Hoofdstuk 22 Spinnen (Araneae) Bijen en wespen kunnen ten prooi vallen aan spinnen. Krabspinnen liggen dikwijls op de loer op bloemen. Wielwebspinnen spinnen hun webben in de vliegroutes van bijen en wespen, soms zelfs direct voor de nestblokken. Zesoogspinnen betrekken graag aangeboden nestgangen en vinden er hun voedsel met struikeldraden. Enkele soorten springspinnen kunnen worden aangetroffen op nestblokken, waar ze zelden bijen of wespen, maar veel vaker (parasitaire) vliegen buitmaken. Ze wonen ook in de gangen. Af en toe kan een trechterspin haar omvangrijke vangnet spinnen in de directe nabijheid van nestplaatsen.
22.1 Kennismaking
Volwassen insecten hebben altijd duidelijk een kop, een borststuk met zes poten en meestal vleugels en een achterlijf. Spinnen behoren tot een andere groep van geleedpotigen en hebben acht poten en zes of acht ogen. Naast de acht poten hebben ze aan de voorkant nog twee tasters, waarmee ze zich in het donker oriënteren. Die tasters of pedipalpen zien er pootachtig uit en zijn meestal ook behaard. Mannelijke spinnen hebben daar secundaire seksuele organen in, waardoor hun pedipalpen aan het eind verdikt zijn. Ze gebruiken ze om er sperma mee over te dragen aan vrouwtjes. Vaak lijkt het alsof ze bokshandschoentjes dragen. Bij spinnen zijn de kop en het borststuk één geheel en worden daarom samen als kopborststuk omschreven. Hieraan bevinden zich de poten en ook de ogen en de kaken, die verbonden zijn met gifklieren. Het achterlijf, dat slechts met een kleine verbinding aan het kopborststuk vast zit, bevat onder andere de boeklongen, de geslachtsorganen en de met grote spinklieren verbonden spintepels. Aan een aantal groepen van deze spinnen kunnen solitaire bijen en wespen ten offer vallen. Ook op nestblokken komen enkele soorten voor.
22.2 Krabspinnen (Thomisidae)
De naam krabspinnen is goed gekozen, want ze hebben verdikte voorpoten die ze breed uitspreiden en bij het weglopen bewegen ze zich vaak zijdelings en achterwaarts, net als een krab. Enkele soorten hebben de gewoonte om op en in bloemen te wachten tot er een argeloze bezoeker komt om die bliksemsnel te grijpen en met gif uit hun kaken te injecteren. Daarna nemen ze op een rustig plekje ruim de tijd om hun maaltje naar binnen te werken. Omdat bijen fanatieke bloembezoekers zijn, vallen er veel ten prooi aan deze spinnen. Enkele ervan kunnen zich aanpassen aan de bloemkleur om nog geniepiger toe te kunnen slaan. De gewone kameleonspin Misumena viata is zelfs genoemd naar haar vermogen om van kleur te veranderen. De vrouwelijke dieren zijn daar heel goed in, ook al past de aangenomen kleur in onze ogen (bijenogen zien anders) niet altijd bij de omgeving. Krabspinnen kunnen naar verhouding
22.2 Ook grote prooien, zoals een honingbij, kunnen ten prooi vallen aan een vrouwtje gewone kameleonspin.
22.1 Een vrouwtje gewone kameleonspin Misumena viata heeft een groefbijtje gevangen, dat de door een goede schutkleur gecamoufleerde spin niet opmerkte.
22.3 Voor onze ogen is deze kleurcombinatie opvallend, maar dat zou in de ogen van insecten wel eens heel anders kunnen zijn.
465
Gasten van bijenhotels
22.4 Een vrouwtje gewone kameleonspin in witte schutkleur heeft een honingbij buitgemaakt op het bloemscherm van wilde peen.
