Toets :Ned3F_2013_P0_1_Voorbeeld COE Sectie :Ned3F_2013_P0_1_Voorbeeld COE :De familie is niet failliet :Klacht over uw tandarts? :Het brein van de kenniswerker :Nederland knutselland :In de schaduw van het nieuws :Worden kinderen brutaler? Dit materiaal is een product van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in beheer bij het College voor Examens (CvE) te Utrecht. CvE accepteert geen enkele aansprakelijkheid voor schade ontstaan door het gebruik van dit materiaal op welke manier dan ook. CvE heeC conform de weEelijke bepalingen en voor zover mogelijk het auteursrecht op in dit materiaal gebruikt (bronnen)materiaal geregeld. Diegene die desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met het CvE. Dit materiaal is vrij te gebruiken voor eigen oefening, studie of privégebruik, alsmede schoolgebruik op niet-‐ commerciële basis. Voor alle andere toepassingen geldt dat het gebruik van in dit product verwerkt (bronnen)materiaal niet is toegestaan zonder toestemming van de rechthebbenden. Op eventueel aangepast werk dient duidelijk vermeld te worden dat er sprake is van een aanpassing van een product van CvE. Elke schijn van bemoeienis of goedkeuring van CvE met betrekking tot het nieuwe materiaal dient te worden uitgesloten.
i.
startscherm deeltoets 3F vbex 2013 Materiaal MBO COE Nederlandse taal 3F voorbeeldexamen Jaar Vak Niveau Aantal teksten Aantal vragen Examenduur
2013 Nederlandse taal 3F 6 48 120 minuten
Het examen bestaat uit de volgende onderdelen: Lezen De familie is niet failliet Klacht over de tandarts? Het brein van de kenniswerker Luisteren Nederland knutselland In de schaduw van het nieuws Worden kinderen brutaler Algemene instructie:
. Je bent vrij in de keuze van de volgorde van de teksten. . Ook de vragen kun je in een zelf gekozen volgorde maken. We raden je echter aan de volgorde van de vragen bij een tekst te volgen. . In het volgende scherm vind je de bedieningsinstructie van het examen. Lees deze instructie aandachtig door voordat je aan de vragen van een tekst begint. . Je kunt instructie- en introductieschermen altijd weer oproepen. Klik op de bijbehorende i in de blauwe balk onder het examen. . We raden je aan de leesteksten eerst helemaal door te lezen en daarna de bijbehorende vragen te beantwoorden. . Speel ook bij de kijk-luisterfragmenten eerst het fragment helemaal af en beantwoord daarna de bijbehorende vragen. Tijdens het kijken mag je aantekeningen maken. Je kunt het fragment zo vaak terugspoelen als je wilt. Denk er wel aan dat de examentijd doorloopt. . Het kladpapier met aantekeningen moet na afloop worden ingeleverd.
i.
(bedieningsinstructie) Materiaal Bedieningsinstructie Algemeen . Om een vraag te zien, klik je op het nummer van de vraag onder in het scherm. . Als je een vraag beantwoord hebt, verandert de kleur van het vraagnummer onder in het scherm. . Om de vraag te beantwoorden klik je op het antwoord dat volgens jou het goede antwoord is. . Je kunt antwoorden altijd weer verbeteren. . Je gaat naar de volgende vraag met de grote pijl rechtsonder of je klikt op het volgende nummer in de blauwe taakbalk. Lezen . De leestekst vind je links op het scherm. Door te scrollen kun je de hele tekst lezen. Kijk-Luisteren . Het onderdeel luisteren bestaat uit 3 programma's, waaruit je telkens fragmenten ziet. . Het beeld staat links op het scherm met daaronder de bedieningsknoppen: Start Stop Pauze Vooruit Achteruit Trackbalk De trackbalk geeft het verloop van het fragment aan en biedt de mogelijkheid door het fragment te scrollen.
In de blauwe taakbalk rechts boven in het scherm zie je deze geluidsknop. Hiermee kun je het volume bepalen. Klik met de muis op de pijl rechtsonder om met het examen te beginnen.
i.
De familie is niet failliet - introductie Materiaal Hierna volgt de leestekst:
De familie ís niet failliet Bij deze tekst horen 12 vragen.
1.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag:
'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het
netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. Wat is de functie van alinea 1? A de aandacht trekken door een tegenstelling te geven B duidelijk maken dat familiewaarden aan het verdwijnen zijn C het introduceren van het probleem van de eenzaamheid
2.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het
zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun
kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema.
Welke voorlopige conclusie volgt uit de eerste twee alinea's? A Volgens de moderne Nederlander is de familie niet failliet. B Volgens sociologen is de familie niet failliet. C Volgens wetenschappelijke metingen is de familie niet failliet.
3.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4
Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met
een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. Wat bedoelt de auteur in alinea 2 met 'het Bertolli-gevoel'? Het gevoel dat je krijgt bij A een grote, gezellige, warme, levenlustige familie in Zuid-Europa. B een picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen. C een zonovergoten Toscaans landschap.
