I.13
De mechanica van het ‘hebben’. Geest der Massa’s beschermheer van het “ik”, schutpatroon der middelmaat inspirator voor Vormers der Gedachten hoeder der menigten platgetreden pad van Bewustzijn
De Zoeker ervoer bij zichzelf een verandering in zijn denken. Op een vreemde manier was hij zich meer en meer bewust van het feit, dat hij dacht zonder zich onmiddellijk te verliezen in wát hij dacht en hij begreep hoe dat kwam. De vele gesprekken met Meester Negen met hun opvallende invalshoeken hadden iets in hem bewerkstelligd. Hij was zich meer gewaar van dingen die hem vroeger ontgingen en op een merkwaardige manier was hij ook meer alert geworden. Dat was verrassend. Meester Negen was niet de eerste spirituele coryfee wiens pad hij had gekruist. Maar de ervaringen met deze man waren radicaal anders dan alle voorgaande. Veel van die eerdere ontmoetingen waren teleurstellend geweest. Ze lieten weinig indruk na, omdat vaak herhaald werd wat hij in de gekwalificeerde, de erkende ‘heilige’ boekwerken gelezen had. Het demotiverende van mooie teksten uit dergelijke erkende boeken was dat zij ongetwijfeld inhoudelijk juist waren, maar ze duidden op iets dat blijkbaar net buiten zijn bevattingsvermogen lag. En of het nu moeizaam werd uitgelegd, of omdat hij traag van begrip was, of waarom dan ook, dat feit bleef. Hoe anders, stelde hij tevreden vast, was het sinds de gesprekken met Meester Negen. Hij kende inmiddels het patroon van die gesprekken en had zich er op voorbereid en stelde enkele momenten na de hartelijke begroeting zijn vraag. ‘Waarom is er zoveel onrechtvaardigheid? Bestaan er überhaupt methoden waarmee onrecht kan worden uitgebannen?’ Meester Negen hoorde de vragen welwillend aan en knikte vervolgens. ‘Er is nauwelijks een beter woord denkbaar dan ‘onrechtvaardigheid’ om de situatie of het gedrag binnen samenlevingen te typeren. Mensen knechten anderen, buiten hen uit, mishandelen, onderdrukken en vermoorden elkaar. En toch, ondanks alle verzet en inspanning hier tegen is de onrechtvaardigheid van alle eeuwen.’ ‘Het is niet oplosbaar?’ ‘Blijkbaar niet op de wijze waarop het tot nu toe is aangepakt.’ ‘Is er een betere aanpak?’ ‘Voor wie de bron van waaruit alle onrechtvaardigheid ontspringt, bestudeert misschien wel.’ De Zoeker herkende spirituele cryptiek als hij het tegenkwam, maar hij zette zich over
I.13.1
een opkomende irritatie heen en liet zich deze keer niet door de mooi geformuleerde kluit het mystieke riet in sturen. ‘De wil is er wel, maar het ontbreekt de mens dus aan voldoende inzicht om het op te lossen?’ concludeerde hij voorzichtig. ‘Voor zover ik het zie,’ antwoordde Meester Negen, ‘ lijkt de wil bij velen aanwezig. Dat is dus niet het probleem. Daarnaast zie ik veel initiatieven. Die werken echter allen in ‘het gebied van het hebben’. Een strijd die wordt gevoerd in dat gebied resulteert er meestal wel in dat lokaal het bestreden onrecht afneemt. Helaas ontstaat er vervolgens elders in het gebied van het ‘hebben’ nieuw onrecht. Binnen het gebied van het ‘hebben’ zijn –op macro niveau bezien- de krachten met elkaar in evenwicht, maar op micro niveau bestaan de grote onevenwichtigheden en zij zijn de oorzaak van de grote onrechtvaardigheden. ‘Dat klinkt niet erg bemoedigend,’ somberde de Zoeker. ‘Laat ik voorop stellen dat initiatieven noodzakelijk blijven. Maar zolang zij de basis voor onrecht niet met wortel en tak aanpakken, zal dat zijn kop op blijven steken, de mechanica van het ‘hebben’ maakt dat onvermijdelijk.’ ‘Waarom wordt die basis niet aangepakt?’ ‘De bron van alle onrecht is nogal abstract en niet in snelle operationele handvatten te beschrijven. Daarom lopen de mensen er niet zo warm voor. Het is de machtigste dualiteit die het menselijke leven kenmerkt, het verschil tussen het ‘hebben’ en het ‘zijn’.’ Hij zweeg teneinde zich ervan te vergewissen dat de ander de essentie van zijn woorden zou omvatten. De Zoeker voelde zich, naarmate het zwijgen duurde, steeds onbehaaglijker worden. ‘Dat is het?’ vroeg hij tenslotte. Meester Negen glimlachte. ‘Dat is het! Het is echter zoals ik je zei, te abstract om aan te spreken. Laten we nader ingaan op de beide polen van deze dualiteit, te beginnen bij het ‘zijn’. Het ‘zijn’ bestaat nadrukkelijk. Toch kan het alleen worden ervaren in het moment ‘nu’. ‘Zijn’ is een stáát en het vertegenwoordigt altijd datgene dat is! Dat wil zeggen, in de staat van ‘zijn’ is alles, wat zijn manifestatie ook moge zijn, ongerept en niet aangeraakt door het denken van de mens. In die staat bestaan er geen verschillen. Er zijn dan ook nooit beoordelingen van datgene dat zich manifesteert. Om die reden bestaat er in de staat ‘zijn’ noch onrecht noch rechtvaardigheid.’ ‘Als we in het ‘zijn’ zijn bestaat er geen onrecht?’ vroeg de Zoeker verbijsterd. ‘Als ieder in het ‘zijn’ is, is er geen onrecht, omdat er dan geen ‘hebben’ is’. Meester Negen gaf de Zoeker voldoende tijd om dit te overdenken. ‘Het ‘hebben’, ‘vervolgde hij dan, ‘slaat altijd terug op situaties, zoals deze door de mens zijn ingericht of worden gewenst. In die staat is de mens geïdentificeerd met dat ‘hebben’. Identificatie impliceert dat de mens het Universele Bewustzijn dat in hem werkt verengt en vernauwt. De denkbeelden zijn de ‘open’ kanalen. Maar daarmee zijn het ook voorgevormde patronen. Telkens als een geïdentificeerde mens zich ergens van gewaar wordt, leidt hij het bewustzijn dóór die vaste patronen, waarmee steevast telkens weer hetzelfde denkbeeldenconglomeraat wordt geactiveerd. De mens is in die
I.13.2
staat losgekoppeld van het ‘zijn’. In die situatie ontstaat de onrechtvaardigheid waar jij op doelt. Onrechtvaardigheid verdwijnt dus, en hierover zijn alle Grote Leraren het met elkaar eens, als mensen in het ‘zijn’ leven. Jouw vraagt ként dus een oplossing die kort en eenvoudig is geformuleerd. Helaas kan iedereen die zich er op toelegt vaststellen, dat het overgrote deel der mensheid geïdentificeerd is. Zij laten zich dus leiden door hun ‘hebben’ en creëren daarmee de basis van de onrechtvaardigheid. Het Advies van de Grote Leraren, ook mijn advies is, breng de mens naar het ‘zijn’. En begin alsjeblieft bij jezelf. Te velen werken met grote gretigheid aan anderen en gebruiken dat als alibi om zichzelf in deze ongemoeid te laten en zo schiet het natuurlijk niets op!’ De Zoeker keek Meester Negen ontevreden aan. De benadering was te eenvoudig. Te snel ook. Natuurlijk zag hij dat zijn medemensen veelal geïdentificeerd waren en hij nam het tot zijn ongenoegen ook frequent bij zichzelf waar. Het leek hem echter te gemakkelijk om dat als enige bron van het onrecht aan te wijzen. ‘Het lijkt me dat één van de tien geboden ook een bruikbaar handvat geeft,’ mompelde hij. ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Als iedereen dat meer in acht zou nemen, dán zou het onrecht verdwijnen.’ ‘Velen spreken over of verwijzen naar hun Goden en de geboden, die zij de mens zouden hebben gegeven. In mijn benadering hebben de Goden ooit drie alles afdekkende Adviezen gegeven. Het proces dat er toe heeft geleid dat daar vervolgens tien geboden uit zijn geformuleerd begrijp ik, maar vind ik onbelangrijk. Hoe dan ook, het op twee na hoogste Advies dat zij de mens hebben aangereikt luidt in mijn formulering nogal anders dan de jouwe namelijk: Gij zult uw naaste liefhebben, meer nog dan gij uzelf lief hebt. Dit Advies is in zijn inhoud niet verrassend. Nauwe varianten er van worden teruggevonden in nogal wat religies en veel spirituele en wereldlijke leiders zeggen dit te onderschrijven.’ ‘De tussenzin ‘meer nog’ is nieuw voor mij,’ zei de Zoeker. ‘Dat stuk,’ beaamde Meester Negen, ‘wordt tegenwoordig zelden meer expliciet gememoreerd en ik betreur dat, maar het is begrijpelijk in de wereld van het waakslaap bewustzijn. Weinigen houden zich daar bezig met de vraag ‘wie ben ik?’. Wie zoekt naar het antwoord op die vraag is daarmee tevens bezig met de vraag of hij of zij de medemens voldoende lief heeft. Maar goed, dit is terzijde. Helaas is het Advies snel verworden tot een gebod, tot iets wat opgelegd is. Het is daarmee deel geworden van het denken. Bovendien is daarmee de eigen verantwoordelijkheid van de mens verminderd. Hij vólgt nu immers een gebod! Het Goddelijke Advies is dus gaan behoren tot het gebied van het denken. Zonder verdieping in de gebruikte terminologie wordt vervolgens ieder geacht het te kunnen begrijpen. Dus, in plaats van dat de mens zich de vraag der vragen te stelt, ‘wie ben ik’ om zo in te zien hoe hij in de geest van dit Goddelijke Advies zou moeten handelen naar anderen begint de mens met zich een beeld te bouwen over zichzelf.’ Meester Negen zweeg veelbetekenend. De Zoeker overdacht de woorden waarvan de essentie langzamer dan hij wenste door drong. ‘Dat,’ vervolgde Meester Negen, ‘is overigens niet direct zijn eigen fout. Hierin wordt hij heftig gestimuleerd en geholpen door veel Vormers der Gedachten, die overal ter
