FUGRO INGENIEURSBUREAU B.V. Adviesgroep Stedelijke Hydrologie en Waterbeheer
RAPPORT betreffende
GEMEENTE OUDENBOSCH GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK TBV RONDWEG Opdrachtnummer: 1108-0010-000
Opdrachtgever
:
Gemeente Halderberge Postbus 5 4730 AA OUDENBOSCH
Projectleider
:
ing. F.M.R. Schrauwen
Opgesteld door
:
ir. H.W.P.M. Gielen Adviseur Hydrologie
VERSIE 1
DATUM 24 juni 2009
OMSCHRIJVING WIJZIGING
PARAAF PROJECTLEIDER
T.B.V. BESTEMMINGSPLANPROCEDURE
FILE: 1108-0010-000.R01.doc Op deze rapportage zijn de algemene leveringsvoorwaarden van de V.O.T.B. van toepassing die een aansprakelijkheidsbeperking bevatten
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 1
INHOUDSOPGAVE Blz. 1.
INLEIDING
2
2.
PROJECTOMSCHRIJVING 2.1. Tracé van de rondweg 2.2. Onderzoeksaspecten 2.3. Effect van de tunnelbak
4 4 4 4
3.
OMGEVINGSBESCHRIJVING EN RANDVOORWAARDEN 3.1. Beschrijving onderzoeksgebied 3.2. Terreininspectie 3.3. Wensen en eisen belanghebbende partijen
6 6 7 7
4.
INVENTARISATIE GEGEVENS 4.1. Archiefgegevens Fugro Ingenieursbureau 4.2. Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden 4.3. Legger gegevens Waterschap Brabantse Delta 4.4. Actueel Hoogtebestand Nederland 4.5. Grondwaterstandsgegevens uit het DINO archief 4.6. Grondonderzoek 4.7. Grondwaterstandsmonitoring
12 12 13 13 13 13 15 15
5.
HUIDIGE BODEM- EN (GEO)HYDROLOGISCHE GESTELDHEID 5.1. Maaiveldniveau 5.2. Bodemgesteldheid 5.3. Geohydrologische gesteldheid 5.4. Oppervlaktewaterhuishouding
16 16 17 17 20
6.
EFFECTEN VAN DE RONDWEG 6.1. Keuze wegniveau 6.2. Invloed van het weglichaam op de grondwaterstanden 6.3. Invloed op het oppervlaktewatersysteem en waterafvoer 6.4. Invloed op de waterkwaliteit 6.5. Barrièrewerking tunnel onder spoor 6.6. Gastels Laag
22 22 25 25 27 28 31
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 0
BIJLAGEN - Situatietekening - Sondeergrafieken - Boorstaten - Handboorstaten - Fotobijlage - Overzicht Dino-peilbuizen - Grafieken grondwaterstanden Dino - Handwaarnemingen grondwaterstanden - Automatische waarnemingen grondwaterstanden - Overzicht oppervlaktewatersysteem - Maaiveldhoogte (AHN) - Kaart grondwaterstand (13-02-2009) - Ontwatering (13-02-2009) - Kaart grondwaterstanden - Hydraulische Randvoorwaarden 2009
1108-0010-000.R01.doc
1108-0010-000-1 -DKM1 t/m 21 -B1 t/m 2 -HB1 t/m 30 -2 -3 -4 - 5a - 5b -6 -7 - 8a - 8b - 8c -9
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 1
1. INLEIDING In 2008 ontving Fugro Ingenieursbureau B.V. te Leidschendam van Gemeente Halderberge te Oudenbosch de opdracht voor het uitvoeren van een bodemkundig, geohydrologisch en waterhuishoudkundig onderzoek voor de nieuwe geplande rondweg te Oudenbosch. Aanleiding van het onderzoek Voor de aanleg van de rondweg rond Oudenbosch is door derden een MER-studie uitgevoerd. Naar aanleiding van deze MER-procedure is door de gemeenteraad van Halderberge gekozen voor alternatief Z2 gecombineerd met alternatief Z2b. De volgende stap in het planproces is het wijzigen van het bestemmingsplan. In het kader hiervan dient de Watertoets-procedure te worden doorlopen en dient een “Waterparagraaf” te worden opgesteld. Uit de MER-studie (hoofdstuk “bodem en water”) en de Natuurtoets komen een aantal aandachtspunten naar voren die t.b.v. deze rapportage nader zijn onderzocht. • Natuurgebied Gastels Laag: De kwelafhankelijke vegetatie dient te worden beschermd en zelfs bevorderd. Hoewel het tracé van de rondweg niet door het natuurgebied loopt, moet er voor gezorgd worden dat de kwel niet wordt verstoord, bijvoorbeeld door de aanleg van een tunnel; • De rondweg loopt dwars door het waterbergingsgebied Albano. Het verlies aan berging zal gecompenseerd moeten worden; • Volgens de MER wordt het regenwater dat van de weg afstroomt opgevangen in greppels van waaruit het water in de bodem kan infiltreren. Door deze voorziening mag de grondwaterkwaliteit echter niet veranderen, mogelijk zal onderscheid moeten worden gemaakt in infiltratie en bergingsgebieden; • Het gebied ten zuiden van Oudenbosch ligt op de overgang tussen het zuidelijk gelegen infiltratiegebied (Bosschenhoofd) en noordelijk gelegen kwelgebied. Hier dient het water te worden vastgehouden. Waterberging is een belangrijk onderwerp; • De waterhuishouding op en rond de weg dient te worden ingepast in het bestaande watersysteem. De rondweg ligt in principe dwars op huidige stromingsrichting van het oppervlakte- en grondwater en vormt als het ware een barrière. Deze aanbevelingen/eisen geformuleerd in de MER zijn nader onderacht en in deze rapportage beschreven. Enerzijds door het uitvoeren van veldonderzoek en anderzijds door het uitvoeren van berekeningen. Tevens is de haalbaarheid van verschillende aanbevelingen nader onderzocht. Werkwijze De uitgevoerde werkzaamheden bestaan in grote lijnen uit: • Uitvoeren bureau-inventarisatie; • Bodemkundig en geohydrologisch veldonderzoek; • Beschrijven van de actuele bodemkundige, geohydrologische en waterhuishoudkundige situatie; • Het opstellen en tot schetsontwerpniveau uitwerken van verschillende ontwerpvarianten voor de thema’s: bepaling wegniveau, omgang met regenwater, doorkuisen oppervlaktewater en de aanleg/ontwerp spoorweg onderdoorgang; • Het uitvoeren van effectenstudies voor de verschillende thema’s en ontwerpvarianten;
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 2
•
Het beoordelen van de ontwerpvarianten.
Bij dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt in de volgende onderwerpen die direct zijn gerelateerd aan de voorgenomen herinrichting, het ontwerp en de uitvoering: • Het wegtracé; • De kunstwerken zoals wegkruisingen en kruisingen met watergangen; • De onderdoorgang onder de spoorlijn Roosendaal - Rotterdam; • Aangrenzende deelplannen die kunnen meeliften zoals de waterberging Albano. In hoofdstuk 2 wordt een projectomschrijving gegeven en in hoofdstuk 3 wordt de omgeving beschreven en worden de wensen en eisen van belanghebbende partijen samengevat. Hoofdstuk 4 beschrijft de beschikbare archiefgegevens en het uitgevoerde veldonderzoek. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van het uitgevoerde onderzoek. De analyse van de mogelijke effecten van de Rondweg wordt gedaan in hoofdstuk 6.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 3
2. PROJECTOMSCHRIJVING Het voorliggend onderzoek richt zich op de waterhuishouding van en in de omgeving van de toekomstige rondweg langs de kern van Oudenbosch. Het uiteindelijke doel is om te komen tot ontwerprichtlijnen die beantwoorden aan het recente beleid inzake waterhuishouding en dat op hydrologisch vlak minimale negatieve effecten heeft op de omgeving en in bijzonder op het natuurgebied het Gastels Laag. Deze rapportage zal een basis vormen voor deze toekomstige voorbereidende partijen. 2.1. Tracé van de rondweg De rondweg is een omlegging van de provinciale weg N641 van Etten-Leur naar Steenbergen. Het tracé van de rondweg is globaal weergegeven op de kaart in bijlage 1108-0010-000-1. In grote lijnen kan het tracé van oost naar west als volgt worden omschreven: Aan het begin van de bebouwde kom van Oudenbosch zal de rondweg in zuidelijke richting van de bestaande weg N641/Bosschendijk aftakken. Achtereenvolgens volgen kruisingen met de Jan Teunisstraat en de Nattestraat. De laatste wordt gerealiseerd met een tunnel. In tegenstelling tot wat vermeld staat in de MER, loopt de rondweg niet door, maar via het sportpark noordelijk langs het waterbergingsgebied Albano. Hierna volgen de kruisingen met de Vaartweg, de Galgestraat en de Zeggeweg. Vanaf de Zeggeweg zal de weg verdiept worden aangelegd, zodat de kruising met de spoorlijn Roosendaal – Lage Zwaluwe ondergronds wordt gerealiseerd. Alvorens ter hoogte van de op- en afrit van de rijksweg A19 aan te sluiten op de oorspronkelijk tracé, worden nog het Papenstraatje en de Nieuweweg gekruist. 2.2. Onderzoeksaspecten In het onderzoek wordt de rondweg op twee manieren benaderd. Enerzijds richt het onderzoek zich, naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie MER, op het bepalen van de (mogelijk) nadelige effecten in relatie tot bodem en water van de rondweg op de omgeving. De nieuwe rondweg dient immers zo weinig mogelijk nadelige gevolgen op de omgeving te hebben, met specifieke aandacht voor het Gastels Laag. Anderzijds richt het onderzoek zich op het ontwerp, waarbij getracht wordt praktische richtlijnen op te stellen die van pas komen bij het verdere ontwerp. Uiteraard bestaat er een grote mate van interactie tussen het ontwerp en de effecten van de rondweg. Daarbij komt dat ontwerpkeuzes die gunstige effecten hebben op het aspect bodem/water, juist nadelige effecten kunnen hebben op andere, niet in dit onderzoek behandelde, aspecten. Een goed voorbeeld van een dergelijk conflict is de afweging die gemaakt moet worden over het aanlegniveau van de rondweg. Een hooggelegen rondweg is gunstig voor de ontwatering, maar nadelig voor de geluidsoverlast. 2.3. Effect van de tunnelbak Een belangrijk onderwerp van het ontwerptracé betreft de geplande onderdoorgang onder spoorlijn Roosendaal - Rotterdam. Daarbij is vooral aandacht besteed aan zowel de mogelijke methode van realisatie (tijdelijke situatie: bronbemaling) als aan de permanente inrichting (barrièrewerking en/of permanente bemaling).
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 4
De rapportage is voorzien van een variantenonderzoek met daarin ook onderscheid naar de verschillende onderdelen en een basis moeten vormen voor verdere communicatie binnen het projectteam en met ProRail.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 5
3. OMGEVINGSBESCHRIJVING EN RANDVOORWAARDEN In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van de omgeving en de belanghebbende partijen. Tevens zijn de wensen en eisen van de belanghebbende partijen ten aanzien van de aanleg van de rondweg opgenomen. 3.1. Beschrijving onderzoeksgebied De beschrijving van de omgeving is voornamelijk gebaseerd op de Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden (zie § 4.2) en aangevuld met gegevens van de uitgevoerde terreininspecties (zie § 3.2). Gebruik bodem De rondweg loopt zuidelijk langs de kern van Oudenbosch door hoofdzakelijk agrarisch gebied met verspreide bebouwing. De bebouwing in de omgeving van de rondweg bestaat hoofdzakelijk uit agrarische bedrijven, maar er staan ook niet-agrarische berdrijven en nietbedrijfsgebonden woningen. Het belangrijkste natuurgebied in de omgeving van het tracé van de rondweg is Gastels Laag (direct ten westen van Oudenbosch). Tevens komen er verspreid natuurelementen voor als bospercelen en lijnvormige elementen. In figuur 1 is het tracé van de rondweg weergegeven met het belangrijkste grondgebruik. Figuur 1: Grondgebruik tracé rondweg en omgeving. Bron: Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden
Trace Rondweg
In de volgende hoofdstukken wordt een uitgebreider beschrijving gegeven van het waterhuishoudingsysteem en het grondwatersysteem.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 6
Algemene beschrijving natuurgebied Gastels Laag Gastels Laag maakt deel uit van de EHS met kwalificatie ‘grondwaterafhankelijke natuur’. Er zijn geen is geen concreet plan om Gastels Laag via een ecologische verbindingszone te verbinden met nabijgelegen natuurgebieden. Gastels Laag is een natuurgebied van 23 ha dat voornamelijk bestaat uit begraasd grasland, natte graslanden en vochtige bossen (waaronder elzenbroekbos). Het gebied is in beheer bij Staatsbosbeheer. Ook het aangrenzende natuurgebied (bosgebied 'De Plukkert' ten noorden van het Gastels Laag) behoort tot de Groene Hoofdstructuur. Het gebied is waardevol voor onder andere amfibieën en vogels. In 1995 is van 12 ha van het Gastels Laag ongeveer 40 cm afgegraven en is de waterhuishouding aangepast. Plaatselijk is zelfs tot een meter afgegraven. Door het afgraven van de toplaag van de bodem (inclusief bouwvoor) is de voedselrijkdom van de bodem teruggebracht. Daarnaast is de grondwaterstand ten opzichte maaiveld gestegen en wordt er gestreefd naar herstel van de kwelstroom tot in het maaiveld. In de afgeplagde gebieden wordt gestreefd naar het van oorsprong aanwezige blauwgrasland (een vochtig schraalgraslandtype). Door Staatsbosbeheer wordt een verschralend hooilandbeheer toegepast. In het gebied zijn broedvogels en trekvogels aanwezig. Kenmerkend voor het gebied is ook de plaatselijke aanwezigheid van oud elzenbroekbos, het eindstadium van de vegetatie in een nat veengebied. 3.2. Terreininspectie Op 10 oktober is door Fugro een terreininspectie uitgevoerd. De doelstelling was meerledig: - kennismaking met het tracé van de rondweg; - op foto vastleggen van de situatie; - vaststellen van de boor en sondeerpunten; - beoordelen van het in te zetten materieel voor het veldwerk; - leggen van contact met de eigenaars/bewoners van de percelen waar grondonderzoek gewenst is; - inventarisatie van het (oppervlakte-) watersysteem; - controleren van de beschikbare informatie. In de bijlage 2 wordt het tracé van de rondweg met behulp van foto’s in beeld gebracht. 3.3. Wensen en eisen belanghebbende partijen Op basis van de gevoerde overleggen en de beschikbaar gestelde documenten zijn de volgende belanghebbende partijen vastgesteld: • Gemeente Halderberge • Waterschap Brabantse Delta • Staatbosbeheer • Provincie Noord-Brabant 3.3.1. Beleid Ten aanzien van het bodemgebruik, waterhuishouding en grondwaterhuishouding zijn enkele beleidsstukken van belang. Hieronder is een kort overzicht opgenomen van beleidsstukken die van invloed kunnen zijn op de rondweg. Deze paragraaf is gebaseerd op de Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden (zie § 4.2).
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 7
Europese Kaderrichtlijn Water De Kaderrichtlijn Water (KRW) is de Europese richtlijn die bedoeld is om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te brengen en te houden. In de omgeving van de rondweg zijn in het kader van deze richtlijn geen oppervlaktewateren als waterlichaam aangewezen. Er liggen dus geen watergangen met een KRW-opgave voor waterkwaliteit. Het grondwater is wel in zijn geheel als grondwaterlichaam aangewezen vanwege de winning van drinkwater. Nationaal Bestuursakkoord Water In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over de ruimteclaim voor waterberging. Deze berging is nodig door de gerealiseerde ontwikkelingen (o.a. verstedelijking), de verwachte klimaatverandering en aangepaste normen voor wateroverlast (NBW werknormen). Gemeentelijk Waterplan Halderberge Het gemeentelijk waterplan Halderberge is een gezamenlijk beleidsplan voor watersysteem en waterketen in Halderberge van de Gemeente, Waterschap en Provincie. Met deze gezamenlijke visie is beoogd om beleid en uitvoering beter op elkaar af te stemmen. Het plan geeft een overzicht van de streefbeelden, normen en maatregelen aan de hand van een zestal thema’s: • Samenwerken aan water: De organisaties streven naar een heldere taakverdeling en informatie-uitwisseling • Water en kwantiteit: Voorkomen van wateroverlast en –onderlast • Water en kwaliteit en ecologie: schoon water, schone waterbodems en schoon grondwater • Watervoorziening, -gebruik, riolering en afvalwaterzuivering: Duurzame watervoorziening en terugdringen van watergebruik. Hieronder valt ook een reductie van grondwateronttrekking ten behoeve van beregening. • Water en ruimte: Het kiezen van juiste locaties voor ruimtelijke ontwikkelingen. In het Gemeentelijk Waterplan Halderberge staat een groot aantal lopende plannen en ontwikkelingen genoemd. Aangezien het Waterplan in 2004 is opgesteld, is voor de meest actuele status van de lopende ontwikkelingen gebruik gemaakt van de samenvattende tabel van de rapportage Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden. De lopende ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de rondweg zijn opgenomen in tabel 1. Een deel van de maatregelen uit tabel 1 is inmiddels gerealiseerd. Dit betreft onder andere de aanleg van waterberging Albano. Andere maatregelen behoeven meer studie en zijn in voorbereiding en/of staan voor een latere fase gepland.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 8
Tabel 1: Lopende ontwikkelingen (waterplan Halderberge) Maatregel
Planning*
Meewerkende partijen**
waterberging Albano
Gerealiseerd
Brabantse Delta, Gemeente
waterberging Hoevense Beemden
In studie
Brabantse Delta
waterberging ten zuidwesten van Oud-Gastel
In studie
Brabantse Delta
Afkoppelen daken van grote gebouwen
Doorlopend
Gemeente, Brabantse Delta
Bij afkoppelprojecten, bezien of bermsloten die momenteel zijn aangesloten op de riolering kunnen worden afgekoppeld
Doorlopend
Gemeente, Brabantse Delta
Gebruik van niet uitloogbare bouwmaterialen
In studie?
Gemeente, Brabantse Delta, Brabant Water
Saneren bestaande Albanovijver
lange termijn
Gemeente
Aansluiten bij bestaande plannen ecologische verbinginszones, waaronder inrichting Mark, Dintel en Mark-Vlietkanaal
lange termijn
Brabantse Delta, Gemeente
Realisatie natuurvriendelijke oevers waar zich kansen voordoen
lange termijn
Brabantse Delta, Gemeente
Aanleg bergbezinkbassin Oudenbosch
gerealiseerd?
Gemeente
Afvoer van nieuwe drainagewerken leiden naar gebieden waar geen overlast plaatsvindt. Bestaande drainage aanpakken indien dit kan worden gecombineerd met andere werken.
In studie?
Gemeente, Brabantse Delta
Aansluiten van buitengebied op riolering, IBA of verbeterde septic tank
Gerealiseerd
Gemeente
Gebieden die worden ingericht als waterberging, aanpassen voor gebruik als bluswater
korte termijn
Gemeente, Brabantse Delta
Gerealiseerd?
Brabantse Delta
Thema: Water en kwantiteit
Thema: waterkwaliteit en ecologie
Thema: watervoorziening en riolering
Thema: water en ruimte Berekenen en vastleggen ruimteclaim stedelijke wateropgave (*) korte termijn = voor 2009 (**) eerstgenoemde partij = trekker
Streekplan provincie Noord-Brabant De kern van het streekplan bestaat uit de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van NoordBrabant en de beleidslijnen voor het provinciale planologische beleid. In het beleidsplan wordt onderscheid gemaakt naar bestaande bestemmingen, vastgestelde tracés, ontwikkelingen in studie en lange termijn ontwikkelingen. Dit beeld is samengevat in figuur 2
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 9
De geplande rondweg loopt voornamelijk door landbouwgebied, behorend tot de Agrarisch Hoofdstructuur en de Groene Hoofdstructuur landbouw. Het gebied heeft enkele belangrijke natuurfuncties (Ecologische Hoofdstructuur EHS en Groene Hoofdstructuur GHS natuur). In deze gebieden wordt de waterhuishouding optimaal voor de natuur ingericht Figuur 2: Samenvatting gebiedsvisie volgens Streekplan Noord-Brabant
Trace Rondweg
Provinciaal Waterhuishoudingsplan De provincie wil dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig en comfortabel kunnen wonen en waar ruimte is voor economische en ecologische ontwikkeling. De wijze waarop dat moet gebeuren is in dit plan vastgelegd. Het Waterhuishoudingsplan 2003 – 2006 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant in december 2002 vastgesteld. Het plan heeft voor het waterbeleid de volgende hoofddoelstelling: "Het beleid richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht, met als randvoorwaarde een veilige en bewoonbare provincie". In het plan zijn de volgende vijf kernthema's opgenomen: • realiseren van een duurzame watervoorziening; • verbeteren van waterhuishoudkundige voorwaarden; • verbeteren van de waterkwaliteit; • inrichten van waterlopen in het buitengebied; • omgaan met water in bebouwd gebied.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 10
Het Gastels Laag heeft de specifiek waterhuishoudkundige deelfunctie “Water voor de GHS-natuur” (Witteveen en Bos, 2004). Er zijn geen waterlopen met de functie EVZ, viswater of zwemwater. 3.3.2.
Wensen en eisen waterschap Brabantse Delta
Het beleid van het waterschap is vertaald naar een set van hanteerbare criteria, beschreven in het document “Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009” met nummer 09I000383. Dit document is opgenomen als de bijlage. Voor de realisatie van de rondweg volgende randvoorwaarden van toepassing: - afvoer en retentie vanaf verhard oppervlak; - afkoppelen naar oppervlaktewater en/of infiltreren; - kunstwerken en waterlopen. Op 25 februari 2009 heeft een overleg met het waterschap plaats gevonden om de eisen nader te bespreken. Het besprekingsverslag is opgenomen in de bijlagen. 3.3.3. Wensen en eisen Staatsbosbeheer De wensen en eisen van Staatsbosbeheer hebben betrekking op het Gastels Laag. Door de initiatiefnemer moet worden aangetoond dat de rondweg geen nadelige effecten zal hebben op het natuurgebied Gastels Laag. Op hydrologisch vlak vertaalt deze eis zich naar het criterium dat de kwel van grondwater in het gebied niet mag verminderen en dat de aanvoer van regenwater niet mag toenemen. Staatsbosbeheer beschikt niet over standaard toetsingsmethodiek en het is derhalve aan de initiatiefnemer om hieraan invulling te geven.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 11
4.
INVENTARISATIE GEGEVENS
Voor een goede analyse is het van belang dat in het onderzoeksgebied inzicht wordt verkregen in de bodemopbouw en de geohydrologische gesteldheid. Het uitgevoerde (veld)onderzoek dat hier aan ten grondslag ligt, wordt hieronder beschreven. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de reeds beschikbare gegevens die door de opdrachtgever voor dit onderzoek aan Fugro ter beschikking is gesteld. Achtereenvolgend zullen de volgende datasets beschreven worden: • Archiefgegevens Fugro Ingenieursbureau; • Integrale gebiedsanalyse Hoevense Beemden; • Legger gegevens Waterschap Brabantse Delta; • Actueel Hoogtebestand Nederland; • Grondwaterstandsgegevens uit het DINO archief; • Grondonderzoek en grondwaterstandsmonitoring. 4.1. Archiefgegevens Fugro Ingenieursbureau Uit het archief van Fugro Ingenieursbureau is al het grondonderzoek in de omgeving van het tracé van de Rondweg geraadpleegd. Tevens is gekeken naar het grondonderzoek op grotere afstand van het tracé. Dit aangezien grondonderzoek dat buiten het tracé gelegen is wel informatie bevat over het verloop van lagen nabij het tracé. Dit betreft ca. 50 onderzoeken. Hiervan is er slechts 1 onderzoek in de directe omgeving van het tracé uitgevoerd. Opgemerkt wordt dat één onderzoek kan bestaan uit meerdere sonderingen, boringen en/of geofysische profielen. Figuur 3: Ruimtelijke verspreiding archiefgegevens Fugro.
