Bouw- en cultuurhistorisch waardestellend onderzoek Deel 1
Keunenhuis te Winterswijk
Definitieve versie, september 2013 Daan Wennips
Cultuurhistorische waardestelling Keunenhuis te Winterswijk Dit verslag geeft de resultaten van het bouw- en cultuurhistorisch onderzoek naar het boerderijcomplex het Keunenhuis te Winterswijk. In opdracht van: Vereniging Natuurmonumenten afdeling Gebouwen Noordereinde 54C 1243 JJ ’s-Graveland Uitgevoerd door: Daan Wennips masterscriptie Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen, Groningen Stagiair afdeling Gebouwen
Definitieve versie, september 2013.
2
Keunenhuis Adres Keunenhuis: Wooldseweg 127 7108 AA Woold, Winterswijk Beheereenheid NM: Beheereenheid Winterswijk Korenburgerveenweg 2 7102 GD Winterswijk, Gelderland Natuurgebied NM: Bekendelle (nr.90) Bouwwerknummers NM: Boerderij: 4662 Schuur: 4663 Daglonershuisje: 4664 Waterput: 4671 Hondenhok: 4842 Bloembak (west): 4848 Bloembak (oost): 4843 Waterbak (oost): 4841 Waterbak met pomp: 4849 Hekje (noord): 4850 Hekje (oost): 4851 Hekje (west): 4853 Hek (oost): 4852 Fietsenhekje: 4854 Betonplaat: 4844 Rijksmonumentnummers: Complexnummer: 523453 Boerderij: 523454 Schuur: 523455 Daglonershuisje: 523456
3
Inhoudsopgave 1. Inleiding ................................................................................................................................. 5 2. Historische achtergrond ......................................................................................................... 6 2.1 Het ontstaan van een landschap ....................................................................................... 6 2.2 De middeleeuwen: opkomst van de scholten ................................................................... 7 2.3 Het vroege Keunenhuis .................................................................................................... 8 2.4 Het Keunenhuis in de twintigste eeuw ........................................................................... 10 3. Beschrijving en waardering.................................................................................................. 14 3.1 Specifieke waarderingsmethode..................................................................................... 14 3.2 Het gebied: het Keunenhuis in het Winterswijkse landschap ........................................ 15 3.3 Het ensemble: het erf ..................................................................................................... 16 3.4 De boerderij .................................................................................................................... 22 3.5 Schuur ............................................................................................................................ 41 3.6 Daglonershuisje .............................................................................................................. 46 3.7 Waterput ......................................................................................................................... 48 4. Verantwoordingen ................................................................................................................ 49 Verklarende woordenlijst: .................................................................................................... 52 Bijlagen ................................................................................................................................ 53
4
1. Inleiding In veel natuurgebieden van de Vereniging Natuurmonumenten liggen gebouwen met een cultuurhistorische waarde. Soms is de waarde vooral gelegen in het gebouw zelf, in de gaafheid van het exterieur, de aanwezigheid van oorspronkelijke interieuronderdelen of een combinatie hiervan. Soms ligt de cultuurhistorische waarde vooral in de relatie van het gebouw met het omringende landschap, het erf of in de ensemblewaarde tussen gebouw en diverse bijbehorende opstallen. Natuurmonumenten zet zich in voor het beheer en het behoud van deze waardevolle natuurgebieden en voor de cultuurhistorische erven en gebouwen die daar onlosmakelijk mee verbonden zijn. Regelmatig worden opstallen verkocht en de ondergrond en het erf in erfpacht uitgegeven of worden opstallen verhuurd. Hierbij heeft de Vereniging Natuurmonumenten de behoefte om de bestaande waarden en eventuele verbeterpunten in kaart te brengen. Daarom wordt bij de koop, huur of pachtovereenkomst een cultuurhistorisch waardestellend rapport bijgevoegd. Deze dient als toetsingskader bij onderhoud, bij restauratie en bij mogelijke vragen over aanpassingen en/of verbouwingen aan zowel de bebouwing als het erf. Deze rapportage geeft zowel de Vereniging Natuurmonumenten als de (nieuwe) eigenaren of huurders inzicht in de kwaliteiten en kenmerken van de landschappelijke ligging, het erf en de aanwezige opstallen en de mogelijkheden tot behoud daarvan. Ook dienen deze als uitgangspunt bij eventuele toekomstige gewenste wijzigingen. In hoofdstuk twee is de historie van de bebouwing en het erf geschetst. De geschiedenis van de terrein- en landschapsvorming dient als onderlegger voor de beschrijving en waardestelling die in hoofdstuk drie gegeven wordt. De specifieke uitgangspunten bij deze cultuurhistorische waardestelling zijn in het derde hoofdstuk eveneens uiteengezet. De waardestelling is uitgevoerd in het kader van de Masterscriptie van de opleiding Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
5
2. Historische achtergrond De beschrijving van de historie van het Keunenhuis dient als feitenbasis voor de waardestelling die in hoofdstuk drie aan bod komt. De nadruk ligt dan ook op de ontstaansgeschiedenis van het huidige landschap rondom de boerderij en het erf met gebouwen van het Keunenhuis. 2.1 Het ontstaan van een landschap 2.1.1 IJstijden: het ontstaan van grondsoorten en reliëf Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien, ontstond er een landijskap die vanuit het noorden in zuidelijke richting aangroeide. Van 180.000 tot 130.000 jaar geleden bedekte deze ijskap het noordelijk deel van het huidige Nederland. Schuivend over land bracht de ijskap (lokale) kleilagen vermengd met Scandinavische rotsblokken mee: keileem. Het keileem vormt een voor water moeilijk doordringbare laag waardoor het Winterswijkse landschap ondanks zijn relatieve hoogte, vrij nat is. In Woold ligt het keileem op enkele plekken zeer ondiep onder het maaiveld. De in de ijstijd meegevoerde rotsblokken, zwerfkeien genoemd, werden later uit het land geploegd en gebruikt als bijvoorbeeld poeren en erfafscheidingen. Het Eemien, een warmere periode tussen 130.000 tot 120.000 jaar geleden, maakte een einde aan deze ijstijd. Hierop volgde wederom een ijstijd, het Weichselien. Tijdens het Weichselien bereikte het landijs Nederland niet, maar de ondergrond bleef permanent bevroren (permafrost). De vegetatie die tijdens het Eemien de bodem had bedekt, was verdwenen tijdens het Weichselien. De wind had hierdoor vrij spel op losliggend zand en legde een golvend dek van stuifzand op het keileem. Het ontstaan van het reliëf en de bodemtypen tijdens deze twee ijstijden is bepalend geweest voor de latere ingebruikname van de grond.1 2.1.2 Prehistorie en middeleeuwen: het landschap in gebruik Het klimaat werd vanaf 11.700 jaar geleden structureel warmer en er ontstonden bossen die het zand vasthielden en daarmee de grootschalige erosie- en sedimentatieprocessen beëindigde. Maar ook het menselijk handelen begon het landschap te bepalen. De prehistorische mens maakte vanaf 3900 jaar geleden op de hoger gelegen gronden ruimte voor de landbouw door bossen te kappen en af te branden. Door de verminderde evaporatie in combinatie met de slecht afwaterende ondergrond werden de lager gelegen gronden steeds natter. Het gevolg was een landschap van kleine droge eilanden te midden van grote natte gebieden waardoor de hoeveelheid bruikbaar land afnam. Door de maatschappelijke onrust na de ineenstorting van het Romeinse rijk en de verminderde bewoonbaarheid raakte het gebied geheel onbewoond.2 Vanaf ongeveer 700 na Christus nam de menselijke activiteit waarschijnlijk weer toe, de hoger gelegen gronden werden wederom als plaatsvaste ontginningen in cultuur gebracht. 1 2
J. Neefjes en N. Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, 2009, pp. 10-13. J. Neefjes en N. Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, 2009, pp. 30-35.
6
Rondom de buurtschappen lagen meestal woeste, onontgonnen gronden zoals heide, veen en bos. De arme zandruggen werden bemest door plaggen uit de woeste gronden te steken en te vermengen met bosstrooisel en mest van het vee. Toen de bevolking toenam, nam ook de druk op de woeste gronden toe. Vanaf de dertiende- of de veertiende-eeuw verenigden de vrije boeren zich in Markegenootschappen (rondom Winterswijk ook wel Gilden genoemd) om het gebruik van de woeste gronden te reguleren. Vanaf de zestiende eeuw kwam er bij het steken van de plaggen uit de woeste gronden zand mee waardoor de akkers langzamerhand opgehoogd werden: zo ontstonden de zogenaamde plaggendekken bovenop de esdekken. 2.2 De middeleeuwen: opkomst van de scholten 2.2.1 Middeleeuwen: grondheren, schulten en horigen Veel boeren rondom Winterswijk werden in de loop van de Vroege en Volle Middeleeuwen horigen op boerderijen die eigendom waren van grootgrondbezitters. De horigen leverde diensten en landbouwproducten in ruil voor gebruik van de grond. De grondheren beschermde hun horigen tegen bendes of vijandelijke legers. Vanuit de horige hoven werden bezittingen bestuurd en de voor de grondheer bestemde opbrengsten doorgetransporteerd. De horige boeren op de hoven werden in Westfalen en oostelijk Gelderland met de titel schulten aangeduid en dienden als zaakwaarnemers van de grondheer. In de volle Middeleeuwen wisten de schulten veel macht naar zich toe te trekken, maar vanaf het eind van de Late Middeleeuwen verwaterde de functie van de schulten omdat de hoven militair gezien niet meer nodig waren en de goederen direct door de grondheer bij de horige boerderijen werden geïnd. Het feodale systeem van grondheren, schulten en horigen had de basis gelegd voor het latere scholtensysteem. 2.2.2 Late middeleeuwen en Nieuwe tijd: de opkomst van de scholten Hofregels stonden niet toe dat horige boerderijen door vererving werden gesplitst. De hofhorige boerderijen waren daardoor gemiddeld genomen groter dan de vrije boeren met een eigen grondbezit. De horige ‘tegenerscholten’, die een beperkte bemiddelende en bestuursfunctie onder de horige boeren vervulden, wisten behendig de nadelen van horigheid te omzeilen en de voordelen te benutten. De geprivilegieerde tegeners vervulden een adviserende functie voor de Drost, die de leenheer vertegenwoordigde. De tegeners hadden een grote kennis van de lokale omstandigheden waardoor ze geleidelijk meer rechten en inkomsten naar zich toe konden trekken. Bovendien werden de pachten op de horige boerderijen niet verhoogd waardoor geleidelijk een belastingvoordeel ontstond. De zwakke positie van de Drost, die weinig machtsmiddelen van zijn leenheer kreeg om misstanden recht te zetten, werkte een vergroting van de machtspositie van de tegenerscholten in de hand. Ook door de Tachtigjarige Oorlog konden de horige lasten niet altijd meer geïnd worden. De hofgoedbewoners die een zekere mate van rijkdom en welstand hadden bereikt, gingen zich begin 17e eeuw de titel scholte (of scholteboer) toekennen. Het groeiende kapitaal zette de scholten in om hun grondbezit te vergroten maar ook andere agrarische investeringen te doen, zoals het bouwen van molens. De scholten ‘bezaten’ (hoewel formeel sprake was van een leengoed) doorgaans enkele honderden hectares en tientallen boerderijen (caven- of 7
2.3.1.1 Vermoedelijke ligging van het Keunenhuis in rood omcirkeld op de Hottinger atlas 1773-1794.
katersteden). Vanaf 1650 tot 1750 daalde de prijzen van landbouwproducten en groeide de bevolking waardoor het aantal katersteden groeide.3 Uit deze periode stamt ook de eerste vermelding van het Keunenhuis.4 2.3 Het vroege Keunenhuis 2.3.1 De eerste vermelding van de boerderij Het Keunenhuis is tussen 1688 en 1748 gebouwd. De boerderij wordt in de verpondingskohiers (belastingregister voor onroerende goederen) van 1647 en 1688 niet genoemd, maar wel in de Liberale Gifte van 1748. Op de Hottinger atlas uit 1773-1794 zijn enkele boerderijen in Woold ingetekend. De boerderij is waarschijnlijk door het echtpaar Jan en Jenneken Cuenen gebouwd.5 Zij woonden in 1748 samen met hun drie kinderen, een schoondochter en een kleinkind op de boerderij waar ze ook twee paarden hielden. Uit het feit dat de familie Cuenen twee paarden bezat, is te concluderen dat het om een welgestelde boeren familie moet gaan. De nakomelingen die de familienaam Cuenen dragen (ook wel gespeld als Conen, Koenen, Coenen, Kuenen of Cunen), wonen nog tot het overlijden van de laatste Kuenen in 1847, Leida Gesiena, op de boerderij.6 Deze familienaam is dan ook, zoals dat gebruikelijk was rond Winterswijk, de naamgever van het boerderijcomplex. De spelwijzen “Kuenenhuis” en “Keunenhuis” werden in het verleden beiden gebruikt. Volgens de antropoloog Wildenbeest kan het Keunenhuis niet als een oorspronkelijk scholtengoed geclassificeerd worden, maar als een pseudo-scholtengoed omdat het nooit een horig hofgoed is geweest.7 Hoe het vroegste Keunenhuis er uit heeft gezien, is bij gebrek aan archiefmateriaal onzeker. Gezien de bewoningssamenstelling zal de boerderij in ieder geval groot genoeg zijn geweest om de zeven bewoners en twee paarden onderdak te bieden. Uit de in 1809 opgestelde maatboeken blijkt dat Jan Willem Kuenen ruim 13 hectare bouwland, weiland, bos en heide bezat.8 Doordat het eigendom op zijn naam stond, blijkt dat het Keunenhuis niet als een onderhorige katerstede onder een scholtegoed viel maar dat hij een zogenaamde eigengeërfde grondbezitter was. Door de hoeveelheid grondbezit, en de welvarendheid kan de boerderij wel als herenboerderij beschouwd worden. De gift voor de Gereformeerde Kerk in Winterswijk uit 1800 geeft blijk van de sociale positie van de familie Kuenen. Waar een gemiddeld huishouden in Woold 6 of 10 stuivers voor de kerk over had, en
3
G. Wildenbeest, De Winterswijkse Scholten: opkomst bloei en neergang, 1985, pp. 33-114. Conceptkohier Liberale Gifte van het dorp en kerspel Wenterswijk, Buurtschap Woolt, Rot van Derk Ter Heurne, nr 29, 1748. Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. 5 Conceptkohier Liberale Gifte van het dorp en kerspel Wenterswijk, Buurtschap Woolt, Rot van Derk Ter Heurne, nr 29, 1748. Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. 6 J. Kuenen, Genealogische gegevens van de bewoners van ’t Woold, deel 3, 2012, pp. 288 – 292. 7 G. Wildenbeest, De Winterswijkse Scholten: opkomst bloei en neergang, 1985, p. 163. 8 Jan Willem Kuenen bezat in ieder geval 12 percelen met een totale oppervlakte van 11 Mergens en 3006 roeden, wat in het huidige metrisch stelsel gelijk staat aan 13,45 hectare. Maatboeken der landerijen Winterswijk, 1809, pp. 802, 803, 807, 808. Gelders Archief. 4
8
2.3.1.2 Bijdrage van Jan Willem Kuenen aan de kerk, ca. 1800.
2.3.1.3 Kadastrale kaart 1811-1832, het noorden is boven.
2.3.1.5 Kadastrale kaart 1878. Met blauwe lijntjes is de situatie uit 1832 te herkennen, de kaartwijziging in de rode lijntjes zijn voornamelijk het gevolg van het opnieuw inmeten van de gebouwen. De kaartwijzigingen zijn dus grotendeels wijzigingen op papier.
2.3.1.4 Topografische kaart 1844.
de scholten het maximale bedrag van 4 gulden doneerde, gaf Jan Willem Kuenen met zijn vrouw 2 gulden en 10 stuivers.9 Door de komst van kadasterkaarten begin negentiende eeuw, kan er meer gezegd worden over de bebouwing van het Keunenhuis in die periode. De eerste kadasterkaart is getekend in 1811 en tot 1832 bijgewerkt. Op de kaart is te zien dat er drie bouwvolumes op het erf hebben gestaan. De grootste was de boerderij met een kleine schuur ten zuiden hiervan. Aan de overkant van het pad stond een rechthoekige schuur. Op de kadasterkaart uit 1878 zijn de twee kleine bouwvolumes opnieuw ingetekend, het gaat hier slechts om een wijziging op papier. Ook de boerderij is opnieuw ingetekend, de kleine uitbouw in de zuidoosthoek is echter verdwenen op de kaart uit 1878 (wel een fysieke wijziging). Op de oostzijde van het erf is een geheel nieuw bouwvolume ingetekend: het daglonershuisje. 2.3.2 Bouw van het daglonershuisje Het daglonershuisje is tussen 1832 en 1878 gebouwd. Op de kadasterkaart uit 1832 is het gebouwtje namelijk nog niet ingetekend, en op die van 1878 is het gebouwtje wel waar te nemen. Ook de toegepaste bakstenen wijzen op een bouwjaar vóór eind negentiende eeuw.10 In het huisje verbleef een (landloze) loonarbeider, ook wel een dagloner genoemd.11 Enkele bouwhistorische restanten maken een globale indeling van het huisje mogelijk. De gevelindeling van de noordwest en zuidwest gevel wijzen op een verblijfsruimte in de westhoek van het gebouwtje. Deze twee gevels maken door hun hoogte staanruimte mogelijk en hebben relatief veel grotere gevelopeningen. De aanwezigheid van een schouw in de westhoek wijst op het gebruik van de ruimte als woonkeuken. Ook de blauwe afwerking van de muren, wijst op het gebruik van de ruimte als keuken omdat deze kleur vliegen uit de keuken weert. Een ander bouwrestant, waaruit de begrenzing van de woonkeuken af te leiden is, is de keitjesvloer. De incomplete vloer is opgebouwd uit veldkeitjes (ook wel flinten genoemd) die bij het ploegen uit het land zijn gehaald. De vuurvastheid van de natuursteentjes is een bruikbare eigenschap voor een keukenvloer. Vergelijkbare voorbeelden van keitjesvloeren zijn eveneens gevonden in ruimtes die oorspronkelijk als woonkeuken dienst hebben gedaan. Met de donkere keitjes is een vlakverdeling met initialen in de vloer aangebracht. Een vlakverdeling met een jaartal of initialen van de eigenaars van het gebouw zijn ook in andere keitjesvloeren aangetroffen.12 De incomplete vloer in het daglonershuisje geeft enkele letters te zien. De bovenste letter “K” staat voor Kuenen, de initialen die links van deze letter hebben gestaan zijn helaas verdwenen. Twee vlakken hieronder zijn de letters CGWK te onderscheiden, die waarschijnlijk staan voor (Janna) Chistina Geesink (1777-1840)
9
Staat van hetgeen men in Woold zal bijdragen aan de NH kerk van Winterswijk, ca. 1800. Gelders Archief. Uit de relatief grote kwaliteitsverschillen van de stenen blijkt dat de stenen in een veldoven zijn gebakken. Rond Winterswijk zijn de laatste veldovens eind negentiende eeuw vervangen door andere industriële typen steenovens. J. Neefjes en N. Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, 2009, p. 76. 11 Ook wel een schuppendaghuurder of bosarbeider genoemd. G. Wildenbeest, De Winterswijkse Scholten: opkomst bloei en neergang, 1985, p. 110. 12 H. Groesgen en E. Koldeweij,’Een kei van een vloer in Geesteren’, pp. 192-193. In: E. Koldeweij, T. Hermans, D. Snoodijk (red.), Over de vloer, 2008. 10
