Structuurvisie RO
Inhoudsopgave
Hoofdtekst Hoofdstuk 1 Inleiding
5
1.1 Waarom een nieuwe structuurvisie
5
1.2 Leeswijzer
6
1.3 Voor wie is deze Structuurvisie?
6
1.4 Relatie met rijksbeleid en provinciale plannen
6
Hoofdstuk 2 Visie
9
2.1 Inleiding
9
2.2 Visie op Brabant
9
2.3 Visie op provinciale sturing
14
Hoofdstuk 3 Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
17
3.1 Hoofdambitie
17
3.2 Twee leidende principes voor ruimtelijke kwaliteit
20
3.3 Sturing op structuren en gebieden
22
Hoofdstuk 4 De groenblauwe structuur
23
4.1 Ambitie groenblauwe structuur
23
4.2 Kerngebied groenblauw
25
4.3 Groenblauwe mantel
28
4.4 Waterbergingsgebied
30
Hoofdstuk 5 Agrarische structuur
33
5.1 Ambitie agrarische structuur
33
5.2 Gemengd agrarisch gebied
35
5.3 Zoekruimte primair agrarisch gebied
39
Hoofdstuk 6 Stedelijke structuur
43
6.1 Ambitie stedelijke structuur
43
6.2 Stedelijke regio
46
6.3 Wonen en werken in het landelijk gebied
51
Hoofdstuk 7 Infrastructuur
55
7.1 Ambitie infrastructuur
55
7.2 (Hoofd)wegennet
57
7.3 Spoorwegennet
59
2/98
Structuurvisie RO /
7.4 Vaarwegennet
60
7.5 Luchthavens
61
7.6 Buisleidingennet
61
Hoofdstuk 8 Gebiedspaspoorten
63
8.1 Sturen met gebiedspaspoorten
63
8.2 Gebiedspaspoort zeekleigebied
64
8.3 Gebiedspaspoort Land van Heusden en Altena
66
8.4 Gebiedspaspoort Maaskant
68
8.5 Gebiedspaspoort Maasvallei
70
8.6 Gebiedspaspoort Brabantse Wal
72
8.7 Gebiedspaspoort West-Brabantse Venen
74
8.8 Gebiedspaspoort Langstraat
76
8.9 Gebiedspaspoort Baronie
78
8.10 Gebiedspaspoort Meierij
81
8.11 Gebiedspaspoort Kempen
83
8.12 Gebiedspaspoort Peelrand
86
8.13 Gebiedspaspoort Peelkern
88
Hoofdstuk 9 Informatie voor deze lokatie
91
9.1 Groenblauwe structuur
91
9.2 Agrarische structuur
91
9.3 Stedelijke structuur
92
9.4 Infrastructuur
93
Structuurvisie RO /
3/98
4/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Waarom een nieuwe structuurvisie 1.1.1 Nieuwe ruimtelijke vraagstukken De provincie Noord-Brabant is een dynamische provincie. Deze dynamiek gaat gepaard met forse veranderingen in de Brabantse ruimte, zowel in het stedelijke gebied als in het landelijke gebied. In deze nieuwe structuurvisie geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Veel van het provinciale ruimtelijke beleid in de Interimstructuurvisie 2008 blijft actueel en ongewijzigd. Voorbeelden zijn het principe van concentratie van verstedelijking, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen. De krimp, de vergrijzing, de verschuiving van maakindustrie naar dienstensector, de komst van arbeidsmigranten en de toenemende welvaart resulteren echter in veranderende wensen met betrekking tot het wonen, werken en recreëren in Brabant. De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en de klimaatverandering staan in de volle aandacht. Brabant wil zich blijven ontwikkelen, maar Brabant stelt ook meer eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom wil de provincie meer dan voorheen duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen/werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten. 1.1.2 Het provinciaal belang en nieuwe rolopvatting De Wet ruimtelijke ordening (2008) vraagt van overheden om in de structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Met de Interimstructuurvisie is hierin een eerste stap gezet. Deze structuurvisie gaat een stap verder. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft en hoe zij deze wil realiseren. Hét provinciale belang is een duurzame ruimtelijke kwaliteit van Brabant. Dat belang is in deze structuurvisie uitgewerkt in een systeem van structuren en gebieden. Hierin zijn op een geïntegreerde wijze de provinciale belangen verwerkt. De provincie past een ontwikkelingsgerichte benadering toe. Dat betekent dat er ruimte is voor ontwikkelingen als deze bijdragen aan de versterking van de duurzame ruimtelijke kwaliteit van Brabant, dus bijdraagt aan de structuren en de gebieden. De rol van de provincie is meer dan voorheen gericht op het meedoen aan ontwikkelingen en op de afstemming bij realisatie van (boven)regionale opgaven. In de paragraaf 'uitvoering' aangegeven hoe de provincie de provinciale belangen wil realiseren. Daarbij zijn vier aandachtspunten gehanteerd: 1. Samenwerken De provincie is een partner in ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft aan waar de mogelijkheden liggen. 2. Helderheid geven De structuurvisie geeft helder aan waar vanuit provinciaal belang de waarden van natuur, water en bodem bescherming vragen en hoe die geborgd worden, waar waarden actief ontwikkeld worden en welke randvoorwaarden gelden voor ontwikkelingen. 3. Vereenvoudigen In de structuurvisie is het aantal beleidscategorieën en regelingen van de Interimstructuurvisie en Paraplunota ruimtelijke ordening zoveel mogelijk gebundeld tot een eenvoudiger sturingssysteem. 4. Opschalen
Structuurvisie RO /
5/98
In de provinciale sturing staat het regionale schaalniveau centraal. Zowel bij stedelijke ontwikkelingen als de het landelijke gebied verschuift de focus van het lokale naar het regionale schaalniveau.
1.2 Leeswijzer 1.2.1 Functie van de Structuurvisie Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid tot 2025. De visie is leidraad voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Ze is de basis voor de wijze waarop instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening worden ingezet. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. 1.2.2 Opbouw van de structuurvisie De structuurvisie is opgebouwd uit drie onderdelen. In Hoofdstuk 2 is de visie op Brabant in een breed perspectief beschreven. Hoofdstuk 3 geeft aan hoe de provincie de hoofdambitie 'ruimtelijke kwaliteit' invult. In Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 is de visie en sturing op de ruimtelijke structuur van Brabant voor de groenblauwe, de agrarische, de stedelijke en de infrastructuur opgenomen. Hierbij is per structuur eerst de provinciale ambitie verwoord. Daarna is voor de verschillende onderdelen van de structuur het perspectief, beleid en de sturing/uitvoering aangegeven. Tenslotte is in het laatste Hoofdstuk 8 inhoud gegeven aan een gebiedsgerichte benadering door in 12 gebiedspaspoorten de ruimtelijke kenmerken en de provinciale ambities voor die gebieden te beschrijven.
1.3 Voor wie is deze Structuurvisie? Deze structuurvisie richt zich tot de partijen in de samenleving die te maken hebben met vraagstukken van ruimtelijke ordening in Noord-Brabant en tot de bestuurders die daar beslissingen over moeten nemen. Zij lezen in deze visie hoe de provincie haar ruimtelijke belangen behartigt. Formeel gezien is deze visie (als kaderstellend beleid) alleen zelfbindend voor het orgaan (Provinciale Staten) dat het vaststelt. Gedeputeerde Staten hanteert de visie ook als kaderstellend uitgangspunt voor de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
1.4 Relatie met rijksbeleid en provinciale plannen 1.4.1 Schakel tussen rijksbeleid en gemeentelijk beleid De provinciale structuurvisie is een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie biedt helderheid aan gemeenten wat de provinciale belangen en ambities zijn en hoe de provincie daaraan uitvoering geeft. Daarbij is tevens rekening gehouden met en (mede) gestalte gegeven aan nationale ruimtelijke belangen en doelen . 1.4.2 Verhouding met andere (strategische) provinciale plannen Deze structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Het gedachtegoed uit het Integraal Strategisch Milieubeleid (2006), het Provinciaal verkeers- en vervoersplan (2006) en het ontwerp Provinciaal Waterhuishoudingsplan (2009) klinkt door in hoofdstuk 4 tot en met 7. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. Een voorbeeld daarvan is de op te stellen Ruimtelijk Economische Visie.
6/98
Structuurvisie RO /
Het beleid voor de intensieve veehouderij zoals opgenomen in de gebiedsplannen (2005) en reconstructieplannen (2005) blijft gehandhaafd. De begrenzing van de integrale zonering uit de reconstructieplannen en het beleid voor de intensieve veehouderijen wordt opgenomen in de Verordening ruimte. De uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen bij de vaststelling van deze structuurvisie. In de Verordening Ruimte wordt een aantal zaken opgenomen, zoals de zoekgebieden voor verstedelijking. In de gebiedgerichte benadering hebben de hoofdpunten met betrekking tot de kwalitatieve opgave per regio een plek gekregen. 1.4.3 Verhouding met Investeringsprogramma's De provincie trekt steeds vaker samen met andere partijen ruimtelijke ontwikkelingen van de grond. Voor het landelijke gebied kent de provincie al enkele jaren het Provinciaal Meerjarenprogramma (PMJP 2007-2013). Voor het stedelijk gebied is in 2008 met de B5-steden het programma 'Samen investeren' opgesteld. De hoofdlijnen uit deze investeringsprogramma's is in de uitvoeringsparagrafen opgenomen. De programma's behouden hun zelfstandige positie. Bij het opstellen van nieuwe programma's is de structuurvisie leidend voor de provinciale inzet van middelen. 1.4.4 Verhouding met Verordening Ruimte De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten binnen de structuurvisie. In de verordening worden de kaderstellende elementen uit het provinciale beleid vertaald in regels die direct van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Van een aantal onderwerpen verplicht het Rijk de provincie om ze uit te werken in de provinciale verordening. In de uitvoeringsparagrafen is aangegeven voor welke onderwerpen de Verordening ruimte wordt ingezet en waar dit is gebaseerd op de AmvB Ruimte.
Structuurvisie RO /
7/98
8/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 2 Visie 2.1 Inleiding De provincie Noord-Brabant zet zich in voor de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil haar doelen bereiken door samen te werken met de partners in Brabant: gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partijen. Regionale samenwerking is hierbij het sleutelwoord. De provincie kiest voor helderheid in haar positie en staat voor de ontwikkeling en bescherming van de provinciale belangen. En voor ruimte voor partners om samen te werken aan de ruimtelijke kwaliteit in Brabant.
2.2 Visie op Brabant 2.2.1 Brabant: contrastrijk landschap 1 De kracht van Brabant
Kenmerkend voor Brabant is de afwisseling van stad en land en de verscheidenheid aan gebieden. De stad is altijd dichtbij en het landschap binnen handbereik. Daardoor is in Brabant een aantrekkelijke mix ontstaan met een contrastrijk landschap als resultaat. Hiermee heeft Brabant een troefkaart in handen om een aantrekkelijke omgeving aan te bieden voor haar inwoners, de natuur en voor bedrijven. 2 Wat zijn de ruimtelijke keuzes?
De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom zet de provincie in op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Robuuste landschappen De provincie kiest voor het ontwikkelen van vier recreatief aantrekkelijke gebieden met hoge natuur en landschapswaarden en een sterke sociaal-economische ontwikkeling: het Groene Woud, de Brabantse Wal, de Biesbosch en de Maashorst. Het zijn krachtige landschappen met een accent op "behoud door ontwikkeling". Daarnaast zijn er drie gebieden binnen de provincie waar krachtige economische functies met aandacht voor het landschap vorm moeten krijgen. Deze integrale gebiedsontwikkelingen zijn cruciaal voor de economische ontwikkeling van Brabant. Het betreft de gebiedsontwikkeling van De Peel (landgoed de Peel), de Zuidoostvleugel BrabantStad (Brainport) en het Westelijke zeekleigebied (Logistiek park Moerdijk en het Agro- en foodcluster West Brabant). Door een accent te leggen op "ontwikkelen met respect voor bestaande kwaliteiten" ontstaan hier vernieuwende landschappen. De ontwikkeling van deze gebieden, waarvan sommige ook van nationaal belang zijn, draagt bij aan het contrast van het Brabantse landschap, het mozaïek van stad en land. Beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet Om het landschap vanaf het hoofdwegennet beleefbaar te houden streeft de provincie naast een zorgvuldige inpassing van infrastructuur in het landschap ook naar het herkenbaar maken van de omgeving en het accentueren van gebiedskenmerken. Een zorgvuldig route-ontwerp voor aan te leggen infrastructuur draagt hieraan bij.
Structuurvisie RO /
9/98
Behoud en versterking van landschap De provincie wil de contrasten tussen de verschillende Brabantse landschappen van zand, klei en veen herkenbaar houden en versterken. Gebieden met een sterke historische gelaagdheid in de tijd worden in samenhang met herstel, behoud en leesbaarheid van het landschap ontwikkeld. Stedelijke ontwikkelingen sluiten beter aan bij de kernkwaliteiten van het omliggende landschap en dragen bij aan het contrast tussen stad en land. 3 Wat levert het op?
Het contrastrijke en afwisselende Brabantse landschap biedt een aantrekkelijke omgeving voor inwoners, natuur en bedrijven. Het onderscheid tussen de landschappen van zand, klei en veen draagt bij aan de herkenbaarheid van Brabant. Naast de realisatie van gebiedseigen nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden ontwikkelingen in relatie tot natuur, water en landbouw gebaseerd op de kernkwaliteiten van het landschap. De contrasten tussen stad en land in Brabant worden hierdoor versterkt. Het Brabantse landschap wordt beter beleefbaar door de historische gelaagdheid van gebieden te respecteren en het zorgvuldig omgaan met infrastructuur in relatie tot de omgeving. 2.2.2 Brabant: gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus (mens) 1 De kracht van Brabant
Kenmerkend voor het Brabantse woon- werk- en leefmilieu zijn de aantrekkelijke ligging van Brabant, de afwisseling van stad en land en goede aansluiting op verbindingen in alle richtingen (infrastructurele netwerk). Brabant ligt in de relatieve luwte tussen de Randstad, Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied. De samenhang tussen stad en land is nog sterk. Door de kenmerkende fijnmazige structuur zijn stad en land steeds nabij. Daardoor hebben de woon- en werkmilieus een menselijke maat. Ook het infrastructurele netwerk heeft een fijnmazig karakter en varieert van internationale verbindingen tot zandpaden. Hierdoor zijn alle uithoeken van Brabant te bereiken. 2 Wat zijn de ruimtelijke keuzes?
De provincie streeft naar gevarieerde en kwalitatief hoogwaardige woon- en werkmilieus. Ze zijn veilig, van menselijke maat en hebben krachtige identiteiten. Ontspanning, cultuur en recreatie moeten ruim voorhanden zijn en bijdragen aan 'het goede leven'. Aantrekkelijke woonmilieus De provincie wil dynamische stadscentra en stadswijken maar ook mogelijkheden voor suburbaan wonen bij de steden en ruimte voor wonen in de dorpen. De provincie wil dit enerzijds bereiken door de massa van de stedelijke regio's te versterken. De steden van BrabantStad ontwikkelen ieder een eigen profiel. Zo vullen ze elkaar aan. Anderzijds wordt de leefbaarheid en kwaliteit van het wonen in de landelijke kernen niet uit het oog verloren. Vitale dorpen met landelijke en meer kleinschalige woonmilieus complementeren de kracht van Brabant. Regionale afstemming is belangrijk zodat de woningbouwproductie inspeelt op de wensen van de burgers. Een goed werkklimaat Brabant biedt ook een aantrekkelijke werkomgeving voor de mensen. De werklocaties liggen op goed bereikbare plekken, bieden een veilige werkomgeving met goede voorzieningen voor de mensen die er werken. De provincie wil de multimodale bereikbaarheid van knooppunten in de infrastructurele netwerken optimaal benutten voor ontwikkelingen van bovenlokale betekenis. Rond een beperkt aantal knooppunten en stedelijke zones in BrabantStad bundelt zij haar investeringen. Daarmee stimuleert de provincie dat hier grootstedelijke voorzieningen van bovenlokale betekenis komen. Dit sluit goed aan bij de investeringen van BrabantStad in onderwijs, culturele instellingen en grootschalige voorzieningen. Hiermee bereidt BrabantStad zich voor op de verkiezing tot culturele hoofdstad van Europa in 2018.
10/98
Structuurvisie RO /
3 Wat levert dit op?
De stedelijke regio's zijn een aantrekkelijke woon-, werk- en afzetmarkt voor stedelijke en grootschalige voorzieningen. Dit stedelijke landschap maakt Brabant zowel aantrekkelijk voor de vergrijzende bevolking als voor eenpersoons- en startende huishoudens. Bovendien trekt dit nieuwe internationaal georiënteerde kenniswerkers aan. Dit is van belang om te kunnen concurreren op de (inter-)nationale markten voor diensten en kennisproductie. Doordat grenzen vervagen en mensen vaker bereid zijn grotere afstanden af te leggen, speelt de kwaliteit van woon- en werklocaties een steeds grotere rol in de (inter-)nationale economische markten. Het landelijk gebied biedt ook ruimte voor wonen en werken maar het primaat blijft daar liggen bij landbouw, natuur, water en recreatie, de Brabanders leven in de setting van een sterk en beleefbaar groen landschap. 2.2.3 Brabant: een duurzame en concurrerende Europese kennisregio (markt) 1 De kracht van Brabant
Brabant heeft een gunstig vestigingsklimaat. Dit komt door haar strategische ligging, het krachtige stedelijke netwerk, de verschillende economische clusters en het aantrekkelijke landschap. Brabant ligt in de zogenaamde Eurodelta tussen de Randstad, Vlaamse Ruit en het Duitse Ruhrgebied. Brabant heeft een unieke combinatie van kennisintensieve bedrijven, hoogwaardige maakindustrie en een logistieke sector. Dit maakt Brabant tot het 'trekpaard' van de nationale economie. De (inter)nationale bereikbaarheid van Brabant is echter nog niet optimaal. Bovendien loopt het goederenvervoer per spoor dwars door de Brabantse steden waardoor er veiligheidsrisico's zijn. 2 Wat zijn de ruimtelijke keuzes?
De provincie wil de kenniseconomie in Brabant stimuleren, sterke regionale economische clusters uitbreiden en de bereikbaarheid verbeteren. Een sterke kenniseconomie De provincie stimuleert de kenniseconomie met gerichte investeringen in energienetwerken en communicatienetwerken (o.a. glasvezel). Ook stimuleert ze voortdurende innovaties in de combinatie van een kennis- en diensteneconomie met goede logistieke en handelsfaciliteiten. Regionale economische clusters Naast de inzet op de kenniseconomie, heeft Brabant een aantal sterke regionale clusters, zoals zorg & farma, landbouw en food in Noordoost Brabant. In Zuidoost Brabant zijn dat high-tech, mechantronica en industrial design. In Midden Brabant bijvoorbeeld leisure, maintenance en de creatieve sector. En tenslotte in West-Brabant, logistiek, procesindustrie en bio-energie. Deze clusters zijn de centra in de economische dynamiek. De provincie wil de positie van deze economische clusters versterken door projecten te ondersteunen, zoals Brainport, Maintenance Valley, Agro- en foodcluster West-Brabant en Logistiek park Moerdijk. Maar ook door het binnenhalen en vasthouden van talent door een aantrekkelijke woon- en leefomgeving aan te bieden en door netwerkvorming in kennis te stimuleren. Het ontwikkelen van regionale visies ondersteunt dit. Een optimale bereikbaarheid, internationaal en regionaal, is een voorwaarde. Een goede bereikbaarheid Om de bereikbaarheid te verbeteren wil de provincie de strategische ligging van Brabant in de Eurodelta optimaal benutten. Daarom investeert ze samen met de medeoverheden in robuuste goed, verbonden netwerken via weg, water, spoor én door de lucht.
Structuurvisie RO /
11/98
Voor het wegverkeer wil de provincie zowel de noordzuidassen als de oostwestverbindingen verbeteren. Met de realisering van de ruit om Eindhoven verbetert de bereikbaarheid van de regio in (inter)nationaal opzicht. De vaarwegen en binnenhavens worden beter benut door het gebruik voor goederenvervoer en recreatie te stimuleren. De ambitie is om Brabant op twee manieren aan te sluiten op het internationale netwerk van hogesnelheidstreinen, zowel via Breda richting Vlaamse Ruit als via Eindhoven richting het Ruhrgebied. Het regionaal openbaar vervoer krijgt een forse impuls. BrabantStad heeft hierbij bijzondere aandacht omdat zij zich kandidaat heeft gesteld voor culturele hoofdstad van Europa in 2018. De provincie wil het goederenvervoer per spoor buiten de steden om leiden via de 'goederenruit'. Hierdoor nemen de veiligheidsrisico's af en neemt de capaciteit (en dus de bereikbaarheid) voor personenvervoer toe en ontstaat extra ruimte voor binnenstedelijk herontwikkeling. Ambitie voor vliegveld Eindhoven is een goed bereikbare luchthaven met burger- en zakenvluchten naar de belangrijkste economische kerngebieden in Europa. Werken in het landelijk gebied De agrarische structuur biedt ruimte aan de landbouw gericht op schaalvergroting maar ook aan verbrede landbouw. Het beleid voor de intensieve landbouw uit de reconstructieplannen blijft overeind. Daarbovenop biedt de provincie in drie gebieden extra ruimte voor schaalvergroting en intensivering van de landbouw. Daarnaast wil de provincie meer ruimte geven aan de plattelandseconomie. Veel werkgelegenheid heeft plaats buiten de grote steden in kleinere steden en gemeenten in het landelijk gebied. Deze werkgebieden zijn onderdeel van de verschillende economische clusters. De provincie wil dat deze bedrijvigheid passend is bij de aard, schaal en functie van het gebied. Om de leefomgeving in landelijk gebied aantrekkelijk te houden, worden er drie regionale bedrijventerreinen ontwikkeld in het land van Cuijk, De Kempen en het land van Heusden en Altena. Op deze terreinen wordt de vraag opgevangen van bedrijven die niet meer passen in de werkgebieden van de kernen in het landelijk gebied. 3 Wat levert dit op?
