanpak voor een aantal dagdelen per week op de voorschool (kinderdagverblijf of peuterspeelzaal) en op de vroegschool (groep 1, 2 en soms 3 van het basisonderwijs). VVE stimuleert de taal-, cognitieve, motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind. VVE is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar. Het Rijk bepaalt de doelgroep voor VVE aan de hand van de zogeheten gewichtenregeling. Het opleidingsniveau van de ouders is daarvoor het belangrijkste criterium. Een gewicht van 1,2 wordt gegeven aan leerlingen van wie minimaal één ouder een zeer lage opleiding heeft gehad, een gewicht van 0,3 aan leerlingen van wie beide ouders een lage opleiding hebben gehad.11
11
In de gewichtenregeling staan gedetailleerde criteria van welke opleidingen als (zeer) laag worden beschouwd. Bij inschrijving op de basisschool wordt hiermee bepaald of een leerling in aanmerking komt voor de
92
Staat van Leiden 2012
ONDERWIJS
Van de 315 peuters die in aanmerking komen voor de gewichtenregeling hebben (ook weer naar schatting) 145 een gewicht van 0,3 en 170 een gewicht van 1,2. Van de peuters met een gewicht van 0,3 volgt 57% een VVE-programma, van de peuters met een gewicht van 1,2 is dat 62%. Van de 2.107 peuters ‘zonder gewicht’ volgen 459 een VVE-programma, 22%. Leidse peuters van 2 en 3 jaar oud naar gewicht – totaal en op VVE-speelzalen, 2010 2.107
1.500
60%
40%
22%
1.000
80%
62%
57%
60%
2.000
459
500
315
20% 189
145
170
83
106
0
0% gewicht 0
totaal
gewicht > 0
op VVE speelzaal
waarvan:
gewicht 0,3
gewicht 1,2
% op VVE speelzaal
Bron: PLATO Leidse onderwijsmonitor
10.7 Basisonderwijs en speciaal onderwijs In 2011/12 volgen 8,8 duizend leerlingen onderwijs op in Leiden gevestigde scholen voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. Er zijn geen gegevens bekend over hoeveel van die kinderen ook in Leiden wonen. Door veranderend beleid volgt een steeds kleiner aantal kinderen speciaal onderwijs. Leerlingen aan in Leiden gevestigde scholen voor basisonderwijs en speciaal onderwijs 2006/07
2007/08
2008/09
2009/10
2010/11
2011/12
9.171
9.100
8.972
8.869
8.877
8.784
8.635
8.589
8.521
8.473
8.513
8.448
speciaal basisonderwijs
536
511
451
396
364
336
% speciaal onderwijs
6%
6%
5%
4%
4%
4%
Totaal Basisonderwijs
Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (2011/12 voorlopige cijfers)
gewichtenregeling. Van twee en driejarigen zijn (dus) geen exacte gegevens over de omvang van de hele groep maar kan alleen worden gewerkt met schattingen.
Staat van Leiden 2012
93
ONDERWIJS
10.8 Onderwijs aan Leidse jongeren van 12 t/m 17 jaar In 2010/11 volgen ongeveer 5,8 duizend 12- t/m 17-jarige Leidenaren voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs. Van de twaalfjarigen zitten daarnaast nog zo’n vijfhonderd leerlingen op de basisschool of in het speciaal onderwijs12. Vanaf 2005/2006 volgen steeds meer jongeren algemeen vormend onderwijs (HAVO of VWO) en minder jongeren volgen (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs (VMBO of MBO). Dat is het beste te zien aan de onderwijsvorm die zestienjarigen volgen, omdat dan van de meesten de schoolkeuze duidelijk is en nog slechts een enkeling in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs (VO) zit. Van 2005/06 tot 2010/11 nam het percentage dat HAVO of VWO volgt toe van 49% tot 57%, het percentage dat VMBO of MBO volgt nam in die periode af van 51% tot 42%. Onderwijsvorm Leidse jongeren van 16 jaar, 2005/06 tot en met 2010/11 30%
20% 10%
0%
VO, klas 1-2
VMBO, klas 3-4
HAVO, klas 3-5
VWO, klas 3-6
MBO
2005/06
1%
33%
20%
29%
18%
2006/07
1%
31%
22%
30%
16%
2007/08
1%
32%
22%
28%
17%
2008/09
0%
32%
22%
32%
14%
2009/10
1%
31%
23%
31%
14%
2010/11
1%
30%
25%
32%
12%
Bron: CBS (2010/11 voorlopige cijfers)
10.9 Onderwijs aan Leidse jongvolwassenen van 18 t/m 26 jaar Veel volwassen Leidenaren volgen, in Leiden of elders, middelbaar of hoger onderwijs. Als je kijkt naar de groep jongvolwassenen (18 t/m 26 jaar) dan gaat het in 2010/11 om zo’n 12,3 duizend mensen13; dat betekent dat in 2011 drie van de vijf Leidenaren in deze leeftijdsgroep onderwijs volgen. Met de leeftijd neemt dit percentage af, zo volgt van de 18-jarigen ongeveer drie kwart onderwijs, van de 26-jarigen is dit nog ongeveer een kwart (26%).
12
Onderverdeling van de in Leiden wonende leerlingen niet bekend Het gaat hier om bekostigd onderwijs, deze cijfers zijn dus exclusief Leidenaren die particulier onderwijs volgen. 13
94
Staat van Leiden 2012
ONDERWIJS
Onderwijsvorm Leidse jongvolwassenen van 18 t/m 26 jaar, 2010/11*
60% 40% 20% 0%
18-26 jaar
18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar 23 jaar 24 jaar 25 jaar 26 jaar
VO
1%
12%
1%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
MBO
8%
29%
19%
12%
7%
6%
3%
2%
2%
2%
HBO
13%
11%
14%
16%
17%
15%
13%
10%
9%
6%
WO
38%
24%
42%
46%
48%
48%
43%
37%
25%
18%
geen onderwijs
40%
24%
23%
26%
27%
30%
41%
51%
64%
74%
* In deze grafiek gaat het om 18- t/m 26-jarige Leidenaren ongeacht waar zij onderwijs volgen. Bron: CBS (voorlopige cijfers ) en GBA
10.10 Trends en ontwikkelingen
De instroom op scholen in Leiden is tot nu toe macro gezien vrij stabiel. In 2002 gingen er in Leiden 20.127 leerlingen naar het primair, speciaal en voortgezet onderwijs. Op 1 oktober 2011 waren dit 20.342 leerlingen. De verwachting is dat dit iets terug zal lopen (1,5% à 2% in 2017). Passend Onderwijs: Vanaf schooljaar 2014/2015 verandert het onderwijs. De overheid verplicht reguliere scholen om een passend onderwijsaanbod aan te bieden voor kinderen met een beperking, leer- of ontwikkelingsproblemen, een stoornis of een ziekte. Landelijke ontwikkelingen rondom integrale kindvoorzieningen, waarbij een sterke samenwerking van peuterspeelzaal, kinderopvang en onderwijs centraal staat. De Onderwijsraad pleit ervoor om peuters vanaf 3 jaar onderwijs te bieden. Een kleuterklas voor 3-jarigen wordt ook door de schoolbesturen in Leiden als een serieuze trend gezien. Snelle technologische ontwikkelingen, met name ICT. Scholen moeten ontwikkelingen bijbenen. Ook roept dit de vraag op, op welke manier het onderwijs anders georganiseerd moet worden om in te spelen op de digitale omgeving van kinderen. Denk aan verpersoonlijken van leren op scholen of op andere plaatsen waar geleerd kan worden. Vergrijzing: er komen steeds meer ouderen: vraag is of er ingespeeld moet worden op de opleidingsnoden en culturele behoeften van oudere leden van de bevolking. Scholen en leraren krijgen steeds meer te maken met de sociale opvoeding en problemen in de thuissituatie van kinderen. Arbeidsmarkttrends: De onderwijssector is bij uitstek een sector die met vergrijzing te maken krijgt. Ook is er is in Nederland een tekort aan academisch geschoolde leraren en dat tekort is vrij substantieel. Op dit moment heeft maar liefst een kwart van de docenten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs niet de juiste bevoegdheid, zo blijkt uit onderzoek van ITS Nijmegen en het SCO-Kohnstamm Instituut. Steeds meer vrouwelijke onderwijzeressen, vooral op kleuter- en basisscholen. Imagoprobleem van het beroepsonderwijs, terwijl de arbeidsmarkt vraagt om goed geschoolde beroepsbeoefenaars.
Staat van Leiden 2012
95
ONDERWIJS
Meer informatie?
bijvoorbeeld…
Meer informatie over Onderwijs vindt u op www.leiden.nl/statistiek
Leidse onderwijsmonitor Feitenblad Studenten in Leiden Werkgelegenheid in het onderwijs
Voor rapporten: klik op Onderzoeksbank Voor tabellen: klik op Leiden in cijfers
96
Staat van Leiden 2012
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
Hoofdstuk 14
Welzijn en (gezondheids)zorg
14.1 Inleiding Een belangrijke doelgroep voor het welzijns- en zorgbeleid zijn de ouderen. Dit hoofdstuk begint daarom met het in kaart brengen van deze groep Leidenaren. Ook gezondheid, gebruik van Wmovoorzieningen en AWBZ-begeleiding komen daarbij aan de orde. Het welzijn van mensen hangt ook af van hoe mensen met elkaar omgaan en of men dingen voor elkaar doet. Dit hoofdstuk kijkt daarom ook naar vrijwilligerswerk en mantelzorg en naar de sociale cohesie in de buurt. Achtereenvolgens komen aan de orde: 14.2 Leidenaren van 55 jaar en ouder 14.3 Wet maatschappelijke ondersteuning en AWBZ-begeleiding 14.4 Gezondheid van volwassen Leidenaren 14.5 Mantelzorg en vrijwilligerswerk 14.6 Sociale samenhang in de buurt, sociale cohesie 14.7 Trends en ontwikkelingen Samenvatting
Het aantal Leidse 65-plussers is tussen 2000 en 2012 gestegen van 13,7 duizend tot 15,3 duizend. De prognose voor 2020 is 19,7 duizend 65-plussers en voor 2030: 24,1 duizend. In de jaren tot 2020 zal vooral het aantal 65- t/m 74-jarigen toenemen: van 8,5 naar 12,0 duizend, tot 2030 vooral de 75- t/m 84-jarigen: van 7,7 naar 11,5 duizend. 5,4 duizend Leidenaren maken gebruik van een of meer Wmo-voorzieningen, 1,4 duizend Leidenaren ontvangen een of meerder vormen van AWBZ-begeleiding. Het gebruik neemt toe met de leeftijd. Een achtste van de volwassenen tot 65 jaar beoordeelt de eigen gezondheid als matig of slecht, van de 65-plussers is dat een kwart (cijfers GGD-peiling 2009). 24% van de volwassen Leidenaren verleent (wel eens) mantelzorg, 29% doet wel eens vrijwilligerswerk. Op sociale cohesie scoort Leiden een 5,8, net iets minder dan het gemiddelde van de middelgrote steden (6,0).
