Hoofdstuk 5
CHOREOGRAFIE
Lesdoelen: De cursist: 1. kan een choreografie ¨schrijven¨ voor een solist, duo (of ensemble 3 – 4); 2. doet theoretische kennis op; 3. leert met bewegingsmateriaal te variëren en structureren; 4. de cursist verwerft inzicht in de eigen stijl van choreograferen.
Toelichting: Het woord choreografie is afkomstig van de Griekse woorden ¨Khoros¨(DANSER) en ¨grafein¨ (SCHRIJVEN). Het woordenboek geeft twee betekenissen: 1beschrijving van dansfiguren, 2 het ontwerpen van balletten. Twirlers en majorettes stellen dansbewegingen op in combinatie met de baton en/of een of meerdere attribu(u)t (en). De choreografische ontwerpen worden geschreven voor solisten, duo’s, ensembles, teams en groepen. De theorie zal vervolgens in praktische oefeningen worden vertaald. Wat is de betekenis van de choreografie? Hoe belangrijk is de ¨dansante communicatie¨? Is de choreografie verhalend, vormgericht, emotioneel of een combinatie? Hoe ontstaat het idee? Hoe kan je al het verkregen ¨bewegingsmateriaal¨ structureren? Wat zijn de mogelijkheden met solisten, duo’s, ensembles, teams, groepen? Of zoals Valerie preston-Dunlop in “dansen nader bekeken” schrijft: ¨choreografen maken dansen van beweging als een web waarin bewegingen onderling afhankelijk zijn met dansers, met geluid en met een ruimte¨.
Hoor wat je ziet- Zie wat je hoort! De choreograaf maakt de muziek zichtbaar door middel van formaties, dans, combinaties met baton/attributen, expressie en communicatie. Natuurlijk kun je langzaam bewegen op snelle muziek (of omgekeerd) maar dan klopt er iets niet. Op klassieke muziek wordt lichter bewogen dan op moderne muziek. Populaire muziek wordt niet ingevuld met marcheren en batoncombinaties. Weer geldt: het kan maar dan is het qua choreografie niet goed. Op populaire muziek worden danspassen gemaakt die daarbij horen. Ook het lichaamswerk (contractions, bodyrol, e.d) is anders dan bij marcheren. Als de choreograaf dit goed doet dan voegt zij een extra dimensie aan de muziek toe die zij zelf niet kent, nl. ruimte. De muziek wordt zichtbaar en dat wat we zien straalt dezelfde gevoelens uit die de muziek in zich heeft. Tip: Doe de choreografie zonder muziek en laat de toeschouwer (collega, ouders,…) zeggen welke muziek (soort) erbij hoort. De toeschouwer vertaalt terug als het ware. Dit is niet altijd van toepassing.
Hoofdstuk 6
METHODIEK/ DIDACTIEK
Hoofdstuk 6
Methodiek/ Didactiek
6.1 Inleiding Zelf vaardigheden (op het gebied van baton, exercitie, dans en muziek) beheersen is iets anders dan vaardigheden kunnen overbrengen aan anderen. De stof uit deze module pas je toe tijdens je (stage) lessen en in opdrachten tijdens de lessen. De mentor en je docent volgen of je dat kan toepassen. In deze module geven we concrete handvaten. Maar het eigen maken van die handvaten vergt veel tijd. Het is ook afhankelijk van andere (persoonlijkheids-) factoren. Sta je als persoon zeker in je schoenen. Heb je van nature overwicht over mensen. Hoe is je presentatie? Hoe zijn je communicatieve vaardigheden? Ben jezelf enthousiast en hoe is jouw motivatie? Eerst omschrijven we de begrippen methodiek en didactiek en benoemen een aantal didactische principes. Vervolgens gaan we dieper in op een belangrijk onderdeel van het doceren: corrigeren. Daarna wordt aandacht besteed aan de lesvoorbereiding en de verschillende leerstijlen volgens Kolb. Vervolgens komt het jaarplan en lesplan aan bod. Tot slot kom je iets te weten over trainingstechniek, trainingsopbouw en seizoensopbouw: hoe laat je de sporter op het juiste moment ‘pieken’? Succes!