9
2.3.2.1 De hogere noordwest- en zuidwestgevel van het daglonershuisje anno 2013.
2.3.2.2 Deel van de stamboom van de familie Kuenen.
2.3.2.3 Schema keitjesvloer.
2.3.2.4 De keitjesvloer anno 2013.
2.3.2.5 Kadastrale kaart 1881-1887.
2.3.2.6 Kadastrale kaart 1886.
en (Jan) Willem Kuenen (1782-1816).13 De rij hieronder geeft de letters GK te zien: vermoedelijk de initialen van een van de kinderen van dit echtpaar: Gerrit (Jan) Kuenen, (Janna) Geertruid Kuenen of (Leida) Gesiena Kuenen. De vloer is vóór 1847 gelegd, omdat de boerderij in dat jaar overgedragen werd aan de familie Nijmolen, waarmee het daglonershuisje gebouwd moet zijn in de periode 1832-1847. 2.3.3 De familie Nijmolen op het Keunenhuis De man van Leida Gesiena Kuenen, Jan Hendrik Tenkink, verkoopt na het overlijden van Gesiena de boerderij aan de familie Nijmolen. De kadastrale kaart van 1878 geeft (met rode lijnen) de bebouwing op het erf weer tijdens de bewoning door de familie Nijmolen. Het boerderijcomplex bestond toen uit een boerderij, het daglonershuisje en twee schuren. De overlappende intekening over het pad van de westelijke schuur, wijst mogelijk op een overstek over het pad of een gedeeltelijke plaatsing op het pad. De schuur op de zuidzijde van het erf is tussen 1878 en 1881 gesloopt, zoals uit het ontbreken van deze schuur op de kadasterkaart uit 1881 blijkt. Op de kaart uit 1881 is tevens de omtrek van de boerderij duidelijk te zien die door de verbreding aan de zuid-oostzijde wijst op een T-vormige plattegrond. Mogelijk bevond het woongedeelte zich in het dwarshuis en deed het naar de weg georiënteerde noordwestgedeelte dienst als deel.14 Na drie generaties Nijmolen vertrekt de familie begin twintigste eeuw naar het buurtschap Ratum. Johan Gerard Hijink betrekt samen met zijn vrouw Joziena Christina Esselink de boerderij. De vader van Joziena, Abraham Esselink, is de nieuwe eigenaar van de boerderij. 2.4 Het Keunenhuis in de twintigste eeuw 2.4.1 De bouw van een nieuwe boerderij In 1907 is de oude boerderij door brand getroffen en is het gebouw gesloopt. In mei 1908 trouwt Johan Gerard Hijink met Joziena Christina Esselink. Het pasgetrouwde stel moest door de brand noodgedwongen in het daglonershuisje wonen.15 In 1908 vraagt Abraham Esselink de vergunning aan voor de nieuwbouw van een woning met boerderij.16 Bouwmeester J.W. ten Haken uit het nabijgelegen buurtschap Brinkheurne en uitvoerder B.J. te Selle uit Woold zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bouw. De nieuwe boerderij krijgt een rechthoekige opzet met zijschuur. Het voorhuis (het woongedeelte) is op de wegzijde georiënteerd, het achterhuis (het bedrijfsgedeelte) is naar het erf gericht. De nieuwe boerderij heeft een andere oriëntering dan de oude boerderij en breekt hiermee met de Winterswijkse boerderijtraditie waarbij het achterhuis naar de weg is gericht. Het woongedeelte bevindt zich
13
In de huidige situatie is de W een scheve N: vanwege de centrering van de letter in het vak en vanwege het feit dat er geen Keunentelgen met het initiaal N op het Keunenhuis hebben gewoond, kan er vanuit gegaan worden dat deze letter oorspronkelijk een W moet hebben voorgesteld. 14 Bij de oudere boerderijen is de deel vaak georiënteerd op de wegzijde en het woongedeelte naar het erf gericht, verder is de voorgestelde oriëntering niet ondersteund door bouw- of archiefoverblijfselen waardoor deze aanname onzeker is. J. Neefjes en N. Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, 2009, p. 76. 15 S. van der Werf, ‘Het Keunenhuis heeft een ‘brandblusscher’’, De Gelderlander, 5 mei 2001. 16 Vergunningen Keunenhuis, nr. 636, 1908. Gemeentehuis Winterswijk.
10
2.4.1.1 De voorgevel van de boerderij, 2013.
2.4.1.2 De achtergevel van de boerderij, 2013.
achter de gedecoreerde voorgevel. Oorspronkelijk zat er in de top van de gevel een houten sierspant, deze is in de tweede helft van de twintigste eeuw van de gevel afgewaaid. In de boogtrommels in de voorgevel zijn Jugendstil motieven aangebracht, een populaire stijl in die tijd. Met de versierde gevel is aangesloten op de negentiende- en twintigste-eeuwse representatieve bouw van de scholtenhuizen. Deze representativiteit zou enkele jaren na de bouw ook nog versterkt worden door het verleggen van de oprit in het verlengde van de voorgevel. De achtergevel, waarachter zich de deel bevindt, sluit aan bij de lokale bouwtraditie. Boven de muizentandlijst is de topgevel met ossenbloedrood vertikaal hout beschoten, typisch voor Winterswijkse boerderijgevels.17 De spleten tussen de houten planken zorgen voor de nodige ventilatie van de hooizolder, die zich boven de deel bevindt. Boven de teruggeplaatste deeldeuren (ook wel niendeuren genoemd) staat het bouwjaar 1908 in de muurankers op de achtergevel vermeld. Opmerkelijk zijn de drie blinde vensters waarin door schilderingen de suggestie van raamwerk wordt gewekt. Blinde vensters werden bij de rijke scholtenhuizen ook wel toegepast om de rijkdom te tonen, omdat belasting werd geheven op het aantal ramen.18 Maar waarschijnlijk zijn de blinde ramen in dit geval aangebracht ter decoratie van de gevel. Zoals op de plattegrond van de boerderij te zien is, bestaat de boerderij uit een woongedeelte en een bedrijfsgedeelte. Door de langgerekte plattegrond en de driebeukige deel is de boerderij in te delen bij de hallenhuisgroep. Vanwege de langgerekte deel die zich in de middelste beuk van het driebeukige bedrijfsgedeelte bevindt en vanwege de deeldeuren die zich in de kopgevel bevinden, is de boerderij te categoriseren als een middenlangsdeeltype.19 De voor dit boerderijtype karakteriserende ankerbalkgebinten zijn in de deel toegepast. In september 1908 was de bouw afgerond en kon de familie Hijink de boerderij betrekken. Op de kadastrale kaart uit 1910 is te zien dat het rechthoekige daglonershuisje aan de noordoostgevel een kleine uitbouw heeft gekregen om kleinvee zoals een varken te houden. 2.4.2 Verplaatsing van de schuur 1910 De gewijzigde indeling van het erf door de nieuwe oriëntering van de boerderij had ook gevolgen voor de overige gebouwen op het erf. Waar de agrarische bedrijfsvoering eerder op de noordwestzijde van het erf plaats vond, kwam deze door de gewijzigde oriëntering van het nieuwe achterhuis vanaf 1908 in het zuiden van het erf te liggen. Het verplaatsen van de westelijke schuur, aan de overzijde van de weg, naar het zuidelijke deel van het erf was dan ook een logische stap. Uit de kadastrale kaarten blijkt dat de westelijke schuur (in de Achterhoek ook wel “schoppe” genoemd) tussen 1910 en 1927 is verplaatst. Ook uit de vergunningaanvraag voor de nieuwe schuur uit februari 1910, waar gesproken wordt van het veranderen van een gebouw in plaats van het te stichten, is te concluderen dat de oude schuur
17
Jans, J., Landelijke bouwkunst in Oost-Nederland, 1977, p. 35. Scholts, W., W. Wilterdink, Boerderijen kijken in Winterswijk, 1983, p. 106 en 124. Het inmiddels tot ruïne vervallen scholtengoed Hemmink in Miste heeft vergelijkbare blinde vensters in de achtergevel. 19 S.J. Fockema Andreae e.a., Duizend jaar bouwen in Nederland, 1957, pp. 245-253. 18
11
2.4.1.3 Kadastrale kaart 1910, de oude boerderij is met blauwe lijntjes op de kaart te zien.
2.4.1.4 Topografische kaart 1911.
2.4.2.1 Schuur anno 2013.
2.4.2.2 Kadastrale kaart 1927.
2.4.3.1 Aanzichttekening van rechts de oude schuur, links met de uitbreiding.
2.4.3.2 Plattegrond uitbreiding varkenshokken, de gearceerde muren betreffen de uitbreiding.
is verplaatst.20 Bij de verplaatsing van de schuur zijn waarschijnlijk alleen het houtwerk en de dakpannen hergebruikt. Gezien de machinale steensoort in de nieuwe schuur zijn er in 1910 nieuwe stenen toegepast. Mogelijk was de oude schuur geheel van hout. Uit bouwhistorische sporen blijkt dat de nieuwe schuur vergroot is met één gebint.21 Vergelijk het vierkante grondplan van de oude schuur op de kadasterkaart van 1910 met het rechthoekige grondplan van de nieuwe schuur op de kadastrale kaart uit 1927. Ten tijden van de bouw van het daglonershuisje stond het gebouwtje direct naast de voorgevel van de oude boerderij. Oorspronkelijk had het gebouwtje dus een plek op het woongedeelte van het erf gekregen. Door de gewijzigde erfindeling begin twintigste eeuw stond het huisje midden in het bedrijfsgedeelte van het erf. 2.4.3 Uitbouw boerderij 1924 In februari 1924 wordt de vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van het aantal stallen. De vergunning wordt nu aangevraagd door Johan Gerard Hijink, waaruit blijkt dat hij de boerderij tussen 1910 en 1924 van zijn schoonvader heeft overgenomen. De uitbreiding vond plaats aan de zuidoostzijde van de boerderij. Het nieuwe gedeelte bood plaats aan extra varkenshokken en een berghok. De nieuwe gang werd aangesloten op de bestaande gang. Het oostelijke dakschild kreeg een flauwere hellingshoek, het plafond werd verlaagd en een gevelopening in de oostgevel werd dichtgezet. Tussen 1911 en 1928 is de oprijlaan naar de boerderij verlegd. Haaks op de voorgevel vormt de oprijlaan een monumentale zichtas op de representatieve gevel. De huidige oprijlaan is aan weerszijden beplant met robinia’s. Tevens is de in 1910 gebouwde zijaanbouw aan de oostgevel van de schuur waarschijnlijk in de jaren dertig gesloopt en opnieuw opgebouwd. Doordat de zijaanbouw niet op de kadastrale kaarten is ingetekend, moet voor de datering van beide schuren op de bouwhistorische overblijfselen afgegaan worden (zie subparagraaf 3.5.2, ruimte s.3). 2.4.4 Het Keunenhuis in oorlogstijd In 1943 trouwt de oudste zoon, Abraham Hijink, met Jantje Boerma. Volgens Jantje HijinkBoerma zijn er aan het eind van de oorlog zeventig granaten ingeslagen rond de boerderij.22 De granaten zijn door geallieerde bommenwerpers geloosd en hebben tot schade aan de gebouwen geleid. Alle ruiten zijn kapot gegaan, enkele kozijnen zijn beschadigd en de gevels van de boerderij, het daglonershuisje en de schuur zijn hierdoor beschadigd. De door granaatscherven beschadigde bakstenen zijn in de gevel van de schuur nog zichtbaar.
20
Vergunningen Keunenhuis, nr. 998, 1908. Gemeentehuis Winterswijk. De telmerknummering begint vanaf het tweede gebint en tevens zijn in dit tweede gebint de gaten voor twee portaal flankerende muurstijlen aangetroffen. Zie paragraaf 3.5.2., ruimte s.1 voor een uitgebreidere uitleg over de bouwhistorische sporen in het dragende houtwerk. 22 S. van der Werf, ‘Het Keunenhuis heeft een ‘brandblusscher’’, De Gelderlander, 5 mei 2001. 21
12
2.4.3.3 Topografische kaart 1928.
2.4.5.1 Historische foto daglonershuisje, jaartal onbekend.
2.4.5.2 Gebrekentekening achtergevel, 2002.
2.4.5.3 Sloopwerkzaamheden, 2002.
2.4.5.4 Verwijderen van de pannen op de uitbouw, 2002.
2.4.5.5 resultaat na restauratie, 2002.
Waar tot voor de oorlog nog een kleermaker (in de achterhoek ook wel snieder genoemd) in het daglonershuisje woonde, is het daglonershuisje na de oorlog in gebruik genomen als stal voor kalveren of een stier.23 Hierdoor zijn met name in het interieur enkele wijzigingen aangebracht. 2.4.5 Restauratie daglonershuisje 2002 De agrarische bestemming van het daglonershuisje als stal eiste in de loop der jaren zijn tol van het gebouwtje. Eind twintigste eeuw stond het huisje leeg en in 2000 besloot Jantje Hijink-Boerma het daglonershuisje te restaureren. Verenging Monumentenbelangen Winterswijk droeg zorg voor de projectbegeleiding van de restauratie en de aanwijzing van het boerderijcomplex als rijksmonument. Bouwbedrijf H.J. Wiggers nam de uitvoering van de restauratie op zich. Tijdens de restauratie is de hondenren verwijderd, zijn de gevels opnieuw gevoegd, is het rotte hout vervangen, zijn de pannen opnieuw gelegd, zijn de strodokken aangevuld en is de keitjesvloer van een laag leem ontdaan. Ook werden er blauwe kleurresten op de lemen muren gevonden, die op enkele plekken opnieuw is aangebracht. 2.4.6 Overdracht aan Natuurmonumenten Door de eerdere verkoop van stukken grond aan de Vereniging Natuurmonumenten besloot Jantje Hijink om ook het Keunenhuis aan de Vereniging te verkopen. Natuurmonumenten heeft het Keunenhuis en de bijgebouwen in augustus 2012 aangekocht, waarbij mevrouw Hijink er mocht blijven wonen. Onder het beheer van Natuurmonumenten is in 2012 een kleine overkapping aan de westgevel van de schuur verwijderd, in 2013 zijn enkele planken aan de gevels van de schuur vernieuwd. In december 2012 overleed de laatste bewoonster Jantje Hijink-Boerma.
23
Onbekende auteur, Scholtenboerderij en NSW-landgoed ‘het Keunenhuis’ Winterswijk-Woold, z.j.
13
3. Beschrijving en waardering 3.1 Specifieke waarderingsmethode Ieder object bezit zijn eigen unieke kwaliteiten waardoor in de cultuurhistorische waardestelling enkele specifieke uitgangspunten voor de waardering toegelicht dienen te worden. In het algemeen geldt dat alle onderdelen van het Keunenhuis die dateren uit het oorspronkelijke bouwjaar of die streekeigen zijn, hoog gewaardeerd zijn: latere toevoegingen zijn van ondergeschikte waarde. In aanvulling hierop gelden voor twee delen van het erf een verschillend waarderingscriterium: - Voor het noordelijke deel van het erf (rondom het voorhuis) geldt het gebruik als exterieure representatieve verblijfsruimte (tuin) als belangrijk criterium voor een hoge waardering. - Voor het westelijke en zuidelijke deel van het erf (rondom het achterhuis en de schuur) geldt het historische gebruik als uitvalbasis voor de agrarische bedrijfsvoering als belangrijk criterium voor een hoge waardering. - Voor het daglonershuisje gelden de overblijfselen van het gebruik als verblijfsruimte voor een dagloner als belangrijk criterium voor een hoge waardering. Na de beschrijving van het onderdeel wordt de waardering in dikgedrukte tekst genoemd. Hierbij zijn vier waarderende termen gebruikt: - Hoge monumentwaarde: het onderdeel is van cruciaal belang voor de structuur en/of betekenis van het object of gebied (op de waarderingsplattegronden met blauw aangegeven). - Positieve monumentwaarde: het onderdeel is van belang voor de structuur en/of betekenis van het object of gebied (met groen aangegeven). - Neutrale monumentwaarde: het onderdeel is van zeer gering belang voor de structuur en/of betekenis van het object of gebied, het onderdeel is echter geen storend element (met geel aangegeven). - Negatieve monumentwaarde: het onderdeel is een storend element voor de structuur en/of betekenis van het object of gebied (met rood aangegeven). Naast de waarderende term wordt een korte uitleg geven waarmee duidelijk wordt hoe het waardestellend oordeel tot stand is gekomen. In de bijlagen zijn de waarderende plattegronden opgenomen.
14
3.2.1.1 Het Keunenhuis in het Winterswijkse esdekkenlandschap.
3.2.1.2 Landgoed rondom het Keunenhuis.
3.2.1.3 De belangrijkste zichtlijnen.
3.2.1.4 Primaire zichtlijn.
3.2.1.5 De oprijlaan: een primaire zichtas.
3.2.1.6 Secundaire zichtlijn.
3.2.1.7 Secundaire zichtlijn.
3.2 Het gebied: het Keunenhuis in het Winterswijkse landschap 3.2.1 Landschap Winterswijk Door de reliëfvorming en de slecht afwaterende ondergrond, liggen de Winterswijkse boerderijcomplexen verspreid in het landschap, vaak zonder een duidelijke buurtschapkern. De esdekken zijn eveneens de oorzaak van de onregelmatige verkaveling, boerderijen liggen vaak op de flanken van de essen. De open boerderijcomplexen zijn onderling verbonden door paden die direct op de naburige boerderijcomplexen aansluiten. Door de talrijke kleine bossen en beplanting rondom de akkers hebben de bomen de werking van coulissen. Lanenpatronen lopen van en naar de boerderij en zijn veelzeggend over de status van de welvarende oudbewoners van het Keunenhuis. De overeenkomst in grondgebruik tussen de scholtenboerderijen en de gronden die behoren tot het Keunenhuis is hierdoor dan ook groot. Door de verkrijging van de NSW-status wordt de boerderij met landerijen ook wel als landgoed aangeduid. Karakterisering Winterswijkse landschap: het Winterswijkse landschap is te karakteriseren als een esdekkenlandschap met onregelmatige verkaveling waarin de bossen de werking van coulissen hebben. De bebouwing ligt verspreid in het landschap, vaak op de flanken van de esdekken. De boerderijen zijn vaak onderling verbonden door paden. 3.2.2 Zichtlijnen en wandelroutes Op afbeelding 3.2.1.3 zijn de belangrijkste zichtlijnen aangegeven. De oprijlaan, die vanaf de Wooldseweg recht op de representatieve voorgevel loopt, vormt de belangrijkste zichtas. Verder zijn zichtlijnen vanaf de Wooldseweg en vanaf het zogenaamde Kozakkenpad pad belangrijk. De coulissenwerking van de bomenrijen langs de landbouwpercelen belemmeren het uitzicht op het Keunenhuis vanuit het oosten. De hoog opgaande beplanting op het erf zelf, vormt nauwelijks een belemmering voor het zicht op de gebouwen. Door het vrije zicht op de gebouwen heeft het erf een open karakter. Vanaf een tweetal toeristische wandelroutes, de blauwe- en rode TRAP route, is er zicht op het Keunenhuis. Waardering aanzicht erf: de hoog opgaande beplanting en het open karakter van het erf wordt positief gewaardeerd vanwege de streekeigenheid van de erfbeplanting en de gevels van de gebouwen.