22.5 Een solitair bijtje is ten prooi gevallen aan een vrouwtje zandkrabspin Xysticus sabulosa op boerenwormkruid.
grote prooien buitmaken, ook al spinnen ze die niet in. Ze bijten kennelijk zo plotseling en verlammend toe dat hun prooi geen kans heeft te ontsnappen.
22.3 Wielwebspinnen (Araneidae)
In de webben van wielwebspinnen kunnen bijen gemakkelijk verstrikt raken. De bijen van het voorjaar hebben over het algemeen wat minder last van dit type spinnen, omdat die dan vaak nog klein zijn en een forse bij zich meestal uit het web weet te bevrijden. Toch kunnen rondscharrelende mannetjes van zandbijen soms in flinke aantallen in webben terecht komen. In de zomer, als de spinnen groter zijn en steviger webben kunnen maken, vallen nogal eens bijtjes ten prooi aan wielwebspinnen. Zeker als ze ’s nachts webben spannen voor de nestblokken, waar de bijtjes de volgende dag niet op gerekend hadden. De spin die zo’n web beheert, zit niet zelden in een boorgang met een signaaldraad naar het web om het invliegen van een prooi snel te kunnen ontdekken, of hangt zelf in het centrum ervan om een invliegend slachtoffer snel te overmeesteren. De bekende kruisspin Araneus diadematus is daar een voorbeeld van. Honingbijen, sociale wespen en vliegen vormen, zeker in het najaar, de meest voorkomende buit, want die zijn er dan in grote aantallen. 22.6 Drie mannetjes zandbijen die in het voorjaar door een wielwebspin zijn ingepakt als voedsel.
22.7 Een mannetje rosse metselbij Osmia bicornis is ten prooi gevallen aan een vrouwtje brede wielwebspin Agalenatea redii.
466
22.8 Een mannetje kleine zeefwesp Crabro scutellatus in de kaken van een vrouwtje gewone komkommerspin Araniella cucurbitina.
Hoofdstuk 22 – Spinnen (Araneae)
22.9 Een vrouwtje wespenspin Argiope bruennichi is bezig om een bij in te pakken en consumptieklaar te maken.
22.10 Een vrouwtje kruisspin Araneus diadematus heeft een honingbij Apis mellifera buitgemaakt.
22.11 Een tronkenbij Heriades truncorum is door een kruisspin onwrikbaar ingepakt om later uitgezogen te worden.
11.12 Ook gewone wespen Vespula vulgaris overkomt het dat ze voor een kruisspin als voedselpakketje dienen.
22.13 Ook dit mannetje resedamaskerbij Hylaeus signatus is het slachtoffer van een kruisspin.
22.14 De platte wielwebspin Nuctenea umbratica, hier een vrouwtje, is overdag niet actief maar gebruikt vaak gangen van nesthulp als schuilplaats.
467
Gasten van bijenhotels
22.15 Ook restanten van webben kunnen, zoals hier voor een vrouwtje wormkruidbij Colletes daviesanus, hinderlijk zijn omdat de bijtjes erin vast komen zitten.
22.16 Een vrouwtje tronkenbij Heriades truncorum is bezig zich te bevrijden uit draadrestanten van een spinnenweb.
22.17 Nadat een bij zich heeft bevrijd uit een spinsel blijft dikwijls een stuifmeelspoor op de draden achter.
22.18 De gewone tandkaak Enoplognatha ovata is een kogelspin. Dit vrouwtje heeft een menuetzweefvlieg Syrtitta pipiens en een maskerbijtje (rechts) gevangen op boerenwormkruid.
Sommige soorten spinnen, zoals de platte wielwebspin Nuctenea umbratica, maken webben waarmee ze alleen ’s nacht insecten vangen, maar waar overdag toch niet zelden bijtjes in verstrikt kunnen raken, zonder dat de spin daarop reageert. Die bijtjes krijgen dan ruim de tijd om zichzelf te bevrijden en vaak lukt dat ook wel. In het web blijft dan soms een spoor van geel stuifmeel op de draden achter. Kogelspinnetjes (Theridiidae) kunnen overdag in nestgangen hun onderkomen hebben en er ’s nachts draden spinnen die lastig zijn. Het lukt dit type spinnetjes ook om op bloemen kleine bijtjes te vangen (zie foto 22.18).