Staat van Leiden 2012
119
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
14.2 Leidenaren van 55 jaar en ouder Leiden is een stad met veel jonge inwoners, die in de komende decennia toch ook te maken krijgt met vergrijzing. Anno 2012 is één van elke acht inwoners een 65-plusser, in 2030 is dat één van elke vijf inwoners (24,1 van de 124,6 duizend). Tot ongeveer 2021 gaat het vooral om een toename van het aantal 65- t/m 74-jarigen, in het decennium daarna gaat het vooral om een toename van de 75plussers. Begin deze eeuw bereikten steeds meer Leidenaren geboren in de eerste tien jaren van de naoorlogse geboortegolf de leeftijd van 55 jaar. Daardoor groeide het aantal 55- t/m 64-jarigen van 2000 tot 2012 van 9,2 duizend tot 13,6 duizend. Inmiddels bereikten de eersten van hen de 65-jarige leeftijd, de komende jaren zullen daarom vooral een stijging laten zien in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar: van 8,5 duizend in 2012 tot 12,0 duizend in 2020. De jaren twintig van deze eeuw tenslotte, zijn het decennium van de grote toename van het aantal 75-plussers: van 7,7 duizend in 2020 tot 11,5 duizend in 2030.
(x duizend)
Vergrijzing in Leiden: toename van het aantal 55-plussers van 2000 tot 2030 14,5
13,6 55 t/m 64
13,8
12,0
12,6 11,5
12 9,2
8,5
8
65 t/m 74 6,9 6,8
7,7
6,8
75 of ouder
4
2030
2029
2028
2027
2026
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
0
Bron: GBA (2000 t/m 2012) en CBS/PBL (prognose 2013 t/m 2030)
Het Roodenburgerdistrict, de Merenwijk en het Bos- en Gasthuisdistrict zijn de districten waar nu veel inwoners tussen de 55 en 74 jaar wonen. Hoewel er geen bevolkingsprognoses op districtsniveau zijn, kan er toch wel iets worden gezegd over waar de toekomstige 65-plussers naar verwachting zullen wonen. Immers, de huidige 55- t/m 74-jarigen worden de 65- en 75-plussers van de jaren twintig en dertig van de 21e eeuw. Ouderen verhuizen veel minder dan jongeren, dus waar nu veel Leidenaren tussen de 55 en 74 wonen zal straks ook een groot deel van de oudere leeftijdsgroepen wonen. Meer dan de helft van de huidige 55- t/m 74-jarigen (11,3 van de 22,1 duizend) wonen in één van de drie genoemde districten; daar zijn dan in de toekomst ook de nóg ouderen te verwachten.
120
Staat van Leiden 2012
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
(x duizend)
55- t/m 74-jarige Leidenaren per district, 1 januari 2012 4
40% 35%
3
30% 26%
2 12%
1
12%
14%
16%
20%
19%
20%
19%
22%
25% 20% 15% 10% 5%
0
0%
Binnen- Binnen- Stations - Leiden Rooden- Bos - en Mors Boer- Meren- Stevens s tad-Z s tad-N dis trict Noord burgerd. Gas thd. dis trict haaved. wijkd. hofd. aantal 55 t/m 64
aantal 65 t/m 74
% 55-74 jarigen in het dis trict
Bron: GBA
14.3 Wet maatschappelijke ondersteuning en AWBZ-begeleiding In 2012 maken ruim 5,4 duizend Leidenaren gebruik van één of meer Wmo-voorzieningen, dat is 4,6% van de Leidse bevolking. Veertienhonderd Leidenaren krijgen één of meer vormen van AWBZbegeleiding, 1,2% van de bevolking. Momenteel is nog niet bekend hoeveel overlap er zit tussen beide groepen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); doel van de wet is ondersteuning bieden aan mensen met een beperking zodat zij kunnen meedoen aan de samenleving en zelfstandig kunnen blijven wonen. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit huishoudelijke hulp, vervoersvoorzieningen of aanpassingen aan de woning. Individuele of groepsbegeleiding (in de volksmond ‘dagbesteding’) van mensen met een beperking of aandoening om hun zelfredzaamheid te bevorderen heeft in grote lijnen hetzelfde doel. De uitvoering van begeleiding valt nu nog onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Er zijn (voorlopig geparkeerde) plannen om de begeleiding op termijn onder te brengen onder de Wmo. Van degenen die gebruik maken van één of meer Wmo-voorzieningen is drie kwart een 65-plusser (76%), van degenen met AWBZ-begeleiding is dat ruim een kwart (28%). Vooral het gebruik van Wmo-voorzieningen stijgt vanaf 65-jarige leeftijd. Zo maakt van de 65- t/m 74-jarigen één van elke negen Leidenaren gebruik van de Wmo (11%), van de 85-plussers zijn dat er zes van de negen (67%). Het gebruik van AWBZ-begeleiding neemt met de leeftijd ook wel iets toe maar veel minder dan geldt voor de voorzieningen die nu al onder de Wmo vallen.
Staat van Leiden 2012
121
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
(x duizend)
Leidenaren met Wmo-voorzieningen of AWBZ-begeleiding, 2012 – aantal en % Wm o voorziening(en)
AWBZ begeleiding
% Wm o
% AWBZ
1,6
80%
1,2
60%
0,8
40%
0,4
20%
0,0
0% 0 t/m 11
12 t/m 17
18 t/m 49
50 t/m 64
65 t/m 74
75 t/m 84
85+
Bron: TCare (Wmo, jan 2012), Zorg en Zekerheid (AWBZ, april 2012) en GBA (bevolking januari 2012)
14.4 Gezondheid van volwassen Leidenaren In 200914 beoordeelde 12,3% van de Leidse volwassenen tot 65 jaar de eigen gezondheid als matig (11%) of slecht (1,3%). Voor de 65-plussers liggen deze percentages hoger: 24% beoordeelt de eigen gezondheid als matig, 3,7% als slecht. De psychische gezondheid van volwassenen en ouderen ligt veel minder ver uit elkaar. Lichamelijke en psychische gezondheid volwassen Leidenaren LICHAMELIJKE GEZONDHEID 11%
ervaring gezondheid matig ervaring gezondheid slecht
24%
1,3% 3,7%
45%
min. 1 chronische aandoening
82%
PSYCHISCHE GEZONDHEID 36% 33%
matig risico angst / depressie hoog risico angst / depressie
6,0% 4,6%
33% 35%
sociaal eenzaam emotioneel eenzaam 19 t/m 64 65+
0%
13% 11%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Bron: GGD Hollands Midden, volwassenen- en ouderenpeiling 2009
Overgewicht15 komt vaker voor onder ouderen dan onder volwassenen tot 65 jaar, wel is het percentage van de laatstgenoemde groep gestegen tussen 2000/2002 en 2009: van 36% naar 41%. Van de Leidse 65-plussers heeft 51% overgewicht. Volwassen Leidenaren tot 65 jaar drinken en roken meer dan 65-plussers. 14
De volgende volwassenen- en ouderenpeiling wordt in het najaar van 2012 gehouden. Overgewicht bepaald op basis van BMI = het gewicht (in kilogram) gedeeld door het kwadraat van de lengte (in meters). Bij een BMI boven de 25 kg/m2 is sprake van overgewicht. 15
122
Staat van Leiden 2012
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
Roken en drinken volwassen Leidenaren rookt
16%
19 t/m 64
24%
65+
drinkt w el eens drinkt overmatig *
0%
78% 10%
10%
83%
14%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
* overmatig = > 21 glazen per week voor mannen, > 14 glazen per week voor vrouwen
Bron: GGD Hollands Midden, volwassenen- en ouderenpeiling 2009
14.5 Mantelzorg en vrijwilligerswerk Mantelzorg is informele zorg van iemand uit de eigen omgeving (bijvoorbeeld partner, ouders, kinderen, buren) aan iemand die voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Bijna een kwart (24%) van de Leidenaren geeft wel eens mantelzorg, 7% zes of meer uur per week. Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen en ouderen vaker dan jongeren. Bijna drie van elke tien Leidenaren (29%) doen wel eens vrijwilligerswerk. Zij zijn actief in vele sectoren en verrichten een groot aantal verschillende activiteiten: zowel in de zorg- of dienstverlening, maar ook bijvoorbeeld bardiensten bij een vereniging, het schrijven voor een clubkrant, lid zijn van een bestuur, hulp op school of activiteiten voor een kerk. Vijf procent van de Leidenaren doet zes of meer uur in de week vrijwilligerswerk. Ook hier doen vrouwen vaker dan mannen vrijwilligerswerk en ouderen vaker dan jongeren. Vrijwilligerswerk en verlenen van mantelzorg 40% 30% 20% 10% 0% totaal
geeft m antelzorg
mannen
vrouw en
jonger dan 45
ouder dan 45
doet vrijwilligers werk
Bron: Stadsenquête Leiden 2011
Staat van Leiden 2012
123
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
14.6 Sociale samenhang in de buurt, sociale cohesie Voor de sociale samenhang in een buurt is het van belang of mensen zich er prettig voelen, de samengestelde indicator ‘sociale cohesie’ uit de veiligheidsmonitor geeft een maat voor deze sociale samenhang. Leiden scoort in 2011 op dit aspect iets lager dan het gemiddelde van de middelgrote steden (G32): een 5,8 tegenover 6,0. De sociale cohesie wordt in de veiligheidsmonitor bepaald met de antwoorden op de volgende vier stellingen: 1. De mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks 2. De mensen gaan in deze buurt op een prettige manier met elkaar om 3. Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is 4. Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen Opvallend is dat in 2011 een groter deel van de Leidenaren aangeeft elkaar nauwelijks te kennen dan in 2009 (37% tegenover 32%), terwijl tegelijkertijd meer mensen vinden dat men op een prettige manier met elkaar omgaat en in een buurt woont waar veel saamhorigheid is. Een ander opvallend punt is Leiden Noord waar men in 2011 op drie van de vier stellingen positiever is dan in 2009. Percentage Leidenaren dat het (volledig) eens is met de stelling, 2011 en verandering tegenover 2009
district
De mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks
De mensen gaan in deze buurt op een prettige manier met elkaar om
Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is
Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen
2011
verschil
2011
verschil
2011
verschil
2011
verschil
Leiden
37%
-
65%
+
36%
+
54%
o
Binnenstad-Zuid
42%
o
61%
o
31%
o
47%
o
Binnenstad-Noord
45%
o
61%
+
25%
o
39%
o
Stationsdistrict
42%
o
70%
o
34%
o
59%
o
Leiden Noord
24%
o
68%
+
52%
+
69%
+
Roodenburgerdistrict
30%
o
72%
o
47%
o
64%
o
Bos- en Gasthuisdistrict
46%
o
60%
+
27%
o
45%
o
Morsdistrict
40%
-
66%
o
36%
o
50%
o
Boerhaavedistrict
26%
o
80%
+
53%
o
61%
o
Merenwijkdistrict
30%
o
67%
o
36%
o
60%
o
Stevenshofdistrict
40%
-
57%
o
35%
o
53%
o
significante verandering 2009-2011: o = geen verandering, - = slechter, + = beter Bron: Veiligheidsmonitor
De sociale cohesie en de fysieke voorzieningen in een buurt bepalen voor een groot deel de leefbaarheid van de buurt. In hoofdstuk 5 Omgevingskwaliteit staan hierover meer gegevens.