4.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de
andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan
de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 2 stelt de auteur dat de familiebanden in Nederland hopeloos verwaterd zijn. Welke zin gebruikt hij als argument bij dit standpunt? A Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. B Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. C Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten?
5.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet."
De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie."
8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 3 zegt Tineke Fokkema: ''Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of Oost-Europese." Dit is A een argument. B een conclusie. C een standpunt.
6.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren
bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding
Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 3 staat: ''Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn.'' Deze uitspraak is A een bewering van de auteur van het artikel. B een interpretatie van de auteur van het artikel. C een mening van onderzoekster Tineke Fokkema.
7.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet
1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden.
5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende
ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 4 wordt een uitspraak van de minister van Onderwijs aangehaald. Wat is hierna de reactie van de auteur? A Ouders zouden meer tijd aan hun kinderen moeten besteden. B Ouders zouden voor hun inzet gecomplimenteerd moeten worden. C Ouders zouden zich nu meer dan voorheen moeten opofferen.
8.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag:
'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het
netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 5 schrijft de auteur over hoeveel aandacht kinderen tegenwoordig krijgen. Wat is hierover volgens hem het meest voorkomende idee? A Kinderen krijgen te weinig aandacht. B Kinderen krijgen voldoende aandacht. C Kinderen krijgen te veel aandacht.
9.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond.
2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn
Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het
gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 5 staat: ''Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis.'' Waarom plaatst Liefbroer deze opmerking? A Hij wil de ernst relativeren van de afwezigheid van een van de biologische ouders in huis. B Hij wil de ernst versterken van de afwezigheid van een van de biologische ouders in huis. C Hij wil de spot drijven met de afwezigheid van een van de biologische ouders in huis.
10.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of Oost-Europese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis?
Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat
veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. (1) ''Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis.'' (2) ''Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen.'' Welke zin is een feit, welke een mening? A B C D
11.
(1) is een feit; (2) is een mening. (1) is een mening; (2) is een feit. (1) en (2) zijn beide feiten. (1) en (2) zijn beide meningen.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond.
2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of OostEuropese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In
zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer. De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je
dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. In alinea 8 zegt Liefbroer: ''Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties.'' Wat is die meerwaarde? In familierelaties A krijg je discussies tussen mensen uit verschillende generaties. B krijg je discussies tussen mensen van dezelfde generatie over normen en waarden. C krijg je discussies, die grotendeels over familiebanden gaan.
12.
De familie is niet failliet - Keuze
De familie ís niet failliet 1 Het individualisme heeft genadeloos toegeslagen: ouders gaan uit elkaar, kinderen groeien op in gebroken gezinnen en opa's en oma's kwijnen weg in tehuizen. Familiewaarden? Aandacht voor onze naasten? Grotendeels verdampt, denken we. Maar deskundigen zien voor dit sociale gesomber weinig grond. 2 In Zuid-Europa, dáár weten ze nog wat familie is. Je ziet het voor je: het zonovergoten Toscaanse landschap, de picknicktafel vol goddelijke pasta's en wijnen, en daaromheen, in opperste harmonie, alle generaties uit een grote, gezellige, warme, levenslustige familie - smullend, spelend, dansend, duttend... Het typische Bertolli-gevoel, kom daar eens om in het kille Nederland. Bij ons zijn de familiebanden sinds de jaren zestig hopeloos verwaterd. Hier is het steeds meer 'ieder voor zich'. Grootouders, kinderen, kleinkinderen, ooms, tantes, ze wonen ver uit elkaar en hebben onderling hoe langer hoe minder contact. Mag zo'n hoopje los zand nog 'familie' heten? Zijn familiebanden überhaupt nog iets waard als je met de buurvrouw vertrouwelijker omgaat dan met je neef uit de andere hoek van het land? De familie is failliet. Althans, dat idee heeft zich genesteld in de beeldvorming van de moderne Nederlander. Maar vraag sociologen ernaar, en ze wuiven de klaagzang weg. Wetenschappelijke metingen waaruit blijkt dat de boel in rap tempo uiteenvalt, zijn er niet. En gegevens die wel voorhanden zijn, suggereren bepaald niet dat de familie op sterven na dood is. 3 Is de Italiaanse eenzamer dan de Finse? Bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) doet sociaaldemografe Tineke Fokkema onderzoek naar eenzaamheid in internationaal perspectief. "Aan het begin van elke lezing over eenzaamheid stel ik de vraag: 'Wie zou er eenzamer zijn, een Italiaanse of een Finse oudere vrouw?' Iedereen denkt: 'De Finse'. Maar uit een flinke stapel onderzoek is gebleken dat het precies andersom is: Noord-Europese ouderen zijn minder eenzaam dan Zuid- of