15
3.3.1.1 Jonge robinia’s langs de oprijlaan.
3.3.1.3 De zomereiken markeren het erf.
3.3.1.2 Robinia’s die de zichtlijn van de oprijlaan markeren.
3.3.1.4 Zomereiken rondom de schuur.
3.3 Het ensemble: het erf Bij beschouwing van het erf (alle buiten onderdelen) kan een globale driedeling gemaakt worden tussen de west-, noord- en de zuidzijde. Dit onderscheid kenmerkt zich door de wijze waarop de delen van het erf in gebruik werden genomen: - Op de westzijde van het erf bevinden zich de toegangswegen: de oprijlaan die toegang geeft tot de Wooldseweg, een laantje richting de boerderij Boddewieske en een laantje dat toegang geeft tot het Kozakkenpad. - De noordzijde van het erf (waarmee het erf binnen de meidoornhaag bedoeld wordt) werd gebruikt voor het meer representatieve- en vrijetijdsgebruik. Dit gedeelte bevindt zich dan ook rondom het woongedeelte van de boerderij. - De zuidzijde van het erf, waar zich de deel, de schuur en het daglonershuisje bevinden, stond met name ten dienste van de agrarische bedrijfsvoering. In de bijlagen I en II is de erfschets en de waarderende erfschets opgenomen. Algemene waardering Keunenhuis: het Keunenhuis is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de grotendeels authentieke indeling van het erf en de gevels en het interieur van de gebouwen. In het overwegend gave historische boerenbedrijf is de oorspronkelijke gebruiksfunctie goed afleesbaar. De goed bewaarde representatieve vertrekken met hun interieurs geven een indruk van historische bewoning en de sociale status van de vroegere bewoners. 3.3.1 Beplanting De robinia’s die als wegbeplanting langs de oprijlaan staan dateren, gezien hun ouderdom, niet uit de periode 1911-1928, het jaar waarin de oprijlaan aangelegd is. Zoals op de topografische kaart van 1928 te zien is, is de oprijlaan wel vanaf de aanleg beplant met bomen, het is niet bekend welk soort. Waardering robinia’s: de robinia’s langs de oprijlaan zijn van positieve cultuurhistorische waarde omdat het niet de oorspronkelijke bomen zijn uit de periode van de aanleg van de oprijlaan. De robinia’s markeren echter wel de belangrijkste zichtas op het erf. De robinia’s op de westzijde van het erf zijn vanwege hun geringe ouderdom van neutrale waarde. De zomereiken op het erf dateren van voor de jaren dertig. Op afbeelding 3.3.3.5 zijn de oudere eiken achter de familie te zien en de jonge aanplant van de eikenlaan rechtsboven op de foto. Waardering eikenbomen: de zomereiken aan weerszijde van de laan die vanuit het westen toegang geeft tot het Keunenhuis, zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege hun ouderdom en het feit dat ze een zichtlijn op de boerderijplaats markeren. Ook de eiken ten westen van de schuur, ten oosten van het daglonershuisje en rondom het hondenhok zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege hun ouderdom en
16
3.3.1.5 De symmetrische voortuin.
3.3.1.6 Het grindpad verdeelt de tuin in tweeën.
3.3.1.7 Border met rhododendrons.
3.3.1.8 De perken staan in relatie tot de gevel.
3.3.1.9 De rode beuk en de perenboom.
vanwege de markering van de boerderijplaats. De drie Amerikaanse eiken tussen de robinia’s in de oprijlaan, zijn door hun afwijkende soort van neutrale waarde. Waardering lindebomen zuidzijde erf: de lindes op de zuidzijde van het erf zijn van positieve cultuurhistorische waarde vanwege hun geringe ouderdom en hun bijdrage aan de markering van zowel het erf als de erfafscheiding. De meidoornhaag is in de periode 1911-1928 geplant, vermoedelijk toen de huidige oprijlaan aangelegd is. De meidoornhaag was oorspronkelijk enkele decimeters hoger (zie afbeelding 3.3.4.4 en 3.3.7.2). Waardering meidoornhaag: de meidoornhaag is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de ouderdom, de karakteristieke boerenerfbeplanting, de markering van het tuingedeelte en vanwege de symmetrie. Al vanaf de jaren dertig was nabij de noordwesthoek van de boerderij een grasstrook aanwezig (zie afbeelding 3.3.3.5). Het overige deel van de tuin was vermoedelijk beplant met sierbloemen (zie afbeelding 3.3.4.4). Waardering gazon: het gazon voor de gevel is van neutrale cultuurhistorische waarde vanwege de niet oorspronkelijke bodembegroeiing. De grasstrook nabij de noordwesthoek van de boerderij is van positieve waarde omdat dit stuk gazon tot de oorspronkelijke tuininrichting behoort. In de borders groeien verschillende sierplanten, in de oostelijke border groeien sierplanten en een aantal rhododendrons. De ronde rozenperken zijn in de buitenste ring beplant met sierplanten zoals rozen, met daarbinnen viooltjes. De tuin voor de voorgevel was oorspronkelijk beplant met sierbloemen. De huidige tuin (met een groter gazon) is een versoberde afspiegeling van de oorspronkelijke tuin. Waardering borders: de borders en rozenperkjes zijn van neutrale cultuurhistorische waarde vanwege de niet oorspronkelijke inrichting van de symmetrische perken. Waardering hortensia’s: de langwerpige hortensia perken zijn van positieve cultuurhistorische waarde vanwege de relatie met de lisenen van de voorgevel van de boerderij. Waardering taxussen: De twee taxussen in het verlengde van de hortensiaperken zijn van neutrale waarde vanwege de geringe ouderdom. De perenboom aan de noordzijde van de tuin is een overblijfsel van de rij fruitbomen die langs de heg heeft gestaan (zie afbeelding 3.3.4.4 en 3.3.7.2). Waardering perenboom: de perenboom aan de noordzijde van de tuin vertegenwoordig een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gebruiksfunctie als nutsboom en omdat de boom een overblijfsel is van de oorspronkelijke tuininrichting. 17
3.3.1.10 De kerspruim naast het terras.
3.3.2.1 Cementstenen bloembak op het gazon.
3.3.1.11 Bloemperk nabij het terras.
3.3.3.1 De halfverharde oprijlaan.
De rode beuk aan de noordzijde van het erf is zeer recent geplant, er zijn geen aanwijzingen voor een voorganger van een dergelijke boom op deze plek. Waardering rode beuk: de rode beuk is van neutrale waarde vanwege de geringe ouderdom. Waardering kerspruim: de kerspruim naast het terras is vanwege de sierfunctie van neutrale cultuurhistorische waarde. Waardering boom en struiken oostzijde boerderij: de appelboom, pruim en heester aan oostzijde zijn vanwege de nutsfunctie van positieve cultuurhistorische waarde. Op afbeelding 3.3.3.5 is te zien dat de bloemenperk nabij de noordwestpunt van de boerderij in de jaren dertig niet aanwezig was. De bloemenperk is daarmee geen oorspronkelijk onderdeel van de tuininrichting. Waardering bloemperk: het bloemperk nabij het terras is van neutrale cultuurhistorische waarde omdat het geen oorspronkelijk onderdeel van de tuininrichting is. 3.3.2 Bloembakken De twee bloembakken (NM bouwwerknummer 4848 (westelijke) en 4843 (oostelijke)) op het gazon zijn van cementsteen waarin diagonale groefjes in aan zijn gebracht. De monoliete bakken zijn in het verlengde van de hoeken van de voorgevel geplaatst en beplant met sierbloemen. De bloembakken zijn mogelijk oorspronkelijk gebruikt als voederbakken. Waardering bloembakken: de bloembakken vertegenwoordigen een positieve cultuurhistorische waarde omdat ze, ofwel tot de oorspronkelijke tuininrichting behoren; ofwel hergebruikt zijn vanuit een eerder agrarisch gebruik. 3.3.3 Verhardingen Het grindterras voor de voorgevel en de twee zijpaadjes nabij de noordwest- en noordoostpunt van de boerderij dateren uit de periode 1911-1928 en maken deel uit van de oorspronkelijk tuinaanleg (zie afbeelding 3.3.3.5). Waardering grindterras met zijpaden: de kleine grindpaden en het grindterras zijn van hoge cultuurhistorische waarde omdat deze deel uitmaken van de oorspronkelijke tuinaanleg. Haaks op de voorgevel bevindt zich een smal grindpad dat de tuin in tweeën opdeelt en de zichtas van de oprijlaan doortrekt tot de voordeur. Dit pad is echter na 1963 aangelegd, getuige de foto uit 1963 (afbeelding 3.3.4.4) waarop een bredere bestrate voorganger van dit pad te zien is. Waardering grindpad: Ook het smalle grindpad in het verlengde van de oprijlaan is van positieve cultuurhistorische waarde omdat het pad niet de breedte en verhardingstype 18
3.3.3.2 Grindtegels op het pad en terras.
3.3.3.3 De zij-ingang in de jaren dertig.
3.3.3.4 Grindpad tussen het terras en het gazon.
3.3.3.5 Familiefoto J.G. Hijink met gezin in de tuin, jaren dertig twintigste-eeuw.
3.3.3.6 Veldkeiverharding voor de deeldeuren.
3.3.3.7 Potscheurverharding voor het daglonershuisje.
van het oorspronkelijk pad heeft en omdat het de symmetrie- en zichtas van de tuin markeert. Waardering halfverharde oprijlaan: de uit kiezels en bouwpuin bestaande halfverharding van de oprijlaan vertegenwoordigd een positieve cultuurhistorische waarde vanwege de voor boerderijplaatsen typerende verharding. De grindtegels op het terras zijn een latere toevoeging aan de tuin, voorheen bestond het terras uit grind zoals op afbeelding 3.3.3.5 te zien is. Het pad van grindtegels bestond oorspronkelijk uit halfverharding (met grind of veldkeitjes pal voor de zijdeur). De grindtegels naast de boerderij (rechts van de zijdeur) bestond oorspronkelijk uit veldkeitjes (zie afbeelding 3.3.3.3). Waardering grindtegels: de grindtegels, die voor de verharding van het zijterras en pad gebruikt zijn, vertegenwoordigen een neutrale cultuurhistorische waarde omdat dit latere aanpassingen in verharding zijn. De veldkeitjes verharding voor de deeldeuren bestaat uit middelgrote zwerfkeien die in de voorlaatste ijstijd met het gletsjerijs zijn meegevoerd. Bij het ploegen zijn de stenen uit het veld gehaald en als verharding gebruikt. Waardering veldkeitjesverharding: de veldkeitjes rondom de deeldeuren zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de streekeigenheid en authenticiteit van dit verhardingstype. De in vissengraad motief gelegde verharding voor de deur van het daglonershuisje bestaat uit zogenaamde potscheuren (ook wel kannenschrot genoemd). De aardewerken potscheuren werden als afstandhoudertjes tussen gestapelde potten in de oven meegebakken. Als afvalproduct van pottenbakkerijen werden de staafjes hergebruikt als (goedkope) verharding.24 Waardering potscheurverharding: de potscherfverharding voor de ingang van het daglonershuisje heeft vanwege de streekeigenheid en authenticiteit een hoge cultuurhistorische waarde. De klinkerverharding tegen de noordoosthoek van het daglonershuisje behoort niet bij het oorspronkelijke gebruik van het gebouwtje als onderkomen voor een dagloner maar diende als verharding voor de ingang van de oostelijke uitbouw van het daglonershuisje. Later is de verharding in gebruik genomen als vloer van het hondenhok. Waardering klinkerverharding: de klinkerverharding bij het daglonershuisje heeft een positieve cultuurhistorische waarde vanwege het latere ingebruikname van het huisje als stal.
24
Jans, J., Landelijke bouwkunst in Oost-Nederland, 1977, p. 35.
19
3.3.4.1 Witgeschilderde veldkeien als afscheiding.
3.3.4.2 Toegangshek in de meidoornhaag anno 2013.
3.3.4.3 Toegangshek anno 2013.
3.3.4.4 Toegangshek anno 1963.
3.3.5.1 Betonnen waterbak en hek nabij de stallen.
3.3.5.3 Het hondenhok op een strategische plek.
3.3.5.2 Betonplaat nabij het daglonershuisje.
3.3.5.4 De kikkerpoel op de zuidzijde van het erf.
3.3.4 Erf afscheidingen De witgeverfde zwerfkeien doen dienst als markering van de paden. Twee stenen zijn op de hoeken van de schuur en de boerderij geplaatst ter bescherming van de muren. Waardering zwerfkeien: de witgeverfde zwerfkeien zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de streekeigenheid van deze wijze van erf afscheiding. De toegangshekjes in de meidoornhaag (NM bouwwerknummers 4850 (noordzijde), 4851 (oostzijde) en 4853 (westzijde) behoren tot de oorspronkelijke hekjes (zie afbeelding 3.3.4.4). Ook het draaibare gedeelte van het toegangshekje nabij het terras (westzijde) behoort tot de oorspronkelijke inrichting. De vaste hekjes rondom het terras zijn latere toevoegingen (in dezelfde stijl), hier stond oorspronkelijk een hegje (zie afbeelding 3.3.3.3). Waardering hekjes: de twee hekjes in de meidoornhaag en het draaibare gedeelte van het toegangshekje bij het terras vertegenwoordigen een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de eenvoudige maar toch representatieve toegangshekjes. Het vaste gedeelte van het hekje aan de westzijde nabij het terras is van neutrale waarde omdat dit een latere toevoeging aan de oorspronkelijke inrichting is. Het hek aan de oostzijde van het erf (tussen de appelboom en de waterbak) heeft aanzienlijke afmetingen, het hek werd gebruikt als toegang tot het naastgelegen veld. Sinds dit veld niet meer geheel omheind is, heeft het hek zijn functie verloren. Waardering hek oostzijde erf: het hek is van positieve cultuurhistorische waarde vanwege het vroegere agrarische gebruik. 3.3.5 Overige elementen De betonnen waterbakken, een op de oostzijde van het erf (NM bouwwerknummer 4841) en een op de westzijde van het erf (waterbak met pomp NM bouwwerknummer 4849), werden gebruikt als drinkbakken voor het vee. Naast de betonbak op de westzijde van het erf staat een kleine pomp voor de watervoorziening. De eenvoudige betonnen bakken en de pomp dateren van na de Tweede Wereldoorlog. Waardering betonnen waterbakken: de betonnen waterbak op de west- en oostzijde van het erf heeft vanwege de gebruikshistorie en de geringe ouderdom een positieve cultuurhistorische waarde. Waardering pomp: de pomp op de westzijde van het erf heeft vanwege de gebruikshistorie en de geringe ouderdom een positieve cultuurhistorische waarde. De betonplaat nabij het daglonershuisje (NM bouwwerknummer 4844) werd gebruikt als (open) mestplaat en is waarschijnlijk geplaatst in de periode dat het daglonershuisje een agrarische functie kreeg. Hiermee is de betonplaat van na de Tweede Wereldoorlog te dateren. 20
3.3.6.1 Archeologische waardeverwachtingskaart.
3.3.6.2 Indicatie van eerdere bouwvolumes op het erf.
Legenda archeologische waardeverwachtingskaart: Archeologische waardeverwachting: Hoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden: resten afgedekt door een meer dan vijftig centimeter conserverende laag. Hoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden: archeologische resten vlak onder het maaiveld. Middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden: resten afgedekt door een meer dan vijftig centimeter conserverende laag. Lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Cultuurhistorie: historische boerderijlocatie rijksmonument verklaring code Eda1p: E: terreinvorm ontstaan door windtransport d: dekzandplandschap a: antropomorf relieftype 1: hoge verwachte dichtheid van archeologische resten in een meer dan 50 centimeter dikke conserverende laag. p: enkeerdgronden (dik plaggendek) verklaring code Edw6h: E: terreinvorm ontstaan door windtransport d: dekzandplandschap w: gewelfd relieftype (0,5 tot 1,5 meter) 6: middelmatige verwachte dichtheid van archeologische resten in een 0-30 centimeter dikke conserverende laag. h: hydropodzol bodem type
3.3.7.1 Oprijlaan zonder fruitbomen anno 2013.
3.3.7.2 Oprijlaan jaren dertig twintigste-eeuw.
Waardering betonplaat: de betonplaat heeft vanwege de gebruikshistorie en de geringe ouderdom een positieve cultuurhistorische waarde. Het fietsenhekje (NM bouwwerknummer 4854), bestaande uit twee stalen staanders en een stalen buis, staat nabij de zij-ingang van de boerderij. Het hekje dateert waarschijnlijk uit de jaren vijftig of zestig van de twintigste eeuw. Waardering fietsenhekje: het fietsenhekje heeft vanwege de gebruikshistorie en de geringe ouderdom een positieve cultuurhistorische waarde. Het hondenhok (NM bouwwerknummer 4842), bestaande uit acht houten palen en betongaas, is geplaatst op een plek waar meerdere toegangswegen bij elkaar komen. Door deze strategische plek op het erf kon de hond de bewoners alarmeren bij ongewenst (nachtelijk) bezoek. Het hondenhok is gezien het materiaalgebruik van geringe ouderdom. Waardering hondenhok: het hondenhok heeft vanwege de gebruikshistorie, de strategische plaatsing op het erf en de geringe ouderdom een positieve cultuurhistorische waarde. Waardering kikkerpoel: de kikkerpoel die zich op de zuidpunt van het erf bevindt, is van neutrale cultuurhistorische waarde vanwege de geringe ouderdom. 3.3.6 Archeologische waardeverwachting Zoals op afbeelding 3.3.6.1 te zien is, ligt op de dekzandrug waarop het Keunenhuis gebouwd is, een meer dan vijftig centimeter dik plaggendek. Dit plaggendek zorgt voor een goede conservering van archeologische resten. In combinatie met een hoge archeologische waardeverwachting wordt rond het Keunenhuis dus een hoge verwachting van goed geconserveerde resten verondersteld. In de bodem op het erf zullen eveneens resten van de inmiddels verdwenen bouwvolumes te verwachten zijn. Op afbeelding 3.3.6.2 is met rode arcering de globale locatie van de gebouwen ingetekend. Bij graafwerkzaamheden op en rondom het Keunenhuis dient rekening gehouden te worden met de in de Tweede Wereldoorlog geloosde bommen, waarvan eventuele blindgangers nog in de grond aanwezig kunnen zijn. 3.3.7 Aanbevelingen erfinrichting Aanbevolen wordt om tussen de meidoornhaag en het halfverharde pad, de fruitbomen zoals deze te zien zijn op afbeelding 3.3.7.2 weer in te planten. Ook zou het grindpad tussen de oprijlaan en de voorgevel bestraat kunnen worden zoals op afbeelding 3.3.4.4.