124
Staat van Leiden 2012
WELZIJN EN (GEZONDHEIDS)ZORG
14.7 Trends en ontwikkelingen Trends De levensverwachting neemt toe met ongeveer 3 jaar tot 84 jaar. De zorguitgaven stijgen sneller dan verwacht en lopen op van 19% tot 31% van het BBP in 2040. De zorglasten van een modaal gezin nemen toe door enerzijds de vergrijzing en anderzijds de stijging van de zorgconsumptie. Beleidsontwikkeling op het gebied van zorg en welzijn Op het brede terrein van de gezondheidszorg wordt een groter beroep gedaan op eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. Er verdwijnen steeds meer vergoedingen uit het basispakket van de zorgverzekering. Eigen bijdragen worden verhoogd. De middelen en verantwoordelijkheden van de cliëntondersteuningsorganisatie MEE (voor kinderen en volwassenen met een handicap) komen onder de Wmo te vallen. Onder de naam de Kanteling wordt gewerkt aan een omslag van claim- en aanbodgericht werken (voorzieningen en hulpmiddelen) naar vraag- en resultaatgericht. Onder de naam Welzijn Nieuwe Stijl is een landelijk programma dat gemeenten ondersteunt bij het gemeenschappelijker, professioneler/effectiever en efficiënter uit voeren van de Wmo. Vermaatschappelijking van zorg: steeds meer mensen met een psychische, psychogeriatrische, somatische of verstandelijke beperking wonen in de wijk. Zij blijven langer zelfstandig wonen of wonen in kleinschalige woonvormen. Scheiden wonen en zorg: het demissionair kabinet versnelt het proces van scheiden van wonen en zorg door de ZorgZwaartePakketten 1 t/m 3 af te schaffen. In het ZorgZwaartePakket is zowel wonen als zorg en welzijn opgenomen in een samenhangend geheel. Met het afschaffen van de ZZP’s 1 t/m 3 krijgen de zorgaanbieders, gemeenten en vaak ook woningcorporaties een rol. Overheveling AWBZ-begeleiding: er zijn plannen om de functie begeleiding volledig uit de AWBZ te schrappen. Gemeenten krijgen de taak om mensen die problemen hebben bij het voeren van de regie over hun dagelijks leven te begeleiden en hun zelfredzaamheid te bevorderen. Eerder was het plan deze verantwoordelijkheid per 2013 gefaseerd over te dragen. Met de val van het kabinet Rutte I is dit uitgesteld. Decentralisatie Jeugdzorg: gemeenten worden waarschijnlijk vanaf 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van alle niet-medische zorg voor kinderen, jongeren en hun opvoeders. Een brede regeling voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt: voor de val van het kabinet werd er gewerkt aan de invoering van de Wet werken naar vermogen (Wwnv). Deze wet was een brede voorziening met zo veel mogelijk gelijke rechten, plichten én arbeidsmarktkansen voor mensen met arbeidsvermogen. De Wwnv gaat (vooralsnog) niet door. Gemeenten en andere betrokken partijen kijken nu of ze een andere regeling kunnen ontwikkelen.
Meer informatie?
bijvoorbeeld…
Meer informatie over Welzijn en (gezondheids-) zorg vindt u op www.leiden.nl/statistiek
GGD rapport Dakloos in Leiden AWBZ cliënten in Holland Rijnland Stadsenquête over mantelzorg
Voor rapporten: klik op Onderzoeksbank Voor tabellen: klik op Leiden in cijfers
Staat van Leiden 2012
125
WERK EN INKOMEN
Hoofdstuk 7
Werk en inkomen
7.1
Inleiding Dit hoofdstuk gaat over de arbeidsparticipatie van Leidenaren, over uitkeringen en over huishoudinkomens. Achtereenvolgens komen aan de orde: 7.2 Aanbodkant arbeidsmarkt 7.3 Werkzoekende Leidenaren, met en zonder WW-uitkering 7.4 Leidenaren met een bijstandsuitkering 7.5 Minderjarige kinderen in Leidse bijstandsgezinnen 7.6 Leidenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering 7.7 Inkomens van Leidse huishoudens 7.8 Huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum 7.9 Trends en ontwikkelingen Samenvatting
De bruto arbeidsparticipatie in Leiden is 72%, van mannen 79% van vrouwen 66% Eind 2011 stonden 3.841 Leidenaren als werkzoekende bij het UWV ingeschreven: 4,5% van het aantal 15- t/m 64-jarigen; 1.670 van hen ontvingen een WW-uitkering Vanaf eind 2009 is het aantal Leidenaren met een bijstandsuitkering toegenomen van 2.842 tot 3.135 eind 2011; 3,8% van de 18- t/m 64-jarigen. In 2011 is ook het aantal minderjarige kinderen in bijstandsgezinnen toegenomen; eind 2011 waren het er 1.466 ofwel 7,2% van alle minderjarige kinderen. Eind 2011 hadden 4,8 duizend Leidenaren een arbeidsongeschiktheidsuitkering, 5,6% van alle 15- t/m 64-jarigen. Met de leeftijd neemt het percentage Leidenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe. De huishoudeninkomens in Leiden zijn relatief wat hoger dan het gemiddelde van de middelgrote gemeenten (G32) en wat lager dan het gemiddelde van de overige gemeenten van Holland Rijnland. In 2009 hadden in Leiden 5,8 duizend huishoudens een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Daarin wonen 9,4 duizend personen waarvan 1,9 duizend kinderen. Meer dan de helft van deze kinderen woonde in een eenoudergezin met enkel minderjarige kinderen (1,0 van de 1,9 duizend).
Staat van Leiden 2012
63
WERK EN INKOMEN
7.2
Aanbodkant arbeidsmarkt In 2011 had Leiden 86.079 inwoners in de leeftijd van 15 t/m 64 jaar: de potentiële beroepsbevolking, ofwel het arbeidspotentieel. Niet iedereen in de potentiële beroepsbevolking kan en wil werken. In 2011 hebben ongeveer 61 duizend inwoners de intentie om te werken of werken al en vallen daarmee onder de feitelijke beroepsbevolking5. De bruto participatiegraad in Leiden (= het percentage van alle 15- t/m 64-jarigen dat behoort tot de feitelijke beroepsbevolking) is dus 72%. De bruto arbeidsparticipatie van mannen is hoger dan die van vrouwen en met het opleidingsniveau neemt de bruto arbeidsparticipatie toe. Opvallend is het grote verschil in bruto arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen in de groep met een middelbaar opleidingsniveau: 85% versus 56%. Bruto arbeidsparticipatie van Leidenaren naar sekse en opleidingsniveau, 2011 totaal 80%
72%
60%
m annen
79%
vrouwen 84% 86% 83%
85% 69%
66%
56%
50% 54% 46%
40% 20% 0%
totaal
laag opleidings niveau
m iddelbaar opleidings niveau
hoog opleidings niveau
Bron: CBS, Enquête BeroepsBevolking
Werkzoekende Leidenaren, met en zonder WW-uitkering In 2011 steeg het aantal bij het UWV ingeschreven Leidse werkzoekenden met 200 inschrijvingen tot 3.841. Dit is 4,5% van de 15- t/m 64-jarige Leidenaren. Eind juli 2012 was het aantal ingeschreven werkzoekenden 3.583.6
jul 2012: 3.583
dec 2011: 3.841
dec 2010: 3.628
1.000
dec 2009: 4.119
2.000
dec 2008: 3.514
3.000
dec 2007: 3.516
4.000
dec 2006: 4.123
Bij het UWV ingeschreven Leidse werkzoekenden, maandcijfers
jun-12
mrt-12
dec-11
sep-11
jun-11
mrt-11
dec-10
sep-10
jun-10
mrt-10
dec-09
sep-09
jun-09
mrt-09
dec-08
sep-08
jun-08
mrt-08
dec-07
sep-07
jun-07
mrt-07
0 dec-06
7.3
Bron: UWV 5
De omvang van de beroepsbevolking is een schatting op basis van de Enquête BeroepsBevolking (EBB) van het CBS. Het CBS publiceert daarover alleen afgeronde aantallen. 6 De daling is mede het gevolg van een administratieve opschoning in januari 2012 UWV Werkplein Leiden.
