INHOUDSTAFEL
I. Het lichaam als canvas
p. 3
a) Lichaamsbeschildering • Pintadera • Annatto en genipa • Henna • Kohl • Harkoes • Een blanke teint
p. 3 p. 4 p. 6 p. 9 p. 11 p. 12 p. 13
b) De tatoeage • Tatoeage in de praktijk • Rol van de tatoeage • Horimono en Ayyasa
p. 15 p. 15 p. 20 p. 24
II. Haartooi De kunst van het kapsel in China en Japan
p. 28 p. 30
III. Het lichaam als sculptuur
p. 34
a) Het vervormde lichaam b) Het doorboorde lichaam
p. 34 p. 39
IV. Lichaamstooi a) Het geïdealiseerde lichaam b) Symbool van macht en identiteit c) Rituele en beschermende functie d) Machtssymbool
p. 47 p. 47 p. 51 p. 59 p. 68 1
V. Het geparfumeerde lichaam
p. 70
Glossarium Bibliografie
p. 77 p. 79
2
Overal waar de mens wil bekendmaken tot welke samenleving of groep hij behoort, is lichaamstooi overduidelijk aanwezig. Dit fenomeen is zowel waar te nemen in de Afrikaanse jungle en savanne als in het Amazonewoud of op de Aziatische hoogvlakten. Opschik ritmeert de levensfases, begeleidt geboorten, begrafenissen en huwelijken, onthult bloedverwantschap en rijkdom, verheerlijkt viriliteit en vrouwelijkheid, beklemtoont of corrigeert schoonheid en bezingt de plaats van de mens in de kosmos en zijn band met de geesten. Het lichaam openbaart zich als een volwaardige, uitermate veelzijdige en streng gereglementeerde taal.
I. HET LICHAAM ALS CANVAS
a) Lichaamsbeschildering ‘Een onbeschilderd lichaam is een dwaas lichaam. Een mens ben je pas als je gemarkeerd bent’ beweren de Caduveoindianen, een door Lévi-Strauss in Tristes tropiques beschreven Braziliaanse volksstam. Het zijn evenwel de Amerikaanse indianen die de lichaamsverfraaiing tot een nooit geziene bloei brachten. Het gebruik is overigens oeroud. Beeldjes en wandschilderingen uit Midden- en Zuid-Amerika tonen aan dat lichaamsbeschildering de allereerste vorm van opschik was. Zowel de lichamen en gezichten van stervelingen als van godheden zijn bedekt met geometrische of naturalistische motieven. Het kleurenpalet beperkt zich voornamelijk tot rood oker of hematiet (zelfs cinnaber), witte porseleinaarde of zwartsel. 3
Zegels in terracotta, de zogenaamde pintadera, worden in Midden-Amerika sinds 1500 v.Chr. gebruikt om tekeningen over te brengen op weefsels, op recipiënten of op de huid. Ten tijde van de Azteken (1325-1521 n.Chr.) kenden ze een groot succes en speelden ze waarschijnlijk een belangrijke rol tijdens de rituele plechtigheden. Sommige zegels zijn cilindervormig en worden over de huid gerold, andere zijn rechthoekig. Deze laatste zijn voorzien van een knop op de achterzijde en fungeren als tampon. Dit eerste rechthoekige exemplaar vertoont een ingesneden geometrische versiering: spiraalmotieven wisselen af met gekartelde geometrische patronen. De tekening is regelmatig en nauwkeurig. Heel verschillend is de tweede stempel met de voorstelling van twee apen aan weerszijden van een centraal motief dat een scepter voorstelt, de zogenaamde chicahuatzli, gevormd door een schijf en twee getande pijlen. De verwijzing naar Ehecatl, god van de vruchtbaarheid en van de wind, is duidelijk: door zijn vorm evoceert de centrale scepter de zonnestralen die de aarde vruchtbaar maken, terwijl de aap in verband staat met de wind omwille van zijn verbluffende lenigheid, zijn hyperactiviteit en zijn voortdurend slingeren tussen de boomtakken.
Pintadera Aardewerk Azteeks, Mexico 1325-1521 n. Chr. L: 8,8 cm; b: 4 cm Inv. AAM.48.26.157
4
Pintadera Aardewerk Azteeks, Mexico 1325-1521 n. Chr. L: 8,7 cm ; b: 4,7 cm Inv. AAM 4118
In het woud van Centraal-Brazilië leven de scheppers van de fraaiste en meest ongebruikelijke lichaamsversieringen. Deze prachtige beschilderingen, sieraden en pluimenornamenten verschaffen informatie over iemands sociale positie, geslacht, leeftijd en gevoelsleven.
5
Het leven van de Kayapo is ingedeeld in verschillende leeftijdsklassen waarbinnen welbepaalde sociale regels en tooien van toepassing zijn. De zuigelingen behoren tot de leeftijdsklasse van de ‘Kleine personen’ en zijn het weelderigst getooid. Enkele dagen na de geboorte doorboort de vader de oren en de onderlip van zijn kind (als het om een jongen gaat) en brengt er houten versieringen in aan die zullen ‘meegroeien’. Rond de armen, de enkels en de knieën van de zuigeling bevestigt de moeder stroken rode katoen die ze tijdens de groei regelmatig vervangt. Met behulp van een fijn palmstokje tekent ze complexe lineaire motieven op het kinderlichaam. Op 3- of 4-jarige leeftijd gaat het kind over naar een andere leeftijdsklasse, de categorie van Zij die op het punt staan binnen te treden in het mannenhuis. De kindertooien worden weggenomen, de haren kortgeknipt en de beschilderingen tot een minimum beperkt. Op 8-jarige leeftijd verlaat de jongen zijn familie om te worden opgenomen in het mannenhuis in het hart van het dorp. Vanaf dan zijn de mannen belast met het aanbrengen van de lichaamsbeschilderingen. Eens in de puberteit ontvangt de jongen zijn eerste peniskoker en lipschijf. Dan mag hij ook zijn haar laten groeien. Voor de Kayapo staat de haardos immers in verband met seksuele potentie, terwijl de peniskoker en de lipschijf fysieke rijpheid symboliseren. Wanneer hij zelf vader wordt, krijgt de jongeman toegang tot de klasse van de Vader .Vanaf dan draagt hij een grote lipschijf waarvan de afmeting in verhouding staat tot zijn talent als redenaar, en neemt hij zijn intrek in zijn eigen woning.
6
De Kayapo beschilderen hun lichaam met rode, zwarte en witte pigmenten van plantaardige en minerale oorsprong. De rode kleur of annatto winnen genipa ze uit de zaden van de Bixa Orellana-boom. De zwarte kleur of is afkomstig van de vrucht van de Genipa Americana-boom of van houtskool, terwijl klei voor de witte kleur zorgt. De kleur is afhankelijk van de te beschilderen lichaamsdelen. Zo wordt rood aangebracht op de ledematen, op het gezicht, op de voorarmen en handen, boven de knie en op de voeten: deze kleur symboliseert energie, gezondheid en snelheid. Zwart is altijd bestemd voor de romp en voor de bovenste delen van de ledematen, maar wordt soms ook op de wangen en op het voorhoofd aangebracht: deze kleur staat in verband met het inwendige biologische functioneren van de mens, wijst op maatschappelijke aanpassing en verbindt het individu met de samenleving. Wit is de kleur van de geesten en duikt enkel op in het kader van uitzonderlijke rituelen.
Kayapo-lichaamsbeschilderingen Jabiru Prod ©, Serge Guiraud
7
De lichaamsbeschilderingen bij de Shuar-indianen zijn opzienbarend. Het zijn vingerschilderingen met genipa, een kleurstof die enkele uren na het aanbrengen diepzwart kleurt en pas vervaagt na een tiental dagen. Deze beschilderingen zijn voorbehouden aan mannen en bestaan uit zwarte stroken die dwars over het gelaat, de romp en de armen lopen. Beschilderingen met genipa zijn gelinkt aan de wereld van de krijgers en roemen hun lichaamskracht en macht. Ze transformeren het individu in een onoverwinnelijk wezen. Lichaamsbeschilderingen beschermen de mens ook tegen het boze oog en tegen ziekte. Zo wordt het slachtoffer van een slangenbeet bedekt met kronkelige motieven die verwijzen naar de huid van het dier. Ten slotte werkt de rode kleur, aangebracht op het gelaat van mannen en vrouwen, als een doeltreffende liefdesdrank die de verleidingskracht vergroot.
Geschilderde Jivaro-motieven Tekeningen van I. Hodiaumont
8
Henna wordt sinds mensenheugenis als lichaamsverfraaiing gebruikt door vrouwen van India tot de Maghreb. Deze paradijsplant speelt een hoofdrol bij alle belangrijke levensmomenten, van geboorte tot overlijden. In Mauritanië doet het verhaal de ronde dat deze plant lang geleden speciaal voor de dochter van Mohammed bloeide en dat zij de eerste vrouw was die haar lichaam met deze rode kleurstof verfraaide. De hennaplant is een in warme streken gedijende struik met dicht gebladerte. De witte en geurige bloemen vormen de basis voor oliën en parfum, terwijl de gedroogde, fijngestampte en vermalen bladeren een pigment afscheiden dat geschikt is voor de tijdelijke kleuring van nagels, vingers, tenen, handpalmen en voetzolen. Het kleurenpalet varieert van rood tot geel. Henna speelt niet enkel een rol bij de opsmuk en als schoonheidsproduct, maar wordt in de eerste plaats aangewend als bescherming tegen schadelijke krachten, ziekten en het boze oog. Henna maakt tevens het contact mogelijk met de bovennatuurlijke wereld. Bovendien is de roodachtige weerschijn een teken van vreugde en voorspoed. Jonge moeders smeken bescherming af wanneer ze met henna de naam van Allah op het voorhoofd van hun pasgeborene schrijven en geloven dat deze substantie alle gevaar doet wijken. Henna kan evenwel ook tegelijk fungeren als opschik, als bescherming en als lichaamsbedekking. Zo versiert een jonge bruid haar handen en voeten met prachtige arabesken die haar mooier maken, voor baraka* zorgen en de boze geesten verjagen.
9
In Algerije brengt de toekomstige bruid, aan de vooravond van haar huwelijk, een feestavond door in het gezelschap van de vrouwen van beide families. Terwijl de vrouwen zingen, brengt een oudere vrouw de henna aan. Dan wordt de schaal die de kleurstof bevatte, begraven om de jonge bruid te beschermen tegen boze geesten. Eertijds brachten de vrouwen de tekeningen aan met een fijn stokje. Vandaag geven ze de voorkeur aan een injectiespuit die een verbazingwekkende nauwkeurigheid mogelijk maakt. Nadat de versiering droog is, deppen ze het motief voorzichtig met een in citroensap, look, peper en suiker gedrenkt doekje. Pas de volgende dag wordt de henna met olijfolie verwijderd. Henna is ook bijzonder geapprecieerd als schoonheidsverzorging. Gewoonlijk wordt de kleurstof op het gelaat en de ledematen aangebracht in de vorm van een pasta van henna, vloeibare boter en saffraan. Dit aftreksel zuivert de huid en zorgt voor een heldere en stralende teint. Door aan dit mengsel een stukje met indigo gekleurde voile toe te voegen, krijgt het behandelde gelaat een bijzonder geapprecieerde subtiele blauwachtige weerschijn.
Henna-motieven
10
In heel Noord-Afrika en in het Nabije Oosten is kohl het meest verspreide ogenzwart. Deze kleurstof, aanvankelijk op basis van antimonium, wordt doorheen de tijd gebruikt om de ogen te verzorgen en te beschermen tegen uitdroging, irritatie, en tegen de felle zon. De belangrijkste troef is echter dat kohl de blik intensifieert. Dit vergroot de aantrekkingskracht en verzekert een doeltreffende bescherming tegen boze geesten. In India worden de ogen van kinderen van bij de geboorte opgemaakt om hen te helpen schadelijke geesten af te weren. Deze kunstmatige veroudering zorgt er ook voor dat ze minder op een kwetsbare pasgeborene lijken. Het kohlflesje en het houten applicatiestaafje zijn heel eenvoudig van vorm: de flacon is cilindrisch en loopt uit op een smalle hals. Over de hele oppervlakte zijn kleine ruitvormige en driehoekige motieven uitgespaard. De basis van het voorwerp vertoont een dubbele, diep in het hout uitgesneden band.