Globaal tracé rondweg
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 12
4.2. Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden De Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden is in opdracht van Waterschap Brabantse Delta uitgevoerd door derden. De analyse is opgesteld ter onderbouwing van de integrale toekomstvisie van het Waterschap. De insteek van het rapport is geweest om een algemene indruk te geven van de regionale geohydrologie, en de effecten hiervan op het landgebruik in het plangebied. In de studie is gebruik gemaakt van publiekelijk toegankelijke data met betrekking tot de ondergrond (literatuur, REGISII modellering). Daarnaast is gebruik gemaakt van maaiveldhoogtegegevens1. In het voorliggend onderzoek zal de Integrale Gebiedsanalyse worden gebruikt als achtergrond informatie om een complete indruk te krijgen van het regionale geologisch en (geo)hydrologisch systeem. 4.3. Legger gegevens Waterschap Brabantse Delta Door Waterschap Brabantse Delta is een MicroStation bestand van de legger aangeleverd met hierin de volgende gegevens • Ligging houten damwanden langs watergangen; • Bruggen; • Duikers; • Gemalen; • Inlaten; • Peilgebieden; • Stuwen; • Hoofdwatersysteem; • Waterlopen. In bijlage 6 is een topografische ondergrond opgenomen met hierin het tracé van de Rondweg, de ligging van peilgebieden en stuwen alsmede het hoofdwatersysteem en de watergangen. 4.4. Actueel Hoogtebestand Nederland Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) betreft nauwkeurig hoogtemetingen van het maaiveld en ten dele de daarop voorkomende objecten. De gegevens zijn ingemeten met behulp van een laseraltimetriesysteem en middels Differential GPS gerelateerd aan het NAP niveau. 4.5. Grondwaterstandsgegevens uit het DINO archief Ter verificatie van de stijghoogten is gebruik gemaakt van de Grondwaterkaart van Nederland en zijn in het grondwater archief (DINO) van TNO langjarige peilbuisgegevens opgevraagd vanaf 1970 tot heden. Op de projectlocatie zelf bevindt zich geen peilbuis van TNO, al is peilbuis B49F0332 wel in de nabijheid van het tracé gelegen. Inzicht in de lokale fluctuatie van de stijghoogte dient derhalve te worden verkregen aan de hand van peilbuizen in de omtrek. Een overzicht van de peilbuislocaties is weergegeven in bijlage 3. Grafieken van de stijghoogten van TNO zijn weergegeven in bijlage 4. Bij dit project wordt uitgegaan van de verwachte maatgevende hoge, lage en gemiddelde grondwaterstand over de meetperiode. De “maatgevend hoge” ligt daarbij beperkt hoger dan de GHG en wordt als meer maatgevend gezien voor ontwerpberekeningen. Een overzicht van de maatgevende grondwaterstanden en stijghoogten is opgenomen in. Deze waarden zijn afgeleid uit de tijd-stijghoogtegrafieken die zijn weergegeven in tabel 2. 1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 13
Tabel 2: Samenvatting peilbuisgegevens DINO archief
Nr. peilbuis
Maaiveldhoogte (m t.o.v. NAP)
Filterafstelling van – tot (m t.o.v. NAP)
Stijghoogte (m t.o.v. NAP) ca. Hoge
Gemiddelde
Lage +0,2
B31H0061 01
ca. +2,65
-1,65 tot -2,65
+1,4
+0,8
B31H0061 02
ca. +2,65
-25,35 tot -26,35
+1,0
+0,4
-0,5
B34H0299 01
ca. +2,92
+0,72 tot +0,22
+2,5
+1,7
+,10
B34H0300 01
ca. +3,72
+1,82 tot +1,32
+2,7
+2,0
+1,2
B34H0301 01
ca. +3,51
+1,47 tot +0,97
+2,7
+2,1
+1,5
B43H0316 01
ca. -0,11
-0,54 tot -1,54
-0,1
-0,6
-1,2
B43H0316 02
ca. -0,11
-1,94 tot -2,94
-0,1
-0,6
-1,2
B43H0317 01
ca. -0,54
-0,72 tot -1,72
-0,5
-0,9
-1,4
B43H0317 02
ca. -0,54
-2,52 tot -3,52
-0,5
-0,9
-1,4
B43H0318 01
ca. -0,55
-0,37 tot -0,97
-0,5
-0,7
-0,9
B43H0318 02
ca. -0,55
-2,41 tot -3,41
-0,5
-0,7
-0,9
B49F0173 01
ca. +9,51
-4,96 tot -5,96
+3,2
+2,3
+1,5
B49F0173 02
ca. +9,51
-27,40 tot -28,40
+2,9
+2,0
+0,5
B49F0327 01
ca. +4,28
-9,28 tot -10,28
+1,6
+1,0
-0,3
B49F0331 01
ca. +2,95
-1,87 tot -2,87
+2,0
+1,3
+0,6
B49F0332 01
ca. +2,37
+0,14 tot -0,86
+2,0
+1,2
+0,4
B49F0332 02
ca. +2,37
-2,25 tot -3,25
+2,0
+1,2
+0,4
B49F0446 01
ca. +4,10
-2,02 tot -2,52
+3,4
+2,9
+2,5
B49F0448 01
ca. +9,12
+3,06 tot +2,06
+6,9
+6,1
+5,0
B49F0448 02
ca. +9,12
-2,25 tot -3,25
+6,9
+6,1
+5,0
B49F0450 01
ca. +9,51
+1,64 tot +0,74
+6,1
+5,5
+4,2
B49F0504 01
ca. +3,11
+0,61 tot +0,11
+2,5
+1,8
+1,2
B49F0555 01
ca. -0,61
-0,75 tot -1,75
-0,5
-0,8
-1,0
B49F0555 02
ca. -0,61
-2,49 tot -3,49
-0,5
-0,8
-1,0
B49F0556 01
ca. -0,48
-0,48 tot -1,48
-0,4
-0,7
-1,1
B49F0556 02
ca. -0,48
-2,41 tot -3,41
-0,4
-0,7
-1,1
B49F0557 01
ca. -0,58
-0,76 tot -1,36
-0,5
-0,8
-1,1
B49F0557 02
ca. -0,58
-2,56 tot -3,56
-0,5
-0,8
-1,1
B49F0558 01
ca. -0,54
-1,16 tot -1,52
-0,4
-0,8
-1,1
B49F0558 02
ca. -0,54
-1,79 tot -2,29
-0,4
-0,8
-1,1
B49F1422 01
ca. +2,89
-2,06 tot -3,06
B43H0295 01
Onbekend
Onbekend
B43H0297 01
ca. +1,73
+0,33 tot -0,17
+1,5
B49F0176 01
ca. +2,03
-20,28 tot -21,28
+0,9
B49F0464 01
Onbekend
Onbekend
B49F0465 01
Onbekend
Onbekend
B49F0549 01
ca. +3,50
+1,5 4 tot +0,54
1108-0010-000.R01.doc
Te weinig metingen Geen NAP referentie +0,9
+0,1
+0,3
-0,5
Geen NAP referentie Geen NAP referentie +2,6
+2,2
Opdr. : Blz. :
+1,6
1108-0010-000 14
4.6. Grondonderzoek Voor een goede analyse is het van belang dat in het onderzoeksgebied inzicht wordt verkregen in de bodemopbouw en de geohydrologische gesteldheid. Het uitgevoerde (veld)onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt, wordt hieronder beschreven. In overleg met de opdrachtgever is een boorplan opgesteld. Het bodemonderzoek heeft plaatsgevonden op 25 januari en 29 januari 2007 en heeft bestaan uit in totaal 30 handboringen tot een diepte van ca. MV -3 m, 2 mechanische boringen tot een diepte van ca. MV -12 m en 21 sonderingen tot een diepte van ca. MV -25 m. Een overzicht van de onderzoekslocaties is weergegeven in bijlage 1108-0010-000-1. In de boorgaten zijn peilbuizen afgesteld ter bepaling van de actuele grondwaterstand. Daar waar in de boringen meerdere watervoerende pakketten zijn aangetroffen, gescheiden door waterremmende leem- of veenlagen, zijn in alle watervoerende lagen peilbuizen afgesteld. Eventueel doorbroken scheidende lagen zijn afgedicht. De boringen zijn nabij het tracé geplaatst, zodat goed inzicht wordt verkregen in de bodemopbouw ter plaatse van het tracé. Daarnaast zijn enige peilbuizen afgesteld nabij het natuurgebied Gastels Laag en op enige afstand parallel langs het tracé. De resultaten van de boringen zijn weergegeven in bijlagen 1008-0010-000-HB1 t/m HB30, en B1 en B2, waarop de diepte is uitgezet in meters ten opzichte van NAP. In deze bijlagen is tevens de afstelling van de peilfilters aangegeven. Voor een verklaring van de op de situatietekening en boorstaten gebruikte tekens en symbolen wordt verwezen naar bijlage “Legenda Terreinproeven en Grondsoorten”. De resultaten van de sonderingen zijn getekend in de grafieken DKM1 t/m DKM21. Bij de kleefmantelsonderingen is tevens het wrijvingsgetal weergegeven. Dit getal is de verhouding tussen de plaatselijke mantelwrijving en de conusweerstand en geeft een indicatie van de grondsoort. De sonderingen zijn uitgewerkt met een interpretatie van het wrijvingsgetal voor identificatie van de bodemlagen. De identificatie van de bodemlagen is uitgevoerd volgens Robertson (1990), die door Fugro is aangepast aan de Nederlandse omstandigheden. Voor achtergronden en beperkingen wordt verwezen naar de bijlage "Continu Elektrisch Sonderen”. De identificatie is indicatief en alleen geldig voor lagen onder de grondwaterstand. De resultaten dienen voor een nauwkeurige laagopbouw te worden geverifieerd met boringen in de omgeving of geologische informatie. Door Fugro is de positie van de boor- en sondeerpunten en de peilbuizen ten opzichte van NAP ingemeten. Naar aanleiding van deze rapportage zal een overleg plaatsvinden met de betrokken partijen. Tijdens dit overleg dient overeenstemming te worden bereikt over de locaties die in de toekomstige situatie mogelijk zullen worden voorzien van een zaksloot voor de infiltratie van afstromend wegwater in de bodem. Op deze locaties zullen in een latere fase van dit onderzoek een 10-tal doorlatendheidsmetingen worden uitgevoerd met de Compact Constant Head Permeametermethode of methode van Hooghoudt. 4.7. Grondwaterstandsmonitoring De door Fugro geplaatste peilbuizen worden door de Gemeente Halderberge elke veertien dagen opgenomen. De metingen zijn opgenomen in bijlage 5. De diepere peilbuizen bij het Gastels Laag en de spoorkruising worden met behulp van dataloggers continu gemeten.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 15
5.
HUIDIGE BODEM- EN (GEO)HYDROLOGISCHE GESTELDHEID
Op basis van de hierboven beschreven bronnen worden in dit hoofdstuk de bodem- en de (geo)hydrologische gesteldheid beschreven ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende onderdelen: • Maaiveldhoogte; • Bodemgesteldheid; • Geohydrologische gesteldheid; • Waterhuishoudkundige situatie. De maaiveldhoogte wordt beschreven aan de hand van de hoogtemetingen en het AHN. Van de overige onderdelen wordt allereerst een algemene beschrijving gegeven aan de hand van voornamelijk de Integrale Gebiedsanalyse Hoevense Beemden (zie § 4.2), waarna aan de hand van de overige gegevens meer in detail wordt ingegaan op de omstandigheden ter plaatse van het tracé. 5.1. Maaiveldniveau In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het in figuur 4 opgenomen overzicht van het AHN. In bijlage 7 is deze figuur op grotere schaal opgenomen, met daarin vermeld de hoogteligging van de sondeerpunten op het tracé en een schematische weergave van het maaiveldhoogteverloop van de weg in west-oost richting, op basis van de sondeerpunten. Figuur 4: Overzicht Actueel Hoogtebestand Nederland. B43H0301 B43H0061
400500 B43H0299 B43H0300 B43H0318
400000
B49F0557
B43H0316 B43H0317 B49F0555 B49F0556
B49F1422 B49F0331 B49F0504
B49F0558
399500
399000 B49F0332
93000
93500
94000
94500
95000
95500
96000
96500
97000
97500
98000
Rood = ca. NAP +7, Oranje = ca. NAP +4,5 Geel = ca. NAP +3,5, Groen = ca. NAP +2,5, Lichtblauw = ca. NAP +1,5, Donkerblauw = ca. NAP +0,5 m
Uit de figuur komt naar voren dat de Rondweg gelegen is in relatief laag gelegen gebieden, te weten het gebied Bossche Laag en het gebied Gastels Laag. Het begin- en eindpunt van de Rondweg zijn enigszins hoger gelegen. De westzijde van de weg is gelegen op de Noord-Zuid gelegen rug van Kuivezand. De oostzijde van de weg is gelegen op de flanken van de hogere rug waarop ook Oudenbosch is gelegen.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 16
Iets ten noordwesten van de kruising van de Rondweg met de spoorlijn Zevenbergen Roosendaal is de hoogte van de Heinsberg gelegen. De Rondweg loopt zuidelijk langs deze hoogte. Het maaiveld ligt nabij de Heinsberg ca. 1 à 1,5 m hoger dan de omringende laagten. 5.2. Bodemgesteldheid Algemeen Regionaal gezien wordt vanaf vlak onder maaiveld tot ca. NAP -50 m een pakket fijne zanden en kleilagen aangetroffen. In deze afzettingen komt ook leem en veen voor. Lokaal worden op deze afzettingen, die behoren tot de Formaties van Kedichem en Tegelen, zanden aangetroffen welke behoren tot de Formatie van Boxtel (dekzanden en lokaal beekafzettingen). In de laaggelegen delen (Bossche Laag, Gastels Laag) zijn in het Holoceen fluviatiele kleien afgezet en hebben zich lokaal veenpakketten gevormd, lokaal doorsneden met zandlagen. Delen van deze veenpakketten zijn in het verleden afgegraven. Tracé Op basis van het geohydrologische onderzoek wordt geconcludeerd dat het maaiveld ter plaatse van het tracé varieert van ca. NAP +0,5 m (Bossche Laag) tot ca. NAP +3,3 m (rug van Kuivezand). Met behulp van het uitgevoerde bodemonderzoek, gegevens uit de literatuur en het Fugro-archief kan de bodemopbouw in het onderzoeksgebied worden geschematiseerd zoals in tabel 4 is weergegeven. Tabel 3: Bodembeschrijving projectlocatie Diepte in m t.o.v. NAP (ca.)
Geohydrologische kartering
+3,3 à+0,5 +3,3 à+0,5 tot 0,0 à -7,5 0,0 à -13,5 tot 7,5 à -19,0
Bodembeschrijving projectlocatie Maaiveld
Watervoerende toplaag e
ZAND, lokaal doorsneden door leemlagen.
(1 watervoerend pakket)
Lokaal veen in de toplaag (DKM4, DKM6)
Waterremmende laag
LEEM, lokaal doorsneden door zandlagen. Deze laag is slecht ontwikkeld ter plaatse van DKM3.
(1e scheidende laag)
-7,5 à -19,0 tot - Watervoerende laag 21,5 à -24,5 (2e watervoerend pakket)
ZAND, lokaal doorsneden door leemlagen.
Op de onderzoekslocatie wordt over het algemeen vanaf maaiveld een (lokaal humeus of venige) zandlaag aangetroffen. Met name ter hoogte van Gastels Laag is de dikte van deze laag beperkt tot ca. 1,5 m. De tabel 3 in beschreven zand- en leemlagen geven de primaire eenheid weer. De lagen zijn echter veelvuldig doorsneden door respectievelijk lemige en zandige laagjes. 5.3.
Geohydrologische gesteldheid
Algemeen Het projectgebied is gelegen aan noordrand van de hoger gelegen Brabantse zandgronden. Deze hoger gelegen zandgronden vormen een infiltratiegebied waar neerslag in de bodem infiltreert en via watervoerende lagen tot afstroming komt richting de 1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 17
lager gelegen laagten. De stromingsrichting is bij benadering loodrecht op de hoogtelijnen in het gebied. In de lager gelegen delen van het projectgebied kwelt een deel van dit grondwater op. In figuur 5 is het kwel- en wegzijgingspatroon weergegeven zoals dit is uitgerekend ten behoeve van de IGA Hoevense Beemden. Deze studie is relatief grofschalig voor de analyse ten behoeve van de ontwikkeling van de Rondweg. Derhalve zal in een latere fase van dit onderzoek, aan de hand van de opgenomen grondwaterstanden en stijghoogten meer in het detail worden ingegaan het hydrologisch systeem. Op basis van figuur 5 kan met betrekking tot het plangebied worden geconcludeerd dat dit overwegend is gelegen in een gebied met een kweldruk van ca. 0,0 tot 0,6 mm/kwel. Opgemerkt wordt hierbij dat dit modelberekeningen van de kwelfluxen betreft. Dit model is niet opgezet met het oog op toepassing in het kader van de rondweg en geven dus een globaal beeld. Op lokale schaal kunnen de kwel en wegzijging daarom afwijken van de in dit figuur weergegeven waarden. Figuur 5: Gemodelleerde kwel- en infiltratiewaarden. Bron: IGB Hoevense Beemden
Trace Rondweg
Uit het overzicht blijkt dat op het tracé zelf geen DINO peilbuizen aanwezig. Buiten het tracé zijn op verschillende locaties concentraties van peilbuizen aanwezig. In het gebied Gastels Laag zijn 6 peilbuizen aanwezig. De maaiveldhoogte bedraagt hier volgens de gegevens uit het DINO archief ca. NAP +0,5 à +0,6 m, terwijl de grondwaterstand varieert tussen ca. NAP -0,5 en -0,4 m. Gezien de geringe ontwateringsdiepte wordt dit gebied inderdaad gekenmerkt door relatief veel kwel. Opgemerkt wordt dat er op deze locaties
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 18
geen verschil wordt gemeten tussen de grondwaterstand dicht onder maaiveld en de stijghoogte op een diepte van ca. NAP -3 m. Ter plaatse van de Bossche Laag staan geen peilbuizen afgesteld. Gezien de overeenkomsten met het gebied Gastels Laag wordt echter verwacht dat hier ook de grondwaterstanden relatief hoog kunnen stijgen. De meeste andere peilbuizen uit het DINO archief staan op de hogere delen van het projectgebied. Ter plaatse van B43H0061 en B49F0173 staan peilbuizen afgesteld in het 1e watervoerend pakketten in het 2e watervoerend pakket. Uit de maatgevende grondwaterstanden en stijghoogten voor deze meetreeksen blijkt dat op deze locaties sprake is van wegzijging vanuit het 1e watervoerend pakket naar het 2e watervoerend pakket. Tracé Aangezien nog niet voldoende grondwaterstandsmetingen beschikbaar zijn van de peilbuizen die zijn afgesteld ter plaatse van het tracé van de Rondweg, kunnen er nog geen conclusies worden gevormd over de maatgevende grondwaterstanden ter plaatse van het tracé. Op basis van de eerste metingen, de gebiedsanalyse van het geohydrologisch systeem kan echter reeds geconcludeerd worden dat een groot deel van het tracé gelegen is in kwelgebieden. Deze komen grosso modo overeen met de lager gelegen (blauwe) zones, zoals in figuur 6 weergegeven. Dit betreft onder andere het gebied Bossche Laag/Albano waterberging en de zuidkant van Gastels Laag). Locaties waar lokaal mogelijk wegzijging optreedt, zijn de hoogte ten zuiden van de Heinsberg, het plateau van de rug van Kuivezand en het gebied tussen Oudenbosch-Oost en de bosgebieden van Bosschenhoofd. Figuur 6: Mogelijke kwel- en infiltratiegebieden o.b.v. gebiedsanalyse.
Kwelgebied = blauw, infiltratiegebied = roze
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 19
5.4.
