REGGIO 2003: ‘POSTUUR? Wie zal nog weten wat V.v.N.K. oorspronkelijk betekende? Was het nu “Vereniging voor Nieuwe Kleurkanaries”? Of toch “Vereniging voor Nieuwe Kanariekleuren”? Feit is dat onze vereniging niets met postuurkanaries te maken had. Maar toen kwam Reggio 2003 … Ook dit jaar hadden we ‘vers bloed’ mee in de wagen. Naast ‘anciens’Eddy Vaes, Gilbert Vanden Borre, Jos Schapmans en mezelf, konden we twee ‘zwartjassen’ verwelkomen in ons gezelschap: A.O.B.-beheerder Guido Ceulemans (al jaren kweker van o.a. zwart wit en zwart geel) en Door Peters (kweker witte en gele grijsvleugels), twee heren waarvoor in een ‘gemengd slaatje’ de nodige portie bruidsluier niet mag ontbreken. In Reggio zelf zouden we nog vervoegd worden door Jos Van Oppen (jullie kennen hem nog wel van vorig jaar: ‘de man zonder problemen’) en een collega die hij ging oppikken in Lichtervelde. In het begin wisten we niet precies over wie het ging, en we hadden nooit gedacht dat deze ‘mystery man’ zo zijn stempel zou kunnen drukken op onze trip van dit jaar … Door, die een ex-collega van mij is, kwam met Guido te 04:20 op vrijdagmorgen 21 november bij mij thuis aan. ‘Met kleine oogjes’, zoals hij zelf zei, maar hij was er. Gelukkig had ik tegen dan warme koffie gezet, om de kleine oogspleten die er waren, open te houden. Na een paar minuten kwam ook Gilbert toe en zodra onze eerste portie cafeïne verwerkt was, vertrokken we richting Heusden-Zolder. Daar hadden we om 05:00 afgesproken met Eddy en Jos. Voor het eerst in mijn Reggio-historie was ik eerst op de afspraak, al scheelde het maar 20 seconden. Als André dit leest, zal hij daar ook wel verwonderd over zijn, want “als Noël zegt dat hij ergens komt op dát uur, tel er dan nog maar wat bij”. Jullie kennen de rangorde ondertussen wel: Eddy als navigator naast mij, Jos en Gilbert daarachter, en de nieuwelingen zoals het hoort op het derde bankje! Sinds vorig jaar was Gilbert het slapen in de wagen verleerd, en de gesprekken met de nieuwe collega’s kwamen vlot op gang. We volgden het klassieke traject: na enkele uren stoppen voor een kopje koffie in een wakker wordend Duitsland, dan verder tot het laatste tankstation voor de Zwitserse grens, de vogels afdekken als we daar aankwamen en eens voorbij de grens van de ene tunnel in de andere op weg naar de ‘Gottardo’. Rond 13:00 kwamen we in Bellinzona, waar we ook dit jaar stopten voor de lunch. Mussen buiten en binnen in het restaurant, maken daar deel uit van de lokale charme. Na een stop van meer dan een uur, vertrokken we richting Chiasso. De rit was tot volkomen vlekkeloos verlopen: prachtig weer, geen spatje regen of sneeuw, geen files, alles opperbest. Zo geraakten we vlot in Milaan, en toen ook dat vlot bleef gaan, maakte natuurlijk iemand de opmerking: ‘Het gaat hier veel beter dan vorig jaar!’. Uiteraard was dat voldoende om 5 minuten later in de file te staan. Maar we gaan niet mopperen: alles samen viel het nog mee, en na een half uurtje trager verkeer, konden we weer ‘full speed’ naar Reggio. De rijstroken op die snelweg zijn smaller dan op onze snelwegen. Om een of andere reden bleek men op de linker rijstrook het best vooruit te komen, dus probeerden we daar zoveel mogelijk te rijden. We konden constant aan 140-150 km/uur rijden, behalve als we opzij moesten voor een haastige Italiaan, of tot op het moment dat we verduiveld snel naderden op een witte wagen vóór ons. Afremmen dus, en verdorie … het was nog wel een Belg zeker? “Allez, Belgske, rij eens wat door!”, riep ik nog (eigenlijk klonk het wat anders, maar dat is niet voor publicatie vatbaar) en na enige tijd ging hij aan de kant. In het voorbijrijden probeerden we te zien of er bekend volk in de wagen zat, en ja