21
3.4.1.1 Voorgevel en westgevel van de boerderij.
3.4.1.2 oostgevel met stallen.
g.1.1 Voorgevel van de boerderij anno 2013.
g.1.2 Voorgevel van de boerderij, jaartal onbekend.
g.1.3 Verlichting voorgevel.
3.4 De boerderij NM Bouwwerknummer: 4662 De boerderij bestaat uit twee bouwvolumes die beiden overkapt zijn met een zadeldak. De hallenhuisboerderij is op te delen in een voorhuis, gebruikt als woning, en een achterhuis, gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. Ook door de verschillende houten draagconstructies in beide clusters wordt het verschil in voor- en achterhuis weerspiegeld. De gevels en vertrekken zijn genummerd met voorafgaand de volgende letter- en cijfercombinatie: - De gevels met de “g”; - de begane grond van het voorhuis met “v.1”; - de begane grond van het achterhuis met “a.1”; - de zolderverdieping van het voorhuis met “v.2”; - de zolderverdieping van het achterhuis met “a.2”. Voor de plattegronden van de boerderij wordt verwezen naar de bijlagen III tot en met VIII. Algemene waardering boerderij: de boerderij vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de representatieve en streekeigen vormgeving van het exterieur en de gaafheid van het grotendeels vroeg twintigsteeeuwse interieur. 3.4.1 Exterieur boerderij: de gevels g.1
Voorgevel De voorgevel van de boerderij is als geheel in 1908 gebouwd. De voorgevel is de representatieve zijde van de boerderij. De zichtas die door de oprijlaan vanuit de Wooldseweg is gecreëerd versterkt deze representativiteit. De woonfunctie bevindt zich achter de met Jugendstil motieven gedecoreerde puntgevel. De gevel is opgebouwd uit rode bakstenen die in kruisverband gemetseld zijn. Alle gevelopeningen en decoraties zijn symmetrisch in de gevel aangebracht. Op de begane grond zijn vier brede gevelopeningen met segmentbogen aangebracht. In de boogtrommels bevinden zich gestileerde Jugendstil bloemmotieven. De segmentbogen zijn voorzien van twee eenvoudig witgeschilderde aanzetstenen en een witte reliëfrijke sluitsteen. De lekdorpels zijn uitgevoerd in grijsblauw geschilderd cementsteen. In de gevelopeningen zitten schuiframen. Op de eerste verdieping zijn de gevelopeningen op dezelfde wijze (maar dan smaller) uitgevoerd en zijn er T-ramen in geplaatst. Op de symmetrie-as bevinden zich de teruggelegde voordeur en het balkon met de teruggelegde balkondeur. De twee middenlisenen benadrukken de vooringang en de twee zijlisenen benadrukken de hoeken. De lisenen zijn uitgevoerd in portlandcement en geven de indruk van bewerkte natuursteenblokken. Op de eerste 22
g.1.4 Aanzichttekening voorgevel boerderij.
g.2.1 Westgevel boerderij.
g.2.2 Aanzichttekening westgevel.
g.1.5 Voordeur.
verdieping is een casement aangebracht in de lisenen. Ook het trasraam, de horizontale banden, het kartelmotief onder de dakrand en het kruis boven de balkondeur is uitgevoerd in portlandcement. De witte windveren sluiten aan bij de Winterswijkse bouwtraditie. Op de top van het dak zit een bliksemafleider. In de tweede helft van de negentiende eeuw is het houten sierspant in de geveltop afgewaaid waardoor het oorspronkelijke uiterlijk van de geveltop is gewijzigd. Waardering voorgevel: de gehele voorgevel (inclusief kozijnen) is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de volledige authenticiteit (m.u.v. het ontbrekende sierspant) van de gevel. het aanzicht vanuit de zichtas die door de oprijlaan gevormd wordt. Ook vanwege de getuigenis van de relatieve rijkdom van de eigenaars van het Keunenhuis is de gevel van hoge waarde. De vroeg twintigste-eeuwse decoratie zoals de Jugendstil motieven in de boogtrommels, de pronkdeuren, de cementen decoraties en de aanzet- en sluitstenen zijn van belang omdat deze de status en rijkdom van de twintigste-eeuwse bewoners representeert. Ook de symmetrie is belangrijk voor het uiterlijk van de gevel, deze wordt weerspiegeld in de symmetrische tuinaanleg. Enkele details dienen hierbij apart gewaardeerd te worden: Waardering elektra en telefoonlijngaten: de gaten schuin boven het linker raam op de tweede verdieping (ter hoogte van het kruis) zijn gemaakt ten behoeve van de telefoonaansluiting (zie afbeelding g.1.2), deze gaten zijn positief gewaardeerd omdat ze een getuigenis zijn van de historisch gegroeide situatie van de vroegere installaties. Waardering buitenlampen: de oorspronkelijke (1908) bolglas lamp (waarvan de schaal ontbreekt) in de top van de segmentboog boven het voorportaal is van hoge cultuurhistorische waarde. De aan het balkonhek geschroefde (recente) bouwlamp is echter van negatieve cultuurhistorische waarde vanwege de verstoring van de oorspronkelijke vroeg twintigste-eeuwse aanzicht en vanwege de verstoring van de symmetrie in de gevel. g.2
Westgevel De westgevel bestaat uit in kruisverband gemetselde, rode bakstenen. In de langgerekte gevel is de scheiding tussen het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte te zien in de raamverdeling. Links van de zij-ingang zijn de meer representatieve vertrekken zoals de woonkeuken en de woonkamer gesitueerd: de horizontale portlandcementbanden in de gevel benadrukken deze functies. In de meest linker gevelopening zit een schuifraam met bovenlicht die afgesloten kan worden door binnenluiken, in de twee gevelopeningen hier rechts van zitten T-ramen, deze kunnen afgesloten worden door buitenluiken. Boven de teruggelegde deur bevindt zich eveneens een bovenlicht. De twee staande gevelopeningen naast de deur hebben een vierruits schuifraam met een tweeruits bovenlicht, ook deze ramen hebben buitenluiken. De drie rechter vierkante kozijnen hebben elk vier ruiten. Hierachter bevindt zich de knechtenkamer. Achter de rechter deur bevindt zich de paardenstal. Boven alle gevelopeningen in deze gevel bevinden zich strekse bogen. De 23
g.2.3 Westgevel voorhuis.
g.2.4 Westgevel achterhuis.
g.2.5 Muldenpannen, jaren dertig twintigste-eeuw.
g.2.6 De huidige Rhein-Rhuhr pannen.
g.2.7 Huisnummerbordjes.
g.2.8 Huisnummerbordje K 188 op de deurpost, jaren dertig twintigste-eeuw.
g.3.1 Achtergevel boerderij.
cementstenen lekdorpels zijn net als in de voorgevel grijsblauw geschilderd. De onderste stenen zitten onder een cementen trasraam. Het langgerekte dakschild is bedekt met zogenaamde Rhein-Rhuhr pannen, dit zijn echter niet de oorspronkelijke pannen. Zoals op afbeelding g.2.5 te zien is, was het dak oorspronkelijk bedekt met muldenpannen.25 Waardering westgevel: de rechter zijgevel (inclusief kozijnen en luiken) vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de geheel oorspronkelijke gevelindeling en doordat de gevel de relatie met de achterliggende ruimtes aangeeft. Waardering westelijke dakschild: de vorm en geslotenheid van het dakschild vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke structuur. De dakpannen zijn van neutrale waarde vanwege het feit dat de huidige pannen niet oorspronkelijk zijn. Enkele details dienen hierbij apart gewaardeerd te worden: Het oude huisnummerbordje K 188 dateert uit de jaren twintig van de twintigste-eeuw. Het bordje zat oorspronkelijk op het houten deurkozijn (zie afbeelding g.2.8) Waardering huisnummerbordje K 188: het huisnummerbordje is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de getuigenis van de historische huisnummering. Waardering buitenlamp boven de ingang: de buitenlamp heeft ondanks zijn incompleetheid (het glas en de schaal missen) een positieve cultuurhistorische waarde omdat de lamp onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke verlichting en het type lamp vaak werd toegepast rondom boerderijen. g.3
Achtergevel De achtergevel van de boerderij representeert de bedrijfszijde van de boerderij, en bestaat uit twee topgevels. Achter de linker, hogere topgevel bevindt zich de deel. Achter de rechter, lagere topgevel bevindt zich de mestplaats en stallen. Net als de voorgevel is ook de achtergevel opgebouwd uit, in kruisverband gemetselde, rode bakstenen. De deeldeuren zijn iets teruggelegd waardoor er een zogenaamde ondiepe “onderschoer” ontstaat, een deurtype dat vaker voorkomt in de Achterhoek. Een segmentboog met witgeschilderde sluit- en aanzetstenen draagt de muur boven de deel- en mestplaatsdeuren. Verder bevinden zich een drietal houten deuren, twee houten luiken, twee getoogde stalramen en twee vierkante ramen. Opmerkelijk zijn de drie nissen in het midden van de linkergevel. In de drie nissen zijn op het pleisterwerk schilderingen aangebracht die stalramen imiteren. De decoratieve nissen delen het muurveld architectonisch op. Mogelijk zijn deze pseudoramen op de eerste verdieping groter uitgevoerd
25
Ook uit het bouwbestek uit 1908 blijkt de toepassing van muldenpannen. Vergunningen Keunenhuis, nr. 636, 1908. Gemeentehuis Winterswijk.
24
g.3.2 Aanzichttekening achtergevel.
g.3. Deeldeuren.
g.3.6 Rechter puntgevel van de achtergevel.
g.3.8 Gierpomphouder.
g.3.4 Met hout beschoten topgevels.
g.3.5 Blind stalraam.
g.3.7 Muuranker met maalkruisen en ring.
dan de (echte) stalramen op begane grond niveau om het perspectief te compenseren. Beide topgevels zijn beschoten met verticale planken met daaronder een muizentandlijst waarin zowel een bloktand als een overhoekse muizentand is verwerkt. De ossenbloed rode houten topgevel met muizentandlijst en de witte windveren zijn typerend voor Winterswijkse boerderijbouw. In de muurankers staat het bouwjaar 1908. Het rechter deel van de rechter topgevel is echter in 1924 bijgebouwd waarbij ook het rechter dakschil is verbouwd. Waardering achtergevel: de achtergevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de (oorspronkelijke) vroeg twintigste-eeuwse gevel waarbij aangesloten is op de lokale bouwtraditie. Met name de houten topgevel met muizentandlijst, de windveren, de drie nissen en de staldeuren met onderschoer en segmentboog zijn hierbij belangrijke elementen: allen in de huidige kleurstellingen. Het rechter deel van de rechter topgevel is echter positief gewaardeerd omdat dit deel wel een agrarische functie herbergde, maar niet tot het oorspronkelijke ontwerp uit 1908 behoort waarin een symmetrische opzet van dit geveldeel was voorgesteld. Enkele details dienen hierbij apart gewaardeerd te worden: Enkele muurankers zijn gedecoreerd met maalkruisen (die van oorsprong een onheilafwerende symboliek droegen) en zijn voorzien van een ring waaraan vee kon worden vastgezet. Waardering muuranker: de gedecoreerde muurankers zijn vanwege de decoratie en de agrarische functie van positieve cultuurhistorische waarde. Boven het luik van de gierkelder bevindt zich een houder. Waarschijnlijk werd hier een gierpomp in gezet die aangedreven werd door de as die bij het berghok uit de gevel steekt. Waardering gierpomphouder: de gierpomphouder is vanwege de agrarische functie van de houder positief gewaardeerd. Waardering buitenlamp: de buitenlamp (met bolglas en schaal) boven het deelportaal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de typerende boerderijverlichting.
25
g.4.1 Aanzichttekening oostgevel stallen.
g.5.1 Aanzichttekening noordgevel stallen.
g.4.2 Oostgevel stallen.
g.5.2 Noordgevel stallen.
g.6.1 Aanzichttekening oostgevel voorhuis.
g.6.2 Oostgevel voorhuis.
g.6.3 Rijnlandpannen oostelijk dakschild boerderij.
g.4
Oostgevel stallen Het linker deel van de oostelijke zijgevel is in 1924 opgetrokken bij de uitbouw van de stallen. Deze gevel is de minst representatieve van alle gevels. Ook deze gevel is opgebouwd met in kruisverband gemetselde bakstenen. In de gevel zitten vier ramen met gietijzeren spinnekop stalramen en een deur. Achter de gevel bevindt zich een gang die toegang geeft tot de stallen. Beide dakschilden van het zadeldak zijn gedekt met oudhollandse pannen die dateren uit 1924 omdat in het oorspronkelijke ontwerp muldenpannen gebruikt werden. Waardering oostgevel: de oostgevel heeft een positieve cultuurhistorische waarde vanwege de agrarische functie en omdat dit deel niet tot het oorspronkelijke ontwerp uit 1908 behoort. De geslotenheid van de beide dakschilden boven de stallen zijn van hoge waarde vanwege de oorspronkelijke structuur. De dakpannen zijn van positieve waarde omdat deze niet tot het oorspronkelijke ontwerp uit 1908 behoort.
g.5
Noordgevel stallen Ook in de noordgevel is de uitbreiding van 1924 te zien. Het deel rechts van de bouwnaad is in 1908 gebouwd, het linker deel is in 1924 opgetrokken. In de gevel zitten drie zesruits schuiframen, een kleiner staand raam en een deur met bovenlicht die toegang geeft tot de gang. Waardering noordgevel: de rechterzijde van de noordgevel is van hoge cultuurhistorische waarde omdat dit gedeelte tot het oorspronkelijke bouwvolume van 1908 hoort. Het deel links van de bouwnaad is evenals de oostgevel van de stallen van positieve waarde.
g.6
Oostgevel voorhuis De rechterzijde van de oostgevel is geheel in 1908 gebouwd en heeft dezelfde decoraties als de linkerzijde van de westgevel. De hoekliseen van de voorgevel is ook op de oostgevel aangebracht en ook de horizontale cementen banden ter hoogte van de onder- en bovenkant van de ramen lopen op deze gevel over de gehele lengte door. In de gevel zitten zes ramen, vier schuiframen en twee vaste ramen. Het oostelijke dakschil van de boerderij is gedekt met rijnlandpannen geproduceerd door de Vredener tonindustrie. Waardering oostgevel boerderij: de oostgevel vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke bouwvolume van 1908. De geslotenheid van het dakschild vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke structuur. De dakpannen zijn van neutrale waarde vanwege het feit dat de huidige pannen niet oorspronkelijk zijn.
26
v.1.1.1 Interieur woonkamer.
v.1.1.3 Inbouwkasten.
v.1.1.5 Gaskachel.
v.1.1.2 Woonkamer.
v.1.1.4 Binnenluiken.
v.1.1.6 tegeltje in de achterwand van de schouw.
3.4.2 Interieur boerderij: voorhuis begane grond De begane grond van het voorhuis is door een centrale hal in tweeën opgedeeld. Direct achter de voorgevel bevinden zich twee woonkamers waarvan de woonkamer aan de noordoostzijde door schuifdeuren opgedeeld is in een voor- en achterkamer. Verder bevinden zich in het woongedeelte een woonkeuken, een zijhal, een bijkeuken en een kelder waarboven zich een opkamer met badkamertje bevindt. In de bijlagen III tot en met V zijn de plattegronden van de boerderij (met nummering) opgenomen. Bij de geschreven waardering van het interieur wordt alleen een waardering gegeven van de zichtbare interieur afwerkingen, tenzij anders vermeldt. De waarderingsplattegronden geven echter alleen een waardering van de “ruwbouw”. Het kan dus voorkomen dat bijvoorbeeld een vloer in de beschrijving lager wordt gewaardeerd dan op de plattegrond, omdat de plattegrond de hooggewaardeerde vloerplanken aanduidt en de tekst doelt op het neutraal gewaardeerde vloerkleed dat op de vloerplanken ligt. v.1.1 Woonkamer De woonkamer (in de noordwesthoek van de boerderij) bevindt zich direct achter de voorgevel en kan samen met de woonkeuken, centrale hal en voor- en achterkamer beschouwd worden als een van de meest representatieve vertrekken van de boerderij. Op de vloer van de woonkamer ligt een houten vloer waarop een gebroken witte vloerbedekking ligt, de wanden zijn bekleed met papierbehang waarop geweven vlasdraad zit. In de woonkamer zit een marmeren schouw die, gezien de voegloze betegeling (zie afbeelding v.1.1.6), waarschijnlijk tot het oorspronkelijke interieur behoort. De gaskachel voor de schouw is in de jaren tachtig geplaatst, toen de boerderij op het gasnetwerk aangesloten werd.26 Het houtwerk en de deuren zijn origineel en afgewerkt met een donkergroene kleur. Ook de binnenluiken behoren tot de originele inrichting van de kamer. De bakelieten schakelaars en stopcontacten dateren waarschijnlijk uit de jaren dertig omdat de eerste bakelieten schakelaars en stopcontacten vanaf 1927 in Nederland geproduceerd werden.27 Waardering woonkamer: het houtwerk (plinten, kozijnen, vensterbanken, plafond, binnenluiken en deuren) met de bijbehorende kleurstellingen, de inbouwkasten en de marmeren schouw met betegelde achterwand zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke vroeg twintigste-eeuwse interieur. De gaskachel is van positieve waarde vanwege het feit dat de kachel niet tot het oorspronkelijke interieur behoort maar wel een getuigenis is van historische verwarmingstechniek. Het behang, de vloerbedekking, de moderne radiator en de cv leidingen zijn van neutrale waarde omdat dit recente toevoegingen zijn.
26 27
S. van der Werf, ‘Het Keunenhuis heeft een ‘brandblusscher’’, De Gelderlander, 5 mei 2001. P. Bot, Vademecum historische bouwmaterialen installaties en infrastructuur, 2009, p. 714.
