artikel verschenen in TGL – jaargang 61 – 2005/6 november-december Themanummer Zuurzoet. Over cynisme en hoop Verslagboek Jeugdpastorale Dagen 2005 te bestellen via http://www.tgl.be/bestel.htm
Hoon en hoop Cynisme en (on)geloof in mystagogisch perspectief Wiel Smeets “Wat gek dat iemand die zegt niet in ‘God’ te geloven, wel last kan hebben van ‘God’?” Woorden van mijn promotor prof. Hein Blommestijn nadat hij gespreksverslagen had gelezen van ‘ongodsdienstige’ jongeren die met mij op abdijweekend waren geweest1. De godsdienstpsycholoog Vergote constateerde ook al een dergelijk “merkwaardig misprijzen” van christelijk geloof door ongelovige jongeren. Waarom weerlegt de ongelovige niet simpelweg de kennelijk onjuiste meningen over de wereld en de mens? Waarom misprijzen en spot? Hieronder geef ik een antwoord op deze vraag. Bovendien kom ik tot een aantal aanbevelingen voor spirituele jongerenbegeleiders om cynisme en (on)geloof bij jongeren te benaderen. De titel van deze bijdrage spreekt over een ‘mystagogisch perspectief’. Daarmee bedoel ik: met uitzicht op het stimuleren van het spiritueel potentieel van jongeren2. Eerst schets ik kort het pastorale probleem van ongeloof bij jongeren en een pastorale benadering die een oplossing biedt: mystagogisch jongerenwerk. Dan duid ik cynisme en (on)geloof bij jongeren vanuit een op mystagogie gerichte optiek. Ik sluit af met enkele conclusies met het oog op mystagogie met (on)gelovigheid en cynisme bij jongeren. Zinzoekende jongeren Er is, zoals recent onderzoek laat zien, een groeiend aantal jongeren dat zich als ‘ongodsdienstig’ beschouwt. Het gaat om jongeren die ofwel niet godsdienstig opgevoed zijn, ofwel van het godsdienstig geloof van hun jeugd zijn afgehaakt. De godsdienstsocioloog Berger spreekt van ‘subjectieve secularisatie’: de invloed van secularisatie op het bewustzijn van hedendaagse mensen. Er treedt volgens hem een verzwakking van de ‘geloofwaardigheidstructuur’ op: wat vroeger als vanzelfsprekend werd geloofd, wordt nu betwijfeld. Vooral voor jongeren geldt dat ze godsdienstig geloof vaak strijdig vinden met autonomie en rationaliteit. 1
Zie voor literatuurverwijzingen: Wiel SMEETS, Tegenstrijdig Ongeloof. Een verkenning van geloofsontwikkeling bij ‘ongodsdienstige’ studenten, Nijmegen, 2004; (en ook www.wielsmeets.nl). 2 In de vakliteratuur worden allerlei omschrijvingen gegeven van ‘mystagogie’. Het gaat steeds om een wijze van begeleiden die iemand spiritueel inwijdt. Inwijding wordt dan niet gezien als geloofsoverdracht, maar als het verhelderen van wat reeds in iemand aanwezig is.