22.4 Zesoogspinnen (Segestriidae)
Vertegenwoordigers van deze familie hebben zes ogen, een eigenschap die ze delen met slechts enkele andere soortenarme families. Ze maken buisvormige spinsels in holtes. Nestblokken met boorgangen komen daarvoor dus ook in aanmerking. Aan de voorkant van deze spinselbuizen brengt een zesoogspin plat op het oppervlak een aantal spaken aan, die als struikeldraden dienen. Van een passerend dier kan zo precies worden vastgesteld welke spaak het beroerde en waar de spin dus snel naar toe moet. Je kunt deze spinnen makkelijk verleiden een korte uitval te doen, als je met een strootje een signaaldraad kort beroert. Maar soms sneller dan ons waarnemingsvermogen toelaat heeft de spin al de conclusie getrokken dat het foute boel is en is weer terug in haar gang. Daar zit ze, als ze tenminste honger heeft, vooraan in en houdt haar voorste zes poten voor zich op het spinsel om alle informatie op te vangen. Dat houdt ook in dat ze ook wel eens in de gaten krijgen dat een muurspinnendoder of baardspinnendoder (zie 16.5) het op hen voorzien heeft. Dan vluchten ze soms in paniek naar buiten om een veilig heenkomen te zoeken. Het is natuurlijk wel erg macaber als je enkele gangen verwijderd van je eigen woonbuis wordt opgegeten door de larve van een spinnendoder.
468
Hoofdstuk 22 – Spinnen (Araneae)
22.19 De muurzesoog Segestria bavarica is niet vaak buiten haar woonbuis te vinden.
22.20 Deze typische struikeldraden worden door zesoogspinnen gemaakt.
22.21 Een (jonge) zesoogspin in haar woonbuis met rechts de voorkant.
22.22 Deze muurzesoog zit klaar om snel een prooi te kunnen pakken die zich verraadt door een van de struikeldraden te beroeren.
22.5 Springspinnen (Salticidae)
Het meest opvallende aan springspinnen zijn de vier grote ogen die als koplampen vooraan op het kopborststuk staan. Die grote ogen dienen om afstanden goed te kunnen inschatten. Springspinnen maken geen webben, maar jagen actief op allerlei stil zittende diertjes. Daarvoor zijn warme verticale oppervlaktes heel geschikt, want daar komen insecten regelmatig zonnen. Springspinnen bewegen zich, als ze zich niet echt opgejaagd voelen, meestal voort met korte sprintjes en kijken dan even rond. Maar zien ze een mogelijke prooi, dan wordt hun tempo trager en sluipen ze voetje voor voetje naderbij. Vanaf enkele centimeters afstand bespringen ze dan verrassend snel hun slachtoffer. Dit gaat wel eens mis omdat ze de afstand of de maat van de prooi of de weerbaarheid ervan verkeerd hebben ingeschat en dan zomaar omlaag kunnen vallen. Een spring469
Gasten van bijenhotels
22.23 Zoals alle springspinnen heeft ook dit vrouwtje huiszebraspin Salticus scenicus vier grote ogen om goed afstand te kunnen inschatten.
22.24 Bij elke sprong zekeren springspinnen zich met een draad, zoals ook dit vrouwtje huiszebraspin heeft gedaan.
22.25 Een volwassen mannetje huiszebraspin heeft zeer sterk ontwikkelde kaken om rivalen te bevechten.
22.26 Huiszebraspinnen hebben een vrij grote actieradius en zijn niet zelden op planten in de buurt van muren te vinden, zoals hier een mannetje en een vrouwtje.
