FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer
Briefrapport betreffende
HYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. BOUW BEDRIJFSRUIMTE TE OENE Opdrachtnummer: 1109-0025-000
Veurse Achterweg 10, Postbus 63, 2260 AB, Leidschendam, Tel: 070-3111333., Fax: 070-3111402 Internet: www.fugro-nederland.nl Handelsreg.nr. 27114147, BTW Nr. NL005621409B08
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer
Veurse Achterweg 10 Postbus 63 2260 AB Leidschendam tel.: 070-3111333 fax: 070-3111402
Kollen Holding B.V. Ooster Oenerweg 28 8167 PD Oene T.a.v. Dhr. W.L. Kollen
Onze ref: 1109-0025-000.R01/GPB/ASH Betreft:
Leidschendam, 29 mei 2009
Hydrologisch onderzoek t.b.v. bouw bedrijfsruimte te Oene
Geachte heer Kollen, Op 28 mei 2009 ontving Fugro Ingenieursbureau B.V. te Leidschendam van Kollen Holding B.V. te Oene de opdracht voor het uitvoeren van een bureauonderzoek inzake “de Watertoets” op bovengenoemde locatie. Hierbij doen wij u de resultaten van dit onderzoek toekomen. De Watertoets De “Watertoets” is de verzamelnaam voor het alomvattende proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van alle relevante waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de Watertoets is “waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, Provincies en Gemeenten”. In deze briefrapportage wordt een beschrijving gegeven van de herinrichting van de projectlocatie en de verwachte invloed hiervan op de waterhuishouding op het terrein en in de nabije omgeving. Richtlijnen Waterschap Veluwe en Gemeente Epe Bij het Waterschap Veluwe en Gemeente Epe zijn de richtlijnen met betrekking tot infiltratie/ berging en de afvoer van regenwater nagevraagd. Gemeente Epe hanteert geen eisen met betrekking tot de berging en afvoer van hemelwater. Het Waterschap hanteert een lijst met richtlijnen. De belangrijkste voor dit project relevante eisen zijn: • Grondwaterneutrale inrichting, bijvoorbeeld door ophogen. Pas als grondwaterneutraal niet mogelijk is, kan gedacht worden aan draineren; hierbij dient minimaal de vereiste ontwateringdiepte voor stedelijk gebied gerealiseerd te worden; • Geen verdrogingeffecten in het omliggende gebied; • Een bui van 35,7 mm/45 minuten (neerslaggebeurtenis 10 uit Leidraad Riolering) moet binnen het gebied geborgen worden, mits dit haalbaar is binnen het projectgebied. Dit dient in overleg met het Waterschap besloten te worden;
Hoofdkantoor: Veurse Achterweg 10, 2264 SG Leidschendam, Tel.: 070-3111333, Fax: 070-3277091 Handelsreg. 27114147. BTW-nr NL005621409B08. Kantoren te Amsterdam, Arnhem, Breda, Groningen, Hardinxveld-Giessendam, Nieuwegein en Weert. Fugro Ingenieursbureau b.v. maakt deel uit van Fugro N.V. Uitvoering opdrachten volgens vigerende algemene leveringsvoorwaarden die een aansprakelijkheidsbeperking bevatten. Internet: www.fugro-nederland.nl
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
• • • • •
Blz. 2
Volgens de uitgangspunten van duurzame (steden)bouw moet de keuze van bouwmaterialen zo zijn dat vervuiling van het grond- en oppervlaktewater en de waterbodems zoveel mogelijk wordt voorkomen; Rekening houden met de vastgelegde ecologische verbindingszones en ecologische waarden en de Flora- en Faunawet; Lozingen op het oppervlaktewater via een bodempassage; Bij een overstort moet het peilverschil tussen de overstortdrempel en het oppervlaktewater zo zijn dat de benodigde wateropvang wordt gerealiseerd. Dit peilverschil moet bij voorkeur tenminste 0,5 m zijn; Door een medewerker van het Waterschap is telefonisch aangegeven dat voor tankplaatsen geldt dat het water dat van een tankplaats afstroomt gescheiden opgevangen dient te worden en door een (benzine)zuiverende voorziening geloosd dient te worden op het DWA riool.