Brabant krijgt een sterke positie op Europees en mondiaal niveau en kan internationaal beter concurreren. De kenniseconomie en op logistiek gerichte economie zullen elkaar beter versterken. De Brainport Eindhoven krijgt met haar vliegveld een positie in de mondiale netwerkeconomie. Ze blijft hoog op de ranglijst van kennis- en innovatieregio's van Europa. Brabant en in het bijzonder BrabantStad, trekt internationaal investeringskapitaal en kenniswerkers aan. Haar grootschalige voorzieningen, culturele- en onderwijsinstellingen bieden welvaart en kwaliteit. Door haar uitstekende OV-netwerk is BrabantStad één markt voor werk, huisvesting en voorzieningen. Daarmee ontstaat een nog gunstiger vestigingslocatie voor nieuwe ondernemingen. Brabant versterkt haar centrale positie in het hoogontwikkelde afzet- en productiegebied van de Eurodelta doordat ze beter (inter)nationaal bereikbaar is via weg, water, spoor en lucht. Betere oostwest-verbindingen versterken netwerkvorming tussen de verschillende economische clusters. De realisering van de goederenruit om Brabant vermindert de risico's van goederenvervoer, met name van gevaarlijke stoffen. 2.2.4 Brabant: een duurzame en klimaatbestendige provincie (milieu) 1 De kracht van Brabant
Kenmerkend voor Brabant is de fijnmazige structuur van steden, dorpen, bossen, heideterreinen en open landschappen. Rivieren, beeklopen, kanalen, land- en snelwegen dooraderen en doorsnijden het landschap. Behoud en ontwikkeling van de ecologische- , bodem- en waterstructuur zijn belangrijk om deze waardevolle kenmerken te behouden.
12/98
Structuurvisie RO /
Het ecologische systeem bestaat uit zandgronden, zee- en rivierkleigebieden en het veen(ontginnings)gebied. Aardkundige waarden zoals de Peelrandbreuk en de stuifzanden maken Brabant bijzonder. Het bekenstelsel is belangrijk als blauwe drager voor het ecologisch functioneren en het ruimtelijke beeld van Brabant. Het landschap bevat veel cultuurhistorie, industrieel erfgoed en andere monumenten. In de landbouw is er een trend naar zowel schaalvergroting als naar verbreding. De verbrede landbouw richt zich op de Brabantse bevolking en bezoekers via natuur en landschapsbeheer, streekproducten, recreatie en zorg. Het ecologische systeem van Brabant is kwetsbaar. Duurzaam omgaan met bodem, water en natuur is noodzakelijk. Het systeem staat namelijk nog steeds onder druk als gevolg van de vraag naar veranderend ruimtegebruik en de milieudruk als gevolg van dat ruimtegebruik. Bij nieuwe ontwikkelingen vraagt de provincie aandacht voor duurzaamheidsaspecten zoals hydrologisch neutraal en energiearm bouwen. De natuur en het ecologische systeem in zijn geheel, is gevoelig voor klimaatinvloeden. De klimaatverandering leidt tot zeespiegelstijging en grotere fluctuaties in de neerslag waardoor wateroverlast of watertekort ontstaat. Deze fluctuaties beïnvloeden de landbouw en natuur en kunnen leiden tot overlast in de stedelijke gebieden. De voorraad fossiele brandstoffen neemt af. Brabant wil innovatief aan de slag met nieuwe vormen van energievoorziening zoals biomassa, zonne- en bodemenergie. 2 Wat zijn de ruimtelijke keuzes?
De provincie kiest voor duurzame, robuuste structuren in het buitengebied. Allereerst ontwikkelt zij een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Daarmee speelt zij tevens in op klimaatontwikkelingen. De schaalvergroting in de landbouw wordt opgevangen in daarvoor ingerichte robuuste productielandschappen in de agrarische structuur. Landbouw draagt bij aan het versterken van de (regionale) gebiedsidentiteiten door te investeren in landschapsontwikkeling. Verbrede landbouw speelt hier op in door zich te richten op functies die passen binnen de groene omgeving. Robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem De provincie investeert in de inrichting van het watersysteem en de realisering van de ecologische hoofdstructuur. Ze wil de waterbergende kwaliteit van het bekensysteem vergroten en gelijktijdig de ecologische, recreatieve en ruimtelijke kwaliteiten verbeteren. Daarbij benut ze de mogelijkheden om het contrast tussen het Brabant van het zand, het Brabant van de klei en het Brabant van het (verdwenen) veen te behouden en te versterken. Met name in de Biesbosch, de Maashorst en de Brabantse Wal en Het Groene Woud geeft ze de natuur- en landschapsontwikkeling een extra impuls naast een functie als uitloop- en recreatiegebied voor de omliggende steden. Duurzame energiehuishouding De provincie spant zich in om geleidelijk over te schakelen op duurzame energiebronnen die zo min mogelijk ruimtelijk gevoelig zijn. De provincie streeft naar een duurzame energiehuishouding, gebaseerd op de toepassing van zon, biomassa, bodemenergie (koude-warmteopslag en geothermie) en vergisting. Daarbij benut ze de aanwezige kennis in Brabant om een Brabantse energie-industrie te creëren. Vanwege de ruimtelijke en visuele impact kiest de provincie er voor om de ontwikkeling van windmolens voor energiewinning te beperken. De provincie wil meer koppelingen van energiewinning met andere functies. 3 Wat levert dit op?
Op schaal van Brabant ontstaat er een robuuste en samenhangende landschapstructuur van beken en natuurgebieden die met elkaar verbonden zijn. Het watersysteem is zo ingericht dat het de hoogwaterbescherming garandeert, droogte bestrijdt en bijdraagt aan de kwaliteit en diversiteit van de Brabantse landschappen.
Structuurvisie RO /
13/98
De landbouw houdt voldoende ontwikkelingskansen om te kunnen blijven concurreren in de wereldhandel. Daarnaast draagt ze bij aan de belevingswaarde van het platteland voor de stedeling. Door de inzet op een samenhangende structuur blijft de karakteristieke Brabantse kwaliteit van verstedelijking in een groene omgeving ook op de langere termijn mogelijk en aantrekkelijk. Doordat Brabant steeds meer overschakelt op duurzame, klimaatneutrale energie vermindert het gebruik van fossiele brandstoffen en ontstaat een gezonder woon-, werk- en leefklimaat. Een Brabantse energie-industrie verbetert bovendien de economische concurrentiepositie van Brabant.
2.3 Visie op provinciale sturing 2.3.1 De kracht van Brabant. In Brabant onderhouden overheid, maatschappelijk organisaties en bedrijfsleven sterke banden. Er is de wil om samen te werken. Daardoor heeft Brabant een groot organiserend vermogen. Wat is de sturingsfilosofie voor het provinciaal ruimtelijke beleid? De provincie richt haar sturingsfilosofie op samenwerken aan kwaliteit. Ze biedt veel ruimte aan andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties om samen vorm te geven aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Brabant. Regionale samenwerking wordt daardoor steeds belangrijker. De provincie focust op structuren die Brabant verbinden met andere regio's én op gebiedsgerichte projecten met (boven)regionale en urgente opgaven. Ook de grensoverschrijdende aspecten in het ruimtelijk beleid zijn voor de provincie van groot belang. De provincie vindt het belangrijk dat regionaal samenwerkende gemeenten onderling afspraken maken over de te ontwikkelen aantallen en kwaliteiten woningen, hectares en soorten werkgebieden en de profilering van voorzieningencentra. Ook de waarden en ontwikkelingen in het landelijk gebied vragen om een sterke regionale afstemming. De provincie zet de regionale aanpak in de revitalisering landelijk gebied door. 2.3.2 Wat zijn de keuzes voor de provinciale sturing? In deze structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij wil bereiken in de komende periode. Hierbij geeft de provincie ook aan welke instrumenten zij inzet om deze doelen te realiseren. Dit zijn: y Ontwikkelingsgerichte instrumenten, zoals het maken van een inpassingsplan, de inzet van het grondbedrijf, risicodragend investeren of de inzet van een ontwikkelingsmaatschappij. Deze worden vooral ingezet bij projecten of gebiedsontwikkelingen waarbij de provincie meedoet in de ontwikkeling. y Juridische instrumenten, zoals de verordening ruimte, pro-actieve aanwijzing en beleidsregels. De inzet van de verordening ruimte is vooral geschikt voor onderwerpen waarbij de sturing van de provincie zich richt op de bescherming van bepaalde belangen. Voor sommige onderwerpen stelt het ontwerp-Besluit Ruimte de opstelling van een verordening verplicht. y Financiële instrumenten, zoals subsidieverlening en garantstelling. Subsidieverlening draagt rechtstreeks bij aan het stimuleren van ontwikkelingen. Daarnaast is het subsidieinstrument ook breder inzetbaar, bijvoorbeeld door prestaties en voorwaarden aan de verlening te verbinden. y Overleg en bestuurlijke afspraken, zoals het regionale overleg en prestatieovereenkomsten met gemeenten en waterschappen. Het voeren van (regionaal) overleg en het maken van afspraken biedt goede mogelijkheden om gezamenlijk met de medeoverheden en andere partners de provinciale doelen en ambities te verwezenlijken.
14/98
Structuurvisie RO /
y
Communicatieve instrumenten, zoals onderzoeken, prognoses, monitoring, kennis en expertise, informatie. De provincie verricht onderzoek naar aspecten en waarden die vaak een bovengemeentelijk karakter hebben en stelt deze kennis ter beschikking van de medeoverheden.
y 2.3.3 Wat levert dit op? Het ruimtelijk beleid van de provincie is eenvoudiger en beleid en uitvoering zijn direct aan elkaar gekoppeld. Hierdoor is het beleid en de rol van de provincie voor mede-overheden, burgers en bedrijven duidelijker. In de structuurvisie is het aantal beleidscategorieën en regelingen fors verminderd. Daarnaast is per onderwerp aangegeven welke positie de provincie in neemt. Dit is uitgewerkt in de uitvoeringsagenda waarin is aangegeven of er bijvoorbeeld ontwikkelingsgericht of kaderstellend optreden van de provincie kan worden verwacht. Kaderstelling gebeurt door het stellen van regels in de Verordening ruimte. De ontwikkelingsgerichte benadering vertaalt zich in gebiedsontwikkelingen en projecten waaraan de provincie nadrukkelijk sturing geeft. Bijvoorbeeld door zelf een inpassingsplan te maken of door risicodragend te participeren. Dit gebeurt vooral als er meerdere provinciale belangen worden gediend en er een duidelijk (boven)regionale opgave speelt. Een goed voorbeeld is de aanpak voor het MIRT-verkenning Zuidoostvleugel BrabantStad. De in deze structuurvisie opgenomen uitvoeringsagenda wordt het komende jaar verder uitgewerkt en vertaald in een uitvoeringsprogramma. Dit programma prioriteert de uitvoeringsacties van de provincie en koppelt deze aan de inzet van financiële middelen. De opschaling van het werkveld van de provincie leidt tot de focus op (boven)regionale opgaven en structuren. De provincie richt zich op het dienen van het belang van de gehele provincie en van de regio's. Dit betekent meer ruimte en verantwoordelijkheid voor gemeenten voor lokale zaken.
Structuurvisie RO /
15/98
16/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 3 Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 3.1 Hoofdambitie 3.1.1 Beschrijving De hoofdambitie van de provincie is het streven naar een betere ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteit van de leefomgeving is belangrijk in de afweging van mensen en bedrijven om zich te vestigen in een gebied. Brabant heeft met de afwisseling en contrasten tussen stad en land, de ligging in (inter)nationaal verband en een vitale economie, sterke troefkaarten in de hand. De provincie wil dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verbonden worden met deze bestaande kwaliteiten van Brabant. Niet alles kan overal. Maar als er ontwikkelingen zijn dan wil de provincie dat die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor versterken economische functies, landschap en ruimtelijke kwaliteit elkaar! 1 Ontwikkelingsgericht
In de structuurvisie geeft de provincie aan hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. Zo werkt de provincie met een ontwikkelingsgerichte benadering aan het creëren van een duurzame ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In deze nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit. Schaalvergroting betreft een aantal stedelijke functies als voorzieningen, leisure en bedrijvigheid, en een aantal meer landelijke functies als landbouw en toerisme. Aan de andere kant is er een groeiende behoefte aan herkenbaarheid, kleinschaligheid en geborgenheid. Dit uit zich in het toenemende vraag naar verbreding in de landbouw, wonen in het groen en stedelijke uitloopgebieden. 2 Landschap centraal in Brabant
De provincie biedt ontwikkelruimte als dat bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, het landschap. Dit vergt een actieve instelling van iedereen die betrokken is bij die ontwikkeling. Essentieel daarbij is dat de basis van Brabant op orde blijft: er wordt verantwoord omgegaan met bodem, water, natuur en cultuurhistorische waarden. Het benutten van nieuwe ontwikkelingen is een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. Het ontwikkelen van het landschap reikt verder dan vasthouden aan wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe kwaliteiten. Voortdurend past de gebruiker het landschap aan zijn wensen aan. Deze continue ontwikkeling is inherent aan een levend landschap. Dat geldt voor zowel voor het stedelijke landschap als voor het agrarische cultuurlandschap. Om sturing te geven aan de kwaliteit van het landschap is uitgegaan van de essentiële gebiedskenmerken van Brabant in drie lagen: y De natuurlijke basis: de verschillen in de bodem, de geomorfologie, reliëf en het watersysteem die bepalend zijn voor de verschillen tussen de landschappen van Brabant van zand en klei. Kenmerkend zijn het dekzandplateau in het zuiden, de zeeklei in het westen en de rivierkleigronden langs de noord- en oostrand van Brabant; y Het ontginningslandschap: de wijze waarop de natuurlijke basis in gebruik is genomen door de mens is bepalend voor de ontginningsstructuren. Kenmerkend zijn de ontginningen van het Brabant van zand, klei en verdwenen veen; y Het moderne landschap: de transformaties in het gebruik van het landschap door landbouw, recreatie, natuur, verstedelijking en infrastructuur gedurende de afgelopen decennia. Kenmerkend zijn de steden, de dorpen en de infrastructuur, de primaire en gemengd agrarische gebieden en de grote natuurgebieden.
Structuurvisie RO /
17/98
De natuurlijke basis De verschillen in de ondergrond liggen aan de basis van de verschillende landschappen die in Brabant zijn ontstaan. Het Brabant van het zand, het (verdwenen) veen en het Brabant van de klei met het bijbehorende watersysteem van Maas, beken en kreken, bevatten ieder heel eigen basisvoorwaarden voor de ontginning van het Brabantse landschap. Kenmerkend voor het Brabant van het zand is het zacht glooiend dekzandplateau, met dekzandruggen en –vlakten, dat doorsneden wordt door beken. Opvallende relïëfvormen zijn de Peelhorst en de Brabantse Wal. Voor het Brabant van de klei is de invloed van zee en rivieren bepalend. Kenmerkend voor het zeekleigebied zijn de kreken, voor de rivierklei zijn dat de komgronden, oeverwallen en Maasterassen.
Het ontginningslandschap De verschillen in de ondergrond zijn sturend geweest voor de ontginning van de natuurlijk basis en daarmee voor de inrichting van het Brabantse landschap. Het belangrijkste kenmerk van het agrarische cultuurlandschap zijn de ontginningen van zand, klei en verdwenen veen. Kenmerkend voor het Brabant van het zand is het rijk geschakeerde en afwisselende kleinschalige landschap. In dit landschap liggen oude en jonge zandontginningen met oude en jonge bossen en landgoederen, doorsneden door het bekensysteem. Het Brabant van de klei bestaat uit het zeeklei- en het rivierenlandschap. Karakteristiek voor het zeekleilandschap zijn de grote open polders, de dijkringen, de kreken, de waterlinies en de grienden en platen van de Biesbosch. De relatief open en grootschalige rivierkleipolders, de meer besloten en kleinschalige oeverwallen en overlaten, waterlinies en uiterwaarden zijn karakteristiek voor grote delen van het rivierenlandschap met de Maas als sedimentatierivier. Waar de Maas een insnijdingsrivier is wordt het rivierenlandschap gekenmerkt door Maasterrasruggen- en vlakten en de Maasheggen in het rivierdal. Het Brabant van het verdwenen veen is ontstaan doordat grote delen van de zandgebieden van West-Brabant en de Peel met veen bedekt zijn geweest en omvat drie verschillende landschappen. Karakteristiek voor het turfonginningslandschap van West-Brabant zijn de turfvaarten, de turfhavens en de oude en jonge bossen. Het veenontginningslandschap van de Langstraat wordt gekenmerkt door een slagenverkaveling en lange ontginningslinten. De monumentaliteit, de grootschaligheid, het stelsel van kanalen, vaarten en wijken en een aantal jonge bossen en laanstructuren zijn karakteristiek voor de Peel.
Het moderne landschap Kenmerkend voor het moderne landschap van Brabant is de grote diversiteit en verscheidenheid van zowel stedelijk als landelijk gebied, onderling verbonden door infrastructuur. Het stedelijk gebied bestaat uit een stedelijk kralensnoer, twee stedelijke agglomeraties, een stedelijk netwerk en de dorpen. Het stedelijk kralensnoer -van Bergen op Zoom tot Oss- ligt op de overgang van Brabant van het zand naar Brabant van de klei en kenmerkt zich ruimtelijk door een afwisseling van steden en dorpen met open, groene tussenruimten. De stedelijke agglomeraties Tilburg en Eindhoven-Helmond en het stedelijk netwerk Uden-Veghel zijn 'zandsteden'. De ontstaansgeschiedenis is te relateren aan de historische ligging op het zandplateau dooraderd door beken. Tilburg en Eindhoven-Helmond kenmerken zich door een hoogstedelijke cultuur en concentraties van voorzieningen. Uden-Veghel heeft een suburbaan en industrieël karakter. De dorpen van Brabant hebben verschillende mate van groei doorgemaakt. Een aantal Brabantse dorpen is in de afgelopen decennia zo sterk gegroeid dat ze het begrip dorp ontstegen, maar ook nog geen echte stad zijn geworden. De dorpen met een nog dorps karakter beschikken veelal over een compact en aantrekkelijk centrum, hebben wijken met een landelijk karakter en zijn bescheiden van omvang. De dorpen met een nog echt plattelands karakter kenmerken zich door hun historische identiteit en oorspronkelijke relatie met het omliggende landschap. Het landelijk gebied van Brabant bestaat uit gebieden waar de moderne landbouw het dominante ruimtegebruik is, gemengde gebieden en natuurgebieden. De gebieden met landbouw als dominant ruimtegebruik zijn de zee- en rivierkleigebieden, de Peel en het gebied rond Zundert. De gemengde gebieden beslaan een groot deel van Brabant en bevinden zich met name in de zand- en verdwenen veenlandschappen. Kenmerkend voor de gemengde gebieden is de afwisseling en de diversiteit aan vormen van landbouw, natuur en recreatie. Deze gebieden hebben een grote recreatieve waarde en zijn kenmerkend voor het groene en lommerrijke karakter van Brabant. De grote natuurgebieden dragen bij aan het groene en lommerrijke karakter van Brabant. Zij liggen verspreid over Brabant en zijn van groot belang voor de natuurwaarde, de recreatie en de beleving van rust, ruimte en stilte. Voorbeelden zijn de Biesbosch, de Brabantse Wal, de Loonse en Drunense Duinen en de Maashorst. Kenmerkend voor de infrastructuur zijn het hoofdwegennet, het regionaal verbindend wegennet, de spoorlijnen en de kanalen. De infrastructuur is een belangrijke openbare ruimte waaraan stad en land van Brabant zich presenteren.
18/98
Structuurvisie RO /
3 Hoe wil de provincie dit bereiken?
De provincie benadert ruimtelijke kwaliteit vanuit de kwaliteiten van en ontwikkelingen in het landschap. Daarom zijn de essentiële gebiedskenmerken van Brabant in deze structuurvisie verder uitgewerkt door: y het aangeven van structuren op provinciaal schaalniveau y het uitwerken van gebiedspaspoorten y het onderscheiden van cultuurhistorische landschappen a Structuren
De provincie onderscheidt vier structuren die herkenbaar zijn op het schaalniveau van de provincie Noord-Brabant en die belangrijk zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Brabant: y de groenblauwe structuur: de natuur(gebieden) en het bodem- en watersysteem zijn nauw met elkaar verbonden. De structuur bestaat uit zandgebieden die gekoppeld zijn aan het bekensysteem met de dekzandruggen, en uit de kleigebieden met de kreken, waterlopen en de grote rivieren. y de agrarische structuur: die bestaat uit de agrarische productieruimte zoals landbouwontwikkelingsgebieden, glastuinbouwvestigingsgebieden en boomteeltgebieden en die delen van het buitengebied waar de landbouw leidend is bij nieuwe ontwikkelingen. Ook de gebieden met een breed georiënteerde, gemengde plattelandseconomie horen hier toe. y de stedelijke structuur: die bestaat uit samenhangende stedelijke concentraties voor wonen, werken en voorzieningen. Namelijk een kralensnoer van verstedelijking op de overgang van klei naar zand en uit een drietal stedelijke netwerken of regio's op het zand. Ook de grotere en kleinere kernen buiten de stedelijke concentraties horen hier toe. y de infrastructuur: die bestaat uit een netwerk van hoofdwegen, het spoor- en vaarwegen, het vliegveld Eindhoven en vooral de (multimodale) knopen in dat netwerk. Binnen deze structuren kunnen de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen worden opgevangen. Uitvoering van deze perspectieven voor deze structuren moet bijdragen aan landschapsontwikkeling. Samen vormen deze robuuste structuren de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. b Gebiedspaspoorten
De provincie heeft twaalf gebiedspaspoorten uitgewerkt waarin de belangrijkste landschapsstructuren en kenmerken, van een samenhangend gebied zijn aangegeven. Ook de ambities vanuit de provincie voor deze gebieden worden hier aangegeven. Door rekening te houden met deze gebiedseigen kwaliteiten, dragen ontwikkelingen bij aan het diverse Brabantse landschap en daarmee de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. Het regionale schaalniveau is het niveau om goede, integrale oplossingen te vinden voor verschillende sectorale opgaven in een gebied. De gebieden zijn (zie kaart): y Brabant van het zand: Brabantse Wal, Baronie, Meierij, Kempen, en Peelrand y Brabant van de klei: Zeekleigebied, Land van Heusden-Altena, Maaskant, en Maasvallei y Brabant van het verdwenen veen: West-Brabantse Venen, Langstraat en Peelkern c Cultuurhistorische landschappen
Structuurvisie RO /
19/98
Tot slot onderscheidt de provincie 21 cultuurhistorische landschappen. Dit zijn gebieden met een concentratie van samenhangende cultuurhistorische waarden. Ze zijn representatief voor de diverse agrarische cultuurlandschappen van zand, klei en verdwenen veen, maar ook voor de landschappen gevormd door waterbeheersing en defensie, zoals overlaten en waterlinies. Het is belangrijk dat deze landschappen in samenhang verder ontwikkeld worden, gericht op behoud en waar nodig verbetering van de leesbaarheid (belevingswaarde) van het landschap. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van Brabant versterkt. Binnen de cultuurhistorische landschappen onderscheidt de provincie historische vlakken. Dit zijn de 'harde kernen' van de cultuurhistorische landschappen. Relatief gave gebieden waaraan het historische verhaal goed is af te lezen. Het is belangrijk om dit ruimtelijk erfgoed te behouden. In de Verordening Ruimte (fase 2) worden de historische vlakken en het beleid gericht op behoud van dit ruimtelijk erfgoed vastgelegd. KAART CULTUURHISTORISCHE LANDSCHAPPEN (PM)
3.2 Twee leidende principes voor ruimtelijke kwaliteit Er zijn twee principes die voor de provincie leidend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant. Dat is op de eerste plaats het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte, ofwel het optimaal benutten van bestaand bebouwd gebied voor nieuwe functies. Als er wel nieuwe ruimte nodig is, willen wij dat deze ruimtelijke ontwikkeling een impuls geeft aan het landschap. Op de tweede plaats is dat het belang van en de focus op regionale afstemming. 3.2.1 Principe 1: zorgvuldig ruimtegebruik 1 Eerst binnen dan buiten
De provincie streeft naar het zorgvuldig omgaan met de ruimte in Brabant. Dit betekent dat initiatieven in eerste instantie een plek krijgen binnen het bestaand bebouwde gebied. Pas als deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of de kwaliteiten van de geplande ontwikkeling hier niet bij passen, wordt er in de omgeving gezocht naar de best mogelijke plek om nieuwe ruimte aan te snijden. Hierbij worden de mogelijkheden voor hergebruik optimaal benut. Dit principe is van toepassing op zowel het stedelijk als het landelijk gebied. De gebiedskenmerken en omliggende waarden, gebaseerd op de lagenbenadering, zijn leidend bij de vraag 'waar' en 'hoe' de nieuwe ruimte wordt aangesneden. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt ook in dat nieuwe ruimtevragers rekening houden met de kwaliteiten van de omgeving. Een ontwikkeling past bij de maat, schaal en functie van zijn omgeving. Voor een aantal onderwerpen heeft de provincie de zoekruimte aangegeven in de Verordening Ruimte (fase 1). Dit betreft de zoekruimte voor verstedelijking, de landbouwontwikkelings- en glasconcentratiegebieden en de waterbergingsgebieden. Deze zoekruimte is gebaseerd op de eerder met de regio gemaakte afspraken. De provincie richt zich buiten deze gebieden op de sanering van ongewenste functies in het buitengebied. Denk aan saneringsgelden voor glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden en voor intensieve veehouderijen rondom de natuurgebieden en de stedelijke omgeving. 2 Herstructurering
De provincie zet ook in op de herstructurering en het hergebruik van (verouderde) locaties. De provincie ondersteunt dit onder andere door de inzet van financiële middelen door het Brabantse Herstructurerings Bedrijf (BHB), Ruimte voor Ruimte-verbreed en het verdelen van rijkssubsidies voor verouderde woonwijken. 3 Landschapsinvestering
Op het moment dat gemeenten of andere partijen besluiten tot uitbreiden, verwacht de provincie een investering in het landschap. Voor (planmatige) stedelijke ontwikkelingen is dit uitgewerkt in de zogenaamde rood-met-groen regeling. Deze is opgenomen in de Verordening Ruimte (fase 1).