I.13.3
wereld kunnen worden gevonden. Zij hebben in de loop der tijd een ‘helder’ beeld van het “ik” gecreëerd. Zo hebben zij voor hun medemensen bepaald hoe deze geacht worden te staan ten opzichte van zichzelf en in het verlengde daarvan natuurlijk hoe ze moeten en mogen staan ten opzichte van hun medemens. Het overgrote deel van deze door de Vormers gecreëerde denkbeelden is in voorschriften, wetten, regels, geboden en verboden vast gelegd. De mens volgt die voorschriften. Omdat dat eenvoudig is natuurlijk, want datgene wat een ander heeft uitgedacht behoeft hij zelf niet uit te vinden. Maar er is ook dwang, want volgt hij ze niet dan wordt hij misprijzend bejegend en is minachting of erger zijn deel. Mensen worden zo geleerd om ‘recht’ te doen aan regels. Doen zij dat, dan handelen zij ‘recht-vaardig’. Let wel, ik gebruik het woord niet als goedkope woordspeling, maar omdat het als zodanig ervaren wordt!’ ‘Kunt u mij,’ vroeg de Zoeker, zijn eigen gedachten volgend, ‘ het verschil duiden tussen al diegenen die u omschrijft als Vormers der Gedachten enerzijds en de overigen die u soms kwalificeert als de Grote Leraren. Uit al hetgeen wat u tot nu toe over hen gezegd heeft, zie ik eigenlijk weinig verschil in hun handelswijze. Hooguit misschien qua impact van hun ideeën, maar ergens proef ik dat u meer bedoelt.’ Meester Negen dacht enkele momenten na voor hij antwoordde. ‘Het is goed dat je hier naar vraagt, want zoals je zegt, er is weinig verschil in hun handelswijze en daardoor is verwarring eenvoudig bewerkstelligd. Eerder legde ik je uit dat eigenlijk ieder die het denkproces van zijn medemens beïnvloedt, moet worden gezien als een Vormer der Gedachten. In de breedst mogelijke zin zijn dat dus alle opvoeders, alle leraren, alle coaches, alle professoren, alle onderwijzers, instructeurs, trainers, coaches, geestelijke leraren, maar ook specialisten, deskundigen, vakmensen, bestuurders en zo verder. Elk mens die een idee, een gedachte, een denkbeeld, een filosofie of wat dan ook uitdraagt en in weet te brengen in het conglomeraat van denkbeelden van zijn medemens, kun je beschouwen als een Vormer der Gedachten. En ook de Grote Leraren moeten worden beschouwd als Vormers der Gedachten.’ Meester Negen keek de Zoeker even nadrukkelijk aan. ‘Toch is er een groot verschil. Die zit niet in het proces van het vormen van de gedachten, maar in de oorsprong van de ideeën en denkbeelden, waarmee zij de gedachten van hun medemens trachten te vormen. Je herinnert je ongetwijfeld de Scheppingsstraal waarover wij enkele keren met elkaar hebben gesproken, nietwaar?’ De Zoeker knikte, hij had dat helder voor de geest. ‘Die straal geeft weer hoe het Universele Bewustzijn steeds verder gebonden wordt. Aan het eind van die straal bevindt zich, wat de mens betreft, het fysieke lichaam. Vóór dat lichaam bevindt zich datgene wat ik benoemde als oerkern/ziel. Op het moment dat die Entiteit een lichaam bezielt, ontstaat de mens. Tegelijkertijd vergéét de oerkern/ziel haar eigenlijke aard. Niet gewild, maar omdat zij onmachtig tegenover het de overdonderende identificerende krachten van het denken. Het gevolg is dat zo’n mens leeft in de waak-slaap, vanuit zijn denken. Dit geldt echter niet voor alle oerkernen/zielen! Sommigen zijn -wijs geworden in vele incarnaties- zo helder, zo krachtig geworden, dat zij zich -ook in een menselijk lichaam- gewaar kunnen blijven van hun eigen aard. En bij gevolg blijven handelen vanuit die aard, die wezenlijk anders en veelomvattender is dan de aard van het denkproces. Van zo’n mens wordt
I.13.4
wel gezegd dat hij leeft op zielsniveau, een begrip wat ik op de Grote Omweg verder zal uitwerken. Je kunt de Scheppingsstraal opklimmen en zien dat dit proces zich ook eerder in die straal kan afspelen. Denk daarbij aan het niveau van de Entiteit vóór de oerkern/ziel. Met andere woorden, als deze hoge Entiteit -de naam ervan is van geen belangincarneert ontstaat vervolgens een oerkern/ziel en deze kan er voor kiezen te incarneren in een lichaam. Dit laatste proces geschiedt overigens niet vaak! In beide laatste gevallen is er sprake van Grote Leraren, hoewel er natuurlijk onderscheid is tussen de processen. Maar voor de mens in de waak-slaap is dat niet te bevatten, dus hier niet interessant. De wijsheid van de Grote Leraren is de wijsheid van de oerkern/ziel die de mentale vermogens van ons gewone denken in veelvouden overstijgt, ik kom ook daar later nog op terug. Die wijsheid is nauw verwant aan het Geweten en verbonden met de Waarheid van het Universele Bewustzijn. Maar,’ Meester Negen keek de Zoeker even aan, ‘laten we terugkeren naar de rechtvaardigheid, naar het ‘recht-doen’ aan de regels, zonder daarbij de intentie van de regels te betrekken. Vanuit mijn optiek is duidelijk dat het op die manier handelen niet zonder ingrijpende gevolgen kan blijven. Dat kun je dan ook overal waarnemen, want het directe gevolg van deze manier van leven is, dat de mens niet meer bewust is in zijn moment ‘nu’! Hij is gaan leven vanuit zijn denken. Zijn bewustzijn loopt vast, stolt als het ware in denkbeelden. Door zo te handelen en te leven heeft hij, hoogstwaarschijnlijk volkomen onbewust, de interpretátie van het op twee na hoogste Goddelijke advies, boven dat Advies zelf geplaatst! Binnen samenlevingen is dit de gewone gang van zaken, je kunt het overal om je heen waarnemen. Daarom ontstaan er binnen samenlevingen noodzakelijkerwijs grote ‘gerechtvaardigde’ verschillen. Zij vallen binnen de interpretatie van de gehanteerde regels en worden daarom gedoogd of geaccepteerd. Daarom kan er binnen één samenleving zowel puissante rijkdom bestaan als verpauperende armoede. Daarom kan de ene mens honderd maal meer verdienen als een ander. Daarom is er legitieme prostitutie, of arbeid van kinderen. Dit alles wordt hoe dan ook geaccepteerd, omdat het binnen samenlevingen altijd ergens wel berust op lokaal geaccordeerde regels. Elke regelgeving creëert onverbiddelijk zijn eigen rechtvaardigheid. Datgene wat recht doet aan de regels is acceptabel, datgene wat zich buiten de regelgeving bevindt is onrechtvaardig! Overal waar ‘gerechtvaardigde’ verschillen bestaan, ligt het fundament voor allerlei ongelijke verhoudingen. En die kunnen vervolgens snel ontaarden in uitbuiting, misbruik en onderdrukking die, omdat zij zich afspelen binnen de geaccordeerde regelgeving, niet wordt aangepakt, hoe schrijnend ze ook mogen zijn. Regelgeving kan zelfs leiden tot wetgeving met betrekking tot het volvoeren van de doodstraf! Dergelijke wetten zijn volkomen tegengesteld aan het gegeven Goddelijke advies en desondanks heeft het denken redeneringen opgetuigd die het volvoeren van de doodstraf rechtvaardigen. De unieke balans die er in elk mens in diens moment ‘nu’ tussen ‘hebben’ en ‘zijn’ kan bestaan raakt volledig verloren als het ‘hebben’ domineert. Alleen díe mens die terugkeert naar de oeressentie van het Goddelijke advies, die dus wars is van elke menselijke interpretatie daarvan, zal geen onrechtvaardigheid bewerkstelligen.’
I.13.5
Meester Negen keek de Zoeker indringend aan en besloot met de woorden: ‘Veel Grote Leraren hebben dit getracht uit te leggen. Maar hun woorden worden of niet begrepen, of verkeerd uitgelegd, of vergeten of domweg niet opgevolgd. Onrecht verdwijnt alleen als de handelende mens wéét wie hij of zij is en anderen vanuit dát inzicht bejegent.’ ‘En tot die tijd blijft de onrechtvaardigheid en doe ik maar niets?’ In de Zoeker streed ongenoegen met verbazing, maar Meester Negen ging daar aan voorbij. ‘Handel tot die tijd vanuit je hart,’ sprak hij langzaam, terwijl hij elk woord benadrukte en hij vervolgde, ‘ik stel voor dat wij ons verder verdiepen in de mechanica van het ‘hebben’ en de effecten die dat op de mens heeft. En natuurlijk komt dan de Geest der Massa’s aan de orde.’