64
Staat van Leiden 2012
WERK EN INKOMEN
Van de 3.841 Leidenaren die eind 2011 bij het UWV als werkzoekende stonden ingeschreven hadden 1.670 een WW-uitkering. In de periode van eind 2004 tot eind 2008 daalde het aantal WW-uitkeringen van 1.930 naar 1.070, sinds het begin van de crisis is het aantal weer gestegen naar 1.670 eind 2011. Uitkeringen werkloosheidswet (WW) aan Leidenaren, ultimo jaar 1.930
1.670
1.500
totaal
1.070
mannen
1.000 500
vrouwen 2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
0
Bron: CBS (CBS rondt de aantallen af op een tiental)
Leidenaren met een bijstandsuitkering Vanaf eind 2009 stijgt het aantal Leidenaren in de bijstand weer als gevolg van de economische crisis. In de periode van eind 2004 tot eind 2008 daalde het aantal Leidenaren in de bijstand7 gestaag, van 3.507 tot 2.842. Vanaf 2009 is dit aantal weer opgelopen tot 3.135 personen eind 2011, dit is 3,8% van de 18- t/m 64-jarige Leidenaren. Het aantal Leidse vrouwen in de bijstand is al die jaren hoger dan het aantal Leidse mannen, al is het verschil wel minder geworden. Eind 2011 gaat het om 1.439 mannen ( = 3,5% van de mannen van 18 t/m 64 jaar) en 1.696 vrouwen (= 4,0% van de vrouwen van 18 t/m 64 jaar). Aantal Leidenaren van 18 t/m 64 jaar in de bijstand, ultimo jaar
0 2004
mannen
2005
vrouwen
2006
2007
2008
2009
2010
1.696
3.135
1.439
2.923
1.585
2.842
1.338
1.807
1.280
1.909
1.376
1.987
1.000
1.371
2.000
2.078
3.000
2.842
1.574
3.087
1.268
3.285
1.618
3.358
1.224
3.507
1.429
7.4
2011
totaal
Bron: Gemeente Leiden
7
Opmerking: het gaat hier steeds om het aantal personen dat een uitkering ontvangt; (echt) paren in de bijstand worden als twee personen meegeteld hoewel ze samen maar één uitkering ontvangen. Het aantal bijstandsuitkeringen is dus lager dan het aantal hier genoemde personen.
Staat van Leiden 2012
65
WERK EN INKOMEN
Voor de uitkeringsbedragen in de bijstand is het relevant of men alleenstaand is, samenwoont met een andere volwassene of hoofd is van een eenoudergezin. Eind 2011 ging het in Leiden om 1.852 alleenstaanden, 648 personen die samenwoonden met een andere volwassene en 635 hoofden van eenoudergezinnen. Van de eenoudergezinnen in de bijstand heeft het overgrote deel een vrouwelijk hoofd jonger dan vijfenveertig jaar: 452 van de 635. In de categorie alleenstaanden in de bijstand zitten relatief juist weinig vrouwen onder de vijfenveertig jaar: 218 van de 1.852. Gezinssituatie van Leidenaren in de bijstand, ultimo 2011
mannen <45 500 400 300 200 100 0
586
mannen 45+
vrouwen <45
539
509
vrouwen 45+
452
218
94
223
176 155
16
156
11
alleenstaand:
helft van (echt)paar:
hoofd eenoudergezin:
1.852 personen
648 personen
635 personen
Bron: Gemeente Leiden
Het percentage Leidenaren in de bijstand neemt toe met de leeftijd tot een leeftijd van 54 jaar; in de leeftijdsgroep van 55 t/m 64 jaar is het percentage weer wat lager. Zo zit van de jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar slechts 1,1% in de bijstand, in de groep Leidenaren tussen de 50 en 54 jaar is dat 5,9%. Leidenaren in de bijstand per leeftijdsgroep, aantal en percentage, ultimo 2011 600
4,4%
5,9%
5,7%
5,2%
3,4%
400 200
5,0%
4,4%
1,1%
0 18-26
27-34
35-39
aantal Leidenaren met WWB
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
% in bevolking
Bron: Gemeente Leiden
Vrouwen in de bijstand zitten daar langer in dan mannen. Er is een rechtstreeks verband tussen leeftijd, sekse en duur dat mensen in de bijstand zitten. Van alle 3.135 Leidenaren in de bijstand zit de helft korter en de andere helft langer dan drie jaar in de bijstand. Van de mannen in de bijstand is dat twee jaar, van de vrouwen ruim vier jaar. Dat is als je niet naar leeftijd kijkt, want met de leeftijd neemt de duur toe; zo zit van de helft van 60- t/m 64-jarige mannen in de bijstand langer dan 10,8 jaar in de bijstand; voor de vrouwen in de bijstand in die leeftijdsgroep is dat 15,4 jaar. Maar ook in de jongste groep bijstandgerechtigden is er al een verschil in duur: van de mannen van 18 tot 27 jaar zit de helft langer dan een half jaar in de bijstand, van de vrouwen in die leeftijdsgroep gaat het om een duur van driekwart jaar.
66
Staat van Leiden 2012
WERK EN INKOMEN
Middenduur* in jaren in de bijstand – naar leeftijd en sekse, ultimo 2011
12
6
middenduur allen in de bijstand: 3 jaar
0 18-64
totaal
18-26
27-34
mannen
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
vrouwen
* Middenduur = mediane duur: de helft zit korter, de helft langer in de bijstand Bron: Gemeente Leiden
7.5
Minderjarige kinderen in Leidse bijstandsgezinnen Het aantal minderjarige kinderen in bijstandsgezinnen is in 2011 voor het eerst na drie jaren van daling weer toegenomen. Eind 2011 hadden 3.135 Leidenaren van 18 t/m 64 jaar een bijstandsuitkering. Samen hadden zij 1.466 thuiswonende kinderen onder de achttien jaar, dat is 7,2% van alle thuiswonende minderjarige kinderen. Een jaar eerder waren het er nog 1.312, ofwel 6,4% van de kinderen. Kinderen in eenoudergezinnen hebben een veel grotere kans om in een bijstandsgezin te wonen: van hen woont 13,7% in een bijstandsgezin, van kinderen in een gezin met twee ouders is dat percentage 3,5%. Waar de 1.466 kinderen in bijstandsgezinnen wonen is zeer ongelijkmatig verdeeld over de 54 buurten van Leiden: meer dan tweederde van hen woont in slechts zeven buurten. De Slaaghwijk heeft het hoogste aantal kinderen in bijstandsgezinnen: 260. Daarmee is de Slaaghwijk tevens de buurt met het hoogste percentage kinderen in bijstandsgezinnen, meer dan een vijfde (21%) van de minderjarige kinderen daar woont in een bijstandgezin, bijna drie keer zoveel als het Leidse gemiddelde van 7,2%. Zeven Leidse buurten met de meeste kinderen in bijstandsgezinnen, ultimo 2011 21%
17%
15%
400
15%
19% 13%
13%
99
72
200 0
260
170
151
134
117
Slaaghwijk
De Kooi
Hoge Mors
Noorderkwartier
Haagwegzuid
kinderen in bijstandsgezinnen
25% 20% 15% 10% 5% 0%
Boshuizen Fortuinwijknoord
% van alle kinderen in de betreffende buurt
Bron: Gemeente Leiden
Staat van Leiden 2012
67
WERK EN INKOMEN
Leidenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering Eind 2011 hadden 4,8 duizend Leidenaren een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO), ofwel 5,6% van de leeftijdsgroep van 15 t/m 64 jaar. Het aantal Leidenaren met een WAO-uitkering daalde van eind 1998 tot eind 2011 van 4,4 duizend naar 2,5 duizend; het aantal Leidenaren met een Wajong-uitkering verdubbelde in diezelfde periode van 0,7 naar 1,4 duizend. Daarnaast zijn er eind 2011 achthonderd Leidenaren met een uitkering volgens de WIA, de wet die de WAO heeft vervangen; een kleine honderd Leidenaren hebben een AO-uitkering op basis van de WAZ (zelfstandigen).
(x duizend)
Leidenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, ultimo jaar 4,4
5 4 3
2,5
2
1,5 0,7
1
0,8
0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 5,3 dzd
5,2 dzd
WAO
5,5 dzd
5,7 dzd
5,8 dzd
Wajong
5,7 dzd
5,7 dzd
WAZ
5,4 dzd
4,9 dzd
4,7 dzd
4,6 dzd
4,5 dzd
4,9 dzd
4,8 dzd
WIA
Bron: CBS
1,9 duizend van degenen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn tussen de 55 en 64 jaar oud; met de leeftijd neemt het percentage Leidenaren dat zo’n uitkering heeft toe. Leidenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar leeftijd, ultimo 2011
1,9 (x duizend)
7.6
1,5
aantal
% in leeftijdsgroep 14%
1,0 0,5 0,0
15%
1,2
0,5
0,6
0,7
5%
7%
2%
3%
< 25
25-34
10%
4% 0% 35-44
45-54
55-64
Bron: CBS
68
Staat van Leiden 2012
WERK EN INKOMEN
Inkomens van Leidse huishoudens Het CBS voert periodiek regionale inkomensonderzoeken uit die zijn gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. Momenteel zijn de meest actuele cijfers die van 2009. Samenvatting van de belangrijkste gegevens: Het gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens inclusief studenten steeg van 2005 tot en met 2009 in Leiden van 26,0 naar 30,1 duizend euro; dit cijfer ligt ongeveer 10% onder het landelijk gemiddelde. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens exclusief studenten steeg van 2005 tot en met 2009 in Leiden van 29,8 naar 34,3 duizend euro en ligt ongeveer 1% onder het landelijk gemiddelde. Leiden heeft relatief veel eenpersoons- en kleine meerpersoonshuishoudens, als je daarmee rekening houdt ligt het gemiddelde inkomen van Leidse huishoudens exclusief studenten zo’n 3% boven het landelijke cijfer. Als je kijkt naar de samenstelling van huishoudens zijn eenoudergezinnen met minderjarige kinderen relatief het armst. In vergelijking met de landelijke cijfers heeft Leiden relatief wat meer huishoudens in de laagste en hoogste inkomensgroepen en wat minder in de middeninkomens. In vergelijking met het gemiddelde van middelgrote steden (de G32) is Leiden wat rijker, in vergelijking met het gemiddelde van de vijftien gemeenten van Holland Rijnland wat armer. Je kunt binnen Leiden ook kijken naar de inkomensspreiding in de verschillende districten. Het CBS stelt onder andere gegevens beschikbaar voor een verdeling in vijf inkomensgroepen. Het Bos- en Gasthuisdistrict heeft grootste aantal huishoudens in de laagste van de vijf inkomensgroepen (2,1 duizend huishoudens). Het Roodenburgerdistrict heeft het grootste aantal huishoudens in de hoogste van vijf inkomensgroepen (2,9 duizend). Aantal huishoudens (exclusief studenten) naar gestandaardiseerd inkomen 2,9
(x duizend)
7.7
2,1
2
1
0 Binnenstad-Z
Binnenstad-N
< €15.200
Stationsdistrict
Leiden Noord
€15.200-€19.100
Roodenburgerd.