20/98
Structuurvisie RO /
Voor overige ruimtelijke ontwikkelingen stelt de provincie een landschapsinvesteringsregel in. Deze regel maakt de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar voor ontwikkelingen in het buitengebied; de ontwikkeling van nieuwe (rode) functies is onder voorwaarden mogelijk als er een gelijkwaardige prestatie voor het landschap tegenover staat. Daardoor wordt aantasting van de basiskwaliteit (bodem, water) en verlies aan ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden voorkomen. Ontwikkelingen respecteren de natuurlijke basis van het landschap en voegen nieuwe kwaliteiten toe, gebaseerd op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. De ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling motiveert hoe is omgegaan met de ambities zoals verwoord in de structuren en in de gebiedspaspoorten. Daarnaast wordt aangegeven welke prestatie of investering aan de ontwikkeling is gekoppeld. In principe wordt er hierbij van uitgegaan dat de investering fysiek gerealiseerd wordt in de projectlocatie en/of de projectomgeving. Indien dit laatste niet mogelijk is, is fondsvorming een optie gekoppeld aan de toename van de waarde van het onroerend goed. De provincie werkt deze benadering in overleg met gemeenten en belanghebbenden uit in de Verordening Ruimte fase 2. 3.2.2 Principe 2: regionale afstemming De provincie hanteert regionale afstemming als tweede principe. Regionale samenwerking is de crux voor de ruimtelijke ontwikkeling in Brabant. Essentiële processen met betrekking tot het wonen en werken spelen zich steeds meer af op het regionale schaalniveau. Het regionale schaalniveau is het meest geschikt om oplossingen te vinden voor integrale ruimtelijke opgaven. Ook is het regionale niveau het meest geschikt om vanuit zorgvuldig ruimtegebruik de meest geschikte plek te vinden. Afstemming is aan de orde bij opgaven in het landelijke gebied. Dit vindt al plaats via het Programma Landelijk Gebied. In het stedelijk gebied wil de provincie de regionale afstemming intensiveren. Het regionaal planningsoverleg (rpo) is daarvoor dé structuur. Het planningsoverleg heeft als doel dat gemeenten en provincie de ontwikkelingen ten aanzien van woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen, infrastructuur, zorgvuldig ruimtegebruik en landschaps- en natuurontwikkeling monitoren, bespreken en daar (bestuurlijke) afspraken over maken. Op termijn streeft de provincie naar integrale gebiedsagenda's waarin alle relevante ontwikkelingen binnen een regio in samenhang met elkaar worden bekeken. Belangrijk doel daarbij is om investeringen van gemeenten, provincie en eventueel rijk goed op elkaar af te stemmen, te optimaliseren en daarover afspraken te maken. De provincie borgt haar belangen door hierover afspraken te maken met gemeenten in het rpo. De afspraken - of juist het ontbreken van afspraken - hanteert de provincie bij de inzet van haar instrumenten zoals subsidie, de (proactieve) aanwijzing en de inzet van het inpassingsplan. Om de regionale afstemming te versterken, krijgen de regionale planningsoverleggen in de Verordening Ruimte (fase 1) een juridische basis. De provincie ondersteunt de regionale overleggen door samen met de regio vraag en aanbod voor wonen, werken, voorzieningen in beeld te brengen. In het regionale planningsoverleg bespreken gemeenten en de provincie de voortgang van de planvorming en de uitvoering ervan en bezien de gevolgen van nieuwe inzichten of beleid. Daarbij betrekken zij ook de relevante ontwikkelingen die tussen de regio's onderling plaatsvinden. Verder kan het overleg leiden tot meer inzicht in relevante kwalitatieve aspecten van de ruimtebehoefte voor de diverse functies en wordt hierdoor de regionale afstemming vergroot. Gemeenten bepalen per onderwerp en in onderling overleg hoe de afstemming verloopt; met alle gemeenten in de regio, met een deel van de gemeenten of juist breder met gemeenten uit andere regio's. De provincie bevordert de grensoverschrijdende samenwerking met andere provincies en België.
Structuurvisie RO /
21/98
3.3 Sturing op structuren en gebieden 3.3.1 Structuren en gebiedspaspoorten De provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beide gebiedsdekkend. De sturing is verschillend. Voor de ontwikkeling en bescherming van de structuren voelt de provincie zich primair verantwoordelijk en zet de provincie in op het niveau van de provincie als geheel. Met de gebiedspaspoorten geeft de provincie de gebiedskenmerken en de provinciale ambities aan voor de verschillende landschappen die Brabant kenmerken. De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ontwikkeling en bescherming van de waarden uit de gebiedspaspoorten. 1 Robuuste structuren
De provincie wil sterk sturen op de kwaliteit van deze structuren en zet daarvoor - in aanvulling op het rijksbeleid - proactieve, stevige instrumenten in. Denk hierbij aan de provinciale verordening, aan investeringen (zoals via het Investeringsbudget Stedelijke vernieuwing en Investeringsbudget Landelijk Gebied) en aan bestuurlijke afspraken met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. In het buitengebied ligt ook een belangrijke rol bij de regionale commissies revitalisering en reconstructie. 2 Gebiedspaspoorten
De gebiedspaspoorten geven inhoud aan het provinciaal belang landschap en zijn daarom belangrijk voor het handelen van de provincie en de inzet van provinciale instrumenten, zoals subsidie. De paspoorten worden ook ingezet bij ontwikkelingen in de structuren, zoals de realisering van water- en natuurdoelen in de groenblauwe structuur en in het routeontwerp bij infrastructuur. Bij de toepassing van de landschapsinvesteringsregel, geven de gebiedspaspoorten aan wat het provinciale belang van landschap is. De provincie wil dat de kwaliteit van het landschap op regionaal niveau in Brabant verbetert. Dit omdat er steeds meer behoefte bestaat aan ruimtelijke kwaliteit, herkenbare regionale identiteiten, en er steeds meer belang wordt gehecht aan (de herkenbaarheid van) cultuurhistorie. Het Brabantse landschap moet mooi (beleefbaar) en functioneel (bruikbaar) zijn. Deze ambitie is regionaal maar wel globaal uitgewerkt in gebiedspaspoorten, bezien vanuit het provinciale schaalniveau. In een aantal beperkt aantal (deel)gebieden wil de provincie een proactieve rol vervullen. Met name waar integrale opgaven, kansen en oplossingen op een (boven)regionaal schaalniveau samenkomen. Hier stuurt de provincie op regionale gebiedskwaliteiten die leidend zijn voor beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen. De instrumenten die de provincie hiervoor inzet kunnen verschillen, afhankelijk van de fase en de opgaven. Het kan bijvoorbeeld gaan om regievoering over een planuitwerking, het opstellen van een gebiedsagenda of het samenstellen van een uitvoeringsprogramma. De projecten zijn in de uitvoeringsparagrafen van deze structuurvisie benoemd. Naast de gebiedspaspoorten en de daarin verwoorde landschapsambities heeft de provincie ook haar kennis en waardering ten aanzien van een aantal andere aspecten van het landschap en mobiliteit uitgewerkt. De provincie biedt deze instrumenten aan bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Dit zijn: y Bodem (Bodemwijzer) y Cultuurhistorie (Cultuurhistorische waardenkaart) y Aardkunde (Aardkundige waardenkaart) y Natuur (Ecologische Bouwstenennota) y Water (Wateratlas) y Mobiliteit (Gebiedsprofielen)
22/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 4 De groenblauwe structuur 4.1 Ambitie groenblauwe structuur 4.1.1 Wat is de groenblauwe structuur? De groenblauwe structuur is een structuur van samenhangende gebieden in Brabant waar natuuren waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De gebieden in deze structuur zijn gericht op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden. Daarnaast is de ontwikkeling van een natuurlijk en robuust watersysteem van belang, niet alleen voor een goed waterbeheer (waaronder hoogwaterbescherming en waterberging) maar ook voor de ontwikkeling van natuurwaarden. De (historische) landgoederen binnen de groenblauwe structuur vormen een bijzondere categorie vanwege de verweven doelstellingen voor natuur, cultuurhistorie, landbouw en recreatie. De structuur is de groenblauwe ruggengraat van het landschap; de structuur dooradert zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Brabant. 4.1.2 Wat wil de provincie bereiken? Natuur blijft een kernkwaliteit van de provincie Noord-Brabant en is primair van belang voor mens, plant en dier. De natuur is ook van belang voor het Brabantse vestigingsklimaat en voor een goede, gezonde woon- en werkomgeving. De groenblauwe structuur in het Brabantse landschap is wezenlijk voor de aantrekkelijkheid van zowel het stedelijke netwerk als het agrarische cultuurlandschap van Brabant. Rust en ruimte maar ook goede mogelijkheden voor gebruik en beleving van natuur zijn daarbij sleutelbegrippen. Door de inzet op natuur én water neemt de belevingswaarde en recreatieve waarde in het Brabantse landschap toe. Er is ruimte voor de biodiversiteit van plant en dieren. De groenblauwe structuur is robuust en veerkrachtig vanuit ecologisch oogpunt om toekomstige ontwikkelingen op het economische en sociaalculturele vlak goed op te kunnen vangen. Daarom wil de provincie de natuur- en watersystemen met elkaar verbinden tot een robuuste structuur. Tot slot spelen de effecten van klimaatverandering een rol. Deze effecten zijn op het niveau van Brabant niet te keren, maar de groenblauwe structuur biedt goede mogelijkheden om 'mee te bewegen' met de veranderingen en zo de gevolgen van de klimaatverandering voor de natuur en voor het waterbeheer te beperken. 4.1.3 Hoe wil de provincie dit bereiken? De provincie onderscheidt in de groenblauwe structuur drie perspectieven: het kerngebied groenblauw: De kern bestaat uit natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones en de gebieden waar ruimte nodig is voor watersysteemherstel. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. y de groenblauwe mantel: De mantel bestaat overwegend uit gemengd agrarisch gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groene mantel een belangrijke opgave. Ook een aantal groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.
Structuurvisie RO /
23/98
y
de gebieden voor waterberging: Deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast -van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Het grootste deel van deze gebieden ligt binnen de groenblauwe structuur, een deel heeft een overlap met de agrarische structuur. Binnen deze gebieden kunnen andere functies zoals landbouw en natuur zich blijvend ontwikkelen mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.
y 1 De natuur verbinden
Voor de ontwikkeling van de robuuste groenblauwe structuur zijn ecologische verbindingen essentieel. Vooral de oost-west gerichte verstedelijking in Brabant is een barrière voor de natuur. Daarom is vooral veiligstelling en versterking van de noord-zuid gerichte ecologische verbindingen nodig. Hiermee wordt de samenhang binnen het Brabantse natuurnetwerk verstevigd, en ook de migratie van plant- en diersoorten met aangrenzende gebieden buiten Brabant, vooral Vlaanderen, bevorderd. Ook voor het water is een verbindende structuur belangrijk. 2 De natuurlijke basis versterken
Voor de opbouw van de groenblauwe structuur is de natuurlijke basis van Brabant (bodem- en watersysteem) bepalend. De aanwezige en potentiële natuurwaarden binnen de structuur hangen samen met de bodem- en waterkenmerken. Zo zit de groenblauwe structuur in de kleigebieden van Brabant op een andere manier in elkaar dan in het zandgebied van Brabant. Door de ontwikkeling van natuurwaarden worden de verschillen tussen deze gebieden, en daarmee de identiteit van de Brabantse landschappen, versterkt. Bijna alle aardkundig waardevolle gebieden van Brabant liggen in de groenblauwe structuur. Hierdoor blijft het bodemkundig en geomorfologisch erfgoed van Brabant behouden. 3 De landschappelijke contrasten versterken
De onderbouwing en de uitwerking van de groenblauwe structuur is gebaseerd op onderstaande landschappelijke indeling van Brabant: y De zandgebieden van Brabant: De natuurwaarden zijn gekoppeld aan een fijnmazig en afwisselend dekzandlandschap dat dooraderd wordt door een patroon van beekdalen en beeklopen. Dit bekenpatroon vormt - in samenhang met natuur-, bos en landbouwgebieden - dé samenbindende structuur in het Brabantse dekzandlandschap. In deze gebieden is een verdere ontwikkeling van het beekdalenlandschap van essentieel belang voor de natuurwaarden en voor de identiteit van het Brabantse landschap van het zand. De kwelstromen vanuit de hogere dekzandruggen naar de beekdalen worden waar mogelijk versterkt of hersteld. Hierdoor nemen natuurwaarden in de beekdalen toe en wordt verdroging van de zandgebieden tegengegaan. Een bijzonder verschijnsel van het zandplateau zijn de wijstgronden die liggen op de peelrandbreuk. De wijstgronden vormen een voor Nederland unieke kwelstructuur. y De overgang van zand naar klei: Op de overgang van het dekzandplateau naar de ten noorden daarvan gelegen kleigebieden is sprake van sterke kweldruk. In dit deel van Brabant is het robuuste groenblauwe structuur gekoppeld aan de aanwezigheid van kwel uit de ondergrond. Deze kwel geeft potenties voor de ontwikkeling van bijzondere, maar ook kwetsbare natuur. Deze overgangszone is van belang voor het verbinden van de natuur van het zand met de natuur van het rivier- en zeekleigebied. In deze venige zone liggen enkele geïsoleerde natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor andere functies en voor klimaatverandering. Daarom is daar versterking van de samenhang tussen de natuurgebieden nodig.
24/98
Structuurvisie RO /
y
De rivierkleigebieden: In de jonge rivierkleigebieden is de ontwikkeling van natuurwaarden gekoppeld aan de buitendijkse gebieden, de uiterwaarden. De samenhang met de andere zijde van de rivier is van belang. De open komkleigebieden hebben een betekenis voor vogelsoorten van het open landschap: weidevogels, eenden, ganzen en zwanen. In de oude rivierkleigebieden zijn de natuurwaarden vooral gekoppeld aan het landschap van de maasheggen. y De zeekleigebieden: Aan de oevers van het Volkerak wordt een doorgaande structuur van natuur (slikken en gorzen) gerealiseerd die de Biesbosch koppelt aan het Markiezaatmeer. In het binnendijkse zeekleigebied is de natuurontwikkeling gekoppeld aan het krekensysteem met bijbehorende lagere gronden (de beemden). Belangrijk is dat bij de realisatie van de groenblauwe structuur geïnvesteerd wordt in de versterking van de diversiteit van het Brabantse landschap. Het gaat daarbij zowel om de bodem- en wateraspecten van de ondergrond als de ruimtelijke aspecten van de bovengrond. Er liggen relaties tussen de groenblauwe structuur, de gebiedspaspoorten en de cultuurhistorische landschappen. De provincie stimuleert vanuit dat oogpunt het regionaal maatwerk en de regionale samenwerking. Daarnaast legt de provincie vanuit het Brabantse geheel de grensoverschrijdende koppeling met aanliggende provincies en België.
4.2 Kerngebied groenblauw 4.2.1 Perspectief kerngebied groenblauw 1 Beschrijving
Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones. Ook de waterlopen met de aanduiding ruimte voor watersysteemherstel (ontwerp Provinciaal Waterplan 2010-2015) behoren hier toe. 2 Beleid
De ecologische hoofdstructuur (EHS) bestaat uit het samenhangende netwerk van bestaande en te ontwikkelen bossen en natuurgebieden in Brabant. Deze gebieden hebben de hoofdfunctie natuur. De gebieden binnen de EHS waar de natuurwaarden afhankelijk zijn van de hydrologische situatie krijgen bijzondere aandacht. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS. De ontwikkeling van extensieve recreatie die zich richt op de belevingswaarde van deze natuurgebieden, is goed mogelijk. De ontwikkeling moet passen binnen de natuurdoelstellingen van het gebied en bijdragen aan de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De nationale parken in Noord-Brabant (De Biesbosch, de Loonse en Drunense Duinen, De Groote Peel en De Zoom Kalmthoutse Heide) liggen in de groenblauwe structuur. Hier hebben naast de natuurdoelen, ook extensieve recreatie en voorlichting & educatie een extra accent. De toegankelijkheid van de natuur is van belang. De ontwikkeling van recreatieve poorten nabij de EHS draagt bij aan beleving van de natuur. De opname van kerngebieden voor natuur sluit aan op de doelstellingen van het rijk met de EHS inclusief robuuste verbindingen (Nota Ruimte), het streven van de EU voor de vorming van een Europese ecologisch netwerk (gebieden Vogel- en Habitatrichtlijn, Natura 2000) en de Kaderrichtlijn Water. Alle vanuit het Rijk en de EU te beschermen gebieden zijn opgenomen in de kern van groenblauwe structuur. Het realiseren van de natuurdoelen zelf vraagt behalve een goed ruimtelijk beleid nog veel in het flankerende milieubeleid (bodem, water en lucht).
Structuurvisie RO /
25/98
Ecologische verbindingszones vormen de groene schakels die de Brabantse natuurgebieden in de EHS met elkaar verbinden. Planten en vooral dieren kunnen zich daardoor van het ene naar het ander natuurgebied verplaatsen. Ze functioneren als trekroutes en ook als leef- en voortplantingsgebied. Verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen langs waterlopen - de zogenaamde natte verbindingszones - of door het agrarische gebied - de zogenaamde droge verbindingszones. De breedte en de inrichting van de ecologische verbindingszones is afhankelijk van de natuurfunctie die zij moeten vervullen. De provincie streeft naar een gemiddelde breedte van 25 meter. Voor verbindingen in stedelijk gebied is een breedte van ca. 50 meter nodig, omdat deze zones veelal een intensiever recreatief medegebruik hebben. Verbindingszones dragen ook bij aan het recreatieve medegebruik, het waterbeheer en versterken de kwaliteit van het landschap. In de gebieden met ruimte voor watersyteemherstel ligt de focus op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang (ontwerp PWP 2010-2015). Maatregelen zijn nodig op het gebied van de morfologie zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Ook het behoud en het herstel van de kenmerkende natte natuur in beken, kreekrestanten, vennen en wielen in Noord-Brabant is van belang. Voor een goed functioneren van de natuur is een goede koppeling aan het bodem- en watersysteem van groot belang. Door het zo lang als mogelijk vasthouden van water kunnen natuurwaarden zich optimaal ontwikkelen en wordt verdroging van natuur en agrarisch gebied tegengegaan. 4.2.2 Uitvoering kerngebied groenblauw 1 Ontwikkelen
y
y y y
y y
De natuurgebieden EHS (totaal 130.000 ha) moeten in 2018 gerealiseerd zijn. Er moet in de periode 2009-2018 nog bijna 10.000 hectare nieuwe natuur ontwikkeld worden. Om dit doel te ondersteunen, zet de provincie het provinciale ontwikkelbedrijf en het instrument grondverwerving in. Daarnaast is ook de inzet van het inpassingplan en inrichtingsplan (WILG) mogelijk om de realisering van natuurdoelen te versnellen. De sterk van hoge waterstand of kwel afhankelijke natuurgebieden in de EHS (de zogenaamde natte natuurparels) hebben de eerste prioriteit in de uitvoering, realisering daarvan is gepland in 2015. Nieuwe koers in het Programma Landelijk Gebied met nadruk op 53 prioritaire projecten: focus op diverse EHS-projecten in het kerngebied groenblauw. De provincie coördineert en participeert in regionale projecten en samenwerkingsverbanden binnen een aantal kerngebieden voor natuur (en water). Dit speelt bijvoorbeeld in de nationale parken Biesbosch, Loonse en Drunense Duinen, de Groote Peel, de Zoom-Kalmthoutse Heide en in gebieden Het Groene Woud, De Maashorst en de Brabantse Wal uit het programma Schoon Brabant1 . De provincie coördineert de realisatie van de robuuste verbinding De Beerze via de aanpak van het integraal gebiedsgerichte project de Levende Beerze, gebaseerd op de recent uitgebrachte ontwerp-structuurvisie De Beerze. De provincie coördineert de ontwikkeling van het integraal project 'Gebiedsversterking Oostelijke Langstraat/A59' in relatie met de corridorstudie A59, de Groene Delta en de Hoogwaterbescherming 's-Hertogenbosch.