‘U memoreerde enkele malen de mechanica van het ‘hebben,’ begon de Zoeker later. ‘Ik heb geprobeerd dat wat uit te werken, maar voor mijn gevoel kan ik er teveel kanten mee op zonder dat het duidelijker wordt.’ ‘Welke krachten, ‘reageerde Meester Negen, ‘werken er in op het lichaam en welke reacties bewerkstelligen zij? Mensen richten zich op het overleven. Hun ervaring heeft hen geleerd dat dit op een aangename wijze kan. Vanaf het moment dat het “ik” weet dat dit mogelijk is, zet het zich er voor in. Helaas, het sparen van aangename emoties is onmogelijk. Emoties zijn direct gebonden aan het ‘nu’ en kunnen niet worden opgepot. De Vormers der Gedachten hebben echter al vanaf de verre oudheid begrepen dat er een directe relatie is tussen de mate waarin iemand ‘heeft’ en diens existentiële onzekerheid. Hoe groter het ‘hebben’ des te kleiner –relatief gesproken- de existentiële onzekerheid. Vanaf de oudheid bestaat er in menselijke samenlevingen een basisgedrag in het gebied van het ‘hebben’ dat kan worden gekenschetst als: Streven naar bezitsvermeerdering. Elke opgebouwde verzameling geeft de mogelijkheid –er is nooit een garantie- om dankzij het ‘hebben’ in het ‘nu’ ook in komende momenten aangenaam te leven. Iedereen begrijpt dat van jongs af aan en handelt navenant. Ik beschrijf “ikken” dan ook wel als verzamelaars van ‘overlevingspotentieel’! Volg je mijn redenering?’ De Zoeker gaf aan dat het duidelijk was. ‘Het meeste bekende ‘overlevingspotentieel’ is natuurlijk het materiële bezit. Maar ook macht behoort tot de verzameling. En status en roem. En natuurlijk kennis! Wie beschikt over dergelijke ‘bezittingen’ weet zijn komende ‘nu’ te veraangenamen. Ieder verzamelt dus en het is iedereen duidelijk dat zij, die het handigst, sterkst, intelligentst, aardigst, aantrekkelijkst, snelst, meest doortrapt of wat dan ook zijn, een grotere verzameling overlevingspotentieel opbouwen dan anderen. De onderlinge verschillen tussen mensen spelen hier dus een nadrukkelijke rol. De mechanica van het ‘hebben’ stelt, dat in het gebied van het ‘hebben’ ook de eerste energiewet geldt. Met andere woorden: Als er ergens in het gebied van het ‘hebben’ een
I.13.6
‘veel’ aan ‘overlevingspotentieel’ is verzameld, dan is dat alleen mogelijk, omdat het ergens anders is onttrokken. Op de plek waar het onttrokken is, is er dus minder ‘overlevingspotentieel’. Op macro niveau is het geheel, ik zei je dat net al, in evenwicht en zal dat altijd zijn. Dat is voor de individuele mens geen relevant gegeven! Een “ik”, indien geplaatst voor een keuze, zal díe plek prefereren waar de hoeveelheid ‘overlevingspotentieel’ het grootst is. Sterker nog, elk “ik” streeft er naar om zelf een zo groot mogelijke hoeveelheid ‘overlevingspotentieel’ te verzamelen. Binnen samenlevingen is dát het bewuste en onbewuste actiepatroon van “ikken”, akkoord?’ De Zoeker die de redenering prima had kunnen volgen knikte. ‘De wereld van het ‘hebben’ is immens groot. Het omvat al het materiële en het immateriële. De mens vertoeft in die wereld en kan zich deeltjes van die wereld toeeigenen. Hij doet dat met een duidelijke richting, zoals iedereen dat doet. De verschillende belangen zijn echter nogal divers. “Ikken” hebben geen intrinsieke, geen natuurlijke neiging om die belangen te laten convergeren. En als het al plaatsvindt, is het lokaal en tijdelijk, waarbij er steeds een oog is op het vermeende eigenbelang. Er ontstaat dus een spanningsveld waar tal van krachten werken. Dát veld noem ik het gebied van het ‘hebben’. Dat is het speelveld waar “ikken” hun spel moeten spelen. Het gebied kent zijn eigen spelregels, zijn eigen wetmatigheden. Die zijn overigens nauwelijks bekend en daarom amper geëxpliciteerd. Ze behoren trouwens ook niet exclusief tot het spirituele werkveld. Een aantal ervan vind je, anders verwoord uiteraard, ook terug in psychologische en sociologische filosofieën. In essentie beschrijven die wetmatigheden hóe het bewustzijn in de mens via door die mens zelf gevormde denkbeelden wordt gekanaliseerd.’ ‘Nu formuleert u het wel heel abstract. Kunt u het concreter maken?’ De basis van de wetmatigheden ligt altijd bij het gedrag van de individuele mens. Een “ik” dat aandachtig staat in zijn tijdruimtematerie omgeving is zich voortdurend gewaar van verschillen in zijn bestaansmomenten ‘nu’. Die verschillen zijn legio, variërend van verschillen in de opeenvolgende emotionele stemmingen in zijn lichaam, verschillen in de inhoud van zijn gedachten, verschillen van inwerkende omgevingsimpulsen, verschillen in manifestaties van materie, verschillen in intensiteit van energie, verschillen tussen mensen en meer. Dit is voor de mens zo’n natuurlijk gegeven, dat hij er niet bij stil staat. Maar de op zichzelf staande ervaring ‘verschil’ is de basis van een aantal sturende denkpatronen die er telkens door worden geactiveerd. De mens kán zich van deze patronen, deze wetmatigheden bewust zijn, maar dat gaat niet vanzelf. Daarvoor moet hij zich inspannen. Helaas levert die inspanning, met name wat betreft bezits- of kennisvermeerdering, niet veel op. Zij wordt dus in de huidige op efficiency gerichte samenlevingen niet krachtdadig gestimuleerd. De eerste van de wetmatigheden heeft betrekking op het aantal potentiële keuzes waarmee een “ik” zich in zijn moment ‘nu’ geconfronteerd ziet. Elk verschil, waarvan het zich gewaar wordt, zal de aanzet geven tot een gedrag dat anticipeert op of werkt met het verschil. Zo kan hij kan trachten het te verkleinen, te vergroten, te benutten, te verhandelen, te verbergen, indrukwekkender te maken, te bagatelliseren en meer. Hoe meer verschillen het “ik” ziet, des te meer keuzemogelijkheden heeft het. De tweede wetmatigheid ligt in het directe verlengde hiervan. De individuele
I.13.7
verantwoordelijkheid, die één op één samenhangt met de gemaakte individuele keuze, is in elk moment ‘nu’ net zo groot als het aantal mogelijke keuzes groot is.’ De Zoeker knikte. Dat leek een eenvoudige rekensom. ‘In het verlengde daar weer van bevindt zich de derde wetmatigheid. Een “ik” dat wordt geconfronteerd met een zeer uitgebreid keuzepalet én daarbij behorende verantwoordelijkheden lijkt vrijer, maar is dat natuurlijk niet.’ ‘Niet?’ ‘Vrijheid bestaat hooguit theoretisch, want de materie van het lichaam is onderhevig aan de onverbiddelijke wetten van de tijdruimtematerie omgeving. In lichamen werken twee dominante krachten. Enerzijds is er de instinctmatige drang om te overleven en anderzijds wil het dat zo aangenaam mogelijk doen! Als gevolg van de inwerking van deze krachten wordt het aantal keuzemogelijkheden van het ‘nu’ gereduceerd. Een verdere reductie vindt plaats, omdat het “ik” van veel keuzes de gevolgen niet overziet. Het schrapt deze keuzes omdat het niet geconfronteerd wil worden met deze onbekende verantwoordelijkheid. Een “ik” zoekt van nature niet naar méér verantwoordelijkheden. Dat staat haaks op de weg van de minste weerstand. De permanente vraag, waarmee het “ik” geconfronteerd wordt, luidt: ‘Wat zijn in mijn ‘nu’ goede acties om een aangenaam komend ‘nu’ te bewerkstelligen?’ En hier manifesteert zich de vierde wetmatigheid. Het “ik” ervaart onzekerheid en gaat als gevolg daar van op zoek naar zekerheid! De essentie van dit zoeken naar zekerheid is niets anders dan het zoeken naar en het hanteren van goedwerkende beslissingsmodellen. Ik duid met dat woord op de conglomeraten van beslissingsregels, geboden, verboden, normen, waarden, religieuze voorschriften, hiërarchieën, talloze wetten en dergelijke. Hun intentie is altijd dezelfde. Ze beschrijven een mogelijke situatie en geven dan, al dan niet dwingend, aan wat het “ik”, dat zich in zo’n situatie bevindt, geacht wordt te doen. Zij sturen het individuele bewustzijn door de aangebrachte denkbeelden zodanig dat de beslissing één op één het gevolg daarvan is’. ‘Zo jagen zij de mens de identificatie in. ‘ De Zoeker sprak voor zich uit en Meester Negen knikte. ‘Dergelijke gehanteerde beslissingsmodellen zijn de overlevingsstrategieën. Ze zijn binnen een samenleving, letterlijk met vallen en opstaan uitgedacht en doorontwikkeld. Dit doorontwikkelen geschiedde nooit vrijblijvend, er heeft altijd een genadeloze selectie plaatsgevonden. Als het beslismodel namelijk niet adequaat was, dan stierven zij, die het hanteerden. Deze onverbiddelijke selectie heeft diepe sporen getrokken. Alle modellen die tot overleven leidden hebben binnen het denken een sterk verzelfstandigde status verworven. Het zijn de min of meer autonoom functionerende denk- en gedragsmodellen geworden. Hun waarde is boven kritiek komen te staan. Wie zo’n model wil veranderen er kritiek op heeft of het afwijst roept heftige emoties op.’ ‘De weerstand tegen veranderingen,’ mompelde de Zoeker instemmend. ‘Hoewel de oorsprong van de heftige reacties gezocht moet worden bij de existentiële onzekerheid wordt die relatie door hen die de modellen hanteren niet meer gelegd. Zij ervaren slechts dat datgene waarin zij een absoluut vertrouwen hebben door kritische kanttekeningen dreigt te gaan schuiven. En daarmee dreigt de ongewenste situatie te
I.13.8