Oost-Europese." Maar in het Zuiden en Oosten wonen ouderen toch vaak bij hun kinderen in huis? Garandeert dat geen warm sociaal bad? Niet per se, licht Fokkema toe. "Nederlandse ouderen geven aan dat ze niet graag bij hun kinderen zouden wonen. Zo ideaal is dat kennelijk niet." Bovendien: ook te midden van je kinderen kun je eenzaam zijn. 4 Ouderen Nederlandse ouderen voelen zich in elk geval niet massaal in de kou gezet. Sinds de jaren zeventig, toen er voor het eerst werd gemeten, is de eenzaamheid onder 50-plussers dan ook niet toegenomen. "Op zeer hoge leeftijd gaan ouderen weliswaar relatief vaak naar een tehuis", vult Fokkema aan. "Maar het idee dat ze door familie aan hun lot worden overgelaten, klopt niet." De 'bovenkant' van de familie zit dus nog stevig aan de rest vast. En hoe zit het met de kwetsbare 'onderkant': de kinderen? Ook zij komen volgens de heersende gedachte aandacht tekort. Beide ouders zijn immers noodgedwongen aan het werk, waardoor ze zich nauwelijks om hun kroost kunnen bekommeren. Eind november 2011 werden ze daarover nog gekapitteld door de minister van Onderwijs. Die vond dat werkende ouders zichzelf meer moesten opofferen, zodat ze hun kinderen eindelijk weer fatsoenlijk konden opvoeden. 5 Aandacht voor de kinderen Krijgen kinderen zware klappen van de moderniteit? Die overtuiging leeft kennelijk tot op het hoogste politieke niveau. Maar het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft er deze zomer gehakt van gemaakt, onderbouwd met cijfers. In zijn Gezinsrapport meldde het bureau verrassend genoeg dat werkende moeders en vaders tegenwoordig bijna twee keer zoveel tijd aan hun kinderen besteden als in 1980. Moeders steken nu een kleine veertien uur per week in de zorg voor hun kinderen; vaders ruim zes uur. In plaats van een terechtwijzing was een schouderklopje vanuit Den Haag misschien meer op zijn plaats geweest. Toch heeft het moderne gezinsleven volgens sociologen wel degelijk ook een nadelige kant. Eén op de drie huwelijken loopt op een scheiding uit. Het gevolg is dat ongeveer een kwart van de 15-jarigen met nog maar één van zijn biologische ouders in huis leeft. Vergeleken met de jaren vijftig is dat een dramatisch grote groep. Maar in een breder historisch perspectief valt het mee, relativeert Aat Liefbroer, hoofd van de afdeling Sociale Demografie van het NIDI en bijzonder hoogleraar demografie van jongvolwassenen en intergenerationele overdracht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. "Anderhalve eeuw terug had ook een kwart van de 15-jarigen maar één ouder thuis." 6 Scheiding Het probleem had destijds een andere oorzaak: honderdvijftig jaar geleden misten kinderen vaak een ouder omdat die voortijdig was overleden. Tegenwoordig leven beide ouders meestal nog, alleen wonen ze in een ander huis. Uit recent onderzoek blijkt weliswaar dat kinderen daaronder lijden en slechter gaan presteren op school, maar Liefbroer benadert het van een andere kant. "Je kunt dramatisch doen over een scheiding, maar zo'n situatie biedt ook kansen. Met een beetje geluk kan een kind dubbel profiteren van het inkomen, de ervaring en het netwerk van de ouders. En als er stiefouders bijkomen, worden die mogelijkheden nog groter." Maar dat is niet het heersende gevoel, beseft Liefbroer.
De algemene indruk is dat de vele scheidingen bijdragen aan de toch al dreigende ondergang van de familie. Dat komt volgens de hoogleraar doordat veel mensen de jaren vijftig als ijkpunt nemen. Toen heerste hier nog het echte kerngezin: vader verdiende het geld, moeder zorgde voor de kinderen. 7 Motivatie Studies wijzen er niet op dat de waarde van de familie afkalft. Wat wel verandert, is de motivatie waarmee familieleden elkaar helpen. Allochtone Nederlanders met een traditionele achtergrond zeggen vaak dat ze steun verlenen omdat het zo hoort. Autochtone, modernere landgenoten doen het meer uit eigen beweging, bijvoorbeeld omdat ze een prettige band met iemand hebben, of omdat het een goed gevoel geeft. "De hulp blijft, maar het verplichte karakter verdwijnt", constateert Liefbroer. "Ik zie daarom geen reden tot somberheid over de waarde van familie." 8 Ruzie als meerwaarde Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. Hij doelt op de zogeheten NKPS-studie, een onderzoek naar familiebanden dat sinds 2002 loopt. In de enquête werd onder meer gevraagd naar kortdurende ruzies tussen familieleden. Zulke ruzies blijken voor een groot deel te gaan over normen en waarden. "Daarin schuilt denk ik de meerwaarde van familierelaties ten opzichte van andersoortige relaties", zegt Liefbroer. "De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. Je krijgt er tegenspraak. Waar anders in de maatschappij vind je dat?" Een en al hosanna is het overigens ook weer niet met de familiebanden. Het gaat niet vanzelf goed. "Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren", zegt eenzaamheidsonderzoekster Fokkema. Wat is kernzin van alinea 8? A Sterker nog, recente enquêtes onder duizenden Nederlanders hebben Liefbroer ervan overtuigd dat familie een belangrijke functie vervult en zal blijven vervullen. B De familie is een podium waar verschillende generaties met andere gedachten serieus met elkaar in gesprek gaan. C Het huwelijk, familiebanden... je moet er wel in willen investeren.
i.