27
v.1.2.1 Centrale hal.
v.1.13.1 Schuifdeuren voorkamer.
v.1.3.4 Voorkamer.
v.1.2.2 Hout- en Marmerimitatie.
v.1.3.2 Inbouwkast.
v.1.2.3 Siermotief.
v.1.3.3 Schouw.
v.1.3.5 De later toegevoegde was- en toiletruimte.
v.1.2 Voorste deel centrale hal De centrale hal deelt het voorhuis over de lengte op in tweeën. De centrale hal is gesitueerd in het verlengde van de belangrijkste zichtas van het erf, die gevormd wordt door de oprijlaan en het grindpad. De hal geeft toegang tot de hoofdingang en is dan ook de meest representatieve verkeersruimte in de boerderij. Door het tochtportaal is de hal in tweeën opgedeeld (het achterste deel wordt behandeld onder v.1.5). In de granito vloer zitten enkele terrazzo siermotieven. De vloer is een vrij vroeg voorbeeld van een granito vloer.28 De wanden zijn witgeverfd waar een imitatiemarmeren lambrisering op aangebracht is. Ook in deze ruimte zijn de plafondbalken in het zicht gelaten, de balken en planken zijn bruin afgewerkt. In de klapdeur en de ramen van het tochtportaal zit geëtst glas. De zijramen zijn matglas met een sierrand. In het glas van de klapdeur is een landschap met koeien te zien. De houten deuren en deurkozijnen in de centrale hal zijn afgewerkt met (eiken)houtimitatie. Waardering centrale hal: de centrale hal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het vroeg twintigste-eeuwse interieur. De granito vloer, de afwerkingen van wanden en plafonds, de imitatiemarmeren lambrisering, de deuren (met deurknoppen) en deurkozijnen met imitatiehouten afwerking en het tochtportaal zijn de onderdelen die deel uit maken van het oorspronkelijke interieur en daarom hoog gewaardeerd worden. v.1.3 Voorkamer De voorkamer bevindt zich direct achter de voorgevel en is van de achterkamer gescheiden door middel van een dubbele schuifdeur. Op de houten vloer ligt vloerbedekking met siermotieven. In de kamer staan twee inbouwkasten. Net als in de woonkamer zit ook in de voorkamer een later geplaatste marmeren schouw met dezelfde tegeltjes tegen de achterwand. Voor de schouw ligt een geëmailleerde groene plaat met siermotieven. In de hoek van de kamer, nabij de schuifdeuren, is recent een toilet en wasruimte ingericht. De wanden zijn behangen. Het houtwerk, het plafond, de schuifdeuren met flankerende panelen en de binnenluiken zijn in groene tinten afgewerkt. Waardering voorkamer: de interieur afwerking van de kamer is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de vroeg twintigste-eeuwse onderdelen. - De hoog gewaardeerde onderdelen zijn: het plafond, de binnenluiken met vensterbanken, de schuifdeuren (allen in de huidige afwerking), de vloerbedekking, de schouw met betegelde achterwand, de geëmailleerde plaat, het bakelieten stopcontact, de zwartgeverfde metalen tuimelschakelaars en de inbouwkasten. 28
P. Bot, Vademecum historische bouwmaterialen installaties en infrastructuur, 2009, p. 152.
28
v.1.4.1 Achterkamer.
v.1.4.2 De achterkamer met rechts de schuifdeur.
v.1.5.1 Achterste deel centrale hal.
v.1.5.4 Huidige stoppenkast
V.1.5.2 Trappaal met houtsnijwerk.
v.1.5.5 Oude stoppenkast
v.1.5.3 Zoldertrap.
v.1.5.6 Kluis.
- Het positief gewaardeerde onderdeel is: het behang omdat dit onderdeel wel historisch is maar geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke inrichting. - De neutraal gewaardeerde onderdelen zijn: de moderne radiatoren onder de vensterbanken en de elektra- en cv buizen omdat dit latere toevoegingen zijn. - Het negatief gewaardeerde onderdeel is: de recent geplaatste toilet- en wasruimte in de hoek nabij de schuifdeuren vanwege de verstoring van het oorspronkelijke interieur en het historische ruimtegebruik. v.1.4 Achterkamer Op de plankenvloer van de achterkamer liggen zachte vloertegels, de wanden zijn behangen en het plafond is, net als in de voorkamer, met groen afgewerkt. Ook de binnenluiken zijn in twee groene tinten geschilderd. In de achterkamer bevindt zich een wastafel met marmeren achterplaat. Waardering achterkamer: de interieur afwerking van de kamer is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de vroeg twintigste-eeuwse onderdelen. Deze hoog gewaardeerde onderdelen zijn: het plafond, de binnenluiken met vensterbanken en de schuifdeuren in de huidige afwerking. Van positieve waarde is het behang omdat het wel historisch is maar geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke inrichting. Van neutrale waarde zijn de vloerbedekking en de moderne elektra- en cv buizen omdat dit latere toevoegingen zijn. De wastafel is van negatieve vanwege de verstoring van het oorspronkelijke interieur en het historische ruimtegebruik. v.1.5 Achterste deel centrale hal en trapportaal Het achterste deel van de hal heeft een granito vloer met siermotieven, witgeverfde wanden en een lichtbruin afgewerkt plafond. De houten deuren en deurkozijnen zijn afgewerkt met (eiken)houtimitatie. In de hal twee inbouwkasten. In de hal staat een kluis op een voetstuk en hangt een draaitelefoon tegen de muur. De (niet authentieke) stoppenkast zit in dit deel van de hal. De authentieke stoppenkast, een marmeren plaat met porseleinen installaties, bevindt zich nog in de boerderij. De houten trappaal en trapleuning zijn gedecoreerd met houtsnijwerk. De trap (met kwart) bestaat uit houten treden met een traploper. De onderste helft van de muren zijn afgewerkt in een witgeverfde pleisterlaag. Waardering centrale hal: het achterste deel van de centrale hal en het trapportaal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het vroeg twintigste-eeuwse interieur. De granito vloer, de afwerkingen van wanden en plafonds, de deuren (met deurknoppen) en deurkozijnen met imitatiehouten afwerking, de traptreden, de trappaal, trapleuning en de kluis zijn de onderdelen die deel uit maken van het oorspronkelijke interieur en daarom hoog gewaardeerd worden. De draaitelefoon en de stoppenkast zijn ook van hoge cultuurhistorische waarde omdat deze apparaten een getuigenis zijn van de historische installaties. De draaitelefoon en de stoppenkast behoren niet tot het oorspronkelijke interieur. 29
v.1.6.1 Woonkeuken.
v.1.6.2 Woonkeuken.
v.1.6.3 Hangboezemschouw.
v.1.6.5 Inbouwkast.
v.1.6.4 De woonkeuken de jaren dertig.
v.1.6.6 Imitatiehouten deur.
v.1.6.7 Wiemers.
v.1.6.8 Plafond.
v.1.6 Woonkeuken De woonkeuken heeft een granito vloer. De schouw is het centrale onderdeel in deze ruimte. De representatieve hangboezemschouw is voorzien van borden op de schouwpost, een haardplaat met daarboven een betegelde achterwand en de bijbehorende stookattributen. De stookplaats dateert geheel uit 1908, de oorspronkelijke kachel ontbreekt echter. Aan de binnenzijde van de hangboezem zijn twee ijzeren staven aangebracht, waarschijnlijk dienen de staven om worsten aan te drogen (zie afbeelding v.1.6.7). Deze staven worden in de Achterhoek ook wel wiemers genoemd. De inbouwkasten, deurposten en deuren hebben allen een donkere imitatiehouten afwerking en behoren tot de oorspronkelijke inrichting. Ook de lichtgroene kleur op de huidige wanden is tussen 1908 en 1930 aangebracht. De lambrisering bestaat uit bruinwit behang met een houten lijst waarboven een rood sjabloonmotief op de wand is aangebracht. De lambrisering met sjabloonmotief is na de jaren dertig aangebracht, vergelijk afbeelding v.1.6.3 met afbeelding v.1.6.4. Ook de bovenrand heeft een rood sjabloonmotief waarboven zich een donkergroene afwerking bevindt. De bakelieten stopcontacten en schakelaars dateren uit de jaren dertig. In het plafond zijn de houten draagbalken in het zicht gelaten. De balken zijn met bruin afgewerkt, de planken donkergeel. Waardering woonkeuken: de woonkeuken heeft een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke en representatieve interieur. Ook de later aangebrachte, maar wel vooroorlogse, onderdelen zoals de lambrisering, het sjabloonmotief boven de lambrisering en de bakelieten schakelaars en stopcontacten zijn om deze reden van hoge cultuurhistorische waarde. De verplaatsbare meubels zijn van hoge waarde omdat deze samen met het grotendeels originele interieur een zeldzaam en daardoor waardevol ensemble vormen. De moderne hanglamp is net als de cv leiding van neutrale waarde. v.1.7 Zijhal De zijhal die toegang geeft tot de bijkeuken, de deel en de woonkeuken heeft een rood geschilderde betonnen vloer, houten plinten, lambrisering van beige behang en muren die afgewerkt zijn met wit behang. De houten paneeldeuren zijn met donker imitatiehout afgewerkt, in de deur zitten de oorspronkelijke deurknoppen. Vermoedelijk is de deur in de zuidelijke wand afkomstig uit de oude boerderij, ook van de deur in de oostwand wordt dit vermoed. In de hal hangt een moderne lamp en het plafond is roodbruin afgewerkt. Waardering zijhal: de zijhal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege gaafheid van de vroeg twintigste-eeuwse interieurafwerkingen. De deuren, de deurkozijnen en het plafond in de huidige afwerking, de lambrisering en de plinten zijn hierbij de belangrijkste onderdelen. Het later aangebrachte witte behang is van positieve waarde. De cv leidingen zijn van neutrale waarde. 30
v.1.7.1 Zijhal.
v.1.7.2 Deur zijhal.
v.1.9.1 Opkamer.
v.1.9.3 Deur in twee gele tinten afgewerkt.
v.1.8.1 Kelder.
v.1.9.2 Opkamer in gele kleurstellingen.
v.1.10.1 De badkamer naast de opkamer.
v.1.10.1 De inbouwkast met gele afwerkingen.
v.1.8 Kelder De kelder ligt gedeeltelijk onder het maaiveld en is te bereiken via een trap die aansluit op de centrale hal. De vloer bestaat uit rode klinkers, de wanden en het plafond zijn eenvoudig en functioneel afgewerkt met witgeschilderd pleisterwerk. Het plafond wordt gedragen door middel van een troggewelf. Waardering kelder: de kelder is van hoge waarde vanwege de oorspronkelijke en functionele inrichting als opslag voor levensmiddelen. v.1.9 Opkamer De opkamer met badkamer bevindt zich aan het einde van de centrale hal en is te bereiken via de trap die naar de zolder leidt. Onder de opkamer bevindt zich de kelder. De opkamer werd gebruikt als slaapkamer, de badkamer is direct vanuit het slaapvertrek te bereiken. In de deur tussen de opkamer en de trap zit een raamwerk waarin gekleurd en geëtst glas met siermotieven is aangebracht. De afwerking van het hout is in de opkamer in lichte- en donkergele kleurstelling uitgevoerd. De gele afwerking van de deuren en de deurkozijnen is echter niet origineel: onder de gele afwerking zit een eikenhoutimitatie afwerking. De wanden zijn behangen. Tussen de plafondbalken zit een later aangebrachte gele plafondverlaging van plaatmateriaal. In de hoek van de kamer zit een inbouwkast, in de andere hoek een wasbak met marmeren achterplaat. Waardering opkamer: de opkamer is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de authentieke inrichting van de niet-representatieve ruimte. De afwerkingen zijn echter van positieve waarde omdat deze later aangebracht zijn. Het plafond, de inbouwkast, de plinten, de deuren en deurkozijnen in de huidige kleurstellingen, het behang, de wastafel en de bakelieten trekschakelaar zijn allen positief gewaardeerd. De deur tussen de opkamer en de trap is hoog gewaardeerd. Het vloerzeil is van neutrale waarde. v.1.10 Badkamer De badkamer is alleen via de opkamer te bereiken. Omdat de ruimte zich boven de wc’s en de gang van de deel bevindt, zijn de opkamer en badkamer niet gelijkvloers. Net als de opkamer is de badkamer in gele kleurstellingen afgewerkt. Tegen de westwand staat een inbouwkast met twee dubbele deuren die van buiten in twee geeltinten is afgewerkt, binnenin de kast is een lichtgroene afwerking aangebracht. Tussen de plafondbalken zit een later aangebrachte gele plafondverlaging van plaatmateriaal, achter de plafondverlaging zijn de plafondplanken lichtgroen afgewerkt. Waardering badkamer: de badkamer is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de authentieke inrichting. De inbouwkast en de oorspronkelijke lichtgroene plafondafwerking zijn hoog gewaardeerd. Het verlaagde plafond en de gestuukte wanden zijn in de huidige kleurafwerking positief gewaardeerd omdat dit later aangebrachte afwerkingen zijn. 31
3.4.3.1 Vermoedelijk hergebruikte deur.
a.1.1.1 Paardenstal en hilde.
a.1.1.2 De deel met gebintbalken.
a.1.1.3 Telmerken in het hout. a.1.1.4 Achtermuur van de deel.
a.1.1.5 Veestal met hilden.
3.4.3 Interieur boerderij: achterhuis begane grond Het bedrijfsgedeelte van de boerderij zit aan de erfzijde van de boerderij. De deel vormt de centrale ruimte in het bedrijfsgedeelte. In de zijbeuken, aan weerszijden van de deel, bevinden zich een berging, twee paardenstallen, een veestal, een mestplaats, twee wc’s, een berghok en twee knechtenkamers: de meidenkamer en de knechtenkamer. Boven de stallen bevinden zich zogenaamde hilden, gebruikt voor opslag van de oogst. Via een gang zijn nog vijf varkenshokken en een bergplaats te bereiken. De laatste bewoonster, Jantje Hijink-Boersma, had verklaard dat enkele deuren in het achterhuis uit de oude, afgebrande, boerderij afkomstig waren.29 Vijf deuren in het achterhuis hebben vergelijkbare afmetingen en hebben allen twee panelen. Vermoedelijk zijn deze vijf deuren hergebruikt in de nieuwe boerderij. Het gaat om de deuren in de knechtenkeuken, de berging en de drie deuren in de bijkeuken. Van de deur tussen de hal en de deel en de deur van de moderne wc wordt vermoed dat ze ook uit de oude boerderij afkomstig zijn, hier zijn echter platen op de deuren gezet waardoor dit niet met zekerheid te zeggen is. Ook in de knechten wc zit een opmerkelijk fraaie deur waardoor vermoed wordt dat het een hergebruikte deur is. In deze deur zitten echter vier panelen waardoor de overeenkomst met de andere deuren ontbreekt. a.1.1
Deel De deel is de centrale ruimte in het achterhuis en wordt ook wel als verkeersruimte gebruikt. De deelvloer bestaat uit de originele rode klinkers. De wanden die het achterhuis scheiden van het voorhuis bestaan uit bakstenen muren, de stalwanden en de wanden van de hilden zijn allen in hout uitgevoerd. De deuren in de bakstenen muur zijn in bruine en rode kleuren afgewerkt. De muren aan weerszijden van de houten deeldeuren zijn met zwart pleisterwerk (onder) en wit pleisterwerk (boven) afgewerkt. In de deel zijn de houten dwarsgebinten met telmerken goed te zien. De merken zijn vanaf de deeldeuren opeenvolgend genummerd. De gebintstijlen zijn aan de gebintbalken verbonden door middel van een ankerbalkconstructie met dubbele wiggen. Een plankenvloer scheidt de deel met de bovenliggende hooizolder. Waardering deel: de deel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke interieur van de agrarische bedrijfsruimte. De klinkervloer, de gebinten met telmerken, de houten vloerplanken op de gebintbalken, de hilden, de staldeuren, de voederbakken, de bruin-rode deuren in de huidige (= oorspronkelijke) kleurstelling, de bakelieten electravoorzieningen, de deeldeuren en de afwerking van de baksteen muren in de huidige kleurstellingen zijn de onderdelen die de gaafheid van het interieur bepalen waardoor deze van hoge waarde zijn. Van neutrale waarde zijn de recente (dus niet de bakelieten) elektra aansluitingen.
29
S. van der Werf, ‘Het Keunenhuis heeft een ‘brandblusscher’’, De Gelderlander, 5 mei 2001.
32
a.1.2.1 Bijkeuken.
a.1.3.1 Berging met hydrofoor.
a.1.4.1 Knechtenkeuken.
a.1.2.2 Kast.
a.1.2.3 Hangboezemschouw en keukenblok.
a.1.3.2 De cv-ketel in de berging.
a.1.4.2 Blauw afgewerkte deur.
a.1.2
Bijkeuken In de bijkeuken ligt een roodgeschilderde cementvloer. Een eenvoudige hangboezemschouw bevindt zich in de hoek, in de andere hoek staat een inbouwkast met hier schuin tegenover een modern keukenblok. De betegeling tegen de achterwand van het keukenblok en in de schouw zijn historisch, het keukenblok, de elektravoorzieningen, cv leidingen en radiator zijn van recente datum. Het plafond bestaat uit een witgeverfd (later aangebracht) verlaag plafond. De drie deuren zijn vermoedelijk afkomstig uit de oude boerderij. Waardering bijkeuken: de drie deuren zijn vermoedelijk een hergebruikt overblijfsel van de oude boerderij en daarmee ouder dan de huidige boerderij, deze zijn van hoge cultuurhistorische waarde omdat ze getuigen van de bouwhistorische ontwikkeling van het Keunenhuis. De hangboezem en de inbouwkast maken deel uit van het oorspronkelijke interieur waardoor deze hoog gewaardeerd worden. De tegels tegen de achterwand van het keukenblok en in de schouw zijn historisch en daarom van hoge waarde. De interieur afwerkingen (m.u.v. de tegels), het verlaagde plafond, de cv leidingen, keukenblok en radiator dateren niet uit de bouwtijd en zijn daarom van neutrale cultuurhistorische waarde.
a.1.3
Berging In de berging staat de hydrofoor, die het water oppompt en op druk houdt. De hydrofoor maakt geen deel uit van het oorspronkelijke interieur: voorheen werd water rechtstreeks uit de waterput gehaald. In de berging staat ook een centrale verwarmingsketel. De vloer van de berging bestaat uit rode klinkers, de wanden zijn witgepleisterd met een zwarte lambrisering. De deur en het deurkozijn is in groene kleur afgewerkt, de deur is vermoedelijk een overblijfsel van de oude boerderij. De ruimte wordt verlicht door een lamp met bolglas en schaal. Waardering berging: de vloer, het plafond, de muurafwerking, de deur en de deurkozijnen in de huidige afwerking zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke interieur. De hydrofoor is een belangrijk onderdeel van de historische en huidige watervoorziening, maar het maakte geen onderdeel uit van het oorspronkelijke interieur waardoor de hydrofoor positieve gewaardeerd wordt. De cv-ketel is van neutrale waarde vanwege de geringe ouderdom.
a.1.4
Knechtenkeuken De knechtenkeuken was samen met de bovenliggende knechtenkamer het verblijf van de huisknecht. In zowel het keukentje als de kamer staan nog veel meubelstukken en gebruiksvoorwerpen uit de tijd dat de beide ruimtes nog gebruikt werden. Tot in de jaren zestig woonde hier nog een knecht.30 De
30
Onbekende auteur, Scholtenboerderij en NSW-landgoed ‘het Keunenhuis’ Winterswijk-Woold, z.j.
