Geloof, hoop en liefde
Marie-Rose Mor�
Geloof, hoo p en liefde valse
hoop
b e s ta at
Standaard Uitgeverij
niet
© 2011 Standaard Uitgeverij / WPG Uitgevers België nv, Mechelsesteenweg 203, B-2018 Antwerpen en Marie-Rose Morel www.standaarduitgeverij.be
[email protected] Vertegenwoordiging in Nederland WPG Uitgevers België Herengracht 370/372 NL-1016 CH Amsterdam Omslagontwerp: Dominic Van Heupen Foto omslag: Marco Mertens Vormgeving binnenwerk: Dominic Van Heupen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle zorg die aan de samenstelling van de uitgave werd besteed, kan de redactie of de auteur noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze publicatie zou kunnen voorkomen. ISBN 978 90 02 24009 6 D/2011/0034/264 NUR 740
Woord vooraf
Woord vooraf door Goedele Liekens Beste Marie-Rose,
Je weet dat ik een mateloze bewondering heb voor sterke vrouwen. Vrouwen die ondanks alle tegenslag nooit het hoofd laten hangen maar proberen er het beste van te maken. Jij bent zo’n sterke vrouw, Marie-Rose. Toen je begin september 2010 te gast was in mijn talkshow Goedele Nu, had je van de dokters vernomen dat de kanker terug was. Zes maanden gaven ze jou nog. Het voelde voor mij zeer ongemakkelijk om aan jou de pertinente vragen te stellen die iedereen zich in zo’n beangstigende situatie zou stellen. Hoe moest het nu verder met jou? Wonderen gebeuren, luidde vastberaden je antwoord. Je gaf je niet gewonnen, want voelde je verplicht te blijven leven voor jouw twee zoontjes. Ik ben zelf ook een mama van twee kinderen. Mijn moederhart bloedde. Hoe onrechtvaardig kan het leven zijn als een jonge moeder moet vechten voor haar leven? Jouw strijdlust verdient alle respect en jouw woorden zijn een levensles voor ons allen. Goedele
–5–
woord vooraf
Proloog Proloog
In augustus 2009 bereikte me de blijde mare dat ik genezen was van kanker. Het leek een wedergeboorte. Ik kreeg een nieuwe kans en besefte maar al te goed dat ik moest leren van de fouten uit het verleden. ‘Carpe diem’ zou mijn nieuwe levensmotto worden. Maar naarmate de tijd verstreek, loerden dagelijkse routine en kleine ergernissen alweer om de hoek. De maanden tussen augustus 2009 en mijn hervallen in juni 2010 waren bewogen. In die tijdspanne voelde ik een enorme dankbaarheid voor de tweede kans die ik kreeg. Tegelijk was er ook de drang om te bewijzen dat ik nog altijd iets kon. Ik ging opnieuw studeren en liep onder meer stage om te worden erkend als vastgoedmakelaar. Natuurlijk was er ook de weer opbloeiende passie voor politiek. In december 2009 voelde ik me klaar om ook op politiek vlak opnieuw een rol van betekenis te spelen. Anderen hebben daar anders over beslist. Ik voelde me gekwetst en vernederd, maar vandaag lijkt het onbegrijpelijk dat ik me zo heb geërgerd aan die politieke pietluttigheden. De columns die u hierna kunt lezen, geven een wekelijks overzicht van hoe plotseling en genadeloos kanker kan toeslaan. Elk nieuwsbericht over een wonderbaarlijke genezing geeft nieuwe hoop, maar bij het vernemen van een tegenvallend bloedresultaat donder je van je roze wolk. Die onvoorspelbaarheid zorgt ervoor dat je elke dag moet plukken en beleven alsof het je laatste is.