Projectomschrijving Het project betreft de nieuwbouw van een bedrijfsruimte en de herbouw van een woning aan de Deventerweg 9 te Epe. De nieuwbouw vindt plaats op de percelen 602 en 363. Door de opdrachtgever zijn de volgende tekening beschikbaar gesteld: • Situatie Plan voor het bouwen van een bedrijfsruimte a.d. Deventerweg 9 te Oene, Architectenbureau Vorsselman, schaal 1:1.000, werknummer 0809 blad 01, d.d. 4 februari 2009; • Begane grond en doorsneden gevels Plan voor het bouwen van een bedrijfsruimte a.d. Deventerweg 9 te Oene, Architectenbureau Vorsselman, schaal 1:2.00, werknummer 0809 blad 02, d.d. 4 februari 2009. Het bedrijfsgebouw wordt voorzien van een golfplaten dak en wordt gebruikt voor de stalling van materieel. Tevens worden voor het pand 7 parkeerplaatsen gerealiseerd en naast het pand 14 parkeerplaatsen. Binnen het Rijksdriehoeksnet heeft de projectlocatie globaal de coördinaten X = 200.460 m en Y = 483.060 m. Het is niet bekend of deze huidige verharding en bebouwing op de riolering is aangesloten. Verwacht wordt echter dat het hemelwater wordt geloosd op de noordelijk van de projectlocatie gelegen sloot. De Deventerweg ligt oostelijk van de Grote Wetering. De Grote Wetering is een A-watergang welke valt de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast vormt deze watergang een ecologische verbindingszone (EVZ). Ten noorden van de projectlocatie is een watergang aanwezig. Op de projectlocatie is door Fugro nog geen geotechnisch grondonderzoek uitgevoerd. Door derden is een milieukundig onderzoek uitgevoerd welke de basis vormt voor deze rapportage. Huidige situatie Momenteel is de projectlocatie deels bebouwd met een bedrijfswoning, een kas van ca. 1.250 m2 en ca. 650 m2 wegverharding en parkeerruimte. Het overige terrein is in gebruik als grasland. Toekomstige situatie Op de projectlocatie zal nieuwbouw worden gerealiseerd en vindt herbouw plaats. Tevens worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis van de beschikbare gegevens zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
1109-0025-000.R01.doc
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
• • • •
•
Blz. 3
Er worden geen grote ondergrondse constructies aangelegd; Op de tekening is een toerit aangegeven, welke naar een schuifhek aan de zijkant van het bedrijfspand leidt. Links en rechts van deze weg worden parkeerplaatsen gerealiseerd; Langs de toerit komt een tankplaats; Het nieuwe bedrijfspand wordt voorzien van een gesloten bouwdeel aan de zuidwestzijde (kantoren, opslag en werkruimten). Hiernaast en achter wordt een bouwdeel gerealiseerd welke aan 3 zijden open is. Alleen de voorzijde (westzijde) wordt voorzien van een muur. Dit bouwdeel wordt gebruikt voor stalling van materieel en (grond) opslag; De voorgenomen funderingswijze van de nieuwbouw is niet bekend.
Oppervlakten In tabel 1 is een overzicht gegeven van de geraamde verharde gerioleerde oppervlakken in de huidige en toekomstige situatie zoals deze van de aangeleverde ontwerptekeningen zijn afgeleid. Tabel 1: Raming oppervlakken huidige en toekomstige situatie Oppervlakten huidige situatie Oppervlakten toekomstige situatie Terrein
in m Daken
Bedrijfsgebouw
Kas Bedrijfswoning
Totaal
in m Wegen
1)
1.250
Daken
Wegen
Toename
1)
825
10.630
in m
2
+8.520
860 ca. 825
1.334
2
9.770
84
Wegdelen 1)
2
+776 1.360
+535
1.360
+9.831
= toeritten + parkeerplaatsen
De oppervlakten zijn geraamd aan de hand van de ter beschikking gestelde tekeningen.
Uit de gegevens blijkt dat de toename van het dakoppervlak ca. 9.296 m2 bedraagt. De toename van de wegdelen bedraagt ca. 535 m2. Geohydrologische gesteldheid Met behulp van het milieukundig onderzoek en de Grondwaterkaart van Nederland is inzicht verkregen in de geohydrologische gesteldheid op de projectlocatie. Uit het milieukundig onderzoek komt naar voren dat de maaiveldhoogte ca. NAP +2,6 m bedraagt. Uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) blijkt dat de projectlocatie gelegen is op de overgang van de oostelijk helling van de Veluwe naar het vlakke IJsseldal. Overwegend wordt vanaf maaiveld zand aangetroffen. Voor de eerste meter vanaf maaiveld geldt hierbij dat lokaal bovenin zwak tot matig kleiige zandlagen worden aangetroffen. Hieronder wordt matig fijn tot matig grof zand aangetroffen met lokaal zwak grindige zandlagen. Uit archiefgegevens van Fugro blijkt dat tussen ca. MV -3 à -5 m mogelijk nog sterk siltige of los gepakte zanden voorkomen. De vanaf maaiveld aangetroffen zandlaag heeft een dikte van ca. 40 m en wordt regionaal gezien gerekend tot het 1e watervoerend pakket. Lokaal komen in dit pakket mogelijk nog stoorlagen voor welke behoren tot de Eem formatie. Verwacht wordt dat deze lagen echter niet aaneengesloten voorkomen.