hoor: “Daar, zie, ’t is Matthieu! (Van Brantegem) En Gustaaf Vandenbroeck! En Nico Van Coster en Rik Galle!”, maar zij hadden ons niet gezien. Dat konden we toch niet zomaar voorbij laten gaan. Ik zette me op de rechterrijstrook vóór Matthieu en duwde een paar keer op de rem om zijn aandacht te trekken (en omdat we anders steeds verder van hen wegreden). Er gebeurde niet veel. Dan maar het venster open, de arm eruit en eens zwaaien. Je hoorde hen in de wagen achter ons denken: “Wie zijn die zotten? Het zal toch niet … toch wél!”. Ondertussen waren ze ons toch voorbijgereden en hadden ze ons herkend. Nog eens gezwaaid naar iedereen, en dan opnieuw het gaspedaal induwen, want we wilden nog langs de zaal passeren. Om 17:30 kwamen we in Reggio aan en even later aan de ‘Feira’ waar de ‘Mostra Ornitologica’ plaatsvond. We hadden toen precies 1.200 km afgelegd. Ik was de enige die vogels bij had voor een Italiaanse vriend en een Spaanse liefhebber. Eigenlijk kwam een vriend van die Spanjaard zijn vogels oppikken en ik had vooraf zijn GSM-nummer gevraagd zodat ik hem zou kunnen bellen, als ik toekwam. We waren de zaal nog niet binnen of iemand riep: “Noël! Noël!”. Het was mijn Italiaanse vriend die net toegekomen was met zijn vrouw en de vogels voor de verkoop voor ’s anderendaags aan het klaarzetten was. Dat was geluk hebben: zo kon hij meteen zijn vogels komen oppikken. Toen dat gebeurd was, belde ik op de GSM en … ja hoor, de Spanjaarden waren er ook. Wat een opluchting: alle vogels op vrijdagavond al kunnen afleveren, dus niemand meer hoeven te zoeken op zaterdag, en alle tijd om te gaan zoeken naar de vogeltjes die men mij gevraagd had om mee te brengen: zwart rood met wat meer pigment, rood mozaïek en roos ivoor phaeo. We liepen al wat rond in de vogelverkoop en kwamen Paul Tielens tegen met Tomas Hernandez, bij hun verkoopsstand met borders, norwichen, inlandse, etc. Uiteraard duurde het niet lang of ‘il professoro’ had zijn eerste vogeltje gekocht. Guido Ceulemans volgde zijn voorbeeld, en zo reden we op vrijdag toch al met vogels naar hotel Cristallo. Inchecken, even naar de kamer, en dan waren we al uitgenodigd op een drankje aan de bar door een Italiaanse vriend (Pepe). Ondertussen was ook Jos Van Oppen aangekomen in Cristallo, en toen stelden we vast dat de ‘mystery man’ uit Lichtervelde niemand minder was dan onze vriend Paul Huyghe. Paul, een bekend postuurkanariekweker en – keurder (je hoort het al komen), kenden we van het WK in Ieper. Het gastronomisch deel van onze reis hadden we deze keer wat beter proberen voor te bereiden: op het web hadden we gezocht naar restaurantjes in Reggio. Eén ervan, La Tavernetta, toonde op de website een gewelfde kelder en Eddy dacht zich te herinneren dat hij daar vroeger, voor mijn tijd, eens lekker gegeten had. Daar zouden we op vrijdagavond naartoe gaan. Jos en Paul, en Paul en Tomas, vervoegden ons, zodat we met zijn tienen op zoek gingen naar La Tavernetta, Via Don Andreoli n° 1. Navigator Eddy had de kaart van Reggio bestudeerd en probeerde me daar naartoe te loodsen. Het was niet Eddy’s fout, maar wel de mijne dat we toch nog een toeristisch uitstapje door Reggio maakten, want ik was even verkeerd gereden. Toen we in de buurt kwamen, parkeerden we onze auto’s en tot mijn grote verbazing was dat precies in de Via Don Andreoli. Eigenaardig stadje, dat Reggio: je zou verwachten dat n°1 net liggen maar niets was minder waar. Toen Eddy het kapsalon op begreep de kapster meteen dat dit niets met zijn haar te maken dat La Tavernetta aan de andere kant van de straat was, voorbij Inderdaad, daar was plots nummer 1f …
naast nummer 3 zou nummer 3 binnenliep, had: ze wees ons aan nummers 3, 5, 7, etc.