Kohlflacon en applicatiestaafje Hout Marokko 19de-20steeeuw L: 13,3 cm; d (basis): 4,5 cm Privéverzameling
11
Harkoes resulteert uit de verbranding van allerlei substanties zoals zemelen, geroosterde gerst, galnoot* van de tamarisk*, kruidnagel en warm in olie opgelost zwartsel. Een hol hoorntje doet dienst voor de bewaring ervan. De kleurstof dient in de eerste plaats om geëpileerde wenkbrauwen bij te tekenen, maar vrouwen gebruiken ze ook om met behulp van een dun twijgje puntjes, kruisjes of V’s op het voorhoofd en op de wangen aan te brengen.
Arabisch meisje met wenkbrauwen aangezet met harkoes Briefkaart Begin 20ste eeuw H: 14,7 cm; b: 9,9 cm Inv. IS 2004.1.2
12
Eeuwenlang stond een blanke teint synoniem voor welstand. Enkel de bemiddelde klasse kon zich immers het nietsdoen permitteren en zich beschutten tegen de zon. Vanaf de 8ste eeuw aspireren de Japanse hofdames een porseleinen huid. Ze hogen het bleke, etherische gelaat op met enkele kleuren: de geëpileerde wenkbrauwen worden hoger aangegeven met een pasta op basis van kastanjeschil, steenkool, goudpoeder, zwartsel en sesamolie. De roodgekleurde mond is zo klein mogelijk. De hofdames gebruiken twee poedersoorten om de huid te bleken, de ene op basis van lood, de andere op basis van kwik. Zwartgelakte tanden distingeren jonge meisjes van gehuwde vrouwen. Later rehabiliteren de gezelschapdames of geishas dit schoonheidsideaal en bedekken ze gelaat en hals met witte opmaak. De als buitengewoon erotisch beschouwde vrouwennek is versierd met twee puntvormige verlengingen van de witte opmaak, alsof de nek zichtbaar is tussen twee lichtjes gespreide vingers.
Utamaro Rivaliserende schoonheden: de courtisane Takigawa Prent 1795 Inv. 219 13
In India versieren gehuwde vrouwen hun voorhoofd met een rood punt, de zogenaamde bindi of tilak. De kleur van dit punt symboliseert geluk en voorspoed, en maakt van de echtgenote de behoedster van het huiselijk welzijn. Rode sandel*-pasta zorgt voor de rode kleur. Ook de hindoes vereren hun godheden door een goddelijk teken of tilaka, op het voorhoofd aan te brengen. De volgelingen van Visjnoe dragen een V-vormig embleem met een dwarse streep als symbool voor de verschillende fases van de reis van god in het universum. De aanbidders van Shiva geven de voorkeur aan drie horizontale witte lijnen gecombineerd met rode punten, een verwijzing naar de drie ogen van de godheid. Het bindi-recipiënt is amandelvormig. Het openschuivende deksel is versierd met een floraal motief in reliëf. Aan de binnenzijde zijn vijf vakjes van verschillende afmetingen uitgespaard rondom een centraal spiegeltje. Het museumexemplaar vertoont nog sporen van de ooit in het doosje bewaarde kostbare rode substantie.
Doosje voor make-up Hout en pigment India 20ste eeuw L: 16 cm; b: 9,5 cm Privéverzameling
14
b) De tatoeage
Mannen en vrouwen onderwerpen zich sinds mensenheugenis aan vreemde gebruiken gericht op de onomkeerbare transformatie van het lichaam: tatoeage (van het Polynesische woord tatoo, tekening) en scarificatie. Beide technieken wijzigen het huidweefsel, op definitieve, maar verschillende wijze. Bij tatoeage worden door lichte percussie gekleurde pigmenten aangebracht in de huid. Scarificatie bestaat uit het maken van diepe insnijdingen in de opperhuid. Er zijn echter ook nog andere verschillen. Zo veroorzaken scarificaties op een donkere huid een spel van verhevenheden en inzinkingen. Tatoeages zijn daarentegen geschikter voor een bleke huid omwille van de contrastwerking.
Tatoeage in de praktijk De meest gangbare techniek voor het inbrengen van kleurstof in de huid is de injectienaald: een traditioneel scherp uitlopend instrument zoals een houten of metalen naald, een plantaardige doorn, een visgraat of visschub, een haaientand. Door herhaalde hamering op het heft van het instrument, doorboort de punt de huid. In Zuidoost-Azië gebruikt de tatoeëerder een lange messing naald voorzien van een tegengewicht waarop een angstaanjagende mythologische figuur met puntige tanden de boze krachten afweert. De door de punt gemaakte gaatjes vormen geen aanhoudende lijn zodat de tatoeage uit stippen bestaat.
15
Tatoeërnaald met tegengewicht Messing Myanmar 19de-20ste eeuw L: 51,3 cm Privéverzameling
De tatoeëerder bereidt het pigment op basis van dierlijke stoffen (tot poeder vermalen cochenilleluis* in NieuwZeeland, plantaardige substanties (ti*-bladeren en verbrand suikerriet op het Paaseiland, gebrande Aleuritesnoten* op de Markiezen). Deze kleurstoffen worden bewaard in recipiënten in bamboe, hout of steen.
16
In het Indonesische Kalimantan brengt de tatoeëerder zijn motief op voorhand aan met behulp van een met houtskool ingewreven stempel. Vervolgens tatoeëert hij de door de stempel achtergelaten afdruk. De ingesneden motieven op de stempel stellen dieren of gestileerde planten voor.
Tatoeëerstempel Hout Kayan, Kalimatan L: 14,4 cm; b: 1,8 cm Inv. OE 2750
Op de Markiezen is tatoeage als volwaardige kunstvorm onderworpen aan een aantal gecodificeerde gebaren en rituelen. De ingreep vindt steeds plaats tijdens het droge seizoen in een afgelegen hut en wordt uitgevoerd door de tuhuna, een grondig opgeleide vakman die van eiland naar eiland reist en zo ervaring en faam verwerft. Na de welwillendheid van de goden door offergaven en gezangen te hebben afgesmeekt, gaat de tuhuna aan het werk. De duur van de behandeling is afhankelijk van het onderwerp en de complexiteit van de motieven. Het tatoeëren van benen en rug zou ongeveer zeven dagen in beslag nemen. Een 17
wachttijd van drie tot zes maanden is voorzien voor de wondheling. Daarna volgt, met regelmatige tussenpozen, de rest van de versiering tot het lichaam volledig bedekt is rond de leeftijd van dertig jaar. Het tatoeageritueel van de Maori’s in Nieuw-Zeeland is buitengewoon gereglementeerd en kenmerkt zich door talrijke verboden. Zo mogen de chefs tijdens de ingreep, noch met de handen noch met de lippen, in contact komen met voedsel uit angst hun sacrale karakter te verliezen. Tijdens deze periode worden ze gevoed met behulp van een rijkelijk versierde trechter. Bij het maken van een insnijding in de huid kan er een negatieve kracht het lichaam binnendringen en ziekte of zelfs de dood veroorzaken. Daarom dient het individu zich te onderwerpen aan een reeks profylactische* maatregelen, zoals het volgen van een streng dieet, het vermijden van elk contact met vrouwen en het aanbrengen op de wonden van beschermende oliën, geparfumeerd met Pandanus* of palm. Na afloop van de ingreep wordt er gefeest om de verboden op te heffen en om de banden met de geesten van de bovennatuurlijke wereld terug aan te halen. De volkeren van Oceanië beschouwen tatoeage als de meest verheven lichaamsversiering. Op de Markiezen tatoeëren de mannen hun ganse lichaam. Het gelaat van de Maori’s van Nieuw-Zeeland is bedekt met spiraalvormige motieven, terwijl de vrouwen enkel een getatoeëerde kin hebben. In Polynesië tekenen Samoanen en Tahitianen prachtige motieven op dijen en billen.
18
De bewoners van de Markiezen putten voor hun tatoeagemotieven inspiratie uit hun leefomgeving: zeedieren vissen, schildpadden of krabben- en planten. Toch is het vooral de wereld van de tiki of mythische voorouders die opduikt in de vorm van uitermate gestileerde en geometrische voorstellingen. Het tentoongestelde recipiënt illustreert deze rijkdom aan motieven: concentrische cirkels bedekken de hele oppervlakte. Aan weerszijden vormen twee rug aan rug geplaatste tiki de handvatten. Het voorvaderlijke symbool, de tiki, doet hier tegelijk dienst als versiering en als bescherming. Al deze figuren vertonen de karakteristieke trekken eigen aan de voorstelling van de menselijke figuur op de Markiezeneilanden: grote amandelvormige ogen, een wijde mond en in een spiraal uitlopende oren.
Recipiënt Hout Markiezeneilanden Ontdekt in de 18de-19de eeuw L: 35,4 cm; h: 16 cm Inv. ET 50.18 1/2 19
Rol van de tatoeage Lichaamsversiering streeft in de eerste plaats naar schoonheid en is erop gericht de lichamelijke en seksuele aantrekkingskracht te vergroten. Westerse reizigers vertellen hoe vrouwen op Samoa, Tonga en op de Markiezeneilanden niet getatoeëerde mannen minachten en hun seksuele gunsten weigeren. G. Turner, een reiziger uit de 19de eeuw, zegt hierover: Een jongeman kan niet in het huwelijk treden zolang hij niet getatoeëerd is. Hij wordt voortdurend bespot, belachelijk gemaakt en beschouwd als een behoeftig individu van lage afkomst dat geen recht van spreken heeft in de maatschappij . Op de Markiezeneilanden onthult een verhaal hoe Hamatakee de bedroefde god Tu ontmoet. - Waarom ben je zo verdrietig? vraagt hij hem. - Mijn vrouw heeft me verlaten en gedraagt zich losbandig. – Wil je je vrouw terug, dan moet je je mooi maken met tatoeages, antwoordt Hamatakee. Ze zal zo onder de indruk zijn van je transformatie dat ze je als een nieuw wezen zal beschouwen en zal terugkeren. - Wel! Begin er dan maar meteen aan! Hamatakee tatoeëerde hem en Tu zag er inderdaad uit als een heel nieuw wezen. Hij was zo aantrekkelijk dat alle vrouwen naar zijn gunsten dongen. Zijn vrouw merkte dit en haastte zich terug. En vanaf die dag, wil iedereen zich laten tatoeëren.
20
Houten Kariatidestoel Luba, DR Congo 19de eeuw H: 52 cm; d: 26,6 cm Tervuren, Koninklijk Museum van Midden-Afrika Inv. 23478 MRAC Tervuren ©, J.-M. Vandyck
Deze lichaamsversiering vergroot niet enkel de aantrekkingskracht maar is ook gericht op het afsmeken van vruchtbaarheid. In talrijke Afrikaanse etnieën worden buik, onderbuik en borst ritueel ingekerfd met uiteenlopende motieven om het voortplantingsvermogen te bevorderen. Op de Markiezeneilanden versieren vrouwen van hoge rang hun onderbuik met voorstellingen van beschermende voorouders en met discrete symbolen van vrouwelijkheid. Tatoeages en scarificaties getuigen ook over de identiteit van een persoon als lid van een gemeenschap en van een sociaal systeem. In bepaalde gevallen informeren deze tekens ook over de positie van een individu in een groep, over zijn rang en zijn leeftijdsklasse. Deze lichaamsversieringen laten eveneens toe de mens van het dier te onderscheiden. Zo geloven de oude Bafia uit Kameroen dat ze zonder hun scarificaties niet te differentiëren zijn van de chimpansees en 21
van andere dieren. De afwezigheid van merktekens staat dus gelijk aan het ontbreken van status en identiteit. Hierover schrijft een geneesheer van de zeemacht in de eerste helft van de 19de eeuw: In plaats van zijn stamboom te bewaren op een stuk perkament, draagt de “Marquisien” hem op de huid zodat iedereen overal en onmiddellijk geïnformeerd wordt over zijn afkomst en aanzien. De Maori-chefs onderscheiden zich van de rest van de gemeenschap door hun volledig met getatoeëerde spiralen bedekte gelaat. Het spiraalmotief of moko verschijnt ook in de bouwkunst en op voorwerpen, zoals de houten dozen of waka huia. Deze in de woningen opgehangen recipiënten bevatten eertijds kostbare voorwerpen zoals tooien van pluimen of jade. De insnijdingen in reliëf vormen een dynamisch spel van spiralen en visgraatmotieven. Aan de uiteinden en bovenop het recipiënt beschermen grijnzende gezichten de inhoud ervan.