1109-0025-000.R01.doc
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
Blz. 4
Onder het 1e watervoerend pakket wordt een scheidende laag aangetroffen bestaande uit matig doorlatende zanden en slecht doorlatende kleien. Deze scheidende laag wordt voor dit onderzoek beschouwd als geohydrologische basis. Grondwaterstanden en stijghoogten Uit het milieukundig onderzoek blijkt dat de grondwaterstanden op in het freatische 1e watervoerend pakket worden aangetroffen op ca. MV -0,5 à -0,7 m. Ter plaatse van de woning is het grondwater dieper (ca. MV -1,5 m) aangetroffen. Op basis van de grondwaterkaart van Nederland wordt een grondwaterstand van ca. MV -0,6 m verwacht. Geohydrologisch gezien is de projectlocatie gelegen op de overgang van de Veluwe naar het vlakke IJsseldal. Op basis hiervan wordt verwacht dat het gebied gekenmerkt wordt door beperkte kwel, welke beheerst wordt door de aanwezige watergangen. Gezien de locatie dient er echter rekening mee gehouden te worden dat de grondwaterstanden sterk kunnen fluctueren en naar verwachting hoger kunnen stijgen dan ca. MV -0,6 m. In het kader van dit onderzoek zijn geen langjarige stijghoogtegegevens opgevraagd bij TNO. Indien een vervolgonderzoek noodzakelijk blijkt wordt geadviseerd deze gegevens op te vragen. De regionale grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is naar verwachting noordoostelijk gericht. (Geo)hydrologische effecten Op de projectlocatie worden de volgende ingrepen gepleegd waarbij een hydrologische of waterhuishoudkundig effect zou kunnen worden voorzien: 1. Bouwen in een gebied met hoge grondwaterstanden; 2. Door toename verhard en gerioleerd oppervlak een afname van de netto geïnfiltreerde neerslag dat een ‘verdrogingseffect’ zou kunnen hebben; 3. Het Waterschap eist dat berging van een bui T=10, 35,7 mm, geborgen wordt op het terrein, als compensatie voor het toegenomen verhard oppervlak; 4. Veiligheidseisen met betrekking tot de waterkwaliteit. Hierna zullen deze onderdelen kort worden toegelicht. Ad 1: Bouwen in een gebied met hoge grondwaterstanden De ontwateringsdiepte onder verhardingen dient minimaal 0,7 m te zijn. Om overlast in groenstroken te voorkomen wordt in het algemeen een ontwateringsdiepte van ca. MV -0,5 à -1,0 m aangehouden, afhankelijk van het type begroeiing (struiken of bomen) en het gebruik. Bij toepassing van kruipruimten dient de grondwaterstand te worden beheerst op minimaal 0,2 m beneden de bodem van de kruipruimte. Op de projectlocatie kan de grondwaterstand in de huidige situatie stijgen tot minimaal ca. MV -0,6 m (ca. NAP +2,0 m). De ontwateringsdiepte is hiermee onvoldoende. Opgemerkt wordt dat tijdens natte perioden de grondwaterstanden mogelijk nog hoger kunnen stijgen. Teneinde in de toekomstige situatie wateroverlast te voorkomen wordt voorgesteld een bouwpeil te kiezen waarmee in de toekomstige situatie minimaal een ontwateringsdiepte van ca. MV -0,7 wordt gerealiseerd. Om het bouwpeil nauwkeurig vast te stellen wordt voorgesteld de op de locatie aanwezige peilbuizen in te meten ten opzichte van een NAP referentie. Fugro kan voor u langjarige
1109-0025-000.R01.doc
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
Blz. 5