–7–
proloog
De titel van dit boek – Geloof, hoop en liefde – vat meteen samen waar het in het leven écht om gaat. Om iets te bereiken, moet je durven te geloven dat er licht is aan het einde van de tunnel. Natuurlijk moet er ook hoop zijn. Hoop om elke dag aan te vatten met een portie hernieuwde moed. En bovenal: liefde. De vriendschap en liefde die ik de afgelopen jaren mocht ervaren, waren ronduit hartverwarmend en gaven me ook op mindere momenten telkens weer de kracht om door te zetten. proloog
Geloof, hoop en liefde: dat is mijn oprechte wens voor alle mensen die noodgedwongen dezelfde strijd voeren.
–8–
Vechten voor elke dag langer Vechten voor elke dag langer
Mijn gynaecoloog had me nog maar net verzekerd dat ik wel honderd jaar kon worden indien ik de komende twee jaar kankervrij zou blijven, toen – minder dan tien maanden na mijn voorlopige genezing – de kanker opnieuw in mijn leven verscheen, begin juni. Met een vastberadenheid die angst inboezemt, heeft hij de afgelopen maanden mijn lichaam sluipend ingenomen en zich genesteld op strategische punten. Die warme junidag ben ik écht van de wereld. De mededeling dat er opnieuw kankercellen zijn kan ik nog incasseren. Ik zet me schrap op het ongemakkelijke stoeltje in het dokterskabinet, mijn adrenaline gaat pijlsnel de hoogte in en ik maak me al klaar voor een nieuwe ronde in mijn gevecht op leven en dood. Maar wanneer even later de boodschap volgt dat de artsen geen behandeling meer voorstellen en ik vanaf nu een palliatieve patiënt ben, lig ik ko. Er valt niets meer te vechten. Hoe ik die dag tot aan mijn auto ben geraakt, is me nog steeds een raadsel. Blijkbaar beschik ook ik over de automatische piloot waar sommige dronkaards tijdens mijn studententijd zo over opschepten. In de auto bel ik mijn zus, die arts is, en zeg haar dat ik doodga. Vragen stelt ze niet, alleen of ik tot bij haar kan geraken.
–9–
13 september
2010
Mijn zus en ik zijn geen watjes. Maar wanneer ze de deur opendoet en we elkaar vastpakken, biggelen de tranen over onze wangen. Even maar. Dan zet ze thee, klapt haar blackberry open en begint meteen te bellen. Collega’s met connecties, vrienden in buitenlandse ziekenhuizen, studiegenoten die als researcher werken. Zelfs een patiënte die met alternatieve hulpmiddelen mijn zus versteld had doen staan. Ik zeg niet veel, ga in haar badkamer mijn uitgelopen mascara wegpoetsen en zet een tweede pot thee.
13 september
2010
Zus maant me aan om onze ouders te bellen. ‘Mama en papa moeten van iets weten.’ Ik vraag aan haar om ze te bellen. Zelf kan ik het niet. Ik kan niet tegen mijn ouders zeggen: ‘Mama, papa, ik ga dood.’ Met een mengeling van kordaat professionalisme en de verantwoordelijke bezorgdheid die ze als oudere zus al veertig jaar meedraagt, licht ze mijn ouders in. Eenvoudig, eerlijk en oprecht, maar zonder de hoop te laten varen. ‘We gaan er alles aan doen om dit te voorkomen’, hoor ik haar zeggen. Bij de derde pot thee breekt de zon schuchter door de wolken. Heel fragiel, niet meer dan een zilveren randje, maar ze is er. Mijn gekmakende wanhoop van enkele uren daarvoor maakt plaats voor een strijdplan. Hoe pakken we het aan? Wat te doen? Wie doet wat? We waren vertrokken.
– 10 –
Ondertussen zijn we drie maanden verder en heb ik kennisgemaakt met mij voorheen onbekende emoties. Gekmakende wanhoop, euforische hoop, panische angst en onwrikbaar zelfvertrouwen. Ik kan u er honderduit over vertellen. En dat is wat ik de komende maanden ook ga doen. Met u delen, elke week op maandag, hoe ik weiger het onaanvaardbare te aanvaarden en hoe ik zal vechten voor elke dag langer bij mijn twee jongens.