Oppervlaktewaterhuishouding
Algemeen In Figuur 7 is een overzicht weergegeven van het regionale watersysteem. Het watersysteem Hoevense Beemden wordt gekenmerkt door een 4-tal afwateringseenheden. Van west naar oost betreft dit Heerjansland, Zellebergen, Goudbloem en d’ Endekweek. Al deze afwateringseenheden worden gekenmerkt door een overwegen noordelijke afwateringsrichting richting de Dintel. De afwateringseenheid Heerjansland watert tevens af in westelijke richting. Alle afwateringseenheden worden overwegend gekenmerkt door een hoog gelegen zuidelijk deel, en een laag gelegen noordelijk deel. Op de hogere delen worden geen peilen gehandhaafd: dit gebied is vrij afwaterend. In de lagere delen worden wel peilen gehandhaafd. De overgangszone tussen de vrij afwaterende en de peilbeheerste gebieden wordt ook wel “de naad van Brabant” genoemd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen zomer- en winterpeilen. Teneinde water langer in bepaalde gebieden vast te kunnen houden zijn lokaal stuwen aanwezig. Deze zijn weergegeven in figuur 7 en eveneens opgenomen in bijlage 6. Aan de zuidoostzijde van het gebied is pompstation Seppe van Brabant Water aanwezig. Dit station onttrekt jaarlijks ca. 15 miljoen m3 water. Figuur 7: Regionaal watersysteem Hoevense Beemden. Bron: IGB Hoevense Beemden
Trace Rondweg
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 20
In 2006 is door Waterschap Brabantse Delta in samenwerking met de Gemeente Halderberge een waterberging aangelegd aan de zuidzijde van Oudenbosch. Deze waterberging heeft als doel in perioden van hevige neerslag het water dat anders langs de Vaartweg de nieuwbouwwijk Albano, aan de zuidzijde van Oudenbosch, zou binnenstromen tijdelijk te bergen. Tracé Het tracé is bijna volledig gelegen in de afwateringseenheid Zellebergen. Deze eenheid loost via gemaal Zellebergen, noordelijk van Oudenbosch, op de Haven van Oudenbosch, vanwaar het water via de Dintel wordt afgevoerd. De geplande Rondweg is globaal gezien loodrecht op de overheersende afvoerrichting van de eenheid gelegen, waardoor deze bij aanleg veel watergangen zal kruisen. Een groot deel van deze watergangen watert vrij af. Nabij Gastels Laag en Bossche Laag kruist het tracé echter enige gebieden waar een vast beheerspeil wordt gehanteerd. De Rondweg is noordelijk van het grondwaterbeschermingsgebied van pompstation Seppe gelegen, en zuidelijk van het natuurgebied Gastels Laag. Het tracé is gepland door noordzijde van de Albano bergingsvijvers. Tevens zijn nabij het bergingsgebied enige afsluitbare duikers gelegen. Ter plaatse van de kruising van het tracé met de Zeggeweg is een stuw gelegen die ertoe bijdraagt dat neerslag langer in de hoger gelegen gebieden wordt vastgehouden.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 21
6. EFFECTEN VAN DE RONDWEG In dedit hoofdstuk worden de mogelijke geohydrologische effecten van de Rondweg besproken. De thema’s die aan bod komen zijn: - wegniveau; - grondwaterstanden; - oppervlaktewatersysteem en waterafvoer; - waterkwaliteit; - barrièrewerking tunnel; - Gastels Laag. 6.1. Keuze wegniveau Voor de Rondweg wordt door de provincie vanuit civieltechnisch oogpunt een minimale ontwatering van 1 m geëist. Dit houdt in dat de grondwaterstand niet hoger mag komen dan 1 m onder de bovenkant van de wegverharding. Conform het huidige beleid en de hydrologische randvoorwaarden zijn aanvullende drainerende maatregelen niet wenselijk. Dit betekent dat ter plaatse van de weg de grondwaterstand niet verlaagd mag worden en het niveau van de weg dus minimaal 1 m hoger dan de maatgevend hoge grondwaterstand dient te worden gelegd. Op dit ogenblik zijn de meetreeksen van de grondwaterstanden ter plaatse van het tracé strikt genomen onvoldoende om deze maatgevend hoge grondwaterstand te bepalen. Op basis van de Dino-gegevens blijkt dat de metingen van 13-02-2009 de maatgevende grondwaterstand redelijk benaderen. Als bijvoorbeeld gekeken wordt naar Dino-peilbuis B49F0332 dan is op 11-02-2009 hier een waarde gemeten van MV -0,50 m. De gemiddelde grondwaterstand voor deze peilbuis bedraagt MV -1,17 m, de maatgevende grondwaterstand MV -0,37 m. Dit wijst er op dat de metingen op het tracé van 13-02-2009 de maatgevende grondwaterstand slechts licht onderschatten. Voor de toetsing van de ontwatering van het wegontwerp is uitgegaan van de gemeten grondwaterstanden van 13-02-2009 waarbij een veiligheidsmarge van 20 cm is opgeteld. In de bijlage 1 is een interpolatiekaart weergegeven de gemiddelde grondwaterstand op basis van de tot nu toe uitgevoerde metingen, waarbij opgemerkt wordt dat het voorjaar 2009 droog was en de gemeten grondwaterstanden waarschijnlijk relatief laag zijn. De gemiddelde waarden variëren van ca. MV -0,4 tot -1,5 m. Geconcludeerd kan worden dat om tegemoet te komen aan de ontwateringseis van minimaal 1 m, de weg over grote gedeelten niet op maaiveld maar verhoogd dient te worden aangelegd. Bij het wegontwerp is rekening gehouden met een verhoogde aanleg van de Rondweg. Het niveau van de as van weg (bovenkant verharding) is weergegeven op de tekening “Ontwerp Rondweg Oudenbosch – Verticaal alignement ALM-04, van GeoInfra BV, tekeningnummer 091508-ALM-04, datum 27 april 2009”. Ter plaatse van de peilbuizen wordt in tabel 4 dit tracé getoetst aan de maatgevende grondwaterstanden. De onwatering is grafisch voorgesteld in figuur 8. Uit de tabel blijkt dat het ontwerp op twee plaatsen niet voldoet aan de ontwateringseis: bij metrering 4.150 (Jan Teunisstraat) en bij metrering 450 (tussen de Nieuweweg en de Langenbergsestraat). Om aan de gestelde eis te voldoen dient het wegniveau resp. met 0,28 m en 0,65 m te worden verhoogd. Deze aanpassingen zullen worden doorgevoerd bij de volgden versie van het wegontwerp. 1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 22
Tabel 4: Toetsing ontwatering wegontwerp (cursieve getallen zijn ter plaatse van de tunnels)
Peilbuis 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
metrering [ca. m] 5000 4600 4150 3730 3350 3030 2750 2300 1810 1780 1300 1060 870 450 0
GWS13-02-09 +0,20 [m NAP] 2,40 1,84 1,13 0,50 -0,19 -0,33 0,94 0,70 0,94 0,76 1,39 0,90 0,18 2,60 2,93
wegniveau [m NAP] 3,60 3,20 1,85 -2,43 1,50 1,50 2,45 2,00 -2,48 -2,74 2,53 2,87 2,60 2,95 4,16
ontwatering [m] 1,20 1,36 0,72 -2,93 1,69 1,83 1,51 1,30 -3,42 -3,50 1,14 1,97 2,42 0,35 1,23
Conclusie: Om te voldoen aan de ontwateringseis dient de weg over grote delen van het tracé verhoogd te worden aangelegd. Het wegontwerp zal aan deze eisen worden aangepast.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 23
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
0
500
Ontwatering wegtracé
1000
1108-0010-000.R01.doc
Figuur 8: Dwarsprofiel ontwatering van het wegtracé
niveau (m NAP)
1500
2000
Opdr. : Blz. :
2500
3000
24
1108-0010-000
wegmetrering (m) 3500
4000
5000
maaiveld
wegniveau
GWS 13-02-2009 +0,2m
4500
6.2. Invloed van het weglichaam op de grondwaterstanden Door de aanleg van de weg wordt er ca. 4,5 ha aan nieuwe verharding gecreëerd. Ter plaatse van de weg zal het regenwater niet meer in de bodem infiltreren met als mogelijk gevolg een daling van de grondwaterstand. Door het afstromend regenwater op te vangen in sloten of greppels langs de weg en te voorkomen dat het wordt afgevoerd, kan dit water langs de weg alsnog in de bodem infiltreren. Door de weg verhoogd aan te leggen worden de mogelijkheden voor berging en infiltratie van afstromend regenwater sterk vergroot en kan over het hele traject het afstromend regenwater worden geborgen. Ook in de natte zones zijn er mogelijkheden om het water lokaal te beregen en te infiltreren. Hierdoor zal globaal genomen de hoeveelheid infiltrerend regenwater gelijk blijven en worden geen negatieve gevolgen voor de grondwaterstand langs de weg het wegtracé verwacht. Deze bermsloten dienen uitgevoerd te worden als een “zaksloot”. Dat wil zeggen relatief ondiep (ca. 50 tot 70 cm) en niet permanent watervoerend. De bodem van zaksloot bevindt zich in principe boven het grondwater. Het grootste deel van het jaar staan de zaksloten droog. Conclusie: Aangezien het afstromend regenwater wordt geborgen in zaksloten langs de weg en van integraal wordt geïnfiltreerd, zal de netto grondwateraanvulling gelijk blijven. De Rondweg zal geen nadelige effecten hebben op de grondwaterstanden langs het tracé.
6.3. Invloed op het oppervlaktewatersysteem en waterafvoer Het tracé ligt in de afwateringseenheid Zellerbergen. Deze eenheid loost via gemaal Zellerbergen, noordelijk van Oudenbosch, op de Haven van Oudenbosch, vanwaar het water via de Dintel wordt afgevoerd. De geplande Rondweg is globaal gezien loodrecht op de overheersende afvoerrichting van de eenheid gelegen, waardoor deze bij aanleg veel watergangen zal kruisen. Een groot deel van deze watergangen watert vrij af. Nabij Gastels Laag en Bossche Laag kruist het tracé echter enige gebieden waar een vast beheerspeil wordt gehanteerd. Door de keuze voor een verhoogde ligging van het wegtracé worden problemen bij de kruisingen van de waterlopen geminimaliseerd. Als de kruisingen worden gerealiseerd door middel van voldoende gedimensioneerde duikers volgens de richtlijnen van het waterschap Brabantse Delta, dan worden geen negatieve effecten verwacht op het waterafvoersysteem. Door de aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak toe. Toename van verhard oppervlak leidt in het algemeen tot een versnelde oppervlakkige afvoer (run off) van regenwater en dus een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem. Om dit te voorkomen dient het afstromend wegwater te worden opgevangen in bermsloten. Op de drogere delen van het tracé zal het water relatief snel in de bodem infiltreren en zal er geen afvoer plaats vinden. In de nattere delen van het tracé dient het water te worden vastgehouden door middel van stuwtjes of dammetjes in de bermsloten, zodat het niet direct tot afvoer komt maar langzaam in de bodem kan infiltreren en geleidelijk worden afgevoerd.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 25
Op basis van de Hydraulische Randvoorwaarden 2009 van het Waterschap kan in dit stadium een indicatieve berekening worden gemaakt van de benodigde compensatie. Hierbij is uitgegaan van de kentallen die gelden voor zandgronden in vrij afwaterend gebied. Verder is de werknorm voor stedelijk gebied aangehouden met een beschermingsniveau van 1/100 jaar. De toename van verhard oppervlak bedraagt 4,5 ha. De resultaten van de bergingsberekeningen zijn weergegeven in tabel 5. Hieruit blijkt dat uitgaande van T = 100, een waterbergingscompensatie van ca. 3.500 m3 nodig is. Dit komt neer op ca. 0,7 m3 per strekkende meter Rondweg. Deze berging kan langs de weg worden gerealiseerd in de zaksloten. Een profiel zoals voorgesteld in figuur 9 voorziet in 0,75 m3/m berging (enkelzijdig). Figuur 9: Voorstel standaard dwarsprofiel zaksloot
2,5 m
0,5 m talud 1:2
0,5 m
Tabel 5: Berekening benodigde bergingscompensatie
Frequentie
Landb. Afvoer
[jaar] T=1 T = 10 T = 25 T = 50 T = 100
[mm/dag] 5,8 8,1 9,3 10,4 11,6
Maatgevende duur [dagen] 4 2 2 2 2
Neerslag
Retentie
[mm] 57,2 71,5 82,5 92,4 101,2
[m3] 1.500 2.400 2.900 3.200 3.500
Conclusie: Het wegontwerp dient te voorzien in 3.500 m3 berging. Deze berging kan worden gerealiseerd in de vorm van zaksloten langs de weg. Hierdoor is er geen toename van waterafvoer vanuit het gebied. De waterafvoer wordt niet negatief beïnvloed.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 26
6.4. Invloed op de waterkwaliteit De kwaliteit van het hemelwater afkomstig van wegen wordt bepaald door de verkeersintensiteit en het gebruikte verhardingsmateriaal. De neerslag die afstroomt van verkeerswegen is mogelijk verontreinigd met verschillende stoffen, waaronder zware metalen, minerale olie en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s). Zware metalen, zoals zink, lood en koper, zijn afkomstig van de slijtage van automaterialen. Minerale oliën zijn afkomstig uit lekverliezen van auto’s. De PAK’s, zoals benzeen en naftaleen, zijn voornamelijk afkomstig van uitlaatgassen. Ook strooizout leidt tot (een tijdelijke) verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. Om een goede (grond-) waterkwaliteit te waarborgen dient het afstromend wegwater via een bodempassage afwateren op de bermsloot of zakgreppel. Het afstromende hemelwater wordt daarbij opgevangen in de berm langs de weg. De vegetatie zorgt ervoor dat hemelwater vertraagd afstroomt. Een deel van het hemelwater zal in de bodem infiltreren. De helling van de berm mag maximaal 1/5 te zijn. De berm is bij voorkeur begroeid met ruige vegetatie. In extreme neerslagsituaties, wanneer de toplaag verzadigd is, zal het hemelwater oppervlakkig tot afstroming komen. Het principe is schetsmatig weergeven in figuur 10. Figuur 10: Principe van de bodempassage weg Bodempassage wegwater Bermsloot/ zakgreppel
bodem
Tijdens de passage van het hemelwater door de vegetatie en de toplaag wordt het water gezuiverd volgens de volgende mechanismen: 1. Mechanische filtering: de verontreinigingen die gebonden zijn aan gronddeeltjes blijven “hangen” in de poriën van de toplaag waar ophoping plaatsvindt; 2. Fysisch-chemische filtering: is gebaseerd op het binden van geladen deeltjes aan vooral lutum en humus in de bodem; 3. Microbiologische filtering: bestaat uit het omzetten van schadelijke stoffen door microorganismen. Dit proces wordt voornamelijk beïnvloed door het humusgehalte, de zuurstofconcentratie en de verblijftijd in de bodem. Uit de literatuur blijkt dat bermfiltering of bodempassage zorgt voor een efficiënte verwijdering van de zwevende vaste stoffen en de hieraan gebonden verontreinigingen. Ook nutriënten worden grotendeels verwijderd. De vernoemde zuiveringsrendementen variëren van 33% tot 99%. De toplaag dient regelmatig (1x per 5 tot 10 jaar) te worden bemonsterd op verontreinigingen. Aan de hand van de resultaten kan worden beoordeeld of de toplaag moet worden vervangen. Dit wordt doorgaans gecombineerd met regulier bermbeheer. 1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 27
Conclusie: Het afstromend regenwater wordt afgevoerd via een (regelmatig onderhouden) bermpassage. Hierdoor wordt het risico op verontreiniging van grond- en oppervlaktewater geminimaliseerd.
6.5. Barrièrewerking tunnel onder spoor Opstuwing van grondwater door de barrièrewerking van ondergrondse constructies zal over het algemeen pas significant worden: Wanneer sprake is van een significant stijghoogteverschil over de beschouwde locatie (de barrièrewerking is uitgedrukt als een percentage van het halve stijghoogteverschil!); Wanneer een watervoerende laag over meer dan 60 à 70% van de totale hoogte van de laag wordt doorsneden, a. waarbij de totale barrière een significante breedte loodrecht op de grondwaterstromingsrichting heeft van enkele tot meerdere tientallen meters; b. waarbij de totale barrière een significante lengte in de richting van de grondwaterstroming heeft van meerdere tientallen meters; Wanneer de watervoerende laag aan boven- en onderzijde wordt begrensd door waterremmende lagen met een grote weerstand van enkele honderden tot (enkele) duizend(en) dagen waardoor voeding in verticale zin (verwaarloosbaar) klein blijft. In een omgeving met meerdere aaneengesloten ondergrondse constructies mag wanneer sprake is van een stijghoogteverschil, significante opstuwing niet worden uitgesloten, in het bijzonder niet in ondiepe freatische watervoerende lagen. Ontwerp Het ontwerp van de onderdoorgang onder het spoor, de Spijpestraat en de Zeggeweg wordt uitgevoerd door ProRail. Vooralsnog is niets bekend over het ontwerp van de tunnelbak. Wat betreft de afmetingen wordt uitgegaan van het door de gemeente aangeleverde voorlopig ontwerp van de Rondweg (tekening: Ontwerp Rondweg Oudenbosch – Verticaal alignement ALM-04, van GeoInfra BV, tekeningnummer 091508-ALM-04, datum 27 april 2009). Van de tekening zijn volgende gegevens afgeleid: - startpunt op metrering 1.450 en op niveau NAP +2,50 m; - eindpunt op metrering 2.000 en op niveau NAP +2,00 m; - niveau bovenkant spoor op NAP +4,1 m (metrering 1685); - niveau as weg onder spoor NAP -1,88 m; - laagste punt as weg NAP -3,04 m (metrering 1730). Verder wordt uitgegaan van een dichte tunnelbak met een lengte van 500 m waarvan de onderkant zich op 50 cm onder het niveau van de weg bevindt (op ca. NAP -3,50 m).
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 28
Grondwaterstroming Op basis van de peilbuisgegevens is door middel van interpolatietechnieken een kaart gemaakt van de gemiddelde grondwaterstanden en de stromingsrichting in de omgeving van de tunnelbak en het Gastels Laag (zie figuur 11). De freatische grondwaterstanden zijn nauw gerelateerd aan de maaiveldhoogtes. De grondwaterstroming verloopt in grote lijnen radiaal vanuit de hoger liggende omgeving naar het Gastels Laag. Vooral vanaf de Heinsberg en het Kuivezand wordt een vrij forse stroming van het freatisch grondwater verwacht. Barrièrewerking Het diepste punt van de tunnelconstructie ligt op een niveau van ca. NAP -3,5 m. Dit betekent dat op dat punt het freatisch pakket quasi volledig doorsneden wordt, maar tevens dat de dieperliggende scheidende lagen en watervoerende pakketten niet worden aangesneden. De mogelijke invloed op de grondwaterstanden en –stroming blijft beperkt tot het freatisch pakket. Uit het isohypsenpatroon blijkt dat het tracé van de tunnelbak op een waterscheiding ligt. De aanwezigheid van de Heinsberg (hoogste punt op ca. NAP +5,5 m) is hier voor verantwoordelijk. Er bestaat geen groot grondwaterstandverschil over de tunnelbak. De stromingsnelheid is klein en is hoofdzakelijk langs de tunnelbak gericht. De tunnelbak zal daarom naar verwachting geen obstakel vormen voor de grondwaterstroming en de barrièrewerking zal dus klein zijn. De regionale grondwaterstroming wordt niet verstoord. Enige lokale invloed op de grondwaterstand is mogelijk, maar deze heeft geen negatieve gevolgen voor de omgeving. Conclusie: De barrièrewerking van de tunnelconstructie is beperkt en heeft geen nadelige invloed op de regionale grondwaterstroming. In de directe omgeving van de tunnel worden beperkte effecten verwacht, maar deze hebben geen nadelige gevolgen voor de omgeving.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 29
Figuur 11: Grondwaterstroming in de omgeving van het tunneltracé en het Gastels Laag
B43H0086 B43H0 B43H0028
B43H0318 B43H0316 B43H0317 HB29 pb B49F0557 B49F0556
B49F0555 B1 PB1
B49F00
HB27 pb
B4
B49F0558
B49F0311
HB26 pb
B49F0360 B49F0407
HB13 pb 4,00
HB22 pb
HB24 pb HB12 pb HB28 pb HB11 pb
B49F0406 B2 PB1
HB10 pbpb HB09
HB08 pb 2
B49F0332 B49F
HB25 pb 3,00
HB23 pb
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 30
6.6. Gastels Laag Door Staatsbosbeheer is een aantal eisen geformuleerd ten aanzien van de Rondweg en het Gastels Laag. Kort geformuleerd zijn deze eisen: - De diepe kwel in het natuurgebied mag niet afnemen als gevolg van de aanleg van de Rondweg; - De aanvoer van grondwater uit de omgeving mag niet verminderen; - Inundatie van het gebied vanuit het oppervlaktewater mag niet toenemen; - De mogelijkheden voor waterafvoer vanuit het gebied mogen niet afnemen; - Een verbetering van de geohydrologische situatie (zie bovenstaande punten) is wenselijk. Kwelsituatie In de IGA Hoevense Beemden wordt de kwel in het Gastels Laag berekend op 0,0 tot 1,0 mm/dag. Met deze kwel wordt waarschijnlijk de verticale flux bedoeld die bestaat tussen watervoerend pakket 1A (freatisch pakket) en watervoerend pakket 2A. Ter controle is een berekening gemaakt ter plaatse van boring B1 en met de gemeten grondwaterstanden en stijghoogtes. Hierbij zijn volgende waarden gebruikt: -
H1 = freatische grondwaterstand = NAP -0,85 m; H2 = stijghoogte watervoerend pakket 2A = NAP +0,24 m; C = hydraulische weerstand scheidende lagen= 2.000 dagen (bron: Regis);
Zodat de kwelflux q berekend kan worden:
H 2 − H1 C 0,24 − (−0,85) = 2000 = 0,00054 m dag
q =
De kwelsituatie kan door de Rondweg nadelig beïnvloed worden als de weg leidt tot hogere freatische grondwaterstanden in het Gastels Laag of lagere stijghoogtes in het watervoerend pakket 2A. Indien aan de voorwaarden die worden gesteld in de eerdere paragrafen met betrekking tot het wegniveau en berging/infiltratie van regenwater wordt voldaan, zullen de grondwaterstanden en de stijghoogtes niet veranderen als gevolg van de aanleg van de Rondweg en zal de kwelsituatie niet nadelig worden beïnvloed. Aanvoer van ondiep grondwater uit de omgeving In eerdere paragrafen is aangetoond dat de Rondweg inclusief de tunnelconstructie geen sigificante gevolgen hebben voor het regionale grondwatersysteem. Dit betekent eveneens dat de grondwaterstroming in de omgeving van het Gastels niet verandert en de aanvoer van ondiep grondwater niet nadelig wordt beïnvloed.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 31
Inundatie vanuit het oppervlaktewater In de huidige situatie is het oppervlaktewatersysteem dusdanig ingericht dat het water afkomstig van de hele zuidkant van Oudenbosch inclusief Albano via het Gastels Laag wordt afgevoerd naar het gemaal Zellerbergen. In het verleden heeft er regelmatig inundatie vanuit het oppervlaktewater plaats gevonden. Het Gastels Laag is hiervoor extra gevoelig door het relatief lage maaiveldniveau. Overstromingen van het natuurgebied vanuit het oppervlaktewater zijn ongewenst. Mits het afstromend regen afdoende wordt geborgen in bermsloten en zakgreppels zal de Rondweg niet leiden een toename van waterafvoer en dus niet tot een extra belasting van het oppervlaktewatersysteem. Het risico op inundatie vanuit het oppervlaktewater in het Gastels Laag zal door de aanleg van de Rondweg niet toenemen. Waterafvoer vanuit het Gastels Laag Om de kwel te stimuleren is in het Gastels Laag een laag oppervlaktewaterpeil gewenst. Afvoer van overtollig regenwater is door de lage ligging van het natuurgebied ten opzichte van de omgeving lastig. Vooral in natte omstandigheden kan de afvoer van regenwater in het gedrang komen. De Rondweg ligt in het oppervlaktewatersysteem stroomopwaarts ten opzichte van het Gastels Laag. Aangezien de Rondweg niet leidt tot extra belasting van het oppervlaktewatersysteem, valt niet te verwachten dat de afvoermogelijkheden van het Gastels Laag hierdoor zullen verslechteren. In natte omstandigheden wordt de waterloop “De Riet” gebruikt als extra berging voor regenwater vanuit het Gastels Laag. De Rondweg kruist deze watergang ter plaatse van metrering 1.265 (Papenstraatje). De weg wordt hier verhoogd op een niveau van NAP +2,75 m aangelegd. Het oorspronkelijk maaiveldniveau bedraagt NAP +1,53 m, de slootbodem bevindt zich op ca. NAP 0,1 m. Dit betekent dat er ruimte beschikbaar is om de duiker die voor deze kruising noodzakelijk is, voldoende te dimensioneren, zelfs te overdimensioneren. Het is mogelijk dat voor deze duiker vanuit de functie EHS aanvullende eisen worden gesteld (bijvoorbeeld faunapassage). Conclusie: De Rondweg heeft geen nadelige gevolgen op de geohydrologische situatie van het Gastels Laag. Wel is het nodig om de duiker ter plaatse van de kruising met “De Riet” voldoende groot te dimensioneren.
1108-0010-000.R01.doc
Opdr. : Blz. :
1108-0010-000 32
1108-0010-000
DKM1 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
0.98
1.63
2.13
2.73
10
14
18
20
.5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
X = 97593.4 Y = 400237.5
ZAND mf, m.siltig
ZAND mf, zw.siltig
ZAND mf, zw.humeus
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.73 m
12
.3
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
1.50 m voorgeboord
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:48
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM1
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
4
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(9) Grond, zeer stijf, fijnkorrelig
(4) KLEI, siltig / LEEM (9) Grond, zeer stijf, fijnkorrelig
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(9) Grond, zeer stijf, fijnkorrelig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
3
3
2
3
2
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM1 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.73 m
18
X = 97593.4 Y = 400237.5
20
22
24
26
8 28
6 30
40
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM1
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
31
22-Nov-2008 2008-12-09
16
10
-17
d.d. d.d.