22.27 Een vrouwtje huiszebraspin heeft in een nieuwe gang haar spinselwoning betrokken; de voorkant moet nog verder worden gecamoufleerd.
22.28 Een vrouwtje huiszebraspin verlaat haar woonholte.
470
Hoofdstuk 22 – Spinnen (Araneae)
22.29 Een vrouwtje huiszebraspin zit op de uitkijk in haar gang. Een oud vervellingshuidje heeft ze naar buiten gewerkt.
22.30 Een muurrouwzwever Anthrax anthrax is ten prooi gevallen aan een huiszebraspin.
spin lijmt juist voor de sprong een draad op de ondergrond vast, die ze tijdens de sprong verder spint, zodat ze altijd door een reddingslijn met de ondergrond is verbonden. Op en in nestblokken komen veelvuldig springspinnen voor. Hiervan worden twee algemene soorten nader besproken. 22.31 Een huiszebraspin heeft zich in een gang teruggetrokken om in alle rust een exemplaar van de fruitvlieg Cacoxenus inda gator te verorberen.
22.5.1 Huiszebraspin Salticus scenicus
Zebraspinnen, waarvan we vier soorten in ons land kennen, zijn springspinnen met meer of minder duidelijke strepen of een vlekkenpatroon van (bruin) zwart en wit. De huiszebraspin heeft wel het meest uitgesproken streeppatroon. De naam harlekijn wordt voor dit spinnetje ook wel gebruikt. Het is een soort waarvan het lichaam tot 7 mm lang kan worden. Op zonnige muren komen deze dieren zeer veel voor, vooral van april tot in september. Ze maken in spleten en holtes een onderkomen om er bij slecht weer te schuilen en om er hun eicocons in te maken. In nestblokken kiezen ze daar vaak gangen van ongeveer 5 mm doorsnede voor uit. Hierin spinnen ze aan de voorkant een afsluiting, die ze meestal met fijne houtkruimeltjes of zandkorrels camoufleren. Gewoonlijk zit aan de rand een kleine opening waardoor ze in en uit kunnen gaan, en die na het passeren vrijwel helemaal dicht veert. Achter die afsluiting is een woonkamer gesponnen. Niet zelden gebruiken ze verlaten gangen, waarvan de sluitprop gedeeltelijk nog aanwezig is. Volwassen mannetjes, die vooral in het voorjaar rondneuzen, hebben lange, naar voren stekende zwarte kaken om er rivalen mee te bevechten. Handig zijn die vervormingen niet, maar voor de liefde heeft de natuur veel over. Deze mannetjes proberen in de nestgang van een vrouwtje door te dringen om daar te paren. Een zebraspinnetje bevindt zich graag aan de zonkant van muren en vangt daar zonnende vliegen, gevleugelde luizen en allerlei muggen. Op nestblokken doet ze hetzelfde. Zo kan ze ook voor bijen lastige vliegen buit maken. De kleine parasitaire fruitvlieg Cacoxenus indagator (zie 20.3.4) is regelmatig het slachtoffer, waarmee deze springspin de metselbijen een goede dienst bewijst. De rouwzwever Anthrax anthrax is een wel erg gemakkelijke prooi. Wanneer deze uit de gangen komt en zich uit de pophuid heeft geperst (zie 20.3.5.2), is het dier kwetsbaar, want het kan zeker een uur lang niet vliegen terwijl het de vleugels laat uitharden. Hoewel zo’n vlieg dikwijls meer dan twee keer zo groot is als een huiszebraspin, heeft die laatste er geen probleem mee toe te slaan en met de vlieg weg te lopen. Voelt de spin zich niet veilig, dan trekt ze zich met buit en al in een nabije boorgang terug. Daar doen het gif en de verteringsenzymen hun werk en de zebraspin kan vervolgens het lichaamsvocht van de vlieg opzuigen. Zebraspinnen vergrijpen zich, voor zover mijn waarnemingen gaan, nooit aan bijen of wespen. 471