Klacht over uw tandarts? - introductie Materiaal Hierna volgt de leestekst:
Klacht over uw tandarts? Bij deze tekst horen een casus en een vraag met 5 uitspraken.
13.
Klacht over uw tandarts? Keuze
Klacht over uw tandarts? De meeste patiënten zijn tevreden over hun tandarts. Tóch kan het weleens gebeuren dat u vindt dat u onjuist bent geïnformeerd of behandeld. Er kan ook sprake zijn van een declaratieprobleem of een combinatie van bovengenoemde problemen. Als u een klacht heeft, kunt u bij verschillende instanties terecht. Hieronder treft u gedeelten aan van de klachtenprocedure van beroepsvereniging ANT (Associatie Nederlandse Tandartsen), aangevuld met de klachtenprocedure van het Tuchtcollege Gezondheidszorg. Klachtenprocedure van beroepsvereniging ANT Ingediende klachten bij de Klachtencommissie van de ANT kunnen betrekking hebben op de volgende gebieden: - tandheelkunde - communicatie/bejegening - declaraties - combinatie van bovengenoemde Klachten over geldvorderingen en schadevergoedingen neemt de Klachtencommissie in geen enkel geval in behandeling. Probeer altijd eerst met uw tandarts te praten over uw klacht. Uw tandarts heeft er recht op te weten dat u niet tevreden bent. Mogelijk is er sprake van een misverstand en kan dat in een gesprek met uw tandarts worden opgelost. Blijft u ontevreden na dit gesprek of heeft u het gevoel dat een gesprek over uw klacht (om wat voor reden dan ook) niets oplevert, uit dan uw klacht schriftelijk aan uw tandarts. De Klachtencommissie Tandheelkunde raadt aan dit per aangetekende brief te doen. Van zowel u als van de tandarts wordt verwacht dat u probeert de klacht in goede harmonie op te lossen. Indien u tot een oplossing komt, vraag uw tandarts dan de gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen. Spreek eventueel een termijn af wanneer de klacht afgehandeld zou kunnen worden. Pas als u er samen niet meer uit komt, staan er andere wegen open. U kunt een andere tandarts consulteren om diens mening over het probleem te vragen. De mening van iemand die niet in het conflict betrokken is, kan uw eigen visie bevestigen, nuanceren of tegenspreken. Wellicht is deze tweede mening aanleiding voor u en/of uw tandarts het eigen standpunt te heroverwegen. Ook kunt u deze tandarts vragen een bemiddelende rol te spelen (dit kan alleen wanneer u zich niet bij hem/haar inschrijft als patiënt en uitsluitend gebruik maakt van 'de tweede mening'). De second opinion-tandarts is overigens niet verplicht aan dat verzoek te voldoen. De kosten voor de second opinion komen voor uw rekening. Sommige verzekeraars vergoeden deze kosten. De meeste zorgverzekeraars hebben een adviserend tandarts in dienst die u een second opinion kan geven. Indien uw tandarts een medewerkersovereenkomst heeft afgesloten met een zorgverzekeraar, kunt u aan laatstgenoemde uw klacht voorleggen. Op basis van de afgesloten overeenkomst beschikt een adviserend tandarts ook over enige bevoegdheid uw eigen tandarts (indien nodig) aan te spreken op de kwaliteit van de geleverde prestatie en de wijze van afhandeling van uw klacht. Pas als blijkt dat u er met uw tandarts niet uitkomt, kunt u uw klacht schriftelijk voorleggen aan de klachtencommissie. Heeft u een klacht, dan dient u uw
tandarts te vragen waar hij/zij de klachtenregeling heeft ondergebracht. Indien u van uw tandarts heeft vernomen dat hij/zij bij de ANT is aangesloten, dan kunt u uw klacht schriftelijk voorleggen aan de Klachtencommissie Tandheelkunde van de ANT. Als u het klachtenformulier heeft ingevuld en opgestuurd, gaat de klachtenprocedure van start. Deze procedure is kosteloos. Mocht tijdens de procedure blijken dat nader medisch onderzoek nodig is, dan worden de kosten voor dat onderzoek, eventuele foto's en gebitsmodellen wel bij u in rekening gebracht; uiteraard is hierover van tevoren overleg met u. Klachtenprocedure van het Tuchtcollege Gezondheidszorg Bij tuchtcolleges kunt u alleen klagen over situaties die onder de tuchtnormen in de gezondheidszorg vallen, zoals schenden van het beroepsgeheim, niet doorverwijzen naar een specialist of grensoverschrijdend gedrag op seksueel of ander gebied. U kunt uw klacht alleen schriftelijk indienen. De klacht moet geschreven zijn in het Nederlands. Het voorval waarop de klacht betrekking heeft, mag niet langer dan tien jaar geleden hebben plaatsgevonden. De behandeling van uw klacht duurt ten minste een half jaar en meestal langer. De procedure is gratis, eventuele kosten voor een advocaat of deskundigen zijn voor uw rekening. De procedure bestaat uit de volgende stappen: Vooronderzoek Tijdens het vooronderzoek kunnen beide partijen hun standpunten schriftelijk en mondeling toelichten bij iemand van het college. Soms blijkt er dan in goed overleg een oplossing mogelijk. Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een misverstand. U trekt uw klacht dan in en de procedure wordt gestopt. Wel of geen terechtzitting? Het college kan besluiten dat er geen zitting komt omdat het duidelijk is dat de klacht ongegrond is, of niet zwaar genoeg om tot een tuchtmaatregel te leiden. Er komt ook geen zitting als de zaak niet bij het Tuchtcollege thuishoort. Bijvoorbeeld als de klager een schadevergoeding eist (daarover beslist niet het Tuchtcollege, maar de civiele rechter) of als de klacht een niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar betreft. Terechtzitting U krijgt minimaal drie weken van tevoren een uitnodiging voor de terechtzitting. Tijdens de zitting kunt u getuigen en deskundigen oproepen. U kunt ook zelf uw verhaal doen. Maar u bent niet verplicht om op de zitting te verschijnen. De zittingen zijn meestal openbaar en dus open voor publiek en pers. Uitspraak Het college doet uiterlijk twee maanden na de zitting uitspraak. De uitspraak is openbaar. U kunt erbij aanwezig zijn, maar het hoeft niet, want u krijgt de beslissing ook toegestuurd. Onlangs had Sara wat vervelende incidenten met haar tandarts. Ze informeert zich eerst met behulp van de tekst 'Klacht over uw tandarts?' om te weten wat ze kan doen. Sara maakt onderstaande opmerkingen. Geef van iedere opmerking aan of deze juist of onjuist is.
"Doordat de afspraak met mijn tandarts veel later begon, heb ik een parkeerbon van 90 euro gekregen. Mijn tandarts wil die boete niet betalen. Ik kan dus met die claim terecht bij de ANT of het Tuchtcollege." "Het is het beste om meteen een aangetekende brief naar de tandarts te sturen, zodat je alles schriftelijk hebt vastgelegd en daar niet achteraf onenigheid over krijgt." ''Sommige zorgverzekeraars vergoeden de onkosten voor een second opinion, als de second opinion-tandarts is aangesloten bij de ANT.'' ''Zowel de procedure bij de ANT als de procedure bij het Tuchtcollege is gratis.'' "Pas als ik er onderling met de tandarts niet uitkom, ook niet na een eventuele second opinion van een andere tandarts of adviserend arts van mijn zorgverzekeraar, kan ik mijn klacht indienen bij de klachtencommissie van de ANT."
i.
A juist
B onjuist
A juist
B onjuist
A juist
B onjuist
A juist
B onjuist
A juist
B onjuist
Het brein van de kenniswerker - introductie Materiaal Hierna volgt de leestekst:
Het brein van de kenniswerker Bij deze tekst horen 12 vragen.
14.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap
tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de
afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Hoe kun je de tekst het best omschrijven? A De tekst heeft vooral een betogend karakter. B De tekst heeft vooral een informatief karakter. C De tekst heeft vooral een instructief karakter.
15.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt
dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Welke zin vat de hoofdgedachte van de tekst het best samen? A Onderhoud van kennis en vaardigheden houdt de werknemer productief. B Ook het spreekwoordelijke huis van de schilder behoeft onderhoud. C Oudere werknemers kunnen bedrijfseconomisch winstgevend zijn.
16.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2
Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket,
zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. In alinea 3 staat: ''... hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt.'' Welk voorbeeld heeft met name betrekking op deze vorm van intelligentie? A afname van de arbeidsproductiviteit B daling van wetenschappelijke publicaties C minder snel leggen van verbanden
17.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen.
4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Wat schrijft de auteur over vaardigheden? A Vaardigheden nemen van generatie op generatie af. B Vaardigheden verminderen naarmate men ouder wordt. C Vaardigheden zeggen niets over opleidingsniveau.
18.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we
straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak,
maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Aan het beantwoorden van welke vraag besteedt de auteur in alinea 3 van dit artikel de meeste aandacht? A Kunnen we straks nog wel doorwerken? B Moeten we straks nog wel doorwerken? C Mogen we straks nog wel doorwerken?
19.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door
wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Wat maakte de ICT-revolutie volgens de auteur zichtbaar? A dat de invoering van de ICT negatieve gevolgen voor vaardigheden had B dat het aanleren van nieuwe vaardigheden noodzakelijk is C dat het aftakelingsproces van vaardigheden een harde werkelijkheid is
20.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1
Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je
noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. In alinea 4 wordt een verband geschetst. Welke van de onderstaande zinnen vat dit verband het best samen? A Doordat de verouderende beroepsbevolking vaardigheden verliest, stagneert de Nederlandse economie. B Hoewel oudere werknemers vaak duurder en minder productief zijn, kan het bedrijfsleven toch niet zonder hen. C Omdat we te maken hebben met een krimpende economie, is het grootschalig ontslag van werknemers geen alternatief.