ontstaan die ik in het begin van dit gesprek schetste. Het aantal keuzemogelijkheden neemt toe, maar de veiligheid en de zekerheid van vertrouwde beslismodellen wankelt. Terwijl die beslismodellen juist zijn ontstaan, omdat “ikken” wilden steunen op succesvolle overlevingsstrategieën van betrouwbaar geachte Vormers der Gedachten. Zij willen daar op blijven terugvallen, omdat daarmee ook verantwoordelijkheden zijn gekanaliseerd. Het “ik” zoekt dus autonoom naar regels, procedures, wetten en politieke of religieuze doctrines, omdat zij weliswaar zijn leven structureren en sturen, maar tegelijkertijd het leven zeer vergemakkelijken, daar ze grote zekerheid verschaffen!’ Meester Negen keek enige tijd voor zich uit en gaf daarmee de Zoeker de gelegenheid om zijn woorden op zich in te laten werken. ‘Het is nuttig om even een zijpad in onze discussie in te gaan,’ vervolgde hij dan. ‘In de mechanica van het ‘hebben’ speelt het verschil een fundamentele rol. Het “ik” weet dat elk ‘nu’ anders is dan alle anderen. Het zoekt in zijn huidige ‘nu’ naar punten, waarvan de veranderingen met behulp van het gebruik van beslismodellen begrepen of beïnvloed kan worden. Zo verkrijgt het conceptuele indicaties over hoe het komende ‘nu’ er uit zou kunnen zien. Het zoekt naar stabiele punten en heeft daartoe een uiterst handig begrip uitgedacht. Ik doel op het begrip ‘dimensie’. Dat heeft zich in ieders denken -meestal impliciet en slechts heel soms expliciet- een onverwoestbare plek verworven. Het gebruik daarvan is inmiddels vergelijkbaar met het gebruik van begrippen als ‘logica’ of ‘causaliteit’. Ik gebruik, om dit begrip te verduidelijken, de volgende omschrijving: Een dimensie is een karakteristiek, waarneembaar aspect, facet of kenmerk. Deze omschrijving impliceert dat iets pas zinvol als ‘dimensie’ kan worden geclassificeerd als er meerdere punten van een object, een Entiteit, een verschijnsel of wat dan ook zijn die hetzij in de ruimte, hetzij in de tijd, hetzij als materiemanifestatie overeenkomstige eigenschappen hebben, nietwaar?’ Meester Negen zweeg en de Zoeker begreep daar uit dat diens vraag niet retorisch was. Hij overdacht hetgeen er gezegd was en begreep zodoende dat hier een vrij nadrukkelijke, zij het niet ongebruikelijke omschrijving van het begrip dimensie was geïntroduceerd. Pas toen hij knikte ging de ander verder. ‘Het “ik” als waarnemer van die meerdere punten is op basis van die overeenkomst in staat om de punten met elkaar te vergelijken. Als een vastgesteld verschil een naam krijgt geschiedt dat, omdat datgene waarop het benoemd wordt kan worden beschouwd als een dimensie! Bijvoorbeeld kleur, ruwheid, intensiteit, gewicht, grootte, kracht, snelheid, geur, afstand, helderheid. Of, de dimensies ‘zien’, ‘horen’, ‘seks’ of wat dan ook. Telkens als een waargenomen verschil conceptueel is begrepen en dus is benoemd –dat wil zeggen, als het een naam heeft gekregen- is daarmee de dimensie zelf benoemd. Het “ik” werkt vrijwel nooit bewust met ‘dimensies’. Ze zijn wat dat betreft volkomen vergelijkbaar met ‘basisaandachtspunten’, uiterst nuttig als bouwsteen voor denkbeelden, maar op zichzelf slechts een minuscuul fragment en daarom voor het “ik”
I.13.9
niet interessant. Door het werken met dimensies heeft het “ik” zich overigens wel een conceptuele stabiliteit weten te creëren in de veranderende tijdruimtematerie. Let wel, deze stabiliteit is puur conceptueel. De Grote Leraren benadrukken dat keer op keer. Hun meest bekende statement in deze luidt: Alles is illusie. Met behulp van dimensies bewerkstelligt het “ik” zijn eigen continuïteit. Dimensies worden namelijk in elk ‘nu’ opnieuw aangetroffen! Zij bewerkstelligen herkenning en werken in het ‘nu’ als aanjager van denkbeelden, en daarmee van het “ik” zelf! Dimensies zijn de abstracte conceptuele ‘meetstandaarden’ die de mens heeft geïntroduceerd. Het werken er mee impliceert een ontzaggelijke verenging van zijn bewustzijn. De aandacht van het “ik” focust en beperkt zich telkens tot één aspect van de totale manifestaties in het ‘nu’. In elk ‘nu’ bevat het denkproces slechts één denkbeeld! Van al datgene dat buiten dit denkbeeld valt is de mens zich niet gewaar.’ De Zoeker was hier niet tevreden mee. ‘Wat is het alternatief?’ ‘Ik zelf, ‘reageerde Meester Negen, ‘zou het woord alternatief niet gebruiken. Het is mogelijk om te zien hoe het denken werkt. In de mens is er geen alternatief voor denken. Maar het alternatief voor het onbewuste bestaan, is het bewust ‘zijn’…….’ Voor hij verder kon gaan onderbrak de Zoeker hem. ‘Neem me niet kwalijk, maar het valt me op dat u telkens als u het woord ‘zijn’ zo gebruikt u er een bepaalde intonatie aan geeft die de inhoud van dat woord voor mij begrijpelijker zou moeten maken. Zou u hier wat nader op in willen gaan, ik pak denk ik toch niet helemaal die essentie.’ Meester Negen glimlachte breed. ‘Een klein zijspoortje,’ begon hij, ‘illustreert misschien mijn bedoeling. Ik had een oom, een wiskundige. Hij hield van zijn vak en van de formuleringen die hij daar tegenkwam. Ikzelf was niet echt geïnteresseerd, dus ik begreep zijn passie niet, maar incidenteel spraken we erover. Opvallend was de weerzin die had ten opzichte van het gebruik van voorbeelden. ‘Voorbeelden,’ zo zei hij, ‘ verengen en verarmen elke stelling, elke formule, elk axioma! Een formule beschrijft een oneindig aantal mogelijkheden. Het operationaliseren van één of enkele daarvan is een ontoelaatbare verschraling.’ Hij deed dan ook niet aan voorbeelden. Ik vertel je dit, omdat het ook zo is met het ‘zijn’. Het ‘zijn’ is Universeel. Het is de énige staat van ons bestaan, die zich op een oneindig aantal manieren manifesteert. De benoeming van één daarvan, of zelfs duizend, is altijd een immense verschraling, dus ik laat dat achterwege. Het laat zich ervaren, niet beschrijven!’ De Zoeker herkende die laatste zin uit de spirituele literatuur en zuchtte diep. ‘Ik denk dat ik de strekking van uw woorden begrijp, al wordt mijn kennis er niet mee verrijkt,’ mompelde hij zijn schouders ophalend. Maar dan hernam hij zich. ‘Het is niet anders,’ vervolgde hij op andere toon. ‘Het is blijkbaar meer mijn probleem dan het uwe. Laat ik me er maar mee tevreden stellen dat er ook nog zoiets bestaat als de wereld van het ‘hebben’. Die is concreet en de manifestaties er van -hoewel blijkbaar illusoir- kan ik waarnemen.’ Meester Negen moest zijns ondanks grijnzen. Hij schudde zijn hoofd even en pakte toen zijn verhaal weer op, op het punt waar de Zoeker hem had geïnterrumpeerd.
I.13.10
‘Tussen individuele mensen bestaan verschillen. Van oudsher slaagt de ene mens er beter in de dingen naar zijn hand te zetten dan de ander. Op die manier weet die ene zich gemakkelijker of sneller een groter overlevingspotentieel te verwerven. Je begrijpt dat dit nooit onopgemerkt bleef! Als er een verschil wordt bemerkt, is dat meteen onderwerp van analyses. Dit, om uit te vinden het behaalde succes van de ene kan worden herhaald en misschien zelfs vergroot. Hier speelt de factor ‘dimensie’ zijn invloedrijke rol. Met behulp van dat begrip kunnen geconstateerde verschillen namelijk steeds verder worden uitgebeend. Zo zijn er verschillen op de dimensie ‘individuele bekwaamheid’. Die is inmiddels weer verder uitgesplitst in de dimensies emotioneel, intellectueel, fysiek, sociaal en tegenwoordig zelfs spiritueel. Daarnaast bestaan er verschillen in ‘vaardigheid’. En ook die vaardigheid is verder verbijzonderd in bijvoorbeeld handigheid, snelheid, alertheid, doortastendheid, discipline, durf, doorzettingsvermogen en ga zo maar door. En iedere keer als een verschil een grote potentie lijkt te hebben om het overlevingspotentieel te vermeerderen, ontstaan er scholen, opleidingen, trainingen en cursussen waardoor een mens in de gelegenheid wordt gesteld zich op die dimensie te verbeteren. Het vaststellen dat er verschillen zijn is op zich waardevrij, maar zo werkt het bij de mens al tientallen eeuwen niet meer. Als er een verschil is vastgesteld en herleid tot een aantal dimensies volgt de waardebepaling. Elk verschil leidt namelijk tot een specifieke plaats in het gebied van het ‘hebben’ en die plaats is rechtstreeks gekoppeld aan de rangorde binnen de menselijke samenleving. Met behulp van een figuur kan ik dit duidelijker maken.’ Meester Negen pakte een vel papier en schetste de volgende tekening.
De grootte van het ‘verschil’ Richting van het bewustzijn
De hoeveelheid verworven ‘hebben
Punt van ‘zijn’
‘de verwervingspotentie van het ‘verschil’
fig.1: Het bewustzijn wordt getrokken naar het ‘hebben’.
I.13.11
‘Dit is een van veel mogelijkheden om het ‘hebben’ en het ‘zijn’ in één tekening te schetsten. Het ‘zijn’ wordt gerepresenteerd door het minuscule punt linksonder in de figuur. Zodra het bewustzijn zich buiten dit punt begeeft, stapt het de wereld van het ‘hebben’ in. Dan is het onderhevig aan ‘de mechanica van het ‘hebben’. Dat wil zeggen, buiten het punt van ‘zijn’ bestaan de oneindige manifestaties van het ‘hebben’, zowel materieel als immaterieel en elke manifestatie is altijd een potentieel aangrijpingspunt voor het bewustzijn.’ ‘U schetst, zie ik, dat iedereen in het gebied van het ‘hebben’ wel tot enig bezit komt. Maar, uw stelling is dat degene die zich toelegt op ‘het verschil’ en vervolgens dat ‘verschil’ uit nut, meer zal verwerven. Rechtsboven bevindt zich blijkbaar het maximum. Dat punt oefent een enorme aantrekkingskracht uit op alle bewustzijn dat zich in het gebied van het ‘hebben’ bevindt? Deze figuur zou ik ook kunnen beschouwen als een figuurlijke interpretatie van the American Dream?’ Meester Negen lachte hardop. ‘Zo heeft nog niemand het ooit beschreven, maar je benadering is juist! Op de horizontale en verticale assen van de figuur heb ik getracht weer te geven hoe elk “ik” geleerd wordt in onze samenlevingen om zo dicht mogelijk bij dat punt uit te komen. Natuurlijk wordt dat niet zo beschreven, omdat dat egoïstische gedragingen te uitbundig zou goedkeuren. Het zal je misschien zijn opgevallen dat het taalgebruik de gewoonte heeft zich te mixen met een hoog ethische mores. Daarom hoor je frases als: het talent gebruiken, het juiste beroep kiezen, een goede partner zoeken, de kansen pakken en dergelijk. Die attitude bewerkstelligt echter altijd dat het “ik” in het gebied van het ‘hebben’ zover mogelijk komt. Zelden of nooit hoor ik bij die frases, dat er expliciet gerefereerd wordt aan het bestaan in het ‘zijn’. Zoals ik je eerder zei, en zoals de figuur beoogt te illustreren, de verdeling in het gebied van het ‘hebben’ ontstaat bewust en is gewenst, hoe vreemd dat ook mag lijken bij het zien van alle misstanden die eruit voortvloeien. Het is het resultaat, de som van alle individuele acties in het gebied van het ‘hebben’. De mechanica van het ‘hebben’ beschrijft slechts de wijze, waarop het individuele bewustzijn wordt ingezet om, door te werken met dimensies en met verschillen, de mens tot vermeerdering van ‘hebben’ te brengen en dat iedereen dat gedrag onderschrijft. Eerder vandaag legde ik je uit dat de interpretatie van het op twee na hoogste Goddelijke Advies tot regelgevingen en beslismodellen heeft geleid die groteske verschillen in ‘hebben’ verklaren en gedogen.’ ‘De situatie is dus hopeloos,’ concludeerde de Zoeker. ‘De krachten in het gebied van het ‘hebben’ functioneren zo, omdat ze niet anders kunnen. Wie zich in dat gebied begeeft is altijd onderhevig aan de werking van die krachten en moet strijden. Het is goed dat er regelgeving is…,’ maar de Zoeker onderbrak hem wederom. ‘Goed,’ vroeg hij verbaasd, ‘het leidt tot identificatie! Hoe kan dat goed zijn?’ ‘Misschien heb ik me niet duidelijk genoeg uitgedrukt. De Grote Leraren van weleer zagen zich voor een onvoorstelbaar dilemma geplaatst. Zij zagen dat hun medemens geleidelijk aan kwam te beschikken over een groter vermogen tot denken. Tegelijkertijd zagen ze dat daarmee de identificatie toenam en dat vrijwel het gehele denkvermogen