Jos Schapmans liep als eerste binnen, zei wat tegen de dienster en meteen ging ze met hem naar boven! We dachten nog: we gaan hen niet storen en zullen wel even wachten, maar al gauw bleek dat er boven een zaaltje was waar we ons met zijn tienen rond de tafel konden zetten. We konden er wel rustig onder ons zitten, maar de sfeer van de gewelfde kelder die we hoopten te vinden, ontbrak toch. Nog even met de dienster gepraat, en … geen probleem, hoor, we mochten ook mee naar de kelder. Nadat we wat gebladerd hadden in het menu, vroegen we toch maar om ‘van alles wat’ op tafel te zetten, de lokale specialiteiten. En zo gebeurde het. Het toeval wil dat we enkele weken ervoor een kleine ‘postuur-historie’ hadden meegemaakt. Een Amerikaanse kweker die onze show in Geel bezocht, en daarna nog naar Engeland ging voor enkele borders, had Eddy achteraf teruggebeld om hem te melden dat hij er toch maar van afgezien had om borders te kopen bij die Engelse kweker, die man vroeg immers niet minder dan 4.000 dollar voor een vogel. Dat vond onze Amerikaanse vriend toch wat teveel. Toen Eddy dit checkte met een befaamde gloster-kweker in zijn buurt, kreeg hij als antwoord: ‘Ja, dat kan wel, maar die kweker is nu ook wel een uitzondering. Die Amerikaan kan hier in België voor veel minder geld ook zeer goede vogels kopen!’, en ‘veel minder geld’ bleek dan in de grootteorde van 600, 700 of 800 euro te liggen per vogel! Ik hoef er geen tekeningetje bij te maken: met dit voorval nog ‘vers’ in ons achterhoofd en Paul Huyghe bij ons aan tafel, duurde het niet lang of er werd gesteld ‘dat wij ook postuurs gingen kweken, dan hoefden we niet meer te gaan werken!’. En wie Paul wat kent, begrijpt dadelijk dat hij zich begon te weren als een ‘duivel in een wijwatervat’ (sorry, Paul, de vergelijking valt wat ongelukkig uit, maar is zeker zo niet bedoeld en … ik bedoel nu niet het ‘wijwatervat’). ‘Jullie hebben goed praten: kleurkanaries kweken als konijnen! Maar als wij, postuurmannen, een gemiddelde halen van 2 à 3 jongen per koppel per kweekseizoen, dan zijn wij zéér tevreden!’ Het ging dan wel over borders, yorkshires, norwichen , etc en niet zozeer over de betere tot goede kwekers zoals de glosters en de five fancies. En dan ging het weer de andere kant op: ‘Kleurkanaries kweken is helemaal niet gemakkelijk. Zie maar eens hoeveel liefhebbers met de kleurkanaries niet verder kunnen, en dan maar met postuurs beginnen!’ Met direct een wederwoord: ‘Ja, natuurlijk, en dan zitten wij met die rommel! Hou jullie klungelaars toch liever zelf bij!’ En zo ging het nog even door met het gooien met modder van de ene kant van de tafel naar de andere. Ik wil er voor de goede orde wel bij zeggen dat dit in een vriendschappelijke en plagende sfeer verliep. Jullie zouden nog gaan denken dat er echt ruzie gemaakt werd. Er werd wat eten op tafel gebracht, en wat te drinken, en de gesprekken luwden wat. Maar we gingen toch nog even door op die postuurs, en hoe het dan kwam dat die zo slecht kweekten. Paul Tielens, die net tegenover mij aan tafel zat, was als groot postuurminnaar uiteraard in zijn nopjes. Maar hij kon over beide wat meespreken. Ondertussen waren er aan een tafeltje wat verder 4 ‘jonge popjes’ komen zitten, en 10 minuten later aan een ander tafeltje nog 4, en wat verder nog 2, en dan nog 6, enzovoorts. Eigenaardig … De gesprekken waren ondertussen weer in volle hevigheid opgelaaid. Op een zeker moment kregen we een primeur te horen: Paul Tielens was een nieuwe soort aan het kweken, in de postuurs natuurlijk. En aangezien de typische kenmerken van die vogels