21.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde
intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. De auteur schrijft: ''Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging.'' Wat bedoelt hij daarmee? A De economische groei kan met deze beroepsbevolking verwezenlijkt worden. B Hij betwijfelt of met deze oudere beroepsbevolking de economie kan groeien.
C Met deze beroepsbevolking is economische groei onmogelijk.
22.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de
werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. In alinea 5 schrijft de auteur over de overheid: ''En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak.'' Welke reden wordt daar in de tekst voor gegeven? A "Al die mooie initiatieven" komen van de overheid. B De Nederlandse ambtenaar is gemiddeld het oudst. C De overheid is de grootste werkgever van Nederland.
23.
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen
dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot
active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Je moet een samenvatting van deze tekst maken. Welke van de volgende zinnen horen in de samenvatting thuis en welke niet? De werkzame beroepsbevolking veroudert in rap tempo. De cijfers van het CBS tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. De samenleving vraagt steeds om nieuwe vaardigheden, die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren zullen we tijd en energie moeten investeren in opleiding en training.
24.
A wel
B niet
A wel
B niet
A wel
B niet
A wel
B niet
A wel
B niet
Het brein van de kenniswerker - Keuze
Het brein van de kenniswerker is als het huis van de schilder 1 Het is moeten, moeten, moeten. In het debat over het verhogen van de pensioenleeftijd gaat het alsmaar over dat we langer móéten doorwerken. Wat ik mis, zijn die andere vragen: Kúnnen we straks nog wel doorwerken? Of mogen we dat misschien niet eens meer, ondanks het feit dat 65 wettelijk niet langer de grens is? 2 Dit zijn vragen die gaan over de inzetbaarheid van de Nederlandse werknemers, of juist over het gebrek hieraan. Feit is dat de werkzame beroepsbevolking in rap tempo veroudert. De cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) tonen dat de gemiddelde leeftijd van de hardwerkende Nederlander de afgelopen jaren is gestegen met 0,3 per jaar. Was in 2001 de gemiddelde leeftijd nog 38, nu is de doorsnee werkende al boven de 40. Bij de overheid, de grootste werkgever van Nederland, is het werkvolk nog grijzer: de gemiddelde ambtenaar is 43. 3 Nou en? Denkt u misschien. We worden met z'n allen steeds ouder en dan is het niet meer dan logisch dat ook de beroepsbevolking vergrijst. Dat klopt. Het is logisch, maar ook problematisch. Een van de grafieken die ik mij nog goed herinner uit mijn studie laat zien hoe vanaf het 18e levensjaar de fluïde
intelligentie daalt. Vaardigheden zoals het snel leggen van verbanden, het zien van gevolgen en het trekken van conclusies nemen jaar in jaar uit af. Hetzelfde zien we bij de arbeidsproductiviteit van werknemers of het aantal publicaties van wetenschappers. Voor vaardigheden geldt hetzelfde. Nederland heeft een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De dertigers van nu zijn hoger opgeleid en vaardiger dan de dertigers van 30 jaar geleden. Maar het verouderen van de beroepsbevolking betekent niet veel goeds voor al deze fijne vaardigheden. Ouder worden betekent: vaardigheden verliezen. Dit fenomeen, door wetenschappers skills obsolescence genoemd, komt deels doordat mensen fysiek verouderen: mensen van 60 kunnen gemiddeld minder goed lezen, schrijven en rekenen dan jonge mensen. 4 Een tweede reden is dat de samenleving steeds om nieuwe vaardigheden vraagt die de verouderende beroepsbevolking niet heeft geleerd. De ICT-revolutie maakt dit pijnlijk zichtbaar. De vraag is dus niet of we móéten doorwerken, maar of we dat straks nog wel kúnnen. Het verlies van vaardigheden door de vergrijzing is volgens sommige wetenschappers zelfs zo ernstig, dat het de winst van de hogere opleiding van de beroepsbevolking volledig teniet doet. Kort gezegd: dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking stijgt, betekent dat de productiviteit onder druk staat. Voor bedrijven is dit een probleem. De kosten van ouderen zijn hoger (een hoger salaris en de werkgever draagt veel hogere pensioenpremies af) en de baten worden steeds lager. De vraag voor de werknemer wordt hierdoor of hij dus nog wel mág doorwerken. Veelal zal dit wel het geval zijn. Grootschalig ontslag van oudere werknemers is geen optie. Behalve een vergrijzende beroepsbevolking hebben we immers ook een krimpende beroepsbevolking. Het afschrijven van dure oudjes kan de Nederlandse economie zich straks niet meer permitteren. 5 Maar wat dan wel? Juist nu de beroepsbevolking krimpt, moeten we met minder mensen meer productie draaien om onze rijkdom op peil te houden. En willen we dat de economie groeit, dan moeten we echt productiever worden en slimmer gaan werken. Met een beroepsbevolking van gemiddeld 45 jaar oud, is dat wat je noemt een uitdaging. Deel van die uitdaging ligt bij de ouder wordende beroepsbevolking zelf. Om het vaardighedenverlies te compenseren, zullen we tijd en energie moeten stoppen in opleiding en training. Onderhoud is noodzaak, maar wordt te vaak vergeten. Met het brein van de oudere Nederlandse kenniswerker is het vaak niet veel beter gesteld dan met het spreekwoordelijke huis van de schilder. Flexibiliteit en verandering helpen ook. Regelmatig wisselen van baan of binnen een baan veranderen van takenpakket, zijn ook manieren om de skills obsolescence te bestrijden. En werkgevers - de overheid voorop - dienen zich te realiseren dat al die mooie initiatieven van de afgelopen jaren, van 'leven lang leren' tot 'vitaliteitsbeleid' en van employability tot active aging, niet langer vrijblijvend zijn, maar een keiharde economische noodzaak. Hoe sluit de auteur het artikel af? A met een aanbeveling B met een vergelijking C met een voorbeeld
i.