Betekent dit dat hedendaagse jongeren niet geïnteresseerd zijn in religie? Zeker niet! Volgens de godsdienstpsycholoog Janssen is Nederland “de religieuze proeftuin van Europa”: “geen ander land kent zoveel religieuze stromingen per vierkante meter, herbergt zoveel onkerkelijken en laat zoveel aandacht zien voor het nieuwetijdsdenken”. Grote aantallen jongeren zijn wars van institutionele bindingen en beproeven het ruime aanbod aan religieuze stromingen op relevantie voor hun eigen leven. In tegenstelling tot pastoraaltheologen die dit verschijnsel nog wel eens neerbuigend reli-shoppen door jongeren noemen, spreek ik liever over jongeren als ‘zinzoekers’. Bij termen als relishoppen, religieus patchwork of bricolage ligt de nadruk erop dat mensen aan hun existentiële behoeften voldoen door als een consument, en wellicht lukraak, een oppervlakkig en onsamenhangend zingevingssysteem bij elkaar te knutselen. De term zinzoeken geeft aan dat deze jongeren, zowel binnen zichzelf als in de multireligieuze samenleving, op kritische, diepgaande en min of meer systematische wijze, een weg zoeken met hun behoeften en verlangens naar houvast, zin, heelheid, verwondering over wat er meer is tussen hemel en aarde, overgave aan het numineuze e.d. Mystagogisch jongerenwerk Ik ben geneigd om dit zinzoeken door jongeren niet te beschouwen als een bedreiging, maar juist als een kans en een uitdaging voor pastoraat. Als studentenpastor zag ik vele tientallen ‘ongodsdienstige’ jongeren deelnemen aan spiritualiteitsgroepen rond christelijk-mystieke teksten en kloosterweekends. Deze pastorale activiteiten bleken hen mogelijkheden te bieden om christelijk geloof in alle vrijheid te verkennen binnen hun existentiële zoektocht. Een dergelijke benadering bleek veel meer effect te sorteren dan de pastorale strategieën die eerder werden ingezet om het probleem van de onbereikbaarheid van jongeren op te lossen. Pas later kwam ik tot het inzicht dat deze benadering mystagogisch genoemd kan worden. Het is eigenlijk vreemd dat de catechese ooit van de mystagogische benadering is afgestapt. Mystagogische catechese heeft immers zeer oude papieren in de kerk. Kerkvaders van de eerste eeuwen (Cyrillus, Clemens, Origines) gaven de ‘geloofsgeheimen’ bij de catechese over het doopsel en de eucharistie pas prijs nadat de catechumenen deze sacramenten hadden ondergaan. Kennelijk ging men ervan uit dat het geen enkele zin heeft om iemand iets bij te brengen over iets dat deze nog niet ervaren heeft. Het is als over de liefde praten met iemand die nooit verliefd is geweest. Vreemd genoeg is de catechese van de kerk steeds meer een sterk cognitief-gerichte verkondigingscatechese geworden. Men ging ervan uit dat geloof een waarheid is die overgedragen kan worden. In de jaren 60 bleek deze catechetische benadering niet opgewassen tegen de veranderde maatschappelijke omstandigheden. Steeds meer mensen konden de zogenaamde geloofswaarheid niet rijmen met hun eigen gevoel voor autonomie en rationaliteit. In de jaren 70 en 80 leek de ervaringscatechese de oplossing te brengen voor het ontstane catechetische probleem. Immers, in tegenstelling tot de verkondigingscatechese stond bij de ervaringscatechese niet de geloofsleer centraal, maar de jongere en diens levenservaring. Het startpunt werd gezocht in de belevingswereld van de jongere. Vervolgens werd deze (vaak seculiere) ervaring gerelateerd aan de christelijke geloofstraditie. Pluspunt van deze benadering: de existentiële
relevantie van het onderwijs. Minpunt: deze correlatie bleek meestal gekunsteld, onnatuurlijk, geforceerd. In Nederland blijkt wat op de scholen het vak ‘godsdienst/levensbeschouwing’ heet, feitelijk vaak beperkt te blijven tot onderwijs rond centrale levensvragen en algemeenmenselijke waarden. Het wordt dan een soort humanistisch vormingsonderwijs, al dan niet geïllustreerd met bijbelverhalen. Ook in de parochies zien we dat het probleem van plausibiliteitsverlies van christelijk geloof wordt benaderd vanuit een ervaringscatechetische strategie. Zo wordt ‘vormen’ in het kader van het sacrament van het vormsel vaak in verband gebracht met existentiële thematieken als ‘volwassen worden’, ‘goed met elkaar omgaan’, ‘iets over hebben voor een ander’. De stap naar de sacramentele betekenissen van het vormsel (verder ingewijd worden in de geloofsgemeenschap, bekleed worden met de