13
Bedankt dat u meeleeft.
september
– 11 –
2010
‘We zullen het allemaal zelf moeten d ‘We zullen het allemaal zelf moeten doen’
Na mijn zoveelste ziekenhuisbezoek loop ik met mijn zus naar de auto. We weten ondertussen dat in Frankrijk een ziekenhuis eruitziet als een ruïne, in Nederland als een vrolijke kermistent en in Engeland gewoon. Engels. Ik weet ondertussen ook dat men bij het kennismakingsgesprek altijd eerst de resultaten van Leuven in vraag stelt om ze dan bij de tweede consultatie volledig bij te treden. Heel wat medische termen ken ik inmiddels in drie, vier talen. Het woord ‘palliatief’ blijkt universeel te zijn.
20 september
2010
Teleurstelling is een te zwak woord voor wat je voelt als wéér eens de ‘onaanvaardbare diagnose’ bevestigd wordt. Een klop van de hamer omschrijft het nauwkeuriger. Hoe groot mijn vertrouwen in Gasthuisberg ook is, toch hoopte ik ergens – al was het bij de Hottentotten – een medicus te vinden die hen wilde tegenspreken. Tevergeefs. Parijs: noppes. Londen: noppes. Rotterdam: noppes. De terugritten waren altijd somberder dan de heenritten. Tot mijn laatste ziekenhuisbezoek. Een jonge arts roept ons binnen. ‘Arts in opleiding’, fluistert mijn zus me toe. ‘We hebben uw dossier uitgebreid besproken op onze overlegvergadering’, zegt de man. ‘Wij zien het helemaal niet somber in, integendeel.’ Wat hij meteen nadien zei, herinner ik me niet precies meer – te verrast – maar het klonk als: ‘We zijn niet zeker dat wat we op de foto’s zien kanker is.’
– 12 –
ten doen’
Zijn boodschap maakt mij euforisch. Maar naast mij voel ik mijn zus verkillen. Ik heb mijn jas al aan wanneer ik haar ijzig hoor vragen: ‘Is het mogelijk om toch even de professor te zien?’ Ik begrijp haar niet. Waarom vraagt ze dat nu? Ik wil hier weg, nu meteen, en in het dichtstbijzijnde café een karaf huiswijn bestellen om de wedergeboorte van mijn toekomst te vieren! Even later klopt de prof aan. Hij gaat zitten en kijkt me aan met een doodgraversgezicht. Ik voel dat er iets niet klopt. Ik voel het in mijn vingertoppen, in mijn maag, tussen mijn ogen. Met overdreven enthousiasme open ik het gesprek: ‘Wat een geweldig nieuws heeft u voor mij!’ De prof staart me dof aan. Het arme kind heeft al hersenmetastasen, zie ik hem denken. Alsof ik er al niet meer ben, richt hij zich tot mijn zus en spreekt mijn doodvonnis uit. Nog maar eens. ‘De kanker zit overal. Waar we hem niet zien, zit hij ook, alleen is hij daar te klein voor de scan. Het spijt ons, we kunnen niets meer voor uw zus doen.’ Flets kijkt de prof me aan en mompelt iets over ‘een uitstekend palliatief team’ en ‘psychologische begeleiding’. Voor zijn zin ten einde is, sta ik al recht. ‘Ik vind dit geen grappige vertoning’, zeg ik schril. De arts in opleiding krimpt ineen. Blijkbaar waren er nog Belges die vandaag voor een second opinion kwamen. Hopelijk werden ze ná ons geagendeerd, anders zijn ze naar huis vertrokken met het slechte nieuws dat voor mij bedoeld was.
– 13 –
20 september
2010
Vijf minuten later staan mijn zus en ik buiten. ‘Moest jij nu zo nodig die prof nog zien?’ snauw ik haar toe. Ze zwijgt, betaalt het parkeerticket en zucht diep. ‘We zullen het allemaal zelf moeten doen’, zegt ze met veel gevoel voor drama. Ik knik. ‘Zo is het. We zullen het allemaal zelf moeten doen.’ Het eerste café na de ziekenhuisparking kreeg die dag twee strijdvaardige femmes belges over de vloer.