een ‘dikke nek’ en een ‘grote bek’ waren, kon hij niet anders dan die vogel de ‘Antwerp Fancy’ dopen!!! (Beste vrienden-leden uit Antwerpen: dit zijn Paul’s woorden! Ik wil (durf) me hier niet uitspreken over of ik daarmee akkoord ga of niet.) Toen de mélange van voorgerechten en daarna de pasta’s verorberd waren, dachten sommigen naar een koffie over te stappen, maar anderen (waaronder … ja, sorry, ook ik) vonden dat de ‘plat principal’ nog moest komen. En dus deed zo goed als iedereen weer mee. We leerden die avond nogal wat over postuurkanaries. Zo onthield ik dat ‘bruin’ bij een postuurkanarie ‘cinemon’ heet (of ik dat goed geschreven heb, weet ik niet): vanaf het moment dat vb. een gele border één enkel bruin veertje heeft, speelt hij al in de reeks van de ‘cinemons’en wordt dus niet aanzien als een gele met een beetje bont, maar als een bruine met heel veel bont. Eigenaardige mensen, die postuurmannen … Op het einde van ons maal bracht de ‘patron’ een flesje met een of ander zwart vocht. En uiteraard hadden wij bij deze ‘digestif’ koffie nodig. Enkelen bestelden ‘un caffè’, maar Door en Guido, die het risico niet wilden lopen om zo’n kopje ‘eetbare koffie’ te krijgen vroegen meteen ‘un caffè grande’! Degenen die al iets meer ervaring in Italië hadden, hielden het bij ‘un cappucino’. Na enkele minuten kwam onze vriendelijke dienster langs met enkele kleine kopjes met een bodempje sterke koffie. Het lachen verging Door en Guido wel toen ze zagen dat hun ‘caffè grande’ eigenlijk dezelfde kopjes waren met … twee bodempjes sterke koffie! We hadden goed gegeten en gelachen, en nu werd het tijd om weer naar het hotel te gaan, want ’s anderendaags wilden we op tijd op de show zijn. In het naar buiten gaan, stopte ik met Tomas bij één van de tafeltjes met ‘jonge popjes’ en Tomas, die vloeiend Italiaans spreekt, vroeg hen hoe het toch kwam dat heel La Tavernetta vol meisjes zat en dat er met moeite een jongen te bespeuren viel (zo erg dat we ons bijna ongemakkelijk begonnen te voelen). Toen bleek dat de vrijdagavond in Italië ‘meisjesavond’ is: de mannen blijven thuis bij de kroost (als die er al is), of spreken wat anders af met hun vrienden, en de meisjes gaan samen ergens wat eten. Vandaar … Toen we in Hotel Cristallo aankwamen, vonden we weer heel wat vrienden terug aan de bar: de Nederlandse delegatie met Sjaak en Maurice de Jong, Jaap de Blij, etc, Morna Gregory en haar echtgenoot, enkele Italiaanse vrienden, … Wij besloten om naar bed te gaan en om 07:00 te gaan ontbijten. Door en Guido gingen ‘er nog ene drinken aan de bar’ … Voor alle duidelijkheid: ik had mijn lesje in Amiens geleerd en bij de reservatie van de kamers had ik in ZEER GROTE LETTERS op de fax geschreven dat ik ‘dubbele kamers met TWEE APARTE bedden’ wou, dus dat was geregeld, maar toch heb ik die nacht weer iets voorgehad.