6.2 Begrippen methodiek en didactiek 6.2.1 Methodiek Het aanbieden van lesstof volgens een bepaalde methode noemen we methodiek. De opbouw en rangschikking van de stof maken ontwikkeling mogelijk. Kinderen leren vanuit wat ze aankunnen cognitief, gevoelsmatig en motorisch. Uitgangspunt voor iedere les is dat alle kinderen uit de groep/ team, zich in een les kunnen herkennen. Thema´s, onderwerpen, voorbeelden en opdrachten moeten aansluiten bij de belevingswereld van kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen. Streef naar variatie in stijl, soort en traditie. Laat kinderen kennis maken met allerlei soorten dans: klassiek, pop(ulair), modern, jazz, volks. En bij het jongleren met de baton onderscheiden we ook verschillende stijlen (bijv. “powertwirlen”). Als de vakmatige aspecten van de dans en baton, worden gekoppeld aan de dagelijkse leef- en ervaringswereld van kinderen, zullen zij hierop meer greep krijgen en dus meer plezier hebben in hun hobby. Dat de docent de lessen natuurlijk met plezier en enthousiasme overbrengt spreekt voor zich! 6.2.2 Didactiek Didactiek betekent het overbrengen van kennis en vaardigheden. De manier waarop je die kennis en vaardigheden overbrengt noemen we de didactische werkvorm. Dit gebeurt handelings- of ontwikkelingsgericht. Er bestaat niet de juiste of meest geschikte werkvorm; dit blijft afhangen van de situatie, de aard van de lesstof, de groep, het moment in de planning, mogelijkheden van de docent, etc. Wij hanteren een algemene didactische vorm. Elke les bouwen we volgens dit didactische concept op: inleiding, kern en afsluiting (zie ook 6.9 het lesplan).
Hoofdstuk 7
COMMUNICATIE/ PRESENTATIE
Hoofdstuk 7
Communicatie
7.1 Inleiding Tijdens de introductiecursus is het vak “communicatie” al aan de orde geweest. De lesstof die toen behandeld is, wordt vanaf nu als bekend verondersteld.
7.2 Wat is communicatie? Communicatie = het in contact treden van één of meerdere personen met één of meerdere andere personen, met als doel de ander van iets op de hoogte te stellen.
(bron afbeelding: www.wikipedia.nl)
Communiceren = Info coderen zenden ontvangen decoderen info
Bij communicatie spelen een aantal zaken een belangrijke rol. Deze onderdelen van het communicatieproces worden hieronder besproken.
Hoofdstuk 8
BEWEGINGSLEER
Hoofdstuk 8
Bewegingsleer/ trainingsleer
8.1 Inleiding Het doel van de module bewegingsleer/ trainingsleer, is het inzien van je verantwoordelijkheid als docent/ majorette instructrice, op lichamelijk gebied van je leerlingen. Alsook de relatie tussen persoonlijk psychische eigenschappen, aanleg/ gezondheid, techniek/ tactiek en conditionele factoren die allemaal van invloed zijn op de prestatie (vermogen van een leerling om te presteren). Training is een veelzijdig gebeuren. • • • •
Persoonlijke psychische eigenschappen (zie H9) Aanleg (o.a. gezondheid van je leerling) Techniek/ tactiek en planning (zie H2, 3 en 6) Conditionele factoren: uithoudingsvermogen, snelheid, kracht, leningheid, coördinatie
Het sportprestatievermogen van je leerling(en) is afhankelijk van de wisselwerking tussen deze vier factoren! De aanleg en gezondheid van je leerling kun je laten testen via een sportarts of gespecialiseerd sportcentrum. Meer over psychische eigenschappen lees je in Hoofdstuk 9. Een juiste basistechniek is zeer belangrijk (zonder degelijk fundament stort ieder gebouw vroeg of laat in). Wat een correcte basistechniek is leer je o.a. tijdens de lessen dans en baton (fase opleiding 1, 2 en 3). De planning en afstemming van het programma leer je maken in de module van Hoofdstuk 6. E.H.B.O. Werken met kinderen en jongeren vereist een E.H.B.O diploma (of iemand met zo’n actueel brevet op zak binnen de vereniging of groep waarmee je werkt). Op wedstrijden is het aanwezig zijn van een bemande E.H.B.O. post verplicht. Bij twirl en majorette (trainingen en wedstrijden) kan een groot deel van de ongelukken voorkomen worden door een bevoegde trainer/ docent. Maar het is nooit uit te sluiten. Probeer rust uit te stralen om paniek bij de leerling(en) te voorkomen en denk ook altijd aan de veiligheid van leerlingen bij calamiteiten. Bij twijfel altijd professionele hulp inschakelen en ouders waarschuwen. Aan de buitenkant kun je niet zien of er binnen in het lichaam iets beschadigd is. We bespreken enkele veel voorkomende blessures.
