Samenvatting Roelof van Straten 1. Wat is iconografie? Iconografie is de tak van de kunstgeschiedenis die zich bezig houdt met de onderwerpen in de beeldende kunst, en hun diepere betekenis of inhoud. D.w.z dat de iconografie niet alleen voorstellingen als geheel bestudeert, maar ook details. Iconografie betekent letterlijk beeldbeschrijving. Doelen van de iconografie zijn: 1. De onderwerpen van de kunstwerken bepalen en, wanneer aanwezig, de diepere betekenis te vinden en te verklaren. 2. Het vinden van de directe en indirecte bronnen van de kunstenaar. 3. Het bestuderen van bepaalde onderwerpen en hun ontwikkeling, de wijze van uitbeelden en de diepere betekenis door de eeuwen heen. Er zijn 3 stadia van iconografisch onderzoek: 1. Pre-iconografische beschrijving : Een zuivere opsomming van wat er allemaal te zien is in het kunstwerk, zonder de dingen die we zien met elkaar in verband te brengen. We zijn gedwongen heel precies te kijken! Zelfs kleine details kunnen heel belangrijk zijn. Ook compositionele aspecten moeten aandacht krijgen. De dingen en situaties van nu zijn niet noodzakelijk hetzelfde als in vroegere eeuwen. Ook is het niet altijd duidelijk wat de kunstenaar bedoeld heeft. 2. Iconografische beschrijving : Het onderwerp, de dingen die we zien met elkaar in verband gebracht. Je moet hiervoor over een grondige kennis van voorstellingen en onderwerpen in de kunst beschikken en je moet weten hoe dit door de eeuwen heen werd uitgebeeld. Naast deze kennis is ook kennis van literaire werken, die als bron van onderwerpen voor kunstenaars hebben gediend, heel belangrijk. 3. Iconografische interpretatie De diepere betekenis of inhoud van het kunstwerk, zoals de kunstenaar bedoeld heeft. Het gaat om een idee wat we niet op het 1e gezicht ontdekken in de voorstelling. In het bijzonder voorstellingen die ‘realistische’ uitbeeldingen van het dagelijks leven lijken te zijn, maar die in feite vaak een ‘verborgen’ (moralistisch) betekenis hebben. Ze zijn vrijwel altijd abstract van karakter. En zo hoort ook het identificeren van door personen of figuren voorgestelde abstracte begrippen (personificaties) in deze fase thuis. Hiervoor moet je de nodige kennis hebben van de secundaire betekenissen of symbolische waarden die een voorwerp, een situatie, of een bepaalde handeling in een voorstelling, of ook wel een voorstelling als geheel, in een bepaalde periode kan hebben. Een onderzoek naar de interpretaties van kunsthistorici van andere werken van dezelfde kunstenaar, en van verwante werken van andere kunstenaars, vooral van tijd- en plaatsgenoten, kan zeer nuttig zijn. Je moet logisch en creatief kunnen denken. Literaire en visuele bronnen zijn erg belangrijk. Boven dat is veel ervaring nodig. De kans om fouten te maken is groot. Daarnaast is er nog een 4e belangrijke fase: 4. De Iconologische Fase. Waarom is het werk gemaakt zoals het gemaakt is? Alle niet kunsthistorische ontwikkelingen in de maatschappij die de kunstenaar beïnvloed zouden kunnen
hebben moeten worden onderzocht. Het kunstwerk is een document van de tijd en over de kunstenaar als persoon. Iconologie: Die tak van de cultuurgeschiedenis die als taak heeft de culturele, sociale en historische achtergrond van onderwerpen in de kunst te ontdekken, en vanuit deze achtergrond te verklaren waarom een bepaald onderwerp door een bepaalde persoon(kunstenaar of opdrachtgever) werd gekozen op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd, en waarom het onderwerp op een bepaalde manier werd uitgebeeld. Bovengenoemde werkwijze is afgeleid van het drie fasen van kunsthistoricus Erwin Panofsky. Zijn publicaties zorgden ervoor dat de iconografie belangrijk werd na WO II. 2 De personificatie De kunstenaar gaat altijd uit van zijn eigen omgeving als bron van inspiratie. Maar er bestaan ook dingen die niet uit de realiteit kunnen worden overgenomen, en die niet in directe zin afgebeeld kunnen worden: abstracta, d.w.z. dingen die niet concreet en niet zichtbaar zijn. De kunstenaar wilde