Nederland knutselland - intro Materiaal
Nederland knutselland Je gaat kijken naar fragmenten uit een programma over hoe Nederland er vanuit de lucht gefilmd uitziet. Het programma gaat over de vraag of wij het land vormen of het land ons vormt. Je ziet 4 fragmenten, waarbij telkens 1 of meerdere vragen worden gesteld. De laatste 2 vragen gaan over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
25.
Nederland knutselland - Keuze Videofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Het programma wordt ingeleid door de presentator Roel Bentz van den Berg. Op welke manier opent hij het programma? Roel Bentz van den Berg A beargumenteert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet. B concludeert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet. C suggereert dat de kijker niet weet hoe Nederland er echt uitziet.
26.
Nederland knutselland - Keuze Videofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Wanneer is de liefde voor het 'knutselen' in Nederland ontstaan? A nadat er op grote schaal land was gewonnen B tijdens het droogleggen van drassige gronden C toen de polders geschikt bleken voor veeteelt
27.
Nederland knutselland - Keuze
Videofragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. In dit fragment zegt de verslaggever: ''Dit is de maakbaarheid van ons land.'' Deze uitspraak is A een argument bij het voorafgaande. B een conclusie van het voorafgaande. C een samenvatting van het voorafgaande.
28.
Nederland knutselland - Keuze Videofragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. Waarom zegt Dirk Sijmons (hoogleraar Landschapsarchitectuur TU Delft): "We leven in een soort enorme prothese"? Hij wil duidelijk maken dat Nederland A een te complex waterbeheersingsstelsel nodig heeft voor goede grond. B kunstgrepen nodig heeft om land optimaal te kunnen benutten. C nog bij lange na niet klaar is met bouwen en verbouwen.
29.
Nederland knutselland - Keuze Videofragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. Waarvoor staan de Oostvaardersplassen model? A voor de oorspronkelijke natuur in Nederland B voor de rijkdom aan flora en fauna in Nederland C voor het (op juiste wijze) bewust aanleggen van een natuurgebied
30.
Nederland knutselland - Keuze Videofragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. Waarom lacht Dirk Sijmons als hij zegt dat ze het geweten hebben? A Hij vindt het resultaat van het te zuinige overheidsbeleid grappig. B Hij vindt het vermakelijk dat het gebied al dertig jaar bestaat. C Hij vindt zijn vergelijking met de kraakbeweging amusant.
31.
Nederland knutselland - Keuze Deze vraag gaat over alle fragmenten. Op welke manier probeert dit programma de kijker erover te informeren dat Nederland een knutselland is? Met beelden die worden ondersteund A door feiten. B door feiten en meningen. C door meningen.
32.
Nederland knutselland - Keuze
Deze vraag gaat over alle fragmenten. Wat is de toon van het programma? Nederland is een land waar A we nog veel aan moeten doen. B we trots op mogen zijn. C we zuinig op moeten zijn.
i.
In de schaduw van het nieuws - intro Materiaal
In de schaduw van het nieuws Je gaat kijken naar een programma over moderne sociale media. Arie Boomsma praat met 4 gasten die over dit onderwerp hun mening geven. Je ziet 3 fragmenten waarbij telkens 1 of meer vragen gesteld worden. De laatste 2 vragen gaan over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
33.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Arie Boomsma leidt het programma in. Welke vraag behandelt dit programma? A Is de razendsnelle groei van de sociale media nog af te remmen? B Kan men het zich permitteren om de sociale media te negeren? C Welke mogelijkheden bieden de sociale media ons tegenwoordig?
34.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. Hoe reageert Christine van Renssen op de uitspraken van anderen in dit fragment? A enthousiast B ontkennend C verontwaardigd
35.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment horen 2 vragen. In dit fragment reageert Boris Velthuyzen van Zanten op het gedrag van Christine van Renssen. Hoe doet hij dit? A Hij juicht haar gedrag toe met behulp van voorbeelden van het gedrag van andere moeders. B Hij noemt andere, overeenkomstige voorbeelden om Christines verslaving te bevestigen.
C Hij ondersteunt Christine en relativeert het probleem door andere voorbeelden te geven.
36.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. Arie Boomsma vraagt in dit fragment aan Dick Trubendorffer hoe je iemand van een verslaving afbrengt. Wat is de kern van zijn antwoord? Je moet A de omvang van het probleem kennen om de ernst van de situatie te begrijpen. B goed kunnen onderscheiden wat nog acceptabel is in je verslaving. C naast het inzien van je verslaving, je ook realiseren wat de gevolgen zijn.