Heilige Geest) vereist dan zevenmijlslaarzen. Actuele nieuwe wegen in de wereld van godsdienstonderwijs en jongerenpastoraat gaan, net als de ervaringscatechese, uit van beleving. Het gaat dan echter niet om de (vaak seculiere) belevingswereld van de jongere, maar om ervaringen met christelijk geloof. Zo gaat Chris Hermans, hoogleraar pastoraaltheologie in Nijmegen, er met zijn ‘participerend leren’ van uit dat kinderen religieus leren door deelname aan religieuze praktijken als vieringen en bidden. Haslinger, een Duitse pastoraaltheoloog, wil met zijn theorie over mystagogisch jongerenwerk pastores scholen om jongeren bij te staan bij het transparant maken van hun religieuze ervaringen. Haslinger geeft daarmee gehoor aan Rahners oproep tot een nieuwe mystagogie: “De gelovige van morgen zal een mysticus zijn, iemand die iets ervaren heeft, of hij zal niet zijn”. Het is de taak van pastores om het spirituele potentieel aan te boren dat a priori in mensen aanwezig is. Een activiteit als een bibliodrama, een meditatie, een mystieke tekstlezing, een kloosterbezoek etc. roept vanzelf een beleving op en vaak ook een hoop vragen. Er hoeft nu niet gecorreleerd te worden vanuit een seculiere ervaring. Bovendien komen de vragen over christelijk geloof nu vanuit de jongere zelf. Een nieuwe kijk op geloofsontwikkeling Feitelijk ben ik bij mijn dissertatieonderzoek op deze wijze tewerk gegaan. Het kloosterweekend blijkt voor zinzoekende jongeren een aantrekkelijk arrangement; het kloosterleven wekt hun existentiële nieuwsgierigheid. Vanuit pastoraal oogpunt is het kloosterweekend interessant omdat er sprake is van deelname aan een scala van religieuze praktijken: het gebouw en de omgeving op je laten inwerken, deelname aan gebedsdiensten, meditaties, hoogmis. Als hoofdonderdeel van het programma organiseerde ik een mystieke tekstlezing en een gesprek met een monnik. Net als bij de mystagogische catechese van de oude kerk was er na deelname aan de religieuze praktijken een tweede stap: verinnerlijking van ervaringen door geloofsverheldering. In de drie groepsgesprekken werd er stevig gediscussieerd over wat de gebedsdiensten, de mystieke tekst en het gesprek met de monnik hadden opgeroepen. Een maand na het kloosterweekend had ik met elke deelnemer een persoonlijk gesprek. De gespreksprotocollen werden vervolgens bestudeerd met het oog op spirituele ontwikkeling. Dat bleek niet zo’n eenvoudige zaak. De bestaande theorieën over geloofs-
ontwikkeling, bleken de vele dubbelzinnige reacties niet te kunnen duiden. Er bleek een nieuwe kijk op geloofsontwikkeling nodig.3 In de traditie van de spirituele begeleiding wordt er gesproken over ‘onderscheiding der geesten’. In allerlei geschriften wordt spirituele ontwikkeling voorgesteld als een weg met stadia of als een trap met treden. Dergelijke stadia of trappen kunnen begeleiders helpen om de ontwikkelingfase van de begeleide te bepalen. Een dergelijk geschrift is het tractaat De Diligendo Deo van Bernard van Clairvaux (12de eeuw). Hij onderscheidt vier ‘graden’ in het beminnen van God: (1) wanneer de mens zichzelf bemint om zichzelf; (2) wanneer de mens God bemint om zichzelf; (3) wanneer de mens God bemint om God en (4) wanneer de mens zichzelf bemint om God. Deze vier graden komen feitelijk overeen met vier vormen van (gods)liefde: (1) zelfliefde; (2) functionele liefde; (3) onvoorwaardelijke liefde en (4) liefde in volledige eenheid. De dynamiek van deze onderscheidingen heb ik overgenomen in het volgende interpretatiekader voor geloofsverheldering: De laag van ik en mezelf De sturende kracht is zelfliefde; het besef: ik mag er zijn zoals ik ben. Het individu grenst af wat haar toekomt. Het gaat hier niet alleen om waarden als autonomie, assertiviteit en bezit, maar ook om identiteit en rationaliteit (Wat past wel/niet bij mij? Wat klopt wel/niet voor mij?). De laag van ik en de/het ander(e) De sturende kracht is nu wederkerigheid. Het mensbeeld is hier, net als bij de eerste laag, nog sterk autonoom-humanistisch. Een waarde als respect heeft hier het karakter van een afspraak tussen autonome subjecten: “Wat ik niet wil dat mij geschiedt, doe ik ook een ander niet aan”. Een godsbeeld heeft binnen deze laag een sterk functioneel karakter. Religie bevredigt mijn behoeften aan genot, zingeving, troost etc. De laag van de/het ander(e) en ik Binnen deze laag is