deze abstracta zichtbaar maken. Daarom moest er een vervanging gevonden worden voor abstracte begrippen, om ze toch op een meer directe manier zichtbaar te kunnen maken. Wat men hiervoor vond zijn symbolen en personificaties. Personificatie: een menselijke of antropomorfe figuur die een (gewoonlijk) abstract begrip verbeeldt. De meeste personificaties zijn vrouwelijke figuren, vanwege het feit dat de meeste abstracte begrippen in het Latijn en Italiaans een vrouwelijke uitgang hebben. Personificaties kunnen gekleed zijn of naakt, en hebben bijna altijd een paar voorwerpen en/of planten en dieren (attributen) bij zich die een bepaalde betekenis hebben, en die ons iets zeggen over het karakter of de eigenschappen van het gepersonifieerde abstracte begrip. Ook kunnen nog bepaalde uiterlijke kenmerken aanwezig zijn, als vleugels. Personificaties werden al gekend bij de oude Grieken. Zij personifieerden ook meer concrete begrippen als de natuur: rivieren, bergen, maan. De Romeinen breidden dit uit met het personifiëren van steden en provincies. Vroeg-Christelijke kunstenaars hielden het bij personificaties van de abstracte begrippen. Door de hele Middeleeuwen komen de ze personificaties vooral voor in literaire werken. Deze werken zijn erg belangrijk omdat ze een traditie vormen, waarop ontwikkelingen in de Renaissance (o.a. het metaforisch denken) zijn gebaseerd. Er verschijnen in deze Middeleeuwen weinig nieuwe personificaties, behalve enkele typisch Christelijke personificaties. De 2e helft van de 16e eeuw was heel anders dan de Middeleeuwen. Er ontstond een grote belangstelling voor de Griekse en Romeinse oudheden, doordat er allerlei opgravingen werden gedaan. Zo kregen veel van de gepersonifieerde abstracte begrippen in de Renaissance weer hun oorspronkelijke uiterlijk van klassieke Goden terug en werden zij als zodanig ook weer individueel herkenbaar. Er werden nu vele nieuwe personificaties uitgevonden door het metaforisch denken, het denken in abstracte begrippen: een erfenis uit de Middeleeuwen. Aan het einde van de 16e eeuw schreef de Italiaan Cesare Ripa een soort encyclopedie waarin hij honderden personificaties verzamelde en uitvoerig beschreef: Iconologia, het belangrijkste boek voor kunstenaars ooit geschreven. Het was hun ‘reisgids’ in de wereld van de abstracte begrippen.
Onder invloed van het realisme werden personificaties in de 19e eeuw niet zo vaak meer gebruikt, en het werk van Ripa verdween in de vergetelheid. In de 19e en 20e eeuw vinden we nog wel personificaties in de beeldhouwkunst, bv bij monumenten en decoraties van gebouwen. In de schilderkunst worden personificaties nu nog slechts zelden gebruikt. 3. Personificaties in actie: de allegorie Personificaties op zich zijn zelden in een handeling of activiteit betrokken. Ze staan of zitten gewoon, met meestal enkele voorwerpen en/of planten/dieren in de hand of naast zich. Vóór alles zijn ze bedoeld om gebruikt te worden in de bredere zin van het woord, meestal in een allegorie. Allegorie: een voorstelling waarin een personificatie wordt gebruikt in combinatie met een of meerder personificaties, en/of met een of meerdere personen of figuren; tezamen kunnen ze in een handeling betrokken zijn. Een voorstelling met maar 1 personificatie noemen we geen allegorie. Zo’s persoon is dan een normale personificatie of een symbolische voorstelling. Er zijn 2 belangrijke hoofdgroepen binnen de allegorie: 1. De zuivere allegorie: combinaties van personificaties, die (gewoonlijk) in een handeling of activiteit betrokken zijn. In deze zuivere allegorie wordt vaak een abstracte gebeurtenis voorgesteld, d.w.z. een abstract begrip of idee waarin al een handeling besloten ligt, zoals Vrede en Gerechtigheid omhelzen elkaar. Een speciaal type zuivere allegorie, is de allegorie van een stad of land, waarbij de stad zelf gepersonifieerd wordt vergezeld door personificaties van abstracte begrippen die met het land/ stad verband houden als militaire kracht, bloeiende kunsten of voorspoed in de handel. Een andere belangrijke vorm is de zogenoemde Triomf: meestal een kar of wagen met daarop een triomferende personificatie, meestal omringd door andere personificaties. In de Middeleeuwen komen Triomfen nauwelijks voor, maar in de Renaissance worden ze heel populair. 