Bos- en Gasthd.
€19.100-€23.700
Morsdistrict
Boerhaaved.
Merenw ijkd.
€23.700-€30.600
Stevenshof d.
> €30.600
Bron: CBS, Regionaal Inkomensonderzoek 2009
Staat van Leiden 2012
69
WERK EN INKOMEN
Bij de inkomensverdeling in vijf groepen zit landelijk twintig procent in elke groep. Kijk je naar de percentuele verdeling per district dan springt voor de laagste inkomens Leiden Noord eruit: 34% van de huishoudens daar heeft een inkomen in de laagste van de vijf inkomensgroepen. Voor de hoogste inkomens gaat valt het Boerhaavedistrict op: daar heeft 47% van de huishoudens een inkomen in de hoogste van de vijf groepen. Percentuele verdeling huishoudens (exclusief studenten) naar gestandaardiseerd inkomen 47%
40%
34%
20% 0% Binnenstad-Z
Binnenstad-N
< €15.200
Stationsdistrict
Leiden Noord
€15.200-€19.100
Roodenburgerd.
Bos- en Gasthd.
€19.100-€23.700
Morsdistrict
Boerhaaved.
Merenw ijkd.
€23.700-€30.600
Stevenshof d.
> €30.600
Bron: CBS, Regionaal Inkomensonderzoek 2009
Huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum In Leiden geldt als inkomensgrens voor het minimabeleid 110% van het sociaal minimum8. In 2009 hadden in Leiden 5,8 duizend huishoudens een inkomen tot deze grens. Daarin wonen 9,4 duizend personen waarvan 1,9 duizend kinderen. Meer dan de helft van deze kinderen woonde in een eenoudergezin met enkel minderjarige kinderen (1,0 van de 1,9 duizend). Als je kijkt naar wáár in Leiden deze kinderen wonen, dan springen Leiden Noord en het Bos- en Gasthuisdistrict eruit: in beide districten wonen ongeveer vierhonderd minderjarige kinderen in een gezin met een inkomen tot 110% van het sociale minimum. Personen en kinderen in huishoudens tot 110% van het sociaal minimum per district
(x duizend)
7.8
2,0 1,5 1,0 0,5
1,9
1,8 1,2 0,6 0,1
0,2
0,1 0,0
Binnen stad-Z
Binnen stad-N
Stations district
0,0
pers onen
1,0
1,0 0,4
Leiden Noord
0,2 Rooden burgerd.
0,4
Bos- en Gasthuisd.
1,0 0,3
Mors district
0,3
0,0
Boer haaved.
0,3 Meren w ijkd.
0,6 0,1 Stevens hof d.
… waarvan m inderjarige kinderen
Bron: CBS, Regionaal Inkomensonderzoek 2009
8 Het sociaal of beleidsmatig minimum is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld. Het sociaal minimum betreft normbedragen die verschillen per huishoudenstype en die jaarlijks worden aangepast
70
Staat van Leiden 2012
WERK EN INKOMEN
7.9
Trends en ontwikkelingen De verwachting is dat de werkloosheid in Nederland zal toenemen. Of dit ook voor Leiden geldt, is niet zeker. Door de aard van de werkgelegenheid in Leiden (overheid, gezondheidszorg, onderwijs) is de Leidse economie minder conjunctuurgevoelig. Omdat er nu bezuinigingen op het overheidsapparaat en de zorg worden verwacht zou dat de komende jaren anders kunnen worden. Het beleid van de gemeente is erop gericht om het aantal uitkeringsontvangers zo laag mogelijk te houden met als (ultieme) doelstelling dat de gemeente geen eigen middelen hoeft toe te voegen aan het rijksbudget. Dit is in onzekere economische tijden een grote uitdaging. Er is steeds minder budget voor re-integratie. De mogelijkheden die er zijn moeten efficiënt worden ingezet. Daardoor is er geen financiële ruimte meer voor zorg- of sociale activeringstrajecten. Ook mensen met een goede kans op een baan krijgen geen (financiële) ondersteuning van de gemeente bij re-integratie naar werk. In 2013 wordt landelijk een strenger handhavings- en sanctiebeleid ingevoerd. De trend ‘streng maar rechtvaardig’ wordt daardoor versterkt. Leiden zal hierin mee moeten gaan, niet alleen omdat het een wettelijke verplichting is, maar ook omdat aan de nieuwe wetgeving een bezuiniging is gekoppeld.
Meer informatie?
bijvoorbeeld…
Meer informatie over Werk en inkomen vindt u op www.leiden.nl/statistiek
Feitenblad Inkomens in Leiden Stadsenquête over financiële situatie Bijstandsgegevens per buurt
Voor rapporten: klik op Onderzoeksbank Voor tabellen: klik op Leiden in cijfers
Staat van Leiden 2012
71
WONEN
Hoofdstuk 3
Wonen
3.1
Inleiding Leiden is een aantrekkelijke stad om in te wonen met veel voorzieningen op diverse terreinen. Dit hoofdstuk gaat over woningen en wonen. Achtereenvolgens komen aan de orde: 3.2 Woonaantrekkelijkheid van Leiden 3.3 Kenmerken van de woningvoorraad 3.4 Bouwen in de 21e eeuw 3.5 Woningen en economie 3.6 Huurwoningen van woningcorporaties 3.7 Woningbehoefteraming 3.8 Trends en ontwikkelingen Samenvatting
Leiden heeft de negende plaats op de woonaantrekkelijkheidsindex. Een derde van de Leidse woningen is gebouwd voor de oorlog, ongeveer 7% is na de eeuwwisseling gebouwd. Begin 2012 bestaat de voorraad uit: 52,7 duizend woningen, 4,9 duizend wooneenheden en 1,5 duizend plaatsen in bijzondere woongebouwen. Van de 51,9 duizend Leidse woningen is 45% een koopwoning (23,4 duizend), 37% een huurwoning van een woningbouwcorporatie (19,2 duizend) en 17% een huurwoning van andere verhuurders (8,8 duizend) (cijfers 2010). Ontwikkeling in de voorraad vanaf begin deze eeuw: 2,7 duizend nieuwbouwwoningen, 1,6 duizend overige extra woningen door verbouw e.d. en 1,3 duizend onttrekkingen door onder andere sloop. In Leiden is het aandeel woningen met een waarde boven € 200.000 nog niet de helft, in de overige veertien gemeenten van Holland Rijnland is dat driekwart. De crisis op de woningmarkt is ook merkbaar in Leiden: in 2011 werden hier slechts 921 bestaande koopwoningen verkocht, in 2007 waren dat er 1.563. In Leiden heeft 31% van de huurders een inkomen boven € 33.000. 20% van de Leidse huurders heeft een inkomen boven € 43.000. Het aantal Leidenaren dat actief zocht naar een sociale huurwoning daalde in 2011 van 7,2 duizend naar 6,0 duizend. Volgens de woningbehoefteraming van de provincie zijn er tot 2020 in Leiden nog 6,6 duizend extra woningen nodig (cijfers 2010), nieuwe raming verschijnt eind 2012. Tekort aan studentenkamers en zelfstandige woningen voor studenten die in 2012 nog niet afstuderen is becijferd op 2.800 (onderzoek begin 2012).
Staat van Leiden 2012
27
WONEN
3.2
Woonaantrekkelijkheid van Leiden 3.2.1 Atlas voor Gemeenten Op de ranglijst voor woonaantrekkelijkheid van de vijftig grootste gemeenten staat Leiden al een aantal jaren op de negende plaats. De index voor woonaantrekkelijkheid bestaat uit acht factoren (zie grafiek). Leiden scoort vooral hoog met de aanwezigheid van de universiteit en het historisch karakter van de stad, uitgedrukt in het percentage vooroorlogse woningen. Ook het culinaire en culturele aanbod scoren hoog. Leiden scoort onder plaats 25 (het gemiddelde van de vijftig gemeenten) met veiligheid (zie 4.5), percentage koopwoningen en de nabijheid van natuurgebieden. Woonaantrekkelijkheidsindex Leiden (1 = hoogste positie, 50 = laagste positie) 3
9 15
12
5
14 Gem iddelde 50 grootste steden
25
40
40
44
50
tota
al
d * d it gen bod hei gen den eid nbo sit e onin aan a rh eilig onin l aa i ve r ebie v r a w i e w n g b r a p e u k e n s ur oo uu ei eid culi nat ber cult rlog %k zi g h ro o ei d e o jh w i o aan nab %v
* bereikbaarheid = bereikbaarheid van banen (per auto en OV) Bron: Atlas voor Gemeenten 2012
3.2.2 Leefbaarometer Leefbaarometer – scores in 2010
Bron: www.leefbaarometer.nl
28
Staat van Leiden 2012
WONEN
In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken is de Leefbaarometer (met twee a’s) ontwikkeld. Op basis van vijftig onderliggende indicatoren wordt voor gebieden een algemene leefbaarheidscore berekend. Dit kan op zeer klein detailniveau. De algemene leefbaarheidscore wordt uitgedrukt in een kleur, zie de legenda bij de grafiek. Hoe donkerder groen, hoe positiever en hoe meer rood, hoe negatiever. In Leiden zien we matig en negatieve scores in wijken waar een wijkontwikkelingsplan voor is. Elke twee jaar, vanaf 1998, is er een nieuwe meting van de leefbaarheid. De laatste stand is die van 2010. De stand van 2012 volgt in de loop van 2013.