In deze module werken we verder de volgende paragrafen uit: • 8.2 Algemene gezondheidsleer: Circulatie, Ademhaling, Spieren en gewrichten, Houding Spierblessures zijn vaak te voorkomen door een goede warming-up. Het is belangrijk te weten wat een goede warming-up is en hoe het spierstelsel werkt. Veel jonge meisjes hebben een slechte houding. Om dit te kunnen corrigeren moet je kunnen begrijpen hoe dit kan ontstaan en weten wat een goede houding is. •
8.3 energiebronnen & voeding; Goede energiebronnen (=voeding) voor een prestatiemoment zijn belangrijk;
•
8.4 trainingswetten en principes;
•
8.5 conditionele factoren; conditie, snelheid, kracht, lenigheid en coördinatie;
•
8.6 Blessurepreventie; Wat zijn de meest voorkomende calamiteiten? Blessures aan knieën, enkels en rug komen veelvuldig voor bij twirlen/ dansen. Kneuzing en flauw ook! Hoe handel je het beste?
Aan het eind van de module is een voorbeeldtoets opgenomen. Test je kennis na bestudering van deze module en de behandeling van de stof tijdens de lessen. Opdrachten Deze module bestaat uit een aantal groeps-opdrachten die gezamenlijk in de lessen worden uitgevoerd. Daarnaast is het de bedoeling om de module voor aanvang van de lessen door te nemen en de thuisopdracht voor te bereiden. Thuisopdracht: Bedenk voor elke ontwikkelingsfase (gebruik je kennis vanuit de module psychologie om een passende warming-up te maken voor kleuters, jonge schoolkinderen, oudere schoolkinderen, pubers en pre-volwassenen) Onder leiding van de docent wordt een verdeling gemaakt welke cursisten welke ontwikkelingsfase uitwerkt. Deze uitwerkingen presenteren de cursisten aan elkaar.
Hoofdstuk 9
PSYCHOLOGIE
Hoofdstuk 9
Psychologie
9.1 Inleiding Wat is psychologie? Psychologie is de wetenschap die het gedrag van mensen (dieren) bestudeert. Dit vakgebied is al bekend in de oudheid (v. Ch.). Veel mensen hebben direct of indirect met delen uit het gebied van de psychologie te maken. Wij verkeren in een netwerk van menselijke processen en komen in aanraking met het gedrag van de ander en ons eigen gedrag. Het gedrag is niet iets dat vaststaat. Het is veranderlijk en interactief. Het is modern om overal het woord psychologie aan te plakken; sportpsychologie, muziekpsychologie, kinderpsychologie, dierpsychologie etc. Binnen de opleiding voor twirl- en majorette kader is bekendheid met enkele onderdelen uit de psychologie noodzakelijk. Als twirl/majorettedocent heb je te maken met jonge mensen, veelal kinderen in de groei. Fysieke en mentale ontwikkelingsprocessen, leren en motivatie, straffen, belonen en groepsprocessen zijn enkele onderwerpen waar je als docent mee te maken hebt. Het spreekt voor zich dat we slechts een tip van de sluier proberen te lichten. In deze module werken we de volgende paragrafen uit: 9.2 Ontwikkelingsfasen 9.3 Groepsdynamica (individuele versus groepsprestaties) 9.4 Leren 9.5 Motiveren, straffen & belonen 9.6 Observatie, zien we wat we zien?