33
a.1.5.1 Knechtenkamer met meubels.
a.1.5.2 Hildeluik en gebint in de muur.
a.1.6.1 Deuren, kribben en ruifen van de beide paardestallen.
a.1.7.1 Interieur linker paardenstal.
a.1.6.2 Interieur rechter paardenstal.
verblijfsruimten van de knecht zijn vanuit twee gezichtspunten van belang als getuigenis van de sociale geschiedenis op het Keunenhuis. Ten eerste geeft het feit dat er in de boerderij een knechtenkamer aanwezig is, blijk van de relatieve rijkdom van de hoofdbewoners. Ten tweede zegt de locatie van de kamer, namelijk in het achterhuis, veel over de sociale hiërarchie tussen hoofdbewoners en ondergeschikt personeel. In het keukentje bevinden zich de houten trap en het keukenblok. In het keukentje zit een vloer van rode klinkers, een eenvoudig keukenblok met wasbak. De muren zijn witgepleisterd. Een deel van de achterwand van het keukenblok is, evenals de binnenzijde van de deur, blauw geverfd: een kleur die vliegen uit de keuken moet houden. De deur is vermoedelijk een overblijfsel van de oude boerderij. In de hoek bevindt zich een moderne gasmeter. Waardering knechtenkeuken: de knechtenkeuken vertegenwoordigd een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke interieurensemble en omdat de ruimte een getuigenis is van de sociale geschiedenis van de boerderij. Door het goed bewaard gebleven interieur met bijbehorende meubel- en gebruiksvoorwerpen, is sprake van een zeldzaam ensemble. De blauwe deur in de huidige afwerking, het witgeschilderde stucwerk, de vloer, het plafond en de meubelstukken zijn hierbij de belangrijkste onderdelen. De gasmeter in de hoek van het keukentje is van neutrale waarde omdat dit een latere toevoeging is. a.1.5
Knechtenkamer De knechtenkamer bevindt zich boven de paardenstallen, op het niveau van de hilden. De knechtenkamer deed dienst als slaap- en verblijfsruimte voor de knecht. De wanden in de slaapkamer zijn gepleisterd en witgeverfd, de vloer bestaat uit onbeschilderde vloerplanken. Tusen de plafondbalken zitten verlaagde plafonds, op de plafondbalken liggen plafondplanken. In de kamer staat nog een bed, twee tafeltjes met stoel, een inbouwkast en een vrijstaande kast. In de kamer is de ankerbalkconstructie van het derde gebint goed te zien, ook de telmerken zijn zichtbaar. Waardering knechtenkamer: de knechtenkeuken vertegenwoordigd een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke interieurensemble en omdat de ruimte een getuigenis is van de sociale geschiedenis van de boerderij. Door het goed bewaard gebleven interieur met bijbehorende meubel- en gebruiksvoorwerpen, is sprake van een zeldzaam ensemble. Het witgeschilderde stucwerk, de inbouwkast, de vloer, het plafond en de meubelstukken zijn hierbij van belang.
a.1.6 a.1.7
Paardenstallen De paardenstallen bestaan uit twee separate stallen. De bakstenen muren zijn afgewerkt met een pleisterlaag, de vloer bestaat uit houten vloerplanken. Tussen de deel en de stallen zit in iedere stal een deur, bestaande uit een boven- en onderdeur. Ook zitten in beide stallen een buitendeur. De buitendeur van de linker stal (a.1.7) zit in de achtergevel, de buitendeur van de rechter stal (a.1.6) 34
a.1.8.1 Moderne toilet.
a.1.10.1 Meidenkamer.
a.1.9.1 Knechtentoilet.
a.1.9.1 Deur knechtentoilet.
a.1.10.2 Inbouwkast in de meidenkamer.
zit in de westgevel. In de tussenmuur die de twee stallen scheidt zit een lamp met aan weerszijden een smeedijzeren rooster ter bescherming van paard en lamp. De voergoten naast de deuren bestaan uit betonnen kribben waarin het water of haver werd gedaan. Boven de kribben zitten ruifen bestaande uit horizontale houten ruiflatten waarin het hooi werd gelegd. Waardering paardenstallen: de paardenstallen zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid en zeldzaamheid van dit staltype. Met name de kribben, ruifen, de buitendeuren en de tweedelige deuren dragen bij aan deze kwalificatie. a.1.8
Toilet Het toilet dat direct te bereiken is via de deel is grotendeels modern ingericht. De onderste helft van de wanden zijn met witte tegels betegeld. De vloer bestaat uit rode moderne tegels en ook de pot is van modern porselein. In het toilet zit een valraampje. Van de deur wordt vermoed dat dit een overblijfsel van de oude boerderij is. Waardering toilet: het interieur van het moderne toilet is van neutrale cultuurhistorische waarde vanwege de geringe ouderdom. Het valraam wordt echter vanwege de hogere ouderdom positief gewaardeerd. De muren maken onderdeel uit van de oorspronkelijke boerderij-indeling waardoor deze hoog gewaardeerd worden. De deur is van hoge cultuurhistorische waarde, deze is mogelijk hergebruikt uit de oude boerderij.
a.1.9
Knechtentoilet Het knechtentoilet is te bereiken via een zijgang in de deel. In het knechtentoilet zitten de oorspronkelijke tegels als een lambrisering aan de wand met hierboven witgeschilderde gepleisterde wandafwerking. De cementvloer is met rood beschilderd. In het toilet bevindt zich een authentieke latrine in een gepleisterd bakstenen bouwsel. Het houtwerk is met een grijze kleur afgewerkt, de latrine is onbeschilderd. De deur van het knechtentoilet is waarschijnlijk een hergebruikte deur waarvan de afkomst onzeker is. De ruimte wordt geventileerd met twee valramen. Waardering knechtentoilet: het knechtentoilet is vanwege de oorspronkelijke inrichting van hoge cultuurhistorische waarde. Het (buiten) valraam, de latrine, wandafwerking (betegeling en pleisterwerk) en het houtwerk in de huidige afwerkingen zijn de belangrijkste onderdelen. Ook de deur van het knechtentoilet is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de ouderdom van de hergebruikte deur. De vloer is van positieve waarde.
a.1.10 Meidenkamer Net als de knechtenkamer bevindt de meidenkamer zich ook op het niveau van de hilden. Via een houten trap is het kamertje te bereiken. De vloer en het plafond bestaan uit houten onbeschilderde planken. De wanden bestaan uit witgeschilderd stucwerk. In de kamer bevindt zich nog een bed en een
35
a.1.11.1 Veestal met giergoot en deur naar mestplaats.
a.1.12.1 Gang met varkenshokken.
a.1.13.1 Mestplaats.
a.1.11.2 Veestal met houten tussenmuren.
a.1.12.2 Deur in noordgevel.
a.1.13.2 Mestplaats met verdiepte vloer.
inbouwkast. In het plafond zit een opening, bedoeld voor indirect daglicht via een (niet meer aanwezig) dakraam. Waardering meidenkamer: de meidenkamer is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de afleesbaarheid van het oorspronkelijke gebruik als meidenkamer, het authentieke interieur en vanwege de getuigenis van de sociale geschiedenis van het Keunenhuis (zie waardering a.1.4). a.1.11 Veestal De veestal is een relatief lage ruimte met een vloer van klinkers waarin een giergoot over de lengte van de ruimte ligt. De gier stroomde via de goot in de gierkelder van waaruit deze opgepompt werd. De bakstenen muren zijn gepleisterd, onder een hoge zwartgeverfde plint, boven witgeverfd. In de muur tussen de veestal en de mestplaats zitten vijf openingen: drie halfronde stalramen en twee deuren die gebruikt werden voor het verplaatsen van de mest naar de mestplaats. Tegen de houten wanden, die de stal scheidt van de deel, zitten houten voederbakken en twee staldeuren. De stal wordt verlicht door twee lampen met bolglas (waarbij één lamp de glazen bol mist) en schaal. Achter in de stal (onder de trap naar de meidenkamer) zit een kleine berging. Waardering veestal: de veestal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke agrarische functie. De muurafwerking, verlichting, vloer met giergoot en houten stalmuren met voederbakken en staldeuren zijn de onderdelen die een hoge waarde hebben. a.1.12 Gang en varkenshokken De ruimte waarin de oude varkenshokken staan is verdeelt in twee stallen, afgescheiden door een bakstenen gepleisterd muurtje, en een gang die toegang geeft tot de hokken. De vloer bestaat uit rode klinkers. De wanden uit witgepleisterde muren, waarvan de onderste helft in de hokken zwartgeverfd is. De onderste helft van de gangmuur is met rood afgewerkt. Tussen de bakstenen muren zitten houten schotten met hieronder gepleisterde bakstenen voederbakken. Het houten plafond, gedragen door plafondbalken, is door toedoen van houtworm in zeer slechte staat. In de buitenmuur zit een deur. Waardering varkenshokken: de ruimte waarin zich de varkenshokken bevinden zijn van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de afleesbaarheid van het oorspronkelijke agrarische gebruik. De stenen en houten tussenmuren, de voederbakken, de wandafwerking, de vloer en het plafond dragen hier aan bij. a.1.13 Mestplaats De mestplaats kan ook wel een vaaltstal genoemd worden omdat de mestplaats overdekt is. De verdiepte ruimte die gebruikt werd voor de opslag van de mest, is vanuit alle stallen (met uitzondering van de paardenstallen) direct te bereiken. In deze stal werd de mest vermengd met plaggen en strooisel en droog gehouden 36
a.1.14.1 In 1924 uitgebouwde varkenshokken.
a.1.14.2 Voeropslagbak.
a.1.14.3 Varkenshokken.
a.1.15.1 Berghok met installaties.
a.1.15.2 Aandrijfas in de achtergevel.
om uitspoeling door regenwater te voorkomen. Via de grote uitgang met de dubbele deuren in de achtergevel konden het strooisel en de plaggen ingereden worden en de mest vervolgens uitgereden worden over het land. De bakstenen muren van de mestplaats zijn witgepleisterd, een groot deel van dit pleisterwerk is echter inmiddels van de wanden gevallen. Het plafond bestaat uit rondhouten stammetjes, zogeheten slieten, die los op de balken liggen. Waardering mestplaats: de mestplaats als overdekte vaaltstal is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de betrekkelijke gaafheid en de afleesbaarheid van het oorspronkelijke agrarische gebruik van de ruimte. a.1.14 Gang en varkenshokken De aanbouw uit 1924 biedt onderdak aan twee varkenshokken en een gang. De westwand van deze ruimte was tussen 1908 en 1924 de oostelijke buitengevel van de stallen. In het midden van deze gevel zaten dubbele openslaande staldeuren met een segmentboog en sluit- en aanzetstenen. Deze gevelopening is in 1924 dichtgezet, twee kleine openingen voor de varkens zijn hierin uitgespaard. De segmentboog is op de zolder (a.2.3) nog in de wand te zien. De opbouw en afwerking van de in 1924 gebouwde varkenshokken is identiek aan varkenshokken uit 1908. De vloer bestaat uit rode klinkers, de wanden uit witgepleisterde muren waarvan onderste helft rood is in de gang en zwart is in de hokken. Tussen de bakstenen tussenmuren zitten houten schotten met hieronder gepleisterde bakstenen voederbakken. Het plafond bestaat uit houten planken. In de gang staat een gepleisterd bakstenen bak die waarschijnlijk gebruikt werd als opslagplaats voor het voer. In de oostwand zit een buitendeur. Waardering varkenshokken: de in 1924 gebouwde varkenshokken zijn van positieve cultuurhistorische waarde vanwege de afleesbaarheid van het oorspronkelijke (in dit geval 1924) agrarische gebruik. De stenen en houten tussenmuren, de voederbakken, de wandafwerking, de vloer, het plafond en de voeropslagbak dragen hier aan bij. a.1.15 Berghok Het berghok, aan het einde van de gang, heeft een vloer van klinkers en witgepleisterde wanden. Één wand is door de roet zwart geworden, het merendeel van het pleisterwerk is echter van deze muur afgevallen waardoor de bakstenen weer in het zicht zijn gekomen. In de ruimte staat een elektromotor die met een drijfriem verbonden is met een aandrijfas die tevens uit de achtergevel steekt (mogelijk om een mechanische gierpomp aan te drijven). Het berghok werd gebruikt om het voer voor de paarden klaar te maken. In het berghok staat ook een rookkanaal om gassen af te voeren. Waardering berghok: het berghok is positief gewaardeerd vanwege de afleesbaarheid van het oorspronkelijke (in dit geval 1924) agrarische gebruik en de zich hierin bevindende elektrische en mechanische installaties.
37
3.4.4.1 Jukspanten dragen de kap boven het voorhuis.
v.2.1.1 Interieur logeerkamer.
3.4.4.2 Daksporen ondersteund door stijlen.
v.2.1.2 Inbouwkast in logeerkamer.
v.2.2.1 Stenen (wit) en houten (geel) wanden van de gang.
v.2.1.3 Binnenzijde inbouwkast.
v.2.2.2 Porseleinen schakelaar en stopcontact.
3.4.4 Interieur boerderij: voor- en achterhuis zolderverdieping De zolderverdieping is evenals de begane grond onder te verdelen in het voorhuis, waar de woonvoorzieningen in onder gebracht zijn, en het achterhuis, die ingericht is als bedrijfsruimte. Op de zolderverdieping zijn de verschillen in kapconstructies tussen het voorhuis en het achterhuis zichtbaar. Boven het achterhuis worden de daksporen ondersteund door stijlen die op de gebintplaten van de dwarsgebinten rusten. Boven het voorhuis worden de daksporen ondersteund door gebintplaten die rusten op een reeks jukspanten met rechte benen. De sporen zijn zowel in het voor- als het achterhuis voorzien van haanhouten. Het woongedeelte bestaat uit vier ruimtes die vrijstaand in de zolder zijn geplaatst. De twee logeerkamers en het drooghok zijn verbonden door een gang. Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een hooizolder boven de deel, een hooizolder boven de mestplaats en een zolder in de uitbouw van 1924. v.2.1 Logeerkamer De logeerkamer links van de gang ligt direct achter de voorgevel en is te bereiken via de gang. De wanden van de kamer zijn behangen met papierbehang. De vloer bestaat uit vloerplanken, op de planken ligt vloerzeil waar zachte vloertegels liggen. In de hoek van de kamer staat een inbouwkast. De deur, het deurkozijn, de plinten, de plafondplanken en balken zijn in geelbruine kleurtinten afgewerkt. In de kamer zit een oorspronkelijke porseleinen draaischakelaar. Waardering logeerkamer: het interieur van de logeerkamer is van hoge cultuurhistorische waarde omdat de kamer tot de oorspronkelijke indeling van de boerderij behoort, de interieurafwerkingen zijn waarschijnlijk later aangebracht. De porseleinen draaischakelaar is van hoge waarde omdat dit tot de eerste generatie elektra-installaties van de boerderij behoort. v.2.2 Gang Via een houten trap is de gang te bereiken. In de bruingele geschilderde deur tussen de trap en de gang zit een negendelig raamwerk met vitragegordijntje. Het eerste deel van de gang bestaat uit eenvoudige geelgeschilderde wanden. Bij het tweede deel van de gang, aan weerszijde van de logeerkamers, bestaan de wanden uit witgeschilderde bepleistering op een bakstenen muur. De vloer bestaat uit vloerplanken afgedekt met een zeil waarop een tapijtloper ligt. Ook het plafond is uit geel geschilderde planken opgebouwd. De deur aan de voorgevel geeft toegang tot het balkon en bestaat uit dubbele openslaande deuren met een bovenlicht. In de gang zit een oorspronkelijke porseleinen draaischakelaar. Waardering gang: de gang is van hoge cultuurhistorische waarde omdat de ruimte onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke indeling van de boerderij. De binnendeur, balkondeur, kozijnen in de huidige afwerking, wanden en plafonds zijn hierbij de oorspronkelijke onderdelen die een hoge waarde hebben. De porseleinen draaischakelaar is van hoge waarde omdat dit tot de eerste generatie elektra-installaties van de boerderij behoort. 38
v.2.3.1 Logeerkamer met inbouwkasten.
v.2.4.1 Drooghok.
v.2.5.1 Zolder.
a.2.1.1 Hooizolder in het achterhuis, boven de deel.
v.2.3.1 Logeerkamer.
v.2.6.1 Zolder.
v.2.3 Logeerkamer De logeerkamer aan de rechterzijde van de gang ligt direct achter de voorgevel. De vloerplanken zijn afgedekt met zeil. De wanden inclusief inbouwkasten zijn behangen met papierbehang met een bloemmotief. In de wand zitten twee inbouwkasten die samen met het drooghok later in de zolder zijn aangebracht, getuige toepassing van betonsteen. In de inbouwkasten liggen nog enkele rollen ongebruikt papierbehang. De deur, het deurkozijn, de plinten, de plafondplanken en balken zijn in gele kleurtinten afgewerkt. In de kamer zit een oorspronkelijke porseleinen draaischakelaar. Waardering logeerkamer: De logeerkamer is van hoge cultuurhistorische waarde omdat deze ruimte tot het oorspronkelijke interieur behoort. De porseleinen draaischakelaar is van hoge waarde omdat dit tot de eerste generatie elektra-installaties van de boerderij behoort. v.2.4 Drooghok Het drooghok dateert niet van het bouwjaar van de boerderij. De smalle ruimte bestaat heeft witgepleisterde wanden van betonstenen, een klein scharnierend dakraam zorgt voor de ventilatie en daglichttoetreding. De vloer en het plafond bestaan uit houten planken, op de onderzijde van de plafondbalken zijn latten aangebracht, waarschijnlijk om spullen aan op te hangen. Waardering drooghok: het drooghok is van neutrale waarde omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke indeling. v.2.6 Zolder v.2.7 De zolder ruimte van het voorhuis bestaat uit een plankenvloer, de kap is onbeschoten. In de zolder zit een rookkanaal. De dragende jukspanten zijn in deze ruimten goed te zien. Waardering zolder: de interieurs van de zolders zijn van neutrale waarde vanwege de geringheid aan waardevolle interieurafwerkingen. De houten kapgebinten en het rookkanaal zijn van hoge cultuurhistorische waarde omdat deze tot de oorspronkelijke opzet van het gebouw behoren. a.2.1
Hooizolder De hooizolder bevindt zich boven de deel en werd gebruikt om het geoogste hooi op te slaan en te laten drogen. Door de spleten tussen de planken van het topgevelhout werd de ruimte geventileerd. De vloer ligt verdiept ten opzichte van de plafonds van de hilden en de zoldervloer van het voorhuis. De vloer van de hooizolder is opgebouwd uit planken. Om de hooibalen omhoog te takelen werd het hijsrad boven de luiken gebruikt.
39
a.2.1.2 Hijsrad in de hooizolder.
a.2.2.1 Hooizolder, de zwarte balk droeg vóór 1924 de vloer.
a.2.3.1 Smalle bergzolder boven de uitbouw van 1924.
a.2.1.3 Hilde in de zolder.
a.2.2.2 De oplangers worden door opzetstijlen ondersteund, die op de oude buitenmuur rusten.
a.2.3.2 Dichtgezette segmentboog.