Ik had geen horloge meegenomen. Dat doe ik tegenwoordig wel meer, want waar we ook gaan of staan, we worden overal aan de tijd herinnerd: in onze wagen, op onze GSM, in het straatbeeld, in de tentoonstellingshallen in Reggio, etc. Waarom dan ook nog eens een horloge om de pols doen? Dus als ik ’s nachts wakker werd, keek ik op mijn GSM om te weten hoe laat het was. Ik wist dat hij één uur verkeerd stond (in de winter). En ik werd dus wakker. Eerst nog maar wat blijven liggen, dacht ik, en ik overliep nog eens het lijstje met vogels die ik voor vrienden moest meebrengen: zwart rood, rood vetstof mozaïek, roosivoor vetstof, roosivoor phaeo, … waar zou ik ze zoeken? Wiens advies zou ik inroepen, want ik ben natuurlijk geen specialist in die kleuren? … Opnieuw in slaap vallen, leek er niet in te zitten, dus keek ik op mijn GSM: 05:00 uur! Dat was dus 06:00 uur en normalerwijze ging men ons om 06:30 wekken zodat we ons ‘op ons gemakske’ konden klaarmaken en op tijd gaan ontbijten. Eddy sliep nog, en ik dacht: als ik me nu al stilletjes ga wassen, ben ik klaar tegen de wektijd en dan kan Eddy ook rustig aan doen. Zo gezegd, zo gedaan. Geschoren, tanden gepoetst, gedouched (aangezien ik tijd had, iets langer dan normaal) … Toen ik weer op de kamer kwam, ging ik nog even op bed liggen en … toen viel ik natuurlijk wel opnieuw in slaap! (Kan te maken hebben met de regelmaat in de ‘muzikale opvoering’ die Eddy ten beste gaf.) Plots schrok ik wakker! Oei, hoe lang had ik hier nu gelegen? Vlug op de GSM kijken: 07:15! Verdorie, dat was dus 08:15, en dan hadden we al moeten weg zijn naar de zaal! “Eddy! Eddy! Hoe laat is het?” Eddy schrok wakker, grabbelde naar zijn uurwerk, en zei nog wat versuft: “Kwart na zes, Désiré …?!” Verdorie, dan had ik dat uur verschil in de verkeerde richting geïnterpreteerd, … en dan was ik dus om 04:00 uur gaan douchen! Eddy had dat douchen wel gehoord ‘in het holst van de nacht’ en omdat het zolang duurde, had hij zelfs gedacht dat ik ziek was, of migraine had (wat soms wel gebeurt), maar toen hij me weer in de kamer had horen komen en niks speciaals gemerkt had, had hij gewoon verder geslapen. Nu was ik toch wat beschaamd, wie weet had ik onze buren ook niet wakker gemaakt? Enfin, het kwaad was geschied, maar … we waren wel op tijd op het ontbijt. Wat niet van iedereen kon gezegd worden! Wij waren er, Jos Schapmans en ‘il professore’ waren er, de postuurmannen Jos en Paul waren er, maar … waar waren die ‘bar-hangers’ van gisterenavond? Iets voor half acht dacht Jos Schapmans, dat hij toch maar eens bij Door en Guido op de deur zou gaan kloppen, en dat bleek ook nodig te zijn. Toen ze nog snel kwamen ontbijten, bleken ze toch wakker genoeg om aan de koffie-madame duidelijk te maken dat ze ‘un caffè americano’ wilden, want van die ‘grande’ wilden ze duidelijk niet meer weten. Aan de ingang van de tentoonstellingszaal kwamen we onze vrienden van het Land van Aalst weer tegen. Nico had nog kleine oogjes, maar als jongste uit hun gezelschap had hij zich opgeofferd om voor hun groep aan te schuiven om tickets te kopen … en graag nam hij die van ons er ook bij. Daarna konden we onze zoektocht doorheen de vogelverkoop