I.13.12
werd ingezet in het gebied van het ‘hebben’. Ten koste van het ‘zijn’. Zij zagen hoe zich begripsvorming omtrent ‘dimensies’ vormde en dat er daarmee verschillen werden geoperationaliseerd.’ ‘Met andere woorden,’ concludeerde de Zoeker, ‘er was toen weinig verschil met nu.’ ‘In de houding van de individuele mens is er de afgelopen tientallen eeuwen niet fundamenteel veel veranderd. Maar de Groten zagen dat de mechanica van het ‘hebben’ ongebreideld doorsloeg in de richting van de sterksten. Die slaagden er steeds makkelijker in om de zwakkeren te knechten, te misbruiken, tot slavernij te brengen en meer. En zij grepen dus in! Niet direct in het krachtveld van het ‘hebben’, daartoe ontbraken ook hen de mogelijkheden, maar zij introduceerden geleidelijk aan regels, geboden, wetten en verboden. Zij beschreven situaties en legden uit wat daarin ‘goed’ gedrag was, en wat ‘verkeerd’ en leerden de mens die gedachten te volgen. De totale hoeveelheid ‘hebben’ steeg daardoor in de gemeenschap. En zo ontstond er draagvlak voor de regels. Zo werd echter ook het botte recht van de sterkste gedimd! Op die manier structureerden zij dus zeer geleidelijk de samenlevingen. Tegelijkertijd waren ze er zich van meet af aan van bewust dat elke structuur, omdat het een product van het denken is, het ‘zaad der verzelfstandiging’ in zich draagt. Ook regels brengen mensen tot identificatie. Maar van beide alternatieven was dit de minst kwalijke. Vanaf het moment dat ze de regelgeving introduceerden hebben zij zich allen ingezet om de mens naar zijn ‘zijn’ te brengen. Dit, vanuit het onomstotelijke gegeven dat degene wiens essentie rust in het ‘zijn’ probleemloos het gebied van het ‘hebben’ kan in gaan.’ ‘Echt veel succes hebben ze niet geboekt tot nu toe.’ De Zoeker mompelde het binnensmonds, maar Meester Negen had het verstaan en keek hem indringend aan. ‘Er zijn er niet veel blijkbaar die dit willen,’ verontschuldigde de Zoeker zich. Meester Negen schudde zijn hoofd. ‘Er zijn er niet veel die dit willen,’ herhaalde hij de Zoeker, terwijl hij een geforceerd zeurende toon gebruikte. ‘In een ander verband zou dit misschien een boeiende opmerking zijn, waarmee een intellectuele discussie opgezet kan worden. Hier niet! Mijn vraag aan jou is, of jij het wil. Wil jij je er voor inzetten! Zojuist wilde je nog weten wat jij zou kunnen doen. Dit dus! Centreer jezelf in het ‘zijn’! Je hebt dat nog niet eens geprobeerd en begint al over ‘anderen’ die het zo te zien niet zouden willen. Zo gaat het altijd! Zo wordt de individuele verantwoordelijk ontdoken!’ Mismoedig voegde hij er aan toe: ‘En zo verandert er natuurlijk nooit iets!’ De Zoeker keek ongenoeglijk voor zich uit. Hij begreep dat de ander gelijk had. ‘Maar toch,’ zeiden telkens opkomende gedachten, ‘zijn Advies lijkt zo futiel! Hoe kan dit in Godsnaam impact hebben?’ Hij bleef gedurende lange tijd broedend voor zich uit staren, maar er borrelde geen bruikbare opmerking op uit zijn denken. Uiteindelijk stonden ze beiden op om elders een maaltijd te gebruiken.
I.13.13
‘Hebben we de gehele mechanica van het ‘hebben’ doorgenomen?’ De Zoeker had zijn onvrede van zich af weten te schudden en was benieuwd naar de verdere uitleg. Meester Negen schudde met zijn hoofd. ‘We hebben de basis gelegd. De indrukwekkendste vormen van identificatie moeten nog komen. Zo bestaat er binnen samenlevingen een formidabele sturende kracht die op vrijwel alle te onderscheiden dimensies kan worden waargenomen. Ik beschrijf die voor mezelf als: De tocht naar het neutrale midden. Dat neutrale midden moet je zien als datgene wat binnen een afgebakende groep, een cultureel verband, een stam, een bepaalde maatschappij als ‘normaal’ geaccepteerd is. De begrippen ‘norm’ en ‘normaal’ zijn in het denkproces twee dwingende richtingbepalers en daarom vind ik het noodzakelijk om dieper op hun aard in te gaan. De meest directe benadering van het begrip ‘norm’ verwijst naar numerieke metingen. Elk willekeurig voorbeeld is hier bruikbaar. Of het nu de gemiddelde leeftijd van katten, de dikte van bomen, de wintertemperatuur of de gezondheidstoestand van iemand is. Jarenlang worden op de betrokken dimensie gegevens verzameld en vervolgens veredeld. Zo ontstaat langzamerhand een idee over de relatieve waarde van elk gevonden meetpunt ten opzichte van de anderen. Díe meetuitkomst die het vaakst wordt gemeten, wordt uiteindelijk beschouwd als ‘gebruikelijk’ en gekwalificeerd als ‘gewoon’. Of –en het woord bevat de norm reeds- krijgt het predicaat ‘normaal’. Vervolgens wordt dit begrip ‘norm’ dat uit de exacte wetenschappen afkomstig is, één op één getransplanteerd naar andere kennisgebieden. Wat geacht wordt te gelden voor de te kwantificeren dimensies, wordt ook geacht geldig te zijn in gedragswetenschappen, occultisme of mystiek. Zoals ik al enkele malen zei, het overgrote deel van het menselijke gedrag is te relateren aan het overleven. De jonge mens begrijpt dat snel en kopieert daarom het gedrag dat hij in zijn groep waarneemt. Zo verwerft zijn “ik” tijdens de jaren van vorming de gebruiken en de gedragsalternatieven van zijn groep. Tegelijkertijd ontstaat zo in het denken het beeld over het gewenste standaard- of normgedrag. Afwijkingen daarvan zijn toegestaan, maar, zo wordt hem bijgebracht, zowel qua duur als qua grootte slechts in beperkte mate. Iedereen die zich niet te ver van de grootste clustering van meetpunten bevindt, voldoet aan, de norm. Een dergelijke mens is daarmee niet bedreigend. Hij komt in woord, denkbeeld en gedrag overeen met de meeste anderen. Gelijkvormigheid, gelijkluidendheid betekenen dat er weinig verschillen zijn en het ontbreken van verschillen in een samenleving impliceert stabiliteit, rust en zekerheid, maar het minimaliseert de entropie en dat kost altijd veel energie.’ Meester Negen keek de Zoeker aan. ‘Conformeren betekent inperking van de individuele vrijheid. De natuurkunde stelt dat
I.13.14
alles streeft naar het maximaliseren van de entropie. Elke ordening is het gevolg van aan bewustzijn gebonden energie. Elke ordening blijft bestaan zolang deze wordt gewild! De krachten die deze ordening bewerkstelligen zijn de identificerende krachten, zij binden veel bewustzijn. Overigens, maar dat is terzijde, zou je kunnen stellen dat er onder invloed van het streven naar maximale entropie in de natuur –op termijn, en deze kan soms miljarden jaren beslaan- er een volkomen evenwicht zal ontstaan. Op die termijn,’ Meester Negen keek de Zoeker onverwacht recht in de ogen, ‘maar ik vermoed dat jij daar niet op doelt, verdwijnt in onze Scheppingsstraal uiteindelijk alle ordening en daarmee alle onrecht en onrechtvaardigheid.’ De Zoeker, die tijdens de natuurkundelessen destijds als een der weinigen aandachtig de betogen van zijn toenmalige leraar had kunnen volgen, knikte, hoewel hij het gebruik van het begrip entropie op deze manier voor het eerst zo hoorde. ‘De essentie van het idee ‘norm’ is uiteraard niet nieuw. Gevoelsmatig bestond het ook in vroegere tijden, evenals de daarbij behorende ‘afwijking’. Omdat er destijds veel minder cijfermatige onderbouwingen waren, was de kern van veel gehanteerde normen gevoelsmatig en dus niet exact te lokaliseren. Dat gegeven op zich leidde niet tot problemen. Er wèrd gewerkt met normen, ook al waren die vaag of ongedefinieerd. Normen werden gebruikt en afwijking konden worden getraceerd. Alles wat ‘vreemd’ was kreeg extra aandacht, omdat het buiten de gestandaardiseerde denkpatronen viel. Hoe verder iemand zich van de norm af bevond, des te meer aandacht werd er gegeven. Want des te groter was de ermee verbonden potentiële onzekerheid. Want zo’n afwijking zou kunnen leiden tot een mogelijke desintegratie van de samenleving en in dat geval was het een ontoelaatbare ontbindende kracht die, indien mogelijk, al in het prille begin moest worden geëlimineerd. De relatieve positie, die iemand ten opzichte van de norm in neemt, speelt ook tegenwoordig nog steeds een krachtige rol. Voldoen aan de norm is ‘goed’. Er niet aan voldoen is minimaal opvallend en kwestieus. Of, naarmate de afwijking groter is, onzekerheidsverhogend en daarom ‘slecht’! Naast een min of meer neutrale numerieke waarde hebben de termen ‘norm’ en ‘normaal’ zo een sturende sociale en morele waarde gekregen en juist daardoor zijn het begrippen geworden waarmee gemanipuleerd wordt. Er ontstaat in het menselijke denken een vicieuze cirkel die als volgt zijn rondjes gaat: ‘Normaal is hetzelfde als goed! Goed is immers de situatie zoals die behóórt te zijn. Wat goed is, is gemakkelijk vast te stellen. Het is immers dat wat het vaakst voorkomt. Want als het dat niet zou zijn, zou het niet het vaakst voorkomen!’ Dit lijkt een spel met woorden. In de individuele ervaring is het dat niet. In abstracte benadering van de norm wordt gesteld het de situatie is die het vaakst voorkomt. Het is daardoor in het denken een volledig uitgesleten stelsel van ‘open kanalen’ geworden, waarmee alle binnenkomende impulsen standaard worden verwerkt. Het is gevoelsmatig het meest vertrouwd en het veiligst. Datgene dat het meest voorkomt is daarom ook datgene dat positief wordt gewaardeerd.