2 Juridische instrumenten
y
26/98
De gebieden die vallen onder de EHS incl. de ecologische verbindingen neemt de provincie op in haar Verordening ruimte (fase 1). Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de EHS worden gerespecteerd. De ontwikkeling van (nieuwe) intensieve functies wordt in beginsel uitgesloten. In deze gebieden gelden de EHS-spelregels, zoals die door het Rijk/IPO zijn afgesproken: het 'nee, tenzij'-principe met toepassing van compensatiebeginsel en met mogelijkheden voor de zogenaamde herbegrenzing en
Structuurvisie RO /
y y y
saldobenadering EHS. De gebieden voor watersysteemherstel worden opgenomen in Verordening ruimte (fase 2). De aardkundig waardevolle gebieden van provinciaal belang worden opgenomen in de Verordening ruimte (fase 2). De provincie voert samen met het Rijk een aantal natuurwetten (Natuurbeschermingswet, Flora en faunawet, Boswet en Natuurschoonwet) uit en zorgt waar nodig voor de afstemming met het ruimtelijke beleid.
3 Subsidies
y
y
y
y
Voor de verwerving, de inrichting en het beheer van de natuurgebieden EHS stelt de provincie samen met het rijk via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) subsidies beschikbaar. Daarnaast zijn er provinciale subsidieregelingen voor de ontsnippering van natuur en voor de stimulering van soortenbescherming. Naast aankoop van gronden voor natuurontwikkeling ten behoeve van de natuurorganisaties stimuleert de provincie de realisatie van nieuwe natuur via particulier natuurbeheer. Hierbij zorgen de particulieren voor het eigendom en beheer van de natuur. De ambitie is om in 2018 de ecologische verbindingszones (1.665 km) gerealiseerd te hebben. Daarvan moet nog de helft gerealiseerd worden (stand van zaken 2009). De provincie vraagt waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat deze verbindingen te realiseren. De provincie subsidieert verwerving, inrichting en beheer van deze verbindingszones. De provincie subsidieert de realisatie van de natte natuurparels en het watersysteemherstel. De realisatie van de natte natuurparels is voorzien in 2015. Bij voorkeur in 2018 en uiterlijk in 2027 zijn de beken en kreekrestanten met de functie waternatuur (PWP) op een zo natuurlijk mogelijke wijze ingericht. Om gebiedsgerichte aanpak en maatwerk te bevorderen worden de provinciale subsidieregelingen ingezet in relatie met de uitvoering Programma Landelijk Gebied.
4 Overleg en bestuurlijke afspraken
y
y y
Over de realisering van de EHS, de ecologische verbindingszones en van het watersysteemherstel maakt de provincie afspraken met de reconstructiecommissies, gemeenten en waterschappen. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuursovereenkomsten. Zo is er een 2e bestuursovereenkomst Water tussen provincie en waterschappen, die loopt tot 2013. De provincie betrekt in het kader van de aanpak Natura 2000 de regionale partners bij de opstelling van de beheerplannen voor de N2000 gebieden. De provincie ondersteunt de realisering van recreatieve poorten.
5 Communicatieve instrumenten
y
y
y y
De provincie monitoort de ontwikkeling van de natuurwaarden en rapporteert hierover o.a. door om de 4 jaar de rapportage “Toestand van de Brabantse natuur” uit te brengen. Ook in het kader van het programma Landelijk Gebied vindt provinciale monitoring plaats via de zogenaamde Barometer PLG. De toestand van het Brabantse water wordt om de 4 jaar gerapporteerd in de Regionale Watersysteemanalyse (RWSR). De provincie geeft informatie (o.a. via rapportages en de provinciale website) en advies over de beoogde landschappelijke doelen en de waarden van provinciaal belang op het vlak van bodem, water, cultuurhistorie, ecologie en ruimtelijke kwaliteit, zoals de Bodemwijzer, de Aardkundige waardenkaart, de Cultuurhistorische waardenkaart, de wateratlas en het Natuurbeheerplan voor de EHS in Brabant. De provincie past de Ecologische Bouwstenennota (2006) aan. Deze nota biedt informatie over de kenmerken, de doelen van de bestaande en na te streven natuur van provinciaal belang in Brabant. De provincie geeft beleidsmatige informatie en informatie over het Brabantse
Structuurvisie RO /
27/98
y
watersysteem. De provincie selecteert in samenwerking met belanghebbenden en organisaties (brabantbreed) twee historische landgoederen waarvoor een voorbeeld landgoedplan wordt opgesteld, waarin ontwikkelingsmogelijkheden worden verkend.
4.3 Groenblauwe mantel 4.3.1 Perspectief voor de groenblauwe mantel 1 Beschrijving
De mantel2 bestaat uit overwegend gemengd agrarisch gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Ook groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel. 2 Beleid
Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is een belangrijke opgave. Waar mogelijk zet de provincie in op herstel van de kwelstromen zoals het verschijnsel wijst dat aan het oppervlak kan treden op de Peelrandbreuk in Oost Brabant. Nieuwe ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. Ontwikkelingen houden ook rekening met aardkundige en cultuurhistorische waarden, terwijl tegelijkertijd de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen en (kapitaal)intensieve vormen van landbouw en recreatie zijn hieraan strijdig. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze functies zijn dan ook zeer beperkt. In de groenblauwe mantel wil de provincie ruimte bieden aan de groeiende vraag naar 'diensten' die het landelijke gebied aan de samenleving kan bieden. Agrarisch natuurbeheer, groene en blauwe diensten, vormen van agrarische verbreding die zijn gericht op de beleving van rust en ruimte, duurzame vormen van energieopwekking en de ontwikkeling van grondgebonden landbouw, zoals melkveehouderijen, zijn als economische drager in dit gebied gewenst. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij, zoals opgenomen in de reconstructieplannen, worden gerespecteerd. Dit is in hoofdstuk 5 verder uitgewerkt. Recreatieve ontwikkelingen, met name op bestaande locaties (bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bedrijfslocaties), zijn mogelijk als hierdoor ook een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap. De gebieden van de groenblauwe mantel in de nabijheid van stedelijke omgeving richten zich vooral op het recreatieve gebruik en de beleving van het groenblauw dichtbij de stad. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over het middengebied Eindhoven-Helmond, en de Groene Delta rondom 's-Hertogenbosch. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen) en het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel). De groenblauwe mantel is opgebouwd uit een aantal deelgebieden die: y bezien vanuit het bodem- en watersysteem essentieel zijn voor het behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van Brabant; y hoge actuele of potentiële natuurwaarden hebben; y van belang zijn voor de buffering van omgevings- en klimaatinvloeden op het kerngebied groenblauw; y van belang zijn voor de groenblauwe verbinding en dooradering door het stedelijk netwerk en het agrarische cultuurlandschap. 28/98
Structuurvisie RO /
4.3.2 Uitvoering groenblauwe mantel 1 Ontwikkelen
y y
De ontwikkeling van de groenblauwe mantel ligt primair op het regionale en gemeentelijke schaalniveau. De provincie zet alleen in bijzondere situaties het provinciale ontwikkelingsinstrumentarium in zoals genoemd in de groenblauwe kern. De provincie ondersteunt de gebiedsgerichte aanpak in aantal specifieke gebieden zoals inde Brabantse Wal en in het Maasheggengebied (programma Schoon en Mooi Brabant).
2 Juridische instrumenten
y y
y y
In de Verordening Ruimte (fase1) worden de zogenaamde “attentiegebieden EHS” (PWP) opgenomen. De gebieden die tot de groenblauwe mantel behoren, worden in de Verordening ruimte (fase 2) globaal begrensd (1:100.000). De provincie vraagt gemeenten de exacte begrenzing van deze gebieden op grond van eerder gemaakte afspraken (revitaliseringplannen en provinciaal waterplan) en de lokale omstandigheden en kenmerken (gebiedspaspoorten) nader in de bestemmingsplannen buitengebied te begrenzen. De provincie geeft in de Verordening Ruimte (fase 2) de wijstgebieden aan. In de Verordening Ruimte (fase 2) werkt de provincie een ja-mits benadering voor de groene mantel uit. Dat betekent dat er ontwikkelingen mogelijk zijn als de natuur-, bodem- en waterfuncties worden behouden én er een kwaliteitsverbetering voor deze functies en het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap optreedt. De versterking van de binnen deze mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt hierbij specifieke aandacht. Dit is een nadere invulling van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en de landschapsinvesteringsregel (hoofdstuk 3). Een (verdere) ontwikkeling van intensieve functies, zoals verstedelijking, (bezoekers)intensieve recreatie en intensieve landbouwfuncties, wordt met instructieregels in de verordening uitgesloten.
3 Subsidies
y
y y y
Via het ILG zet de provincie gelden in voor de zogenaamde beheersgebieden EHS en de soortenbescherming in de groenblauwe mantel. De provincie zet zelf aanvullend provinciale stimuleringsregelingen in, zoals voor ontsnippering, groenblauwe diensten, soortenbescherming, landschapsbeheer en groen om de stad. De inzet van de provinciale subsidies wordt - daar waar dat aan de orde is - afgestemd op de financiën die voortkomen uit de inzet van de 'Landschapsinvesteringsregel”. Er is provinciale subsidie op de realisatie van de waterdoelen zoals voor beekherstel. In vijf pilotgebieden doet de provincie in het Wijstgebied ervaring op met het opstellen en uitvoeren van herstelmaatregelen, inclusief de financiering en het verkrijgen van draagvlak. De waterschappen coördineren dit. De provincie zet de subsidies in op basis van bestaande planfiguren zoals die bijvoorbeeld zijn vastgesteld in de revitalisering landelijk gebied. Daarnaast zijn er de programma -en contractafspraken die de provincie vrijwel Brabantbreed met alle gemeenten en waterschappen heeft gemaakt in het kader van het stimuleringskader groene en blauwe diensten de vertrekbasis.
4 Overleg en bestuurlijke afspraken
y
y
De provincie maakt afspraken over de realisering van de groenblauwe mantel in de reconstructiecommissies, de regionale planningsoverleggen en met de waterschappen. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuursovereenkomsten. Zo is er een 2e bestuursovereenkomst Water tussen provincie en waterschappen, die loopt tot 2013. De provincie stimuleert de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven zoals de landbouw, de natuur- en milieuorganisaties en de recreatieve sector.
Structuurvisie RO /
29/98
y
y
De provincie bevordert dat bestaande plannen incl. uitvoeringsparagrafen worden uitgebreid en/of aangepast op basis van de provinciale doelen in de groenblauwe mantel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gebiedsgerichte projecten in het kader van het programma Vertrouwen in Brabant, het programma Landelijk Gebied en voor de regionale contracten in het stimuleringskader groene en blauwe diensten. De provincie werkt samen met het SRE en de betrokken steden beleid uit voor het voornemen tot aanwijzing van het Middengebied Eindhoven-Helmond als Rijksbufferzone, conform de bestuurlijke intentieovereenkomst van juni 2009.
5 Communicatieve instrumenten
y
y y
y
y
De provincie monitoort de ontwikkeling van de natuurwaarden in de provincie en rapporteert o.a. via het om de 4 jaar uitbrengen van de rapportage “Toestand van de Brabantse natuur”. Ook in het kader van het programma Landelijk Gebied vindt provinciale monitoring plaats via de zogenaamde Barometer PLG. De toestand van het Brabantse water wordt om de 4 jaar gerapporteerd in de Regionale Watersysteemanalyse (RWSR). De provincie maakt in 2010-2011 een Nulmeting Landschapselementen en ontwikkelt een Monitoring Landschap die gebaseerd wordt op de kenmerkende landschapsstructuren en elementen. Zie ook hoofdstuk 8 Gebiedspaspoorten. De provincie geeft informatie (o.a. via rapportages en de provinciale website) en advies over de beoogde landschappelijke doelen en de waarden van provinciaal belang op het vlak van bodem, water, cultuurhistorie, ecologie en ruimtelijke kwaliteit, zoals de Bodemwijzer, de Aardkundige waardenkaart, de Cultuurhistorische waardenkaart, de wateratlas en het Natuurbeheerplan voor de EHS in Brabant. De provincie organiseert – in samenwerking met gemeenten - regionale landschapsateliers voor de uitwerking en realisering van de gebiedspaspoorten. In deze werkateliers wordt ook gezamenlijk uitwerking gegeven aan de provinciale ambitie voor de structuren en de landschapsinvesteringsregel. De provincie selecteert in samenwerking met belanghebbenden en organisaties twee historische landgoederen (brabantbreed) waarvoor een voorbeeld landgoedplan wordt opgesteld, waarin de ontwikkelingsmogelijkheden worden verkend.
4.4 Waterbergingsgebied 4.4.1 Perspectief voor het waterbergingsgebied 1 Beschrijving
Veranderingen in het klimaat hebben gevolgen op het gebied van wateroverlast, waterbeschikbaarheid en hoogwaterbescherming. Om Brabant duurzaam te beschermen tegen overstromingen vanuit de grote rivieren zijn gebieden aangewezen die als waterberging (gaan) fungeren. De veiligheid tegen het hoge water staat hier centraal. Om Brabant duurzaam te beschermen tegen overstromingen vanuit het Brabantse bekensysteem wordt primair water langer vast gehouden in bovenstroomse gebieden van het bekensysteem. Hierdoor wordt wateroverlast benedenstrooms beperkt. Soms is dit onvoldoende. Daarom zijn er gebieden gereserveerd voor het regionaal bergen van water. De functie waterberging is te combineren met andere gebruiksfuncties zoals grondgebonden landbouw en natuur.
30/98
Structuurvisie RO /
2 Beleid
Binnen de waterbergingsgebieden kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie zich binnen grenzen ontwikkelen. Er kunnen beperkingen gelden ten aanzien van in het buitengebied voorkomend (agrarisch) grondgebruik. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten. De gebieden worden in samenhang met de omliggende natuurgebieden ontwikkeld. De inrichting van het water en de watersystemen draagt bij aan de identiteit van het landschap in het gebied. Het gaat bijvoorbeeld over de relatie met historische elementen zoals kades en inundatievlaktes, het creëren van natuur, het vormgeven van een mooie overgang stad-land of een landschapsinrichting op een eigentijdse wijze. Door de inrichting van een robuuste groenblauwe structuur waarbij natuurgebieden in samenhang met het watersysteem worden ontwikkeld, kunnen de klimaateffecten op het waterbeheer beter worden opgevangen. De provincie onderscheidt twee soorten waterbergingsgebied: Hoogwaterbescherming vraagt om ruimte voor de berging van water in het winterbed van de rivier. Ontwikkelingen worden gereguleerd via de Beleidslijn Grote Rivieren en de AmvB Ruimte van het Rijk. Vermindering van de bergings- en/of afvoercapaciteit van het (toekomstig) winterbed dient voorkomen te worden. In Brabant zijn de Overdiepse polder en de Noordwaard als Ruimte-voorde-Rivier project begrensd. Regionale waterberging: Deze gebieden liggen vooral langs het beek- en waterloopsysteem van Brabant. De ontwikkeling van functies wordt in deze gebieden afgestemd op de waterbergende functie. Dit betekent dat de geschiktheid van het gebied voor waterberging niet verloren mag gaan. 4.4.2 Uitvoering waterbergingsgebied 1 Ontwikkelen
y
Gebiedsontwikkeling als uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier: De provincie maakt voor het gebied Overdiepse Polder een inpassingsplan.
2 Juridische instrumenten
y y
In de Verordening water worden de regionale waterkeringen aangewezen en genormeerd. In de Verordening ruimte (fase 1) worden de (zoekgebieden) regionale waterbergingsgebieden opgenomen.
3 Subsidies
y
De provincie subsidieert de inrichting van waterbergingsgebieden.
4 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y y y y y
Nationaal Bestuursakkoord Water (regionale waterberging is in 2015 op orde). 2e bestuursovereenkomst Water tussen provincie en waterschappen, deze loopt tot 2013. Hierin zijn afspraken gemaakt tussen waterschappen en provincie over realisering en financiering van onder andere waterbergingsgebieden. De provincie maakt afspraken in het kader van de Hoogwaterbescherming Den Bosch (HOWABO). De provincie begeleidt de totstandkoming van rijksinpassingsplannen zoals voor de Noordwaard en het KrammerVolkerak. De provincie neemt deel in een integrale studie naar de hoogwaterbescherming in OostBrabant (dijkring 36) en naar hoogwaterbescherming in heel Noord-Brabant. De provincie is in het kader van de Europese richtlijn overstromingsrisico's (ROR) verantwoordelijk voor de totstandkoming van de Overstromingsrisicobeheersplannen (ORBP's).
Structuurvisie RO /
31/98
5 Communicatieve instrumenten
y y
32/98
De provincie monitoort de voortgang van het programma Landelijk Gebied via de zogenaamde Barometer PLG. De toestand van het Brabantse water wordt om de 4 jaar gerapporteerd in de Regionale Watersysteemanalyse (RWSR). De provincie geeft informatie (o.a. via rapportages en de provinciale website) en advies over de beoogde landschappelijke doelen en de waarden van provinciaal belang op het vlak van bodem, water, cultuurhistorie, ecologie en ruimtelijke kwaliteit, zoals de Bodemwijzer, de Aardkundige waardenkaart, de Cultuurhistorische waardenkaart, de wateratlas en het Natuurbeheerplan voor de EHS in Brabant.
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 5 Agrarische structuur 5.1 Ambitie agrarische structuur 5.1.1 Wat is de agrarische structuur? De agrarische structuur omvat het landelijke gebied buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur voor wonen en werken zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. In de agrarische structuur is ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving. De landbouw is een innovatieve sector die steeds beter in staat is in te spelen op de veranderende economische, ruimtelijke en maatschappelijke context. Binnen de agrarische structuur zijn land- en tuinbouw de grootste ruimtegebruikers en dat zal de komende periode het geval blijven. De positie van de sector varieert daarbij van sterke landbouwclusters voor glastuinbouw, boomteelt en intensieve veehouderij tot een gemengd gebied met landbouw, stedelijke functies, natuurfuncties en verbrede landbouw. De ontwikkeling van de land- en tuinbouw krijgt binnen de agrarische structuur steeds meer te maken met het groeiende ruimtegebruik van andere functies door de toenemende vraag van de Brabantse bevolking naar ruimte voor wonen, werken, recreatie, toerisme en natuur. Tegelijkertijd is het recreatief gebruik van het landelijk gebied en de kwaliteit van het landelijk gebied als woon- en leefklimaat van Brabant in toenemende mate van belang voor de Brabantse economie. De functievermenging wordt versterkt doordat jaarlijks circa 3% van de agrarische bedrijven stopt. De vrijkomende bebouwing wordt vooral voor niet-agrarische doeleinden gebruikt. De productiemiddelen grond en vee blijven grotendeels in agrarische handen. Tenslotte leiden ook de ruimtevragen voor natuur (EHS), hoogwaterbescherming en waterberging tot verdere functiemenging. De toenemende menging van functies leidt tot een gebied met een veelzijdige agrarische gebruiksruimte; zowel voor de agrariërs als voor anderen. 5.1.2 Wat wil de provincie bereiken? 1. ruimte voor de ontwikkeling van een breed georiënteerde plattelandseconomie waarbij de landbouw een belangrijke drager is; 2. ruimte voor schaalvergroting en intensivering van de land- en tuinbouw. De provincie vindt het belangrijk dat de ruimtevraag voor verdere versterking en ontwikkeling van de (verbrede) landbouw en de vraag naar waterberging, recreatie en voorzieningen in het landelijke gebied in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Daarnaast heeft de provincie de ambitie dat ontwikkelingen in het agrarische gebied bijdragen aan een versterking van natuur- en landschapswaarden. Ook een verdere verduurzaming van de agrarische productie draagt hieraan bij. De landbouw levert een bijdrage aan herstel van water, bodem en lucht binnen de nationale en internationale wetgeving. De doelen die in de revitaliseringsplannen zijn neergelegd worden hierdoor gecontinueerd en verder versterkt. Daarnaast kunnen agrarische bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan decentraal opgewekte duurzame energie. 5.1.3 Hoe wil de provincie dit bereiken? Binnen de agrarische structuur onderscheidt de provincie twee ontwikkelingsperspectieven:
Structuurvisie RO /
33/98
y
gemengd agrarisch gebied: gebied waarbinnen de agrarische functie vaak in samenhang met andere functies (in de omgeving) wordt uitgeoefend. Er kan worden voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie en ondernemen in een groene omgeving. Er zijn sterke agrarische clusters, onder andere voor intensieve veehouderij, glastuinbouw, boomteelt en groenteteelt, die hun positie behouden. y primair agrarisch gebied: gebied waar de agrarische productiestructuur versterkt wordt. Op het schaalniveau van de provincie zijn er drie zoekruimten aangegeven waar de provincie extra mogelijkheden ziet voor schaalvergroting en intensivering van de landbouw. Dit zijn de kleistreek, de peelstreek en de omgeving van Zundert. In deze gebieden is er ruimte voor de versterking van de daar al aanwezige agrarische clusters en worden (stedelijke) functies die strijdig zijn met de landbouw geweerd. Rondom steden en natuur is sprake van gemengde landbouwvormen. De provincie vraagt de gemeenten om de ontwikkelingsperspectieven voor gemengd agrarisch gebied (met daarbinnen de sterke agrarische clusters) of primair agrarisch gebied (met daarbinnen de gebieden met gemengde landbouwvormen) in samenwerking met de revitaliseringscommissies, verder uit te werken in de gemeentelijke structuurvisie en het bestemmingsplan buitengebied. De ontwikkeling van functies wordt daarbij bezien in samenhang met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (Hoofdstuk 3) en de invulling van duurzaamheidsaspecten. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het beleid en de uitvoering van de in 2005 vastgestelde revitaliseringsplannen wordt voortgezet. Ook de daarbij vastgelegde integrale zonering, waarmee met name wordt gestuurd op de ontwikkeling van de intensieve veehouderij, blijft gehandhaafd. 1 Duurzaamheid
Het bieden van de gevraagde en benodigde ontwikkelingsruimte kan alleen onder de voorwaarde dat de sector zich zoveel mogelijk op duurzame wijze ontwikkelt. Aspecten hierbij zijn volksgezondheid, dierenwelzijn, minimale milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik, zorgvuldig ruimtegebruik, etc. De voorwaarden voor duurzaamheid zullen zich in de komende jaren verder ontwikkelen en gestalte krijgen. De landbouwsector is hier aan zet om innovatief op deze veranderende randvoorwaarden in te spelen. Met gemeenten en de landbouw- en milieusector wordt gezocht naar mogelijkheden om dit in de praktijk uitvoerbaar te maken. De provincie beziet samen met gemeenten hoe deze voorwaarden gekoppeld kunnen worden aan het ruimtelijke en ander beleid. 2 Versterking van het landschap
Voor de gehele agrarische structuur geldt dat de ontwikkeling van functies een bijdrage leveren aan de verdere versterking en beleving van het landschap, bijvoorbeeld door investeringen in de fijnmazige groene en blauwe dooradering van het platteland en de versterking van de recreatieve structuur. De in hoofdstuk 3 beschreven landschapsinvesteringsregel en de gebiedspaspoorten (hoofdstuk 8) spelen daarbij een belangrijke rol.