grondwaterstandsgegevens opvragen uit het DINO loket van TNO. In combinatie met enige aanvullend grondwaterstandsmetingen in de op de locatie aanwezige peilbuizen kan het bouwpeil worden gekozen. Ad 2: Toename verhard oppervlak Er vindt in het projectgebeid een toename van het verhard oppervlak plaats. Deze toename kan ertoe leiden dat onder de bebouwing minder infiltratie van hemelwater plaats vindt. Hierdoor kan lokaal een beperkte daling van de grondwaterstand plaatsvinden. Ad 3: Berging ter compensatie van toename verhard oppervlak De huidige daken wateren naar verwachting af op de noordelijk van de projectlocatie gelegen watergang. Mogelijk is dit ook het geval voor de verharde terreindelen. Door de toename van verhard gerioleerd oppervlak zal in de toekomstige situatie een verhoging van de afvoer richting de watergang plaatsvinden. Het Waterschap Veluwe stelt eisen inzake de afwatering van hemelwater van de nieuwbouw. Hieruit volgt dat een bui van 35,7 mm geborgen dient te worden binnen het projectgebied alvorens afvoer naar de watergang plaats vindt. Indien uitgegaan wordt van alleen afvoer van de dakdelen dient een berging van ca. 330 m3 gerealiseerd te worden. Indien de wegdelen tevens gerioleerd worden dient een berging van ca. 350 m3 gerealiseerd te worden. Voor infiltratie en berging van regenwater kunnen zowel bovengrondse als ondergrondse voorzieningen worden toegepast. Bij een bovengrondse voorziening stroomt regenwater oppervlakkig af via afvoergoten of hellend oppervlak naar de voorziening. Bij een ondergrondse voorziening wordt regenwater via een ondergrondse leiding naar de voorziening gevoerd, van waaruit het water naar de ondergrond wegzijgt. In zowel boven- als ondergrondse voorzieningen kan berging van regenwater plaatsvinden. Daarvoor dient de grondwaterstand zich onder de voorziening te bevinden. In de beschikbare “berging” in een voorziening dient de piek van een neerslagbui opgevangen te worden. Wanneer de voorziening volledig gevuld is, dient deze te kunnen overstorten naar het wegoppervlak, open water of riolering, waardoor schade aan voorzieningen en overlast in de omgeving wordt beperkt of wordt voorkomen. In alle gevallen dient terugstroming van mogelijk vervuild water in de voorziening te worden voorkomen. Mogelijkheden op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden Bij ondergrondse berging en infiltratie en berging van regenwater op de projectlocatie dient rekening te worden gehouden met het volgende: • Voor ondergrondse berging van infiltrerend regenwater is, uitgaande van de beschikbare grondwatergegevens en gemeten maaiveldhoogten, lokaal onvoldoende ruimte beschikbaar. Bij het optreden van piekgrondwaterstanden kan de voorziening mogelijk in het water komen te staan, waardoor er (tijdelijk) geen berging beschikbaar is; • Vanwege de beperkte doorlatendheid van de enigszins kleiige topzandlaag zal water slechts zeer langzaam wegzijgen uit de voorziening naar de ondergrond. Deze topzandlaag is daarmee minder geschikt voor infiltratie. Indien een voorziening wordt aangelegd dient deze topzandlaag vergraven te worden zodat het grondwater kan wegzijgen naar de diepere zandlaag;
1109-0025-000.R01.doc
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
•
Blz. 6
Indien het voornemen is waterberging ondergronds onder het gebouw te realiseren dient er bij de keuze van het bergingssysteem rekening te worden gehouden met de belasting van zwaar materieel op de voorziening.