Doos met deksel waka huia Hout Maori, Nieuw-Zeeland 1900 H: 18,9 cm; l: 47,7 cm Inv. ET 49.71 22
Bij de Maori’s is gelaatstatoeage een sacraal gebruik, voorbestemd voor persoonlijkheden van hoge rang. Elk individu is identificeerbaar en herkenbaar aan een welbepaald en persoonlijk motief, weergegeven door het lijnennetwerk. Soms kan een tatoeage ook symbool staan voor een hele gemeenschap. Toen de eerste territoriale verdragen werden afgesloten met de Europeanen plaatsten heel wat Maori-chefs onderaan de overeenkomsten de patronen van hun moko als handtekening. De tatoeëeractiviteit bereikt een hoogtepunt tijdens de puberteit. In deze levensfase geeft de tatoeage de overgang aan van het individu naar de volwassenheid en bevestigt deze ingreep zijn integratie in de sociale orde. In talrijke traditionele samenlevingen vormt de overgang van de kindertijd naar de volwassenheid een moeilijke periode die gepaard gaat met tal van, soms pijnlijke, rituelen: de jongeren worden bij hun familie weggehaald en leven teruggetrokken. Op dat moment maken ze kennis met de in hun samenleving gangbare sociale waarden, met de religieuze voorschriften, en met de stichtingsmythen van de clan. Ze ondergaan ook pijnlijke inwijdingsrituelen zoals tatoeage, scarificatie en doorboring van de oorlel, van de neuswand of van de lip. De weerstand tegen pijn maakt de geïnitieerde minder kwetsbaar en bereidt hem voor op de moeilijkheden van een leven als volwassene. Zo toont hij zijn moed en krijgt hij toegang tot de gemeenschap. Hij is een man geworden! Tatoeage speelt tevens een belangrijke rol tijdens de strijd. De krijger hult zich in een visueel harnas dat de tegenstander afleidt en uit zijn evenwicht brengt. De motieven transformeren de uiterlijke kenmerken van zijn lichaam, verhullen het en boezemen de tegenstander tegelijk angst in. 23
Zo verhoogt de tatoeage de doeltreffendheid van het lichaam. Er wordt verteld dat de op de borst aangebrachte tekeningen beschermen tegen pijlen, de motieven op de gewrichten behoeden tegen reuma, terwijl de lijnen rond de lippen pijn in de mond tegengaan. Scarificaties op het lichaam kunnen ook een therapeutisch doel hebben. Hiervan zijn voorbeelden terug te vinden in zowel Oceanië als in Subsaharisch Afrika. De insnijding, het voor de ingreep gekozen instrument en het ingebrachte geneeskrachtige principe beantwoorden aan specifieke rituelen. Zo laten door epilepsie getroffen patiënten in Togo een rituele insnijding aanbrengen op hun voorhoofd als preventie tegen aanvallen. Op de Markiezeneilanden vervult de tatoeage nog een bijkomende en bepalende rol in het evenwicht tussen het profane en het sacrale. Deze lichaamsversiering beschermt namelijk tegen onheilbrengende invloeden en isoleert de van de voorouders geërfde levensessentie (mana) waarvan objecten en menselijke wezens doordrongen zijn.
Horimono en ayyasa In Japan kan de tatoeage of horimono bogen op een eeuwenlange geschiedenis. De techniek wordt oorspronkelijk gebruikt om misdadigers te merken met een teken dat hen van de rest van de bevolking onderscheidt. Tijdens de Edo-periode (1603-1868 n.Chr.) evolueert de tatoeage van een teken van uitsluiting tot een herkenningsteken voor een deel van de populatie. In een geest 24
van contestatie nemen kunsthandwerkers, brandweerlieden, timmermannen, beroepsspelers, acteurs en prostituees het gebruik over. In de uiteenlopende tatoeagemotieven duiken legendarische helden uit de literatuur op. De tatoeage wordt dan zowel een uitdrukking van moed als een bevestiging van de identiteit van een volksklasse.
Utagawa kuniyoshi Roshi Ensei Reeks van 108 volkshelden van Suikoden Prent 1827-1830 H: 36,8 cm; b: 25,3 cm Inv. 2094
Utagawa kuniyoshi Byotaichu Setsuei in een gevecht met Shosharan Bokushun Reeks van 108 volkshelden van Suikoden Prent 1827-1830 H: 37 cm; b: 25 cm Inv. 4498
25
De Japanse tatoeage is een fresco dat de rug, de zijden en de ledematen verfraait. Gelaat, hals en voorarmen worden niet versierd zodat kleding de getatoeëerde motieven kan verhullen. De voornaamste rol van tatoeage is lichaamsverfraaiing en het esthetische aspect is dan ook primordiaal. Toch is er ook een symbolische dimensie aan gekoppeld. Zo wordt het motief van de chrysant gewaardeerd voor zijn genezend vermogen, terwijl de kersenboom kracht en schoonheid belichaamt. De draak, een dier dat met water en vuur verbonden is, beschermt brandweerlieden tegen gevaar en symboliseert de wereld in zijn totaliteit.
Al heeft de islamitische wereld de tatoeage nooit goedgekeurd, ze heeft ze ook nooit uitdrukkelijk verboden. Het gebruik is evenwel vooral blijven voortleven in de traditionele Berbersamenlevingen als bescherming tegen het boze oog, ziekten en ongewenste geesten. Het gaat om la ayyasa, ‘datgene wat doet leven’ of ‘het leven doet duren’. Geometrische motieven, voortspruitend uit de verbeeldingswereld van de Berbers, worden aangebracht op het voorhoofd, tussen de wenkbrauwen, op de kin, de wangen, de polsen, de handen, de aanzet van de borsten, de pubis en de enkels. De cirkel symboliseert het absolute, de rozetten het leven. De driehoek met naar boven gekeerde punt staat voor het vuur en het mannelijke geslacht; met de punt naar beneden evoceert deze vorm het water en het vrouwelijke geslacht. Het punt symboliseert het centrum, terwijl het kruis verwijst naar ruimte en beweging. Gelijkaardige motieven komen ook voor op het aardewerk, de tapijten en de sieraden.
26
Bedoeïenenvrouw Tunesië Briefkaart Begin 20ste eeuw H: 14,5 cm; b: 9,9 cm Inv. IS 2004.1.1 De tatoeëerster infiltreert roet, galnoot of indigo in de huid. Deze stoffen hebben magische kwaliteiten en vrijwaren tegen het boze oog. In het mengsel zou soms ook moedermelk worden vermengd zodat de getatoeëerde kan genieten van de versterkende eigenschappen hiervan. De bescherming is nog doeltreffender indien er, tijdens de ingreep, een vers uit de Koran wordt voorgedragen.
27
II. HAARTOOI Kapsels kunnen, net als tooien, een aanwijzing vormen voor de identiteit van een individu en voor de mijlpalen in zijn leven. Talrijke etnieën associëren haar, als een soort zichtbare ziel, met iemands levenskracht. De haardos vormt ook een aanwijzing voor de seksuele potentie van een man en voor de vruchtbaarheid van een vrouw. In de oases in het zuiden van Algerije kiezen de mannen hun echtgenotes uit de jonge vrouwen met de weelderigste haardos. De Amerikaanse Inuït bestrijken de hoofden van meisjes met meconium* om de haargroei te bevorderen en hen zo in de toekomst een kroostrijk gezin te waarborgen. Bij de Beni-Amrus in Noord-Afrika onderhouden man en vrouw een nauwe band met de aarde en met de teelt. Zo laten de mannen tijdens de kiemingsperiode hun haar groeien om de ontwikkeling van jonge planten te bevorderen. De vrouwen epileren zich niet langer en het dragen van een hoofddoek is verboden. Een onbedekt hoofd zou namelijk de groei van de aren, net als die van de hoofdharen, bevorderen. Het gebruik van een kam is afgeraden: de wilde wortelen mogen de jonge kiemen niet verstikken. Het leven van een individu wordt gekenmerkt door talrijke fases, aangegeven door veranderingen in de haardracht. Vaak vormt het spenen de aanleiding tot een eerste knipbeurt. Dit is het geval bij de Kayapo in het Amazonegebied waar het haar van een pasgeborene tot op 3- of 4-jarige leeftijd mag groeien. Tot dan wordt de peuter immers beschouwd als het biologische verlengstuk van zijn ouders. Bij het spenen worden de haren van het kind geknipt om de scheiding met de 28
moeder en dus zijn zelfstandigheid te benadrukken. Tijdens de puberteit, dat wil zeggen bij de geslachtsrijpheid, wordt deze band weer aangehaald en mag het haar opnieuw groeien. Het haar knippen of laten groeien kan ook een teken van rouw zijn. In Kameroen scheren de Toupouri-mannen niet langer hun gelaat en schedel als rouwbetoon. In Cambodja houdt een knipbeurt het onheil op een afstand en reinigt het de persoon van de door het contact met de dood teweeggebrachte onzuiverheid.
Kam met parfumreservoir Zilver India 20ste eeuw L: 7,2 cm; h: 5,2 cm Privéverzameling 29
Voor het kammen en borstelen van het haar wordt gebruik gemaakt van specifieke instrumenten, gemaakt van de meest uiteenlopende materialen: hout, schelpen, plantaardige stoffen, wortelen, vacht en tanden van dieren, stekels van stekelvarkens, … Zich kammen is een dagelijkse handeling die diep verankerd is in de cultuur. Het gebeurt dan ook op heel wat verschillende manieren. Zo wordt in Europa de kam naar beneden bewogen, van de hoofdhuid naar de haarpunten. In Afrika is het net omgekeerd: de kam maakt een opwaartse beweging naar de kruin toe. Behalve voor ontwarring kan de kam ook dienen om de haren bijeen te houden en te parfumeren. De tentoongestelde zilveren kam behoort tot deze laatste categorie. Hij is rechthoekig van vorm en verfraaid met gestileerde planten en vogels in reliëf. Bovenaan omkaderen twee vogels in hoog reliëf een bolvormig parfumkolfje. Soms zijn ook de kappersinstrumenten dragers van een boodschap. In Sri Lanka worden de kammen door mannen vervaardigd. Wanneer een jonge vrouw een kam boven een andere verkiest, drukt ze haar voorkeur uit voor de maker ervan. De kunst van het kapsel in China en Japan Chinese en Japanse culturen hebben de kunst van het kapsel tot een hoge graad van verfijning verheven. Figuurtjes in terracotta, voorwerpen in jade, schilderijen en fresco’s getuigen over de haardracht van Chinese dames in de Oudheid. 30
De Chinese adellijke dames dragen hun lange haren in bijzonder ingewikkelde knotten. Haarpinnen vormen onmiskenbaar een belangrijk accessoire. Zo werd koningin Fu Hao (ca 1200 v.Chr.), de echtgenote van een koning uit de Shang-dynastie (1570-1045 v.Chr.), begraven met 527 haarpinnen. Modebewuste vrouwen tijdens de Tang-dynastie (618-907 n.Chr.) kiezen voor verschillende types wrongen met de meest verrassende namen: knot van de vliegende duivels, zorgelijke knot, gehoorzame knot, bekoorlijke knot met dubbele krul… De haren worden gevlochten, bovenop het hoofd gerold, versierd met spelden, kammen, jade elementen en bloemen. Soms vervolledigen alsmaar volumineuzere haarstukjes het ingewikkelde kapsel.