20 september
2010
– 14 –
Eendagsvlieg Eendagsvlieg Onze vis is dood.
Vier jaar lang heeft het mooie beestje mijn prinsen en mij bijgestaan in goede en kwade dagen. Vechtscheiding, verhuis, kanker. Onze vis zwom er allemaal doorheen. Tot deze week. Bij het ontbijt vonden we hem zieltogend in zijn aquarium. Met bolle oogjes happend naar lucht. Enkele minuten later is hij naar de vissenhemel vertrokken.
27 september
Alexander en Marnix aanschouwen deze ‘dingen des levens’ altijd met bijzonder veel interesse en nemen dan ook enthousiast deel aan de voorbereidingen voor het waardige afscheid van onze lieve vis. Een huisvriend fungeert als gelegenheidscelebrant en verzorgt de grafrede. ‘Dank u, Vis, voor al die mooie jaren dat je Alexander, Marnix en mama gelukkig hebt gemaakt.’ Waarna Marnix spontaan aanvult: ‘Dank je, Vis, je was een brave vis.’ Zijn broer knikt instemmend. Wanneer onze ingetogen stoet terug richting keuken schrijdt, voel ik Alexanders handje in de mijne glijden. ‘Mama, hoe oud was Vis?’
– 15 –
2010
‘Vier jaar, jongen’, en terwijl ik het uitspreek, besef ik mijn eigen stommiteit. ‘Maar Marnix is ook vier jaar, kan die dan ook doodgaan?’ vraagt hij ongerust. ‘Voor vissen is vier jaar erg oud. Maar voor kindjes helemaal niet’, probeer ik hem te sussen. Daarop volgt een spervuur van vragen over de verwachte levensduur van alle mogelijke levende wezens op onze planeet.
27 september
2010
Hier is het tijd voor een ‘mama-weetje’. ‘Wisten jullie, jongens, dat er zelfs eendagsvliegen bestaan? Dat zijn vliegjes die ’s morgens geboren worden en ’s avonds al weer doodgaan. Ze leven dus maar één dag.’ Algemene stilte. Triomfantelijk kijk ik naar hun verbaasde gezichtjes. Goed zo, denk ik, ik kan een vier- en zesjarige nog iets nieuws vertellen. Het is mijn eerstgeborene die de stilte doorbreekt, met een gepijnigde uitdrukking op zijn engelengezichtje. ‘Maar mama, als zo’n vliegje dan geboren wordt op een dag dat het regent, dan heeft het nooit de zon gekend? Dat is toch vreselijk.’ Daar heb ik niet van terug. Terwijl de middag rustig verder kabbelt met thee en taartjes, bedenk ik inderdaad het geluk te hebben niet als eendagsvlieg geboren te zijn. Ongeacht wat me nu misschien nog allemaal te wachten staat, de afgelopen achtendertig jaar – met een beetje regen en veel zonneschijn – neemt niemand me meer af. – 16 –
Mensenmama Mensenmama
Voor mijn jongste prins is het vandaag een superdag. Waar de afgelopen twee jaar alle uitnodigingskaartjes die ons Wouwersnestje bereikten voor zijn broer bleken, is er nu eentje voor hém in de bus gevallen. Dagen heeft hij ermee rondgelopen, ermee gegeten, ermee geslapen – hij is er zelfs bijna mee in bad geweest – en vanmiddag is het eindelijk Marnix’ moment suprême: een feestje! En zo komt het dat ik op deze prachtige herfstdag met Alexander, mijn grootste jongen, alleen op stap ben. Om dit mama–zoonmoment te vieren, stoppen we aan een leuke taverne en gaan in het zonnetje zitten. Een groene thee en een Fanta maken het geluk compleet. Geen nood aan een speeltuin of loopweide, maar gewoon intens genieten van een rustig moment. Zijn handje rust teder op mijn hand. ‘Gezellig, hé?’ fluister ik terwijl ik probeer om ongemerkt nog wat dichter naar hem toe te schuiven. Hij knikt enthousiast en fluistert samenzweerderig: ‘Héél.’ Minuten gaan voorbij. Plots gaat hij kaarsrecht zitten en tikt met zijn vinger op mijn hand. ‘Mama?’ ‘Schat?’ ‘Ga jij dood?’ O jee, denk ik. Daar gaan we. ‘Alle mama’s en papa’s kunnen doodgaan, hé schat.’