Vanwege de hoge grondwaterstanden heeft ondergrondse berging van hemelwater op deze locatie niet de voorkeur. Voorgesteld wordt te kiezen voor bovengrondse berging van hemelwater. Mogelijkheden bovengrondse berging Indien gekozen wordt voor bovengrondse berging (b.v. een wadi/vijver) dient er rekening mee gehouden te worden dat de voorziening niet te dicht nabij de geplande bouwdelen gelegen is. Door voldoende afstand tussen de voorziening en de bouwdelen te bewaren wordt voorkomen dat bij de bebouwing overlast als gevolg van de nabij de voorziening hogere grondwaterstanden wordt ervaren. Tevens dient de voorziening te worden voorzien van een overstort richting de noordelijke watergang. Een wadi is een bovengrondse bergings- en infiltratievoorziening. Een wadi bestaat uit een met gras begroeide ca. 30 cm diepe laagte, met daaronder een infiltratiesleuf. Uitgaande van een maximale waterdiepte in de wadi van 0,3 m dient, uitgaande van 330 m3 benodigde berging, een wadi met een totaal oppervlak van 1.100 m2 te worden gerealiseerd. Indien wordt uitgegaan van 350 m2 benodigde berging dient ca. 1.167 m2 berging te worden gerealiseerd. Een beschrijving van een wadi is opgenomen in de appendix bij deze rapportage. Gezien de hoge grondwaterstanden zal het water dat zich in de wadi verzamelt naar verwachting slechts langzaam wegzijgen naar de onderliggende zandlagen. Om de haalbaarheid van een wadi systeem te verkennen dienen ter bepaling van de verzadigde doorlatendheid van de bodem in-situ doorlatendheidsmetingen uitgevoerd te worden en dient de grondwaterstand op geplande locatie van de wadi gedurende enige tijd door middel van (nog te plaatsen) peilbuizen te worden opgenomen. Indien een wadi niet haalbaar blijkt of niet de voorkeur heeft kan worden overwogen in plaats van een wadi een vijver aan te leggen waarin de benodigde berging kan worden gerealiseerd. Ad 4: Veiligheidseisen met betrekking tot waterkwaliteit Indien het hemelwater, mogelijk uit overstort vanuit een berging (zie hierboven), geloosd wordt op de noordelijke watergang, dient dit via een bodempassage te geschieden. In de toekomstige inrichting wordt tevens een tankplaats voorzien. Het afstromend hemelwater van deze voorziening dient gescheiden te worden afgevoerd en via een zuiverende voorziening te worden geloosd op het DWA riool. Conclusies Door vroegtijdig in het herinrichtingsplan rekening te houden met de hydrologische en waterhuishoudkundige situatie kunnen eventuele negatieve effecten door toename van verhard oppervlak en riolering goeddeels worden ondervangen.
1109-0025-000.R01.doc
FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer Onze ref.:1109-0025-000.R01/GPB/ASH Leidschendam, 29 mei 2009
Blz. 7
In relatie tot het afkoppelen van hemelwater en de compenserende berging in de vorm van open water of een wadi wordt aangeraden zo spoedig mogelijk met het Waterschap Veluwe en de overige betrokken partijen in overleg te treden. Voor opmerkingen en vragen naar aanleiding van deze rapportage kunt u contact op nemen met de heer B.M. Berbee (tel. 070-31 11 387) of ondergetekende (tel. 070-31 11 401). Vertrouwend hiermee de opdracht naar uw wens te hebben afgerond, Met vriendelijke groet, FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V.
Ing. G.J.P. Boers Projectleider Bijlagen : Appendix wadi
1109-0025-000.R01.doc
WADI De wadi is een bovengrondse bergings- en infiltratievoorziening. Een wadi bestaat uit een met gras begroeide ca. 30 cm diepe laagte, met daaronder een infiltratiesleuf. Het systeem wordt met name bij collectieve inzameling toegepast.
Berging en infiltratie Hemelwater stroomt bovengronds, via afvoergoten en / of hellend oppervlak naar de wadi. Hierin kan de eerste hoeveelheid gevallen neerslag worden geborgen. Vanuit de greppel infiltreert het water in de bodem via een goed doorlatende toplaag naar de infiltratiesleuf (grindkoffer of een krat). Vandaar uit vindt wegzijging plaats naar de omgeving. Voorwaarde daarbij is dat de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem > 0,4 m/dag bedraagt. De bergingscapaciteit van de wadi is groot, waardoor de wadi ook kan worden toegepast in minder doorlatende bodems; hierbij dient een drain in de sleuf voor de afvoer te zorgen. Neerslaghoeveelheden die niet kunnen worden geborgen zullen via een overstort (slokop) worden afgevoerd op het riool of open water.
Onderhoud De wadi dient regelmatig gemaaid te worden, waarbij het maaisel verwijderd wordt. De slokop’s dienen twee keer per jaar geïnspecteerd en, indien nodig, gereinigd te worden. Indien onder de wadi een drain aanwezig is, dient deze doorgespoten te worden. Voordeel van de wadi is dat de toplaag verontreinigingen uit het infiltrerende regenwater verwijdert.
Aandachtspunten De bodembreedte van de wadi is afhankelijk van de beschikbare ruimte, maar bedraagt minimaal ca. 0,7 m. De toplaag boven de infiltratiesleuf kan bestaan uit een 0,2 à 0,3 m dikke teelaardelaag, bestaand uit goed doorlatend siltarm humeus zand (k > 5 m/d), waarop een graszode is aangebracht. Verder dient het maaiveld onder een flauw talud naar de omgeving toe afgewerkt te worden, waardoor de wadi in het maaibeheer kan worden meegenomen.
WADI APPENDIX