Adellijke dame Terracotta, geglazuurd China 618-907 n. Chr. H: 34,2 cm Inv. EO 816
31
Dit beeldje van een adellijke dame in geglazuurde terracotta wijst op de extravagantie van de vrouwelijke kapsels tijdens de Tang-dynastie (618-907 n.Chr.). De jonge vrouw draagt een nauwsluitend vest met lange mouwen en ronde kraag, en een lange onder de borst bevestigde rok. Hierover reikt een vest met korte mouwen tot aan het middel. Het kledingstuk verhult het lichaam bijna volledig. Het personage doorbreekt de frontaliteit met een gebaar: met haar rechterhand houdt ze haar kleed op, terwijl ze de linkerarm plooit ter hoogte van haar middel. Het ronde gelaat met volle wangen vertoont een dubbele kin. Het reliëf zorgt voor een sobere weergave van de gelaatstrekken. Het kapsel in ‘zwaardkling’ is opmerkelijk: de op de kruin samengebonden haren hangen netjes af achter op het hoofd en vormen zo een kam. Een dergelijke constructie vereist accessoires zoals een solide basisstructuur en stoffen linten. In de 18de eeuw oogst deze haarknot een groot succes bij de aristocratische vrouwen die het ‘kapsel van de vliegende godheid’ noemen. Inspiratie voor deze naam halen ze uit het feit dat deze haardracht verwantschap vertoont met de vlucht van de apsara’s die vloeiende arabesken tekenen in de oneindige ruimten waarin Boeddha en de bodhisattva’s zich bewegen. De haardracht is niet enkel een afspiegeling van iemands sociale identiteit maar staat, in China en in Japan, ook in verband met talrijke geloofsovertuigingen of met bijgeloof. Chinese haarspelden zijn vaak versierd met een decor van in levendige kleuren uitgevoerde vazen en bloemen. De overheersende blauwe kleur wordt, als een goedkope imitatie 32
van de pluimen van de ijsvogel, in aristocratische kringen niet enkel gewaardeerd om zijn regenboogachtige tinten maar is tevens een symbool van schoonheid en echtelijke trouw. Ook florale motieven hebben een grote symbolische waarde die de band tussen mens en natuur aanhaalt. De meest voorkomende bloemen zijn de chrysant (een lang leven), de papaver (rijkdom) en de lotus (zuiverheid, harmonie en vrede). De kleurenpracht verwijst naar de vibratie en de levensadem van het universum.
Speld Verguld koper en email China de ste 17 - 20 eeuw L: 14,4 cm; b: 2 cm Inv. EO 428
Speld Verguld koper en email China 17de- 20ste eeuw L: 10 cm; b: 1,2 cm Inv. EO 424
33
In Japan evolueert de haartooi tijdens de Edo-periode (16031868 n.Chr.) tot een authentiek kunstwerk, beladen met specifieke sociale codes. Eén blik volstaat om een vrouw te identificeren, om haar sociale en familiale status en om haar leeftijd te bepalen. Zelfs haar ziel zou worden onthuld in haar haardracht! Deze periode kent vijfendertig kapselstijlen die in sommige gevallen meer dan tweehonderd haarkammen vereisen. Een in 1720 uitgevaardigde wet beteugelt deze overmatige praal en beperkt de accessoires en meer bepaald de haarspelden. De kunsthandwerkers omzeilen deze wet echter door het uiteinde van de spelden om te buigen en er oorlepeltjes van te maken!
III. HET LICHAAM ALS SCULPTUUR a) Het vervormde lichaam France Borel opperde dat: ‘niets obscener is in de ogen van de mens dan naaktheid. Van bij de geboorte maakt de samenleving zich meester van het kind, manipuleert het, kleedt het, vormt en vervormt het, soms met een zekere bruutheid’. Talrijke Subsaharische Afrikaanse culturen beschouwen het hoofd als de zetel van de geest. Zo geven de Mangbetu in de DR Congo letterlijk vorm aan het hoofd van hun kind door de schedel van de zuigeling met stroken schors in te binden. Dit verlengt de schedelkruin, trekt de oogleden naar de slapen en benadrukt de jukbeenderen. Deze praktijk is in de eerste plaats gericht op het mooier maken van het individu, maar grijpt ook in op de werkelijkheid door een creatieve daad.
34
Houten Mangbetu-beeldje DR Congo Tervuren, Koninklijk Museum van Midden-Afrika Inv. 59.21.36 MRAC Tervuren ©, J.-M. Vandyck
Talrijke voorstellingen tonen aan dat dit gebruik ook gangbaar was bij de Amerikaanse indianen: de schedel krijgt de vorm van een suikerbrood of is trapezevormig afgeplat. Onder het hoge hoofddeksel van een mannenfiguur uit de Tumaco-La Tolitacultuur in Ecuador (300 v.Chr.- 300 n.Chr.) schuilt een dergelijk vervormd hoofd. Het kleine en fijnbesneden gelaat vertoont een puntige kin, spleetogen en een smalle mond. De man draagt een trapezevormig neussieraad en cilindrische schijven in de oren. De sterk vervormde schedel met smalle hoofdband doet denken aan de tiara van de farao’s.
35
Hoofd Terracotta Tumaco-La Tolita, Ecuador 300 v. Chr.-300 n. Chr. H: 8,6 cm Inv. AAM 48.34.1
Deze vervorming is het gevolg van een lang procédé. In de 16de eeuw beschrijft Diego de la Landa hoe dit in zijn werk gaat: Enkele dagen na de geboorte werd het babyhoofdje tussen twee plankjes geklemd, het ene tegen het voorhoofd, het andere tegen het achterhoofd. De baby onderging deze kwelling gedurende enkele dagen tot de uitgeoefende druk leidde tot de definitieve, door het gebruik voorgeschreven, schedelafvlakking. Bij de Maya’s mag uitsluitend de leidende klasse, die zich beschouwt als de incarnatie van de Maïsgod, dit schoonheidsideaal nastreven. Om de verwijzing naar deze godheid nog treffender te maken, ‘verlengen’ de edelen hun neusrug met bijenwas en dragen ze pluimenkapsels als verwijzing naar de vederachtige uitsteeksels bovenop deze graanplant. In het oude Mexico gaat de verfraaiing en het versterken van de band met de goden ook gepaard met het mutileren van de tanden. Voorname jongelieden laten hun snij- en hoektanden 36
met slijpstenen bijvijlen in een driehoekige of gekartelde vorm. Soms brengen ze, in een hiervoor in de tand uitgespaarde holte, een schijfje aan in jade, turkoois of pyriet. Dit gebruik verwijst naar de zonnegod met zijn karakteristieke gevijlde tanden en licht strabisme. Dit verklaart misschien ook waarom de Maya’s boven de bedden van hun kinderen een voorwerpje hangen dat hen doet loensen. Bij bepaalde culturen staat schedelvervorming centraal, andere verschuiven het schoonheidsideaal naar het inbinden en atrofiëren van de voeten. Dit aan de hogere klassen voorbehouden procédé, duikt op in het China vanaf de 10de eeuw na Christus en is gericht op de groeibelemmering van de voeten van meisjes. Vanaf 4-jarige leeftijd worden de voeten ingebonden en samengedrukt zodat de tenen gekneld worden onder de voetzool en samen met de naar voren geplooide hiel een gleuf vormen. Deze kloof onder de voetzool zou de mannelijke fantasie prikkelen. De voet neemt dus eigenlijk een omgekeerde vorm aan: hij is niet meer lang en recht, maar kort, driehoekig en gebogen. De aldus verminkte voet verhindert een vlotte tred die wordt beschreven als bedachtzaam voortschrijden. Het bereiken van dit schoonheidsideaal vergt een buitengewone zelfbeheersing en brengt ondraaglijk lijden teweeg. De vrouwen dragen puntige, aan hun vervormde voeten aangepaste schoenen van amper 14,5 cm lang. De schacht is overtrokken met blauwe zijde en geborduurd met orchideeën in roze en groene tinten. Een strook zwarte zijde met een groene zoom benadrukt de bovenste rand van de schacht. Ze loopt door tot aan de punt en
37
accentueert de vorm van de schoen. Het binnenste deel van de schacht is gegalonneerd met een zwarte en lila strook. De binnenzijde is gevoerd met katoen en wasdoek. Een strook stof verhoogt de zool onder de hiel en vooraan onder de voetzool.
Schoenen Katoen, zijde, wasdoek China ste 20 eeuw L: 14,5 cm Privéverzameling
Tijdens de Qing-periode (1644-1911 n.Chr.) scheppen de Chinese adellijke dames en heren genoegen in het bovenmatig laten groeien van de nagel van hun pink. Zo tonen ze aan dat ze behoren tot de sociale klassen die niet genoodzaakt zijn handenarbeid te verrichten. Een geëmailleerde nagelkoker die tot 20 cm lang kan zijn, beschermt de nagel tegen het afbreken. Opengewerkte ‘geluksmotieven’ versieren de koker: temidden van bloemen, zijn een schildpad, een vis of een krab afgebeeld. Het geheel is afgewerkt met een Griekse rand in blauwe email.
38
Nagelbeschermers Verguld koper, email Qing-dynastie, China 1644 -1911 n. Chr. L: 20,7 cm; b: 3 cm Inv. EO.426
b) Het doorboorde lichaam In nog andere streken zijn het de lippen, de neusgaten en de oren, lichaamsdelen geassocieerd met de adem, het woord en het gehoor, die op onomkeerbare wijze uitgerekt worden door zware sieraden. Indrukwekkende kunstgrepen rekken het lichaam uit of vergroten en dilateren het. De verfraaiing dringt als het ware door tot in het wezen van het lichaam zelf en vormt er een eenheid mee. (Bérénice Geoffroy-Schneiter in Parures ethniques) Lipsieraden bestaan sinds mensenheugenis en hun oorsprong is niet meer te achterhalen. In Afrika kenmerken ze zich door een grote vormenrijkdom: staafjes, schijven of cilinders zijn gesneden in hout, been en ivoor of vervaardigd uit metaal of terracotta.
39
Lipsieraden worden vaak aangebracht tijdens overgangsrituelen voor meisjes die aldus hun geslachtsrijpheid aankondigen. In de Omo-vallei in Ethiopië doorboren de Mursi-pubermeisjes hun oorlellen om er pluggen van gedroogde aarde of hout in aan te brengen. Na de initiatieproeven, op 20-25 jarige leeftijd, en om aan te geven dat ze huwbaar zijn, perforeren ze hun onderlip en brengen er een zelfgemaakte, met enkele penseelstroken versierde, terracottaschijf in aan. Na verloop van tijd vervangen ze dit ornament door een groter exemplaar dat ze pas verwijderen bij de menopauze of als hun gezin compleet is. In tal van culturen brengt de toekomstige partner het lipsieraad aan, een handeling die de inbezitneming van de vrouw door de man symboliseert. Lipschijf Terracotta, wit pigment Omo-vallei, Ethiopië 20ste eeuw Privéverzameling
Bij de Bambara staan de neus en de tong in voor het goede functioneren van de samenleving: het eerste lichaamsdeel determineert de verlangens en de spraak, terwijl het tweede de taal vorm geeft. Zo controleert de lipschijf de woordenstroom van vrouwen die hun mond zouden voorbijpraten. 40
In talrijke gevallen ligt een mythe aan de oorsprong van de lichaamstooi. Zo vertellen de Fali uit Kameroen dat de oervrouw die het leven schonk aan alle wezens, geen lipsieraad droeg en dat ze op aanraden van de pad haar dochter, en later ook de andere vrouwen, voorschreef zich hiermee te tooien. Tot op de dag van vandaag dragen de vrouwen dan ook lipschijven waarvan de vorm de paddenmuil in herinnering brengt. Wanneer de twee schijven tegen elkaar stoten, weerklinkt zijn gekwaak. Lipsieraden Obsidiaan Azteeks, Mexico 1325-1521 n. Chr. H: 1,2 cm ; d: 1,5 cm Inv. AAM 3498 en 3501
In het Amazonegebied is het dragen van lipsieraden veeleer een mannenzaak. Enkele dagen na de geboorte wordt de onderlip van de Kayapo-jongens doorboord en voorzien van een katoenen draadje. Al snel wordt dit vervangen door een staafje met de afmetingen van een lucifer. Het breder maken van deze opening gebeurt wanneer de jongen, rond 8-jarige leeftijd, zijn intrede doet in het mannenhuis. Dan wordt het staafje vervangen door andere, steeds grotere, houten cilindrische lipsieraden en vervolgens door lipschijven met een grotere diameter. Wanneer de jonge man de huwbare leeftijd bereikt, krijgt hij een schijf met een diameter van 10 cm. Deze schijf benadrukt het spreken en zijn redenaarstalent, het overredingsmiddel bij uitstek van de chefs en de 41
ouderlingen. Bovendien verwerft iemand die het recht heeft om via het woord anderen te overtuigen een hogere sociale status. Dat vrouwen geen lipsieraad dragen, hangt dus samen met het feit dat enkel mannen redevoeringen mogen houden. Ook op het Amerikaanse continent is dit gebruik gangbaar. Nobele Maya’s, Azteken of Mixteken dragen lipsieraden voorzien van een brede rand die het object vastzet in de mond, en van een naar buiten gekeerde schijf. Ze zijn vervaardigd uit been, goud, jade en obsidiaan of gehakt uit een blinkend gesteente van vulkanische oorsprong zoals glas. Soms zijn ze verfraaid met turkooizen waarvan de groene weerschijn verwijst naar de vegetatie. Net als de mond zijn ook de oren versierd met elementen die ze volledig perforeren. Bij de oude Mexicanen hebben deze sieraden de vorm van een omvangrijke stenen schijf voorzien van een centrale opening, dichtgemaakt door een cilinder. Deze laatste dient als tegengewicht en bevestigt het object in de oorlel.