– 17 –
4 oktober
2010
Geïrriteerd schudt hij zijn hoofd: ‘Mamaaaa, je weet wat ik bedoel. Ga jij dood van “dé kanker”?’ Mijn groene thee smaakt plots bijzonder bitter. ‘De beesten in mijn buik zijn terug. Dat weet je, hé. En mama gaat er weer erg tegen vechten, maar nu zijn ze met nog meer dan verleden jaar.’
4 oktober
2010
Stilte. In gedachten verzonken kauwt hij op het rietje van zijn intussen lege Fantaflesje. ‘Als jij doodgaat, wil ik ook doodgaan. Dan ben ik bij jou.’ Als door een wesp gestoken draai ik me naar hem om. ‘Alexander, zoiets mag je niet zeggen.’ Mijn stem klinkt schril. Hij kijkt me geschrokken aan, zich duidelijk niet bewust van de impact van zijn mededeling. ‘Maar mama, dan ben ik bij jou, in de hemel.’ En om zijn woorden kracht bij te zetten, wijst hij omhoog.
– 18 –
Ik wil niet dat Alexander ziet dat mijn ogen vol tranen staan en trek hem snel op mijn schoot. ‘Maar lieverd toch, oude mensen gaan meestal vroeger dood dan jonge mensen, dat is normaal. En natuurlijk moet jij dan hier blijven, om later voor jouw kindjes te kunnen zorgen.’ ‘En jij dan? Dan ben jij daar alleen.’ ‘Maar nee, het zit daarboven vol met mensen die ik ken. Allemaal leuke sterretjesmensen. Moeke is daar ook, hé.’ Ik klink haast opgewekt over het vooruitzicht. Hij nestelt zich diep in mijn armen en zwijgt. Wanneer ik hem die avond in bed stop en nog even knuffel, fluistert hij in het donker: ‘Toch heb ik je liever als mensenmama dan als sterretjesmama.’ Boodschap begrepen. Vanavond zal ik met hernieuwde moed mijn lading pillen, drankjes en papjes naar binnen werken.
– 19 –
4 oktober
2010
Voorjaarsbloemen Voorjaarsbloemen
Sinds de kanker in 2009 mijn leven binnenstormde, ben ik veel gevoeliger geworden voor het wisselen van de seizoenen. Mijn hart sprong op wanneer – midden in de chemokuur – de eerste zonnestralen de intrede van de lente aankondigden. De zinderende zomerzon werd mijn bemoedigende bondgenoot toen de bestralingen me verkilden tot op het bot. En na het goede nieuws over mijn ‘voorlopige’ genezing, verwelkomde ik de intimiteit die de donkere winter naar mijn Wouwersnestje bracht.
11 oktober
2010
En nu is het weer zover. Ik voel hoe de herfst zijn intrede doet. Zie hoe bladeren verkleuren en hoe er ’s morgens een fijne nevel over mijn gras zweeft. De natuur ruikt al anders. Vochtig, rijp en voldaan. Klaar om aan de winterslaap te beginnen. Tijd om de tuin voor te bereiden op een geurige en kleurige lente. Honderden bloembollen heb ik in mijn leven al geplant. En ook dit jaar draai ik met een handig ‘plantertje’ kleine rondjes in de grond en drop er met ervaren handigheid bloembollen van narcissen, tulpen en krokussen in. Terwijl ik ijverig en gelukkig op mijn knieën zit en mijn vingers gretig in de aarde woelen, probeer ik te visualiseren waar er nog bollen van verleden jaar in de grond zitten en waar de nieuwe voorjaarsbloemen het best tot hun recht zullen komen. In gedachten zie ik de frisgroene kopjes in maart al door het gras priemen.