I.13.15
Het proces dat leidt tot een waardetoekenning kan worden beïnvloed. Een zekerheidsgevend verschijnsel is van oudsher door de Vormers der Gedachten het predicaat ‘goed’ meegegeven. In het denkmodel betekent zekerheid dat impulsen zonder weerstand standaard kunnen worden afgewerkt. Het openen van kanalen, het leren van iets nieuws, is een moeizaam proces. Het netwerk van open kanalen dat een “ik” heeft opgebouwd, is een rechtstreekse weerspiegeling van zijn omringende wereld. De verschijnselen, situaties, indrukken, observaties, waarnemingen en verklaringen die het “ik” het vaakst is tegengekomen domineren! Zij zijn en worden als de platgetreden paden, de ‘open kanalen’ die het vaakst worden gebruikt, waardoor andere ‘open kanalen’ in de vergetelheid raken en worden veronachtzaamd. Binnen samenlevingsverbanden is er een zekere ongeschreven overeenkomst over de wijze waarop ervaringen met labels moeten worden geëtiketteerd. Ieder binnen een bepaalde groep maakt gebruik van dezelfde set van labels. Een dergelijk conglomeraat van labels, denkbeelden die door vrijwel allen worden onderschreven, wordt ‘lokale cultuur’ genoemd. Daarmee wordt het denken geüniformeerd rondom de verschijnselen die het vaakst voorkomen. Denkbeeldenreeksen worden vervolgens geconstrueerd rondom deze ‘normen’. Het “ik” is de verzamelnaam voor de in een mens opgeslagen denkbeelden. Wie nadenkt over wat een norm eigenlijk is,’ Meester Negen richtte zijn blik nadrukkelijk op de Zoeker, ‘kan niet anders dan tot de volgende onvermijdelijke conclusie komen: Zijn eigen “ik” is de norm! De ruggengraat van zijn denken wordt gevormd door normen! En omdat de norm synoniem lijkt voor het “ik”, is het zoeken en handelen volgens de norm dus ‘goed’!’ Er viel een stilte. De Zoeker trachtte uit alle nieuw aangereikte denkbeelden een vraag te formuleren. ‘Moet ik begrijpen dat er feitelijk niet zoiets bestaat als een norm?’ zei hij tenslotte. ‘Elke norm die het “ik” gebruikt is de inhoud van het denkbeeld dat in het moment ‘nu’ in zijn lichaam actief is. Meer is er niet. Alles wat hij er meer van maakt is illusoir, wat overigens niet wil zeggen dat er niet door iedereen veel meer van wordt gemaakt! Bij het proces dat zich in het denken afspeelt komt alles samen, het zoeken naar stabiliteit, waardoor de gewaarwording ‘verschil’ ontstaat, het werken met benoemde ‘dimensies’ om de grootte van ‘verschil’ te begrijpen, en de waardering van ‘verschil’ door het hanteren van een ‘norm’. Als een “ik” iets vreemds ervaart of een afwijkende, een onbekende situatie aantreft, wordt naarstig gezocht naar vergelijkingsmateriaal. Daarbij is de afstand van het aangetroffen onbekende tot de dichtstbijzijnde norm van vitaal belang. Wordt die afstand als te groot geschat, dan is datgene wat aangetroffen wordt letterlijk “ik”onvriendelijk. Het wordt dus om die afstand alleen al afgewezen. Dus nog los van de inhoud zelf. Op basis van deze werking van het denkproces is er binnen samenlevingsvormen een vrijwel ‘natuurlijk’ streven om zich te conformeren, om elke vorm van opvallen, behalve die, die gepropageerd worden, te vermijden. Of in ieder geval niet openlijk te
I.13.16
demonstreren. Mensen mijden extremen en zoeken naar het midden van de schaal, omdat zich daar de overgrote gelijkvormigheid van de massa’s bevindt. In sommige gevallen maken “ikken” zich ostentatief los van heersende denksystemen. Zij negeren, ontkennen of verwerpen (delen van) het normatieve denken binnen hun cultuur, maar zie hoe de talloze achterblijvers hen kwalificeren. Zij worden snel gekenschetst als ‘extremisten’, ‘anarchisten’, ‘revolutionairen’, ‘terroristen’, ‘‘rebellen’, ‘a-socialen’, avant-garde of ‘reactionairen’ ‘Doe maar gewoon’ en ‘act naturally’ stelt de volksmond in verschillende talen, die daarmee de beweging naar wat in het Engels wordt omschreven als ‘the middle of the road’ verwoordt. De mens houdt van nature zijn hoofd onder het maaiveld, zelfs al wordt over die houding geschamperd. En zelfs de uitersten van geaccepteerde of nagestreefde dimensies worden door de velen die zich in het gelijkvormige midden bevinden soms laatdunkend gekwalificeerd. Vaak is er bij de beoordeling naast ontzag of bewondering toch ook onverholen afgunst, na-ijver, chagrijn of verbittering.’ De Zoeker trok zijn wenkbrauwen op. ‘Kunt u dat illustreren met een voorbeeld?’ ‘Rijk zijn mag bijvoorbeeld. Het verzamelen van geld is in alle samenlevingen acceptabel, omdat geld natuurlijk een algemeen gekwalificeerd ‘overlevingspotentieel’ is, maar uiteindelijk verwordt de kwalificatie - na-ijver gaat dan een rol spelen- tot iets als ‘stinkend rijk’. En associatief worden degenen die (te) rijk zijn gekwalificeerd als uitbuiters of gewetenloze opportunisten die verondersteld worden slechts te handelen uit egoïstische motieven om te komen tot asociale zelfverrijking. Aan de onderzijde van de maatschappelijke ladder, een plaats die ronduit geminacht wordt, wordt iemand snel gekwalificeerd als ‘drop-out’, ‘zwerver’ of ‘gootbewoner’. Het gewaardeerde lichaamsgewicht loopt van normaal naar volslank. Maar aan de uiteinden bevinden zich de ‘vetzak’ of wordt geschamperd op het ‘anorexia figuur’, nietwaar?’ De Zoeker schudde aarzelend het hoofd. Hij was niet overtuigd. Dus ging Meester Negen verder. ‘Het aantal voorbeelden beperkt zich niet tot wat ik zo net beschreef. Neem kennis. Op zich wordt het gezien als een hoog goed, iedereen volgt plichtmatig een reeks scholen. Helaas, het genie is ‘wereldvreemd en eenzijdig’. Iemand die minder goed is in specifieke intellectuele spelletjes wordt snel misprezen als ‘achterlijk’. Wie hard werkt is een ‘uitslover’, degene die het daarentegen rustiger aan doet een ‘gemakzuchtige uitvreter’. Een man die zich uitgesproken kleedt, is snel ‘verwijfd’, terwijl er soms misprijzend getwijfeld wordt aan de seksuele geaardheid. Wie beschaafd spreekt is ‘bekakt of arrogant’, wie carrière maakt een ‘streber of een slijmerd’, wie ijverig studeert een ‘nerd’. Wie als leidinggevende doortastende beslissingen neemt is ‘autoritair’, terwijl aan de andere kant leidinggevenden die daarin omzichtiger zijn als ‘slapjanussen’ worden gekwalificeerd. Kunstenaars die in hun wereldje het normatieve juk afwerpen worden ‘avant-garde’ genoemd, enzovoorts. Begrijp je wat ik zeggen wil?’ De Zoeker knikte. ‘Op elk denkbare dimensie is er een aan te prijzen midden waar zich de massa’s bevinden, naast de extremen, die op grond van een scala van onderhuids spelende emoties als weerzin, na-ijver, afgunst, ‘morele verwerping’, religieuze afkeer of welke
I.13.17
andere ‘terechte’ reden dan ook, negatief worden gewaardeerd. Je ziet dat de onderliggende argumentatie altijd een emotionele grondslag heeft en dat kan ook niet anders. Een ‘verschil’ op zich is een conceptueel gegeven, het is echter altijd weer het individu dat de grootte van het verschil een emotionele inkleuring geeft. Het resultaat is echter altijd hetzelfde. De uiteinden van een verschil worden negatief ingekleurd. Zij zijn dan ook vaak niet dicht ‘bevolkt’. En doen daarmee vervolgens weer recht aan allerlei statistische wetmatigheden, waarop het normatieve denken geënt is. Dat normatieve denken is daarmee een selffulfilling prophecy geworden. Met andere woorden, het klopt altijd. Ik heb dit ooit als volgt in een figuur uitgewerkt.
Hoog
Acceptatie van Gedrag
Gebied van ongewenste afwijkingen. Druk op het individu om zich naar het midden te begeven
Het norm gebied terrein van gewenst gedrag
Gebied van de Geest der Massa’s
Gebied van ongewenste afwijkingen. Druk op het individu om zich naar het midden te begeven
de ‘norm’ Laag Mentale gebied
Astrale gebied
Instinctmatige gebied
Astrale gebied
Mentale gebied
fig.2: Het veld van krachten rondom de ‘norm’.