34/98
Structuurvisie RO /
5.2 Gemengd agrarisch gebied 5.2.1 Perspectief gemengd agrarisch gebied 1 Beschrijving
Binnen het gemengd agrarisch gebied is ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, bijvoorbeeld op vrijkomende locaties. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groene mantel is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden. Binnen gemengd agrarisch gebied zijn sterke agrarische clusters aanwezig zoals voor de intensieve veehouderij (LOG's en sommige delen van het verwevingsgebied), glasconcentratiegebieden (vestigings- en doorgroeigebieden), boomteelt en vollegrondsgroente. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden worden in beginsel gerespecteerd. In deze clusters wil de provincie de aanwezige agrarische functie behoeden voor verstoring. Daarom wordt de menging van functies in deze agrarische clusters beperkt. 2 Gebiedsontwikkeling
Binnen de agrarische structuur liggen de nationale landschappen Het Groene Woud en de Hollandse Waterlinie. Een deel van het groene hart van Noord-Brabant is in de Nota Ruimte (2006) aangeduid als Nationaal Landschap Het Groene Woud. Het Nationaal Landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt wat betreft het zuidelijke deel in Noord-Brabant. Nationaal Landschap Het Groene Woud heeft als kernkwaliteiten het groene karakter, kleinschalige openheid en de samenhang tussen beken, essen, kampen, bossen en heiden. De centrale ligging in het stedelijke gebied van Brabant is een belangrijk aspect in het ruimtelijk beleid. Het Groene Woud ontwikkelt zich tot een gebied waarbinnen verbrede landbouw en recreatie in samenhang met natuur en landschap worden ontwikkeld. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn de samenhangen van forten, dijken, kaden en inundatiekommen, het groene en overwegend rustige karakter en de openheid. De opname als nationaal landschap heeft planologische consequenties. Binnen een nationaal landschap gelden er beperkingen voor stedelijke ontwikkelingen en de ontwikkeling van andere, nieuwe intensieve vormen van ruimtegebruik. Het in deze structuurvisie weergegeven ruimtelijk beleid van de groenblauwe-, agrarische- en stedelijke structuur borgt de doelstellingen van de nationale landschappen. Aan de aanduiding als nationaal landschap is een uitvoeringsprogramma gekoppeld dat met een gebiedsgerichte aanpak de doelen wil realiseren. Naast Het Groene Woud wordt er onder regie van de provincie ook een integrale gebiedsontwikkeling in gang gezet voor het gebied de Maashorst. Ook binnen dit gebied ligt het accent op verbrede landbouw, recreatie, natuur en landschap. Voor al deze gebieden geldt dat de landbouw, met name de verbrede landbouw, een belangrijke economische motor is. Het accent ligt daarom minder op de primaire agrarische productie maar meer op groen ondernemerschap.
Structuurvisie RO /
35/98
3 Beleid a Intensieve veehouderij
De intensieve veehouderij kan zich ontwikkelen zoals aangegeven in de reconstructieplannen uit 2005. Het agrarische gebied kent op grond van deze plannen een driedeling, de integrale zonering, die speciaal is toegesneden op de ruimtelijke mogelijkheden voor de intensieve veehouderij. Binnen de verwevingsgebieden is de ontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven op een duurzame locatie tot 1.5 hectare altijd mogelijk. Op basis van de omliggende gebiedskenmerken (natuur en landschap), de duurzaamheidsvereisten en andere functies in de omgeving is op een duurzame locatie, na ontheffing, ruimte voor een bouwblok van maximaal 2,5 ha. In gebieden met omliggende waarden, zoals de groene mantel (Groenblauwe mantel) en nationale landschappen, wordt zeer terughoudend met het verlenen van ontheffing omgegaan. De intensieve veehouderij levert een bijdrage aan het opwekken van biogas door de vergisting van mest en biomassa met name binnen de bestaande sterke agrarische clusters. Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's): Dit zijn gebieden van ca 20-500 ha waar de landbouw het primaat heeft. Hier is een duurzame ontwikkeling van intensieve veehouderijen mogelijk. Verwevingsgebieden: Dit zijn gebieden met een sterke menging van functies, maar landbouw is de bepalende gebruiker. Binnen de verwevingsgebieden is de ontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven tot 1.5 hectare op duurzame locaties altijd mogelijk. Op basis van de kwaliteiten van een gebied zijn er mogelijkheden voor een bouwblok van maximaal 2,5 ha. Extensiveringsgebieden: Dit zijn de gebieden die in de directe nabijheid liggen van natuur- of stedelijk gebied. Binnen deze gebieden ligt een sterke nadruk op landschap, recreatie, stedelijke functies, cultuurhistorie en grondgebonden landbouw. Binnen deze gebieden is, behoudens bestaande rechten, geen verdere ontwikkeling van intensieve veehouderijen mogelijk. Bedrijven worden gestimuleerd om hun IV-activiteiten in de extensiveringsgebieden te beëindigen of te verplaatsen naar duurzame locaties elders (afwaartse beweging).
b Glastuinbouw
Het concentratiebeleid voor glastuinbouw wordt voortgezet. Belangrijk aandachtspunt is een verdere verduurzaming van de sector. Glastuinbouwbedrijven maken steeds meer gebruik van restwarmte en leveren (op termijn) energie. Voor de ontwikkelingsmogelijkheden van glastuinbouw wordt onderscheid gemaakt in vestigingsgebieden, (mogelijke) doorgroeigebieden, solitair gevestigde glastuinbouwbedrijven en ondersteunend glas. De provincie ondersteunt de sanering van solitair gevestigde glastuinbouwbedrijven uit kwetsbaar gebied. Voor de (mogelijke) doorgroeigebieden glastuinbouw bij Roosendaal-Heerle en Veghel wordt in overleg met de gemeenten, revitaliseringscommissies en ondernemers bezien of voortzetting van het beleid gewenst is. vestigingsgebieden glastuinbouw: Dit zijn gebieden waar volop mogelijkheden zijn voor een duurzame ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven en waar ruimte aanwezig is om bedrijven naar toe te verplaatsen. (mogelijke) doorgroeigebieden glastuinbouw: Dit zijn gebieden waar een beperkt aantal glastuinbouwbedrijven aanwezig is. Vanwege omgevingskwaliteiten zijn de gebieden minder geschikt voor nieuwvestiging. De ontwikkelingsmogelijkheid van bedrijven wordt afgestemd op de omgeving. solitair gevestigde glastuinbouwbedrijven: Glastuinbouwbedrijven die niet in een concentratiegebied zijn gevestigd. De ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven zijn in beginsel beperkt. ondersteunend glas: Dit is een ondersteunende voorziening in de vorm van een kas. De voorziening is onderdeel van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.
c Boomteelt
De ontwikkelingsmogelijkheden voor boomteelt zijn afhankelijk van het type teelt en de landschapskwaliteiten, zoals beschreven in de gebiedspaspoorten. In kwetsbare en kleinschalige landschappen en in de historische vlakken binnen de cultuurhistorische landschappen zijn de mogelijkheden voor boomteelt beperkt. De gemeente beziet in overleg met de reconstructiecommissie hoe hiermee wordt omgegaan.
36/98
Structuurvisie RO /
In de agrarische clusters buiten de kwetsbare en cultuurhistorische landschappen is er ontwikkelingsruimte voor de boomteelt, inclusief gebruik van teeltondersteunende voorzieningen en/of ondersteunend glas. d Teeltondersteunende voorzieningen (TOV)
Teeltondersteunende voorzieningen hebben een grote impact op de ruimtelijke beleving, het bodem- en watersysteem en natuur- en landschapswaarden. Daarom zijn permanente voorzieningen alleen mogelijk binnen agrarische bouwblokken. Tijdelijke voorzieningen zijn over het algemeen goed inpasbaar buiten het bouwblok. e Akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt
Bepaalde delen van Noord-Brabant worden gekenmerkt door akkerbouw, de teelt van akkerbouwmatige groenten en intensieve vollegrondsgroenteteelt op grote percelen. Deze sectoren zijn beeldbepalend voor het landschap en zijn gebaat bij een goede infrastructuur en verkaveling. Op het bouwblok moet voldoende ruimte geboden worden voor opslag en voorbewerking. Door het intensieve karakter is de vollegrondsgroenteteelt enigzins vergelijkbaar met boomteelt en glastuinbouw, met name waar het gaat om gebruik van TOV's. f Melkveehouderij
De melkveehouderij maakt een transitie door van grondgebonden landbouw naar nietgrondgebonden. Koeien worden geheel of vrijwel het hele jaar in stallen gehuisvest. Een toenemend aantal bedrijven zal daardoor de eigenschappen van de intensieve veehouderij krijgen. Zodra dit het geval is, zal het melkveebedrijf aan de ruimtelijke voorwaarden dienen te voldoen van de intensieve veehouderij. De grondgebonden melkveehouderij is gewenst in gebieden met een open karakter (gebiedspaspoorten) en rondom de groenblauwe mantel. g Vrijkomende agrarische bebouwing
Door het beëindigen van agrarische bedrijfsvoering komen er bedrijfslocaties vrij. In de sterke agrarische clusters binnen gemengd gebied blijft er behoefte aan locaties voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven. Het is daarom belangrijk dat de agrarische bestemming in die gebieden wordt gehandhaafd. Binnen het overige gemengde gebied is de ontwikkeling van woon- , recreatie- en werkfuncties mogelijk. Dat is afhankelijk van de omgevingskwaliteiten; de noodzaak of wens tot sanering. En van de omliggende functies; de mate waarin aangrenzende volwaardige agrarische bedrijven niet worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. h Intensieve recreatieve voorzieningen
Bestaande intensieve recreatieve voorzieningen kunnen zich verder ontwikkelen, afhankelijk van de omgevingskwaliteiten, omliggende functies en de mate waarin aangrenzende volwaardige agrarische bedrijven niet worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. De nieuwvestiging van grootschalige, bovenlokale recreatieve voorzieningen is - mede vanwege de gewenste multimodale ontsluiting- alleen wenselijk bij stedelijke knopen of hoogstedelijke zones in de stedelijke regio's (zie Hoofdstuk 6). De ontwikkeling van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatieparken is mogelijk als een bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd. i Wonen, werken, cultuurhistorie, recreatie, natuur en water.
Het gemengd agrarisch gebied is een veelzijdige gebruiksruimte. De ontwikkeling van wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie, cultuurhistorie, natuur en water is mogelijk, afhankelijk van de omgevingskwaliteiten, omliggende functies en de mate waarin aangrenzende volwaardige agrarische bedrijven niet worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Binnen de sterke agrarische clusters heeft de agrarische functie een voorkeurspositie. De provincie is terughoudend met de ontwikkeling van niet-agrarische functies omdat die de verdere ontwikkeling van de agrarische bedrijven kunnen hinderen.
Structuurvisie RO /
37/98
Binnen de gebieden met een medefunctie voor waterberging wordt de ontwikkeling van functies afgestemd op deze waterbergende functie. De inrichting van de gebieden draagt bij aan de identiteit van het landschap (zie verder 4.4 Waterbergingsgebied). 5.2.2 Uitvoering agrarisch gebied 1 Ontwikkelen
y y y y
De provincie participeert in de ontwikkelingsmaatschappijen Ruimte voor Ruimte, Tuinbouwontwikkelings maatschappij (TOM) en Agro&Co. Nieuwe Koers PLG met nadruk op 53 prioritaire projecten: focus op diverse LOGprojecten in gemengd agrarisch gebied. De provincie coördineert en participeert in regionale projecten en samenwerkingsverbanden zoals de nationale landschappen het Groene Woud, Nieuwe Hollandse Waterlinie en de gebiedsontwikkeling van de Maashorst. De provincie bevordert - in samenwerking met gemeenten - de afwaartse beweging van intensieve veehouderijen rondom natuur- en woongebieden.
2 Juridische instrumenten
y y y y y y y
In de Verordening ruimte fase 1 is het beleid voor de integrale zonering voor de intensieve veehouderij, het concentratiebeleid voor glastuinbouw en de regeling ruimte voor ruimte opgenomen. Aanvullend in de Verordening ruimte fase 2 regelt de provincie: het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en landschapsinvesteringsregel (hoofdstuk 3) de ontwikkeling van niet agrarische functies buiten bestaand stedelijk gebied (AMvB) het ontheffingsvereiste voor uitbreiding van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied tot 2,5 ha vervalt in de aanwezige sterke agrarische clusters na uitwerking door de gemeenten; het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen de begrenzing van de nationale landschappen Het Groene Woud en de Nieuwe Hollandse Waterlinie met een uitwerking van de kernkwaliteiten en het gewenste planologische beleid (AMvB).
3 Subsidies
y y y y y y
saneringsregeling glastuinbouw in kwetsbare gebieden stimuleringskader groenblauwe diensten en subsidie soortenbescherming duurzaamheidsimpuls landbouw met de modules: luchtwassers, verduurzaming, biologisch en verbreding Investeringsbudget landelijk Gebied (ILG) Landbouw Innovatie Bureau (LIB) Verplaatsingsregeling intensieve veehouderijen (VIV) en Beëindigingsregeling intensieve veehouderijen (BIV)
4 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y y y
38/98
De bestuursovereenkomst revitalisering (2005): In deze overeenkomst hebben provincie en gemeenten de afspraken neergelegd die samenhangen met de uitvoering van het Programma Landelijk gebied 2e bestuursovereenkomst Water tussen provincie en waterschappen, deze loopt tot 2013. Hierin zijn afspraken gemaakt tussen waterschappen en provincie over realisering en financiering van onder andere waterbergingsgebieden. De provincie maakt afspraken met de gemeenten over het uitwerken van de ontwikkelingsperspectieven voor de agrarische structuur op lokaal niveau De provincie bespreekt de status van de (mogelijke) doorgroeigebieden Roosendaal-
Structuurvisie RO /
y
y
Heerle en Veghel met de betrokken gemeenten, revitaliseringscommissie en belanghebbenden. Dit proces is uiterlijk in 2011 afgerond. De provincie beschouwt de ontwikkeling van de recreatieve voorzieningen met een bovenregionaal verzorgingsniveau (Efteling en Beekse Bergen) van provinciaal belang. In overleg met de betrokken gemeenten en belanghebbenden wordt bezien welke positie de provincie inneemt om de verdere ontwikkeling van deze voorzieningen te ondersteunen. Stuurgroep LIB (provincie en de ZLTO) richt zich op een verduurzaming van de landbouw door innovaties.
5 Communicatieve instrumenten
y y y y
y
y
De provincie ondersteunt het project Agrarische, Landschappelijke en Functionele architectuur (Alfa) (ZLTO) en stallen in het landschap. De provincie ondersteunt gemeenten bij communicatieopgaven rondom LOG's en afwaartse beweging. De provincie maakt in 2010-2011 een Nulmeting Landschapselementen en ontwikkelt een Monitoring Landschap die gebaseerd wordt op de kenmerkende landschapsstructuren en elementen. Zie ook hoofdstuk 8 Gebiedspaspoorten. De provincie geeft informatie (o.a. via rapportages en de provinciale website) en advies over de beoogde landschappelijke doelen en de waarden van provinciaal belang op het vlak van bodem, water, cultuurhistorie, ecologie en ruimtelijke kwaliteit, zoals de Bodemwijzer, de Aardkundige waardenkaart, de Cultuurhistorische waardenkaart, de wateratlas en het Natuurbeheerplan voor de EHS in Brabant. De provincie organiseert – in samenwerking met gemeenten - regionale landschapsateliers voor de uitwerking en realisering van de gebiedspaspoorten. In deze werkateliers wordt ook gezamenlijk uitwerking gegeven aan de provinciale ambitie voor de structuren en de landschapsinvesteringsregel. De provincie selecteert in samenwerking met belanghebbenden en organisaties twee historische landgoederen (brabantbreed) waarvoor een voorbeeld landgoedplan wordt opgesteld, waarin ontwikkelingsmogelijkheden worden verkend.
5.3 Zoekruimte primair agrarisch gebied 5.3.1 Perspectief zoekruimte primair agrarisch gebied 1 Beschrijving
Binnen de zoekruimte primair agrarisch gebied is er ruimte voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied zijn sturend voor de groei van agrarische activiteiten. Er zijn drie zoekruimten primair agrarisch gebied aangegeven: 1. de peelstreek van Mill tot Someren 2. het kleigebied van Steenbergen tot Ravenstein 3. de zandgronden van Breda, Rucphen tot Achtmaal Deze zoekgebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer dominante positie van de landbouw. Hier is meer ruimte voor schaalvergroting, intensivering en samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking en opslag en voorbewerking van producten. De Peelstreek is een jonge ontginning met een modern en grootschalig landschap met een sterke positie voor intensieve veehouderij en glastuinbouw. Het is een open gebied, omgeven door grote natuurgebieden waarvan enkele Natura2000 gebieden. Midden in het gebied liggen enkele aangelegde, grote bossen en landgoederen. Het kleigebied is een lange zone aan de noord en noordwest zijde van de provincie en is een open gebied met grootschalige landbouw. Grondgebonden veehouderij, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt en glastuinbouw zijn hier de dominante sectoren. De zandgronden van Breda tot aan de Belgische grens zijn een belangrijk grootschalig
Structuurvisie RO /
39/98
boomteeltgebied dat tot de top van Europa wordt gerekend. Ook hier treft men veel vollegrondsgroenteteelt aan. 2 Beleid a Algemeen
De gemeente heeft de mogelijkheid om binnen het zoekgebied 'primair agrarisch gebied' meer ruimte te bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. Dit gebeurt zodanig dat de landbouw een bijdrage levert aan een robuust landbouwlandschap, een verduurzaming van de productie en aan een goede kwaliteit van water, bodem, lucht en natuur. Voorkomen moet worden dat menging met andere functies leidt tot aantasting van de primaire productiestructuur. In deze nader te bepalen en begrenzen gebieden heeft de land- en tuinbouw een voorkeurspositie. Binnen de verschillende deelgebieden wordt clustering en samenwerkingscollectieven van gelijkgeaarde bedrijven, aansluitend op de bestaande, sterk vertegenwoordigde sector in het gebied, nagestreefd. Dit betekent dat: y elke sector krijgt de ruimte, maar niet elk bedrijf kan zich op elke plek ontwikkelen; y er ruimte is voor agribusiness, dat wil zeggen met ruimte voor verwerking, opslag, logistiek en duurzame energieopwekking op de locatie; y de infrastructuur past bij grootschalige landbouw; y duurzaamheid door samenwerking en uitbouw van kringlopen ruimtelijk wordt ondersteund; y er meer ruimte is voor teeltondersteunende voorzieningen. In de primaire gebieden worden daarom in beginsel geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen gepland op het gebied van verstedelijking, recreatie of natuur. b Intensieve veehouderij
Het bestaande reconstructiebeleid voor de LOG's wordt in de gehele provincie gecontinueerd. In de Peelstreek zijn er extra mogelijkheden voor de ontwikkeling van agribusiness. Verwerking, opslag, transport en energieopwekking zijn mogelijk onder de randvoorwaarde dat dit leidt tot een afname van de milieudruk (lucht, bodem, water). In verwevingsgebieden is uitbreiding van bedrijven op een duurzame locatie tot 2,5 hectare mogelijk. c Glastuinbouw
De vestigingsgebieden voor glastuinbouw liggen binnen de aangeduide zoekruimte. Daarnaast zijn er een aantal doorgroeigebieden. De concentratie van de glastuinbouw en verdere verduurzaming van de sector wordt voortvarend voortgezet. Het areaal glastuinbouw in Noord-Brabant groeit van ca 1300 ha nu naar ca 1600 ha, door de ingebruikname van de projectvestigingsgebieden bij Deurne en Dinteloord. Indien de markt daar om vraagt wordt er in of aansluitend bij de bestaande vestigingsgebieden glastuinbouw gezocht naar uitbreidingsruimte. Ook de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwclusters (vanaf 50 ha netto glas) is beperkt tot het zoekgebied primair agrarisch gebied. De nadere uitwerking van (mogelijke) doorgroeigebieden glastuinbouw wordt in beginsel voortgezet. Voor de (mogelijke) doorgroeigebieden Halderberge en Woudrichem-West wordt in overleg met de gemeenten, revitaliseringscommissies en ondernemers bezien of voortzetting van het beleid gewenst is. d Teeltondersteunende voorzieningen (TOV)
Afhankelijk van gebiedskwaliteiten en -kenmerken is een ruimere toepassing van TOV mogelijk dan in het gemengd agrarisch gebied. Denk bijvoorbeeld aan meer ruimte voor ondersteunend glas in daarvoor aan te wijzen gebieden en grotere differentiatievlakken voor overige permanente TOV. e Boomteelt
De boomteelt kan zich in de primaire landbouwgebieden optimaal ontwikkelen, met name in de omgeving van Zundert. Binnen dit begrensde gebied zijn er ruime(re) mogelijkheden voor de oprichting van ondersteunend glas en overige teeltondersteunende voorzieningen.