Oorschijf Groene steen Azteeks, Mexico 1325-1521 n. Chr. H: 1,9 cm; D: 3,5 cm Inv. AAM 48.26.54.3 42
Een vrouwelijke figuur in terracotta uit de Chupicuaro-cultuur (300-100 v.Chr.) draagt dit type oorbel. De jonge vrouw is, op haar juwelen na, helemaal naakt: een dubbel halssnoer met sluiting en een brede armband aan haar rechterarm vormen haar enige opschik. Ze heeft een middenscheiding en een pony bedekt haar voorhoofd.
Vrouwelijke figuur Terracotta Chupicuaro, Mexico 300-100 v. Chr. H: 10,9 cm Inv. AAM 48.25.2/3
Haar handen rusten op haar buik waarvan de welving verwijst naar haar vruchtbaarheid. Mogelijkerwijze droeg ze oorspronkelijk een, vandaag verdwenen, katoenen kledingstuk. De details zijn uitgevoerd met opgeplakte decoratiemotieven en opgehoogd met rode en witte engobe. Tijdens de preklassieke periode worden heel wat vrouwelijke figuren in terracotta onder de plankenvloer van huizen of in graven geplaatst. 43
Ze staan in verband met vruchtbaarheidsrituelen en met het geloof in een leven na de dood. De Maori-elite draagt een smalle, langwerpige hanger in het rechteroor, de zogenaamde kuru. Dit sieraad is vervaardigd uit groene nefriet, een om zijn schoonheid en zeldzaamheid gewaardeerde steen, afkomstig van de Poutini-kust. Nefriet verzinnebeeldt de identiteit maar heeft ook een beschermende functie. Over het algemeen worden deze voorwerpen doorgegeven van generatie op generatie en accumuleren ze na verloop van tijd een grote hoeveelheid mana.
Hanger Nefriet Maori, Nieuw-Zeeland Ontdekt in de 18de-19de eeuw L: 11,3 cm; b: 1,2 cm Inv. Et 2009.73
Voor de Miao uit het zuidwesten van China zijn de uitgerekte oorlellen van vrouwen een teken van schoonheid en geluk. Ze dragen met plantaardige motieven gegraveerde zilveren sieraden die tot 21 cm lang kunnen zijn. De modellen zijn 44
uitermate gevarieerd. De meest voorkomende motieven zijn echter spiralen en voluten. Sommigen beschouwen ze als een symbool voor de eenheid van de clan, anderen zien er een draaikolk, een levensbron, of een symbool van vernieuwing in. Deze ornamenten zijn karakteristiek voor de hele Miaobevolking tot ver buiten de Chinese grens.
Oorbellen Zilver Miao, China 20ste eeuw L: 18,5cm Privéverzameling Terwijl heel wat bevolkingsgroepen voor uiteenlopende types van metamorfose kiezen, geven andere de voorkeur aan bepaalde verfraaiingen. Zo sublimeren de Asmatkoppensnellers hun lichaam door middel van indrukwekkende neusornamenten waaraan ze kracht ontlenen tijdens de strijd. Dit sieraad heeft een uitermate symbolisch karakter. Ten eerste omdat het gemaakt is uit een schelp die de maan 45
voorstelt, en ten tweede omdat de spiraalvorm zowel verwijst naar de staart van de koeskoesaap als naar de vleugels van de vliegende hond. Deze dieren worden geassocieerd met de zon en met het koppensnellen. Wanneer een Asmat dit neusornament draagt, stelt hij zich in verbinding met de kosmos, de zon, de maan en met een machtige, door de vijand gevreesde, koppensneller. Voor de bevolkingsgroepen van de Stille Oceaan is het hoofd het meest gewijde lichaamsdeel omdat hier de ziel of de essentie van elk levend wezen huist. Door het hoofd van de vijand te bemachtigen en te bewaren, eigent de krijger zich dan ook de kracht toe van het slachtoffer. Hierdoor affirmeert hij zijn overwicht op de andere. Dit gebruik is van fundamenteel belang voor het welzijn, de vruchtbaarheid en het overleven van de groep.
Neusornament Schelp Papoea-Nieuw-Guinea 19de-20ste eeuw L: 16,6 cm; h: 8,7 cm Privéverzameling 46
IV. LICHAAMSTOOI a) Het geïdealiseerde lichaam Kleding en sieraden benadrukken de schoonheid van het lichaam en beklemtonen tegelijk de verschillen. In het oude India wordt enkel het getooide lichaam als werkelijk mooi beschouwd. Goden en godinnen pralen met hun tooien als evenveel machtsattributen, terwijl stervelingen ze beschouwen als symbolen van hun rang en als vruchtbaarheidswaarborg. De meest complexe lichaamsverfraaiingen hebben echter betrekking op het vrouwenlichaam: met rode lak bedekte voeten, van rinkelbelletjes voorziene enkelbanden, met sieraden verfraaide armen en hals, met bloemenkransen getooid hoofd, met tekeningen beschilderde borsten en wangen, met mascara geaccentueerde ogen. De grootste aandacht gaat echter uit naar de verfraaiing van de voeten, aangezien liefde en erotiek hier een rol spelen. Bij elk feest versieren de vrouwen hun voeten met in henna getekende florale motieven en verfraaien ze hun tenen met zilveren ringen met belletjes waarvan het gerinkel volstaat om begeerte op te wekken in het hart van de minnaar. Het museumexemplaar is versierd met een opengewerkte lotusbloem en een parelmotief rondom. In het midden tekent de bloemknop zich af in hoog reliëf. De lotus staat symbool voor de god Visjnoe, beschermgod van de wereld, en voor zijn echtgenote Lakshmi, godin van weelde en geluk. Deze bloem is ook het symbool van de goddelijke zuiverheid die verwijst naar de zon. 47
Voetring Brons India 19de-20ste eeuw L: 7,2 cm; h: 5,1 cm Privéverzameling De volkeren van het Amazonegebied koesteren een grote liefde voor de natuur en onderhouden een nauwe band met de dieren- en plantenwereld. Van kindsbeen af maken de Kayapo gebruik van de verentaal om de schoonheid van hun lichaam te benadrukken en uitdrukking te geven aan hun identiteit. Door zich te transformeren in vogelmensen kunnen ze, net als woudvogels, reizen en een dialoog aangaan met de wereld van de geesten. Elke leeftijdsklasse beschikt over een specifieke tooi: zo zijn verenarmbanden voorbehouden aan volwassen mannen. Ze worden gemaakt met donsveertjes van groene, blauwe en gele ara’s en geregen aan een katoendraad.
48
Verenbanden Ara-donsveren en katoendraad Kayapo, Amazonegebied 19de-20ste eeuw D: 4,5 cm Privéverzameling
In sommige culturen speelt het accessoire een doorslaggevende rol. Zo sluiten adellijke Chimu-dames in Peru hun mantel met een tupu, een elegante zilveren speld, waarvan de versieringen overeenstemmen met hun sociale status. De speld is 18 tot 26 cm lang en bestaat uit een fijn metalen staafje dat uitloopt in een eenvoudige schijf, al dan niet versierd met een door twee spiralen bekroonde halve maan. Sommige spelden zijn voorzien van een afgevlakte bol met rinkelende kogeltjes, wat het visuele effect nog versterkt. Voor de bewoners van de Andes is het gebruik van goud en zilver uitermate symbolisch. Goud wordt immers geassocieerd met het zweet van de zon, terwijl zilver staat voor de tranen van de maan. Door zich met een dergelijk voorwerp te tooien, verwijst de drager naar zijn goddelijke afstamming.
49
Tupus Zilver Chimu, Peru 1100-1470 n. Chr. H: 26,5 cm en 18 cm Inv. AAM 46.7.264 24/26 en 46.7.264 25/26
Toeareg-vrouwen uit Noord-Afrika koesteren een grote voorliefde voor sierlijke hoofddoekspelden die esthetiek met functionaliteit combineren. Dit bijzonder gewaardeerde tegengewicht doet de schoonheid van de vrouw beter uitkomen en verhindert tevens dat de woestijnwind haar sluier wegblaast. Karakteristiek voor deze speld zijn de elkaar overlappende en in elkaar grijpende ingekerfde en opengewerkte geometrische vormen. Elegante en vloeiende lijnen maken deze met metalen cabochons versierde speld tot een volwaardig juweel.
50
Hoofddoekspeld Metaal, messing en koper Toeareg, Marokko 19de-20ste eeuw L: 8 cm; h: 24,3 cm Privéverzameling
b) Symbool van macht en identiteit In heel Polynesië weerspiegelen kleding en tooi de bevoorrechte positie, de rang en de rijkdom van de drager. De virtuositeit en vindingrijkheid van de handwerkslieden die deze voorwerpen vervaardigden, is onmiskenbaar. Naast materialen bestemd om lang mee te gaan vanwege hun sacrale of zeldzame karakter (haar van voorouders of vijanden, nefriet, parelmoer, ivoor van de potvis, dolfijnentand of schildpaddenschild,…), worden er ook efemere materialen gebruikt zoals bloemen, veren, aan elkaar geregen zaden, pitten of wortels. Als incarnatie van het goddelijke gezag zijn de chefs oppermachtig. Chefs en hoogwaardigheidsbekleders zijn 51
herkenbaar aan hun sieraden gemaakt van zeldzame en kostbare materialen die duiden op het mana, het prestige en de nobele afkomst van de elite. Halssnoer Potvistand en plantaardig snoer Fidji-eilanden Ontdekt in de 18de -19de eeuw L: 15,4 cm (tand); 60,5 cm (snoer) Inv. Et 38.15.8
De voor de opsmuk gebruikte materialen verhogen het prestige van de drager, niet enkel omdat ze bijzonder gewaardeerd worden, maar ook omdat ze niet ter plaatse beschikbaar zijn. Sommige grondstoffen zijn namelijk uitsluitend verkrijgbaar in het kader van een uitgebreid ruilhandelsysteem tussen de eilanden. Zo exporteren de bewoners van Tuamotu parelmoer naar Tahiti en de zuidelijke eilanden, en verhandelt de bevolking van het Tonga-eiland potvistanden op de Fidji-eilanden.
52
Deze uitwisselingen zijn zowel een manier om zich te verrijken als een sociaal smeermiddel. Bij de overhandiging van geschenken spelen de met een potvistand versierde halssnoeren een belangrijke rol. De kegelvormige tand komt uit de onderkaak van het dier, heeft een lengte van 15,4 cm en is geregen aan een snoer van plantenvezels. Deze hangers zijn van primordiaal belang bij de diplomatische uitwisselingen tussen chefs van naburige clans en kunnen dienen om de sociale banden aan te halen, iets goed te maken, een verzoek kracht bij te zetten of een huwelijksbelofte te bezegelen. Ook bij geboorteceremonies worden ze uitgewisseld als eerbetoon aan de pasgeborene en zijn familie. Het aanbieden van een potvistand is onderworpen aan een welomschreven ritueel: de schenker neemt de tand in de ene hand, en houdt met de andere het snoer vast. De begunstigde vat vervolgens het sieraad bij het snoer om aan te geven dat het geschenk aanvaard is.