Kenmerken van de woonvoorraad Ongeveer een derde van de Leidse woningvoorraad is gebouwd in de vooroorlogse periode. Daarnaast is 7% van de Leidse woningvoorraad gebouwd na het jaar 2000, landelijk is dat 12%. 3.3.1 Woningen, wooneenheden en bijzondere woongebouwen Op 1 januari 2012 had Leiden 59,2 duizend ‘woonruimten’, de verzamelnaam voor het aantal woningen, wooneenheden (gedeeld gebruik van voorzieningen als keuken of sanitair) en plaatsen in bijzondere woongebouwen (= instellingen als verzorgingshuizen en dergelijke). Vanaf 1992 is vooral het aantal woningen in Leiden toegenomen: in 1992 waren het er 46,1 duizend, twintig jaar later zijn het er 52,7 duizend, een toename van (afgerond) 6,6 duizend. Nieuwbouw komt in paragraaf 3.4 aan de orde. Het aantal wooneenheden schommelt al die jaren rond de vijfduizend, het aantal plaatsen in bijzondere woongebouwen rond de anderhalf duizend. Leiden, ontwikkeling voorraad woningen en wooneenheden, 1992 t/m 2012 (x duizend)
3.3
50 40
w oning
w ooneenheid
52,7
51,0
50,3
48,9
46,1
30 20 10
5,2
5,3
5,0
4,9
4,9
0 1992
1997
2002
2007
2012
Bron: CBS (2012 voorlopige cijfers)
3.3.2 Koop- en huurwoningen Begin 2010 is van de 51,9 duizend woningen in Leiden 45% een koopwoning (23,4 duizend), 37% een huurwoning van een woningcorporatie (19,2 duizend) en 17% een huurwoning van andere woningverhuurders (8,8 duizend). De verhouding tussen koop- en huurwoningen loopt zeer uiteen voor de Leidse districten. Zo is in het Roodenburgerdistrict 62% een koopwoning, in Leiden Noord is 61% een huurwoning van een woningcorporatie en in Binnenstad-Zuid 45% een huurwoning van overige verhuurders.
Staat van Leiden 2012
29
WONEN
Leiden, woningen per district naar eigendomsverhouding, 2010 aantal woningen (x duizend) District
koop
huur wcorp*
huur overig*
koop
huur wcorp*
huur overig*
51,9
23,4
19,2
8,8
45%
37%
17%
3,5
1,1
0,7
1,6
32%
20%
45%
totaal
Leiden Binnenstad-Zuid
% woningen
6,6
2,0
2,4
2,0
30%
37%
30%
Stationsdistrict
1,0
0,6
0,2
0,3
54%
16%
30%
Leiden Noord
5,9
1,6
3,6
0,6
28%
61%
10%
Roodenburgerdistrict
9,0
5,6
2,1
1,2
62%
24%
13%
Bos- en Gasthuisdistrict
9,1
3,9
4,1
1,0
43%
45%
11%
Morsdistrict
4,9
1,9
2,1
0,9
38%
42%
18%
Boerhaavedistrict
1,3
0,9
0,2
0,1
73%
15%
11%
Merenwijkdistrict
6,0
3,4
1,9
0,7
57%
31%
12%
Stevenshofdistrict
4,7
2,6
1,7
0,3
56%
37%
6%
(x duizend)
Binnenstad-Noord
koop
huur w corp*
huur ov*
4 2 0 Binnen- Binnen- Stations- Leiden Rooden- Bos- en Morsstad-Z stad-N district Noord burgerd. Gasthd. district
Boer- Meren- Stevenshaaved. wijkd. hofd.
* huur wcorp = huur woningcorporatie, huur ov = huur overige verhuurder Bron: CBS
3.4
Bouwen in de 21e eeuw Vanaf het begin van deze eeuw zijn er in Leiden per saldo bijna drieduizend woningen bij gekomen, waarvan 1,7 duizend in de afgelopen vier jaar. In totaal werden in de afgelopen twaalf jaar niet alleen 2,7 duizend nieuwbouwwoningen gebouwd maar er waren ook 1,6 duizend overige toevoegingen (bv. functieveranderingen van bestaande gebouwen). In diezelfde periode werden ook 1,3 duizend bestaande woningen aan de voorraad onttrokken door sloop en dergelijke. Leiden, ontwikkeling in de voorraad woningen, 2000 t/m 2011 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
nieuwbouw
23
417
109
70
90
124
243
81
578
399
182
351
overig erbij *
16
86
87
96
35
23
243
47
306
204
368
87
5
25
40
43
3
9
270
135
525
36
173
17
+34
+478
+156
+123
+122
+138
+216
-7
+359
+567
+377
+421
onttrekkingen ** saldo
* overig erbij = bijvoorbeeld functieveranderingen ** onttrekkingen = bijvoorbeeld sloop of samenvoegen van woningen Bron: CBS (2011 voorlopige cijfers)
30
Staat van Leiden 2012
WONEN
Van de 2,7 duizend nieuwbouwwoningen die vanaf 2000 werden opgeleverd was 9% een eengezins huurwoning, 20% een meergezins huurwoning, 31% een eengezins koopwoning en 40% een meergezins koopwoning. Opgeleverde nieuwbouwwoningen in Leiden naar eigendom en type, 2000 t/m 2011 huurwoningen
koopwoningen
totaal
eengezins
meergezins
771
228
543
549
16
0
2003 t/m 2005
284
9
2006 t/m 2008
902
2009 t/m 2011
934
periode
totaal
totaal 2000 t/m 2011
2.669
2000 t/m 2002
totaal
eengezins
meergezins
1.898
835
1.063
16
533
197
336
4
5
275
175
100
223
137
86
679
222
457
523
87
436
411
241
170
400
huur
koop
300 200 100 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: CBS (2011 voorlopige cijfers)
Roomburg, Nieuw Leyden, Leiden Zuidwest: een paar grote locaties waar Leiden al een aantal jaren bouwt. De ruim negenhonderd nieuwbouwwoningen van de laatste drie jaren staan voor het grootste deel op een van deze locaties; en op het Hildebrandpad waar in korte tijd meer dan vijfhonderd woningen voor studenten zijn gebouwd, 252 daarvan werden nog voor 2012 opgeleverd. Leiden, locaties opgeleverde nieuwbouwwoningen 2009 t/m 2011 Locatie
aantal
Hildebrandpad *
252
Leiden Zuidwest
224
Roomburg
217
Nieuw Leyden
191
Diamantplein e.o. Overig
40 8 * Hildebrandpad, studentenwoningen
Bron: Gemeente Leiden
Staat van Leiden 2012
31
WONEN
3.5
Woningen en economie 3.5.1 Waarde van woningen De WOZ-waarde van woningen is de waarde van woningen in het economisch verkeer, ofwel de marktwaarde. Elke gemeente stelt jaarlijks de WOZ-waarde van de woningen op het grondgebied vast. De percentuele verdeling van WOZ-waarden van Leidse woningen verschilt niet zoveel met de landelijke cijfers, de verschillen met de overige veertien gemeenten in de regio Holland Rijnland zijn veel groter: in Leiden is in 2011 het aandeel woningen met een waarde boven € 200.000 nog niet de helft, in de overige gemeenten van de regio is dat driekwart. WOZ-waarde van woningen, 2011 (peildatum waardebepaling 1 januari 2010) 60%
46%
40%
20%
26% 26%
30%
29% 19%
24% 25%
30% 21%
17% 8%
0% Leiden
overige gem eenten Holland Rijnland
< € 150.000
€ 150.000-€ 200.000
Nederland
€ 200.000-€ 300.000
>= € 300.000
Bron: CBS
Binnen Leiden zijn er grote verschillen in de WOZ-waarde voor de verschillende districten. Zo heeft bijvoorbeeld in 2012 in Boerhaave tweederde van de woningen (64%) een WOZ-waarde boven de drie ton; in Leiden Noord geldt dit voor slechts 3% van de woningen. WOZ-waarde van woningen per district, 2012 (peildatum waardebepaling 1 jan 2011) 60% 40% 20% 0% Leiden
Binnenstad-Z
< € 150.000
Binnen- Stationsstad-N district
Leiden Noord
€ 150.000-€ 200.000
Rooden- Bos- en burgerd. Gasthd.
Morsdistrict
€ 200.000-€ 300.000
Boerhaaved.
Merenw ijkd.
Stevenshofd.
>= € 300.000
Bron: Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR)
32
Staat van Leiden 2012
WONEN
3.5.2 Verkoop van bestaande woningen Door de crisis op de woningmarkt is er ook in Leiden minder doorstroming op de woningmarkt. In 2011 werden slechts 921 bestaande* koopwoningen verkocht, in 2007 waren dat er nog 1.563 (* deze cijfers zijn dus exclusief verkochte nieuwbouwwoningen). Verkochte bestaande koopwoningen in Leiden gemiddelde prijs (x € 1.000)
verkoop per kwartaal
jaar
totaal verkocht
eerste
tweede
derde
vierde
Leiden
Nederland
2000
1.587
316
371
457
443
169,2
172,1
2001
1.700
266
350
543
541
191,8
188,4
2002
1.632
349
402
416
465
204,8
199,8
2003
1.638
355
405
414
464
210,7
204,8
2004
1.560
332
366
408
454
214,7
212,7
2005
1.552
331
376
429
416
228,4
222,7
2006
1.590
367
412
381
430
245,7
235,8
2007
1.563
367
349
399
448
247,9
248,3
2008
1.460
274
351
426
409
260,2
254,9
2009
1.098
223
235
299
341
247,2
238,3
2010
1.074
245
263
305
261
247,4
239,5
2011
921
200
240
245
236
253,1
240,1
204
285
.
.
2012
500 400 300 200 100 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: CBS
3.6
Huurwoningen van woningcorporaties 3.6.1 Inkomen van huurders van corporatiewoningen Vanaf 2011 moeten woningcorporaties volgens Europese regels ten minste 90 procent van hun huurwoningen met een huur beneden de maximale huurtoeslaggrens (= sociale huurwoningen) toewijzen aan huishoudens met een belastbaar inkomen tot € 33.000.2 Anders krijgen ze een boete. Bewoners van een sociale huurwoning met een hoger inkomen worden volgens deze definitie gerekend tot 'scheefwoners'.