40/98
Structuurvisie RO /
f Vrijkomende agrarische bebouwing
Door het beëindigen van agrarische bedrijfsvoering komen er bedrijfslocaties vrij. In de primair agrarische gebieden blijft er behoefte aan locaties voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven. Het is daarom belangrijk dat de agrarische bestemming wordt gehandhaafd. g Wonen, werken, cultuurhistorie, recreatie, natuur en water
Binnen de gebieden die door de gemeenten zijn uitgewerkt met het ontwikkelingsperspectief primair agrarisch gebied is de provincie terughoudend met de (verdere) ontwikkeling van niet-agrarische functies. De land- en tuinbouw heeft in deze gebieden het primaat. 5.3.2 Uitvoering zoekruimte primair agrarisch gebied De sturing op de zoekruimte primair agrarisch gebied is aanvullend op de sturing voor gemengd agrarisch gebied. Hier zijn alleen elementen opgenomen in aanvulling/afwijking op de sturing voor gemengd agrarisch gebied (paragraaf 5.2.2). 1 Ontwikkelen
y
y
Agro- en foodcluster West-Brabant (AFCWB): De provincie participeert in de ontwikkeling van een nieuw glastuinbouwconcentratiegebied van circa 220 hectare netto glas op de locatie 'Oud Prinslandse Polder'. Dit in combinatie met een agro- en food gelieerd bedrijventerrein en herontwikkeling op het bestaande terrein van de suikerfabriek ten behoeve van de autonome ontwikkeling van de suikerfabriek (AFCWB). De provincie zet in op een koppeling van de reeds aanwezige suikerfabriek, glastuinbouwbedrijven en andere bedrijven. Nieuwe Koers PLG met nadruk op 53 prioritaire projecten: focus op de LOG-projecten in primair agrarisch gebied en 4 vestigingsgebieden glastuinbouw
2 Juridische instrumenten
y y y y
In de Verordening ruimte fase 2 vervalt het ontheffingsvereiste voor uitbreiding van intensieve veehouderijen tot 2,5 ha in verwevingsgebieden binnen primair agrarisch gebied. De Verordening ruimte fase 2 werkt de ruimere mogelijkheden voor agribusinessontwikkeling en teeltondersteunende voorzieningen in primair agrarisch gebied verder uit. In de Verordening ruimte fase 2 wordt de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwclusters (van minimaal 50 ha netto glas) buiten primair agrarisch gebied uitgesloten. In de Verordening ruimte fase 2 wordt de ontwikkeling van nieuwe niet-agrarische functies binnen primair agrarisch gebied beperkt.
3 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y
De provincie bespreekt de status van de (mogelijke) doorgroeigebieden Halderberge en Woudrichem-West met de betrokken gemeenten, revitaliseringscommissie en belanghebbenden. Dit proces is uiterlijk in 2011 afgerond. De provincie ondersteunt de ontwikkeling van Treeport Zundert met financiële ondersteuning voor het ontwikkelingsproces en de projectorganisatie Treeport Zundert. Financiële steun voor de uitvoering van projecten wordt nog nader afgewogen.
4 Communicatieve instrumenten
y
De provincie maakt in samenwerking met de regio en reconstructiecommissies een plan voor de ontwikkeling van Landgoed De Peel. In dit plan worden de ontwikkelingsmogelijkheden die de structuurvisie biedt, geplaatst in een ontwikkelingsstrategie voor het hele gebied. Ontwikkeling van landbouw gaat gepaard met versterking van landschap en milieu. In het plan worden de mogelijkheden voor
Structuurvisie RO /
41/98
y
42/98
duurzame energie verder uitgewerkt. De provincie maakt in samenwerking met de regio een plan voor landschapsontwikkeling in het zeekleigebied, met name rond Moerdijk, gericht op het bereiken van een nieuw evenwicht tussen rood en groen in dit polderlandschap. De herkenbaarheid en de kwaliteit van de polderstructuur staat in dit gebied onder druk ten gevolge van grootschalige en hoogdynamische ontwikkelingen, zoals AFC, LPM, HSL/A16. De vormgeving van de infrabundel A-16/HSL wordt hierbij betrokken.
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 6 Stedelijke structuur 6.1 Ambitie stedelijke structuur 6.1.1 Wat is de stedelijke structuur? De stedelijke structuur van Noord-Brabant omvat alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen, zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. De opvang van de bevolkingsgroei vindt plaats binnen de stedelijke structuur. De veranderingen in de samenstelling van de bevolking hebben gevolgen voor het aantal en het type woningen dat nog gebouwd moet worden. De ontwikkeling van werklocaties is belangrijk voor de economische positie van Brabant. Binnen de stedelijke structuur wordt daarvoor ruimte geboden. Het energieneutraal en klimaatbestendig ontwikkelen van woon- en werklocaties is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Binnen de stedelijke structuur is daarnaast ook ruimte nodig voor de decentrale opwekking van energie. De kwaliteit van de openbare en bebouwde ruimte is in toenemende mate een criterium bij het nemen van investeringsbeslissingen, zowel door de burger als door ondernemers. 6.1.2 Wat wil de provincie bereiken? 1. Concentratie van verstedelijking; 2. Zorgvuldig ruimtegebruik; het benutten van kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie; 3. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit; 4. Betere verknoping van stedelijke ontwikkeling aan infrastructuur; 5. Versterking van de kennisinnovatieve economie en economische clusters. 6. 1 Concentratie van verstedelijking
De provincie wil verstedelijking concentreren in en rond de grote steden van Noord-Brabant. Het grootste deel van de groei van de woningvoorraad en de aanleg van bedrijventerreinen moet daarom plaatsvinden in of bij bestaande verstedelijkte gebieden. Zo kunnen de steden hun massa behouden, en wordt hun (inter)nationale concurrentiepositie verbeterd. Steden blijven zo fungeren als economische en culturele motor en als aantrekkelijke woon-, werk- en afzetmarkten voor stedelijke en grootschalige voorzieningen. Gemeenten in het landelijke gebied bouwen ten hoogste voor migratiesaldo-nul. Er is extra ruimte voor specifieke verbeterprojecten voor vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen (zoals kloosters, instituutsgebouwen, landgoederen, fabrieken en forten) en de sanering van milieuhinderlijke bedrijvigheid. In het landelijke gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat alleen bedrijven worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen.
Structuurvisie RO /
43/98
2 Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in stedelijk gebied goed worden benut. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Hierbij vindt ook een afweging plaats tussen de gewenste kwaliteit in relatie tot de beschikbare kwaliteit. 3 Ruimtelijke kwaliteit
Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en bedrijventerreinen in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en de relatie met het omliggende landschap. In de gebiedspaspoorten wordt aangeven welke regionale kwaliteiten de provincie belangrijk vindt. Het is van belang dat er een goede regie komt op stedelijke functies en groen/beplanting langs infrastructuren van weg, spoor en water. Een bedrijventerrein presenteert zich niet over de hele lengte naar de weg, maar op enkele bijzondere punten (de entree bijvoorbeeld). De identiteit van Brabant, als provincie met sterke steden én een landelijk groen karakter, kan zo worden versterkt. 4 Verknopen stedelijke ontwikkeling aan infrastructuur
Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Brabant. Daarom wil de provincie de ontwikkeling van bovenlokale, grootschalige functies en de ontwikkeling van bedrijventerreinen concentreren op goed ontsloten, multimodale plekken. 5 Versterking van de kennisinnovatieve economie en economische clusters
De steden zijn de centra van de innovatie in de economie. Daar is de meeste kennis aanwezig, een goede innovatie-infrastructuur en een bruisende stedelijke cultuur, De provincie werkt aan de optimalisatie van de ruimtelijke voorwaarden voor de vestiging van kennisinnovatieve economie door nieuwe ruimtelijke concepten te stimuleren (campussen, broedplaatsen) en door mee te werken aan de versterking van de (bestaande) ruimtelijk-economische clusters. 6.1.3 Hoe wil de provincie dit bereiken? De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: y stedelijke regio: de kernen in de vijf stedelijke regio's (Eindhoven-Helmond, Waalwijk-Den Bosch-Oss, Tilburg-Breda, Uden-Veghel en Bergen op Zoom-Roosendaal) zijn stedelijke concentraties met een bovenlokale opvangtaak voor de groei van de woningvoorraad en werklocaties. Binnen de stedelijke regio's is een aantal specifieke aanduidingen opgenomen die richting geven aan stedelijke ontwikkelingen, mede bezien in relatie tot de infrastructuur; y landelijk gebied: in het landelijke gebied buiten de stedelijke regio's liggen de kernen met een lokale opvangtaak voor de groei van de woningvoorraad en werklocaties.
44/98
Structuurvisie RO /
1 Zorgvuldig ruimtegebruik
Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, hanteert de provincie de zogenaamde SER-ladder. De toepassing van de SER-ladder is voorgeschreven bij het aansnijden van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkelingen. Dit geldt zowel voor de stedelijke regio's als de kernen gelegen in het landelijke gebied. Voor die gevallen waar het hanteren van de SER-ladder leidt tot de keuze voor uitbreiding van verstedelijkingsruimte zijn in de Verordening ruimte zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling aangegeven. De keuze voor deze zoekgebieden is tot stand gekomen vanuit de omliggende gebiedskwaliteiten (natuur en landschap). De aanduiding zoekgebied stedelijke ontwikkeling geeft aan dat het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. 2 Regionale afstemming
Gemeenten en provincie voeren regionaal overleg om een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen binnen een regio te bevorderen. Bij woningbouwontwikkeling gaat dit over de afstemming van de differentiatie naar woonmilieus, sloop en toevoegingen aan de woningvoorraad en over de verhouding koop/huur en grondgebonden/appartementen. Voor bedrijventerreinontwikkeling gaat het over de planning van het aanbod, de differentiatie in kwaliteiten, de bereikbaarheid ervan, de intensivering, herstructurering en de kwaliteit op bedrijventerreinen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met programma's en ontwikkelingen buiten de gebieden van de regionale planningsoverleggen en de provinciegrenzen. Het maken van afspraken om profilering van de economische clusters te versterken is belangrijk. Met betrekking tot de ontwikkeling van voorzieningen is afstemming vooral gewenst bij bovenlokale, grootschalige voorzieningen. BrabantStad De provincie Noord-Brabant werkt samen met de vijf grote steden (Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg en Breda) in het samenwerkingsverband BrabantStad. Deze vijf steden ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke concentraties voor wonen, werken en voorzieningen. De partners maken in BrabantStad-verband afspraken over een verdere profilering van de vijf steden. 3 Ruimtelijke kwaliteit
De provincie zet in op contrast tussen steden en dorpen door de verschillen in de stedelijke structuur te benadrukken. Dat zijn: y het 'kralensnoer' van steden en kernen afgewisseld door groene buffers op de overgang van zand- naar kleigebied van Bergen op Zoom tot Oss. Door stedelijke ontwikkeling te combineren met kwaliteitsverbetering van deze groene gebieden, blijft deze karakteristiek behouden. y de twee stedelijke agglomeraties op het zand: Tilburg en Eindhoven-Helmond. Het stedelijk netwerk Eindhoven-Helmond ontwikkelt zich tot knopen met een hoogstedelijke cultuur en concentraties van voorzieningen. De groene gebieden tussen de stedelijke delen hebben een belangrijke functie in het verbinden van de stedelijke gebieden met Het Groene Woud en het overige buitengebied. Bij het stedelijk netwerk Tilburg is een compacte stadsontwikkeling met onderscheid tussen de voormalige dorps- en buurtschapseenheden uitgangspunt. De relatie van het landschap met de steden wordt versterkt. y het stedelijk netwerk Uden-Veghel: Deze voormalige dorpen zijn de laatste decennia sterk gegroeid waardoor het suburbane en industriële karakter is toegenomen. De mate van stedelijkheid verschilt van de overige netwerken. De provincie vindt het van belang dat deze stedelijke regio 'los' blijft liggen van de overige stedelijke netwerken.
Structuurvisie RO /
45/98
y
de overige steden, dorpen en kernen in het landelijk gebied: In de naoorlogse periode zijn er grote verschillen ontstaan in de omvang van de kernen in het landelijk gebied. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen en dorpen, wordt het contrast tussen de kernen in het landelijk gebied behouden. In de paspoorten (Hoofdstuk 8) zijn de specifieke gebiedskenmerken aangegeven. 4 Verknopen stedelijke ontwikkeling aan infrastructuur
Dit komt onder meer tot uitdrukking in het streven om stedelijke ontwikkelingen te intensiveren rondom hoogstedelijke zones, stedelijke- en multimodale knooppunten. In de MIRT-trajecten (zie paragraaf 1) staat de verknoping van infrastructurele ontwikkelingen aan de ruimtelijke opgaven centraal.
6.2 Stedelijke regio 6.2.1 Perspectief stedelijke regio 1 Beschrijving
De stedelijke regio´s zijn zodanig ruim aangeduid, dat zij naar huidige inzichten – met het perspectief van 20 à 25 jaar – (tot 2025 met een doorkijk naar 2040) kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen en werken. Stedelijke regio´s beschikken over een grote verscheidenheid aan wijken, met een menging van woon- en werkmilieus in uiteenlopende dichtheden. Het internationale vestigingsklimaat van Brabant is gebaat bij het ontwikkelen van stedelijke massa. De wens om stedelijke massa te creëren en regionale contrasten te versterken, maakt een beperking van de zoekruimte voor intensieve stedelijke ontwikkelingen noodzakelijk. Intensief bezochte functies dienen goed ontsloten te zijn. Dit leidt tot het benoemen van drie aanduidingen met speciale potentie voor de ontwikkeling van stedelijke functies. Dit zijn: y hoogstedelijke zones: deze liggen binnen het stedelijk gebied van de gemeenten binnen BrabantStad, langs infrastructuurassen (weg, spoor en/of water). Een hoogstedelijke zone omvat minimaal een stedelijk knooppunt. y stedelijke knooppunten (personen): deze knooppunten hebben door hun ontsluitingskenmerken potenties voor (bezoekers)intensieve stedelijke ontwikkelingen. Het zijn vooral (centrale en voorstad)stationsomgevingen. y multimodale knooppunten (goederen): deze knooppunten hebben (in potentie) multimodale ontsluiting (bimodaal of meer). Het betreft (mogelijke) locaties voor bedrijventerreinen die bereikbaar zijn over weg, spoor, water en/of buisleiding. 2 Beleid
De provincie wil verstedelijking concentreren rond de grote steden van Noord-Brabant. Het grootste deel van de groei van de woningvoorraad en de aanleg van bedrijventerreinen moet daarom plaatsvinden in of bij kernen gelegen in de stedelijke regio. De provincie vraagt gemeenten afspraken te maken over de verdeling van het regionale programma voor wonen en werken. Hierbij kan rekening gehouden worden met de grootte, de positie en kwaliteit van de kernen in de regio. Bij het zoeken naar nieuwe ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik (toepassing SER-ladder) voorwaarde.
46/98
Structuurvisie RO /
a Hoogstedelijke zone
De vijf grote steden (Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg en Breda) van het samenwerkingsverband BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke concentraties voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zone langs infrastructuurassen en in de centra. De gemeenten pakken de ontwikkeling van deze zones op als integrale gebiedsopgave waarbij de provincie extra aandacht vraagt voor: y vormgeving van de entree van de stad; y het versterken van de identiteit van de stad ten opzichte van de andere Brabantse steden; y de positionering van de stedelijke functies ten opzichte van de weg. De provincie wil grootschalige stedelijke ontwikkelingen met een sterk bovenregionaal karakter concentreren in de vijf grote Brabantse steden. Daarom wordt de zoekruimte voor nieuwe grootschalige, bovenregionale voorzieningen beperkt tot de hoogstedelijke zones. De provincie wil de transformatie van een beperkt aantal complexe gebieden langs spoor-, snelwegof kanaalzones in de hoogstedelijke zones stimuleren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het opheffen van knelpunten of om specifieke elementen uit deze gebieden. Inzet van de provincie richt zich op het versnellen van de uitvoering en de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. b Stedelijke knooppunten
De provincie beperkt de zoekruimte voor de ontwikkeling van nieuwe bovenlokale, grootschalige stedelijke ontwikkelingen tot stedelijke knooppunten. Stedelijke knooppunten zijn goed ontsloten en ook per openbaar vervoer goed bereikbaar. Het beperken van de zoekruimte voor dit soort functies tot de stedelijke knooppunten, draagt bij aan het maken van meer stedelijke massa. En daardoor aan de versterking van het internationale vestigingsklimaat van Brabant. De provincie wil de transformatie van een beperkt aantal complexe gebieden langs spoor-, snelwegof kanaalzones bij stedelijke knooppunten stimuleren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het opheffen van knelpunten of om specifieke elementen uit deze gebieden. Inzet van de provincie richt zich op het versnellen van de uitvoering en de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. c Multimodale knooppunten
De verdere ontwikkeling van multimodale knooppunten is belangrijk. Dit zijn locaties die multimodaal en minstens bimodaal zijn ontsloten, of kunnen worden ontsloten, en die geschikt zijn voor bedrijven die afhankelijk zijn van een multimodale ontsluiting en die gericht zijn op de overslag van goederen (modal shift). Om een verschuiving van één vervoersmodaliteit naar een andere te bevorderen wil de provincie de ruimte rond deze knooppunten vooral reserveren voor bedrijven die hiervan afhankelijk zijn en die gericht zijn op multimodaal vervoer. Hierdoor ontstaat een betere transportefficiëntie, een betere benutting van de infrastructuur en ook kunnen goederenstromen gebundeld worden (logistieke clustering). d Wonen
Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren. Dit betekent dat er in de regio's voldoende woningen worden gebouwd, dat er een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod is van woningen en woonmilieus en dat die aansluiten op de gedifferentieerde en veranderende vraag van de woonconsument. Hierbij vraagt de provincie specifieke aandacht voor de ontwikkeling van duurzame en energieneutrale woonwijken. De provincie stimuleert dat slecht functionerende verouderde woongebieden worden geherstructureerd. De kernen in de stedelijke regio's vangen het migratieoverschot van de gehele provincie op.
Structuurvisie RO /
47/98
Regionale woonvisie Gemeenten maken regionale woonvisies waarin zij onderling hun woningbouwprogramma's kwantitatief en kwalitatief afstemmen. Thema's die in de regionale woonvisies aan de orde komen zijn het (verder) verminderen van de woningbouwstagnatie, het bevorderen van continuïteit in de woningbouwproductie, een duurzame en energieneutrale ontwikkeling van woningen, de kwalitatieve samenstelling van het toekomstige woningbouwprogramma en de effecten van de krimp, ontgroening en vergrijzing op de (regionale) woningmarkt, vooral ook in relatie tot de zorgbehoefte. Ook de herstructureringsopgave, die zowel fysieke als sociale en economische maatregelen omvat, wordt betrokken in de regionale woonvisies. In de regionale planningsoverleggen maakt de regio afspraken met de provincie op basis van deze regionale woonvisies. Deze afspraken hanteert de provincie bij de inzet van haar instrumenten. e Werken
De provincie wil op regionale schaal voorzien in een kwantitatief en kwalitatief op de behoefte aansluitend aanbod van werklocaties, waarbij rekening wordt gehouden met ruimtelijk-economische ambities, de doelstellingen voor duurzame energie en de bereikbaarheid. Het merendeel van de ruimtebehoefte aan bedrijfskavels moet worden opgevangen in de stedelijke regio´s, op het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk en op het toekomstige Logistiek Park Moerdijk. De stedelijke regio´s bieden ruimte voor de groei van de eigen bedrijvigheid, en ook voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in het landelijke gebied. Regionale visies op werklocaties Gemeenten maken regionale visies op werklocaties waarin zij onderling hun programma's kwantitatief en kwalitatief afstemmen. Thema's die in de regionale visies op werklocaties aan de orde komen zijn de aansluiting van vraag en aanbod aan bedrijfslocaties, het voorkomen van grote regionale tekorten en overschotten en de differentiatie in de kwaliteiten van de bedrijventerreinen (o.a. op basis van bereikbaarheid en multimodale ontsluiting en economische clustering). Daarbij vraagt de provincie aandacht voor het versterken van de kenniseconomie en de regionale economische clusters. In de regionale planningsoverleggen maakt de regio afspraken met de provincie op basis van deze regionale werkvisies. Eind 2010 hebben regio's concrete afspraken gemaakt met de provincie waarin de provinciale belangen zijn geborgd. Hierbij worden financieringsbijdragen van de provincie direct gekoppeld aan prestaties en afspraken. Daarnaast vormen de afspraken tevens de basis voor de eventuele inzet van andere instrumenten zoals beschreven in Hoofdstuk 3. In regionale visies voor werklocaties zijn vanuit provinciaal belang in ieder geval de volgende aspecten opgenomen: y de vraaggestuurde regionale planning: Dit betekent dat de regionale programma's afgestemd moeten zijn op de kwalitatieve ruimtevraag. In de regionale programma's is een segmentatie op basis van verschijningsvorm wenselijk. Uitstraling van een pand en locatie is een belangrijke locatiefactor onder de bedrijfsruimtegebruikers. y het regionale herstructureringsprogramma voor verouderde bedrijventerreinen. y hoe de regio omgaat met een zorgvuldige uitgifte van nieuwe bedrijfskavels (gronduitgifteprotocollen). y de locaties/zonering van gemengde economische terreinen voor grootschalige kantoren, detailhandel en zorg. De regio stelt in overleg met de provincie (locatie)criteria op (bijvoorbeeld t.a.v. bereikbaarheid, ruimtelijk, stedenbouwkundig en economisch). y het benoemen van locaties waar voldoende ruimte aanwezig is of wordt geboden aan de ontwikkeling van bedrijven met hinder en risico-profiel. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de wijze van borging vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen.