Verenkroon Rood en geel gekleurde pluimen Zijdedraad, witte draad Hawaïaanse eilanden Ontdekt in de 18de-19de eeuw L: 70 cm Inv. ET 971 53
Voor de Hawaïanen staan veren in verband met macht en prestige. Door het lichaam met veren te verfraaien, vereenzelvigt de sterveling zich met het in veren getooide lichaam van de goden. Tijdens plechtigheden dragen vorsten en edelen indrukwekkende, met veren versierde schoudermantels en tooien. Deze verlenen hen spirituele bescherming en benadrukken hun goddelijke status. Ook aristocratische dames verfraaien het hoofd met een kroon van rode en gele veren. Het vrij recente museumexemplaar bestaat uit geel en rood getinte veren die verwijzen naar de kleur van exotische vogels waarop eertijds werd gejaagd. Oorspronkelijk waren deze veren afkomstig van boszangvogels, de rode van de Liwi en de gele van de Moho van Hawaï. Rood verwijst, als sacrale kleur, naar de oorlogsgod Ku. Geel symboliseert de rijkdom en de status van het individu. Vanaf de 18de eeuw krijgen gele veren, misschien vanwege hun zeldzaamheid, de voorkeur en wordt geel de overheersende kleur. De vervaardiging van dergelijke tooien vereist de tussenkomst van beide seksen. De mannen vangen de vogels met vogellijm of met een net waarna ze sommige dieren vrijlaten en andere opeten. Vervolgens reinigen en sorteren de vrouwen van de jagers de veren vooraleer ze te bevestigen aan een netje of aan een snoer van plantaardige vezels. In Midden-Amerika is jadeïet de meest op prijs gestelde steen. Hij evoceert het water, de vegetatie en het leven zelf. Bovendien maakt zijn zeldzaamheid hem tot een symbool van rijkdom en prestige. Jadeïet wordt ook geassocieerd met een aantal godheden, zoals de Azteekse bronnengodin Chalchiutlicue en de Maïsgod bij de Maya’s.
54
De Maya’s verbinden jade met de hogere klassen en met de koning. De monarchie stoelt op een ostentatieve machtsrepresentatie. Bij hun troonsbestijging ontvangen de Maya-koningen onderscheidingstekenen met een energielading die hen buitengewone vermogens verleent. Door zich met jade te tooien, neemt de koning namelijk de gedaante aan van de Maïsgod, schepper van het leven op aarde. De koninklijke opschik heeft nog een andere symbolische betekenis. De koningen dragen talrijke jaden sieraden in het haar en in de oren. Deze vaak bloemvormige tooi verwijst naar de bloemen van de Ceiba, een boom die het middelpunt vormt van het universum. De schepping van het heelal zou immers voortvloeien uit de samenvoeging van drie op de oerzee drijvende stenen. Hier verscheen het hemelgewelf en plantte de Maïsgod een boom om het te ondersteunen. Dergelijke attributen maken de koning tot de gelijke van deze kosmische boom. De jaden sieraden van zijn tooi herinneren aan de bloemen van de kapokboom, terwijl de quetzal-veren verwijzen naar de hemelse vogel op de boomtakken. Zo wordt de koning de behoeder van de aardse en kosmische orde. Dat het halssnoer uit de tentoonstelling niet kan wedijveren met de rijkdom en elegantie van de statige Maya-tooien, maakt dit sieraad niet minder interessant wat de fabricatietechniek betreft. Het is gemaakt van, op heel eenvoudige wijze vervaardigde, bolle en onregelmatige parels. Het zagen van de steen gebeurt met behulp van touwtjes, vlak hout of een leisteen die heen en weer wordt bewogen over een 55
schurend oppervlak. Door het polijsten met hematiet of verpulverde jade krijgt hij vorm. Voor de vervaardiging van de parels worden vaak door het water geronde jadekeien gebruikt, doorboord met behulp van vogelbeenderen of rietstengels.
Halssnoer Groene steen Mixteeks, Mexico 700/800-1521 n. Chr. D: 23 cm; h: 2,8 cm Inv. AAM 2050
Ook in de Chinese cultuur is nefriet, een variëteit van jade, de meest gewaardeerde en kostbaarste steen. Deze in de eerste plaats om zijn schoonheid geapprecieerde steen, valt bijzonder in de smaak bij de hogere klasse. Ze dragen nefriet in de vorm van riemgespen, armbanden of hangers als sieraad en als attribuut van hun rang. 56
Toch overstijgt de betekenis van jade zijn waarde als onderscheidingsteken. Jade wordt namelijk vaak geassocieerd met de deugden van de ware edelman zoals beschreven door Confucius (551-479 v.C.) in het Boek der rite : (…) De wijzen uit de Oudheid vergeleken de deugd met jade. Jade voelt zacht aan en heeft een warme glans, zoals goedheid; de steen is solide, compact en fijn geaderd, zoals wijsheid; hij is hoekig maar niet snijdend, zoals rechtvaardigheid; hij hangt neer (aan de gordel) zoals hoffelijkheid zich naar de grond buigt; door percussie brengt hij heldere, hoge, lange en plots eindigende tonen voort, zoals muziek; omdat noch zijn fouten afbreuk doen aan zijn schoonheid, noch zijn tekortkomingen overschaduwd worden door zijn schittering, staat hij voor oprechtheid; zijn mooie innerlijke kwaliteiten zijn, vanuit welke hoek ook beschouwd, zichtbaar aan de buitenzijde, zoals rechtschapenheid; hij is hemels want hij heeft de helderheid van een regenboog; en aards omdat hij ontspringt aan bergen en rivieren; hij is als de deugd, vermits jaden tabletten door prinselijke afgevaardigden afzonderlijk (zonder ze te begeleiden met geschenken) worden aangeboden; omdat iedereen jade hoogacht, symboliseert de steen ook de weg van de deugd’. Taoïsten schrijven nog andere buitengewone kwaliteiten toe aan jade: de steen zou magische en verzoenende vermogens hebben en onsterfelijkheid verlenen. Gordelgespen vormen een belangrijke verwijzing naar de rang die iemand bekleedt. Ze zijn versierd met geluksbrengende dieren en mythische wezens, boeddhistische voorstellingen of florale motieven. Het tentoongestelde voorwerp is voorzien van een gesphaak in de vorm van de gebogen hals en de kop 57
van een draak met uitpuilende ogen. Ertegenover, op de steel van de haak, rust een draakje met vier poten en een reptielenlijf. De hechtknop bevindt zich op de achterzijde. In China brengt de draak geluk. Hij heerst over hemel en water en is een van de dieren die de vier windstreken symboliseren, namelijk het Oosten. Als kosmische energiebron brengt hij voorspoed en verjaagt hij demonen en kwade geesten.
Gordelgesp Jade China de ste 19 -20 eeuw L: 9,5 cm; b: 1,9 cm Inv. C 270 58
c) Rituele en beschermende functie Waarschijnlijk verklaart het onveranderlijke karakter van jade dat het in China al heel vroeg met begrafenissen geassocieerd wordt. De bij leven gedragen tooien in jade worden dan ook vaak samen met de overledene begraven om hem te verzekeren van de eerbied die hem ook na zijn dood toekomt. Tijdens de Han-periode (206 v.Chr. - 220 n.Chr.) wordt het lichaam van voorname figuren bedekt met een ‘lijkwade’ in jade ter bescherming en bewaring van het lichaam. Soms sluiten kleine jaden pluggen de natuurlijke lichaamsopeningen af om zo de levenskracht van het individu, de qi, veilig te stellen en in het lichaam vast te houden. Hierdoor kan de overledene later verrijzen. Sommige van deze pluggen zijn krekelvormig en worden op de tong van de overledene gelegd. De krekel staat symbool voor de transformatiecycli van het leven, geëvoceerd door zijn eigen metamorfoses. Volgens de Chinezen geeft deze jaden krekelplug zijn zuiverheid en onvergankelijkheid door aan de overledene. Doordat hij zelf de verschijningsvorm van jade aanneemt, kan de afgestorvene ontsnappen aan de dood. Onsterfelijke goden worden dan ook met jade geassocieerd. De plug is trapezevormig en buitengewoon gestileerd. Ook de scherp afgetekende groeven verlenen het voorwerp een verrassend modern uitzicht.
Krekel Nefriet Westelijke Han, China 206 v. Chr.- 8 n. Chr. L: 4,2 cm; b: 2 cm Inv. L 62 59
De Bi-schijf behoort tot de funeraire opschik, bijzonder gewaardeerd tijdens de periode van de Strijdende Koninkrijken (475-221 v.Chr.) en het Han-tijdperk (206 v.Chr.-220 n.Chr.). Rechtstreeks op de grafkist geplaatst, waarborgt de schijf de overledene een lang bestaan. Het subtiele motief van de ‘kiemende zaden’ (omwille van de gelijkenis met de kiemende rijstkorrel) maakt deze schijf tot een delicaat en geraffineerd voorwerp.
Bi-schijf Nefriet Strijdende Koninkrijken - Westelijke Han, China 481 v. Chr.- 8 n. Chr. D: 4,4 cm Inv. L 21
Niet enkel jade beschikt over beschermende en magische eigenschappen. Ook de turkoois is gekend voor zijn genezende en apotropaeïsche* kwaliteiten en komt voor in tal van werelddelen. In Ladakh dragen vrouwen turkooizen in het haar. Amerikaanse en Mexicaanse culturen waarderen de steen voor zijn kleur die verwijst naar de levensbronnen, water en regen. De Azteken associëren jade met de regengod Tlaloc en offeren de steen aan de goden van de onderwereld.
60
De turkoois speelt sinds mensenheugenis een fundamentele rol tijdens de overgangsrituelen van de Navajo-adolescenten. Bij deze gelegenheid tooit het meisje zich met zilveren armbanden en halssnoeren, ingelegd met turkooizen. Deze opschik waarborgt haar een voorspoedige toekomst. De tentoongestelde armband, van recente datum, duidt op het voortleven van deze traditionele denkbeelden. Het sieraad bestaat uit vier zilveren banden met drie grote cabochons van ruw bewerkte turkooizen. Het dragen van een dergelijke armband duidt op de welstand en het prestige van de familie. Armband Turkooizen en zilver Navajo, Verenigde Staten 20ste eeuw Inv. ETAM 2009.6.1
Als bescherming tegen het boze oog valt gele barnsteen zowel in de smaak van Berbers als van Mauritaniërs en van Afrikaanse zowel als van Mongoolse vrouwen. Omdat zijn fonkelende kleur verwijst naar bloed, licht en leven, is koraal het heilzame materiaal bij uitstek. De Kabyl hangen het in de vorm van een staafje om de hals van zuigelingen, moeders 61
tooien zich ermee om de zogvorming te bevorderen en mannen stimuleren er hun libido mee. Bij de boeddhistische volkeren in Azië duikt koraal op in sieraden voor kapsels, gebedssnoeren, armbanden en ringen. Kornalijn verleent schittering aan de opsmuk van de Toearegvrouwen: jonge vrouwen tooien zich met ingekerfde zilveren ringen, opgehoogd met een kornalijnen zetting waarvan de driehoekige vorm de vruchtbaarheid bevordert en bescherming biedt tegen bloedingen, pijnlijke maandstonden en miskramen.
Ring Kornalijn en zilver Toeareg, Niger 19de-20ste eeuw L: 11 cm; b: 4 cm Privéverzameling Kruidnagel heeft een hoge beschermingsfactor en wordt in het bijzonder gewaardeerd door Noord-Afrikaanse volkeren. Een halssnoer met onbewerkte kruidnagels verjaagt boze geesten, stimuleert viriliteit en hult de drager in een kruidig parfum. 62
Halssnoer Kruidnagel, kopal, zilver en koper Algerije 19de-20ste eeuw L: 69 cm Privéverzameling Het hier tentoongestelde halssnoer bestaat uit een op een amuletdoos geïnspireerde dubbelkonische hanger waaraan vijf kegelvormige belletjes hangen. Aan weerszijden zijn meerdere rijen kruidnagel bevestigd, in het midden onderbroken door twee kopalparels waarvan de warme kleur aan barnsteen doet denken. De te prijzige barnsteen is hier vervangen door een goedkope harssoort met dezelfde kleur, wat niets afdoet aan de doeltreffendheid van de halsketting. Naast de gebruikte materialen kan ook de vorm zelf van het sieraad schadelijke krachten verjagen en baraka aantrekken. De meest voorkomende amulet in de islamitische wereld is ‘de hand van Fatima’ of khamsa, de vijf. Deze talisman vindt zijn oorsprong in oude heidense geloofsovertuigingen, is uiterst doeltreffend en speelt een rol tijdens alle belangrijke levensmomenten. De vijf vingers verwijzen naar de vijf pijlers van de islam: de geloofsbelijdenis, het verplichte gebed, de aalmoes, de vasten tijdens de ramadanmaand en de bedevaart naar Mekka. Sommigen brengen de hand in verband met de beschermende mantel van de profeet waarmee hij zichzelf, zijn 63
dochter Fatima, schoonzoon Ali en zijn twee kleinzonen bedekte. Door een hand voor te stellen, beschermt de mens zich dus tegen onheil en tegen het boze oog.