‘Het vertoeven nabij de veelal ongeschreven gedragsnormen binnen een samenleving is, zoals ik al zei, voor de meeste “ikken” verworden tot een onbewust, een natuurlijk streven. Dit, omdat veruit het grootste deel van alle als succesvol beschouwde beslismodellen en overlevingsstrategieën zich in dat gebied bevindt! In het rode gebied is de gelijkvormigheid het grootst. Je ziet aan het kleurgebruik in deze tekening het jou inmiddels bekende onderscheid tussen het instinctmatige, het astrale en het mentale aspect van de mens. Wij zagen eerder dat instinctmatig aangedreven gedachten de grootste impact hebben op de mens. Hieruit voortvloeiend volgt dat de instinctmatige aspecten, omdat die vaak onmiddellijk gekoppeld zijn aan het overleven, de sterkst normerende krachten zijn.’ ‘Ik volg die redenering niet onmiddellijk,’ merkte de Zoeker enigszins hulpeloos op. ‘De sterkste drijfveer in de mens is het overleven en vrijwel iedereen voelt aan dat dit in groepsverband het beste bewerkstelligd wordt. Daarom heeft het navolgen van groepsregels een hoge prioriteit verkregen. Vrijwel alle gedragingen in samenlevingen zijn geïnitieerd door de drang tot overleven. Gedrag dat daarin slaagde werd de standaard, de norm! Afwijkingen daarvan zijn er natuurlijk van oudsher geweest. Maar omdat het succesgehalte daar van op voorhand bekend is
I.13.18
natuurlijk, wordt er van oudsher sceptisch tegenaan gekeken en wordt er druk op het “ik” uitgeoefend zich aan het –zekere- standaardgedrag te conformeren. Nadat in samenlevingen het overleven op zich min of meer gewaarborgd is, wordt er naar gestreefd om aangenaam te overleven. Het astrale aspect verwerft daarmee invloed. Als laatste en in dit verband het minst belangrijke, is er het mentale aspect.’ De Zoeker knikte. ‘De zuigkracht vanuit het midden is het grootst. Vrijwel ieder accepteert daar de zekerheidsgevende waarde van de wit gestippelde norm. “Ikken” hanteren daarmee de inhoud van het denkbeeld dat die norm vertegenwoordigt. Het is het gebied van de eenvormigheid, het gebied wat wel beschreven wordt als het terrein van ‘the common sense’. De zekerheid die het vertoeven in dit gebied met zich meebrengt is aangenaam en geruststellend zeker. Je ziet dat de maatschappelijke acceptatie van vertoond gedrag afneemt naarmate de afwijking van de norm groter wordt. Je ziet dat de dik getrokken blauwe lijn aangeeft dat de acceptatie uiterst links en rechts in de figuur tot nul is gedaald. Daar bevinden zich de ‘natuurlijk’ krachten die op het “ik” inwerken teneinde dat “ik’ er toe te bewegen om het gedrag aan te passen, om zich meer naar de norm toe te bewegen. Dit alom aanwezige verschijnsel, die merkwaardige drang van de mens om zich te conformeren, zijn streven om zich identificeren met het veilige bekende midden omschrijf ik als: ‘De Geest der massa’s’. Ik zei je al dat de mechanica van het ‘hebben’ impliceert dat mensen binnen samenlevingen streven naar een herkenbare ordening, naar afspraken, procedures, wetten etcetera. Het is de Geest der Massa’s die in samenlevingen verantwoordelijk is voor het in stand houden van de ordening en structurering. Het is de onzichtbare maar altijd werkende en te ervaren kracht die de mens dwingt tot conformeren. Deze Geest wordt actief gesteund, want vrijwel elk individu heeft belang bij de afspraken en de ordening. Waar de Geest der Massa’s heerst, is zekerheid. Daar zijn de stabiliserende regels, procedures en dergelijke. Dankzij de werking van de Geest verkrijgt een “ik” ruimte om zich in het gebied van het ‘hebben’ met andere –door hem of haar gezien als aangenamere zaken- bezig te houden. De Geest helpt zo het “ik” om zich te bewegen in de richting, zoals die door de hoofdwet is beschreven. En om die reden wordt zijn bestaan geapprecieerd! De Geest is natuurlijk nooit meer dan het geheel van ‘normatieve denkbeeldenreeksen’. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat dit conglomeraat in het denken een eigen volstrekt autonome status heeft verworven. Om die reden heb ik het gepersonifieerd en spreek er over als ware het een zelfstandig handelende Entiteit! Onder invloed van de Geest der Massa’s onderneemt het individu telkens weer de tocht naar het neutrale midden. Vormers der Gedachten propageren dit en brengen de mens tijdens de jaren van vorming bij dat het goed is om zich naar het midden te begeven! De Geest wordt dus onvermijdelijk hét oriëntatiepunt voor de mens, het wordt zijn referentiekader en hij houdt bij vrijwel alles wat het doet of zegt de afstand tot het midden -tot de norm- in
I.13.19
het vizier, omdat zijn acceptatie binnen een (sub)groep omgekeerd evenredig is met zijn afstand tot die norm. Degene die afwijkt van dit midden komt in het centrum van een specifieke, vaak intolerante, belangstelling te staan van groeperingen uit dat midden. Het centrale thema in die ongezonde belangstelling is, dat door die middengroepen de afstand als negatief, als hinderlijk en ongewenst wordt gekwalificeerd. Elke afwijking draagt immers de kiem tot onzekerheid, tot wanorde in zich.’ De Zoeker onderschreef dit. ‘Wie zich afwijkend van de norm opstelt is verdacht, want denkbaar is dat dit impliceert dat ’überhaupt de gedachte aan een norm ter discussie staat’. Dat is veel ingrijpender dan een toevallige afwijking van één norm! Als de ‘norm’ als gegeven ter discussie komt te staan, wordt getornd aan alle zekerheidsgevende mentale bouwwerken. Dan staat het gedachteconglomeraat ter discussie, waarmee mensen zich het beeld van de wereld bouwen en die wereld valt uiteen als de bouwstenen –de normen- verdwijnen. De relatieve zekerheid die het denken biedt wordt ondermijnd, als het verschijnsel ‘norm’ ter discussie komt te staan. Correctieve acties in de richting van afwijkende individuen zijn daarom altijd veel feller dan uit objectief oogpunt gerechtvaardigd lijkt. Daarnaast neemt kracht die op het afwijkende individu wordt uitgeoefend toe, naarmate de afwijking groter is. Dergelijke afwijkingen worden überhaupt niet begrepen. Zij wekken afkeer, angst, afgunst of ergernis die gepaard gaat met zinsneden als: ‘Hoe haalt iemand het in zijn hoofd?’ ‘Waar haalt hij het recht vandaan?’ of ‘Waarom kan hij zich niet gewoon gedragen?’ ‘Zullen we hem eens een lesje leren!’ Dat laatste wordt letterlijk zo bedoeld. Men wil met dat ‘lesje’ het gewenste netwerk van ‘potentiële kanalen’ goedschiks of kwaadschiks tot ‘geopende kanalen’ maken, zodat de norm geaccepteerd wordt. Ik kom terug op de vraag die je eerder stelde met betrekking tot het onrecht, in het bijzonder het deel waarin je mij vroeg of Grote Leraren methoden kenden om onrecht uit te bannen. Het moet je nu duidelijk zijn dat de kracht van de Geest der Massa’s immens is en ik heb je getracht duidelijk te maken waar deze kracht uit voort spruit. Deze kracht jaagt de mensen in regelgeving, wetten en procedures en creëert tevens het denkbeeld, dat het volgen van de regelgeving juist en terecht is. De Grote Leraren hebben dit van oudsher ingezien en, hoewel zij geen mechanica hebben bestudeerd, wisten zij ook, dat elke kracht die zij in zouden zetten, een evenzo grote tegenkracht zou opwekken. Met als gevolg dat ze geen stap verder zouden komen. Anders dan wereldlijke leiders en politieke filosofen hebben zij dit daarom nagelaten, iets dat hen door velen kwalijk wordt genomen. Toch hebben zij zich ingezet om het onrecht bij de wortel aan te pakken en het zo uit te bannen.’ Meester Negen richtte zijn blik over het hoofd van de Zoeker en dacht enige tijd na. ‘Alles,’ ging hij dan verder, ‘waarover de mens nadenkt wordt door de ‘filters’ van zijn denkbeelden, zijn “ik” gezeefd. Dat betekent dat alleen degene, die zich er bewust op toelegt om de wereld waar te nemen zonder denken, er in zal slagen de wereld ongefilterd te zien. Hij neemt dan ongeïdentificeerd waar, er wordt niet geoordeeld of beoordeeld. In het bijzonder het beoordelen betekent, dat er náást hetgeen er wordt waargenomen een intern denkbeeld, een maatstaf of meetlat wordt geactiveerd en
I.13.20
vervolgens begint het vergelijken. Waarnemen zonder denken is mogelijk, maar dat te bewerkstelligen vergt een innerlijke alertheid en een discipline die zelden door de mens wordt ontwikkeld, omdat het niets toevoegt aan het ‘overlevingspotentieel’. Diegene die daadwerkelijk tracht gewaar te zijnen dan niet incidenteel, maar voortdurend, ervaart dat het geleidelijk aan mogelijk wordt om verschijnselen waar te nemen zonder te worden afgeleid door de onvermijdelijke verschillen. Een dergelijk mens zal ervaren dat het mogelijk is om de voortdurende stroom van op hem inwerkende indrukken langs het denken heen te leiden. Gewaarwordingen blijven daarmee wat ze zijn. De mens ervaart op dat moment de intense kracht van het bestaan in het ‘nu’. Zijn denken staat even stil, er zijn geen beelden die vanuit het verleden op de gewaarwording worden geplakt, noch verwachtingen omtrent een toekomst.’ Er viel een korte stilte waarin de Zoeker nadacht. ‘Alleen,’ ging Meester Negen dan verder, ‘ wie zich hierin verdiept beseft de dominante werking en de effecten van ‘het verschil’. Hij ervaart de bewegingen in zichzelf om de verschillen te kwalificeren, om in te grijpen als hij de bemerkte verschillen niet rechtvaardig vindt en hij ervaart dan zijn onvermogen om fundamentele veranderingen te bewerkstelligen in het gebied van het ‘hebben’. Ingrijpen in dat gebied realiseert slechts lokale effecten. En dan nog, zoals ik je net vertelde, onder invloed van de eerste energiewet wordt de onevenwichtigheid uiteindelijk slechts verplaatst naar een ander punt in het gebied van het ‘hebben’.’ ‘Uw analyses leiden tot een passiviteit die de mijne niet is,’ merkte de Zoeker onbehagelijk op. ‘Ik zie niet in hoe onrecht zal verdwijnen als ik me niet meer richt op verschillen?’ Meester Negen keek hem strak aan. ‘Probeer het! Als je het doet ervaar je direct de heftige kracht die je aanzet tot het werken met verschillen! Wie zich los wil maken tracht zich namelijk te ontworstelen aan de greep van de ‘Geest der massa’s’ en deze hebzuchtige heerser is daar nooit van gediend. Waar de meerderheden bepalen wat juist is en waar door de gelijkvormigheid der gedachten zekerheid ontstaat, is het zich conformeren een eis. Wie dat midden mijdt bewandelt de weg van de meeste weerstand en dat is niet de weg die uitnodigt! Een dergelijk keuze wordt in samenlevingen niet omarmd. Degene die het werken met verschillen laat voor wat het is wordt uiteindelijk snel ‘teleurstelling’, ‘kortzichtigheid’, ‘onverschilligheid’, ‘lafheid’, ‘ongevoeligheid’, ‘gemakzucht’, ‘verraad’ of erger aangewreven. Een dergelijke keuze, zich niet bezig te houden met verschillen, gaat lijnrecht in tegen de tendens, waarbij elk verschil onderwerp van meningsvorming en studie is. Wie het ‘geestelijke mijnenveld der verschillen’ links laat liggen wordt beschouwd als passief, drop-out, warhoofd, lethargisch. Om kwalificaties als irreëel, onverantwoord naïef of onaangepast te vermijden. Deze afkeurende vooroordelen laten geen spat ruimte. Met priemende vingers wordt gewezen naar streken, waar dergelijke (vermeende) levenshoudingen tot oorzaak worden verheven van technische en economische achterstand. De Geest der Massa’s maakt zo duidelijk dat deze keuze onaanvaardbaar is, want het prettige, het normatieve midden der dimensies wordt ontkend, genegeerd. En niet door een “ik” dat op een van de uiteinden zit en dus belang heeft bij het bagatelliseren van