48/98
Structuurvisie RO /
y
de mogelijkheden voor parkmanagement op bestaande en nieuwe terreinen. Parkmanagement is voor de provincie een vereiste bij de inzet van provinciale middelen (BHB). De provincie ondersteunt het programma parkmanagement van de Kamer van Koophandel en wil de ontwikkeling daarvan betrekken bij de regionale afspraken. y een verduurzaming van de bedrijventerreinen door in te zetten op de (verdere) ontwikkeling van energieneutrale bedrijventerreinen. Functiemenging De provincie streeft naar een verdere menging van woon- en werkfuncties. Mede hierdoor kan de uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen gereserveerd worden voor bedrijfsactiviteiten die vanwege hun milieuhinder, hun omvang en/of hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving passen. Uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen (zoals wonen, kantoorlocaties en detailhandelsfuncties) ongewenst. Gemengde economische terreinen die geschikt zijn voor grootschalige detailhandel, kantoren en zorg vormen hier een uitzondering op, omdat hier sprake is van een goede bereikbaarheid (ook met openbaar vervoer) en er voordeel kan zijn in de clustering ervan (synergie). Bedrijven met een hinder of risicoprofiel De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken aan hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur of verkeershinder en bedrijven met een extern veiligheidsrisico. De provincie vindt het belangrijk dat er terreinen geschikt blijven of worden gemaakt voor vestiging van dit soort bedrijven. Menging van functies is daarom op die terreinen niet gewenst. Als input voor het maken van afspraken tussen de regio's en de provincie zal de provincie per regio gegevens beschikbaar stellen over de aanbod- en vraagkant. Herstructurering De provincie wil de veroudering van werklocaties voorkomen door bedrijventerreinen kwalitatief 'up to date' te houden, en de herstructurering van de verouderde terreinen te bevorderen. Een deel van de ruimtebehoefte kan gerealiseerd worden door herstructurering van verouderde werklocaties en intensivering van het ruimtegebruik op bestaande en nieuw aan te leggen werklocaties. Daarbij wil de provincie dat gemeenten terughoudend omgaan met de transformatie van verouderde bedrijventerreinen naar woningbouwlocaties. Deze verouderde terreinen kennen vaak een multimodale ontsluiting en zijn (ook) belangrijk om de vraag in het traditionele/functionele segment en startende ondernemingen te accommoderen. f Voorzieningen
De provincie streeft naar een robuuste, dat wil zeggen economisch levensvatbare, voorzieningenstructuur. Vanwege de geringe autonome groei voor de uitbreiding van detailhandelsvoorzieningen is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de bestaande winkelcentra. Dit is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie stuurt op grootschalige ontwikkelingen met een bovenlokaal karakter. De provincie wil bijzondere (thematische) ontwikkelingen van nieuwe bovenlokale, grootschalige voorzieningen concentreren bij stedelijke knooppunten en hoogstedelijke zones. Deze ontwikkelingen kunnen de economische en toeristische aantrekkingskracht van de steden en Brabant als geheel vergroten. Voorwaarde is dat de toegevoegde waarde is aangetoond en dat er geen onacceptabele ruimtelijke effecten zijn. Nieuwe bovenregionale, grootschalige voorzieningen kunnen alleen ontwikkeld worden in een hoogstedelijke zone, na afstemming in BrabantStad. Er is sprake van een bovenregionale voorziening wanneer die het verzorgingsgebied van de provincie (of daarbuiten) omvat. Bij het zoeken naar locaties voor nieuwe bovenlokale, grootschalige voorzieningen stelt de provincie als voorwaarde dat deze in een regionaal planningsoverleg worden afgestemd. Vestiging van (grote) solitaire voorzieningen buiten bestaand stedelijk gebied (weidewinkels) is niet mogelijk. Voor de vestiging van branches buiten bestaande buurt-, wijk-, dorps- en stadscentra wordt in overleg met de regio's een regeling opgesteld.
Structuurvisie RO /
49/98
6.2.2 Uitvoering stedelijke regio 1 Ontwikkelen
y y
y
De provincie participeert en investeert in een selectief aantal gevallen in de ontwikkeling van hoogstedelijke zones en stedelijke knooppunten om daar hoogwaardige functies gerealiseerd te krijgen. De provincie zorgt voor ruimte voor de opvang van grootschalige logistieke bedrijven door de ontwikkeling en realisatie van Logistiek Park Moerdijk (ca. 150 ha). Op dit terrein wordt ruimte geboden aan bedrijven met specifieke logistieke vestigingseisen (bedrijven groter dan 5 hectare en voor bedrijven waarvoor een ligging nabij diep vaarwater nodig is). De provincie participeert samen met de BOM in de Brabantse Herstructureringsmaatschappij voor Bedrijventerreinen BV (BHB). De ambitie van de provincie is om tot en met 2015 in totaal 1.795 ha. bruto verouderde werklocaties geherstructureerd te hebben.
2 Juridische instrumenten
y y y y y
In de verordening fase 1 wordt concentratie van verstedelijking geregeld door het te verwachten migratieoverschot (bevolking) voor de hele provincie toe te rekenen aan de stedelijke regio's (bundelingsbeleid AMvB). Via de verordening fase 1 werkt de toepassing van de SER-ladder door naar bestemmingsplannen voor nieuwe woon- en werklocaties (bundelingsbeleid AMvB). In de verordening fase 1 is opgenomen dat de provincie stuurt op functiemenging in woon- en gemengde gebieden. Bedrijven in milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden (bundelingsbeleid AMvB). In de Verordening ruimte fase 2 stelt de provincie regels voor detailhandel buiten de buurt-, wijk- , dorps- en stadscentra. Hierbij wordt advies ingewonnen van de rpo's (AMvB). In de verordening fase 2 wordt een regeling opgenomen voor de ontwikkeling van bovenlokale, grootschalige voorzieningen en het uitsluiten van detailhandelsvestigingen buiten bestaand stedelijk gebied (weidewinkels) (AMvB).
3 Subsidies
y y
y y
De provincie wil voor bedrijventerreinen samen met de regio's de mogelijkheden voor regionale kostenverevening en regionale afstemming van (marktconforme) grondprijzen verkennen. De provincie ondersteunt gemeenten bij de kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving en stelt diverse subsidies beschikbaar voor de realisering van specifieke verstedelijkingsdoelen. De provincie wil het evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt te bevorderen. De provincie stimuleert stedelijke vernieuwing en zal een nieuw beleidskader voor het verstrekken van ISV-subsidies ontwikkelen. Met deze subsidies voor stedelijke vernieuwing worden naast ruimtelijke, ook ecologische en sociale doelen nagestreefd. De provincie stimuleert energie-efficiency en de productie van duurzame energie. Het lange termijn energiebeleid en ambitieniveau worden vastgelegd in een masterplan energie. Ten behoeve van de uitvoer van het masterplan worden subsidies en andere vormen van ondersteunende regelingen opgesteld.
4 Overleg en bestuurlijke afspraken
y
y
50/98
De provincie stimuleert dat de rpo's afspraken maken over de stedelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De opstelling van regionale visies is daarbij de basis. De eerste afsprakenkaders met betrekking tot wonen en werken worden uiterlijk in 2010 gemaakt. De provincie stimuleert dat BrabantStad afspraken maakt over ontwikkelingen op het
Structuurvisie RO /
y
y
y y
y
gebied van bovenregionale voorzieningen. De provincie denkt daarbij aan onderzoek door BrabantStad naar de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een icoon op het gebied van detailhandel, leisure en/of sport. De provincie ontwikkelt samen met de gemeenten in BrabantStad-verband een ruimtelijk programma (typen activiteiten) voor intensivering van hoogstedelijke zones. Provinciale investeringen binnen hoogstedelijke zones worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de vestiging van laagwaardige functies door de gemeente wordt voorkomen. De provincie maakt samen met gemeenten afspraken over de concentratie van verstedelijking (woningbouw, voorzieningen, diensten e.d.) rond stedelijke knooppunten (met name h.o.v.-assen en hoogwaardige (nieuwe) o.v.-knooppunten). Provinciale investeringen in knooppunten worden gekoppeld aan kwaliteitsuitgangspunten voor het ruimtelijk programma rondom die knooppunten, zoals het voorkomen van laagwaardige functies. In overleg met verladers, vervoerders, terminalbeheerders worden afspraken gemaakt over de ontwikkeling en een optimaler gebruik van het huidige netwerk van multimodale knooppunten. De provincie stimuleert intensivering, heruitgifte en herontwikkeling van het bestaande bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk ten behoeve van zware en grootschalige bedrijven. Op Moerdijk wordt ruimte geboden aan bedrijven die – gelet op hun omvang, milieuhinder of hun behoefte aan diep vaarwater – bijzondere vestigingseisen stellen waaraan in de stedelijke regio´s en op de drie regionale bedrijventerreinen in het landelijk gebied niet tegemoet kan worden gekomen. De provincie bespreekt met de betrokken gemeenten de status van de zoekgebieden voor verstedelijking ten zuiden van Etten-Leur. Dit proces is uiterlijk in 2011 afgerond.
5 Communicatieve instrumenten
y
y
y
De provincie stelt periodiek regionale bevolkings- en woningbehoefteprognoses vast, met daarbinnen een differentiatie tussen stedelijke regio's en landelijk gebied. Voor de stedelijke regio´s zijn deze woningbouwaantallen taakstellend. De provincie monitoort de voortgang van de woningbouw, ook in kwalitatieve zin en maakt daar voortgangsrapportages van. De provincie stelt periodiek regionale prognoses voor bedrijventerreinen vast, met daarbinnen een differentiatie tussen stedelijke regio's en landelijk gebied. De provincie brengt ook de herstructureringsopgave (nader) in beeld. Periodieke analyse en monitoring van de kwalitatieve ruimtevraag is noodzakelijk (kwaliteitsonderzoeken). De provincie monitoort regelmatig de trends en ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen. Deze informatie is noodzakelijk voor het goed functioneren van de regionale overleggen. Recentelijk is een onderzoek afgerond naar de detailhandelstructuur in de Noord-Brabant.
6.3 Wonen en werken in het landelijk gebied 6.3.1 Perspectief wonen en werken in het landelijk gebied 1 Beschrijving wonen en werken in het landelijk gebied
Buiten de stedelijke regio's ligt het landelijk gebied waar de gemeenten een lokale opvangtaak voor de groei van de woningvoorraad en werklocaties hebben. De kernen in het landelijk gebied zijn van uiteenlopende omvang en hebben verschillende ruimtelijke relaties met het landschap. In het Land van Cuijk hebben kernen als Cuijk of Boxmeer door hun omvang en positie een andere betekenis in hun regio dan Beers of Beugen. De grotere kernen hebben door hun grotere regionale betekenis meer groei doorgemaakt en zijn losser van het landschap komen te liggen. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap.
Structuurvisie RO /
51/98
2 Beleid landelijke regio
De provincie wil verstedelijking concentreren in de stedelijke regio's. Dit betekent dat de kernen in het landelijk gebied een lokale opvangtaak hebben voor de groei van de woningvoorraad, werklocaties en voorzieningen. Bij het zoeken naar nieuwe ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik (toepassing SER-ladder) voorwaarde. De provincie vraagt gemeenten afspraken te maken over de verdeling van het regionale programma voor wonen en werken. De opstelling van regionale visies (zie paragraaf 2) bieden daarvoor een goede basis. Hierbij kan rekening gehouden worden met de grootte, de positie en kwaliteit van de kernen in de regio. Binnen de regionale planningsoverleggen bepalen de gemeenten zelf hoe het regionaal verband ligt, de provincie geeft dat niet vooraf aan. In drie regio's (Land van Cuijk, Land van Heusden en Altena en De Kempen) is er ruimte voor het ontwikkelen van regionale bedrijventerreinen. De provincie hecht aan een goede kwaliteit van stedelijke inbreiding en uitbreiding en vraagt daarom aandacht voor lokale en regionale identiteiten daarbij. Stedelijke ontwikkelingen sluiten beter aan op de verschillen in de opbouw van de kernen en dorpen. Daardoor behouden de kernen een eigen karakter. De stedelijke ontwikkeling van de dorpen van Brabant houdt in principe afstand van de (snel)weg. Want in het landelijk gebied wil de provincie dat de identiteit van het landschap optimaal beleefbaar is. Oriëntatie van stedelijke functies op de (snel)wegen van Brabant in het landelijk gebied is daarom onwenselijk. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke regionale kwaliteiten de provincie belangrijk vindt. a Wonen
In het landelijk gebied bouwen gemeenten maximaal volgens het principe 'migratiesaldo-nul'. Er is extra kwantitatieve ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals: het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen (in het buitengebied). b Werken
Het landelijk gebied biedt plaats aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. De provincie hanteert als uitgangspunt dat alleen bedrijven worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Bij doorgroei horen bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in het landelijk gebied thuis in een stedelijke regio. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor de landelijke regio's rondom Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk. Voor deze op enige afstand van de stedelijke regio´s gelegen regio's kan aan de ruimtebehoefte van bedrijven worden tegemoet gekomen op een nieuw te ontwikkelen regionaal bedrijventerrein. c Voorzieningen
In het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. 6.3.2 Uitvoering wonen en werken in het landelijk gebied De provincie stuurt op een concentratie van verstedelijking. De uitvoeringsparagraaf voor wonen en werken in het landelijk gebied sluit daarom aan op de uitvoeringsparagraaf van de stedelijke regio's. Hier zijn alleen elementen opgenomen in aanvulling/afwijking op teksten van de stedelijke regio's (paragraaf 6.2.2). 1 Ontwikkelingsgericht
y
52/98
De provincie participeert in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein voor bedrijven uit de agro- en levensmiddelensector op de locatie 'Oud Prinslandse Polder'. Dit in combinatie met 220 ha netto glastuinbouw en maximaal 30-40 hectare bruto
Structuurvisie RO /
herontwikkeling op het bestaande terrein van de suikerfabriek ten behoeve van de autonome ontwikkeling van de suikerfabriek (AFCWB). De provincie zet in op een koppeling van de al aanwezige suikerfabriek, glastuinbouwbedrijven en andere bedrijven. 2 Juridische instrumenten
y y
In de Verordening Ruimte fase 1 is een regeling opgenomen voor uitbreiding van bedrijven die qua schaal niet passen in het landelijk gebied. Bestaande complexen in het buitengebied, zoals karakteristieke cultuurhistorische complexen en kloosters, worden in de Verordening ruimte fase 2 opgenomen als bestaand bebouwd gebied (AmvB). Daarmee wordt de ontwikkeling van stedelijke functies in die gebieden mogelijk (na ontheffing).
3 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y y
De provincie onderzoekt de mogelijkheden voor een clustering van landingsbaangebonden bedrijven met bijbehorende instellingen, die actief zijn in het onderhoud van vliegtuigen bij vliegveld Woensdrecht (Maintenance Valley). De provincie ondersteunt de (her)ontwikkeling van Duurzaam Industriepark Cranendonck, in combinatie met de versterking van de omringende natuurstructuren. In drie delen van het landelijke gebied stimuleert de provincie dat er bestuurlijke afspraken worden gemaakt door betrokken gemeenten over de ontwikkeling van regionale bedrijventerreinen voor de opvang van grootschalige bedrijven. Het gaat om het Land van Heusden en Altena, De Kempen en het Land van Cuijk.
4 Communicatieve instrumenten
y
De provincie stelt periodiek regionale bevolkings- en woningbehoefteprognoses vast. Bij de verdeling van het woningbouwprogramma in het landelijk gebied geldt het uitgangspunt dat ten hoogste zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor 'migratiesaldo-nul'.
Structuurvisie RO /
53/98
54/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 7 Infrastructuur 7.1 Ambitie infrastructuur 7.1.1 Wat is de infrastructuur? De infrastructuur van de provincie Noord-Brabant bestaat uit de samenhangende netwerken van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. Kenmerkend voor Brabant is de fijnmazigheid van het netwerk. De Brabantse infrastructuur maakt onderdeel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in Noordwest Europa. De internationale bereikbaarheid is in toenemende mate een concurrentiefactor tussen economische regio's. Ook de verbindingen tussen regio's onderling is cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. De bereikbaarheid van de stedelijke regio's in Brabant is daarin van groot belang. Vanwege de ligging tussen de grote stedelijke concentraties in Noordwest Europa, heeft het Brabantse infranetwerk een belangrijke functie in het (inter)nationale goederenvervoer, bijvoorbeeld van Rotterdam richting het Ruhrgebied en van Rotterdam naar Antwerpen. 7.1.2 Wat wil de provincie bereiken? 1. Betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen; 2. Bevorderen (inter)nationale en (inter)regionale bereikbaarheid; 3. Goede verdeling van de personen- en goederenstromen over de verschillende netwerken; 4. Aandacht voor landschap bij de aanleg, herstructurering en beheer van infrastructuur. 1 Betere verknoping infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie streeft naar een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen (zie ook Hoofdstuk 6). Dit is ook het doel van verschillende MIRT-trajecten waarin de provincie samen met het rijk en regionale partners participeert. 2 Internationale bereikbaarheid en verdeling personen en goederen
De provincie streeft naar een verbetering van de internationale bereikbaarheid van Brabant. Ook de bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's moet beter. Dit betekent dat er aanpassingen plaatsvinden aan een aantal wegverbindingen en dat ook de bereikbaarheid per spoor wordt verbeterd. Dit is belangrijk om de economie van Brabant concurrerend te houden ten opzichte van andere regio's. Een betere bereikbaarheid per spoor draagt ook bij aan het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving. In verband hiermee wil de provincie het vervoer van gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk over speciaal daarvoor geschikt gemaakte spoorinfrastructuur laten plaatsvinden ('goederenruit'), op afstand van bevolkingsconcentraties. Om het goederenvervoer over water te stimuleren wordt de vaarweginfrastructuur verbeterd. Maar de provincie wil ook de mogelijkheden van transport door buisleidingen optimaal benutten. Dit alles leidt tot een ontlasting van de congestie over de weg. Investeringen in de bereikbaarheid van de luchthaven Eindhoven dragen bij aan het vestigingsklimaat van Brainport Zuidoost-Brabant. Samen met gemeenten werkt de provincie aan een versterking van het regionaal openbaar vervoer. Openbaar vervoer voorziet in een mobiliteitsbehoefte, en heeft minder nadelige effecten dan autogebruik (zoals luchtverontreiniging, energieverbruik en ruimtebeslag). (Regionaal) openbaar vervoer en ruimtelijke ontwikkeling kunnen elkaar wederzijds versterken als daar bij de aanleg en inrichting tijdig rekening mee wordt gehouden.
Structuurvisie RO /
55/98
3 Aandacht voor landschap
De provincie wil dat het landschap meer aandacht krijgt bij beheer, uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. 7.1.3 Hoe wil de provincie dit bereiken? 1 Integrale gebiedsagenda's
Door in de integrale gebiedsagenda's breed in te zetten op de opgaven die Brabantbreed en per regio spelen, wordt bijgedragen aan de doelen die de provincie wil bereiken. Het gaat er om de noodzakelijke verbindingen te leggen tussen investeringen op gebied van wonen, bedrijventerreinen, vastgoed, bereikbaarheid, water en groen. De gebiedsagenda is daarbij meer dan een optelsom van de verschillende sectorale agenda's die nu al bestaan. Het streven is om de huidige agenda's voor verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening (wonen/woningbouw en bedrijventerreinen), economie en, waar mogelijk, natuur en landschap en groenblauwe aspecten (zoals natte infrastructuur) te integreren tot één agenda die is gericht op een samenhangende uitvoering van projecten in de regio. MIRT-gebiedsagenda Het Kabinet heeft besloten de (rijks)investeringen in het ruimtelijk-fysieke domein te integreren in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Het accent van de rijksbetrokkenheid verschuift van een (sectorale) knelpuntbenadering naar een gebiedsgerichte integrale benadering. De integrale gebiedsagenda geeft een nadere invulling aan de samenwerking tussen Rijk en Brabant(Stad). Doel van de gebiedsagenda's is om Brabantbreed en per regio een gedeeld beeld te krijgen van de samenhang tussen de verschillende opgaven in het fysiek-ruimtelijke domein met als doel de al belegde en mogelijk toekomstige ruimtelijke investeringen van rijk en regio goed op elkaar af te stemmen en te optimaliseren. Concreet mondt dit uit in: een gedeelde visie en ambitie voor Brabant die leidt tot een selectie van majeure opgaven voor Brabant; een projectenoverzicht: bovenlokale (fysieke) projecten van het rijk, van rijk + regio samen en van de regio; het kan ook gaan om verkenningen; een gezamenlijke investeringsagenda en investeringsstrategie (rijk en regio) voor de middellange termijn. MIRT-verkenning Zuidoostvleugel BrabantStad In 2008 heeft in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) de pilot-verkenning Zuidoostvleugel Brabantstad/Brainport plaatsgevonden. De Zuidoostvleugel van Brabantstad is een belangrijke motor van de Nederlandse economie. Het is de meest toonaangevende kennis- en innovatieregio van Nederland en een belangrijke kennisregio in Europa. In samenwerking met de ministeries van Verkeer en Waterstaat (VenW), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Economische Zaken (EZ) en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) hebben de provincie Noord-Brabant en het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) gewerkt aan een integraal maatregelenpakket ter bevordering en verbetering van het Brainport klimaat en de rijksdoelen uit de Nota Ruimte (2004) en Pieken in de Delta (2004). Een aantal essentieel geachte onderdelen die de samenhang van het gebied versterken, zijn onderzocht in de Pilot MIRT Verkenning Zuidoostvleugel Brabantstad. Het gaat om: het bereikbaar maken en onderling verbinden van de vier economische clusters aan de west- en oostzijde van het gebied. het ontwikkelen van een centraal groengebied (regionaal landschapspark) tussen Eindhoven en Helmond en een aantal maatregelen om de kwaliteit van dat centrale groengebied mogelijk te maken. interne ontsluiting met een goed OV-net en een hoogwaardig fietsnet, waardoor woongebieden worden verbonden met Brainportlocaties en de luchthaven en de Brainportlocaties onderling verbonden worden. externe ontsluiting van de Brainport met internationale verbindingen over weg, spoor, lucht en water. Dit heeft geresulteerd in het volgende samenhangend pakket aan prioritaire projecten op het vlak van groen-blauwe ontwikkelingen, verstedelijking en bereikbaarheid: ontwikkeling van een groen-blauw Middengebied tussen Eindhoven en Helmond. Rijk, provincie en SRE hebben de intentie uitgesproken om het planologisch instrument van de rijksbufferzone in te zetten voor het Middengebied; twee robuuste verbindingszones (natuurbruggen) over de nieuwe oost-west verbinding en over de A67 richting Strabrechtse Heide; recreatie (samenhangend fietspadennetwerk); voor de steden Eindhoven en Helmond wordt inzicht gegeven in de stedelijke programma's en projecten. Deze hebben betrekking op de specifieke opgaven van centrumversterking en herstructurering van de bestaande voorraad. Ook wordt ingegaan op de complexe en omvangrijke problematiek van transformatie van verouderde, veel midden in de stad gelegen bedrijventerreinen; A2-zone (etalage van de Brainport): voor de westzijde van Eindhoven is een integrale ontwikkelingsvisie vastgesteld (economie, ruimte, groen, infrastructuur). Voor deze A2-zone wordt binnen het kader van het Nota Ruimtebudget een
56/98
Structuurvisie RO /
verkenning uitgevoerd; station Eindhoven Airport (station Noordwest/Acht); samenhangend netwerk van hoogwaardig openbaar vervoer; internationale treinverbindingen richting België en Duitsland; doortrekken parallelbanen A67 tot aansluiting Geldrop; de ontwikkeling van de Noordoostcorridor (opwaardering N279 inclusief aanleg oost-westverbinding), ook wel de ruit om Eindhoven en Helmond MIRT-VAR Het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport Verkenning Antwerpen – Rotterdam (MIRT VAR) is een gebiedsgericht project van de ministeries van VenW, LNV, EZ met VROM als coördinerend ministerie. Het MIRT VAR wordt opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Voor het gebied tussen Antwerpen en Rotterdam bestaan vele actuele en toekomstige vraagstukken op het gebied van natuur en water, logistiek, bereikbaarheid, landschap, verstedelijking en de ontwikkeling van de Mainports Rotterdam en Antwerpen. In mei 2008 heeft het Rijk samen met de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland besloten tot een MIRT Verkenning Antwerpen – Rotterdam met als richtjaar 2040. In oktober 2008 is het Plan van Aanpak van deze MIRT Verkenning bestuurlijk vastgesteld in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van Zeeland, Noord-Brabant en Zuidvleugel. Binnen MIRT VAR zijn 3 'mijlpaalproducten' voorzien: een gezamenlijk Raamwerk, een conceptverkenning en de definitieve verkenning. Het Raamwerk is inmiddels gereed en de Stuurgroep heeft het op 13 maart 2009 als uitgangspunt aanvaard voor de volgende stappen in de MIRT Verkenning Antwerpen – Rotterdam. Uiteindelijk doel van het project is om een verkenningrapport met visie en potentiële projecten tot stand te brengen, dat begin 2010 wordt vastgesteld en aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. 2 Routeontwerp
Bij nader te bepalen projecten stelt de provincie een routeontwerp op. Bij de trajectkeuze en vormgeving van deze wegen is de kwaliteit van het landschap één van de leidende principes. Dit betekent dat nieuwe infrastructuur bijdraagt aan het behoud of de versterking van de kenmerken van het gebied. Bij routeontwerp gaat het niet alleen om een zorgvuldige inpassing van infrastructuur in het landschap, maar ook om het herkenbaar en beleefbaar maken van het landschap en het accentueren van kwaliteiten. Daarbij is aandacht nodig voor: y de wijze waarop de weg bijdraagt aan de herkenbaarheid van de landschaps- en ontginningsstructuur; y de beleving van openheid versus beslotenheid zoals panorama's, zichtrelaties, bijzondere landschappen en/of dorps- en stadgezichten; y de vormgeving van weg en directe omgeving (berm, bermsloot, kruisingen, afslagen, rotondes e.d.) in aansluiting op de gebiedskenmerken. y
7.2 (Hoofd)wegennet 7.2.1 Perspectief (hoofd)wegennet 1 Beschrijving (hoofd)wegennet
Het (hoofd)wegennet bestaat uit alle autosnelwegen, autowegen en wegen in beheer bij het rijk, provincie en gemeenten. 2 Beleid (hoofd)wegennet
De provincie streeft naar een verbetering van de internationale bereikbaarheid van BrabantStad met omliggende stedelijke netwerken over de weg. Ook de regionale bereikbaarheid over de weg tussen en in de steden moet verbeteren. In deze structuurvisie wordt de basis gelegd voor de tracékeuze voor de zuid-oostverbinding Eindhoven-Helmond, de zogenaamde 'ruit' (MIRT ZOV). Hiervoor wordt een separaat plan-MER opgesteld.