2
Bedrag prijspeil 2010, CBS heeft deze cijfers berekend per 1 januari 2011 op basis van de huishoudeninkomens van 2010; voor 2011 geldt een belastbaar inkomen van € 33.614
Staat van Leiden 2012
33
WONEN
Volgens deze definitie woont men in Leiden in 31% van de 18,2 duizend woningen van woningcorporaties scheef. Het landelijke gemiddelde is met 28% net iets lager. Het gemiddelde van de overige gemeenten van Holland Rijnland is 37%. Een andere inkomensgrens die regelmatig in verband met 'scheefwonen' wordt genoemd is € 43.000,In Leiden wordt 20% van de corporatiewoningen bewoond door huishoudens met een hoger inkomen. Hier is het landelijke gemiddelde 18%. In de overige gemeenten van Holland Rijnland gaat het om een kwart. Inkomens van huurders van woningcorporatiewoningen, 1 januari 2011
60%
69%
72%
63%
40% 20% 0%
25%
20%
11%
10% 18%
12%
Leiden
overige gemeenten Holland Rijnland
inkomen < € 33.000
Nederland
inkomen € 33.000-€43.000
inkomen >= € 43.000
Bron: CBS
3.6.2 Vraag naar huurwoningen van woningcorporaties De regio Holland Rijnland heeft één regionaal zoeksysteem voor sociale huurwoningen, woningzoekenden kunnen zich hierbij inschrijven via www.woonzicht.nl. Eind 2011 stonden in de regio 16,5 duizend actief woningzoekenden3 ingeschreven, bijna drieduizend minder dan een jaar eerder toen het er 19,4 duizend waren. Ook in Leiden daalde in 2011 het aantal actief woningzoekenden: van 7,2 duizend eind 2010 tot 6,0 duizend eind 2011. In de jaarrapportage wordt de daling onder andere toegeschreven aan de invoering van de in de vorige paragraaf beschreven Europese inkomensnormen. Holland Rijnland, ingeschreven woningzoekenden voor een sociale huurwoning actief woningzoekende
alle ingeschreven woningzoekenden
totaal
in Leiden
% in Leiden
totaal
in Leiden
% in Leiden
2010
19.432
7.187
37%
56.426
18.669
33%
2011
16.499
6.040
37%
55.070
17.877
32%
verschil
-2.933
-1.147
-1.356
-792
%
-15%
-16%
-2%
-4%
Bron: Jaarrapportage Woonzicht.nl 2011
3
Actief woningzoekende = een ingeschreven woningzoekende die minimaal eenmaal in een jaar heeft gereageerd op een aanbod.
34
Staat van Leiden 2012
WONEN
3.7
Woningbehoefteraming 3.7.1 Woningbehoefteraming algemeen In de woningbehoefteraming (WBR) van de provincie Zuid-Holland uit 2010 is de woningbehoefte in Leiden voor 2012 geraamd op 54,6 duizend woningen. Er waren op 1 januari 2012 in Leiden 52,7 duizend woningen, 1,9 duizend minder dan de geraamde behoefte. De grafiek laat zien dat tot 2020 de behoefte aan extra woningen verder oploopt tot 6,6 duizend woningen. Eind 2012 komt de provincie met een nieuwe raming. Raming behoefte extra woningen in Leiden ten opzichte van beginvoorraad in 2012: 52,7 duizend
6 4 2
2,5
1,9
5,0
4,4
3,8
3,2
5,5
6,6
6,1
0 2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Bron: WBR provincie Zuid-Holland (2010) en CBS (beginvoorraad 2012)
3.7.2 Woningbehoefte studenten In 2012 is onderzoek gedaan naar de stand van zaken in de studentenhuisvesting in Leiden. Daaruit blijkt dat circa 37% van de studenten nog in het ouderlijk huis woont, 36% woont op kamers en 24% heeft een zelfstandige woning. Studenten die nog thuis wonen, wonen meestal buiten Leiden, studenten op kamers meestal in Leiden. Het onderzoek heeft becijferd dat circa 5.850 studenten binnen een jaar willen verhuizen naar of binnen Leiden, 3.250 zoeken een kamer en 2.600 een zelfstandige woning. Van die 5.850 studenten laten 2.200 als ze verhuizen een andere woonruimte achter binnen Leiden. Het tekort aan woonruimte voor studenten is dan 3.650. Daar zitten 850 studenten bij die verwachten binnen een jaar af te studeren. Tel je die niet mee dan is het tekort aan studentenhuisvesting 2.800 woonruimten. Huidige woonsituatie van studenten aan Leidse onderwijsinstellingen, 2012
30%
33% 28%
20% 10% 0%
4% bij ouders thuis
woont in Leiden
8% op kamers
7%
9%
zelfstandig huur
2%
7%
zelfstandig koop
1%
1%
anders
woont buiten Leiden
Bron: Onderzoek ‘Sleutels gevonden in Leiden?’ (ABF-research 2012)
Staat van Leiden 2012
35
WONEN
3.8
Trends en ontwikkelingen Terug naar de stad Het CBS voorspelt een trek van zo’n miljoen mensen naar de stad. Vooral naar steden met een aantrekkelijke (historische) binnenstad, een hoog voorzieningenniveau (waaronder cultuur) en een gunstige ligging, zoals Leiden. Meer functiemenging Nieuwe technologische ontwikkelingen zorgen ervoor dat werk, wonen, recreëren en zorgen steeds minder aan vaste tijden en locaties onderworpen zijn. Functies worden steeds meer gemengd. Het beslag op ruimte neemt hierdoor af. Van dynamische woningmarkt naar statische woningmarkt Vanwege diverse onzekere ontwikkelingen is de verwachting dat de woningmarkt statisch wordt. Mensen blijven langer in dezelfde woning wonen en de verhuismobiliteit neemt sterk af. Dit terwijl zij wel willen verhuizen maar het (nog) niet durven of kunnen. Dit geeft een verschuiving in de vraag van koop- naar huurwoningen en van duurdere woningen naar minder dure woningen te zien. De markt is tevens veranderd in een vragersmarkt. De vraag van de consument komt steeds centraler te staan. Groeiend belang van duurzaamheid In het woonbeleid kunnen wij in belangrijke mate bijdragen aan een duurzame toekomst door het stimuleren van energiebesparende maatregelen, het gebruik van duurzame materialen bij nieuwbouw en renovatie en door rekening te houden met de toekomstbestendigheid van huidige (hergebruik) en nieuwe bouwwerken. Globalisering en internationalisering Globalisering en internationalisering betekenen dat Leiden in haar woonbeleid rekening moet houden met een toenemende vraag van vooral internationale studenten en kenniswerkers naar woningen.
Meer informatie?
bijvoorbeeld…
Meer informatie over Wonen vindt u op www.leiden.nl/statistiek
Woonbehoefte Onderzoek Leiden Studentenhuisvesting: Sleutels gezocht WOZ-waarde per buurt
Voor rapporten: klik op Onderzoeksbank Voor tabellen: klik op Leiden in cijfers
36
Staat van Leiden 2012
Iedereen telt mee
Bijlage 5 Kaart Leefbaarometer Leiden
Kaart Leefbaarometer Leiden (De Staat van Leiden 2011) 4.4 Leefbaarheid Leefbaarheid staat momenteel volop in de aandacht, maar de leefbaarheidsproblemen die kunnen optreden zijn divers. Het ministerie van VROM heeft de onderzoeksbureaus Rigo Research en Advies BV en Stichting Atlas voor gemeenten gevraagd de Leefbaarometer te ontwikkelen. De Leefbaarometer baseert zich zowel op de meningen als het gedrag van de inwoners. Dit resulteert in één algemene leefbaarheidscore. Om meer inzicht in de leefbaarheidsituatie, biedt de Leefbaarometer de mogelijkheid om de algemene score uit te klappen naar de zes onderliggende dimensies. Dit zijn woningvoorraad, publieke ruimte, voorzieningenniveau, bevolkingssamenstelling, sociale samenhang en veiligheid. In totaal is er gebruik gemaakt van ongeveer 50 indicatoren. De algemene leefbaarheidscore wordt uitgedrukt in een kleur. Zie de legenda hieronder. Hoe donkerder groen, hoe positiever en hoe meer rood, hoe negatiever. Elke twee jaar, vanaf 1998, is er een nieuwe meting van de leefbaarheid. De laatste stand is 2008. De stand van 2010 wordt medio 2011 verwacht. Tevens laat de Leefbaarometer ontwikkelingen in de tijd zien: is een gebied voor- of achteruit gegaan?
Leefbaarometer 1998 – 2008 De Leefbaarometer laat zien hoe de leefbaarheid in verschillende gebieden zich ontwikkelt. Er zijn twee kaarten, een voor de situatie in 1998 en één in 2008. Opvallende verschillen zijn de volgende: • Oranje gebieden, relatief de slechtste gedeeltes van Leiden, bevonden zich in 1998 vooral in Leiden Noord (omgeving Marnixstraat en de meest oostelijke Hoven en omgeving Antillenstraat). In 2008 zijn daar alleen het J.P Coenhof en een kleiner gedeelte van de Antillenstraat van over. De rest is verbeterd. Vergeleken met de rest van Leiden blijft de omgeving van de Willem de Zwijgerlaan echter een aandachtgebied. • In 1998 was een groot gedeelte van de Slaaghwijk geel gekleurd (omgeving de Horsten), in 2008 is dit gedeelte kleiner. • De leefbaarheid in de binnenstad, en vooral het noordelijke gedeelte, is verbeterd (de kleur is donkerder groen geworden). Twee gele gebiedjes in 1998 (omgeving Middelstegracht en Oranjegracht) zijn in 2008 groengekleurd, dat is dus een positieve ontwikkeling. • Andere gele gedeeltes zagen we in 1998 in Zuidwest, zelfs een klein deel rood (omgeving Hoflaan). Het gebied tussen Hoflaan en Boshuizerkade blijft ook in 2008 een aandachtsgebied. • Het gedeelte rond de Agaatlaan (Morskwartier) is ten opzichte van 1998 verslechterd • Wat uit onderliggende informatie blijkt, is dat er bij de buurt Meerburg tussen 1998 en 2008 een negatieve ontwikkeling van de leefbaarheid te zien is. Datzelfde geldt voor het noordelijke gedeelte van de Boerhaavelaan. • Twee districten zijn verbeterd van ‘positief’ naar ‘zeer positief’: BinnenstadZuid en het Roodenburgerdistrict. • De leefbaarheid in de Stevenshof is achteruitgegaan, van ‘zeer positief’ naar ‘positief’.