14
.5
-16
CV/CM VALKF
12
.4
33 34 31
10
.3
31 35 33
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-15
-14
-13
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:49
6
6
5
4
4
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM2 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.81 m
14
18
X = 97189.0 Y = 399973.6
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
1
0 1 (7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM2
3
2
1
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
CV/CM VALKF
12
.4
0
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
1
2
3
4
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:50
1108-0010-000
DKM2 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.81 m
12
.3 18
20
.5
X = 97189.0 Y = 399973.6
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:51
22
26
8 28
6 30
34 31 34 31
44 40 39 36 31
45 43 53 53 46 36
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM2
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
7
7
6
5
4
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM3 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.69 m
12
.3 18
20
.5
X = 96990.8 Y = 399496.2
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:52
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM3
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
3
2
1
1
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig (7) ZAND tot ZAND, grindig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM3 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.69 m
12
.3 18
20
.5
X = 96990.8 Y = 399496.2
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:53
22
26
8 28
6 30
36 30 33
30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM3
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
5
5
4
3
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM4 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
-0.22
-0.17
0.03
0.33
0.98
1.28
10
14
18
20
.5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
X = 96645.1 Y = 399247.5
ZAND mf, m.siltig
VEEN mv, m.kleiig
ZAND mf, kleiig
ZAND mf, zw.siltig
TEELAARDE
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.28 m
12
.3
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
1.50 m voorgeboord
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:55
22
26
8 28
6 30
33
30 31 35 33
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM4
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
1
0 1
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM4 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.28 m
12
.3 18
20
.5
X = 96645.1 Y = 399247.5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:56
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM4
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
7
7
6
5
4
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM5 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.46 m
12
.3 18
20
.5
X = 96251.9 Y = 399270.7
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:57
22
26
8 28
6 30
42 37 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM5
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
2
1
0 1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (9) Grond, zeer stijf, fijnkorrelig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM5 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.46 m
14
18
X = 96251.9 Y = 399270.7
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
(4) KLEI, siltig / LEEM
-26
-25
-24
-23
-22
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM5
6
6
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
-20
-21
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
5
(5) ZAND, siltig tot LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
-19
-18
-17
-16
-15
-14
4
2 3
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
CV/CM VALKF
12
.4
-13
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(4) KLEI, siltig / LEEM
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:49:58
1108-0010-000
DKM6 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
-0.60
-0.40
0.65
0.90
10
14
18
20
.5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
X = 95890.9 Y = 399153.0
VEEN mv, w.plantenre
ZAND mf, m.siltig
ZAND, kleiig
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.90 m
12
.3
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
1.50 m voorgeboord
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 11:26:55
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM6
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
2
1 2
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM6 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.90 m
14
18
X = 95890.9 Y = 399153.0
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM6
4
4
3
2
2
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
CV/CM VALKF
12
.4
-13
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(4) KLEI, siltig / LEEM
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 11:26:58
1108-0010-000
DKM7 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
-0.04
0.56
1.31
1.71
10
14
18
ZAND mf, kleiig
20
.5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
X = 95682.4 Y = 399046.0
ZAND mf, m.puinh.
ZAND mf, kleiig
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.71 m
12
.3
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
1.75 m voorgeboord
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:01
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM7
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
5
4
4
3
4
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM7 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.71 m
12
.3 18
20
.5
X = 95682.4 Y = 399046.0
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:02
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM7
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
8
8
7
6
5
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM8 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CV/CM VALKF
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.96 m
12
.3 18
20
.5
X = 95228.7 Y = 399050.8
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:04
22
26
8 28
6 30
31
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM8
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
2
1
0
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(9) Grond, zeer stijf, fijnkorrelig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM8 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
22-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +0.96 m
14
18
X = 95228.7 Y = 399050.8
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
6
5
4
3
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM8
6
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
CV/CM VALKF
12
.4
-19
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:05
1108-0010-000
DKM9 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
20-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.08 m
12
.3 18
20
.5
X = 94763.3 Y = 399011.8
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:06
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM9
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
1
0 1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM9 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
20-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.08 m
12
.3 18
20
.5
X = 94763.3 Y = 399011.8
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:07
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM9
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
5
5
4
5
4
4
3
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM10 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
20-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.66 m
12
.3 18
20
.5
X = 94702.1 Y = 399018.2
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:08
22
26
8 28
6 30
32
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM10
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
1
1
0
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM10 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
20-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.66 m
12
.3 18
20
.5
X = 94702.1 Y = 399018.2
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:09
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM10
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
3
3
2
3
2
1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM11 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.97 m
14
18
X = 94649.6 Y = 399020.7
20
.5 22
24
10 26
8 28
6 30
36 32
1
1
0
0 1
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM11
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
2
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
CM/GERT VALKF
12
.4
-4
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:10
1108-0010-000
DKM11 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.97 m
12
.3 18
20
.5
X = 94649.6 Y = 399020.7
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:11
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM11
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
4
4
3
3
2
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM12 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.19 m
14
18
X = 94602.1 Y = 399023.6
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
0 1
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM12
2
2
1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(2) VEEN, organisch materiaal
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
CM/GERT VALKF
12
.4
0
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
1
2
3
4
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:13
1108-0010-000
DKM12 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.19 m
12
.3 18
20
.5
X = 94602.1 Y = 399023.6
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:14
22
26
8 28
6 30
38 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM12
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
4
4
3
3
2
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM13 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.49 m
12
.3 18
20
.5
X = 94545.5 Y = 399025.8
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:15
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM13
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
2
2
1
0 1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM13 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.49 m
14
18
X = 94545.5 Y = 399025.8
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
3
2 3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM13
4 4
4
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
CM/GERT VALKF
12
.4
-16
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (5) ZAND, siltig tot LEEM
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-15
-14
-13
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:16
1108-0010-000
DKM14 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.94 m
12
.3 18
20
.5
X = 94484.4 Y = 399028.1
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:17
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM14
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
0
0
0
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM14 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.94 m
14
18
X = 94484.4 Y = 399028.1
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
0
0
-26
-25
-24
-23
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM14
0
CM/GERT VALKF
12
.4
-22
10
.3
0
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:18
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM15 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.74 m
12
.3 18
20
.5
X = 94424.0 Y = 399032.0
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:19
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM15
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
0
0
0
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM15 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.74 m
12
.3 18
20
.5
X = 94424.0 Y = 399032.0
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:20
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM15
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
0
0
0
0
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM16 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.60 m
12
.3 18
20
.5
X = 94364.0 Y = 399031.9
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:22
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM16
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
0
0
0
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig (8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM16 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
28-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.60 m
14
18
X = 94364.0 Y = 399031.9
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM16
1
1
0
1
0
0 (4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM
CM/GERT VALKF
12
.4
-13
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(4) KLEI, siltig / LEEM
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-12
-11
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:23
1108-0010-000
DKM17 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.41 m
12
.3 18
20
.5
X = 94253.0 Y = 399121.4
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:24
22
26
8 28
6 30
53
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM17
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
4
3
3
3
1 2
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM (3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM17 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +2.41 m
12
.3 18
20
.5
X = 94253.0 Y = 399121.4
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:25
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM17
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
6
6
5
3 4
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM18 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
16
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.42 m
14
18
X = 94010.8 Y = 399275.8
20
.5 22
26
8 28
6 30
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
1
1
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
-11
-10
-9
-8
-7
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM18
3 (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
-6
2
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
-5
-4
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
CM/GERT VALKF
12
.4
-3
10
.3
CPT data classificatie - indicatief
(4) KLEI, siltig / LEEM
Opg. : Get. :
8
.2
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
-2
-1
0
1
2
3
4
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:26
1108-0010-000
DKM18 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.42 m
12
.3 18
20
.5
X = 94010.8 Y = 399275.8
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:27
22
26
8 28
6 30
35 34
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM18
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
6 6
5
4
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (5) ZAND, siltig tot LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM19 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.30 m
12
.3 18
20
.5
X = 93837.6 Y = 399466.7
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:28
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM19
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
2
1
2
1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM19 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +1.30 m
12
.3 18
20
.5
X = 93837.6 Y = 399466.7
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:29
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM19
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
5
5
4
4
3
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM20 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +3.27 m
12
.3 18
20
.5
X = 93562.8 Y = 399657.1
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:31
22
26
8 28
6 30
30
38 43 46 46 46 38 35
36 37 35 31
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM20
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
1
1
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig (5) ZAND, siltig tot LEEM
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM20 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +3.27 m
12
.3 18
20
.5
X = 93562.8 Y = 399657.1
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:32
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM20
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
6
6
5
6
5
3 4
(4) KLEI, siltig / LEEM (6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM (5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM (4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM21 - 1
Diepte t.o.v. NAP [m]
-11
-10
-9
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
1.59
3.29
10
14
ZAND, kleiig
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +3.29 m
12
.3 18
20
.5
X = 93236.6 Y = 399846.6
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
1.70 m voorgeboord
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:33
22
26
8 28
6 30
36 42 45 39 31 30
32 31
33 33
32 31
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM21
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
3
2
1
2
1
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig (6) ZAND, zwak siltig tot siltig (8) ZAND, vast / ZAND, kleiig
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(7) ZAND tot ZAND, grindig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(7) ZAND tot ZAND, grindig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
1108-0010-000
DKM21 - 2
Diepte t.o.v. NAP [m]
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
-17
-16
-15
-14
-13
-12
-11
CM/GERT VALKF
d.d. d.d.
21-Nov-2008 2008-12-09
8
.2
10
14
16
.4
conus : F7.5CKE2HA/B MV = NAP +3.29 m
12
.3 18
20
.5
X = 93236.6 Y = 399846.6
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
SONDERING MET PLAATSELIJKE KLEEFMETING
Opg. : Get. :
0 2 4 6 Conusweerstand,qc [MPa]
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1
UNIPLOT 05.07.nl / QcFsClass-N4.cmd / 2008-12-09 10:50:34
22
26
8 28
6 30
Opdr. Sond.
1108-0010-000 DKM21
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch afwijking van de vertikaal
24
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 2 0
6
6
5
4
3
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(4) KLEI, siltig / LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(5) ZAND, siltig tot LEEM
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(6) ZAND, zwak siltig tot siltig
(4) KLEI, siltig / LEEM
(3) KLEI, zwak siltig tot siltig
Classificatie gebaseerd op genormaliseerde conusweerstand en wrijvingsgetal. (Robertson 1990, NL corr.) Geldig onder grondwaterpeil.
CPT data classificatie - indicatief
Boring: B1
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.52
0.00
1
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 bosgrond Zand, zeer fijn, matig siltig, zwak leemhoudend, zwak wortelhoudend, bruin
-0.18
Zand, zeer fijn, matig siltig, matig kleiïg, zwak slibhoudend, donkergrijs 2
-1.00
-1.28
Zand, zeer fijn, matig siltig, matig kleiïg, zwak slibhoudend, bruingrijs
3
-2.00
-2.08
Zand, zeer fijn, zwak siltig, bruingrijs -3.00
4
-3.68 -3.78
5
-4.00
Veen, slap, bruin Zand, zeer fijn, matig siltig, zwak humeus, grijsbruin
6
-5.00
-5.08
Klei, vast, zwak leemhoudend, grijs, ZEER VAST !!!!!
7 -5.98
-6.00
Zand, uiterst fijn, sterk siltig, laagjes klei, groengrijs 8
-7.00
-7.08
9 10
-7.38
Klei, vast, resten veen, bruingrijs, ZEER VAST!!!!!!
-7.88
Klei, vast, zwak humeus, bruin, ZEER VAST !!!!!!!!
-8.00
Leem, vast, zwak zandig, groengrijs, ZEER VAST !!!!!!!
11 -8.98
-9.00
-10.00
Zand, uiterst fijn, sterk siltig, zwak leemhoudend, grijs 12
-10.68
-11.00
13
-10.98
Klei, matig vast, matig humeus, zwak siltig, bruin Leem, vast, groengrijs, ZEER VAST
14
-12.00 -12.38
15
-12.78
-13.00
Leem, vast, grijs, KEILEEM Zand, matig fijn, matig siltig, grijs
16 -13.98
Uitvoering: 20-1-2009
X: 94545.4 Y: 399908.1
MV (m tov NAP): 0.52 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,76+/0,78+/0,80+ Boormeester: JVN
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: B2
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.42
1
2.00
2.12
2 1.52
1.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, donkerbruin Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbruin Zand, zeer fijn, matig siltig, grijs
3 0.72
4
0.32
Zand, zeer fijn, matig siltig, matig leemhoudend, geelgrijs Zand, zeer fijn, matig siltig, lichtbruin
0.00 5
-1.00
-2.00
6 -2.48
Zand, zeer fijn, matig siltig, zwak leemhoudend, lichtbruin -3.00
7 -3.98
-4.00
Klei, vast, matig leemhoudend, groengrijs
8 -4.58
-5.00
Klei, vast, zwak humeus, grijs, ZEERZ VAST 9 -5.88
-6.00
Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbruin 10
-7.00 -7.48
-8.00
Klei, vast, zwak humeus, grijs, ZEER VAST
11 -8.08
Leem, vast, zwak humeus, grijsgroen, ZEER VAST -9.00
12 -9.48
-10.00
Zand, uiterst fijn, matig leemhoudend, groengrijs
13 -10.38
Klei, vast, zwak humeus, grijs -11.00
14 -11.88
-12.00
Zand, uiterst fijn, sterk siltig, matig kleiïg, grijs 15
-13.00
-13.08
Zand, zeer fijn, matig siltig, grijsbruin -14.00
16
-15.00
Uitvoering: 19-1-2009
-15.08
X: 94559.9 Y: 399039.6
MV (m tov NAP): 2.42 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,73+/2,80+/2,83+ Boormeester: JVN
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB01
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.68
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, zwak kleiïg, matig humeus, sporen grind, zwak roesthoudend, sporen hout, donkerbruin
2.00 1.68
Zand, matig fijn, matig siltig, lichtbruin 1.00
1.08 0.88
Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes planten, bruingrijs Zand, matig grof, zwak siltig, beigegrijs
0.00 -0.32
Uitvoering: 25-11-2008
X: 97590.6 Y: 400238
MV (m tov NAP): 2.68 GWS (cm tov MV): 100
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,61+ Boormeester: bkk
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB02
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104
2.09
weiland Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donkerbruin
1.59
Zand, matig fijn, zwak siltig, geelbruin
2.49
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsbeige 1.00
0.00
-0.01
Klei, sterk zandig, grijsbruin
-1.00 -1.51
Uitvoering: 21-11-2008
X: 97128.7 Y: 399889.1
MV (m tov NAP): 2.49 GWS (cm tov MV): 130
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,44+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB03
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.66 1.26
1.00
0.96 0.66 0.16
0.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 akker Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak wortelhoudend, donker bruingrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, grijswit Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, grijsgeel Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen planten, grijsbeige Zand, matig grof, zwak siltig, matig plantenhoudend, grijsbeige
-1.00
-0.74 -0.94 -1.14
Klei, sterk zandig, zwak humeus, bruingrijs
-1.64
Klei, sterk zandig, grijs Zand, matig fijn, sterk siltig, zwak plantenhoudend, lichtgrijs
-2.00 -2.34
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96991.1 Y: 399505.4
Klei, zwak zandig, lichtgrijs
MV (m tov NAP): 1.66 GWS (cm tov MV): 100
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,55+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB04
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.35
1.00
0.00
0.85
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak , donker bruingrijs
0.65 0.45
Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk plantenhoudend, beigegrijs, veel bladeren
0.15
Zand, matig fijn, zwak siltig, beigegrijs
-0.25
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, beigegrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak plantenhoudend, grijsbeige, 140-150 humeus
-1.00
Zand, matig grof, zwak siltig, grijs -1.65
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96645.9 Y: 399238.3
MV (m tov NAP): 1.35 GWS (cm tov MV): 120
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,33+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB05
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.42 0.12
0.00
-0.18
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, lichtgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, licht bruingrijs
-1.00
-2.00
-1.98
Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen hout, grijs -2.58
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96247.7 Y: 399267.2
MV (m tov NAP): 0.42 GWS (cm tov MV): 150
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,34+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB06
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.81 0.31
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak wortelhoudend, donkerbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donker geelbruin
0.00 -0.49 -0.59
-1.00
-1.09
-2.00
-2.09
-1.29
Klei, sterk zandig, grijsbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen hout, lichtgrijs Klei, uiterst zandig, grijsbruin
-2.29
Zand, matig grof, zwak siltig, sporen hout, grijs Klei, zwak zandig, grijsbruin
-3.00
Uitvoering: 21-11-2008
Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs -3.29
X: 95905.3 Y: 399133.5
MV (m tov NAP): 0.81 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,73+/0,75+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB07
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.57
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, sporen puin, brokken baksteen, donkerbruin
1.00
0.00
-0.13
Zand, matig fijn, sterk siltig, sterk humeus, donker zwartbruin -0.83
-1.00
Zand, matig fijn, matig siltig, beigegrijs -1.43
Uitvoering: 21-11-2008
X: 95682.2 Y: 399040.7
MV (m tov NAP): 1.57 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,50+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB08
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.00
1.07
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 weiland Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donker zwartbruin
0.27
Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes leem, beigegrijs
0.00 -0.83
-1.00
-1.13
Klei, sterk siltig, brokken planten, donker bruingrijs Zand, matig grof, matig siltig, laagjes leem, bruingrijs
-2.00
-2.93
Uitvoering: 21-11-2008
X: 95232.1 Y: 399035.8
MV (m tov NAP): 1.07 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,97+/0,99+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB09
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.27
1.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin
0.67
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsbeige, gws110 0.00 -0.33
Zand, matig fijn, matig siltig, lichtbruin -1.00 -1.73
Uitvoering: 20-11-2008
X: 94763.6 Y: 399025.2
MV (m tov NAP): 1.27 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,25+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB10
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.42
1.00 0.52 0.42
0.00 -0.38
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, grijsoranje Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbruin
-1.00 -1.58
Uitvoering: 20-11-2008
X: 94734.8 Y: 399025.4
MV (m tov NAP): 1.42 GWS (cm tov MV): 90
GHG (cm tov MV): 90 GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,31+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB11
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.24
2.00
1.94 1.54
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak baksteenhoudend, zwak puinhoudend, geelbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, sporen roest, sporen asfalt, bruingrijs
1.00 0.64
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, grijsgeel
0.24
Zand, zeer fijn, sterk siltig, zwak humeus, sporen hout, grijsbruin
0.00
Zand, zeer grof, zwak siltig, grijsbeige -0.76
Uitvoering: 20-11-2008
X: 94256.3 Y: 399134.5
MV (m tov NAP): 2.24 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,24+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB12
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.70 1.40
1.00
0.00
-1.00
Uitvoering: 14-11-2008
0.90
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen hout, bruingrijs
0.60
Zand, matig fijn, sterk siltig, matig roesthoudend
0.20
Zand, matig grof, zwak siltig, geelgrijs
-0.10
Zand, matig grof, zwak siltig, blauwgrijs -0.80
Veen, matig zandig, donkerbruin
-1.30
Zand, matig fijn, sterk siltig, donker bruingrijs
X: 94025.9 Y: 399267.4
MV (m tov NAP): 1.7 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,59+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB13
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.00
1.06 0.66 0.56
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 weiland Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, bruingrijs
0.00
0.06 -0.34
Klei, zwak zandig, sporen roest, grijs Zand, zeer fijn, sterk siltig, sporen roest, licht grijsbruin Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, sporen planten, donkergrijs
-1.00 -1.74
-2.00
-2.14 -2.19
Klei, zwak zandig, lichtgrijs
-2.44
Veen, sterk kleiïg, zwartgrijs
-2.94
Klei, matig siltig, zwak humeus, donker grijsbruin Klei, zwak zandig, grijs
Uitvoering: 13-11-2008
X: 93854.6 Y: 399456.1
MV (m tov NAP): 1.06 GWS (cm tov MV): 140
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,01+/1,05+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB14
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.27
3.00
2.97
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geelbruin Zand, matig grof, zwak siltig, zwak roesthoudend, oranjebeige
2.00
1.97 1.87 1.47
1.00
1.07
Klei, matig zandig, sporen roest, grijs Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs
0.27
Uitvoering: 13-11-2008
Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk roesthoudend, oranje
X: 93567.9 Y: 399667.4
Zand, zeer fijn, sterk siltig, zwak roesthoudend, grijsbeige
MV (m tov NAP): 3.27 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,21+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB15
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.00
3.29 3.09
2.49 2.29
2.00
1.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 groenstrook Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, matig baksteenhoudend, zwartgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak baksteenhoudend, creme
1.99
Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgeel
1.59
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, lichtgeel
0.99 0.69
Zand, matig fijn, matig siltig, sporen roest, licht grijsbruin Zand, matig fijn, matig siltig, laagjes leem, beige Veen, zwak zandig, donkerbruin
0.00
0.09 -0.11
Klei, sterk zandig, matig humeus, bruingrijs
-0.51
Veen, uiterst kleiïg, zwartbruin Klei, zwak zandig, humeus, grijszwart
Uitvoering: 13-11-2008
X: 93244.4 Y: 399839.6
MV (m tov NAP): 3.29 GWS (cm tov MV): 100
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,18+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB16
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.44
2.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtbeige
1.74
Zand, matig grof, zwak siltig, beigegrijs, ook zuigboor 1.00
0.00
-0.06 -0.56
Uitvoering: 25-11-2008
X: 97281.2 Y: 400333.8
Zand, matig grof, zwak siltig, beige
MV (m tov NAP): 2.44 GWS (cm tov MV): 100
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,52+ Boormeester: bkk
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB17
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.00
3.07 2.67
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, bruin Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsgeel
2.00 1.37
Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgrijs
1.00
0.07
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96921.7 Y: 399950.6
MV (m tov NAP): 3.07 GWS (cm tov MV): 170
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,02+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB18
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.38
3.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, matig humeus, zwak siltig, sporen baksteen, sporen grind, donker zwartbruin
2.68
Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, sporen baksteen, grijsbeige 2.00
1.88
Zand, matig grof, zwak siltig, beige 1.00 0.38
Uitvoering: 25-11-2008
X: 97611.6 Y: 399925.4
MV (m tov NAP): 3.38 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,25+ Boormeester: bkk
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB19
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104
1.78
berm Zand, zeer fijn, zwak siltig, matig humeus, matig puinhoudend, zwak grindhoudend, donkerbruin
1.28
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, licht grijsbruin
2.18
Zand, matig grof, zwak siltig, sporen roest, bruingrijs
1.00 0.18
0.00
Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgrijs -0.82
Uitvoering: 25-11-2008
X: 37277.7 Y: 399468.1
MV (m tov NAP): 2.18 GWS (cm tov MV): 120
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,07+ Boormeester: bkk
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB20
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.79
0.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 braak Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, sporen puin, donkerbruin
0.09
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsbeige -0.71
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs
-1.00
-2.00
-1.91 -2.11
-3.00
-3.11
Veen, zwak kleiïg, bruinrood Zand, zeer fijn, zwak siltig, licht grijsbruin
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96324.5 Y: 399519.4
MV (m tov NAP): 0.79 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,71+/0,72+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB21
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.59 1.29
1.00
0.79
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 akker Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk humeus, zwak wortelhoudend, bruinzwart Zand, matig fijn, zwak siltig, beigegrijs Zand, matig grof, zwak siltig, sporen planten, grijsbeige
0.00
-1.00 -1.41
Uitvoering: 21-11-2008
X: 96656.9 Y: 398844.6
MV (m tov NAP): 1.59 GWS (cm tov MV): 80
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,48+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB22
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 2.35
2.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwartbruin
1.45
Zand, matig fijn, zwak siltig, beige
1.00 0.55
Zand, matig grof, zwak siltig, laagjes leem, grijs, kon de pb niet diepr krgn wegens klapzan 0.00 -0.75
Uitvoering: 21-11-2008
X: 94985.8 Y: 399425.3
MV (m tov NAP): 2.35 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): 100 GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 2,30+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB23
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.71 3.21
3.00
2.00
3.01
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, laagjes roest, donker oranjebruin Klei, uiterst siltig, zwak roesthoudend, licht bruingrijs
2.41
Klei, sterk siltig, matig roesthoudend, grijsbruin
1.91
Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes leem, donker grijsbruin
1.00
Uitvoering: 20-11-2008
0.71
X: 94746.9 Y: 398495
MV (m tov NAP): 3.71 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,66+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB24
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.85
3.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, matig puinhoudend, grijsbruin
3.05 2.65
Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, grijsgeel Zand, matig fijn, zwak siltig, licht geelgrijs
2.00
1.85
Zand, zeer fijn, sterk siltig, licht geelgrijs 1.00 0.35
Uitvoering: 14-11-2008
X: 94476.8 Y: 399319.9
MV (m tov NAP): 3.85 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,84+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB24a
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.85
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donkerbruin
3.05 3.04
Gestaakt puin
Uitvoering: 14-11-2008
X: 94476.8 Y: 399319.9
MV (m tov NAP): 3.85 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB25
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 4.35
4.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, sporen baksteen, donker geelbruin
3.55
Zand, matig fijn, zwak siltig, sporen roest, beigegrijs 3.00
2.85
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, laagjes leem, oranjebeige 2.25
Zand, matig fijn, zwak siltig, geelgrijs
2.00 1.45
1.00
Klei, sterk zandig, ? Asfalt, grijsbruin 0.75
0.25
Uitvoering: 20-11-2008
X: 94057.3 Y: 398800.5
Zand, matig grof, kleiïg, grijsbruin
MV (m tov NAP): 4.35 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): 150 GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 4,32+/4,33+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB26
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.00
0.12 -0.08 -0.48
-1.00
-1.08 -1.38
-2.00
-2.18
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donker grijsbruin Zand, matig fijn, matig siltig, zwak roesthoudend, licht geelgrijs Veen, matig kleiïg, donkerbruin Klei, matig siltig, matig humeus, grijs Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk houthoudend, grijscreme Klei, zwak zandig, grijs
-3.00
-3.88
Uitvoering: 14-11-2008
X: 94125.7 Y: 399664.8
MV (m tov NAP): 0.12 GWS (cm tov MV): 90
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,07+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB27
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 0.00
0.01
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Klei, matig siltig, matig humeus, zwak wortelhoudend, donkerbruin
-0.59
-1.00
-0.89
Klei, sterk zandig, laagjes planten, donker bruingrijs
-1.29 -1.49
Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs Zand, matig grof, zwak siltig, zwak houthoudend, lichtgrijs
-2.00
Zand, matig fijn, zwak siltig, lichtgrijs -2.79 -2.99
Uitvoering: 13-11-2008
X: 93885.4 Y: 399811.5
Zand, zeer fijn, sterk siltig, lichtgrijs
MV (m tov NAP): 0.01 GWS (cm tov MV): 0.6
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 0,06Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB28
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.19
3.00 2.49 2.29
2.00 1.59
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 berm Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donker grijsbruin Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, lichtbruin Zand, matig fijn, matig siltig, zwak roesthoudend, licht geelgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs
1.00 0.19
Uitvoering: 14-11-2008
X: 93627.4 Y: 399224.6
MV (m tov NAP): 3.19 GWS (cm tov MV): 170
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,15+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB29
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 1.68
1.00
0.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 groenstrook Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, donkerbruin
1.08 0.88 0.68
Zand, matig fijn, zwak siltig, bruingeel
0.38 0.18
Zand, matig fijn, zwak siltig, creme
-0.12
Zand, matig fijn, zwak siltig, geelcreme Zand, matig fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, grijsoranje
-1.00
-1.02 -1.32
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, lichtgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, + geelbruine vlekken
Uitvoering: 13-11-2008
X: 93692.8 Y: 399991.9
MV (m tov NAP): 1.68 GWS (cm tov MV): 100
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 1,57+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Boring: HB30
Veldclassificatie
Diepte (m tov NAP) Monsternr. 3.16
3.00
Bodembeschrijving volgens NEN 5104 gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donker grijsbruin
2.56 2.36
2.00
1.76 1.46
Zand, matig fijn, zwak siltig, geeloranje Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsbeige Zand, zeer fijn, matig siltig, licht geelgrijs Zand, matig fijn, zwak siltig, grijsgeel
1.00 0.46 0.16
Uitvoering: 14-11-2008
X: 93238.4 Y: 399548.2
Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs
MV (m tov NAP): 3.16 GWS (cm tov MV):
GHG (cm tov MV): GLG (cm tov MV):
BORING VOLGENS NEN 5119 GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK T.B.V. RONDWEG OUDENBOSCH
Bk PB (m tov NAP): 3,10+ Boormeester:
Fugro Ingenieursbureau B.V.