I.13.21
het midden. Het geschiedt door iemand die het midden dat midden laat en zich niet interesseert in de afstanden van verschijnselen ten opzichte van dat midden. Men wenst het spel van de Geest der Massa’s niet meer te spelen en negéért zo de Geest, die daardoor –op termijn- machteloos wordt. Een dergelijke keuze wordt gezien als afbraak van alles wat verworven is. Bezorgd wordt geopperd dat, mocht dit op grote schaal geschieden, de samenleving zal wankelden op zijn grondvesten. Het rigide doorvoeren van dergelijke keuzes -zo redeneert de Geest- betekent, dat de grond voor alle specialisatie, alle streven naar ‘vooruitgang’ wegvalt. Daarmee ook alle voordelen die specialisatie biedt. De ontwikkeling, het evolueren van de menselijke samenlevingen wordt aldus de Geest teruggedraaid en dat is ongewenst! Alle economische wetten werken met verschillen en concurrentie wordt aangemoedigd. Personeel wordt geselecteerd op verschillen. De verschillen in sportieve prestaties vullen elk stadion en kluisteren honderden miljoenen aan de tv. Talloze verschijnselen illustreren keer op keer dat mensen geconstateerde verschillen trachten te gebruiken ten eigene nutte! Zo’n driftig gestimuleerd en gelegaliseerd gebruik van ‘verschillen’ maakt het gebruik van de term ‘onrechtvaardig’ tot iets vreemds. Uiteindelijk ligt de basis voor de ongelijkheid die als ‘onrechtvaardigheid’ wordt gekwalificeerd- in het geconstateerde maar niet meer acceptabel geachte verschil. Het brede gebruik van de term onrechtvaardig vindt plaats, omdat iedereen bij elke willekeurig dimensie zijn eigen toevallige criteria gebruikt. Ieder werkt met ‘het verschil’, ook degenen die zich ogenschijnlijk het hardst inzetten om door hen gedefinieerde onrechtvaardigheid weg te werken. Uiteindelijk blijkt de verklaring onthutsend: Het ‘onacceptabele verschil’ ontstaat enkel en alleen, omdat iedereen altijd en overal probleemloos werkt met het ‘geaccepteerde verschil’. De strijd die gevoerd wordt tussen wat wel en wat niet acceptabel is, wordt daarmee een marginale strijd. Een strijd die gaat over gevoelens en interpretaties van gepresenteerde getallen, maar nooit over het begrip ‘verschil’ zelf. Zolang dat begrip gelegitimeerd blijft, zullen er -als verschijnselen tegen een of andere specifiek ingekleurde achtergrond worden belicht- ‘interpretatieverschillen’ ontstaan. Daarover wordt vervolgens geredetwist of gevochten. In de samenleving wordt breeduit gewerkt met ‘de verschillen tussen mensen’. De ‘beste’ man of vrouw wordt gezocht, omdat het economisch verstandig is. Dit illustreert hoe nuttig het werken met verschillen wordt beschouwd. De beslisser houdt zich in zijn keuzeproces niet op met de vraag of dit nu rechtvaardig is of niet. Hij zit in een economisch krachtveld en moet met die krachten meebewegen wil hij overleven. Het begrip ‘verschil’ is een eenvoudig begrip. Het heeft zich als bijzonder bruikbaar concept in het denken weten te nestelen. Het is een trouwe dienaar van het “ik” en weet dat “ik” er permanent van te overtuigen, dat het voor het aangename overleven van dat “ik” noodzakelijk is. De mens stelt tevreden of gelaten vast ‘dat er verschillen zijn’. Zij vormen voor hem als het ware een natuurlijk onderdeel van de ‘manifestatie der dingen’.’ Meester Negen zweeg. Het duurde lang en het leek alsof hij uitgesproken was. De
I.13.22
Zoeker voelde hoe zijn ongenoegen groeide, want ondanks het feit dat de woorden van de ander een onwrikbare logica in zich leken te hebben, had hij het gevoel dat hij in een soort spirituele cirkelredenering terecht was gekomen. ‘Wat moet ik doen als ik schrijnend onrecht zie?’ vroeg hij tenslotte. ‘Al uw redeneringen hebben daar nog geen antwoord op gegeven. Of, als ze dat wel hebben, heb ik het wellicht niet begrepen.’ ‘Het antwoord is zowel eenvoudig als uiterst complex,’ sprak Meester Negen. ‘Eenvoudig, omdat het zich op conceptueel niveau ogenschijnlijk heel gemakkelijk laat begrijpen. Tegelijkertijd is het uiterst complex, omdat juist het conceptuele begrip het echt begrip verhindert.’ Meester Negen staarde geruime tijd voor zich uit en pakte toen een stuk papier. Hij tekende er een grote pijl op met aan weerszijden punten. Daarboven schetste hij een driehoek.
Invloed van het “ik”
Op Twee na hoogste Goddelijke Advies
“ik”
Verzamelen Overlevingpotentieel
fig3: Het “ik” en de krachten die er op in werken. Hij wees met zijn vinger naar de pijl. ‘Ik vertelde je dat de mens in principe een keuze heeft uit twee uitersten. Ik heb die in de figuur nogmaals geschetst. Enerzijds is er het op twee na hoogste Goddelijke Advies dat omschrijft dat de mens zijn medemens lief zal hebben meer nog dan hij zichzelf liefheeft. Ik zei je al dat dit Advies in feite is ook een aansporing is voor de mens om zich te verdiepen in de vraag ‘Wie ben ik’. En nu doet zich het merkwaardige verschijnsel voor dat de mens, teneinde een antwoord op die vraag te krijgen, te rade gaat bij een ander! Doorzie je de absurditeit van dat gedrag?’ Meester Negen keek de Zoeker hoofdschuddend aan. ‘Wie verdiept zich zelf in de vraag naar de wezenlijke essentie van zichzelf? Dat zijn er niet veel in de massa’s. Mensen gaan te rade bij anderen en laten zich zo het harnas van het “ik” aanmeten. Natuurlijk, een harnas biedt enige bescherming tegen de onverwachte aanvallen van het leven, maar een harnas beperkt de bewegingsvrijheid immens. De bewegingsvrijheid. waar ik op doel, is die van het bewustzijn dat in de mens stroomt. Wie zich door de woorden van een ander laat bepalen, wie van de ander de invulling van de vraag der vragen overneemt heeft een nieuw identificatiepunt
I.13.23
gecreëerd. Een dergelijke punt behoort tot het gebied van het ‘hebben’ en vanuit dergelijke punt zal nooit een definitieve oplossing worden bereikt. Ik heb getracht je dat duidelijk te maken. Vervolgens zijn er de wegen van de Geest der Massa’s. Dat zijn de vele normatieve wegen, de regelgeving, de wetten, de voorschriften die het leven in het gebied van het ‘hebben’ structureren. De mens vraagt om structurering, met name die, waarbij hij baat heeft en die rust en stabiliteit in zijn omgeving brengt. Begrijp overigens wel, dat het voordeel voor de één het nadeel voor de ander kan zijn.’ De Zoeker keek hem vragend aan. ‘Kunt u dat met voorbeelden illustreren?’ ‘Eerlijkheid is prachtig voor wie eerlijk is, maar het blokkeert alle mogelijkheden voor wie toevallig heel goed kan liegen.’ ‘Dat vind ik nogal triviaal,’ bokte de Zoeker ontevreden, omdat hij een spectaculairdere toelichting had verwacht, ‘Gij zult niet stelen beschermt degene die bezit heeft, maar blokkeert de bezitloze. ‘Respecteer elkaars mening’ is fijn voor degene die zijn mening goed kan verwoorden, maar blokkeert degene die een beperkte woordenschat of opleiding heeft. Ik bedoel, zo zijn er legio voorbeelden te vinden in het gebied van het ‘hebben’. Zo werkt de mechanica van het ‘hebben’, er is altijd evenwicht, maar de helft van dat evenwicht is onaangenaam.’ Hij wees weer naar de tekening. ‘Het “ik” bevind zich altijd ergens tussen de twee uitersten en als de mens zich niet actief bewust is van zijn positie, drijft de mechanica van het ‘hebben’ hem automatisch naar rechts. Er bestaan talloze ‘dimensies’ en daarmee beschreven ‘verschillen’. Als de mens zich identificeert met een verschil, zet dat verschil hem aan tot het verzamelen van het ‘overlevingspotentieel’ en die mens vindt in de omringende regelgevingen altijd rechtvaardiging voor het verzamelen van dát potentieel. Tegelijkertijd is het denkbaar dat die mens zich afzet tegen de verzameling die andere “ikken” hebben verworven, maar dan op een andere dimensie. Alleen de mens die bewust is in zijn moment ‘nu’ kan de beweging naar links maken. Naarmate de mens verder verwijderd is van het Goddelijke advies, neemt de kracht van zijn “ik” toe. Dat laatste heb ik getracht weer te geven met behulp van de driehoek boven de pijl. Daarin heb ik een klein pijltje getekend, wat geacht wordt de macht van het “ik” weer te geven. De macht of invloed van het “ik” is rechts het grootst. Samenlevingen. die gedogen of stimuleren dat “ikken” naar rechts gaan, stimuleren het onrecht niet, maar accepteren het gegeven dat onrecht ontstaat als onvermijdelijk. Uitwassen worden in het gebied van het ‘hebben’ aangepakt, maar uitwassen zullen altijd ontstaan. Uiterst links bestaat het “ik” niet. Ieder mens heeft desgewenst elk moment de mogelijkheid om voor zichzelf vast te stellen op welk punt van de pijl hij zich bevindt. Dat is ook een van de impliciete lessen van het Goddelijke advies. Wie tracht het Advies in de praktijk van alledag te beoefenen zal misschien teleurgesteld zijn over het eigen vermogen in deze. Maar, wie zich daardoor niet laat ontmoedigen verwerft zelfkennis en gaat steeds meer beseffen hoe de mechanica van het ‘hebben’ op hemzelf inwerkt. Uiteindelijk zal hij zich er voor inzetten om de positie van zijn “ik” steeds meer naar de
I.13.24
linkerkant van de figuur te brengen en door zo te handelen zal hij de strijd in het gebied van het ‘hebben’ mijden. De identificatieprocessen zullen worden doorzien en steeds minder vat op hem hebben. En vervolgens kan hij vanuit die positie zinvol acties initiëren waarmee ook anderen zichzelf kunnen bevrijden van de macht van het ‘hebben’.’ De Zoeker zag dat Meester Negen aanstalten maakte om op te stappen. Hij herinnerde zich hoe hij hem had verteld dat het Advies om de naaste lief te hebben de op twee na hoogste Advies was dat de Goden de mens hadden gegeven. Hij was nieuwsgierig wat de inhoud was van de twee Adviezen die blijkbaar belangrijker waren. Maar nog voor hij iets te berde kon brengen nam Meester Negen het woord en zei: ‘Onrecht zal uit de wereld verdwijnen als mensen de Geest der Massa’s laten voor wat deze is en met hun volle bewustzijn in het ‘nu’ staan. Me dunkt, je hebt hier meer dan voldoende om aan te pakken. Mijn advies aan jou kan ik kort samenvatten. Als eerste adviseer ik je om ‘bewust’ te zijn en als tweede om anderen te attenderen op de mogelijkheid om bewust te zijn! En,’ hij liet nadrukkelijk een stilte vallen, ‘doe het in die volgorde, want anders is elke handeling zinloos’
I.13.25