Waardering hooizolder: de hooizolder is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de afleesbaarheid en gaafheid van het oorspronkelijke interieur. Met name het hijsrad, de gebinten en de kapconstructie zijn hierbij belangrijke onderdelen. a.2.2
Hooizolder De hooizolder bevindt zich boven de mestplaats en het westelijke deel van de varkensstallen. De zolder werd gebruikt voor de opslag van hooi dat via de oostelijke hilde of via het buitenluik in de achtergevel aangevoerd werd. In de zolder is de in 1924 gewijzigde kapconstructie boven de stallen goed te zien. De daksporen van het oostelijke dakschild, waarop de panlatten liggen, bestaan uit oplangers die ter hoogte van de oude oostelijke buitenmuur door opzetstijlen ondersteund worden. Ook de oorspronkelijke daksporen zijn nog aanwezig. Om de spatkrachten, die de in 1924 aangebrachte daksporen op de buitenmuur uitoefenen, op te vangen is het plafond verlaagd zodat de plafondbalken de trekkrachten op konden vangen. Hierdoor zit het plafond vanaf 1924 ter hoogte van de ramen in de noordgevel van de stallen. Waardering hooizolder: de uit 1908 daterende kapgebinten zijn van hoge waarde omdat ze tot de oorspronkelijke opzet van de boerderij behoren. De kapgebinten uit 1924 zijn van positieve waarde omdat dit een latere toevoeging is. De vloer, die bestaat uit planken en slieten, is van positieve waarde vanwege de agrarische functie als hooiopslagruimte.
a.2.3
Zolder De zolder die is ontstaan door de uitbreiding van de stallen in 1924 en is te klein om een grote hoeveelheid hooi op te slaan. De zolder werd waarschijnlijk dan ook alleen voor opslag van spullen gebruikt. Via een luik in de achtergevel is de ruimte te bereiken. Op de zolder is de segmentboog in de voormalige oostelijke buitenmuur nog te zien. Waardering zolder: de zolder is van positieve cultuurhistorische waarde omdat de zolder tot de latere uitbouw van 1924 behoort.
40
3.5.1 Schuur.
g.1.1 Voorgevel schuur.
g.1.2 Gevelteken voorgevel.
3.5 Schuur NM Bouwwerknummer: 4663 De schuur bestaat uit twee bouwvolumes die beiden overkapt zijn met een zadeldak. In de schuur zijn drie ruimtes gemaakt die alleen via een eigen buiteningang te bereiken zijn. De schuur werd gebruikt voor de stalling van landbouwwerktuigen en vee. De schuur is in 1910 gebouwd waarbij de gebinten uit de voorganger van de schuur zijn hergebruikt. In de bijlagen IX, X en XI zijn de waarderings- en dateringsplattegronden van de schuur opgenomen. Algemene waardering schuur: de schuur is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid en afleesbaarheid van de historische agrarische functie en de streekeigen architectuur. 3.5.1 Exterieur schuur: gevels g.1
Voorgevel schuur De voorgevel van de schuur is opgebouwd uit, in kruisverband gemetselde, rode bakstenen. De gevel bestaat uit twee delen: de hoofdschuur (rechter topgevel) die in 1910 is gebouwd en de zijaanbouw (linker topgevel) die waarschijnlijk tussen 1930 en 1945 is gebouwd. In de voorgevel zitten drie houten dubbele openslaande deuren. Elke dubbele deur geeft toegang tot een afzonderlijke ruimte. Aan weerszijde van de rechter dubbele deur zitten twee kleine gietijzeren stalraampjes. Alle drie de segmentbogen boven de deuren zijn gedecoreerd met eenvoudig witgeschilderde sluit- en aanzetstenen. De vertikaal geplaatste planken van de topgevels zijn uitgevoerd in ossenbloedrode verticale planken. De topgevels worden ondersteund door decoratieve muizentandlijsten, de rechter (hoge) topgevel is bekroond met een gevelteken. Van oudsher had het geveltopteken een onheilafwerende of religieuze functie en kon men aan de geveltekens zien tot welk geloof de bewoner behoorde.31 Het gevelteken op de schuur zal echter slechts een decoratieve functie hebben, zoals de tekens later ook wel toegepast werden. De windveren zijn witgeschilderd, de rechter windveer is ter hoogte van de top naar binnen geknikt. De windveren en het topgevelhout van de rechter topgevel is recentelijk gerestaureerd. Waardering voorgevel: de voorgevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de streekeigen gevelelementen zoals de segmentbogen met witte sluit- en aanzetstenen, de muizentandlijsten, de ossenbloedrode topgevelbeschieting, de witte windveren en het gevelteken. De materialen die gereconstrueerd zijn, hebben een positieve waarde omdat
31
Scholts, W., W. Wilterdink, Boerderijen kijken in Winterswijk, 1983, p. 123-131.
41
g.2.1 Westgevel vanuit het zuidwesten.
g.2.3 Dichtgezet kippenluikje.
g.3.3 Achtergevel schuur.
g.2.2 Westgevel vanuit het noordwesten.
g.3.1 Traditionele houtbouw in de topgevel. g.3.2 Gevelteken achtergevel.
het niet de oorspronkelijke materialen zijn, maar wel een vergelijkbare indruk geven van het historische en streekeigen aanzicht. g.2
Westgevel schuur De westgevel van de schuur bestaat uit een lage in kruisverband gemetselde muur, waarop een houten wand staat gemaakt van verduurzaamde verticale planken. Enkele planken zijn begin eenentwintigste eeuw vervangen door nieuwe planken. Hierboven bevindt zich het westelijke dakschild dat op twee punten is ingesnoerd. Het dak is belegd met rode rechtsdekkende oudhollandse pannen. Aan de rechterzijde van het stenen muurtje zit een dichtgemetselde opening, waarschijnlijk een later aangebrachte opening voor kippen. Waardering westgevel: de westgevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de grotendeels oorspronkelijke (1910) bouwmaterialen en het streekeigen aanzicht. De oorspronkelijke bouwmaterialen zijn de dakpannen en de bakstenen muur. De materialen die gereconstrueerd zijn, hebben een positieve waarde omdat het niet de oorspronkelijke materialen zijn, maar wel een zelfde indruk geeft van het historische en streekeigen aanzicht.
g.3
Achtergevel De achtergevel van de schuur bestaat grotendeels uit houten wanden. Twee dubbele houten deuren geven toegang tot de zuidzijde van de schuur. Aan de linkerzijde van de schuur zitten boven een laag stenen muurtje een wand van (recent vernieuwde) houten verticale planken. Aan de rechterzijde van de deuren zit een hogere bakstenen muur waarop eveneens verticale houten planken staan. Enkele planken op de rechter stenen muur zijn van recenter datum, in de bakstenen muur zit het enige raampje van de gevel. Ook de top van de gevel is met houten planken beschoten. In de middelste planken van de houten topgevel is de traditionele wijze van houtbouw nog waar te nemen: de planken zijn niet in de lengte recht afgezaagd maar hebben hun natuurlijke kromming behouden. Planken die uit dezelfde boom zijn gezaagd (en die daardoor dezelfde natuurlijke kromming hebben) zijn naast elkaar geplaatst. De gerestaureerde windveren zijn witgeschilderd, de linker windveer heeft een kromming vanwege de insnoering van het dak. Net als de voorgevel is ook de achtergevel bekroond met een identiek geveltopteken. Waardering achtergevel: de achtergevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid en de streekeigenheid van de gevel. De streekeigen elementen zijn: het behandelde verticale hout, de behandelde houten topgevel (met name de middelste planken), de witgeschilderde windveren en het geveltopteken. De materialen die gereconstrueerd zijn, hebben een positieve waarde omdat het niet de oorspronkelijke materialen zijn, maar wel een vergelijkbare indruk geven van het historische en streekeigen aanzicht.
42
g.4.1 Oostgevel.
g.5.1 Zuidgevel van de zijaanbouw.
g.6.1 Oostgevel van de zijaanbouw.
g.4.2 Beschadigingen in het metselwerk.
g.4
Oostgevel Het bakstenen deel van de oostgevel is in halfsteens verband gemetseld. In enkele bakstenen zitten stervormige beschadigingen, deze zijn waarschijnlijk veroorzaakt door de granaatinslagen van de in de Tweede Wereldoorlog geloosde geallieerde bommen. In de muur zitten twee halfronde stalraampjes. Het dak is gedekt met rechtsdekkende oudhollandse dakpannen. Waardering oostgevel: de oostgevel vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde omdat de gevel onderdeel uit maakt van de oorspronkelijke opzet van de schuur en uit de oorspronkelijke (1910) bouwmaterialen bestaat. De stervormige beschadigingen in de bakstenen zijn van positieve cultuurhistorische waarde vanwege de getuigenis van de bominslagen rondom het Keunenhuis in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog.
g.5
Zuidgevel zijaanbouw De zuidgevel van de zijaanbouw dateert uit 1930-1945. De zijaanbouw is waarschijnlijk een herbouw van een aanbouw die in 1910 tegelijkertijd met de muren van de hoofdschuur opgetrokken is. De bakstenen muur is in halfsteens verband opgetrokken, opvallend zijn de verticale ribbels in de bakstenen. Net als in de oostgevel zitten er in de zuidgevel kleine stervormige beschadigingen. Midden in de muur zit een zesruits stalraam. De topgevel is beschoten met roodgeverfde houten planken en gerestaureerde witte windveren. Waardering zuidgevel zijaanbouw: de zuidgevel is van positieve cultuurhistorische waarde omdat het een latere herbouw van een eerder bouwvolume is.
g.6
Oostgevel zijaanbouw De oostgevel van de zijaanbouw bestaat uit een in halfsteens verband gemetselde muur waarin twee zesruits stalramen zitten. Het dak is belegd met rechtsdekkende oudhollandse pannen. Ook het westelijke dakschild is met deze pannen gedekt. Tussen het oostelijke dakschild van de hoofdschuur en het westelijke dakschild van de aanbouw zit een zakgoot. Waardering oostgevel zijaanbouw: de oostgevel van de zijaanbouw is van positieve cultuurhistorische waarde omdat het een latere herbouw van een eerder bouwvolume is.
43
s.1.1 Gebintwerk in de hoofdschuur.
s.1.2 Ankerbalkconstructie.
s.1.3 Oplangers op opzetstijlen.
s.1.5 Paardenstal en kippenren in de schuur.
s.1.4 Bouwnaad die wijst op een gevelopening.
s.1.6 Kadastrale kaart 1910.
s.1.7 Kadastrale kaart 1927.
3.5.2 Interieur schuur De schuur bestaat uit drie ruimtes: een hoofdschuur waarin een rijwielhok zit en de zijaanbouw. Geen van de ruimtes zijn intern met elkaar verbonden, al zat er in de oostelijke muur van de hoofdschuur eerder wel een doorgang naar de (voorloper van de) zijaanbouw. In de onderstaande tekst zijn de drie ruimtes genummerd voorafgaand met de letter “s” van schuur. s.1
Hoofdschuur De grootste ruimte in de schuur is de hoofdschuur, hierin zijn de dwarsgebinten en de kapconstructie goed te zien. De constructie wordt gedragen door zes dwarsgebinten. Door de wijze waarop de gebintbalken aan de gebintstijlen zijn gekoppeld is hier sprake van zogenaamde ankerbalkgebinten. In hoofdstuk twee is beschreven dat het houtwerk van de oude schuur, op het westelijk deel van het erf, in 1910 gebruikt is bij de bouw van de huidige schuur. Een drietal bouwhistorische overblijfselen wijst op hergebruik van het gebintwerk. Ten eerste begint de telmerknummering op het tweede gebint waaruit blijkt dat dit eerder het eerste gebint zal zijn geweest. Ten tweede wijzen de gaten in de gebintbalk van het tweede gebint (met het eerste telmerk) op de vroegere aanwezigheid van tussenstijlen die een ingang hadden geflankeerd. Ten derde is de afstand tussen het eerste, later toegevoegde, gebint en het tweede gebint groter dan de afstanden tussen de oudere gebinten. Archiefbronnen geven aanwijzingen dat de vijf oudere gebinten afkomstig zijn uit de oude schuur. Waar op de kadasterkaart uit 1910 (de veldverkenningen zijn waarschijnlijk voor 1910 uitgevoerd) een vierkant grondplan van de oude schuur te zien is, is op de kadasterkaart van 1927 een rechthoekig grondplan te zien. Ook de aanduiding in de vergunningaanvraag wijst op een verplaatsing: in de aanvraag wordt het veranderen van een gebouw opgegeven in plaats van het stichten van een gebouw. Uit deze bouwhistorische en archief aanwijzingen is te concluderen dat de gebinten uit de oude schuur hergebruikt zijn bij de nieuwbouw van de schuur in 1910. De toevoeging van het gebint direct achter de voorgevel (dat gezien de verschillende telmerken ook hergebruikt hout van elders is) was echter niet de enige vergroting. Ook de kapconstructie is ten opzichte van de oude schuur verhoogd. Door de toepassing van oplangers, waarop de panlatten rusten, is de hoek van de dakschilden gewijzigd waarbij de oude gebinten met hun beperkte afmetingen toch bruikbaar bleven. In het midden zijn de oplangers ondersteund door opzetstijlen (in de Achterhoek ook wel mannekes genoemd) die rusten op de gebintplaten. De oplangers zijn ter hoogte van het sporenhout aan de daksporen gekoppeld. Dit heeft in het westelijke dakschild de insnoering tot gevolg gehad. De vijf oudere gebinten dateren waarschijnlijk uit de eerste helft van de negentiende eeuw. In de schuur bevinden zich naast de door bakstenen muren afgescheiden ruimtes een tweetal houten hokken, waarschijnlijk voor het houden van kleinvee zoals kippen. De dichtgezette muuropening in de westgevel wijst hier eveneens op. Het andere houten hok is een paardenstal, de stal heeft een hoge voerbak en een hoge deur. De vloer van de gehele hoofdschuur bestaat uit klinkers die waarschijnlijk uit 1910 dateren. Tussen de pannen van het dak zijn de overblijfselen van de strodokken nog zichtbaar. De bakstenen muren waren 44
s.2.1 Ingebouwde rijtuigenhok, gezien vanuit de hoofdschuur.
s.3.1 Interieur zijaanbouw.
s.2.2 Interieur rijtuigenhok.
s.3.2 Interieur zijaanbouw.
s.3.3 De voorloper van de huidige zijaanbouw op de achtergrond van de familiefoto uit de jaren dertig.
waarschijnlijk ooit gepleisterd, de overblijfselen hiervan zijn nog zichtbaar. In de oostelijke muur zit een steunbeer waar de zuidmuur van de voorganger van de zijaanbouw op de oostgevel aansloot. Door het kleurverschil van de houten planken is vanuit de binnenzijde het verschil van de oudere en de recent geplaatste planken goed zichtbaar. In de muur die grenst aan de zijaanbouw is een bouwnaad te zien waar ooit de opening tussen beide ruimtes heeft gezeten. Waardering interieur hoofdschuur: de hoofdschuur is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het interieur en de ouderdom van de hergebruikte gebinten. De belangrijkste onderdelen hierbij zijn: de houten gebint- en kapconstructies, de vloer, het pannendak, de deuren en de houten en stenen wanden. De recente houten toevoegingen en de houten hokken zijn van positieve waarde. s.2
Rijtuigenhok Het rijtuigenhok, die zich als een ingebouwde ruimte in de hoofdschuur bevindt, is afgesloten met twee dubbele openslaande deuren. De ruimte werd gebruikt als schuur voor een rijtuig. De muren zijn uit rode baksteen opgetrokken en vermoedelijk gepleisterd geweest. In de oostmuur zit een halfrond stalraampje. Het plafond bestaat uit houten planken en er ligt geen vloer in het rijtuigenhok. Waardering rijtuigenhok: de oostmuur met stalraam en de noordmuur met dubbele deuren zijn van hoge cultuurhistorische waarde omdat deze onderdeel uitmaken van de hoog gewaardeerde hoofdschuur. Het plafond, de zuid- en westmuur hebben eveneens een hoge waardering vanwege hun oorspronkelijke functie als rijtuigenhok.
s.3
Zijaanbouw Het interieur van de zijaanbouw, die zich tegen de oostmuur van de hoofdschuur bevindt, bestaat uit drie gepleisterde muren en een plafond van houten planken. Het aanbouwtje is vermoedelijk in de periode 1930-1945 gebouwd. Op afbeelding s.3.3 is de voorloper van de huidige schuur op de achtergrond van de familiefoto zichtbaar. Waardering zijaanbouw: de aanbouw is van positieve cultuurhistorische waarde vanwege omdat het een latere aanbouw is. De westmuur met halfrond stalraam is van hoge waarde omdat deze muur deel uitmaakt van de oorspronkelijke schuur uit 1910.
45
3.6.1 Daglonershuisje.
g.1.1 Muizentandlijst in hardgebakken stenen.
g.1.2 Voorgevel daglonershuisje.
g.1.3 Aanzichttekening voorgevel.
g.2.1 Zuidoostgevel vanuit het zuiden.
g.2.2 Zuidoostgevel vanuit het oosten.
g.2.3 Aanzichttekening zuidoostgevel.
3.6 Daglonershuisje NM Bouwwerknummer: 4664 Het daglonershuisje is in de periode 1832-1878 gebouwd als slaap- en verblijfsruimte voor een dagloner. In de periode 18861910 is het huisje met een kleine uitbouw tegen de oostgevel uitgebreid. Waar het huisje voor de oorlog nog werd bewoond, is het huisje na de oorlog als stal gebruikt. In 2002 is het gebouwtje gerestaureerd. In de bijlagen XII tot en met XVII zijn de (waarderende) plattegronden opgenomen. Algemene waardering daglonershuisje: het daglonershuisje vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de ouderdom en gaafheid van het gebouwtje. Het gebouwtype daglonershuisje is bovendien relatief zeldzaam en streekeigen. 3.6.1 Exterieur daglonershuisje g.1
Voorgevel De voorgevel van het daglonershuisje ligt op het zuidwesten, het is de meest representatieve gevel van het gebouwtje. De gevel is opgebouwd uit, in kruisverband gemetselde, veldovenbakstenen die door hun productiewijze in kwaliteit en kleur verschillen. In de gevel zitten drie gevelopeningen: een schuifraam met buitenluiken, een deur met bovenlicht en een kleinere deur. Voor de deur ligt een verharding van potscheur. De topgevel is beschoten met roodgeverfde moderne planken, een reconstructie van de oude topgevelplanken. Witgeschilderde windveren bekronen de topgevel. Onder de houten topgevel zit een bakstenen lijst. De kleurvariatie in de stenen is hier gebruikt door een rij met hardgebakken, donkere stenen te metselen. De drie muurankers zijn gedecoreerd met maalkruisen. Waardering voorgevel: de voorgevel is vanwege de streekeigen aanzicht van hoge cultuurhistorische waarde. De witte windveren, de verticale planken, de veldovenbakstenen en de verharding van potscheur zijn de elementen die van belang zijn voor deze steekeigenheid. De oorspronkelijke bouwmaterialen zoals de veldovenbakstenen, de muurankers en de potscherven zijn van hoge waarde vanwege hun ouderdom en gaafheid. De materialen die in 2002 gereconstrueerd zijn, hebben een positieve waarde omdat het niet de oorspronkelijke materialen zijn, maar wel een vergelijkbare indruk geven van het historische aanzicht. In de voorgevel zijn de voegen en het houtwerk gereconstrueerd.
g.2
Zuidoostgevel De zuidoostgevel bestaat uit een lage muur gebouwd uit, in kruisverband gemetselde, veldovenbaksteen met daarboven een dakschild bestaande uit rechts dekkende oudhollandse dakpannen. In de muur zitten vijf gevelopeningen: twee vierkante luiken, twee kleinere staande openingen en een opening op het maaiveld. De opening ter hoogte van het maaiveld bevindt zich in de 1886-1910 46
g.3.1 Achtergevel.
g.3.2 Uitbouw 1886-1910 achtergevel.
g.3.3 Aanzichttekening achtergevel met noordwestgevel.
g.4.2 Noordwestgevel.
g.4.1 Aanzichttekening noordwestgevel.
g.4.3 Exterieure ankerbalkconstructies. g.4.4 Ring.
gebouwde uitbouw en doet door de afmeting van de gevelopening vermoeden dat de uitbouw als varkenshok dienst heeft gedaan. Waardering zuidoostgevel: de gevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van het oorspronkelijke gebruik als daglonershuisje en het later aangebouwde varkenshok. g.3
Achtergevel De achtergevel bestaat strikt genomen uit drie gevels: de noordoostgevel van de uitbouw, de noordwestgevel van de uitbouw en de achtergevel (een noordoostgevel) van het daglonershuisje. Vanwege de geringe afmetingen worden deze drie gevels in een keer gewaardeerd. De uitbouw, die volgens de intekening op de kadasterkaarten tussen 1886 en 1910 gerealiseerd moet zijn, is eveneens in veldovenbakstenen uitgevoerd. Hieruit zou kunnen blijken dat dit deel voor het einde van de negentiende-eeuw gebouwd is, omdat veldovenbakstenen in Winterswijk niet meer gebakken werden in de twintigste-eeuw. Dit is echter geen hard bewijs omdat er ook gebruik gemaakt kan zijn van een tweedehands partij stenen of een overgebleven voorraad zodat de uitbouw aan zou sluiten bij het bestaande muurwerk. In de noordoostgevel van de uitbouw zit een kleine gevelopening Het dakschild is gedekt met rechtsdekkende oud-hollandse pannen. In de noordwestgevel zit een deur, de gevel is bekroond met een witgeschilderde windveer. De op het noordoosten gelegen achtergevel heeft een kleine gevelopening waarin een raam zit. De geveltop is beschoten met roodgeschilderde verticale planken. Bovenin de topgevel zit een ingang voor een vogeltje. Het topgevelhout staat op een bakstenen lijst waarvan de middelste rij kwartrond is gemaakt. Waardering achtergevel: de uit drie delen bestaande achtergevel is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de oorspronkelijke achtergevel en de in 1886-1910 gebouwde uitbouw. Het aanzicht van de rode houten topgevel is van hoge waarde vanwege de streekeigenheid. Doordat het materiaal een reconstructie is, kan het materiaal zelf als positief gewaardeerd worden.
g.4
Noordwestgevel De noordwestgevel bestaat uit een veldovenbakstenen gevel met daarboven een dakschild gedekt met rechtsdekkende oudhollandse pannen. Door het dakschild steekt de schoorsteen. In de gevel zit een staand luik. Door de gevel steken vier ankerbalkconstructies van de gebinten. Aan de twee in de muur verankerde ringen kon het vee vastgebonden worden. Waardering noordwestgevel: de gevel heeft een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid van de oorspronkelijke onderdelen. Deze onderdelen zijn: de dakpannen, de bakstenen, de ankerbalkconstructies, de gevelopening en de ijzeren ringen in de muur.