37.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. Zijn de uitspraken van Dick Trubendorffer meningen en/of feiten? A feiten B meningen C meningen en feiten
38.
In de schaduw van het nieuws - Keuze Filmfragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. Boris Velthuyzen van Zanten vindt internet geen verslaving. Waarom klopt zijn redering niet? A Hij gebruikt emotionele argumenten. B Hij geeft een verkeerde samenvatting.
C Hij maakt een verkeerde vergelijking.
39.
in de schaduw van het nieuws - Keuze Deze vraag gaat over alle fragmenten. Welke zin vat het hele programma het best samen? A Alleen jonge mensen raken tot nu toe verslaafd aan sociale media. B Sociale media kunnen, maar wees waakzaam voor verslaving. C Verslaving aan sociale media is in Nederland nog geen probleem.
40.
in de schaduw van het nieuws - Keuze Deze vraag gaat over alle fragmenten. Wat is in de meeste gevallen de toon van Arie Boomsma tijdens de vraagstellingen? A objectief B sturend C suggestief
i.
worden kinderen brutaler - intro Materiaal
Worden kinderen brutaler? Je gaat luisteren naar een radio-interview. Het programma gaat over de vraag of kinderen tegenwoordig brutaler zijn dan vroeger. Beluister eerst de hele uitzending (ca. 6 minuten). Hier gaat de eerste vraag over. Je hoort 5 fragmenten, waarbij telkens 1 of meerdere vragen worden gesteld. De laatste vraag gaat over alle fragmenten. Je moet in totaal 8 vragen maken.
41.
Worden kinderen brutaler - vraag 1 Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. In dit radio-interview reageert hoogleraar Jo Hermanns op de vraag of de Nederlandse jeugd brutaler is dan vroeger.
Op welke wijze benadert Hermanns de vraag? A Hij geeft zijn mening over het gedrag van de jeugd. B Hij plaatst het gedrag van de jeugd vooral in een historisch perspectief. C Hij presenteert onderzoeksgegevens over gedrag van de jeugd.
42.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Hoe reageert Jo Hermanns op de eerste vraag van de interviewer? A met een bevestiging B met een relativering C met een voorbeeld
43.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Jo Hermanns geeft aan dat het tegenwoordig (ook) goed gaat met de jeugd. Hoe onderbouwt hij zijn antwoord? A met argumenten bij zijn betoog B met een algemene conclusie uit onderzoek C met resultaten uit onderzoeken
44.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Nederlandse kinderen leren tegenwoordig om van jongs af aan mee te praten.
Welk nadelig gevolg heeft dit volgens Jo Hermanns? A De jeugd beseft nog te weinig dat inspraak niet overal gepast is. B De jeugd is te kritisch in gezagsrelaties buiten het gezin. C De jeugd negeert stelselmatig de fatsoensregels in het onderwijs.
45.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment hoort 1 vraag. Wat vindt Jo Hermanns van de media-aandacht voor 'comazuipen'? A Gegrond, maar het probleem moet niet overdreven worden. B Gegrond, want comazuipen is een ernstig probleem. C Ongegrond, want comazuipen is van alle tijden.
46.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. Jo Hermanns vergelijkt de media-aandacht voor 'comazuipen' met de opvoedprogramma's op tv. Welke negatieve kant hebben opvoedprogramma's volgens Hermanns? A Ze geven een verkeerd beeld van de jeugd. B Ze leiden tot overbezorgdheid over de jeugd. C Ze zijn niet in het belang van de jeugd.
47.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. De verslaggever vraagt Jo Hermanns of het terecht is dat elke generatie de jeugd van haar tijd veroordeelt.
Hermanns reageert aanvankelijk instemmend, maar daarna A ontkent hij excessen. B prijst hij de jeugd van tegenwoordig. C relativeert hij het gedrag van de jeugd.
48.
Worden kinderen brutaler - Keuze Audiofragment afspelen
Bij dit fragment horen 3 vragen. Jo Hermanns heeft het in zijn antwoord onder meer over het problematiseren van de opvoeding. Wat bedoelt Hermanns hiermee? A Ouders hebben te veel de neiging problemen te overdrijven. B Ouders kloppen bij opvoedingsproblemen te snel aan bij professionals. C Ouders zijn te gemakzuchtig als het gaat om hun opvoedtaken.
i.
(eindscherm) Materiaal Dit is het einde van het examen. Kijk voordat je het examen inlevert of je alle vragen beantwoord hebt. Een niet beantwoorde vraag heeft in de taakbalk een donkere kleur. Elke niet beantwoorde vraag wordt fout gerekend. Je kunt ook nog terug om antwoorden te wijzigen. Klik op het vraagnummer in de taakbalk om de vraag op te roepen en eventueel te wijzigen. Denk wel aan de examenduur. Die is maximaal 120 minuten. Lever nu het examen in. Klik op het kruis rechtsboven. Het examen wordt nu afgesloten.