– 20 –
Maart… Als een bliksemschicht schiet een duistere gedachte door mijn hoofd. Ik ben hier bloembollen aan het planten die ik statistisch gezien niet meer zal zien uitkomen. Dit besef snijdt me de adem af, paniek davert in mijn borstkas. Soms lijkt het of ik het merendeel van de tijd gewoon ‘vergeet’ wat er met me aan de hand is, of ik de dagen leef alsof er geen vonnis over me is uitgesproken. Deze doodsangst wil ik niet. Ik recht mijn rug, denk aan mijn yogalessen en zet me in ‘kathouding’. Kordaat sluit ik mijn ogen en adem diep in en uit. Met verbazingwekkende oerkracht blaas ik alle angst en donkere gedachten weg. Weg van mij, weg van mijn dromen, weg van mijn toekomstverlangens. De angst maakt plaats voor mijn vertrouwde vastberadenheid die alle statistieken gaat verpulveren. Al jaren plant ik bloembollen om er, de lente erop, van te genieten. Dit jaar doe ik dat opnieuw en ik ben er stellig van overtuigd volgend jaar in maart weer trots te zijn op mijn fleurige tuin.
– 21 –
11 oktober
2010
Respect Respect
‘Je moet mee’, zegt mijn jeugdvriend voor de vijfentwintigste keer. ‘Echt, hij verricht wonderen.’ Glimlachend voel ik dat ik overstag ga. ‘Oké’, zeg ik. Ik geloof helemaal niet in hocus pocus, maar for old times’ sake maak ik een uitzondering. De ochtend erop vertrekken we voor een tocht van bijna drie uur! ‘We zijn er’, wijst hij. Ik zie alleen drassig weiland. ‘Ik zie niks.’ ‘Vijfhonderd meter verder staat zijn woonwagen.’
18 oktober
2010
Een handoplegger in een woonwagen, kan het meer cliché zijn? Mijn jeugdvriend ziet me aarzelen. ‘Komaan, doe niet zo flauw’, lacht hij me toe. ‘Uitstappen.’ Daar gaan we dan, balancerend tussen graskluiten en plassen. Hier ben ik niet op gekleed. Principieel dos ik me piekfijn uit als ik ergens naartoe ga voor een behandeling. Ik ben meer dan een palliatieve kankerpatiënt. Ik ben een vrouw die zich goed voelt en niet van plan is dood te gaan. En zo kom ik dus met stiletto’s in een natte wei terecht. Even later staan we voor een wrak van een caravan, door romantici blijkbaar ‘woonwagen’ genoemd. Mijn vriend kijkt met beate bewondering naar het stokoude mannetje dat de deur opent. Ik kijk vooral naar mijn nieuwe en volledig geruïneerde steunkousen. In gewijde stilte betreed ik het heiligdom en word gemaand op een krukje plaats te nemen. Mijn vriend knipoogt verwachtingsvol en wacht discreet buiten. Ik sta er alleen voor.
– 22 –
Het oude mannetje mompelt een paar woorden. Ligt het aan zijn dialect of aan zijn gebrek aan tanden? Ik versta hem niet. Voor ik hem kan vragen de zin te herhalen, schiet zijn rechterhand in mijn decolleté. Nu hebben er – in mijn studententijd – nog sommigen dat geriskeerd, met een blauw oog tot gevolg. Maar oude mannetjes slaat men niet. Ik ben trouwens te verbouwereerd om actie te ondernemen. Even plots als hij begonnen is, stopt hij en wast zijn handen in een minuscuul wasbakje. ‘Kanker is weg’, meen ik hem te horen mompelen. ‘Maar ik héb geen borstkanker, het zit in mijn baarmoeder!’ Op het moment dat ik het zeg, kan ik me wel voor het hoofd slaan. Razendsnel staat hij weer naast me en schiet met zijn nog natte hand tussen mijn benen. Even later wast hij doodgemoedereerd nog eens zijn handen. ‘Twintig euro’, murmelt hij. Verbouwereerd grabbel ik in mijn handtas en een tel later sta ik weer in de wei. ‘Hij is toch geniaal, hé’, kirt mijn gezelschap. ‘Eenennegentig jaar en nog over zulke gaven beschikken.’ Geniaal is hij in elk geval: eenennegentig jaar en twintig euro krijgen om vrouwen te bepotelen. Respect!