47
3.6.2.1 Interieur daglonershuisje.
3.6.2.2 Blauwe muren met schouw in de hoek.
3.6.2.3 Veldkeitjesvloer.
3.6.2.4 Uitbouw.
3.6.2.5 Interieur met stalvoorzieningen.
3.6.2.6 Bergzolder.
3.7.1 Huidige waterput.
3.7.2 Waterput in het verleden, jaartal onbekend.
3.6.2 Interieur daglonershuisje Het interieur van het daglonershuisje bestaat uit een begane grond en een kleine bergzolder. Vanwege de geringe omvang van het interieur zal het gehele interieur in een keer beschreven en gewaardeerd worden. Alle wanden zijn gepleisterd. Op enkele wanden zijn tijdens de restauratie blauwe kleurresten teruggevonden, deze kleur is tijdens de restauratie van 2002 op enkele muren opnieuw aangebracht. De vier ankerbalkgebinten dragen de gebintplaten waarop de opzetstijlen staan die de daksporen in het midden ondersteunen. Een deel van de vloer is belegd met veldkeitjes waarin een vlakverdeling met initialen in aangebracht is. De overige vloer is ingericht voor de indeling als stal. Twee giergoten in de vloer voerden het gier van het vee af. Aan de binnenzijde van de pannen zitten strodokken die tijdens de restauratie van 2002 zijn aangevuld. De vloer tussen de begane grond en de bergzolder bestaat uit vloerplanken. De kapconstructie bestaat uit sporen die door opzetstijlen gedragen worden, een zogenaamde sporenkap. In de hanebalken zitten telmerken. Waardering interieur: het interieur van het daglonershuisje is van hoge cultuurhistorische waarde. De authentieke onderdelen die zijn aangebracht voor de functie van daglonershuisje vertegenwoordigen een hoge waarde. Dit zijn de gebinten, de kapconstructie, de schouw in de hoek, de oorspronkelijke blauwe afwerking en de keitjesvloer. De keitjesvloer is bovendien van hoge waarde vanwege de aangebrachte decoratie, de zeldzaamheid en de streekeigenheid van dit vloertype. De onderdelen die getuigen van het gebruik van het huisje als stal zijn van neutrale waarde omdat ze geen deel uitmaken van de oorspronkelijke inrichting van het daglonershuisje.
3.7 Waterput NM Bouwwerknummer: 4671 De waterput nabij het daglonershuisje bestaat uit een stenen welput en een houten takelsysteem met zwartgeverfde stalen beslag. Uit de vergunningaanvraag voor de boerderij in 1908 wordt al vermeld dat de watervoorziening door een welput verzorgd zou worden. Het is aannemelijk dat vanaf de eerste bewoning van het Keunenhuis een put op het erf heeft gestaan. Er is echter geen vermelding van de bouw van de huidige waterput bekend, waardoor de datering van de put aan de hand van de gebruikte stenen gedaan moet worden. De radiaalstenen (m.u.v. de bovenste rand) zijn vergelijkbaar met de stenen van de in 1908 gebouwde boerderij waarmee de put ook begin twintigste eeuw gedateerd kan worden. Het takelsysteem en het rooster op de put zijn bij de restauratie van het daglonershuisje in 2002 opnieuw aangebracht naar historisch voorbeeld. De destijds aangebrachte gestuukte rand is kort na het aanbrengen losgekomen van de stenen. De takel werd gebruikt om melkbussen in de put te takelen zodat deze koel bleven in het water. Waardering waterput: de put is van hoge cultuurhistorische waarde vanwege het voor een boerenerf karakteristieke en authentieke onderdeel. Het takelsysteem is van positieve waarde vanwege de geringe ouderdom. 48
4. Verantwoordingen Literatuur: Berends, G., Historische houtconstructies in Nederland, Stichting Historisch BoerderijOnderzoek, Arnhem, 1996. Bot, P., Vademecum historische bouwmaterialen installaties en infrastructuur, Uitgeverij Veerhuis, 2009. Fockema Andreae, S.J., e.a., Duizend jaar bouwen in Nederland, Amsterdam, 1957. Hendriks, H., Het binnenste en buitenste van typisch Winterswijkse boerderijen, 2011 Jans, J., Landelijke bouwkunst in Oost-Nederland, Uitgeversmaatschappij van der Loeff BV, Enschede, 5e druk, 1977 (1e druk: 1967). Koldewij, E., T. Hermans, D. Snoodijk (red.), Over de vloer: met voeten getreden erfgoed, Waanders, Zwolle/RCE, Amersfoort, 2008. Kuenen, J., Genealogische gegevens van de bewoners van ’t Woold, deel 3, 2012. Neefjes, Jan, Nico Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, RAAP archeologisch adviesbureau en Bureau Overland, 2009. Onbekende auteur, Scholtenboerderij en NSW-landgoed ‘het Keunenhuis’ Winterswijk-Woold, z.j. RCE e.a., Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek: lezen en analyseren van cultuurhistorisch onderzoek, Den Haag/Zeist, 2009. Scholts, W., W. Wilterdink, Boerderijen kijken in Winterswijk, 2e druk, Vereniging het Museum, 1983. Versfeld, H.J., De Hottinger-atlas van Noord- en Oost- Nederland 1773-1794, 2003. Wennips, D., De cultuurhistorische waardestelling, een goed begin, in opdracht van Vereniging Natuurmonumenten, 2013. Werf, S. van der, ‘Het Keunenhuis heeft een ‘brandblusscher’’, De Gelderlander, 5 mei 2001. Wildenbeest, G., De Winterswijkse scholten: opkomst bloei en neergang: Een Antropologische speurtocht naar het fatum van een agrarische elite, VU Uitgeverij, Amsterdam, 3e druk, 1985. Archiefbronnen: Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetichem: Conceptkohier Liberale Gifte van het dorp en kerspel Wenterswijk, 1748. Toegangsnummer: 0098 Drost en Geërfden van Bredevoort; inventarisnummer: 158. Ook te raadplegen via: www.genealogiedomein.nl Reproducties kadasterkaarten: toegangsnummer 1237. Gemeentehuis Winterswijk te Winterswijk: Vergunningen Keunenhuis, 1908-1925. Archief Bouw- en Woningtoezicht; dossier bouwvergunningen; omslag Wooldseweg 127 (voorheen Woold 188) Kuenenhuis 1908/1925. Gelders Archief te Arnhem: 49
Staat van hetgeen men in Woold zal bijdragen aan de NH kerk van Winterswijk, ca. 1800. Toegangsnummer: 0535 scholtegoed Meerdink; inventarisnummer: 8. Maatboeken der landerijen Winterswijk, 1809. Toegangsnummer: 0096 Maatboeken etc. ten behoeven van de heffing van de (grond)belasting; inventarisnummer: 29. Kadasterkaarten: toegangsnummer: 1117 Kadaster, grondbelastingplans; inventarisnummer: 1027. Digitale bronnen: www.gahetna.nl www.geldersarchief.nl www.genealogiedomein.nl www.monumentenregister.cultureelerfgoed.nl www.watwaswaar.nl www.wiewaswie.nl Illustratieverantwoording: De afbeeldingen zijn met vier cijfers genummerd, het eerste cijfer staat voor het hoofdstuk waar de afbeelding zich in bevindt, het tweede voor de paragraaf het derde voor de subparagraaf, het laatste cijfer is het unieke cijfer binnen de subparagraaf. De foto’s die bij een gevel of interieurbeschrijving horen, zijn genummerd met het gevel- of vertreknummer gevolgd door het unieke cijfer. Hoofdstuk 2: 2.3.1.1 uitsnede uit: H.J. Versfeld, De Hottinger-atlas van Noord- en Oost- Nederland 1773-1794, 2003. uitsnede uit: Staat van hetgeen men in Woold zal bijdragen aan de NH kerk van 2.3.1.2 Winterswijk, ca. 1800. Gelders Archief. 2.3.1.3 uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 18111832. www.watwaswaar.nl. 2.3.1.4 uitsnede uit: Topografische Militaire Kaart (Veldminuut), J.A. van den Bosch, kaartblad Kotten en Woold, 1844. www.gahetna.nl. 2.3.1.5 uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1878, dienstjaar 1880. www.watwaswaar.nl. 2.3.2.1 foto auteur, 2013. 2.3.2.2 foto auteur, 2013. 2.3.2.3 schema auteur, 2013, o.b.v. gegevens J. Kuenen, Genealogische gegevens van de bewoners van ’t Woold, 2012, pp. 290-293. 2.3.2.4 foto auteur, 2013. 2.3.2.5 uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 18811887. Gelders Archief, 1117 Kadaster, grondbelastingplans, 1027. 2.3.2.6 uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1886, dienstjaar 1887. www.watwaswaar.nl. 2.4.1.1 foto auteur, 2013. 2.4.1.2 foto auteur, 2013. 2.4.1.3 uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1910. www.watwaswaar.nl 50
2.4.1.4
2.4.2.1 2.4.2.2 2.4.3.1 2.4.3.2 2.4.3.3
2.4.5.1 2.4.5.2 2.4.5.3 2.4.5.4 2.4.5.5
uitsnede uit: Topografische Militaire Kaart (Bonneblad kleur), kaartnummer 496, Winterswijk, verkenningsjaar 1880, gedeeltelijk herzien 1886, tekening wijziging 1911. www.watwaswaar.nl. foto auteur, 2013. uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1927. Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, toegangsnummer 1237. Vergunningen Keunenhuis, nr. 3158, 1924. Gemeentehuis Winterswijk. Vergunningen Keunenhuis, nr. 3158, 1924. Gemeentehuis Winterswijk. uitsnede uit: Topografische Militaire Kaart (Bonneblad kleur) kaartnummer 496, Winterswijk, verkenningsjaar 1880, herzien 1920, uitgave 1928. www.watwaswaar.nl. Vereniging Natuurmonumenten, jaartal onbekend. Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002. Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002. Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002. Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002.
Hoofdstuk 3: Alle actuele foto’s in dit hoofdstuk zijn door de auteur gemaakt in 2013, de illustraties die hier niet toe behoren zijn hieronder vermeld. Erf: 3.2.1.2 3.3.3.3
3.3.4.4 3.3.6.1 3.3.7.2
Vereniging Natuurmonumenten, 2013. Vereniging Natuurmonumenten, begroeting bij de zijdeur, jaren dertig twintigsteeeuw. Vereniging Natuurmonumenten, familiefoto J.G. Hijink met gezin, jaren dertig twintigste-eeuw. 1963, www.buurtschap.info. Neefjes, Jan, Nico Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk, 2009, p. 154. Vereniging Natuurmonumenten, jaren dertig twintigste-eeuw.
Boerderij: g.1.2 g.1.4 g.2.5 g.2.8 g.3.2 g.4.1 g.5.1 g.6.1 v.1.6.4
Vereniging Natuurmonumenten, jaartal onbekend. Vereniging Natuurmonumenten, 2013, met bewerking auteur. Vereniging Natuurmonumenten, jaren dertig twintigste-eeuw. Vereniging Natuurmonumenten, jaren dertig twintigste-eeuw. Vereniging Natuurmonumenten, 2013, met bewerking auteur. Vereniging Natuurmonumenten, 2013, met bewerking auteur. Vereniging Natuurmonumenten, 2013, met bewerking auteur. Vereniging Natuurmonumenten, 2013, met bewerking auteur. Vereniging Natuurmonumenten, jaren dertig twintigste-eeuw.
3.3.3.5
Schuur: s.1.6 s.1.7 s.3.3
uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1910. www.watwaswaar.nl uitsnede uit: kadastrale kaart, gemeente Winterswijk, sectie E, blad 13, 1927. Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, toegangsnummer 1237. uitsnede uit: Vereniging Natuurmonumenten, familiefoto J.G. Hijink met gezin, jaren dertig twintigste-eeuw. 51
Daglonershuisje: g.1.3 Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002, met bewerking auteur. g.2.3 Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002, met bewerking auteur. g.3.3 Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002, met bewerking auteur. g.4.1 Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk, 2002, met bewerking auteur. 3.7.2 Vereniging Natuurmonumenten, jaartal onbekend. Verklarende woordenlijst: Aanzetsteen: hoekblok waarop of waartegen een gewelf of een vensterboog begint. Ankerbalkgebint: gebint waarbij de gebintbalk aan de gebintstijlen zijn bevestig door middel van een ankerbalkconstructie. Boogtrommels: timpaan, vulling van een boogveld. Vooral aangebracht boven portaalingangen en vensters. Bovenlicht: raam boven de voordeur van een huis. Casement: uitgespaard veld in metsel- of pleisterwerk. Dakspoor: rond of rechthoekig/vierkant bezaagd hout in de schuinte van het dak, vanaf een plaat tot in de nok, dienende voor het dragen van de dakbedekking. Dwarsgebint: samenstel van stijlen, balken en schoren. Het dwarsgebint staat dwars op de lengterichting van het gebouw. Gebintplaat: plaat, doorlopend over meerdere achter elkaar geplaatste dwarsgebinten, bedoeld om deze tot een ruimtelijke constructie te koppelen en meestal ook om de sporen en oplangers te dragen. Haanhout: horizontaal verbindingsbalkje tussen twee sporen. Ook wel Sporenhout genoemd. Jukspant: spant met horizontale balk (de jukbalk) en benen of stijlen, die niet tot in de nok doorloopt. Lekdorpel: horizontaal stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn. Liseen: decoratieve (bepleisterde) uitmetseling in de vorm van een verticale band. Muizentandlijst: bakstenen lijst, bestaande uit een laag koppen die onder een uitkraging om en om iets uitgemetseld zijn (bloktandlijst) of onder een hoek van 45 graden uitsteken (overhoekse tandlijst). Oplanger: rond of rechthoekig bezaagd hout in de schuinte van het dak vanaf de gebintplaat tot een van de sporen, dienende voor het dragen van de dakbedekking. Opzetstijl: korte stijl staande op een balk van een gebint. Segmentboog: boog die minder dan een halve cirkel beschrijft. Sliet: rondhout van tamelijk grote lengte en een diameter van 10 a 12 cm in het midden. Sluitsteen: bovenste steen in een boog. Steunbeer: massieve plaatselijke verzwaring van muurwerk om dit te versterken. Stijl: verticaal geplaatst dragend element. T-raam: schuifraam waarvan het opschuivende deel voorzien is van één verticale roede in het midden en het vaste bovenlicht ongedeeld is. Trasraam: met portlandcement bepleisterd onderste deel van het buiten metselwerk.
52
Windveer:
plank, bevestigd langs de kanten van een met riet of pannen gedekt dak ter afdekking van de voorrand.32
Bijlagen I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X. XI. XII. XIII. XIV. XV. XVI. XVII.
Erfschets Waarderende erfschets Plattegrond begane grond boerderij Dateringsplattegrond begane grond boerderij Waarderingsplattegrond begane grond boerderij Plattegrond zolderverdieping boerderij Dateringsplattegrond zolderverdieping boerderij Waarderingsplattegrond zolderverdieping boerderij Plattegrond schuur Dateringsplattegrond schuur Waarderingsplattegrond schuur Plattegrond begane grond daglonershuisje Dateringsplattegrond begane grond daglonershuisje Waarderingsplattegrond begane grond daglonershuisje Plattegrond zolderverdieping daglonershuisje Dateringsplattegrond zolderverdieping daglonershuisje Waarderingsplattegrond zolderverdieping daglonershuisje
32
Definities ontleend aan: G. Berends, Historische houtconstructies in Nederland, 1996. En: E.J. Haslinghuis, H. Janse, Bouwkundige termen, 2005.
53
I.
Erfschets
II.
Waarderende erfschets
III.
Plattegrond begane grond boerderij
IV.
Dateringsplattegrond begane grond boerderij
V.
Waarderingsplattegrond begane grond boerderij
VI.
Plattegrond zolderverdieping boerderij
VII.
Dateringsplattegrond zolderverdieping boerderij
VIII.
Waarderingsplattegrond zolderverdieping boerderij
IX.
Plattegrond schuur
X.
Dateringsplattegrond schuur
XI.
Waarderingsplattegrond schuur
XII.
Plattegrond begane grond daglonershuisje
XIII.
Dateringsplattegrond begane grond daglonershuisje
XIV.
Waarderingsplattegrond begane grond daglonershuisje
XV.
Plattegrond zolderverdieping daglonershuisje
XVI.
XVII.
Dateringsplattegrond zolderverdieping daglonershuisje
Waarderingsplattegrond zolderverdieping daglonershuisje