de sturende kracht overgave. Bij de eerste twee lagen is mijn eigen behoefte het uitgangspunt, bij deze derde laag gaat het om ontvankelijkheid, om wat zich (vaak ongevraagd) aandient vanuit mijn eigen ik en in de relatie met anderen, de cultuur, de natuur, de kosmos. Het gaat hier om verwondering en intuïtie. Het mensbeeld en het godsbeeld zijn nu niet meer autonoom-humanistisch, maar spiritueel. Zin is niet langer iets dat te geven (te regelen, te organiseren) valt, maar iets wat ik ontvang: “Niet mijn wil, maar Uw Wil geschiede”. Respect is hier geen afspraak meer tussen autonome subjecten, maar een vorm van eerbied die, als vanzelf, voortkomt uit het besef dat we als mensen a priori verbonden zijn (kinderen van God). De laag van volledige eenheid Volledige overgave komt feitelijk overeen met de vierde graad van Bernard. Er is dan geen onderscheid meer tussen mezelf en de/het ander(e). Het gaat hier om meestal 3
Terecht zegt de pastoraaltheoloog Van Knippenberg: “Hermeneutiek heeft niet alleen betrekking op bestaande, geschreven teksten, maar ook op het levende verhaal van mensen zoals dat wordt verteld. Omdat geestelijke begeleiding zich afspeelt rond dat verhaal is een hermeneutisch kader nodig. Dit kader verschaft een systematisch zicht op de gelaagdheid in wat verteld wordt en kan zo een ingang bieden om het verhaal optimaal te verstaan”.
kortstondige ervaringen die sterk kunnen doorwerken in iemands leven. Misverstanden Deze onderverdeling in lagen, kan een aantal misverstanden oproepen, die ik hieronder graag wil rechtzetten. Er is niet per se sprake van opeenvolging van stadia Spirituele groei is niet zozeer een lineaire overgang van de ene naar de volgende fase, maar een constant heen en weer. Feitelijk blijken verschillende fasen tegelijkertijd aanwezig te kunnen zijn, wat leidt tot innerlijke spanningen (zie verder). Een voorbeeld: Fred, één van de deelnemers aan het genoemde kloosterweekend, kijkt met gemengde gevoelens terug op zijn deelname aan de hoogmis en vergelijkt zijn ervaring met het horen van het volkslied. “Op zich heb ik verstandelijk best een afkeer van nationalisme en eigenlijk zou ik ook niks willen voelen. Maar ik moet toegeven, dan ben ik een beetje geemotioneerd. Dat komt natuurlijk omdat je lid uitmaakt van die natie. Zo is het natuurlijk met allerlei andere gemeenschappen waar je deel van uitmaakt. En dat heb je ook een beetje in die kerk, hoewel het woord God mij niks zegt. Maar omdat je deel uitmaakt van die gemeenschap die zich op dat moment in die kerk bevindt en ook een beetje, heel zijdelings, met die gemeenschap van die monniken, brengt dat toch een soort emotie teweeg.” Hij heeft iets ervaren van verbondenheid (laag 2, laag 3?): het deel uitmaken van een religieuze gemeenschap heeft hem geraakt. Tegelijkertijd wordt zijn gevoel voor autonomie en rationaliteit (laag 1) geactiveerd: resp. hij wil zich niet verliezen in massahysterie en hij gelooft niet in God. Het gaat hier niet om een moralisme, maar om spiritualiteit De spirituele gradaties die mystici als Bernard hebben beschreven, zijn vaak in moralistische zin uitgelegd. Dan wordt de eerste graad een verfoeilijk egoïsme en de tweede een beschamende koehandel. Pas de derde graad is vanuit een moralistische optiek acceptabel. Ook in de kloostertraditie werd feitelijk vaak een moralistische bril opgezet. Er kwam dan een nadruk te liggen op allerlei vormen van ascese (tot zelfkastijding) om de derde graad te bereiken. En dat terwijl de derde graad zich er juist door kenmerkt dat eigenwilligheid de groei blokkeert. Het mooie van een tekst als die van Bernard is nu juist dat de eerste en de tweede graad al als vormen van godsliefde worden gezien! Eigenlijk zou aan het interpretatiekader een minlaag moeten worden toegevoegd die zich kenmerkt door angst, minderwaardigheidsgevoelens, grenzeloosheid, bitterheid, ontoerekeningsvatbaarheid etc. Gezonde zelfliefde is, afgezet tegen deze minlaag, een grote stap vooruit! Geloofsnoties als ‘God’ zijn niet vanzelf spiritueel Iemand die aangeeft vurig in God te geloven, kan vanuit dit interpretatiekader in de minlaag blijken te zitten (denk aan iemand die God als een strenge rechter beschouwt en doodsbang is voor de hel). Daarentegen kan iemand die aangeeft een atheïst te zijn, een groot vermogen tot overgave aan de dag leggen (bijvoorbeeld onvoorwaardelijke liefde).