1108-0010-000
Foto 1: Bosschendijk
Foto 2: Tracé rondwweg vanaf de Bosschendijk
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 1
Foto 3: stuwtje aan de Hermelijnlaan
Foto 4: Tracé rondweg aan de Jan Teunisstraat (in noordelijke richting)
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 2
Foto 5: Tuinbouw en kassencompex aan de Jan Teunisstraat
Foto 6: Watervoerende leggersloot langs de Jan Teunisstraat (gestuwd)
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 3
Foto 7: Kapelstraat
Foto 8: Leggerwaterloop langs de Albanoweg
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 4
Foto 9: Legerwaterloop langs de Nattestraat
Foto 10: Waterbergingsvijver Albano
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 5
Foto 11: Leggerwatergang en duiker bij het Bossche Laag
Foto12: Peilschaal Bossche Laag
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 6
Foto 13: Waterberging Albano
Foto 14: Percelen aan de Galgestraat
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 7
Foto 15: Kassencompex aan de Zeggeweg, locatie tunnel
Foto 16: Leggerwaterloop tussen de Zeggeweg en de Galgestraat.
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 8
Foto 17: Percelen aan de Spijpestraat. Locatie tunnel.
Foto 18: Doodlopend stukje leggersloot langs Kassencomplex aan de Spijpestraat
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 9
Foto 19 Natuurgebied Gastels Laag
Foto 20: Klepstuw in natuurgebied Gastels Laag
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 10
Foto 21:Percelen tussen het Papenstraatje en de Nieuweweg
Foto 22: Papenstraatje
FOTO’S INSPECTIE 10-10-2007
Opdracht:
Rondweg Oudenbosch
Bijlagenummer:
1108-0010-000 2 - pag 11
LOCATIEOVERZICHT EN PEILBUISLOCATIES TNO
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN RONDWEG OUDENBOSCH
Opdr. : 1108-0010-000 Bijlage : 2
B49F0465 B49F0464
B43H0295
92000
B49F0549
B49F0176
397000 91000
398000
399000
400000
401000
402000
93000
95000
96000
B49F0332
97000
B49F1422 B49F0331 B49F0504
Peilbuizen van het landelijk meetnet van TNO
94000
B49F0446
B43H0318 B43H0316 B43H0317 B49F0555 B49F0557 B49F0556 B49F0558
B43H0301 B43H0061 B43H0299 B43H0300
B43H0297
98000
B49F0448
B49F0173 B49F0450
100000
schaal 1 : 40.000
99000
B49F0327
Copyright © Topografische Dienst, Emmen
stijghoogte (m tov NAP)
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
Opdracht:
m tov NAP m tov NAP 0.72 0.22 van tot Filterafstelling: 93410 400410 x-coord. y-coord. B43H0299 01
Filterafstelling: B43H0061 02
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP -1.65 -2.65 -25.35 -26.35 Filterafstelling:
van tot van tot
3
-2
-1
0
1
2
3
4
jan-71 jan-70
4
TNO
DINO Grondwater
jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72
93160 400600 93160 400600
jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
jan-92 jan-91 jan-90
B43H0061 01
B43H0061 02
jan-95 jan-94 jan-93
B43H0061 01
1-1-1970 tot:
jan-98 jan-97 jan-96
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
1-1-2008
jan-02 jan-01 jan-00 jan-99
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP
jan-05 jan-04 jan-03
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70 stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06
1108-0010-000 3.1
m tov NAP m tov NAP
m tov NAP m tov NAP B43H0300 01
jan-02
jan-01
stijghoogte (m tov NAP)
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
3
jan-00
93708 400744
Filterafstelling:
van tot
1.47 0.97 jan-03
x-coord. y-coord.
x-coord. y-coord.
jan-04
B43H0301 01
93470 400450
jan-05
Peilbuisnummer:
1.82 1.32 van tot Filterafstelling:
jan-06
4
-2
-1
0
1
2
3
4
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 tot: variabel TNO
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-07
stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
1108-0010-000 3.2
jan-00
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
B43H0316 02
jan-02
jan-01
jan-00
B43H0317 02
jan-03
94233 400054 94233 400054
jan-04
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
B43H0317 02
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
jan-05
B43H0317 01
B43H0317 01
94393 400103 94393 400103
B43H0316 02
1-1-2008
van tot van tot
van tot van tot
jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
jan-01
3
jan-02
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
jan-03
B43H0316 01
B43H0316 01
1-1-2000 tot:
jan-04
4
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
jan-05
stijghoogte (m tov NAP)
jan-06
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
TNO
DINO Grondwater
-0.72 -1.72 -2.52 -3.52
-0.54 -1.54 -1.94 -2.94
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
Referentie: NAP
jan-07 jan-07
1108-0010-000
3.3
jan-00
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
B49F0173 02
Filterafstelling:
Filterafstelling:
1-1-2008
jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
B49F0173 02
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
97434 398310 97434 398310
Filterafstelling:
Filterafstelling:
jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74
B49F0173 01
van tot van tot
-0.37 -0.97 -2.41 -3.41
van tot van tot
-4.96 -5.96 -27.40 -28.40
jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95
stijghoogte (m tov NAP)
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
B49F0173 01
jan-02
B43H0318 02
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
jan-01
jan-03
B43H0318 01
tot: B43H0318 02
jan-04
94027 400126 94027 400126
variabel
B43H0318 01
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
jan-05
stijghoogte (m tov NAP)
jan-06
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
TNO
DINO Grondwater
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
Referentie: NAP
jan-07
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02
1108-0010-000
3.4
stijghoogte (m tov NAP)
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
3
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
m tov NAP m tov NAP -1.87 -2.87 van tot Filterafstelling: 96640 399910 x-coord. y-coord. B49F0331 01 Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP -9.28 -10.28 van tot Filterafstelling: 99620 399560 x-coord. y-coord. B49F0327 01
4
-2
-1
0
1
2
3
4
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 1-1-1970 tot: TNO
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70 stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
1108-0010-000 3.5
jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
B49F0332 01
variabel
1-1-2008
B49F0332 02
tot:
B49F0332 02
B49F0332 01
jan-03
jan-02
jan-01
jan-00
94525 397438
jan-04
x-coord. y-coord.
95310 398820 95310 398820 Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
jan-05
B49F0446 01
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
van tot van tot
van tot
jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
TNO
DINO Grondwater
-2.02 -2.52
0.14 -0.86 -2.25 -3.25
jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95
stijghoogte (m tov NAP)
Referentie: NAP
m tov NAP m tov NAP
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-07
1108-0010-000
3.6
2
3
4
5
6
7
8
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP 3.06 2.06 -2.25 -3.25 Filterafstelling:
van tot van tot Filterafstelling:
97345 397385 97345 397385 B49F0448 02
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord. B49F0448 01
B49F0448 02 B49F0448 01
jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-1970 tot:
jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82
TNO
DINO Grondwater
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
1-1-2008
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96
stijghoogte (m tov NAP)
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
1108-0010-000 3.7
B49F0450 01
jan-73 jan-72
stijghoogte (m tov NAP)
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
3
jan-71 jan-70
m tov NAP m tov NAP 0.61 0.11 van tot Filterafstelling: 96660 399880 x-coord. y-coord.
x-coord. y-coord.
jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74
B49F0504 01
jan-91 jan-90
Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP 1.74 0.74 van tot Filterafstelling:
jan-94 jan-93 jan-92
4
2
3
4
5
6
7
8
TNO
jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95
97433 398310
jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 1-1-1970 tot: Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-99 jan-98
jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80
jan-07 jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00
1108-0010-000 3.8
jan-00
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage: jan-02
jan-01
jan-00
B49F0556 02
jan-03
94351 399901 94351 399901
jan-04
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
B49F0556 02
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
jan-05
B49F0556 01
B49F0556 01
94531 399956 94531 399956
1-1-2008
van tot van tot
van tot van tot
jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
jan-01
4
jan-02
B49F0555 02
jan-03
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
jan-04
B49F0555 01
B49F0555 02
1-1-2000 tot:
B49F0555 01
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
jan-05
stijghoogte (m tov NAP)
jan-06
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
TNO
DINO Grondwater
-0.48 -1.48 -2.41 -3.41
-0.75 -1.75 -2.49 -3.49
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
Referentie: NAP
jan-07 jan-07
1108-0010-000
3.9
jan-00
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage: jan-02
jan-01
jan-00
B49F0558 02
jan-03
94129 399755 94129 399755
jan-04
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
B49F0558 02
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
Filterafstelling:
jan-05
B49F0558 01
B49F0558 01
94071 399941 94071 399941
1-1-2008
van tot van tot
van tot van tot
jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
jan-01
4
jan-02
B49F0557 02
jan-03
x-coord. y-coord. x-coord. y-coord.
B49F0557 02
1-1-2000 tot:
jan-04
B49F0557 01
B49F0557 01
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
jan-05
stijghoogte (m tov NAP)
jan-06
Peilbuisnummer:
-2
-1
0
1
2
3
4
TNO
DINO Grondwater
-1.16 -1.52 -1.79 -2.29
-0.76 -1.36 -2.56 -3.56
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
m tov NAP m tov NAP m tov NAP m tov NAP
Referentie: NAP
jan-07 jan-07
1108-0010-000
3.10
nov-08
m tov NAP m tov NAP
Referentie: NAP
dec-08
sep-08
-2.06 -3.06
okt-08
mei-08 apr-08
1-1-2007 tot:
mrt-08
jan-08 dec-07
96640 399912
feb-08
okt-07 sep-07
x-coord. y-coord.
nov-07
mei-07 apr-07 mrt-07
TNO
jan-07 -2
-1
0
1
2
3
4
jan-07
Peilbuisnummer:
jun-07
B49F1422 01
aug-07 jul-07
DINO Grondwater
Filterafstelling:
jun-08
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen
1-1-2009
jul-08
van tot
aug-08
stijghoogte (m tov NAP)
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
1108-0010-000 3.11
B43H0295 01
x-coord. y-coord.
jan-73 jan-72
stijghoogte (m tov MV)
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
3
jan-71 jan-70
m tov NAP m tov NAP 0.33 -0.17 van tot Filterafstelling: 96260 401410
jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74
x-coord. y-coord.
91510 401600
jan-91 jan-90
B43H0297 01
jan-94 jan-93 jan-92
Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP Filterafstelling:
van tot
0.00 0.00
jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95
4
-2.5
-2
-1.5
-1
-0.5
0
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 1-1-1970 tot: TNO
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-07 jan-06
stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
1108-0010-000 3.12
stijghoogte (m tov NAP)
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2.5
-2
-1.5
-1
0
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
m tov NAP m tov NAP 0.00 0.00 van tot Filterafstelling: 91550 399310 x-coord. y-coord. B49F0464 01 Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP -20.28 -21.28 van tot Filterafstelling: 91140 398740 x-coord. y-coord. B49F0176 01
-0.5
-2
-1
0
1
2
3
4
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 1-1-1970 tot: TNO
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70 stijghoogte (m tov MV)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
1108-0010-000 3.13
stijghoogte (m tov MV)
Opdracht:
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Bijlage:
-2
-1
0
1
2
3
TIJD-STIJGHOOGTEGEGEVENS PEILBUIZEN TNO
m tov NAP m tov NAP 1.54 0.54 van tot Filterafstelling: 91640 397140 x-coord. y-coord. B49F0549 01 Peilbuisnummer:
m tov NAP m tov NAP 0.00 0.00 van tot Filterafstelling: 91550 399360 x-coord. y-coord. B49F0465 01
4
-2.5
-2
-1.5
-1
-0.5
0
Peilbuisnummer:
Referentie: NAP 1-1-2008 1-1-1970 tot: TNO
Periode van:
Tijd-stijghoogtelijnen DINO Grondwater
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70 stijghoogte (m tov NAP)
jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 jan-81 jan-80 jan-79 jan-78 jan-77 jan-76 jan-75 jan-74 jan-73 jan-72 jan-71 jan-70
1108-0010-000 3.14
0,61
0,64
0,61
0,84
0,85
27-2-2009
13-3-2009
27-3-2009
14-4-2009
28-4-2009
1,21
1,05
1,22
1,23
1,24
1,48
1,5
28-1-2009
13-2-2009
27-2-2009
13-3-2009
27-3-2009
14-4-2009
28-4-2009
0,96
0,96
0,88
0,89 weg
0,87
0,85
1,18
0,116
1,01
0,82
0,73
0,82
3
1,22
1,24
1,07
1,10
1,13
1,00
1,12
1,28
1,28
1,04
1,07
1,30
0,96
1,09
12 13 (diep)
1,48
1,46
1,27
1,28
1,08
1,16
1,30
13 (ondiep)
1,18
1,19
1,10
1,13
1,12
1,05
1,12
4
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Datum
11
0,48
13-2-2009
2
GWS t.o.v. BK peilbuis -m
0,61 -
1
GWS t.o.v. BK peilbuis -m
28-1-2009
Waarnemingen
Datum
Waarnemingen
Formulier Peilbuiswaarnemingen
1,67
1,48
1,07
1,09
1,05
0,87
1,14
14
88
0,90
0,83
0,84
0,86
0,81
0,83
5 6 (diep)
0,92
0,95
0,65
0,68
0,68
0,56
0,72
15
1,48
1,48
1,37
1,40
1,40
1,34
0,42
0,88
0,84
0,70
0,69
0,65
0,58
0,69
16
1,48
1,49
1,37
1,40
1,40
1,34
1,40
6 (ondiep)
1,63
1,62
1,61
1,63
1,58
1,39
1,55
17
1,27
1,25
0,97
1,05
1,04
0,83
1,03
7 8 (diep)
1,10
1,09
0,84
0,86
0,84
0,74
0,87
18
0,79
0,78
0,60
0,65
0,65
0,53
0,64
1,17
1,18
1,13
1,13
1,09
1,04
1,11
9
1,37
1,42
0,53
1,35
1,37
1,23
1,33
0,87
0,91
0,87
0,88
0,89
0,80
0,85
20 (ondiep)
1,15
1,15
1,28
1,00
1,04
0,86
1,00
10
Opdr.: 1108-0010-000 Bijlage 5a-1
0,87
0,91
0,88
0,88
0,89
0,78
0,88
19 20 (diep)
0,79
0,78
0,57
0,65
0,68
0,58
0,68
8 (ondiep)
0,76
0,87
0,91
0,90
0,95
0,95
13-2-2009
27-2-2009
13-3-2009
27-3-2009
14-4-2009
28-4-2009
0,54
0,48
0,49
0,56
0,56
0,68
0,72
28-1-2009
13-2-2009
27-2-2009
13-3-2009
27-3-2009
14-4-2009
28-4-2009
1,28
1,24
1,01
1,08
1,04
0,85
1,03
23
1,54
1,55
1,48
1,50
1,48
1,41
1,50
31(middel)
1,66
1,67
1,63
1,66
1,64
1,56
1,65
31 (ondiep)
1,46
1,42
1,05
1,13
1,09
1,04
2,08
2,14
1,98
1,98
1,89
2,00
1,97
2,05
2,02
1,81
1,84
1,78
1,73
1,84
32 (middel)
2,86
2,81
2,70
2,69
2,57
2,60
2,74
24 25 (diep)
1,33
32 (diep)
GWS t.o.v. BK peilbuis -m
1,09
1,11
0,83
0,89
0,89
0,74
0,91
22
GWS t.o.v. BK peilbuis -m
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
Datum
31(diep)
0,87
21
28-1-2009
Waarnemingen
Datum
Waarnemingen
1,75
1,71
1,42
1,48
1,47
1,32
1,48
32 (ondiep)
2,74
2,66
2,56
2,53
2,34
2,45
2,65
25 (ondiep)
0,82
0,86
0,73
0,78
0,78
0,69
0,78
26
0,63
0,66
0,41
0,44
0,49
0,38
0,47
27
0,88
0,88
0,60
0,67
0,64
0,47
0,65
28
1,72
1,72
1,65
1,64
1,62
1,49
1,63
29
Opdr.: 1108-0010-000 Bijlage 5a-2
1,32
1,26
0,88
0,88
0,84
0,67
0,89
30
16-02-09
8-03-09
28-03-09
GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK RONDWEG OUDENBOSCH
-1 27-01-09
-0,5
0
0,5
1
1,5
2
17-04-09
7-05-09
27-05-09
16-06-09
6-07-09
Opdr.: 1108-0010-000 Bijlage 5b
B2 ondiep
B2 midden
B2 diep
B1 ondiep
B1 midden
B1 diep
402000
P.C. Keetweg -0,75/-0,95/-0,15
B43H0295
401500
Buitenloos -0,7/-1,30/0
Barlaques-O -1,05/-1,40/-0,55
B43H0297
Balrouwsche Vaart -1,45/-1,8/0 Hoog Balrouw -0,7/-1/0
401000 B43H0301 B43H0061
Bossche Laag -0,75/-1,2/-0,25
400500 B43H0299 B43H0300
Kruisstraat -1,0/-1,3/0
B43H0318 B43H0316 B43H0317 B49F0555 B49F0557 B49F0556
400000
B49F1422 B49F0331 B49F0504
B49F0558
Gastels Laag -0,75/-1,0/-0,2
399500
B49F0327
Copyright © Topografische Dienst, Emmen
B49F0465 B49F0464
Bossche Laag -0,75/-1,2/-0,25
399000 B49F0332 B49F0176
398500 B49F0173 B49F0450
398000
Peilbuizen van het landelijk meetnet van TNO 397500
B49F0446
B49F0448
B49F0549
397000 91000
91500
92000
92500
93000
93500
94000
Trace Rondweg
Trace Rondweg
Peilgebied zomerpeil/winterpeil/inudatiepeil
Stuw
Watergang Waterloop
94500
95000
95500
96000
96500
97000
97500
98000
98500
99000
99500
100000
schaal 1 : 25.000 LOCATIEOVERZICHT EN PEILBUISLOCATIES TNO GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN RONDWEG OUDENBOSCH
Opdr. : 1108-0010-000 Bijlage : 2
400800 B43H0301
400600
B43H0061
B43H0299
400400
B43H0300 2.7
400200
B43H0318 B43H0316 B43H0317
B49F1422 2.8
400000
B49F0555
B49F0557
399800
B49F0331
B49F0556
3.3
B49F0504
B49F0558 3.3
399600 1.7
1.3
399400 1.4
399200
0.5
1.3
0.9
2.4 1
2.6 2.7 2.9 2.5 2.2 2 1.7 1.1
1.7
399000
B49F0332
398800 93000
93200
93400
93600
93800
94000
94200
94400
94600
94800
95000
95200
95400
95600
95800
96000
96200
96400
96600
96800
97000
97200
97400
97600
97800
98000
6,00 4,00 2,00 0,00 -2,00 93000
93500
94000
94500
95000
95500
Hoogteverloop maaiveld
96000
96500
97000
97500
98000
Grondwaterstand 13-2-09
OVERZICHT AHN
Sondeerpunt met maaiveldhoogte [m. t.o.v. NAP] GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN RONDWEG OUDENBOSCH
Opdr. : 1108-0010-000 7 Bijlage :
400800
400600
400400
Grondwaterstand [m t.o.v. NAP]
HB16 HB1
400200 HB29
400000 HB15
3
HB18
HB2
2.75
HB27
399800 HB14 399600
HB17
B1
2.5 2.25
HB26
2
HB30
HB20 HB13
HB22
399400 HB28
HB3
HB24
HB12
399200
HB5
HB11
1.75
HB19
1.5 1.25
HB4
1 0.75
HB6 B2
HB10 HB9
HB8
0.5
HB7
0.25
399000
398800
398600
0
HB21
HB25
-0.25 -0.5 -0.75 -1
HB23
398400
398200
398000 93000 93200 93400 93600 93800 94000 94200 94400 94600 94800 95000 95200 95400 95600 95800 96000 96200 96400 96600 96800 97000 97200 97400 97600 97800 98000 Geen zandlaag aangetroffen vanaf maaiveld schaal 1:15.000
HB1 Handboring met peilbuis Fugro Mechanische boring Fugro B1 DKM1 Sondering Fugro
GEINTERPOLEERDE GRONDWATERSTAND d.d. 13 februari 2009 [m t.o.v. NAP]
Geohydrologisch onderzoek t.b.v. rondweg Oudenbosch
Opdr. : 1108-0010-000 Bijlage : 8a
400800
400600
400400
Ontwateringsdiepte [m]
HB16 HB1
400200 HB29
400000 HB15
2.6
HB18
HB2
HB27
399800 HB14 399600
HB17
B1
2.4 2.2
HB26
HB30
HB20 HB13
HB22
399400 HB28
HB3
HB24
HB12
399200
HB5
HB11
2 HB19
1.8 1.6
HB4
1.4
HB6 B2
HB10 HB9
HB7
HB8
1.2
399000
1 HB21
HB25
398800
0.8 0.6
398600
0.4
HB23
398400
398200
398000 93000
93200 93400
93600 93800
94000
94200 94400
94600 94800
95000 95200
95400
95600 95800
96000 96200
96400
96600 96800
97000 97200
97400 97600
97800
98000
Geen zandlaag aangetroffen vanaf maaiveld schaal 1:15.000
HB1 Handboring met peilbuis Fugro Mechanische boring Fugro B1 DKM1 Sondering Fugro
GEINTERPOLEERDE ONTWATERINGSDIEPTE d.d. 13 februari 2009 [m]
Beschrijving project te plaats
Opdr. : 1108-0010-000 Bijlage : 8b
400800 B43H0301
400600
B43H0061
400200
B43H0086 B43H0029 B43H0025 B43H0028
B43H0299 B43H0300
400400
HB16 pb HB01 pb
B43H0318
B49H0044
B43H0316 B43H0317
400000
HB29 pb
B49F0555 B49F0556B1 PB1
B49F0557 HB15 pb
HB27 pb
399600
B49F0390
B49F0558 HB14 pb
B49F0331
HB18 pb
HB02 pb
B49F0504
B49F0311
HB26 pb
B49F0360
HB30 pb
B49F0407
HB13 pb 4,00
399400
HB20 pb 2,70
HB03 pb
HB22 pb
HB24 pb HB28 pb
399200
HB17 pb
HB12 pb
HB05 pb HB11 pb
HB06 pb 2,90
B49F0406 B2 PB1 HB10 HB09pbpb
399000
HB04 pb
HB07 pb
HB08 pb 2,00
B49F0332 398800
HB21 pb
B49F0332
HB25 pb 3,00
HB19 pb
Copyright © Topografische Dienst, Emmen
399800
B49F0042
398600 HB23 pb
Peilbuizen van het landelijk meetnet van TNO
398400 B49F0173 B49F0450
398200
398000 93000 93200
peilbuis
93400 93600
93800
94000
94200
94400
94600
94800 95000
Grondwaterstand [m t.o.v. NAP]
95200
95400
95600
95800
96000
96200 96400
96600
96800
97000
97200
97400
97600 97800
98000
GEINTERPOLEERDE GEMIDDELDE GRONDWATERSTANDEN o.b.v. DINO archief en peilbuizen GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN RONDWEG OUDENBOSCH
Opdr. : 1108-0010-000 Bijlage : 8c
Definitief Ontwerp Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009