9.2 9.2.1
Ontwikkelingsfasen Ontwikkelingsprocessen
Ons lichaam, ons denken en ons gedrag (emoties/ reacties) kunnen we niet van elkaar loskoppelen. Ze hebben een sterke interactie. Ze beïnvloeden elkaar. Ontwikkeling: het proces tijdens welke organismen groeien en veranderen gedurende hun levensloop. We onderscheiden drie belangrijke ontwikkelingsprocessen: 1. Groeien: dit is vooral een lichamelijk begrip. Veranderingen, die er bij een kind plaatsvinden, als het ouder wordt. Dit geeft gedragsverandering, bijv. als het kind na het kruipen leert lopen. 2. Rijping: geeft een verandering op het geestelijk vlak. Het ontwikkelingsproces dat leidt tot volwassenheid overeenkomstig het patroon dat is vastgelegd in de genen (de aanleg van het kind). 3. Leren: Verandering van gedrag dat ontstaat door ervaring, gebruik en oefening. Een relatief gezien permanente verandering in het gedrag dat resulteert uit iemands ervaringen en/ of oefeningen (omgevingsfactoren). De menselijke ontwikkeling is een continu en cumulatief (optellend) proces. Tevens kunnen de verschillende deelgebieden; fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel, niet los van elkaar worden gezien. Ze hebben een sterke interactie. Onder fysieke ontwikkeling verstaan we de lichamelijke veranderingen en de motoriek. De cognitieve aspecten zijn: waarneming, taal, leren en denken. Sociaal-emotionele aspecten richten zich op: emoties, persoonlijkheid, persoonlijke relaties (groepsdynamica). De ontwikkelingspsychologie stelt zich ten doel de psychische ontwikkelingsgang van de mens te bestuderen vanaf de geboorte tot de dood. Daarbij wordt steeds gekeken naar de lichamelijke ontwikkeling tijdens een bepaalde leeftijdsfase. De volgende leeftijdsfasen worden besproken 1. 2. 3. 4. 5.
de zuigeling de peuter de kleuter het schoolkind de puber
0-15 maanden 15-30 maanden 30 maanden – 6 jaar 6 -12 jaar 12 – 18/19 jaar
Groepsdynamica Een model voor groepsontwikkeling : het Sova-model Het Sova-model onderscheidt acht fasen : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
lidmaatschap; structuur; stabilisering; impasse; conflict; herstel; samenwerken; beëindigen;
We bespreken hieronder die verschillende fasen. Fase 1 : Lidmaatschap Goed begonnen is half gewonnen zegt het spreekwoord. Dit is zeker het geval bij groepen. In de beginfase wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling. Een aantal determinanten zijn bepalend voor de verdere ontwikkeling van de groep : -
de ruimte waarin de groep samenkomt; de tijd gedurende welke de groep samen is; het al dan niet vrijwillige karakter van de groep; het aantal groepsleden; persoonlijke eigenschappen van groepsleden; persoonlijke eigenschappen van de groepsbegeleider;
Wanneer een groep voor het eerst samenkomt, stellen zich een aantal vragen. We hebben die eerder reeds aangegeven. Ze betreffen thema’s als acceptatie, attractie, identiteit, openheid, verwachtingen, macht, samenhorigheid. In de meeste groepen beantwoorden de leden deze vragen vrij snel voor zichzelf. Soms echter kan de onzekerheid blijven hangen en dit bemoeilijkt het samenwerken. Tijdens de eerste samenkomsten wordt er meestal veel gepraat en niet goed naar elkaar geluisterd. Tal van voorstellen worden gedaan, evenwel zonder verdieping. De groepsleden verwachten van de groepsleider dat hij de situatie verduidelijkt, structuur aanbrengt en daardoor onzekerheid wegneemt.