Naast de leefbaarometer is gekeken naar de tevredenheid van de inwoners over de woning en woonomgeving. Uit het Woon 2009 blijkt dat 87% van de bewoners in 2009 zeer tevreden tot tevreden was over de woning. Bewoners die in een koopwoning wonen zijn wel flink meer tevreden (95%) dan bewoners die in een sociale (79%) of een particuliere (81%) woning wonen. Negen procent was neutraal en vijf procent was ontevreden tot zeer ontevreden over de woning. Helaas zijn cijfers uit eerdere jaren via het Woon niet beschikbaar. Voor wat betreft de tevredenheid over de woonomgeving zijn naast cijfers uit 2009 ook cijfers uit 2006 beschikbaar28. Dit geeft het beeld dat de tevredenheid over de woonomgeving ongeveer hetzelfde is gebleven, namelijk 78% is zeer tevreden tot tevreden, 13% is neutraal, 9% is ontevreden tot zeer ontevreden.
Iedereen telt mee
Bijlage 6 Welzijn Nieuwe Stijl de 8 bakens
Bakens Welzijn Nieuwe Stijl Baken 1: Gericht op de vraag achter de vraag Welzijnswerk in Nederland probeert al enige tijd een omslag te maken van aanbod- naar vraaggerichtheid. Hoewel het vanzelfsprekend lijkt, blijkt de praktijk nogal weerbarstig. Het vraagt een wezenlijke omslag, zowel bij de vragende als de aanbiedende partij. Vraaggericht werken is niet zonder meer de vraag van de burger als uitgangspunt nemen bij de organisatie van het aanbod. Het is geen kwestie van ‘u vraagt en wij draaien’. Dat zou juist leiden tot claimgedrag, waarbij de eigen kracht van de burger en zijn netwerk onvoldoende worden aangesproken en de achterliggende problemen niet worden aangepakt. Bijna altijd is de vraag van burgers in eerste instantie een vraag naar het bekende aanbod. Maar met een hulp bij het huishouden zijn de eenzaamheidsproblemen niet op te lossen. Het is nodig om breder te kijken naar de mensen die om ondersteuning vragen: breder kijken om problemen bij mensen écht op te lossen. Baken 2: Gebaseerd op de eigen kracht van de burger Als de vraag van de burger eenmaal helder is, moet de vraag beantwoord worden wie wat doet. Wat kunnen de burgers zelf, of met hulp uit de directe sociale omgeving doen? Wat kan de rol zijn van de sociale verbanden in de wijk of buurt? Hoe kunnen vrijwilligers worden ingezet? Wat kunnen buren, en familieleden betekenen? Met andere woorden: wat doen de professionals en wat doen de burgers? Maar ook, wat kan de professional doen om de zelfredzaamheid van de burger (in en met zijn eigen omgeving) te versterken. Te snel wordt nu nog voorbij gegaan aan de eigen kracht van de burger, zijn netwerk, de straat of wijk. Het uit handen nemen van problemen werkt meestal averechts op het zelfoplossend vermogen. De ‘eigenkrachtbenadering’ of een andere, vergelijkbare methode, vraagt om een cultuuromslag bij de burger en de professional. Die omslag is niet eenvoudig. Burgers hebben geleerd toch vooral tijdig een beroep op de overheid of de hulpverlenende instanties te doen. Maar nog ingewikkelder ligt de cultuuromslag wellicht bij de hulpverlener. Het is toch immers zijn of haar vak de problemen van anderen op te lossen en om die ‘kwetsbare mensen' te ondersteunen. Baken 3: Direct er op af Er zijn mensen die ondersteuning claimen en er zijn mensen die zorg mijden. Het gaat bij de zogenoemde zorgmijders om mensen die niet om ondersteuning durven of willen vragen, terwijl ze al langer vereenzamen, zich verwaarlozen, met onoplosbare schulden kampen, of verslavingsgedrag vertonen. Deze burgers weten de weg niet te vinden naar ondersteuning. Ze zijn op basis van eerdere ervaringen teleurgesteld in de hulpverlening, of vastgelopen in de bureaucratie. Deze mensen worden niet bereikt door ze op te roepen om op kantoor te verschijnen ten einde daar een goed gesprek te voeren. Daar moet de professional op af, en het liefst zo snel mogelijk, om erger te voorkomen. Dat gebeurt te vaak nog niet, omdat andere – legitieme -
uitgangspunten een direct ingrijpen in de weg staan, of lijken te staan. Het gaat dan om privacy, zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid. Baken 4: Formeel en informeel in optimale verhouding Het kenmerk van de Wmo is dat de participatie wordt bevorderd niet alleen door een beroep te doen op de eigen mogelijkheden van de burger of de inzet van professionals, maar ook op de inzet van sociale netwerken, vrijwilligersinitiatieven en wijkverbanden. In Welzijn Nieuwe Stijl wordt gezocht naar de optimale verhouding tussen wat burger (onderling) zelf kunnen en wat professionals moeten. Ook dit baken betekent voor burgers, professionals en gemeenten een forse verandering van houding en aanpak, die breekt met de traditie van recht, of vanzelfsprekend een beroep kunnen doen op professionele ondersteuning. Het past bij Welzijn Nieuwe Stijl dat de professional zich terughoudend opstelt. Zijn of haar kracht ligt er juist in om samen met burgers te bezien op welke wijze de burgers zelf de problemen of klachten kunnen oplossen. Het probleemoplossend vermogen, zowel van individuen als groepen moet geactiveerd worden. Het voorkomt daarnaast structurele afhankelijkheid van de professional. Eenzaamheid kan mogelijk beter bestreden worden door het herstellen van sociale netwerken. Baken 5: Doordachte balans van collectief en individueel De verzorgingsstaat is doorgeschoten met individuele oplossingen voor problemen van burgers. Mensen zijn daaraan gewend geraakt. De financiering ervan komt echter steeds meer onder druk te staan en de negatieve gevolgen van de individualisering van de samenleving worden steeds meer zichtbaar. Ook daarom is het ontwikkelen van meer collectieve aanpakken onvermijdelijk. De sector die hier vanouds de meeste ervaring mee heeft is de welzijnssector. Collectieve aanpakken zijn niet alleen goedkoper, maar bieden ook vaak een betere oplossing. De buurtmaaltijd is niet zelden effectiever (want biedt bijvoorbeeld mogelijkheden tot contact) dan de individuele bezorging aan huis. Ook voor dit baken geldt dat het er niet om gaat dat professionals ten allen tijde automatisch voor collectieve oplossingen kiezen. Het gaat om het vinden van de juiste balans tegen de achtergrond van het probleem dat moet worden aangepakt. Baken 6: Integraal werken De vraag centraal stellen vraagt om een integrale en samenhangende aanpak van professionals. De burgers die bij bijvoorbeeld het Wmo-loket, of het maatschappelijk werk aankloppen, hebben meestal problemen die niet door één instelling of één voorziening kunnen worden opgelost. Het gaat vaak om meerdere problemen tegelijk. Problemen die met elkaar samenhangen en dus ook in samenhang moeten worden aangepakt. Als een burger geen werk en daardoor te weinig geld heeft, in een slecht huis woont en spanningen in zijn gezin heeft, ziet hij dat als een ongedeeld vraagstuk. Dienst- en hulpverleners komen niet ver als ze opereren alsof ze op een eiland zitten. Goed met elkaar samenwerken is belangrijk. Nadrukkelijk is hier de invulling van de regierol van de gemeente aan de orde. Het is de gemeente als opdrachtgever én regisseur die bij uitstek geschikt is om partijen bij elkaar te brengen. Op
cliëntniveau moeten de aanbieders van ondersteuning zelf de verantwoordelijkheid voor ketenregie oppakken. Baken 7: Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht Welzijn Nieuwe Stijl is niet vrijblijvend. Waar organisaties ondersteuning bieden aan burgers, worden concrete afspraken gemaakt over de vraag op welke ondersteuning van professionals en vrijwilligers men kan rekenen, wat daarbij de eigen inzet is (met en in de eigen omgeving) en naar welke resultaten wordt toegewerkt. De doelen in een ondersteuningstraject moeten voor de burger duidelijk, concreet en haalbaar zijn en zij moeten niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Dat wil zeggen dat doelen voor de cliënten in concrete, meetbare termen moeten worden geformuleerd. Er moet sprake zijn van een gezonde mix van korte en lange termijn. Baken 8: Gebaseerd op ruimte voor de professional Centraal thema in Welzijn Nieuwe Stijl is de relatie tussen de burger en zijn netwerk enerzijds en de welzijnsprofessional anderzijds. Niet alleen de regels van de organisatie of de wensen van de gemeente zijn bepalend, maar ook de professionele bagage van de beroepskracht. Deze moet voldoende aan bod kunnen komen. Daarvoor heeft de professional de ruimte nodig om zelfstandig te handelen op basis van een ruime vrije beslissingsruimte. Professionals Welzijn Nieuwe Stijl moeten midden in de samenleving staan. Tegelijkertijd moeten zij ook adequaat kunnen communiceren met collega's van de eigen organisatie, met cliënten en hun naaste omgeving, vrijwilligers en met de partners in de keten. Ook wordt van hen verwacht dat ze ondernemend zijn, outreachend werken, in ketens kunnen samenwerken en hier soms de regie in nemen. Samenwerking tussen informele zorg en professionele dienstverlening vraagt om fine-tuning wie wat precies doet. Kortom, je weet wanneer je op je handen moet zitten en wanneer de handen uit de mouwen moeten. Deze professionals moeten dan wel ruimte krijgen om zelf te beslissen hoe zij die kennis en ervaring inzetten. Ruimte voor de professional kan alleen bestaan wanneer er vooraf goede afspraken zijn gemaakt over de te behalen resultaten en daarover achteraf verantwoording wordt afgelegd.