beginnen. Wat er in Reggio te koop staat, verschilt nogal van jaar tot jaar. Roosivoor bleek tamelijk veel voorhanden, maar wel in zeer uiteenlopende kwaliteit en weinig écht goede vogels. Maar we vonden wel wat we zochten. Rood mozaïeken waren er veel: we hadden vooraf al een beetje overlegd waarop we allemaal zouden moeten letten, en ik werd meteen ‘gelokt’ door een stand waar heel wat rood mozaïek mannen in kooitjes apart stonden: mooie rode maskers, ontzettend mooi afgelijnd (zo goed zelfs dat ik me afvroeg of dit wel natuurlijk kon zijn) en … 100 euro per stuk. Dat leek me toch wat té duur, en verder wilde ik het risico niet lopen om een dure maar bijgewerkte vogel te kopen, zeker niet
voor iemand anders. Dus dan maar wat verder zoeken bij de ‘gewone’ liefhebbers. Uiteindelijk hadden we er, naar onze mening, goede zien zitten en haalden we onze ondervoorzitter Sjaak er nog eens bij om zijn oordeel te geven. En dan hebben we er eentje meegenomen. Terloops: het zal jullie wellicht niet verbazen, maar voor ‘vetstof geel’ denk ik niet dat je in Italië moet zijn; daar kunnen we in Vlaanderen beter mee uit de voeten. Zwart rood (brons) vond ik met de hulp van Guido, die er echter zelf ook nodig had, maar er was voldoende kwaliteit om iedereen tevreden te stellen. Een probleem bleek de roosivoor phaeo te zijn, alles samen hadden we er 6 gezien, en daarvan slechts één die ‘als vogel’ een voldoende kreeg. De anderen hadden allemaal enorme haakvleugels, slechte bevedering en geen goede algemene conditie. Die ene zat in kooi 1723, ik zal het niet snel vergeten: ik heb er wel 10 keer voorgestaan. Zou dat nu goed genoeg zijn? Het feit dat die vogel ook ’s namiddags nog steeds in kooi 1723 zat, was ook al een veeg teken: het zal wel geen topper zijn … Toen we Jean Mols tegenkwamen, riepen we zijn hulp in en hij kwam tamelijk snel tot een besluit: ‘Neen, niet doen! Dat … en dat … en dat … allemaal fouten!’. Ok, dan maar geen ivoor phaeo. Dat is trouwens de afspraak die we steeds maken: als we niets vinden dat voor ons voldoende goed is, brengen we niets mee; anderzijds, als we wél iets vonden dat in onze ogen goed genoeg was, dan moet die vogel ook aanvaard worden (anders moet men maar zelf naar Reggio gaan). Op regelmatige tijdstippen spraken we af aan de cafetaria in het midden van de zaal, en dan brachten we samen de aangekochte vogels naar de lopertjes in de wagen. Op het eind van de dag hadden we samen toch wel een 50-tal vogels gekocht, en ik denk dat ‘il professore’ er daar bijna de helft van op zijn rekening nam. Ook nog lopertjes gekocht, en wat vogels meegenomen van Jean (die met het vliegtuig gekomen was), … de auto zat propvol. Eindelijk was er tijd om eens naar de showvogels te gaan kijken. Zoals jullie uit vorige edities misschien nog weten, staan de vogels in Reggio niet per reeks, maar wel per liefhebber. Uiteraard heeft dat voordelen bij in- en uitkooiing, maar voor de bezoeker is dit toch niet optimaal: men kan echt geen vogels met elkaar gaan vergelijken. Enkele Italiaanse vrienden toonden me de vogels die zij dit jaar op de show gebracht hadden. Vorm en bevedering konden we nog wel inschatten, maar voor de kleur was het te laat geworden: er was niet genoeg daglicht meer en in Reggio hangen geen daglicht lampen. Tussen de rekken kwam ik onze vrienden uit ‘Aalst’ tegen. Staf wou graag een vogel kopen en toevallig kende ik de man van wie ze waren, en in mijn zoektocht in de vogelverkoop had ik tevens opgemerkt waar zijn verkoopsstand was, dus … allen