Versie: DB 3 februari 2009 Corsanummer: 09I000274
Inhoudsopgave 1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4.3 3.4.4 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3 Bijlage 1
Inleiding Beleidsuitgangspunten Basisprincipes Hemelwaterbeleid Waterbeleid 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water Rolverdeling tussen waterschap, gemeenten, andere overheden en nietoverheden Bergingscapaciteit, retentie en waterberging Compensatie bij uitbreiding van verhard oppervlak of aanpassing van de riolering Beschermde gebieden keur Benodigde compensatie Afvoernormen watersysteem Afstroming verhard oppervlak Bepaling omvang van de retentie Knijpvoorzieningen Voorkeursvolgorde compenserende maatregelen Infiltreren Retentie aanleggen binnen plangebied Retentie aanleggen buiten plangebied Bergingscapaciteit zoeken in bestaand oppervlaktewater Retentie in buitendijkse gebieden Compensatie bij afkoppelen Compensatie bij afkoppelen zonder aanpassing van het rioolstelsel Compensatie bij afkoppelen met aanpassing van het rioolstelsel Locatie van de afgekoppelde lozing Interactie tussen riolering en oppervlaktewater Hergebruik van retentiewater als gietwater bij glastuinbouwbedrijven Kunstwerken en waterlopen Inleiding Waterlopen Kunstwerken
3 5 5 5 6 7
9 10 10 10 11 12 12 12 13 13 14 14 14 15 15 15 16 16 17 17 17 18
Begrippenlijst
19
8 9
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 2
1. Inleiding Introductie De beleidsregel hydraulische randvoorwaarden van waterschap Brabantse Delta (hierna te noemen het waterschap) is een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op <
> deze beleidsregel vastgesteld. Het doel van deze beleidsregel is aan te geven hoe het dagelijks bestuur van het waterschap omgaat met zijn bevoegdheid als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. Van oudsher doet het waterschap dat door die normen vast te leggen in een beleidsregel. In deze beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die gehanteerd worden bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip ‘water neutraal bouwen’, hoe om te gaan met de interactie tussen rioleringssysteem en het oppervlaktewatersysteem en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Om te voorkomen dat in elke situatie opnieuw een volledige afweging gemaakt moet worden, kan het bestuur in beleid vastleggen welke afwegingen hiervoor in beginsel gemaakt worden. De beleidsregel is niet alleen een instructie voor de medewerkers van het waterschap, maar heeft tevens externe werking. Dat wil zeggen: de burger mag erop vertrouwen dat besluitvorming in principe plaatsvindt overeenkomstig de beleidsregel en het dagelijks bestuur kan ter motivering van een besluit volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in de beleidsregel met de overweging dat geen sprake is van een bijzonder geval dat tot afwijking van die regel zou kunnen leiden. Het dagelijks bestuur van het waterschap blijft echter altijd bevoegd in het individuele geval gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregel. Toepassing Deze beleidsregel heeft directe relaties met een aantal andere vastgestelde beleidsregels en verordeningen van het waterschap. De belangrijkste relaties zijn: • “Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta”. De keur is de basis voor vele vergunningen en ontheffingen waarop de hydraulische randvoorwaarden van toepassing zijn. • “Ontheffingen- en vergunningenbeleid waterschap Brabantse Delta”. In deze beleidsregel behorende bij de keur zijn de uitgangspunten opgenomen voor de vergunning- en ontheffingverlening op grond van de keur. Hierbij komen aspecten zoals hemelwaterlozingen vanaf verhard oppervlak en het aanleggen, veranderen of dempen van watergangen op hoofdlijnen aan de orde, waarbij voor specifieke normen ten aanzien van de hydraulica en dimensionering verwezen wordt naar deze beleidsregel. • Beleidsregel ‘Waterlopen op orde’: in deze beleidsregel worden o.a. technische vereisten gesteld aan leggerwaterlopen ten behoeve van het onderhoud aan deze leggerwaterlopen door het waterschap. • Wet verontreiniging oppervlaktewateren: op het gebied van de waterkwaliteit ligt er een relatie met de Wvo en de daarbij behorende Amvb’s en vergunningenbeleid. Denk daarbij bijvoorbeeld aan retentievoorzieningen, waar ontwerpeisen gesteld worden ten aanzien van de kwantiteit én vanwege de kwaliteit van het te lozen water. • Normen voor het dimensioneren van waterkeringen is geregeld in de beleidsregel ‘Hoogtecriteria voor waterkeringen’ en blijft daarom in deze beleidsregel buiten beschouwing. De beleidsregel hydraulische randvoorwaarden kan als volgt worden toegepast (lijst is niet limitatief): • Deze beleidsregel is mede uitgangspunt bij de ontheffingverlening op basis van de keur. • Deze beleidsregel is mede de basis voor het maken van afspraken met andere overheden over aanleg, beheer en onderhoud van waterhuishoudkundige voorzieningen bij inrichtingsplannen, uitbreidingsplannen, bestemmingsplannen, tracébesluiten en dergelijke. • Deze beleidsregel is tevens een basis voor het geven van een wateradvies in het kader van de watertoets. Aangezien deze beleidsregel normstellend is, heeft deze geen betrekking op bekostiging van te nemen maatregelen of de verdeling van kosten over de verschillende betrokken overheden.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 3
Relatie met het oude beleid Deze beleidsregel treedt in de plaats van de ‘Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden’ zoals deze was vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 29 juni 2005 en in werking getreden op 1 september 2005. Leeswijzer De begrippen die in deze beleidsregel worden gehanteerd zijn voor zover noodzakelijk gedefinieerd in bijlage 1. In hoofdstuk 2 worden de hoofdlijnen en algemene uitgangspunten toelicht op basis waarvan deze beleidsregel tot stand is gekomen. De specifieke regels zijn in de hoofdstukken 3 en 4 verder concreet uitgewerkt.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 4
2. Beleidsuitgangspunten 2.1 Basisprincipes De primaire taak van het waterschap is het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het beheersgebied. Die taak wordt van oudsher uitgevoerd door het in stand houden van een oppervlaktewatersysteem, het reguleren van het peil en/of de aan- en afvoer van water, het in stand houden van de waterkwaliteit, de zuivering van afvalwater (keten) en dergelijke. Basisprincipe is dat het watersysteem als geheel zowel kwantitatief als qua kwaliteit op orde is en op orde blijft. Hetzelfde geldt voor het deel van de afvalwaterketen waarvoor het waterschap verantwoordelijk voor is. Dit betekent ook dat het waterschap van oudsher eisen stelt aan veranderingen aan het systeem/keten om het systeem/keten op orde te houden. Dit loopt via de keur en via de Wvo. Beleidsmatig gezien is het waterbeheer in deze tijd gebaseerd op de beginselen van integraal waterbeheer, wat verder geconcretiseerd is in het Waterbeleid 21e Eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Dit betekent voor deze beleidsregel onder andere dat uitgangspunten zoals vasthouden-bergen-afvoeren en een natuurlijke functionerend watersysteem als rode draden door deze beleidsregel lopen. Een ander basisprincipe dat als een rode draad aanwezig is, is de notie ‘de veroorzaker betaalt’. Deze notie loopt ook als een rode draad door het NBW. In deze context moet dat opgevat worden als ‘hij die gebruik wil maken van het watersysteem moet zorgen dat het systeem dat aankan’. Uitgangspunt is dat het watersysteem een openbare voorziening is die in de uitgangspositie op orde is. Een initiatiefnemer van een ingreep moet er zelf zorg voor dragen dat het openbare systeem goed blijft functioneren. Naast dit soort ‘technische’ uitgangspunten heeft het waterschap bij het stellen van beleidsregels ook met andere aspecten te maken zoals helderheid, praktische toepasbaarheid en handhaafbaarheid en de bekende begrippen ‘redelijkheid en billijkheid’. De te stellen eisen moeten enigszins in verhouding staan met de mogelijke effecten die in het geding zijn.
2.2 Hemelwaterbeleid Het waterschap hanteert beleid ten aanzien van hemelwater. Dat hemelwaterbeleid bevat uitgangspunten die ook voor deze beleidsregel gelden. Die uitgangspunten zijn: •
Voorkomen is beter dan genezen Schoon hemelwater schoon houden (en toevoegen aan het watersysteem) is beter dan hemelwater laten vervuilen (en te transporteren) om het vervolgens in enigerlei mate te moeten reinigen voordat het alsnog aan het watersysteem kan worden toegevoegd.
•
Afkoppelen is een wens, maar geen doel op zich Het “ontvlechten” van afvloeiend hemelwater en huishoudelijk afvalwater is een middel dat ingezet kan worden om te komen tot een duurzame ontwikkeling . Het is op zichzelf geen verplichting, maar een middel dat op basis van een integrale afweging (milieu, water, volksgezondheid, ruimtelijke structuur, kosten) moet bijdragen aan de gewenste duurzaamheid. Effecten horen daarbij over een voldoende lange termijn beschouwd te worden.
•
Problemen niet verschuiven of afwentelen Het omgaan met afvloeiend hemelwater kan op velerlei onderdelen problemen opleveren. Het is niet zinvol om met het oplossen van het ene probleem een ander even groot probleem te creëren. Net zo min is het zinvol om met het oplossen van een probleem op de ene plek op een andere plek een nieuw probleem te veroorzaken. Onzorgvuldig omgaan met hemelwater kan leiden tot het verschuiven of afwentelen van problemen, bijvoorbeeld als een afgekoppelde waterstroom leidt tot vervuiling van een kwetsbaar watersysteem of tot wateroverlast in een ander stroomgebied.
•
Maatschappelijke doelmatigheid staat centraal De zorg voor afvloeiend hemelwater houdt nauw verband met de zorg voor oppervlaktewater, afvalwaterzuivering, bodem en grondwater. Dit betreft niet alleen taken en verantwoordelijkheden van het waterschap, maar ook van gemeenten. Ingrepen in het samenhangende radarwerk van de waterhuishouding in bebouwd gebied moeten gebaseerd zijn op maatschappelijke doelmatigheid.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 5
•
De uitzondering bevestigt de regel Er moet een balans zijn tussen vaste regels voor “gewone” situaties enerzijds en maatwerk voor “buitengewone” situaties anderzijds. Het is contraproductief om in alle gevallen te willen vasthouden aan vaste regels, maar het is ook contraproductief om van alle gevallen uitzonderingen te willen maken. Met name de kwantitatieve aspecten van het hemelwaterbeleid kunnen vrij goed in vaste regels worden gevat, zeker voor nieuw te ontwikkelen gebieden.
Meer specifiek hanteert het waterschap de volgende aanvullende uitgangspunten:
• Functioneren van hemelwatersystemen: Het hemelwaterbeleid gaat uit van het scheiden van afvalwater en hemelwater waar dit mogelijk is. Het in de praktijk goed functioneren van het systeem staat hierbij voorop. ° Het gebruik van robuuste systemen heeft de voorkeur. Robuuste systemen zijn relatief ongevoelig voor verkeerde aanleg, verkeerd gebruik en calamiteiten. Bij toepassing van minder robuuste systemen is het noodzakelijk dat de risico’s beperkt worden door een aangepast beheer. Een verbeterd gescheiden stelsel is hier een voorbeeld van. ° Bij een flexibel systeem kan het functioneren relatief eenvoudig worden aangepast aan veranderde inzichten. Dit is van belang omdat de praktijk laat zien dat de zekerheden met betrekking tot het functioneren van rioolstelsels de afgelopen jaren minder zijn geworden.
• Kwantiteit: ° Het is ongewenst dat het realiseren van nieuw stedelijk gebied leidt tot een versnelde en/of vergrote °
°
afvoer van hemelwater uit het gebied. Dit zal meestal betekenen dat retentievoorzieningen nodig zijn om aan de afvoernorm(en) voor landelijk gebied te voldoen. In bestaand stedelijk gebied moet een eventuele toename van de afvoer van hemelwater naar een watersysteem zoveel mogelijk worden voorkomen of gecompenseerd worden door retentie. Dit kan tot grote opgaven leiden als het afgekoppelde hemelwater afvoert naar een ander watersysteem dan de (gemengde) riooloverstorten doen/deden. Het beperken of verminderen van de hoeveelheid verhard oppervlak, door geen onnodige verhardingen aan te leggen, kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van versnelde/vergrote afvoer van hemelwater uit stedelijk gebied.
• Kwaliteit: De samenstelling van het afvloeiende hemelwater bepaalt mede de wijze waarop met de afvoer van het hemelwater wordt omgegaan. De bestemming van het water volgt uit de lokale situatie. Hierbij gelden geen dogma’s: lozing in de bodem is niet altijd goed en afvoer naar de rwzi is niet altijd slecht. ° Schoon hemelwater, dat wil zeggen hemelwater dat afvloeit van schone oppervlakken, kan zonder zuivering worden geloosd op het oppervlaktewater. ° Hemelwater dat afstroomt van matig vuile oppervlakken kan worden geïnfiltreerd, of na zuivering worden geloosd op het oppervlaktewater. ° Hemelwater dat afstroomt van vervuilde oppervlakken dient afgevoerd te worden naar de rwzi. 2.3 Waterbeleid 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water Naar aanleiding van de hoogwatersituaties in de jaren ’90 is in 2001 het Waterbeleid 21e Eeuw (WB21) vastgesteld. Dit beleid bevat een aantal basisprincipes die ook rechtstreeks doorwerken in deze beleidsregel zoals de bekende trits vasthouden-bergen-afvoeren en het principe van “niet afwentelen”. In 2003 hebben Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten nadere afspraken gemaakt over het uitwerken en uitvoeren van WB21 door het afsluiten van een bestuursakkoord: het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Het NBW is vervolgens in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsregel wordt uitgegaan van de basisprincipes zoals die in WB21 en het NBW zijn vastgelegd. Het waterschap geeft invulling aan het “niet afwentelen” principe, zoals dat in WB21 is aangegeven, door bij ruimtelijke ontwikkelingen het uitgangspunt van “hydrologisch neutraal ontwikkelen” te hanteren. Dit principe houdt in dat een ruimtelijke ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang tot gevolg heeft. Dit uit zich in deze beleidsregel vooral in het tegengaan van een toename van piekafvoeren van hemelwater naar het watersysteem. In het NBW zijn ook criteria afgesproken (‘werknormen’) die benut worden voor de beoordeling of wateroverlast al dan niet acceptabel is. Deze criteria zijn in dit verband vooral van belang bij het beoordelen Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 6
of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied samengaan met de mate van gevoeligheid voor wateroverlast die ter plaatse aanwezig is. Deze afweging wordt voornamelijk gemaakt ten behoeve van de watertoets. Ten aanzien van het stedelijk gebied geldt dat het stedelijk gebied minder homogeen is qua gebruiksfuncties dan de andere in het NBW onderscheiden categorieën. De in het NBW opgenomen werkcriterium richt zich daarom vooral op de kritieke functies binnen het stedelijk gebied zoals bijvoorbeeld woningen, bedrijfsgebouwen en ontsluitingswegen. Inundatie van niet-kritieke functies binnen het stedelijk gebied zoals bijvoorbeeld parken, trapveldjes etc. mag vaker voorkomen. Hierbij geldt dat deze afweging in samenspraak met de gemeente gemaakt wordt, omdat de gemeente de beheerder van het openbaar gebied is. N.B.: Via het provinciaal waterplan kunnen gebieden worden gedefinieerd waar geen, lagere of hogere werknormen gehanteerd kunnen worden dan de onderstaande basis uit het NBW. Tabel 2.1 Werknormen volgens het NBW
Normklasse gerelateerd aan het grondgebruiktype in het gebied Grasland Akkerbouw Hoogwaardige land- en tuinbouw Glastuinbouw Stedelijk gebied
Maaiveldcriterium (%) 5 1 1 1 0
Basis werkcriterium (1/jr) 1/10 1/25 1/50 1/50 1/100
In de bovenstaande tabel zijn de werknormen opgenomen zoals deze zijn weergegeven in het NBW. Deze normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater hoger komt dan het niveau van het maaiveld. Binnen een gebied mogen een lokaal delen van dat gebied vaker inunderen dan het basis werkcriterium, zonder dat dit als onacceptabel aangemerkt hoeft te worden. De maat daarvoor wordt aangeduid in het NBW met het maaiveldcriterium.
2.4 Rolverdeling tussen waterschap, gemeenten, andere overheden en niet-overheden Soorten rollen Bij het toepassen van deze beleidsregel zijn er in de praktijk 4 soorten spelers te onderscheiden: • het waterschap zelf; • de gemeenten; • overige (semi)overheden; • niet-overheidspartijen zoals projectontwikkelaars, particulieren, agrariërs en dergelijke. De rol van de eerste speler, het waterschap is helder, namelijk: waterbeheerder en in veel gevallen specifieker vergunningverlener. Vandaar dat het waterschap hydraulische normen stelt en deze vastlegt in een beleidsregel. De tweede partij, de gemeente, is overheid die eigen wettelijke taken en bevoegdheden heeft die de taken en bevoegdheden van het waterschap raken, daarop aansluiten en vaak aanvullen. De belangrijkste gemeentelijke taken in dit verband zijn rioleringsbeheerder, bevoegd gezag ruimtelijke ordening, bevoegd gezag Wet milieubeheer en Wet Bodembescherming en beheerder van de openbare ruimte. De taken en bevoegdheden van gemeente en waterschap zijn daardoor vaak onderling verbonden (vooral, maar niet uitsluitend in het stedelijk gebied). De gemeente geeft op twee manieren invulling aan die taken. Enerzijds door zelf als bevoegd gezag op te treden. Anderzijds is de gemeente ook vaak initiatiefnemer van activiteiten waar aanpassing van het watersysteem aan de orde is en dus de hydraulische randvoorwaarden van toepassing zijn. Bijvoorbeeld als een keurontheffing aangevraagd moet worden voor de aanleg van een wegomlegging. De derde groep zijn de overige (semi)overheden. Hieronder valt bijvoorbeeld Rijkswaterstaat die als wegbeheerder in bepaalde gevallen met het waterschap van doen heeft. Het verschil met de gemeenten is, dat deze overheidsinstanties wel een publieke taak hebben, maar die taak raakt de taak van het waterschap veel minder nadrukkelijk dan het geval is bij gemeenten. De vierde categorie partijen zijn de niet-overheden. Dit maakt een wezenlijk verschil, omdat deze partijen wel initiatiefnemer zijn van allerlei activiteiten waar de hydraulische randvoorwaarden van toepassing zijn, maar die activiteiten niet ondernemen vanuit een wettelijke publieke taak of publieke verantwoordelijkheid. Het waterschap treedt daar enkel op vanuit de hoedanigheid als vergunningverlener en handhaver.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 7
Afstemming waterschap en gemeenten Het verschil tussen gemeenten en andere medeoverheden enerzijds en niet-overheden is niet voor niets hier uitgebreid omschreven. Bij het toepassen van beleidsregels als deze komt het in de praktijk voor dat gemeente en waterschap ieder uit hun eigen verwante taak en bevoegdheid maatregelen nemen of elkaar opleggen die niet als vanzelf op elkaar aansluiten of zelfs elkaar kunnen tegenwerken. Vanuit het universele uitgangspunt van een slagvaardige en efficiënte overheid die kosteneffectief werkt aan de publieke taak, is een dergelijke situatie ongewenst. Het bestuur van het waterschap is altijd bevoegd om in een individueel geval gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregel, waarbij de afstemming tussen taken en bevoegdheden van betrokken overheden een belangrijk argument is. Daarnaast zijn in deze beleidsregel een aantal specifieke gevallen omschreven waarin met name voor gemeenten ruimte wordt gelaten om onder voorwaarden af te wijken van de omschreven “hoofdregel”. De achterliggende gedachte daarbij is steeds dat die afwijking nodig is tot een betere en vergelijkbare oplossing te komen ten behoeve van het watersysteem en de andere betrokken publieke belangen, dan mogelijk is bij het strikt vasthouden aan de specifieke regels uit deze beleidsregel.