Khamsa Zilver Marokko 20ste eeuw L: 12 cm; b: 9,2 cm Privéverzameling Ook de geciseleerde motieven op het sieraad weren het noodlot af. Dieren en voorwerpen met heilzame eigenschappen verschijnen soms samen: vissen en gevleugelde dieren waarborgen vruchtbaarheid, een hoefijzer met heilzame kracht of een dolk met profylactisch vermogen wisselen af met zuiver decoratieve plantaardige en geometrische motieven. Beschermende sieraden worden vooral gedragen op kwetsbare lichaamsdelen zoals hoofd en borst. Zo worden bijvoorbeeld kleine etuis met passages uit de Koran, bezweringsformules of magische stoffen (stekels van de egel, visgraat, kaurischelpen, aarde uit een maraboetgraf…) 64
om de hals, rechtstreeks op de huid, gehangen om hun efficiëntie te verhogen. Dit geldt bijvoorbeeld voor deze uit glas vervaardigde ovalen amulethanger, met aan weerszijden een gegraveerde Arabische inscriptie. In het midden prijkt de naam van Allah, terwijl de rand versierd is met een doorlopend tekstfragment uit het 112de hoofdstuk van de Koran: Aanroeping van Ali, verrichter van wonderen. Uw steun en toevlucht bij alle onheil, alle zorgen, alle smarten. O Mohammed, enige weg. O Ali, O Ali, O Ali’. De inscriptie op de keerzijde leest al-farid , ‘de unieke’. Het voorwerp bezit dezelfde beschermende kracht als jade waarvan het de groene kleur imiteert.
Amulet Glas Iran 18de-19de eeuw L: 7,6 cm; b: 6,3 cm Inv. IS 1058
65
Bij de Berbers doen sieraden soms tegelijk dienst als talisman en als geldreserve. Omdat ze makkelijk verkoopbaar zijn, vormen ze een ideaal fonds waaruit het gezinshoofd kan putten wanneer de nood zich laat voelen. Ze zijn ook een afspiegeling van de welstand van een familie. Tijdens de aan het huwelijk voorafgaande onderhandelingen bespreekt de toekomstige echtgenoot de bruidsschat met de vader van zijn toekomstige echtgenote. De huwelijksgift bestaat uit vee, een som geld en sieraden: diademen, oorbellen, kledingspelden, halssnoeren, armbanden, enkelbanden, ringen en amuletten. De jonge vrouw zal haar volledige uitzet slechts etaleren bij bijzondere gelegenheden (geboorte, huwelijk, gemeenschapsfeest,…). In het dagelijkse leven draagt ze uitsluitend eenvoudige en lichte sieraden. De juwelen uit de bruidsschat blijven eigendom van de vrouw en verschaffen haar materiële zekerheid, zelfs in het geval van een echtscheiding. De zilveren fibula bekleedt een unieke plaats tussen deze sieraden. De Atlas-bevolking waardeert deze kledingspeld in het bijzonder omdat ze naast haar rol als sieraad ook verwijst naar de identiteit van de drager. Bovendien vervult ze een praktische functie: het vastpinnen van de gedrapeerde doeken, zonder naden en knopen, waarin de vrouwen zich hullen. Deze doekspeld heeft ook een talismanfunctie: zilver is een symbool van geluk en zuiverheid, en de stervorm verwijst naar het magische cijfer vijf dat een hoge beschermingsfactor heeft. De driehoekige basisvorm staat in verband met de vrouw en haar vruchtbaarheid. Vorm en versiering van de fibula varieert van streek tot streek.
66
Het eerste exemplaar bestaat uit twee driehoekige sierspelden met vijf uitsteeksels en een centrale kegelvormige cabochon. Ze zijn met elkaar verbonden door een versierd kettinkje voorzien van een rechthoekig zilveren plaatje met een cabochon in rode glaspasta en een bolvormige opengewerkte hanger. De centrale, eveneens opengewerkte bol herinnert aan de doosjes voor handgeschreven amuletten. Het lineaire of gepointilleerde gegraveerde decor is hoofdzakelijk geometrisch. Fibula-paar Zilver, rode glaspasta Atlas, Marokko 19de-20ste eeuw L: 18 cm; b: 10 cm Privéverzameling
De stijl van de tweede fibula is totaal verschillend: de twee geciseleerde met een kettinkje verbonden sierspelden zijn versierd met een centraal amandelvormig motief in hoog reliëf. Rondom vormen acht kleine amandelen een stralenkrans. De ellipsvormige hanger is rijkelijk gedecoreerd met ingekerfde rozetten, een cilinder in kornalijn en tien hangparels in barnsteen. Elk van deze fibula is voorzien van een paar ringen en tongen* om het sieraad door de verschillende lagen stof te prikken. 67
Fibula-paar Koper bedekt met een legering van zilver en tin Atlas, Marokko 19de-20ste eeuw L: 88 cm; b: 10 cm Inv. IS 83.2.4
d) Machtssymbool Niettegenstaande sieraden vaak verwijzen naar vrouwelijkheid, kunnen ze soms ook mannelijkheid benadrukken en de agressiviteit stimuleren. Zo dragen Abelam-krijgers uit Nieuw-Guinea opmerkelijke borstsieraden in de mond, de kara-ut, om hun tegenstander tijdens de strijd te intimideren. De door de mannen uit vlechtwerk en schelpen vervaardigde structuur vormt de basis van dit ornament dat een menselijke figuur evoceert. De grote ogen en lange neus zijn aangegeven door schelpen. Twee zwijnentanden bekronen deze tooi. 68
Tijdens het gevecht bijt de krijger op het aan de achterzijde van de tooi bevestigde stokje zodat de slagtanden, symbool voor de strijdlustigheid en de woestheid van het everzwijn, de indruk wekken uit zijn mond te komen. De voorgestelde menselijke figuur, de vijand, lijkt zodoende in de nek gebeten en jammerlijk uit de mond te bengelen. De op deze manier gedragen tooi drukt de agressiviteit en de vastberadenheid van de krijger uit en brengt de tegenstander van zijn stuk. De drager zou geen angst meer kennen en onkwetsbaar en zelfs onzichtbaar worden.
Borstsieraad kara-ut Plantaardige vezels, Nassaschelpen, kauri, zwijnentanden Abelam, Papoea-NieuwGuinea ste 20 eeuw Privéverzameling 69
V. HET GEPARFUMEERDE LICHAAM De kunst van het parfum is kenmerkend voor alle beschavingen van China tot Córdoba, van de Oudheid tot heden. De eerste parfums waren ongetwijfeld bestemd voor de goden. De Bijbel vertelt hoe Mozes gebruikmaakte van parfum om de eredienst van de ware god te institueren in de woestijn. Het Hooglied (IV, 6) omschrijft de borsten van de geliefde als wierookheuvels en ‘mirrebergen. Het koninkrijk van Sheba staat centraal in de wierookhandel. Al heel vroeg worden hier de wierookboom, voor zijn olibanum*, en de mirreboom* geteeld. Het aan deze bomen onttrokken hars heeft een balsemieke, grondachtige en aromatische geur en verspreid een werkelijk goddelijk parfum. Na de sacrale wereld veroveren parfums geleidelijk aan de profane wereld. In het oude India was schoonheid niet enkel een kwestie van uiterlijk maar ook van geuren en parfums. Volgens de beroemde tekst uit de Kamasutra: ‘moeten de geliefden zich elke dag, na het nemen van een bad, inwrijven met zalven, parfum, bijenwas, lak en betel, en dienen ze mondwater te gebruiken’. De parfums zijn ofwel gemaakt op basis van hars van bomen en planten (sandelhout, aloëhout, kamfer), ofwel op basis van dierlijke secreties zoals muskus (extract van de klieren van het Himalaya muskushert) en civetkatolie (afkomstig van een klier van de muskuskat). Heel wat van deze producten komen uit afgelegen streken. De meeste pommades zijn dan ook voorbehouden aan de elite.
70
Voor de Chinezen is de allermooiste vrouw, een vrouw van wier lichaam een zo subtiel parfum opstijgt dat het zich met haar wezen vermengt. Het najagen van dit ideaal is geen eenvoudige zaak. Eertijds werd het badwater gekookt met natuurlijke aroma’s om het te parfumeren. Vervolgens duikt er onder de Tang (618-907 n.C.) een nieuw gebruik op: door het regelmatig aanbrengen van parfumpoeder fusioneert het met het lichaam dat zo een natuurlijke geurigheid verspreidt. Onder de Song (960-1234 n.C.) vermengen de vrouwen het geparfumeerde poeder zelfs met vermiljoenpigment om de huid een roze weerschijn te geven. Het met roze poeder bedekte vrouwenlichaam wordt dan vergeleken met een flonkerende steen. Mannen fantaseren over de roze sporen achtergelaten op hun kleding en zakdoeken en over de vermenging van parfums en transpiratie. Volgens de Koran dient de gelovige de natuur en zijn wonderen aandachtig te beschouwen en erover te mediteren. Door de natuur te bewonderen, drukt de mens immers zijn liefde uit voor zijn schepper. Zo heeft de moslimsamenleving een geraffineerde smaak ontwikkeld voor zowel bloemen, planten als voor de geuren en aroma’s die ze afscheiden. Parfums veroveren het dagelijkse leven, zowel in de moskeeën als in de privésfeer. Ibn Zuhr van Sevilla (12de eeuw n.Chr.) en Ibn-Al-Khatib van Granada (14de eeuw n.Chr.), onthullen de geheimen van deze welriekende geuren: ze zijn samengesteld uit Indische aloë en sandel, rozen en jasmijnbloemen, uit harsen (wierook of mirre) en uit dierlijke substanties, zoals grijze amber en muskus. Bij elk seizoen hoort een welbepaald parfum.
71
Parfumflesje Geblazen glas Nabije of MiddenOosten 9de-10de eeuw n. Chr. H: 6 cm; d: 5,2 cm Inv. IS VE.58
Parfumflesje Geblazen glas Midden-Oosten 8ste-10de eeuw n. Chr. H: 6,6 cm; d: 2,4 cm Inv. IS A.3650
Deze parfums worden zorgvuldig bewaard in glazen of metalen kolfjes met uiteenlopende vormen. Het eenvoudige, olijfgroene doorschijnende glazen flesje met hoge hals heeft een appelvormige buik en is versierd met verticale ribben. De waterkan is daarentegen peervormig en rust op een ronde voet. De versiering bestaat uit een gouden en zilveren damascering met bloemen en arabesken. De smalle hals loopt uit in een elegante met een amandelvormige stop afgesloten gietbek.