2. De Niet-zuivere allegorie : Naast Triomfen van abstracte begrippen zijn er ook triomfwagens met historische triomferende figuren. Hier vinden we een of meerdere personificaties als hoofdfiguren, gecombineerd met andere personen of figuren die op zich geen personificatie zijn, bv historische personen, heiligen of figuren uit de Bijbel, die dan echter wel weer opgevat kunnen worden als personificaties. Een belangrijke groep zijn de allegorieën op een persoon of familie. Vaak worden deze historische personen (geleerde of vorst meestal) afgebeeld, omringd door personificaties die aspecten avn de regering og het werk van de persoon vertegenwoordigen. In allegorieën kunnen goden en andere figuren uit de klassieke mythologie voorkomen. Deze moeten niet worden gezien als de mythologische figuren maar als personificaties. 4.Symbolen, attributen en symbolische voorstellingen Symbolen Een symbool in de beeldende kunst is een voorwerp (in ruime zin), een plant, een dier of een teken (cijfer, letter, gebaar, enz) waaraan in een bepaalde context een (diepere) betekenis is toegevoegd.
We moeten ervan uitgaan dat een symbool in bedoeld om de beschouwer van een kunstwerk aan iets anders te doen denken dan aan het afgebeelde voorwerp, de plant, het dier of het teken op zich, De beschouwer moet kennis hebben van de betekenissen van de door de kunstenaar gebruikte symbolen. Een symbool kan verschillende soorten betekenissen hebben, maar refereert meestal aan een abstract begrip. Soms verwijzen ze naar concrete zaken, gebeurtenis of verhaal. Er zijn ook symbolen die staan voor een bepaald persoon of figuur. Vooral in de Middeleeuwen ontwikkelde zich een ingenieus systeem van Christelijke symboliek. Het is niet altijd eenvoudig om de exacte betekenis van een symbool te vinden. De betekenis hangt af van de context, de tijd en plaats waarin het symbool gebruikt is. Attributen Attributen zijn symbolen die op een bepaalde manier met een persoon of personificatie verbonden zijn, erbij horen. Attributen hebben een tweeledige functie: 1. Ze stellen ons in staat een persoon of personificatie te identificeren. 2. Ze vertellen ons iets over de figuur waar ze bij horen: een gebeurtenis uit het leven, de functie van een persoon, of iets over zijn of haar karakter of eigenschappen. Attributen kunnen we verdelen in persoonlijke attributen, die bij een persoon of personificatie horen, en algemene attributen, die bij personen uit een bepaalde groep passen (bv. Bij beroep of functie). Symbolische voorstellingen Een symbolische voorstelling is een niet-allegorische en niet-verhalende voorstelling waarin een of meerder symbolen de belangrijkste rol spelen. (bv stillevens en portretten). Emblemen en hun oorsprong Een embleem bestaat bijna altijd uit 3 basiselementen: een motto (lemma), een afbeelding (pictura,icon), en een tekst (epigram). Het motto en de tekst zijn vaak in het latijn. De 3 elementen van het embleem bevatten tezamen een bepaald abstract (moralistisch-didactisch) idee, of meer een algemene gedachte of ‘wijze’les. Naast het griekse epigram, hiëroglyfen en deviezen (combinatie van motto en symbool) is de uit de Middeleeuwen stammende traditie van het metaforische denken als 4e factor te noemen die heeft meegespeeld bij het ontstaan van emblemen. Het 1e belangrijke embleemboek was Emblematum Liber, van Andrea Alciati. Er volgden er meer, vooral in de Nederlanden (rond 750) en Duitsland (rond 675). We kunnen verschillende soorten emblemen onderscheiden: emblemen van religieuze of politieke aard, liefdesemblemen (een Nederlandse specialiteit), en didactisch-moraliserende emblemen. 5.Literaire bronnen van de kunstenaar We kunnen de bronnen van onderwerpen voor de beeldende kunst in 2 groepen verdelen: de reëele wereld, en de literatuur in de ruimte zin van het woord. Literaire werken voorzien de kunstenaar van