daarheen. Onderweg nog eens langs een andere Italiaanse vriend die op zijn beurt geïnteresseerd was in vogels van Staf (voor volgend jaar). Zo goed en zo kwaad als het kon, dat wil zeggen: ook met handen en voeten, probeerde ik een beetje tolk te spelen. En zo kon Staf zijn vogel reserveren: hij moest nog wel naar de Italiaanse kampioenschappen, maar de man zou hem meebrengen naar Lausanne. Ondertussen had Louis Heremans me gebeld en gevraagd om een aantal “Italiaanse Standaarden” mee te brengen. De FOI had inderdaad een nieuwe kleurkanarie standaard uitgebracht: een prachtig boek, met prachtige foto’s … van soms zeer onverzorgde vogels. Ons stootte dat toch wat tegen de borst: als men dan de moeite doet om zo’n prachtig boek uit te geven, waarom dan de vogels niet beter verzorgen: spreidstaarten, geweldig gehaakte vleugels, enz. Neen, dan hadden we in Italië al veel vogels gezien die beter in dit boek zouden gepast hebben. Het was stilaan tijd om terug naar het hotel te gaan, en de aandacht begon te verschuiven naar de keuze van het restaurant. Paul Huyghe had van een Zwitserse collega gehoord dat zij de avond ervoor in “Il Cigno” (‘De Zwaan’) gaan eten waren en dat hij dat alleen maar kon aanraden. Ok, waarom niet? Op de kamer nam Eddy zijn kaartje van Reggio en daar zag hij dat “Il Cigno” eigenlijk vlakbij het hotel lag, tussen de tentoonstellingszaal en het hotel, dus we waren er voorbij gereden. Het was maar een paar honderd meter, dus dachten we dat we er wel naartoe konden lopen. Snel bleek echter dat het om een stevig uitgegroeid ‘paar’ ging (die honderden meters), achteraf bekeken zal het wel iets van 700-800m geweest zijn. Enorm ver was dat niet, en voor de meesten van ons viel dit wel mee, voor Paul Tielens die sukkelt met de heupen en de rug was het een echte beproeving. Maar hij raakte er! Voor we het restaurant binnengingen, maakte ik me al het voornemen om op het einde toch maar de wagen aan het hotel te halen om hem dit geen tweemaal aan te doen. Waar het de avond ervoor ‘ladies night’ was, bleek de zaterdagavond eerder de avond te zijn, waarop men met het gezin ging eten. Nogal wat families, met kinderen, soms met grootouders. Zeer vriendelijke kelners en in geen tijd wachtte een tafel van 10 op ons. Nog voor we goed gezeten waren, kregen we een enthousiaste uitleg over de suggestie, en die suggestie bleek weer ‘van alles wat’ te zijn. De Zwitser had niet gelogen, en mochten jullie ooit zelf nog in Reggio komen: “Il Cigno” is zeker een aanrader! Wat mij betreft, komt die jaarlijks op het programma. Zoals de avond ervoor deelden we alles broederlijk: ook een karaf witte en een karaf rode wijn. Dat Paul Tielens en ik de enige twee waren, die witte wijn dronken, namen we er maar bij: wij zijn mensen die zich graag opofferen, als het daar op aankomt. De gesprekken spitsten