2.5 Bergingscapaciteit, retentie en waterberging In de praktijk ontstaat vaak spraakverwarring doordat de begrippen bergingscapaciteit, retentie en waterberging door elkaar gebruikt worden. Het is daarom noodzakelijk dieper op dit onderscheid in te gaan, hoewel een en ander ook al in het “Ontheffingen- en vergunningenbeleid waterschap Brabantse Delta” is omschreven. Bergingscapaciteit Bergingscapaciteit heeft betrekking op de inhoud van het watersysteem en het vermogen om peilstijgingen op te vangen ín het watersysteem zelf (dus ‘in de sloot’). De beschikbare inhoud in het watersysteem is van belang omdat dit de robuustheid van het watersysteem bepaalt en het vermogen bij extreme regenval de piekafvoer op te vangen zonder dat er wateroverlast ontstaat. Retentie Retentie, of beter gezegd een retentievoorziening, is een voorziening die dient voor het gecontroleerd (gebufferd) afvoeren van hemelwater vanaf verhard oppervlak naar het oppervlaktewatersysteem. Het gaat dus om een voorziening die gerealiseerd wordt om een hemelwaterlozing vanaf verhard oppervlak mogelijk te maken met het oog op waterneutraal bouwen. De voorziening maakt als zodanig theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan geschieden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de praktijk komt het echter ook voor dat de retentie niet als een ‘echte’ aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld het vrijhouden van een stuk bergend vermogen in een bassin naast een kas of het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied (via een knijpvoorziening). Het basisprincipe van retentie is reeds omschreven in het “Ontheffingen- en vergunningenbeleid waterschap Brabantse Delta”. Hier wordt kortheidshalve naar verwezen. In deze beleidsregel gaat het daarom alleen om de functionele en technische eisen voor wat betreft de maatvoering en realisatie die aan een retentie gesteld worden. N.B.: het opvangen en opslaan van hemelwater op eigen terrein, bijvoorbeeld ten behoeve van beregening is toegestaan waarbij de initiatiefnemer zelf de omvang van de voorziening kan bepalen. Voor zover die voorziening tevens gebruikt wordt voor retentie geldt dat de capaciteit die gereserveerd is voor retentie daarvoor gereserveerd moet blijven. Wil men meer water gaan opvangen, dient het bassin vergroot te worden. Waterberging Waterberging gaat over het aanwijzen en al dan niet inrichten van bergingsgebieden waar in geval van extreme neerslag tijdelijk water vanuit het watersysteem geborgen wordt met het doel op andere plaatsen wateroverlast te voorkomen. De voornaamste verschillen met retentie zijn, dat het hier gaat om bergen van water afkomstig uit het watersysteem (niet om een gebufferde afvoer) én dat het hier gaat om beheersen van wateroverlast. Daarnaast is er geen sprake van een voorziening die ‘dagelijks’ noodzakelijk is, maar is waterberging noodzakelijk voor extreme afvoer die slechts af en toe optreedt.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 8
3 Compensatie bij uitbreiding van verhard oppervlak of aanpassing van de riolering Op basis van de keur is een vergunning noodzakelijk voor het lozen op oppervlaktewater van hemelwater dat afkomstig is van verhard oppervlak van 2000m2 of meer. In de vergunning kan worden opgenomen dat retentie vereist is. Of het waterschap daadwerkelijk retentie zal eisen, is niet zozeer afhankelijk van het totale oppervlak, maar van de toename van het verhard oppervlak. Immers, ontwikkelingen dienen hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Kortom: voor alle verharde oppervlakken van 2000 m2 of groter, die lozen op oppervlaktewater is een vergunning van het waterschap noodzakelijk. Indien door de ontwikkeling in kwestie ook de toename van het verhard oppervlak 2000 m2 of groter is zal retentie worden geëist. De retentie-eis zal zich in beginsel beperken tot alleen de uitbreiding. Kader 1 Waarom een ondergrens? Iedere toename van verhard oppervlak of zonder retentie afkoppelen betekent een extra belasting van het ontvangende watersysteem. Hoewel een geringe extra belasting niet direct zichtbaar zal zijn, zal het cumulatieve effect van afzonderlijke kleine plannetjes uiteindelijk toch leiden tot een ongewenste achteruitgang. Het waterschap realiseert zich dat er in de loop van tijd niet meer aan het beoogde niveau zal worden voldaan en dat het waterschap maatregelen zal moeten nemen. Dit is echter een bewuste keuze omdat de kosten van het voorschrijven van maatregelen, toetsen en handhaven daarvan niet opwegen tegen de baten. Een ander belangrijk argument is dat het aanleggen van vele kleine retentievoorzieningen leidt tot onoverzichtelijk, onbeheersbare en versnipperde situaties. Overal in het stedelijk gebied levert versnippering vanuit het oogpunt van het beheer van de openbare ruimte ongewenste situaties op. Wat betreft de onbeheersbaarheid gaat het alleen om de omvang van de retentievoorziening maar ook om problemen bij het doelmatig beheer van de knijpvoorziening die de landbouwkundige afvoer moet garanderen. Ten slotte spelen ook de aspecten redelijkheid en billijkheid en rol bij het al dan niet eisen van een retentievoorziening bij hele kleinschalige ingrepen (vooral bij particulieren). Aangezien de kleine lozingen buiten de keur vallen is het des te belangrijker hier afspraken met de gemeenten over gemaakt worden via de stedelijke wateropgave. Inzet van het waterschap is dan ook met gemeenten afspraken te maken over collectieve waterbergingen om deze uiteindelijk achteruitgang van het watersysteem weer te compenseren.
In het bovenstaande is het uitgangspunt dat het watersysteem in de uitgangssituatie op orde is. Deze beleidsregel gaat niet over het oplossen van gevallen waarin het watersysteem in de uitgangssituatie nog niet op orde is. In die gevallen geldt dat voor het op orde brengen van het watersysteem als een taak van het waterschap opgevat, zoals dat in het NBW is bepaald.
3.1 Beschermde gebieden keur In de keur zijn beschermde gebieden vastgesteld waarbinnen voor elke vorm van wateraan- en –afvoer lozing of onttrekking (vanaf 0 m3/uur) een vergunning noodzakelijk is. Afhankelijk van het soort beschermd gebied (Volledig beschermd gebied of Beperkt beschermd gebied) is daar een strikt of minder strikt hydrologisch beschermingsbeleid aan gekoppeld. Eerste uitgangspunt voor de vergunningverlening voor activiteiten in deze gebieden blijft het beleid dat is vastgesteld in het ontheffingen- en vergunningenbeleid. N.B.: deze beschermde gebieden dienen niet te worden verward met de grondwaterbeschermingsgebieden die ten behoeve van de drinkwaterproductie beschermd worden. Wat betreft de normen voor de landbouwkundige afvoer wordt er echter geen onderscheid gemaakt tussen de beschermde gebieden en de overige gebieden. Er wordt tevens geen andere ondergrens (qua oppervlakte) aangehouden voor al dan niet voorschrijven van retentie. Zowel beschermde gebieden als de overige gebieden blijft het uitgangspunt voor het voorschrijven van retentie een toename van verhard oppervlak met 2000m2 of meer. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat men voor kleinere uitbreidingen nog wel steeds een vergunning nodig heeft, omdat de vergunningplicht in de beschermde gebieden vanaf 0 m3/uur geldt. Zoals omschreven in het ontheffingen- en vergunningenbeleid is het uitgangspunt dat ingrepen in beschermde gebieden hydrologisch neutraal moeten gebeuren (standstill verdroging). In beschermde, vrijafwaterende gebieden heeft infiltratie en vasthouden van water een positief effect in het kader van verdrogingsbestrijding. Het waterschap dringt daarom wel aan op het zoveel mogelijk infiltreren van hemelwater in de beschermde gebieden.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 9
3.2 Benodigde compensatie Uitgangspunt bij de uitbreiding van verhard oppervlak is dat dit hydrologisch neutraal gebeurt. Dit houdt in dat als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak de grondwaterstand niet verlaagd wordt en de afvoer naar het oppervlaktewater niet toeneemt. De veranderingen mogen noch plaatsvinden bij gemiddelde omstandigheden en noch bij extremere omstandigheden. Dit uitgangspunt betekent dat de compenserende maatregel bij verschillende omstandigheden moet worden getoetst. Voor compenserende maatregelen ten aanzien van afvoer naar oppervlaktewater wordt de afstroming vergeleken met de landbouwkundige afvoer. Het verschil tussen de afstroming en de landbouwkundige afvoer moet in een voorziening (zie paragraaf 3.4) worden gecompenseerd. De compenserende voorziening moet er voor zorgen dat de lozing wordt teruggebracht tot de landbouwkundige afvoernorm door voldoende retentie te creëren. Voor de landbouwkundige afvoernormen wordt uitgegaan van de waarden zoals die in tabel 3.1 zijn vermeld. 3.2.1 Afvoernormen watersysteem Het oppervlaktewatersysteem van waterschap Brabantse Delta is (zoals ook elders in Nederland gangbaar is) qua afvoercapaciteit gedimensioneerd op de maatgevende afvoer volgens landbouwkundige afvoernormen. De maatgevende afvoer is gedefinieerd als de afvoer van een watergang die gemiddeld niet vaker dan gedurende 1 à 2 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden. De maatgevende afvoer wordt ook wel aangeduid als de T= 1 afvoer (T=herhalingstijd in jaren). De maatgevende afvoer treedt op als gevolg van neerslag die valt in het achterliggende gebied. De landbouwkundige afvoernormen zijn gebaseerd op de hydrologische kenmerken van onverharde gebieden en zijn empirisch bepaald op basis van brede praktijkervaring, incidenteel aangevuld door meetgegevens. Waterschap Brabantse Delta hanteert 2 waarden voor de maatgevende afvoer, afhankelijk van de grondsoort: in zandgebied (= vrijafwaterend gebied): 0,67 l/sec/ha ofwel 5,8 mm/dag in kleigebied (= peilbeheerst gebied): 1,67 l/sec/ha ofwel 14,4 mm/dag. Voor situaties die minder frequent voorkomen (bijvoorbeeld 1 dag per 10 jaar of 1 dag per 100 jaar) kan de bijbehorende landbouwkundige afvoernorm worden gerelateerd aan de maatgevende afvoer volgens onderstaande tabel 3.1. Tabel 3.1: Landbouwkundige afvoernormen voor verschillende frequenties afgeleid van het Cultuurtechnisch Vademecum
Frequentie Landbouwkundige afvoer normen
Waarde (m3/ha/dag netto verhard opp)
T T T T T
Zandgebied (Vrijafwaterend) 58 81 93 104 116
= = = = =
1 10 25 50 100
Maatgevende afvoer ≈ 1.4 x maatgevende afvoer ≈ 1.6 x maatgevende afvoer ≈ 1.8 x maatgevende afvoer ≈ 2 x maatgevende afvoer
Klei (Peilbeheerst) 144 202 230 259 288
3.2.2 Afstroming verhard oppervlak Ter bepaling van de omvang van de afstroming vanaf het verhard oppervlak wordt voor wat betreft de neerslag uitgegaan van de regenduurlijnen conform de huidige landelijk geaccepteerde neerslagstatistieken van het KNMI De Bilt, zoals vermeld in het STOWA rapport “Statistiek van extreme neerslag in Nederland” (d.d. 2005). Daarbij worden deze neerslaghoeveelheden met 10% verhoogd in verband met te verwachten neerslagtoename als gevolg van klimaatswijziging. Dit is in overeenstemming met het NBW waarin het uitgangspunt is opgenomen om uit te gaan van het Klimaatscenario Midden 2050. De neerslaghoeveelheden waar dan vanuit gegaan wordt zijn aangegeven in tabel 3.2.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 10
Tabel 3.2: Neerslaghoeveelheden (mm) die gedurende een bepaalde tijdsduur verwacht kunnen worden bij verschillende herhalingstijden.
6 uur 8 uur 12 uur 24 uur 2 dagen 4 dagen 7 dagen 10 dagen
T=1 jaar 25,3 26,4 29,7 36,3 45,1 57,2 72,6 88,0
T=10 jaar 42,9 45,1 50,6 59,4 71,5 88 107,8 125,4
T=25 jaar 50,6 53,9 59,4 69,3 82,5 100,1 119,9 139,4
T=50 jaar 58,3 61,6 67,1 78,1 92,4 110 130,9 148,5
T=100 jaar 64,9 68,2 74,8 86,9 101,2 119,9 139,7 157,3
Verondersteld wordt dat de neerslag zonder vertraging en zonder verliezen afstroomt. 3.2.3 Bepaling omvang van de compensatie Door de afstroming bij verschillende duren te berekenen en deze te vergelijken met de toegestane landbouwkundige afvoer voor de betreffende tijdsduur kan worden afgeleid welke retentieomvang nodig is om de afvoer van verhard oppervlak te beperken tot de landbouwkundige afvoernormen, zoals die zijn genoemd in tabel 3.1. Het resultaat is weergegeven in tabel 3.3. Tabel 3.3: Omvang benodigde retentie (m3/ha verhard oppervlak) uitgaande van landbouwkundige afvoernormen
T=1 jaar T=10 jaar T=25 jaar T=50 jaar T=100 jaar
Zandgebied (vrijafwaterend) 340 555 640 715 780
Kleigebied (peilbeheerst) 219 405 479 541 604
De in tabel 3.3 vermelde waarden zijn bruto waarden waarbij nog geen rekening is gehouden met neerslagverliezen, berging op het verhard oppervlak e.d. Zoals blijkt uit tabel 3.3 varieert de omvang van de benodigde retentie met de beschouwde herhalingstijd. Om volledig invulling te geven aan het principe van “hydrologisch neutraal ontwikkelen” dient de omvang van de retentie te zijn afgestemd op het gehele frequentiebereik (dus van T=1 jaar tot T=100 jaar) met betrekking tot het gedrag van het watersysteem. Door het doorrekenen van de reeks van herhalingstijden uit tabel 3.3, wordt beter inzichtelijk hoe de voorziening optimaal kan functioneren en aangelegd kan worden. De herhalingstijd met de grootste waarden voor de benodigde retentie ligt bij T=100. Voor een eerste grove inschatting van de benodigde compensatie kunnen deze waarden worden gehanteerd. De tussenliggende waarden dienen om de voorzieningen ook bij minder extreme omstandigheden goed te laten functioneren. Het ontwerp dient dus in beginsel op alle genoemde herhalingstijden te worden getoetst. De hierboven genoemde uitgebreide berekening is met name gericht op de aanleg van retenties voor grote verharde oppervlakten, zoals bijvoorbeeld een woonwijk. Daar is het overigens ook gebruikelijk het nieuwe watersysteem ter plaatse nauwkeurig door te rekenen bij het ontwerp ervan. Voor relatief kleine retentievoorzieningen bij losstaande verharde oppervlakten (met name in het buitengebied) kan in veel gevallen met een eenvoudigere benadering volstaan worden door alleen de T=100 te beschouwen. Voor zandgebied resulteert dit in een benodigde retentie (bruto waarde) van circa 780 m3/ha waarbij de afvoer wordt gelimiteerd tot maximaal 116 m3/ha/dag. Voor kleigebieden resulteert dit in een benodigde retentie (bruto waarde) van circa 600 m3/ha waarbij de afvoer wordt gelimiteerd tot maximaal 288 m3/ha/dag.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 11
3.2.4 Knijpvoorzieningen Een knijpvoorziening is een constructie die er voor zorgt dat de retentievoorziening enkel met de toegestane landbouwkundige afvoer loost op het oppervlaktewatersysteem. De doorstoomgrootte van de constructie wordt bepaald aan de hand van een berekening. Voor de berekening wordt het oppervlakte van het achterliggende gebied gebruikt, de oppervlaktewaterpeilen (in peilbeheerst gebied) waarboven de retentie pas mag gaan functioneren, het waterniveau in de retentie etc. Het resultaat van de berekening is de diameter die de knijpvoorziening moet hebben om conform de landbouwkundige afvoernorm te kunnen lozen. Als minimale maat voor de knijpvoorziening wordt daarbij 40 mm aangehouden. 3.3 Voorkeursvolgorde compenserende maatregelen Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om in de te realiseren retentiebehoefte te voorzien. Hierbij geldt (uiteraard) de aanname dat de voorziening in kwestie bedoeld is om een lozing op het oppervlaktewater te bufferen. Indien er niet op het oppervlaktewater geloosd wordt (maar bijv. op de riolering) is het waterschap immers niet bevoegd in het kader van de vergunningverlening. Het waterschap hanteert hierbij de onderstaande voorkeursvolgorde om te bepalen welke soort maatregel in de gegeven situatie het beste van toepassing is. De voorkeursvolgorde moet van boven naar beneden worden doorlopen, waarbij op een weloverwogen basis (vooral doelmatigheid) van boven naar beneden beargumenteerd kan worden welke maatregel het meest toepasselijk is. 1. 2. 3. 4.
Infiltreren Retentie aanleggen binnen het plangebied Retentie aanleg buiten het plangebied Berging zoeken in bestaand watersysteem
N.B.: Combinaties in één voorziening/systeem zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld bij onvoldoende infiltratiecapaciteit kan een aanvullende retentievoorziening aangelegd worden. N.B.: Het waterschap alleen bevoegd is ten aanzien van lozingen op oppervlaktewater. Voor lozingen op de riolering geldt dat die bevoegdheid bij de gemeente ligt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat een toename van ongebufferde hemelwaterlozingen op de riolering meer rioolwater naar de rwzi verpompt zal gaan worden en overstorten vaker zullen lozen. Via die route krijgt het waterschap wel indirect te maken via de effecten. Dit komt dan onder andere aan bod via bijvoorbeeld afvalwaterakkoorden tussen waterschap en gemeenten. 3.3.1 Infiltreren Vooral in beschermde gebieden gelegen in vrij- afwaterend gebied is infiltratie de meest gewenste maatregel vanwege verdrogingsbestrijding. Ook in andere gebieden bestaat echter de mogelijkheid water te infiltreren. Bij infiltratie wordt in feite de afvoersituatie gehandhaafd zoals die bij een onverhard gebied is, waarbij de neerslag vertraagd via de bodem wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Om dat te bereiken zijn infiltratievoorzieningen nodig. Voor het waterschap is het van belang dat de infiltratievoorzieningen die worden aangelegd om een afvoerpiek af te vangen, ook als zodanig kunnen functioneren. Dat geldt dan niet alleen bij de aanleg, maar ook op langere termijn. Om te kunnen bepalen of het ontwerp van de voorziening reëel is let het waterschap op een aantal criteria zoals: • • • • •
is de grondwaterstand voldoende diep (GHG)? is de k-waarde (doorlatendheid van de bodem) op de juiste manier bepaald? is de gemeten k-waarde voldoende groot voor de betreffende infiltratievoorziening? is er voldoende nagedacht over het onderhoud van de infiltratievoorziening c.q. is het onderhoud in beginsel voldoende gewaarborgd? Maatgevend is de te bergen hoeveelheid water (retentiecapaciteit).
Zoals in de inleiding van deze paragraaf is aangegeven is de bevoegdheid van het waterschap om eisen te stellen gekoppeld aan een vergunning voor het lozen van water op het oppervlaktewater. Een goed functionerende infiltratievoorziening zorgt ervoor die lozing op het oppervlaktewater voldoende gebufferd wordt om aan de vergunningsvoorwaarden te voldoen en dus aan de voorgeschreven retentie-eis wordt voldaan. Voorschriften die het waterschap stelt aan een vergunning zijn daarom gericht op het waarborgen van de vergunde hoeveelheid lozing op oppervlaktewater middels een voldoende functionerende voorziening, niet op het voorschrijven van infiltratie als zodanig. Wel zal infiltratie daar waar dat mogelijk is wel geadviseerd worden middels de watertoets.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 12
3.3.2 Retentie aanleggen binnen plangebied Indien infiltratie geen mogelijkheid is, komt als volgende maatregel in beeld het aanleggen van retentie in het plangebied. Bij nieuwbouwplannen is het uitgangspunt dat er in principe altijd voldoende ruimte binnen het plangebied beschikbaar valt te maken voor een retentievoorziening. Voor grotere uitbreidingsplannen is het uitgangspunt van het waterschap dan ook dat de retentievoorziening in het plangebied opgenomen moet worden. Bij inbreidingsplannen geldt ondanks het mogelijk ruimtegebrek het uitgangspunt dat retentie zoveel mogelijk binnen het plangebied moet worden gerealiseerd. Is dat echter niet mogelijk, dan kan retentiebehoefte buiten het plangebied gezocht worden, mits daarmee eenzelfde resultaat behaald wordt (zie 3.3.3). Intermezzo: compensatie van dempingen in peilbeheerst gebied Indien bestaande watergangen binnen een plangebied gedempt worden dat ligt in peilbeheerst gebied, dient de verminderde bergingscapaciteit van het watersysteem conform het ontheffingen- en vergunningenbeleid gecompenseerd te worden. Deze compensatie moet bij voorkeur plaatsvinden binnen het plangebied zelf, maar in elk geval binnen het desbetreffende peilvak. Gebeurt dat niet, dan zou dat immers betekenen dat bergingscapaciteit van het peilvak afneemt en daarmee de robuustheid van het watersysteem ter plaatse. Er zijn verschillende mogelijkheden om retentie binnen het plangebied te realiseren: • Aanleg van open water, waarin bij neerslag water kan worden geborgen in de vorm van een tijdelijke peilstijging; • Aanleg van een bovengrondse bergingsvoorziening (bijvoorbeeld een opvangbassin); • Aanleg van een ondergrondse berging, bijvoorbeeld in het regenwaterriool (indien er binnen het plangebied een gescheiden rioolstelsel aanwezig is). 3.3.3 Retentie aanleggen buiten plangebied Voor inbreidingsplannen en kleine uitbreidingsplannen kan gezocht worden naar retentie buiten het plangebied indien retentie binnen het plangebied niet mogelijk is. De mogelijke vormen waarop die retentie vorm kan krijgen is in principe hetzelfde als gebruikelijk is bij een retentie binnen het plangebied: de retentie moet worden voorzien van een knijpvoorziening. Als retentie buiten het plangebied wordt aangelegd dient de initiatiefnemer middels een berekening aan te tonen dat de retentie effectief is. Compensatie moet plaatsvinden in hetzelfde afwateringsgebied. In het geval van een peilbeheerst gebied dat is gemakkelijk te bepalen: dan gaat het om hetzelfde peilvak. In vrij- afwaterend gebied moet de retentie zo dicht mogelijk bij het lozingspunt van het plangebied worden aangelegd, waarbij het lozingspunt van het plangebied zich in elk geval binnen hetzelfde deelstroomgebied en in principe bovenstrooms van de retentie moet bevinden. Uiteindelijk gaat het erom dat de piek benedenstrooms van de lozing wordt opgevangen, zo dicht mogelijk bij de plek waar deze ontstaan is of zou ontstaan. Schematisch kan dat als volgt worden weergegeven. Figuur 3.1: Schematische weergave van compensatie in hetzelfde afwateringsgebied.
compensatie
Projectlocatie (hier zou normaal gesproken de retentie lozen)
Hier geen compensatie
Een andere mogelijkheid om retentie te realiseren buiten het plangebied is het benutten van overcapaciteit van een retentievoorziening in de omgeving. Ook in dat geval moet aangetoond worden dat dit fysiek kan. Daarnaast moet de initiatiefnemer aan kunnen tonen dat dit met een eventuele betrokken derde partij daadwerkelijk geregeld kan worden.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 13
3.3.4 Bergingscapaciteit zoeken in bestaand oppervlaktewater Indien geen van bovenstaande maatregelen haalbaar zijn en indien er geen overcapaciteit aan retentie in de omgeving benut kan worden, is het onder omstandigheden mogelijk de benodigde retentiecapaciteit te zoeken in het bestaande oppervlaktewaterstelsel. In peilbeheerst gebied geldt in het algemeen dat dit alleen mogelijk is binnen het desbetreffende peilvak. Hierbij moet door de initiatiefnemer met een berekening worden aangetoond dat dit kan, waarbij rekening gehouden wordt met het verhang dat binnen peilvakken aanwezig kan zijn en waarbij gewaarborgd wordt dat de robuustheid van het watersysteem intact blijft. Voor vrij- afwaterend gebied geldt in het algemeen dat dit uitsluitend mogelijk is binnen het desbetreffende stoomgebied maar dan wel uitsluitend benedenstrooms van het lozingspunt. Ook hier moet door de initiatiefnemer met een berekening worden aangetoond dat dit mogelijk is, waarbij de robuustheid van het watersysteem intact blijft. Intermezzo: vegetatiedaken In toenemende mate worden vegetatiedaken toegepast die afhankelijk van de gebruikte materialen, vormgeving en vegetatie een bepaalde afvoerremmende werking hebben. Vegetatiedaken mogen meegenomen worden in retentieberekeningen, waarbij de initiatiefnemer inzichtelijk moet maken in welke mate het vegetatiedak een traditionele retentie kan vervangen. Evenals bij infiltratievoorzieningen let het waterschap dan ook op zaken als onderhoud en functioneren op lange termijn, waarbij de te bergen hoeveelheid water (retentiecapaciteit) maatgevend is.