– 23 –
18 oktober
2010
Alseendrenkelingaaneenreddingsboei Als een drenkeling aan een reddingsboei
Verleden week begon met slecht nieuws. Een bloedcontrole toonde weliswaar goede bloedwaarden aan, maar slechte tumormarkers.
Wat doe ik fout? Ik eet al maanden volgens het boekje, leef als een asceet, slaap tien uur per nacht. Ik sport, doe aan yoga en slik plichtsgetrouw al mijn supplementen en vitamines. En in de mate van het mogelijke ban ik de stuiptrekkingen van mijn vechtscheiding uit mijn hoofd. Wat doe ik fout? De dagen tussen het onheilsbericht en de obligate scan – die altijd volgt na slechte tumorwaarden – spookt dit zinnetje als een mantra door mijn hoofd.
25 oktober
2010
In de geest van mijn strenge dieet verzaak ik aan de PET–scan en wordt het deze keer een gewone scan. Sinds ik erachter kwam dat suiker kankerbevorderend is, mijd ik scans met inspuiting van radioactieve suiker. Drie maanden suikervrij dieet met één spuitje tenietdoen? Dan eet ik liever een stukje taart. De ochtend van het onderzoek ben ik misselijk en bleek. Wanneer ik op de scantafel lig, buigt een lieve verpleegkundige zich over mij om het infuus met de contraststof aan te brengen. Ze moet de eenzaamheid en angst in mijn ogen gezien hebben en knijpt bemoedigend in mijn hand. Ik begin te wenen. ‘We hopen op het beste’, fluistert ze. Haar ogen zijn ook vochtig. Dan laat ze me alleen voor het onderzoek. Terwijl de scan zijn zoektocht naar facts and figures aanvat, bid, smeek en onderhandel ik met alle mogelijke hulpbronnen. ‘Alsjeblieft, géén slechte scan.’ – 24 –
oei
Tien minuten later sta ik weer op de gang. In plaats van naar de parking te gaan, slenter ik herhaaldelijk voorbij de deur waar de radioloog mijn beelden zit te bekijken. Treuzelend, aanstellerig en hopend dat hij naar buiten komt voor een kop koffie. Hij moet mijn smekende gedachten voelen, want de deur gaat open en hij wijst me een stoel achter de pc-schermen aan. Deze radioloog is duidelijk vertrouwd met de angst van kankerpatiënten en valt direct met de deur in huis. ‘Op het eerste gezicht ziet dat er vrij goed uit.’ Opnieuw springen de tranen in mijn ogen. Van opluchting deze keer. Oké, dit is een voorlopige uitslag, dat weet ik wel, maar ik klamp me aan deze woorden vast zoals een drenkeling aan een reddingsboei. De tumormarkers worden in mijn gedachten van tafel geveegd. Enkele uren later belt mijn zus. ‘Ziet er goed uit’, stelt ze sec. ‘Het voorlopige protocol stelt niets vast om ons ongerust over te maken. Integendeel. De bolletjes in je rechterbeen zijn ook op de scan weg.’ Ik spring bijna van mijn stoel! Ik voel al weken dat mijn rechterlies weer zuiver is, maar mijn woorden zijn slechts de woorden van een verwachtingsvolle palliatieve patiënt. En dus de facto minder betrouwbaar dan het protocol van een bekwaam radioloog. En zo zitten we dus met slechte tumorwaarden, maar ook met een goede scan. De balans is aan het einde van de week rechtgetrokken.
– 25 –
25 oktober
2010