onderwerpen voor verhalende voorstellingen: Historische schilderkunst. Deze literatuur kunnen we verdelen in 3 groepen: voorstellingen van religieuze thema’s, van gebeurtenissen uit de klassieke mythologie en geschiedenis, en van onderwerpen die op niet klassieke, profane literatuur teruggaan. Het is heel belangrijk dat de iconograaf aandacht schenkt aan de mogelijke literaire bronnen van de kunstenaar. Bronnen van religieuze onderwerpen De belangrijkste bron van religieuze onderwerpen is de Bijbel. In het Oude Testament wordt de geschiedenis van het volk Israël verteld, van de schepping tot aan de geboorte van Christus. In het Nieuwe Testament worden het leven en de dood van Christus verhaald, en het leven en de handelingen van de apostelen. De 1e geschreven versies van het OT zijn in het Hebreeuws, Rond 250 v Chr. vertaald in het Grieks. Er werden nog andere Bijbelverhalen (Apocriefen) toegevoegd en rond 100 v Chr. was het OT voltooid. In de protestantse versie van de Bijbel komen de Apocriefen niet voor. In de 13e eeuw ontstonden enkele varianten op de normale Bijbel. Het meest invloedrijke voorbeeld was de Biblia Pauperum, de armenbijbel. Hierin worden de scenes uit het OT tegenover de scenes uit het NT gesteld waarbij de 1e als prefiguraties (typen) van de laatste (antitypen) fungeren. Hieronder een voorbeeld: Precies zoals Abraham en Isaäk met het brandhout de berg op gingen om Isaäk te offeren (=type), besteeg christus de berg Golgotha met het kruishout om gekruisigd te worden (=antitype). Er werden zo veel relaties gelegd tussen het OT en het NT. De Biblia Pauperum is vaak gebruikt als bron voor voorstellingen in de monumentale kunsten. Andere belangrijke literaire bronnen: • • •
Joodse oudheden, van Flavius Josephus Meditationes Vitae Christi (Overdenkingen over het leven van Christus) Legenda Aurea (De Gouden legende)
Bronnen van klassieke onderwerpen: • • • •
Metamorfosen van Ovidius (belangrijkste bron) Schilderboeck van Karel van Manders (belangrijk voor de Nederlandse kunst) Ilias en Odyssee van Homerus Aeneis van Vergillius
6.Iconografische handboeken en reproductiecollecties Elk iconografisch onderzoek zou moeten starten met het raadplegen van Iconclass. Voor meer recente literatuur, die nog niet in de iconclass-bibliografie kon worden opgenomen, kan men het beste de relevante nummers van Bibliography of the History of art (BHA) raadplegen. Een belangrijke andere bron van informatie is het woordenboek. (Woordenboek der Nederlandsche taal, WNT)
Voor belangrijke andere boeken zie tekst. 7.Iconclass: een nieuwe richting in de iconogarfie H. van de waal ontwierp een onderzoeksinstrument dat het mogelijk maakte een iconografische toegang te creëren tot verzamelingen van prenten, tekeningen, schilderijen enz. De systeem, Iconclass, is in de periode 1972-1985 stukje bij beetje gepubliceerd in een serie die bestaat uit 17 delen. Het iconclass-systeem is een ‘leeg’raamwerk van systeemnummers (notaties) die verwijzen naar thema’s en onderwerpen in de beeldende kunst. Alle onderwerpen, handelingen, personen, voorwerpen enz die kunnen voorkomen in de beeldende kunst hebben een eigen Iconclass-notatie gekregen. Elke gebruiker moet het raamwerk wel zelf vullen met materiaal. Het is opgebouwd in 9 hoofdrubrieken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Religion and magic Nature Human being, man in general Society, Civilization, Culture Abstract Ideas and Concepts History Bible Literature Classical Mythology and Ancient History
De notaties van iconclass zijn systematisch opgebouwd. Een uitgebreid algemeen register (3 delen) helpt de gebruiker op weg in het systeem. Om het juiste onderwerp te vinden, behoeven we slechts te zoeken onder de passende trefwoorden. De Iconclass bibliografie biedt de iconograaf de grote luxe de kunst- en cultuurhistorische literatuur over een bepaald onderwerp snel bijeen te krijgen.