zich nu meer toe op de ervaringen van de voorbije dag. Paul had niet zo’n goede verkoop gehad: hij dacht dat hij zelfs voor meer geld vogels gekocht dan verkocht had. De meesten hadden wel wat gevonden om hun vogelbestand aan te vullen, en dan zou het weer afwachten worden wat we ermee zouden kunnen kweken. Dat heb je wel meer in Italië, want Italianen experimenteren blijkbaar graag. Vele kwekers in onze streken willen dat elke kweekkooi ingezet wordt om zo mogelijk een goede showvogel te kweken, de ‘gemiddelde Italiaan’ zal een aantal kooien voorzien voor experimenten. En dan neem je soms een ‘toverballetje’ mee, een vogeltje (want groot zijn ze daar meestal niet) dat nog een dozijn dingen meer vererft dan het laat zien. Maar ook dat heeft zijn charme. Wat we allemaal te eten kregen is teveel om op te noemen. Zoals jullie kunnen verwachten kwam aan het einde van ons maal weer het gevreesde moment waarop het woord ‘caffè’ in de mond zou genomen worden. Maar geen probleem, hoor, nu wist iedereen dat het om ‘caffè americano’ ging. Ik zei nog tegen de kelner ‘caffè Bush’ en ‘molto aggressivo’, en dat had hij goed onthouden: na het serveren van een thee, en drie
cappucinos, riep hij van ver: “e sei caffè Bush”! We kregen er van de zaak een flesje Limunceddu bij, misschien kennen jullie die Italiaanse citroenlikeur, die in diepgevroren glaasjes wordt opgediend. Dat wil zeggen, voor zo goed als iedereen, want aangezien er voor Eddy geen meer overbleef, moest hij dit likeurtje maar uit een wijnglas drinken. We hadden er weer een mooie avond opzitten, Tomas en ik haalden de wagens. Er waren er een paar die verkozen om terug te wandelen (ja, ja, Francine, ook Door was daarbij), de anderen keerden met mij terug naar de Cristallo. Op de kamer aangekomen, beloofde ik Eddy dat ik de volgende morgen wat later zou douchen … Zondagmorgen, iets langer blijven slapen, iets later gaan ontbijten, en dan afscheid nemen van een aantal vrienden: zij gingen nog terug naar de zaal, wij gingen onze terugtocht aanvatten. De vogeltjes nog wat vers water en zaad gegeven, en om 09:30 vertrokken we. Ook de terugtocht verliep vlekkeloos: mooi, droog weer en geen files. Op de tweede en de derde rij werd er druk gepraat: ‘il professoro’ was blijkbaar in zijn sas! Door had zelf zo’n Italiaanse standaard gekocht. Die ging de wagen rond en werd druk besproken en geëvalueerd. Voor we het wisten waren wij voorbij Milaan en wat verder stopten we voor een tankbeurt. Daarna ging het verder richting Chiasso en Zwitserse grens. Om de nieuwsbrief niet al te lijvig te maken, wil ik dit verslag graag afronden op deze pagina, dus zal ik jullie enkel nog zeggen dat alles verder vlot verliep, en dat we ’s middags en ’s avonds nog eens stopten om te eten. Tijdens de laatste stopbeurt, maakte Eddy de rekening en werden de gezamenlijke kosten verdeeld. Rond 20:30 reden we België binnen, een half uurtje later stond Nieke Eddy en Jos op te wachten op afrit Heusden-Zolder en nog 30 minuten later reed ik thuis de oprit op. Ik denk dat Guido en Door ook een prettige reis achter de rug hadden, die wellicht voor herhaling vatbaar is. Maar dat lezen jullie volgend jaar dan wel! Désiré