Het interpretatiekader als instrument Door op deze manier naar geloofsontwikkeling te kijken, wordt het voor begeleiders mogelijk om een zeer genuanceerde onderscheiding der geesten toe te passen. De religieuze beginsituatie van de begeleide, hoe ingewikkeld ook, kan nu worden bepaald. Welke lagen zijn actief? Staan lagen op gespannen voet met elkaar? Meestal zijn heftige emoties daar signalen van (hierover later meer). Domineert de ene laag de andere? Waar liggen groeimogelijkheden?4 Uiteraard blijft dit een intersubjectief gebeuren. De mystagoog voelt in, stelt voortdurend hypothesen op, toetst ze en stelt ze bij. Als deze hermeneutische vragen zijn beantwoord, volgt de agogische vraag: door welke interventies kan verdere groei worden gestimuleerd? Vaak zal het, vooral bij ‘ongodsdienstige’ jongeren, zo blijken te zijn, dat de derde laag, die door ervaringen werd aangeraakt, alweer snel wordt overheerst door de eerste laag (autonomie, rationaliteit). Denk aan Fred die innerlijk wordt teruggefloten door zijn autonomie en zijn rationaliteit. Mystagogische interventies zouden nu gericht moeten zijn op het verder exploreren van de ervaringen uit de derde laag en de innerlijke krachten die overgave tegenhouden. Er is waakzaamheid geboden om steeds de geheel eigen spirituele weg van deze persoon te blijven respecteren. Ook al zou ik Fred de overgave aan spirituele gemeenschap van harte gunnen, de weerstanden vanuit laag één zijn er niet voor niets en dienen gerespecteerd te worden. En bovendien: wat ik geneigd ben een ervaring uit laag drie te noemen, zal iemand die vanuit een Freudiaans interpretatiekader kijkt, b.v. kunnen bestempelen als: zich verliezen in de illusie van een oceanisch gevoel (= minlaag)! Cynisme en (on)geloof Het interpretatiekader biedt nu de mogelijkheid om naar spottende of cynische uitspraken van jongeren te kijken vanuit de optiek van mystagogie. Anton Vergote baseert het “merkwaardig misprijzen” van christelijk geloof door sommige jongeren op een innerlijk conflict tussen autonomie en afhankelijkheid. Godsgeloof veronderstelt een zich volledig afhankelijk weten van God en is dan ook een bedreiging van autonomie (verstaan als eigenwilligheid). Bovendien is de ongelovige bang om zich te verliezen in de illusie. Zoals het bedreigend kan zijn om met krankzinnigen om te gaan, zo kan het ook bedreigend zijn om met irrationeel geloof geconfronteerd te worden. Wat Vergote constateert, zou ik in termen van het interpretatiekader duiden als een innerlijke spanning tussen de eerste en de derde laag. Ter illustratie volgen hier twee voorbeelden van jongeren. Het kruis van Joris “Wat ik gewoon absoluut niet kan aanvaarden, dat is het wederopstandingsverhaal. Die 4
Volgens de Russische pedagoog Vygotsky stagneren veranderingsprocessen vaak doordat begeleiders ofwel gaan staan waar het kind qua ontwikkeling reeds staat (de beginsituatie) ofwel te ver vooruit hollen. De pedagogische kunst is om nét een stapje verder te gaan staan dan de beginsituatie (de zone van naaste ontwikkeling).