72
Een sierlijk, krullend handvat benadrukt de dynamische lijnvoering. Waterkan Met goud en zilver gedamasceerd staal Perzië 20ste eeuw H: 21,5 cm Inv. EO 548
Volgens Duizend-en-één-nacht ontdekte sultanes Mourka Hama de essentiële oliën. Terwijl haar badwater opwarmde in de zon, scheidden de rozenblaadjes waarmee ze het had geparfumeerd een aan het oppervlak drijvende olie af met een sterke en doordringende geur. Vanaf die dag parfumeerde Mourka Hama zich met rozenextract en verlaten de vrouwen in de Arabische wereld de hammam nooit zonder hun haren en kleren ermee te besprenkelen. 73
In het Indische Mogoelrijk blijft de werking van parfums niet beperkt tot het verhogen van de lichamelijke aantrekkingskracht, maar spelen reukstoffen ook een rol in het functioneren van het organisme. De Yunani geneeskundige theorie stelt dat er een constant evenwicht dient te worden nagestreefd tussen de vier lichaamssappen. Ziekten zouden het gevolg zijn van een onevenwicht hierin. Volgens de opvattingen van geneesheer Ibn Sina of Avicenna (980-1037 n.Chr.) dient het hart, als zetel van de levenskracht, aangesterkt te worden door middel van parfums. Omdat parfums een invloed uitoefenen op zowel de fysieke als de morele gezondheid, zijn ze verondersteld de geest te stimuleren en het lichamelijke evenwicht te herstellen. Ze spelen dus tegelijk een rol als opsmuk en als remedie. Ibn Sina beweert in zijn werken Canon van de Geneeskunde en ‘Het Boek van de Genezing van de Ziel’ dat de ziel van planten in hun subtiele geur huist en dat parfums een heilzame invloed kunnen uitoefenen op de menselijke ziel. Sommige parfums worden in de huid gewreven en verpulverd op verschillende lichaamsdelen, andere worden ingenomen in de vorm van pillen, op voedsel gestrooid of gekauwd met betelbladeren voor een frisse adem. Een slechte adem wordt immers beschouwd als een onduldbare belediging. Tot slot dienen parfums soms ook een politieke functie. Als diplomatiek geschenk bevorderen ze sociale banden en verbintenissen. In Niger staan parfums centraal in de huwelijksrituelen van jonge Toubou-meisjes. De familie van de toekomstige echtgenoot biedt de uitverkorene grote hoeveelheden parfum 74
aan, bewaard in dichtgenaaide geitenhuiden. Het parfumeren van de toekomstige bruid is een complex ritueel dat verschillende dagen in beslag neemt. Haar haren worden bestreken met een geparfumeerd mengsel, bestaande uit een aromatische houtsoort, boter en gom. Gedurende de volgende dagen wordt haar ganse lichaam doordrenkt met geuren door gelaat, hals, rug, borst en ledematen in te wrijven met geparfumeerde boters. Op de huwelijksdag wordt een mengeling van gesmolten boter en gestremde melk over de handen van de verloofden gegoten. Dan is het huwelijk ‘verbonden’. Het ritueel van het parfumeren van de huid zet zich nog een week verder na de bruiloft naar rato van één massage per dag.
75
Wetenschappelijke supervisie: Sergio PURINI, conservator van de collectie Amerika; Mieke VAN RAEMDONCK, conservator van de collectie Islam; Ilse TIMPERMAN, conservator van de collecties Japan, China en Korea; Nathalie VANDEPERRE, hoofd Musea van het Verre Oosten te Laken; Miriam LAMBRECHT, conservator van de collectie India en Zuidoost Azië; Nicolas CAUWE, conservator van de collectie Oceanië Auteur: Nathalie HALGAND Endredactie: Dominique COUPÉ, Sylvie PAESEN Tekeningen: Isabelle HODIAUMONT Vertaling: Marleen CAPPELLEMANS Vormgeving: Aurélie PIÉRART Foto’s: Marc-Henri WILLIOT PARMENTIER, MRAH; Serge GUIRAUD, Jabiru PROD, J.-M. VANDYCK, MRAC Tervueren. Verantwoordelijke uitgever: Michel DRAGUET, Jubelpark 10, 1000 Brussel © Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Educatief dienst. Wettelijk depot: D/2011/0550/1 76
GLOSSARIUM Apotropaeïsch: het noodlot bezwerend en boze invloeden werend. Tong: metalen pin die dient om een voorwerp aan verschillende lagen stof te bevestigen. Baraka: term van Arabische oorsprong, betekent wijsheid of zegen. Cochenilleluis: parasitair insect dat karmijn, een rode kleurstof, produceert. Galnoot: uitwas op een plant als gevolg van een beet van een parasitair insect. Meconium: na de geboorte afgescheiden stof in de darmen van een foetus. Mirre: door gomhars.
de
mirreboom
aangemaakte
aromatische
Noot van de Aleurites: vrucht van de kersneutboom, afkomstig uit Maleisië en de gebieden van de Stille Oceaan. Olibanum: uit de wierookboom gewonnen aromatische hars. Pandanus: tropische schroefpalm waarvan de geparfumeerde bladeren gebruikt worden voor de vervaardiging van olie en zeep. Profylactisch: met beschermende eigenschappen. 77
Sandel: uit India, Maleisië en Australië afkomstig gewas, waarvan het hout wordt gebruikt in de parfumerie. Tamarisk: gewas uit het Middellandse Zeegebied. Ti: tropische struik met blijvende bloemen.
78
BIBLIOGRAFIE Aztecs, Royal Academy of Arts, London, 2002 Barnard N., Indian Jewellery, London, V & A Publishing, 2008 Barrow T., An Illustrated Guide to Maori Art, Honolulu, University of Hawaii, 1984 Blackburn M., Tattoos From Paradise, Traditional Polynesian Patterns, Chine, Schiffer publishing Ltd, 1999 Camps-Fabrer H., Bijoux berbères d’Algérie, Aix-enProvence, Edisud, 1990 Carboni S., Whitehouse D., The Corning Museum of Glass, Glass of Sultans, New-York, Metropolitan Museum of Art, 2001 Colombel P., La Cité interdite, vie publique et privée des empereurs de Chine 1644-1911, exposition au Musée du Petit Palais, Paris, Paris-Musées, 1996 Cuypers J.B., Touaregs, Album de photographies et catalogue de l’exposition. Musée d’Afrique centrale, Tervuren, Martial & Snoeck, 1994 D’Alleva A., Le Monde Océanien, Paris, Tout l’Art, Flammarion, 1998 De Bisscop N., La Chine sous toit, Bruxelles, Fonds Mercator, 2007 79
De fil et d’argent, Mémoire des Miao de Chine, exposition au Musée des arts asiatiques de Nice, Milan, Cinq Continents, 2004 Dehouve D. et Wohrer A-M., Le monde des Aztèques, Paris, Riveneuve, 2008 De l’Empire romain aux villes impériales, 6000 ans d’art du Maroc, Petit Palais, Paris, Paris-Musée, 1990 Dorsinfang-Smets A., L’Océanie, Histoire et Culture, Bruxelles, Meddens, 1978 Du Pasquier J., Histoire du Verre, Paris, Massin, 2007 Eisenhofer S., Parures Rituelles des Peuples du Monde, Munich, Sélection du Reader’s Digest, 2005 Estampes japonaises, exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire, Gand, Snoeck-Ducaju –Zoon, 1989 Ewins R., Fidjian artefacts, Tasmanian Museum and Art Gallery Collection, Moonah, Tasmania, 1982 Fahr-Becker G., Les Arts de l’Asie orientale, Cologne,Könemann, 1998 Fahr-Becker G., L’estampe japonaise, Cologne,Taschen, 2002 Falgareyttes-Leveau Ch., Corps Sublimes, Paris, Dapper, 1994
80
Fehervari G., Islamic Metal Works (The Keir Collection), British Museum, London, Faber & Faber limited, 1976 Fischer-Rizzi S., Le guide de l’encens, Montpellier, Gange, 2004 Forment F., Le Pacifique aux îles innombrables, Bruxelles, Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1982 Garrett V.M, A Collector’s Guide to Chinese Dress Accessories, Singapore, Times Editions, 1997 Genon M-H, Etude des statuettes féminines funéraires chinoises de la dynastie des Tang, Mémoire en Histoire de l’Art et Archéologie, Bruxelles, Université Libre de Bruxelles, 2004 Geoffroy-Schneiter B., Parures Ethniques, le culte de la beauté, Paris, Assouline, 2001 Grammet I, Dewacheter M., De Palmenaer E., Maroc, Artisans de la mémoire, exposition du Musée ethnographique d’Anvers, Antwerpen, Snoeck Editions, 2006 Gröning K., La Peinture du corps, Paris, Arthaud, 1997 Grube N., Les Mayas, Cologne, Könemann, 2000 Guiart J., Océanie, Collection Univers des Formes, Paris, Gallimard, 1963 Hesselt van Dinter M., Tribal Tatoo Designs, Amsterdam, The Pepin Press, 1999 81
Inca-Peru, 3000 ans d’histoire, exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire, Gent, Imschoot, uitgevers, 1990 Iwasaki M., Ma vie de geisha, Paris, Livre de Poche, 2003 Jades chinois, pierres d’immortalité, exposition au Musée Cernuschi, Paris, Findakly, 1997 Kalus L.: Catalogue of islamic seals and talismans, Ashmolean Museum, Oxford, Clarendon Press, 1986 Kröger J., Nishapur, Glass of the Early Islamic Period, NewYork, Metropolitan Museum of Art, 1995 La Découverte du Paradis Océanie : Curieux, Navigateurs et Savants, exposition des Musées Nord- Pas de Calais, Paris, Somogy, 1997 L’Art d’être un homme, exposition au Musée Dapper, Paris, Dapper, 2009 Les Aztèques, Trésors du Mexique Ancien, Exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire, Bruxelles, Museumfonds, 1987 Les Maîtres de l’Art Précolombien, La Collection Dora et Paul Janssens, exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire, Bruxelles, Fonds Mercator, 2005 Lhote H., Les Touaregs du Hoggar, Paris, Arman Colin, 1984
82
Lin J.C.S., The Immortal Stone, Chinese Jades from the Neolithic Period To The Twentieth Century, Cambridge, Scale Publishers Ltd, 2009 Lopez Lujan L., Fauvet-Berthelot M-F, Aztèques, la collection de sculptures du Musée du Quai Branly, Paris, Musée du Quai Branly, 2005 Maroc, Les Trésors Du Royaume, Musée du Petit Palais, Paris, Édition Plume, 1999 Melikian-Chirvani A.S., Islamic metalwork from the Iranian world: 8-18th centuries, London, Victoria & Albert Museum Catalogue, 1982 Mexique, terre des dieux : trésors de l’art précolombien au Musée Rath, Genève, Musée d’Art et d’Histoire, 1999 Moko Mead S., Te Toi Whakairo, the Art of Maori carving, Auckland, Reed Methuen Publishers, 1986 Océanie, signes de rites, symboles d’autorité, exposition ING, Bruxelles, Fonds Mercator, 2008 Ombres de Nouvelle-Guinée, exposition du Musée BarbierMueller, Paris, Somogy, 2006 Ottino-Garanger P. et M-N., Le tatouage aux Îles Marquises, Singapour, Ch.Gleizal, 1998 Pacific Rituals, Living or Dying?, Institute of Pacific Studies of the University of the South Pacific in association with the Pacific Theological College, 1986 83
Pons P., Peau de brocard. Le corps tatoué au Japon, Paris, Seuil, 2000 Quand la pierre se fait précieuse, exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire et du Musée royal de l’Afrique centrale, Gent, Bruxelles, Tervuren, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1995 Rabaté M-R. et Coldenberg A., Bijoux du Maroc, Aix-enProvence, Edisud, 1999 Signes du corps, exposition au Musée Dapper, Paris, Dapper, 2004 Splendeurs du Maroc, exposition au Musée royal de l’Afrique centrale de Tervuren, Paris, Édition Plume, 1998 Taylor A-C., Les masques de la mémoire. Essai sur la fonction des peintures corporelles jivaro, EHESS/ L’Homme, 2003/1-n°165 Tatu tatoo !, exposition des Musées royaux d’Art et d’Histoire, Bruxelles, Fonds Mercator, 2004 Thomas N., L’art de l’Océanie, Londres, Thames & Hudson, 1995 Varichon A., Le Corps des peuples, Paris, Seuil, 2003 Varichon A., Couleurs, pigments et teintures dans les mains des peuples, Paris, Seuil, 2005
84
Vigarello G., 100 000 ans de beauté, Paris, Gallimard, 2009 Verzwijver G., Kaiapo, Amazonie, plumes et peintures corporelles, exposition au Musée royal de l’Afrique Centrale de Tervuren, Gent, Snoek-Ducaju –Zoon, 1992 Winkel B. et D., L’art de la parure, peinture corporelle, Afrique, Amérique, Asie et Océanie, Paris, Seuil, 2006
85