Gasten van bijenhotels
22.5.2 Schorsmarpissa Marpissa muscosa
Een zeer trouwe en opvallende bezoeker van nestblokken is de schorsmarpissa. Dit is een grote springspin (tot 11 mm lichaamslengte) met een bont patroon van haartjes in voornamelijk aardkleuren. Bij de vrouwelijke exemplaren valt de oranje haarband onder de grote ogen op. Bij de veel kleinere mannetjes zijn de pedipalpen, de tasters aan de voorkant, sterk verdikt, zodat ze echt bokshandschoenen lijken te dragen. Hun verblijven, waar ze ook eitjes afzetten, spinnen ze meestal achter platte stukjes, zoals schors. Ze maken ook onderkomens in boorgangen of bamboestengels met ruime diameter. Ook deze springspinnen zijn vooral actief als de zon schijnt en juist vooral in de maanden dat er bijen en wespen actief zijn, maar die maken ze nooit buit. Net als huiszebraspinnetjes vangen ze vooral vliegen en muggen, maar een luis is zeker voor kleine exemplaren ook welkom. Oorwormen staan eveneens op hun menu. De spinnen zitten niet zelden vooraan in een gang. Ze vallen dan op met hun grote ogen, waarmee ze de omgeving in de gaten houden, terwijl ze op beter weer of prooi wachten. Met buitgemaakte dieren
22.32 De schorsmarpissa Marpissa muscosa (hier een vrouwtje) is onze grootste springspin en kan een lichaamslengte van wel 11 mm hebben.
22.33 Dit vrouwtje schorsmarpissa is bezig om een luis te verorberen.
22.34 Ook de fruitvlieg Cacoxenus indagator kan ten offer vallen aan een schorsmarpissa.
472
22.35 Vaak worden zonnende vliegen, zoals dambordvliegen, gevangen door een (hier een vrouwtje) schorsmarpissa.
Hoofdstuk 22 – Spinnen (Araneae)
22.36 Ook oorwormen staan bij het vrouwtje van de schorsmarpissa op het menu.
22.37 Een mannetje schorsmarpissa is herkenbaar aan zijn opvallend verdikte palpen, die er als bokshandschoentjes uitzien.
22.38 Een vrouwtje schorsmarpissa voorin de bamboestengel waarin ze haar woonverblijf heeft gesponnen.
trekken ze zich ook vaak in de gangen terug, zeker als het erg druk is met af- en aanvliegende bijen. Gezien hun grootte is het vanzelfsprekend dat ze gemiddeld ook grotere prooien vangen dan de huiszebraspin.
22.39 Een vrouwtje schorsmarpissa heeft onder zich een spinsel gemaakt waarin haar eitjes zijn opgeborgen.
473
Gasten van bijenhotels
22.40 Een vrouwtje gewone doolhofspin Agelena labyrinthica heeft haar onderkomen gevonden naast een nestblok.
22.41 Omringd door lijkjes van mannelijke tronkenbijtjes zuigt dit vrouwtje gewone doolhofspin een bijtje leeg.
22.6 Trechterspinnen (Agelenidae)
De veel voorkomende gewone doolhofspin Agelena labyrinthica behoort tot de trechterspinnen en kan soms in insectenmuren een onderkomen vinden. Dan maakt ze in een spleet een buisvormig onderkomen dat aan de voorkant een groot netwerk van lange draden kent. Die kunnen zich meer dan 50 cm van de woontrechter van de spin uitstrekken. In zo’n geval kunnen tientallen bijen en wespen die op de nesthulp vliegen in de kaken van deze spin terecht komen. Voor aan de ingang van de woonbuis laat de spin de lijkjes achter als stille getuigen van haar succes.
22.42 Op haar zij liggend drinkt een vrouwtje gewone doolhofspin Agelena labyrinthica van een van de mannetjes wormkruidbij die ze heeft gevangen.
474