vent is op een gegeven moment gekruisigd en met hem naderhand nog vele tienduizenden meer, langs de Via Appia. En als jullie nu allemaal zo fervent aanhanger zijn van dat kruis, ga er dan zelf aanhangen, dan weet je ook hoe het voelt. Het kruis is gewoon één van ergste martelwerktuigen die er ooit zijn uitgevonden. Om dat nu om je nek te gaan hangen en daarmee bezig te zijn: het spijt me, dat stoort mij.” Het mag duidelijk zijn dat wederopstanding voor Joris rationeel niet plausibel is. Daarom distantieert hij zich daarvan (laag 1). Maar vanwaar deze hoon in de richting van gelovigen die een kruis dragen? Op z’n minst opvallend als later blijkt dat hij zelf wél een kruis draagt. “Dan denk ik bijvoorbeeld aan het kruis van Taizé, een soort van uitbeelding van de Heilige Geest. De verbondenheid die daarbij hoort, dat spreekt me heel erg aan. En dat kan ik ook dragen.” Zou het zo kunnen zijn dat zijn hoon eruit voortkomt dat het symbool van het kruis feitelijk tegenstrijdige gevoelens bij hem oproept? Wordt zijn zich afzetten van betekenissen die met lijden te maken hebben, erdoor versterkt dat het kruis tegelijkertijd gevoelens van verbondenheid oproept? De theepot van Charlotte Bij Charlotte zien we ook een merkwaardige reactie van verontwaardiging. Haar verwachtingen waren vooraf hoog gespannen. Misschien zou ze door uitleg van de monnik wel meer gaan begrijpen van, voor haarzelf niet plausibel, geloof in God. Ze komt bedrogen uit. “Ze willen koste wat kost vasthouden aan het idee dat God de wereld heeft geschapen. Dat hoeft dan niet in zeven dagen te zijn, maar hij heeft het mooi wel geschapen. Dan heeft hij voor de oerknal gezorgd. Ja, zo kan je aan alles wel God vastplakken. Hij – de monnik - zei ook ‘alles wat je ziet, een theepot, een mens, een dier, alles is door God geschapen’. En dan denk ik: kom nou, denk je dat een theepot door God geschapen is? Dat hoeft voor mij allemaal niet. Ik hoopte dus dat hij het anders zou bedoelen, maar dat is dan niet overgekomen. En dat vind ik dan wel jammer. Ik bedoel het kunnen natuurlijk wel allerlei metaforen zijn voor allerlei andere dingen, maar ja, dan kan ik nog wel duizend dingen verzinnen. Als zij daar gelukkig mee zijn, vind ik dat heel erg leuk voor ze. Maar ik geloof daar zelf niet in.” Charlotte’s reactie is minder honend dan die van Joris, maar dan toch op z’n minst sterk ironisch. Vanwaar deze merkwaardige verontwaardiging? Elders zegt ze dat ze gehoopt had dat ‘God’ een metafoor zou zijn voor iets heel moois. Nader beschouwd is er sprake van frustratie: gedwarsboomde hoop. Kennelijk is haar verlangen naar een geloofwaardige uitleg van godsgeloof groot. Zou haar verontwaardiging over de onaannemelijkheid van het godsgeloof van de monniken (tussen minlaag en 1?) zo sterk kunnen zijn omdat ze onbewust een vermoeden heeft dat het om iets gaat dat ook voor haar van existentiële betekenis zou kunnen zijn (laag 3?)? Het zou de moeite waard zijn om deze hypothese bij begeleiding verder te exploreren. Hoon en hoop Hoon en hoop blijken naast elkaar te kunnen bestaan. Wellicht is het juist de hoop die de hoon oproept. Je zou kunnen zeggen dat het “merkwaardig misprijzen” van godsgeloof ermee samenhangt dat de eerste laag (autonomie, rationaliteit) sterk in het verweer komt tegen de derde (verbondenheid, geraaktheid). Heftige emoties (zoals verontwaardiging) zijn er dan paradoxaal genoeg signalen van dat de derde laag ge-
raakt is. Immers, ging het alleen om onjuiste meningen over de wereld en de mens dan zou er sprake zijn van een onbewogen weerlegging. Cynische opmerkingen zouden kunnen worden gezien als overlevingsmechanismen: manieren om met behulp van humor angsten (voor autonomieverlies en afzinken in de illusie) het hoofd te bieden. Het is de kunst van de mystagoog om dergelijke emotionele signalen – in alle voorzichtigheid - te interpreteren. Welk spiritueel potentieel zou hieronder verscholen kunnen liggen? En welke interventies zouden kunnen helpen om dat potentieel (verder) te exploreren?