3.4 Retentie in buitendijkse gebieden en lozingen op grote wateren Bij buitendijkse gebieden gaat het om gebieden langs rivieren die tussen de rivier en de waterkering liggen (en dus niet tegen hoogwater beschermd worden), zoals bijvoorbeeld de Mark en de Roosendaalse Vliet. Hoewel het waterschapsbeleid er op gericht is dat daar in beginsel geen bebouwing hoort, kan ook daar toename van verhard oppervlak aan de orde zijn. Omdat deze gebieden gelegen zijn langs wateren met een overmaat aan capaciteit kan het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal’ minder stringent worden toegepast. In deze gebieden kan dan ook soepeler worden omgegaan met het uitgangspunt dat van verhard oppervlak maximaal de landbouwkundige afvoer wordt afgevoerd. Er zijn in de praktijk 2 mogelijke situaties denkbaar: 1. Er wordt rechtstreeks op de rivier geloosd. 2. Er wordt via een lokale watergang op de rivier geloosd. In het geval dat er rechtstreek op de rivier wordt geloosd geldt dat er in beginsel geen eisen gesteld worden aan de kwantiteitsaspecten betreft en dus geen retentie nodig is. Hierbij wordt volledigheidshalve nog opgemerkt dat dit geldt voor de buitendijkse gebieden langs de Mark, de Vliet, het Mark-Vlietkanaal en de havens in openstaande verbinding met deze rivieren. Bij overige grote wateren gaat het hier om de Binnenschelde en het Markiezaatsmeer. Voor rechtstreekse lozingen op rivieren in beheer bij Rijkswaterstaat (zoals de Maas, Hollans Diep etc.) is het waterschap niet bevoegd en geldt uiteraard dat de vergunningen behandeld worden door Rijkswaterstaat. In het geval dat geloosd wordt op een lokale watergang in het buitendijkse gebied geldt dat die watergang de lozing moet kunnen verwerken, zonder wateroverlast te veroorzaken in het buitendijkse gebied. In die gevallen zullen eisen gesteld worden om de lokale waterhuishouding op orde te houden. Afhankelijk van wat effectief en pragmatisch is, maar ook rekening houdend met eventuele bijzondere functies in het gebied en de specifieke waterloop in kwestie, zal bepaald worden wat de meest geëigende oplossing is. Dat kan bijvoorbeeld toch een retentievoorziening zijn, maar bijvoorbeeld ook het aanpassen van de waterloop. Uitgangspunt is, dat de lokale watergang die benut wordt, naar behoren moet blijven functioneren zoals dat ook in het binnendijkse gebied geldt.
3.5 Compensatie bij afkoppelen Onder afkoppelen wordt verstaan: het doelbewust scheiden van schoon hemelwater en vervuilde waterstromen met als doel het in stand houden en bereiken van een goede toestand van het watersysteem en een doelmatige afvalwaterbehandeling tegen acceptabele maatschappelijke kosten. Het huidige waterbeleid is erop gericht om schoon regenwater zoveel mogelijk gescheiden van afvalwater af te voeren.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 14
Daarom wordt in bestaand stedelijk gebied gestimuleerd om regenwater, waar dat via een gemengd rioolstelsel wordt afgevoerd, af te koppelen. Dat kan in de praktijk op 2 manieren: 1. Het bestaande rioolstelsel wordt bij het afkoppelen niet aangepast 2. Het rioolstelsel wordt wel aangepast met het afkoppelen 3.5.1 Compensatie bij afkoppelen zonder aanpassing van het rioolstelsel In de gevallen die hier bedoeld worden, wordt er bestaand verhard oppervlak afgekoppeld van een bestaand gemengd rioolstelsel. Het rioolstelsel wordt daarbij niet aangepast, dus de oude buizen blijven in tact en de pompovercapaciteit wordt niet verminderd. In dat geval blijft de totale hoeveelheid berging (in m3) in het rioolstelsel (rioolbemalingsgebied) gelijk. Als daarbij het afgekoppelde hemelwater op dezelfde waterloop als de riooloverstort wordt afgekoppeld, blijft de geloosde hoeveelheid water in pieksituaties nagenoeg hetzelfde. Aangezien aangenomen kan worden dat de waterhuishoudkundige situatie in de uitgangssituatie op orde was, hoeft daarvoor geen compensatie plaats te vinden. Uiteraard geldt dit slechts tot het moment dat de berging die vrijkomt in het oude stelsel weer benut is. Afhankelijk van de situatie zal nagegaan moeten worden vanaf welke moment compensatie conform paragraaf 3.5.2 nodig is. Als richtsnoer wordt hierbij, conform het hemelwaterbeleid, aangehouden dat compensatie in ieder geval vanaf 50% afgekoppeld totaal verhard oppervlak van het rioleringsbemalingsgebied plaatsvindt. Indien wenselijk kan gemotiveerd gekozen worden voor maatwerk waarbij de gemeente en waterschap in onderling overleg een specifieke afweging maken. Daarbij spelen onder andere de effecten van de lozing op het oppervlaktewater door het afkoppelen, de berging in het stelsel, de afvoerpieken op het oppervlaktewater en de afvoer van rioolwater naar de rwzi en rol. Het initiatief voor dat overleg ligt primair bij de gemeenten in het voortraject van de besluitvorming. 3.5.2 Compensatie bij afkoppelen met aanpassing van het rioolstelsel In de gevallen die hier bedoeld worden, wordt er bestaand verhard oppervlak afgekoppeld waarbij het bestaande rioolstelsel aangepast wordt. Dit kan zijn doordat er een nieuw stelsel wordt aangelegd, maar ook door alleen de pompovercapaciteit aan te passen (verminderen). Door ombouw van het rioolstelsel naar een verbeterd gescheiden of een gescheiden stelsel neemt de beschikbare berging in het rioolstelsel af (bij ombouw van gemengd naar VGS) of gaat volledig verloren (bij ombouw van gemengd naar gescheiden). Naast het verlies aan berging wordt bij een (Verbeterd) Gescheiden Stelsel ook minder regenwater verpompt naar de rwzi en wordt deze extra hoeveelheid water lokaal geloosd op het watersysteem. Bij een gescheiden stelsel wordt helemaal geen regenwater meer naar de rwzi verpompt. Zowel het verlies aan berging als de toename van de lokaal geloosde hoeveelheid regenwater dient uit kwantitatief oogpunt te worden gecompenseerd. De volgende uitgangspunten dienen hiertoe te worden gehanteerd: 1. 2.
Uitgaan van werkelijk aanwezige berging rioolstelsel en regenwaterpompovercapaciteit; Compensatie = verlies aan berging + verschil in verpompte hoeveelheid (in 12 uur, gekozen op basis van ervaringscijfers)
Getallenvoorbeeld
Bij de ombouw van een gemengd stelsel (met een onderdrempelberging van 7 mm en een pompovercapaciteit van 0,7 mm/uur) naar een volledig gescheiden stelsel moet er ter compensatie 7 + 12 * 0,7 = 15 mm retentie worden aangelegd. 3. Op basis van inhoudseis die volgt uit 2 kan de retentievoorziening ontworpen worden conform paragraaf 3.2. 4. De retentie/compensatie dient te zijn gerealiseerd voordat het ontvangende oppervlaktewater daadwerkelijk extra wordt belast. 3.5.3 Locatie van de afgekoppelde lozing In de bovenstaande twee subparagrafen geldt de aanname dat de afgekoppelde hemelwaterlozing plaatsvindt nabij de riooloverstort of op dezelfde waterloop als de overstort dus op dezelfde plaats als voor het afkoppelen. Als er echter op een andere plaats/waterloop geloosd gaat worden kan er lokaal toch sprake zijn van een verslechtering van de kwantitatieve hydrologische situatie ten gevolge van de lozing van afgekoppeld regenwater. Hiervan kan ook sprake zijn als lozing van het afgekoppelde regenwater gesitueerd wordt in een ander peilvak of een ander (sub)stroomgebied. De aanname dat de waterhuishouding in uitgangssituatie op orde was en dat dus blijft, gaat dan ook niet meer op. In dat soort gevallen geeft de nieuwe situatie in de
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 15
praktijk dezelfde effecten als een uitbreiding van het verhard oppervlak, zodat in die gevallen de retentie conform paragraaf 3.3 van toepassing is.
3.6 Interactie tussen riolering en oppervlaktewater In de praktijk vindt er vaak interactie plaats tussen het oppervlaktewatersysteem en het rioleringssysteem. Voor het dimensioneren van het watersysteem wordt van andere normen uitgegaan dan voor de dimensionering van de riolering. Voor rioleringen is thans gebruikelijk dat gemeenten T=2 als ontwerpnorm hanteren. Bij hoge afvoeren kunnen deze twee systemen elkaar gaan beïnvloeden. Bij hoge waterstanden (die op zichzelf geen inundatie veroorzaken) kan het gebeuren dat de riolering niet kan afvoeren en er daardoor water op straat komt te staan. Bij gemengde en verbeterd gescheiden stelsels moet in principe worden voorkomen dat buitenwater de riolering inloopt omdat in dat geval er oppervlaktewater naar de rwzi wordt gepompt. Het toepassen van terugslagkleppen of sturende schuiven zijn mogelijke oplossingen. Bij het dimensioneren van afvoeren van het riool op het oppervlaktewater, maar ook wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem is het eveneens van belang dat rekening gehouden wordt met langdurige buien met intensieve periode van neerslag de overstorten boven het dan optredende waterpeil blijven. Bij de meeste van neerslaggebeurtenissen die voor het oppervlaktewater van belang zijn zullen er geen problemen zijn voor de riolering omdat de riolering veel meer op piekbuien is berekend. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Leidraad Riolering (of actuele herzieningen daarvan), in het bijzonder de modules: • B2100 à Rioleringsberekeningen en hydraulisch functioneren • C2200 à Hydraulisch functioneren van regenwatervoorzieningen
3.7 Hergebruik van retentiewater als gietwater bij glastuinbouwbedrijven Voor het tegengaan van piekafvoeren vanaf verhard oppervlak is het van belang dat het hemelwater opgevangen wordt en dat een lozing op het oppervlaktewater vervolgens gedoseerd gebeurt. Bij glastuinbouwbedrijven wordt vaak (een deel) van het hemelwater opgevangen en hergebruikt als gietwater. Indien het water echter niet geloosd maar hergebruikt wordt, vindt er geen piekafvoer plaats en draagt dit bij aan het waterhuishoudkundige doel dat met retentie beoogd wordt en kan het inderdaad zelfs ten goede komen van andere waterhuishoudkundige beleidsdoelen. Van belang is echter wel dat de voorziening zodanig groot is dat het niet tot een lozing komt. De nieuwe uitgangspunten leiden tot robuuste retentievoorzieningen die afgestemd zijn op een orde van grootte van T=100. Hierdoor is zoveel retentieruimte aanwezig dat de tijd waarin het bassin leegloopt minder relevant is geworden, mits door afvoer of hergebruik weer ruimte gecreëerd wordt voor een volgende bui. In het geval van glastuinbouw wordt verondersteld dat de opgevangen hoeveelheid water wordt verbruikt in het productieproces, zodat er binnen afzienbare tijd voldoende ruimte beschikbaar komt om een volgende bui op te vangen. Gemiddeld is er sprake van een gietwaterbehoefte van 8000 m3 per hectare per jaar. Zowel de traditionele wijze van retentie als het gebruik van het gietwaterbassin als retentie hebben beide een periode waarin na een bui niet de volledige retentiecapaciteit beschikbaar is. Deze perioden blijken redelijk vergelijkbaar. Het hergebruik van hemelwater voor gietwater maakt dan ook geen verschil met een traditionele retentievoorziening. Uit onderzoek van het waterschap is gebleken dat met een gemiddelde gietwaterbehoefte van 8.000 m3 per jaar per ha met een gietwaterbassinomvang van 1335 m3 bij kleigrond en 1500 m3 bij zandgrond ook in de meest kritische periode, het bassin niet overstort naar het oppervlaktewater. In deze gevallen is het dan ook niet noodzakelijk om naast het bassin voor gietwaterbehoefte een retentiebassin aan te houden. Bijkomend voordeel is dat het regenwater duurzaam kan worden ingezet als gietwater. Indien het bassin niet de bovengenoemde hoeveelheid aan inhoud heeft dient er aanvullende retentie aangelegd te worden. Uitgangspunt blijft hierbij dat er altijd een bui van T= 100 geborgen moet kunnen worden. Dit betekent dat als een bedrijf kiest voor een gietwaterbassin dat kleiner is dan de 1335 m3 op kleigronden en 1500 m3 op zandgrond dat er aanvullend retentie aangelegd dient te worden. Bij een gietwateropvang van 500 m3 per ha zal in het geval van zandgrond nog 780 m3 retentie aangelegd moeten worden en in het geval van kleigrond 600 m3 om een gegarandeerde opvang te hebben voor T=100.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 16
4. Kunstwerken en waterlopen 4.1 Inleiding De afmetingen van een waterloop zijn bepalend voor de hoeveelheid water die, binnen bepaalde randvoorwaarden, door een waterloop kan worden getransporteerd. Deze randvoorwaarden zijn onder andere de stroomsnelheid en het verval dat beschikbaar is. De stroomsnelheid en het verval zijn aan elkaar gerelateerd, waarbij geldt: hoe hoger de stroomsnelheid, hoe groter het verval. Te hoge stroomsnelheden kunnen tot gevolg hebben dat ongewenste uitschuring van het onderwaterprofiel optreedt, met mogelijk instabiliteit van het onderwatertalud als gevolg. Voor de waterstroming in een waterloop is in poldergebieden doorgaans maar een beperkt verval beschikbaar. Dit verval moet worden verdeeld over het oppervlaktewater en de daarin voorkomende kunstwerken. Bij het toetsen van (aan te passen of nieuw aan te leggen) waterlopen en kunstwerken moeten de waterlopen en kunstwerken worden belast met de maatgevende afvoer (de zogeheten landbouwkundige afvoer). In dit hoofdstuk zijn de inrichtingscriteria opgenomen voor de inrichting van nieuwe dan wel de herinrichting van bestaande waterlopen en de daarin te leggen kunstwerken. 4.2 Waterlopen Nieuw aan te leggen waterlopen moeten minimaal aan de volgende afmetingen voldoen (op basis van het benodigde doorstroomprofiel kunnen grotere afmetingen gewenst zijn): Dwarsprofiel bodembreedte :
0,50 m
Taludhelling klei zand
1:1,5 1:1,5
: :
In agrarisch gebied dient er een drooglegging van tenminste 60 cm te zijn in de situatie van maatgevende afvoer. Het vereiste doorstroomprofiel van waterlopen moet bij maatgevende afvoer voldoen aan de volgende voorwaarden (Cultuurtechnisch vademecum, 1988) • Maximale stroomsnelheid bij maatgevende afvoer: - zandgrond: 0,15 tot 0,3 m/s - kleigrond: 0,6 tot 0,8 m/s • Maximaal verhang (in peilbeheerst gebied) 0,04 m/km Bij de bepaling van het vereiste doorstroomprofiel dient de stromingsweerstand van de waterloop te worden bepaald met de formule van Manning of de formule van De Bos en Bijkerk, waarbij voor de constante een waarde van 33,8 (in de wintersituatie) dan wel 22,5 (in de zomersituatie) wordt aangehouden. Drooglegging Bij het dimensioneren van een nieuw watersysteem speelt de drooglegging van de omliggende functies en belangrijke rol. In stedelijk gebied dient de drooglegging (afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan het maaiveld) ter plaatse van gevoelige functies zoals bebouwing en hoofdwegen voldoende diep te zijn. Als algemene uitgangspunt wordt aangehouden dat deze tenminste 1,20 m dient te bedragen (ten opzichte van het peil-in-rust of ten opzichte van het winterpeil). Hierbij is uitgegaan van traditionele bouwvormen met gebruik van kruipruimtes. Daarbij dient de ontwatering zodanig geregeld te zijn dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (=GHG) niet hoger is dan 70 cm beneden het maaiveld van het verhard oppervlak. Voor groen in het stedelijk gebied is 50 cm beneden het maaiveld vaak al voldoende. Deze uitgangspunten komen overeen met de uitgangspuntpunten voor GGOR in het stedelijk gebied op basis van de ‘Kaders voor het GGOR’, die door de provincie Noord-Brabant zijn vastgesteld in september 2005. Hier geldt wel dat vanwege het uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen ter plaatse van gevoelige functies de genoemde drooglegging bij voorkeur moet worden gerealiseerd door op te hogen in plaats van te ontwateren. Ontwateringsmiddelen mogen bij voorkeur alleen worden aangelegd om de hoogste grondwaterstanden te begrenzen (tot GHG) en niet om de grondwaterstand structureel te verlagen.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 17
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Deze waarden zijn per type stedelijk gebied weergegeven in tabel 4.1. Tabel 4.1: Functies en bijbehorende ontwateringsdiepten bebouwd gebied
Functie stedelijk gebied Glastuinbouw Stedelijk bebouwd gebied Bebouwing in buitengebied Loofbos en naaldbos in bebouwd gebied Bos met dichte bebouwing Gras in bebouwd gebied Kale grond in bebouwd buitengebied Hoofdwegen en spoorwegen Bebouwing in agrarisch gebied
Ontwateringsdiepte [m –mv] 0,50 0,70 0,70 0,50 0,70 0,50 0,70 1,00 0,70
In agrarisch gebied dient er een drooglegging van tenminste 60 cm te zijn in de situatie van maatgevende afvoer.
4.3 Kunstwerken Nieuw aan te leggen duikers moeten minimaal aan de volgende afmetingen voldoen (op basis van het benodigde doorstroomprofiel kunnen grotere afmetingen gewenst zijn): diameter luchtgat
: 0,50 m in leggerwaterlopen en schouwsloten, 0,30 m in overige waterlopen. : tenminste 0,10 m bovenin bij maatgevende afvoer (T=1, bij peil in rust, vanwege vuildoorlaat), waarbij de onderkant van de duiker op 10% van de diameter en maximaal 0,10 m onder de bodem wordt gelegd.
Bij het bepalen van het vereiste doorstroomprofiel van duikers geldt als richtlijn dat de maximale stroomsnelheid bij maatgevende afvoer niet groter is dan 1,5 maal de maximale stroomsnelheid in de aangrenzende waterloop. Indien de stroomsnelheid in de duiker groter is, dienen aan de uitstroomzijde van de duiker beschermende voorzieningen te worden aangebracht om uitspoeling van bodem en taluds ter plaatse te voorkomen. In peilbeheerste gebieden dienen duikers zodanig te worden gedimensioneerd dat de berekende opstuwing die door een duiker wordt veroorzaakt bij maatgevende afvoer niet groter is dan 5 mm. Dit om te voorkomen dat één of enkele duikers al het beschikbare verval verbruiken. Bovenstaande geldt niet voor sifons (onderleiders). Bij sifons dient uit te worden gegaan van een ontwerpstroomsnelheid tot 1 m/sec om de werking van de sifon op de lange termijn te garanderen (minder kans op verstopping).
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 18
Bijlage 1 Begrippenlijst Awb: Algemene wet bestuursrecht. Berging(scapaciteit) de aanwezige capaciteit in het oppervlaktewater, retentievoorzieningen of riolering voor het tijdelijk bufferen van water bij neerslag. bergingsgebied: krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor tijdelijke berging van water bestemd gebied, en als zodanig opgenomen op de Legger, niet behorend tot een oppervlaktewater. bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of andere materialen die, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond. gemengd stelsel Rioolstelsel waarbij de afvoer van hemelwater en afvalwater niet gescheiden zijn, maar gemengd via één stelsel wordt afgevoerd. gescheiden stelsel Rioolstelsel waarbij de afvoer van hemelwater en afvalwater van elkaar gescheiden zijn en via twee stelsels wordt afgevoerd. herstructurering Ontwikkeling in het stedelijke gebied waarbij de aanwezig bebouwing en bijbehorende infrastructuur geheel wordt vervangen door iets nieuws, waarbij het verhard oppervlak gelijk blijft of afneemt ten opzichte van de uitgansgsituatie. inbreidingsplan Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied waarbij het bestaande verharde oppervlak wordt uitgebreid. infiltratievoorziening: voorziening die dient voor het afvoeren van hemelwater vanaf verhard oppervlak door middel van doorsijpeling via de bodem. inundatie/inunderen: het onder water lopen van lage gronden vanuit het oppervlaktewater. keur “Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta” knijpvoorziening een constructie die er voor zorgt dat de retentievoorziening enkel met de toegestane afvoer loost op het oppervlaktewatersysteem. kunstwerken: civieltechnische constructies, waarvoor andere materialen dan aarde, klei of zand zijn gebruikt, die onderdeel zijn van de waterkering of het oppervlaktewater. legger: beschrijving, met tekeningen, van waterstaatswerken, waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangegeven. NBW Nationaal Bestuursakkoord Water Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 19
Ontheffingen- en vergunningenbeleid “Ontheffingen- en vergunningenbeleid waterschap Brabantse Delta” peilbeheerst gebied: deel van het beheersgebied, veelal bestaande uit polders, waar door het waterschap actief een bepaald peil in het oppervlaktewater in stand gehouden kan worden door de aanvoer en/of afvoer van water via waterstaatskundige kunstwerken. peilbesluit: besluit ten aanzien van het te voeren peilbeheer als bedoeld in de wet. pompovercapaciteit het deel van de capaciteit van een rioolgemaal dat beschikbaar is voor de afvoer van ingezamelde neerslag . retentie(voorziening): voorziening die dient voor het gecontroleerd afvoeren van hemelwater vanaf verhard oppervlak naar het oppervlaktewater. riolering: stelsel van overdekte of onderaardse afvoerkanalen voor de afvoer van afvalwater. rwzi rioolwaterzuiveringsinstallatie. uitbreidingsplan Ontwikkeling waarin het stedelijk gebied wordt uitgebreid waarbij ook het bestaande verharde oppervlak wordt uitgebreid. verbeterd gescheiden stelsel Rioolstelsel waarbij de afvoer van hemelwater en afvalwater gedeeltelijk gescheiden zijn, waarbij bij neerslag alleen de eerste afvoergolf gemengd via één stelsel wordt afgevoerd. verhard oppervlak: het deel van het aardoppervlak dat is afgedekt met niet-waterdoorlatende materialen of bouwwerken. vrij afwaterend gebied deel van het beheersgebied waar de afwatering onder natuurlijk verval door de zwaartekracht plaatsvindt. Hier kan geen specifiek peil in het oppervlaktewater in stand gehouden kan worden, omdat water slechts toe kan stromen vanaf hoger gelegen gronden en/of door neerslag. waterberging: het tijdelijk bergen van water in een bergingsgebied. Waterneutraal (bouwen) het zodanig inrichten van ontwikkelingen met verhard oppervlak dat dit geen effecten heeft op het bestaande watersysteem. het waterschap: het waterschap Brabantse Delta. waterstaatswerken: waterkeringen en oppervlaktewateren, in beheer bij het waterschap, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort. werken: alle, door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren, daaronder o.a. begrepen bouwwerken, kunstwerken, bestrating, hekwerken en grondwerken.
Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 Definitief ontwerp 20