Structuurvisie RO /
57/98
In de Netwerkanalyse BrabantStad heeft de provincie, in samenwerking met de BrabantStadpartners, een samenhangend wegennet (hoofdwegennet en onderliggend wegennet) geformuleerd voor het faciliteren van het personen- en goederenvervoer in het stedelijk netwerk BrabantStad. Doel is acceptabele en voorspelbare reistijden van 'deur tot deur' op de relaties tussen de belangrijkste woongebieden en de economische kerngebieden van BrabantStad. Het wegennet heeft verschillende functies. In de Netwerkanalyse is onderscheid gemaakt in wegen met een internationale, nationale en regionale functie. In de beleidsvisie Externe Veiligheid heeft de provincie een aantal ambities vastgelegd rond het transport van gevaarlijke stoffen. Zo streeft de provincie naar een duurzaam veiligheidsniveau op en langs infrastructuur. Daarom wordt ingezet op het ruimtelijk scheiden van transportroutes gevaarlijke stoffen en kwetsbare functies. 7.2.2 Uitvoering (hoofd)wegennet 1 Ontwikkelen
y
y
De provincie stelt in deze structuurvisie na overleg met de regio het voorkeursalternatief vast voor de aanleg van de noordoostcorridor ('grote' ruit om Eindhoven en de reconstructie van de N279 ten zuiden van Veghel). In overleg met de regio wordt bezien of de provincie ook bevoegd gezag wordt voor de planologische inpassing hiervan. De provincie is verantwoordelijk voor de reconstructie N279 's-Hertogenbosch – Veghel en stelt daarvoor het inpassingsplan op.
2 Overleg en bestuurlijke afspraken
y
y
y y
y
De provincie stelt samen met BrabantStad-partners een integrale gebiedsagenda op. Daarin worden bestuurlijke afspraken gemaakt over rijks- en regionale investeringen. Met betrekking tot het (Rijks) hoofdwegennet ligt daarbij de prioriteit bij de reconstructie van de A2, A27, A58 en A67 en op langere termijn bij de reconstructie van de A59 en de N65. Voor het onderliggende regionale wegennet ligt de prioriteit bij de Noordoostcorridor (reconstructie N279 en realisatie van de oost-westverbinding, ook wel 'grote ruit om Eindhoven'), de grenscorridor (N69) en de N261. De provincie werkt op basis van de MIRT-verkenning Zuidoostvleugel BrabantStad, samen met regionale partners, aan een integrale oplossing voor de leefbaarheids- en bereikbaarheidsproblemen als gevolg van de N69 in de Grensregio in het zuidelijke deel van de Zuidoostvleugel BrabantStad. In overleg met de regio wordt bezien of de provincie bevoegd gezag wordt voor de planologische inpassing van de grenscorridor (N69). De resultaten uit de MIRT-Verkenning Antwerpen-Rotterdam worden opgenomen in de landsdelige MIRT Gebiedsagenda Brabant(Stad). Te zijner tijd wordt bezien hoe visie en projecten uit deze verkenning in de Structuurvisie worden verwerkt. Bij uitbreidingen en nieuwe aanleg van het Rijkswegennet brengt de provincie aandachtspunten in voor het routeontwerp, gebaseerd op de gebiedspaspoorten. Er worden afspraken gemaakt over de versterking van de beleving van het landschap in de snelwegomgeving. De provincie vraagt aandacht voor externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van het basisnet weg in ontwikkeling en langs provinciale wegen waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zoals de ontsluiting van (middel)zware bedrijventerreinen).
3 Communicatieve instrumenten
y
58/98
De provincie biedt gemeenten aan de hand van gebiedsprofielen kennis aan om te stimuleren dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen infrastructuur en bereikbaarheid worden meegewogen.
Structuurvisie RO /
7.3 Spoorwegennet 7.3.1 Perspectief spoorwegennet 1 Beschrijving spoorwegennet
Het spoorwegennet bestaat uit spoorlijnen die gebruikt worden door het treinverkeer en uit hoofden voorstadstations. Een hoofdstation is een knooppunt voor meerdere spoorverbindingen. Een voorstadstation ligt in de regel aan één spoorverbindingen en in een enkel geval aan twee verbindingen. Een aantal spoorlijnen is gereserveerd voor goederenvervoer ('dedicated'). 2 Beleid spoorwegennet en stations
De provincie wil de bereikbaarheid per spoor verbeteren. Dit is van belang om de economie van BrabantStad en Brainport Zuidoost-Brabant concurrerend te houden ten opzichte van andere kennisintensieve economische regio's. Het draagt ook bij aan het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving. a Beleid (inter)nationaal spoor
De provincie wil de internationale bereikbaarheid van BrabantStad en Brainport Zuidoost-Brabant van en naar omliggende stedelijke netwerken verbeteren via meerdere modaliteiten, waaronder het spoor. Het gaat concreet om het realiseren van een goede aansluiting via HSL-shuttles op het HSLnetwerk (Rotterdam en Antwerpen), en via intercity-verbindingen naar Duitsland (Düsseldorf en Aachen). De knooppunten met een (inter)nationaal belang worden aangesloten op het internationale spoornetwerk. Synergie wordt verkregen door de ontwikkeling van het OV-netwerk Brabantstad te koppelen aan de (te ontwikkelen) stedelijke knooppunten (hoofdstuk 6) op BrabantStad-niveau. b Beleid Goederenruit Zuid-Nederland
In de Strategische Visie Goederenvervoer is het belang van de realisering van de Goederenruit Zuid-Nederland voor het spoorvervoer aangegeven. Dit betreft een spoornetwerk langs en door Brabant gereserveerd voor doorgaand goederenvervoer. Onderdeel is een nieuwe goederenspoorverbinding tussen Rotterdam en Antwerpen (Robel) gebundeld met de A17. Door de Goederenruit wordt de Brabantroute ontlast van goederenvervoer in algemeen en spoorvervoer gevaarlijke stoffen in bijzonder. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid draagt de Goederenruit bij aan de wens om spoorvervoer gevaarlijk stoffen zo veel mogelijk over speciaal daarvoor geschikt gemaakte spoorinfrastructuur te laten plaatsvinden, op een zo groot mogelijke afstand van stedelijke gebieden. c Beleid OV-netwerk BrabantStad (HOV-assen en OV-knooppunten zoals centrale stations en voorstadstations).
Samen met de BrabantStad-partners realiseert de provincie het OV-netwerk BrabantStad. Dit OVnetwerk is een noodzakelijk onderdeel van de duurzame bereikbaarheid van vitale economische centra. Het programma OV-netwerk BrabantStad kent drie zwaartepunten: spoor, knooppunten en snelle busverbindingen zoals Hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Om een goede doorstroming te garanderen gaat HOV gepaard met de aanleg van vrije infrastructuur voor de bus op die verbindingen waar congestie (in de toekomst) optreedt. 7.3.2 Uitvoering spoorwegennet 1 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y y
De provincie brengt de Brabantse belangen in bij het Rijk met betrekking tot het HSLnetwerk. Twee projecten zijn van belang: HSL-shuttle: de provincie ondersteunt het ministerie van V&W bij de realisatie. ROCK-project (Regions of connected knowledge): de provincie participeert in dit traject.
Structuurvisie RO /
59/98
y y y
In samenwerking met BrabantStadpartners, NS en ProRail werkt de provincie aan de ontwikkeling van het spoorwegennet in Brabant. Hierbij streeft de provincie in BrabantStadverband naar de realisatie van een aantal stadsrandstations. De provincie zal zich samen met partners inzetten voor de realisering van de Goederenruit Zuid-Nederland, met als belangrijk onderdeel daarvan de aanleg van de Robel-lijn. De provincie vraagt aandacht voor externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van het basisnet spoor in ontwikkeling.
2 Communicatieve instrumenten
y
De provincie participeert in onderzoek naar de wijze van realisering van de spoorverbinding Breda-Utrecht-Almere.
7.4 Vaarwegennet 7.4.1 Perspectief vaarwegennet 1 Beschrijving vaarwegennet
Het vaarwegennet bestaat uit waterwegen zoals rivieren en kanalen die gebruikt kunnen worden voor goederenvervoer over water. De provincie ziet kanalen als structuurdragers. In het stedelijk gebied zijn kanaalzones interessante ontwikkellocaties voor wonen, werken, studeren of recreëren aan het water. Daarom maken sommige kanaalzones deel uit van hoogstedelijke zones. Kanalen verbinden de stad met het omliggende buitengebied. Ook in het buitengebied kunnen de kanalen de dragers zijn van nieuwe kwaliteiten en ontwikkelingen. 2 Beleid vaarwegennet
De provincie wil goederenvervoer over water (multimodaal goederenvervoer) stimuleren. Dit betekent dat de infrastructuur - vaarwegen (waaronder kanalen) en binnenhavens – wordt verbeterd. Meer goederenvervoer over water leidt tot een ontlasting van de wegen, zodat de bereikbaarheid van Brabant(Stad) voor goederen- en personenvervoer wordt verbeterd. De provincie wil zones langs kanalen revitaliseren. Voor de kanalen die een verbindingsfunctie hebben tussen stad en buitengebied wordt het recreatieve verkeer gestimuleerd. 7.4.2 Uitvoering vaarwegennet 1 Ontwikkelen
y
De provincie participeert samen met andere overheden in projecten gericht op verruiming van de vaarwegcapaciteit, zoals de omleiding van de ZuidWillemsvaart, nieuwe sluizen in Zuid-Willemsvaart en opwaardering van delen van het Wilhelminakanaal en Zuid-Willemsvaart. Hieronder valt ook de verbetering van de infrastructuur van binnenhavens (quick wins) en de stimulering/vergroting van het oppervlak 'natte' bedrijventerreinen (zie ook Hoofdstuk 6).
2 Subsidies
y
De provincie draagt financieel bij aan projecten van gemeenten gericht op verbetering van binnenhaveninfrastructuur, vaak in relatie tot 'natte' bedrijventerreinen.
3 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y
60/98
De provincie vraagt aandacht voor externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van het basisnet vaarwegen in ontwikkeling. De provincie vraagt aandacht voor de kwaliteit en de mogelijkheden van de kanaalzones bij de ontwikkeling van hoogstedelijke zones.
Structuurvisie RO /
y
De provincie ondersteunt het oplossen van knelpunten in het basisvaarnet recreatie.
7.5 Luchthavens 7.5.1 Perspectief luchthavens 1 Beschrijving luchthavens
In Noord-Brabant liggen diverse burger- en militaire luchthavens: Seppe en Budel met een burgerluchtvaartfunctie en Volkel, Gilze-Rijen en Woensdrecht met een militaire functie. De vliegbasis Eindhoven / Eindhoven Airport ligt aan de westkant van Eindhoven tussen Best en Veldhoven. Van oorsprong is het een civiel vliegveld dat na de oorlog als vliegbasis is overgegaan in handen van de Koninklijke Luchtmacht. Het vliegveld is een militaire basis dat medegebruik voor burgerluchtvaart mogelijk maakt. Met 1,6 miljoen passagiers in 2008 is Eindhoven het grootste regionale vliegveld in Nederland. 2 Beleid luchthavens
De provincie wil de bereikbaarheid van Eindhoven Airport verbeteren. De luchthaven draagt bij aan het vestigingsklimaat van Brainport Zuidoost-Brabant. De luchthaven heeft in de toekomst een belangrijke rol in het verbeteren van de internationale bereikbaarheid van BrabantStad met omliggende stedelijke netwerken. Het gaat erom BrabantStad en Brainport concurrerend te houden ten opzichte van andere economische regio's met een kennisintensief karakter. Bij de burgerluchthavens van Budel en Seppe zijn momenteel geen ontwikkelingen voorzien die ruimtelijke consequenties hebben. Bij Woensdrecht is er sprake van ontwikkelingen in verband met Maintenance Valley (zieparagraaf 3). De provincie wil vooral bijdragen aan een verbeterde bereikbaarheid van de Eindhoven Airport over weg en per spoor (station Eindhoven-Acht). 7.5.2 Uitvoering luchthavens 1 Juridische instrumenten
y
De provincie stelt op grond van de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) voor regionale burgerluchthavens luchthavenbesluiten of – regelingen vast.
2 Overleg en bestuurlijke afspraken
y y
De provincie overlegt en maakt afspraken met partners over de functie en (inter)nationale bereikbaarheid van Eindhoven Airport in het netwerk. De overlegtafel Alders is daarvoor het bestuurlijk Platform. De provincie verkent binnen de stedelijke regio's in overleg met betrokken gemeenten de mogelijkheden voor de realisering van helicopterhavens.
7.6 Buisleidingennet 7.6.1 Perspectief buisleidingennet 1 Beschrijving buisleidingennet
Het buisleidingennet bestaat uit een stelsel van buizen voor (ondergronds) transport van goederen zoals vloeibare gassen en oliën.
Structuurvisie RO /
61/98
2 Beleid buisleidingennet
De provincie wil minder vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, en geeft de voorkeur aan vervoer per buis of over het water. Vanuit het oogpunt van veiligheid draagt dit bij een beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen door bestaand stedelijk gebied. De provincie wil ook een ruimtelijke scheiding tussen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en kwetsbare functies. 7.6.2 Uitvoering buisleidingennet 1 Communicatieve instrumenten
y y
62/98
De provincie participeert in het opstellen van een Rijksstructuurvisie Buisleidingen. In het kader van de Brabantse Strategische Visie Goederenvervoer (BSVG) vindt een verkenning plaats naar de ontwikkeling van een buisleidingennet. Hierbij wordt het gebruik van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vanuit externe veiligheid betrokken. De verkenning maakt gebruik van bestaande kennis en de inventarisatie van het Rijk voor bovengenoemde structuurvisie.
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 8 Gebiedspaspoorten 8.1 Sturen met gebiedspaspoorten 8.1.1 Wat is een gebiedspaspoort? In de gebiedspaspoorten geeft de provincie aan welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype. De provincie geeft ook de ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden. Nieuwe ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten. De kenmerken en ambities voor de gebieden zijn verbeeld in kaartbeelden. 8.1.2 Wat wil de provincie bereiken? De provincie wil de diversiteit en de contrastheid in de Brabantse landschappen in stand houden en als uitgangspunt nemen voor nieuwe ontwikkelingen. Ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie worden ingezet om de kenmerken te behouden, te versterken en te verbeteren. Kenmerken zijn bijvoorbeeld het open karakter (in de rivier- of zeekleipolders), landschapselementen zoals heggen (in het maasheggenlandschap) of een bepaalde structuur van wegen of bebouwing (-slinten, sclusters). Terwijl een afzonderlijke heg geen provinciaal belang vertegenwoordigd, wordt dat anders wanneer hij in een netwerk van heggen bepalend is voor de karakteristiek van een bepaald landschapstype. Het is dan belangrijk dat in alle gemeenten waar dat heggenlandschap voorkomt, die structuur wordt gerespecteerd en waar nodig hersteld. Daarmee wordt de herkenbaarheid, en de identiteit van dit gebiedstype in Brabant vergroot en het contrast met andere landschapstypes in stand gehouden. 8.1.3 Hoe wil de provincie dit bereiken? De drie lagen uit “Brabant in Lagen” in Hoofdstuk 3 komen in elk gebiedspaspoort terug. Zo geeft de provincie aan wat per laag de kenmerken zijn die de provincie belangrijk vindt. Die kenmerken zijn ook uitgangspunt en inspiratiebron bij toekomstige ontwikkelingen. De paspoorten beschrijven de effecten die de provincie wil bereiken bij ontwikkelingen in het gebied. De provincie richt zich daarbij op het resultaat, de ontwikkeling van het landschap en van landschapstructuren in zijn geheel, en niet op individuele elementen en details. Als de provincie zelf initiatiefnemer is voor planvorming, bijvoorbeeld bij projecten in de vier structuren, zijn de paspoorten uitgangspunt. De provincie stuurt op de samenhang van de gebiedspaspoorten met de cultuurhistorische landschappen (paragraaf c) en de provinciale structuren (hoofdstukken 4, 5, 6, 7). In het geval dat gemeenten of andere partijen initiatiefnemer zijn, vraagt de provincie de landschapskenmerken en de ambities van de paspoorten uit te werken in hun eigen plannen, ze te betrekken in de afwegingen bij ruimtelijke planvorming en daaraan uitvoering te (laten) geven in plannen. Om de landschapsdoelen te behalen staat een stimulerend provinciaal beleid voorop. De provincie zet in op communicatie en financiering, steeds op het samenhangende gebieds - of structuurniveau. Uitvoering van landschapsdoelen is zoveel mogelijk gebaseerd op bestaande planvormen. Daar waar nodig stimuleert de provincie de planvorming landschap. Ook de rijksregeling voor het opstellen van landschapsontwikkelingsplannen kan daarbij worden ingezet. De provincie organiseert – in samenwerking met gemeenten - regionale landschapsateliers voor de uitwerking en realisering van de gebiedspaspoorten. In deze werkateliers wordt ook gezamenlijk uitwerking gegeven aan de provinciale ambitie voor de structuren en de landschapsinvesteringsregel.
Structuurvisie RO /
63/98
Voor de borging van het landschapsbelang op provinciaal schaalniveau werkt de provincie in de Verordening Ruimte (Fase 2) het principe van zorgvuldig ruimtegebruik verder uit. Daarbij vraagt de provincie aan gemeenten aan te geven hoe ontwikkelingen en de daaraan gepaard gaande landschapsinvestering bijdragen aan de versterking van het landschap. De gebiedskenmerken en ambities zoals verwoord in de paspoorten zijn daarbij een belangrijk hulpmiddel. Het is aan de gemeenten om op dit vlak afwegingen te maken. Het gaat zowel om nieuwe ontwikkelingen als uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied zoals landgoederen, golfbanen, paardenhouderijen, de ontwikkeling en inrichting van landbouwontwikkelingsgebieden, recreatiebedrijven, loonwerkbedrijven etc. Maar het kunnen ook meer stedelijke ontwikkelingen zijn zoals uitbreidingen van dorpen en steden of de aanleg en verbreding van wegen. De relatie tussen het toevoegen van kwaliteit voor het gebied en de voorgenomen ontwikkeling neemt de gemeente op in bestemmingsplannen, bijvoorbeeld in een paragraaf ruimtelijke kwaliteit. Kaart met overzicht van de 12 gebieden . De deelgebieden: 1. Zeekleigebied 2. Land van Heusden en Altena 3. Maaskant 4. Maasvallei 5. Brabantse Wal 6. West-Brabantse Venen 7. Langstraat 8. Baronie 9. Meierij 10. Kempen 11. Peelrand 12. Peelkern
8.2 Gebiedspaspoort zeekleigebied 8.2.1 Kenmerken Zeekleigebied: Grootschalig open polderlandschap aan de delta 1 De natuurlijke basis
Het zeekleigebied ligt op de overgang van het dekzandplateau naar de RijnScheldedelta. De ondergrond bestaat uit zeeklei. In het zuiden komen pleistocene dekzanden aan de oppervlakte. Op de overgang van zand naar klei is sprake van een hoge kweldruk. Het zeekleigebied wordt doorsneden door kreeklopen van Mark, Dintel en Vliet en meerdere kleinere kreken. Buitendijks en bij de Biesbosch liggen onbedijkte slikken en schorren. 2 Het ontginningslandschap
Het zeekleigebied is een open en rationeel ingericht landschap. Kenmerkend zijn de door dijken omgeven grootschalige polders. De dijken zijn stijl, hoog en beplant, waardoor ze manifest in het landschap aanwezig zijn. De buitendijkse slikken, schorren en de kreken zijn typerend voor de ligging in de RijnScheldedelta. Het voormalige getijdenlandschap van de Biesbosch is een cultuurhistorisch gaaf gebied. In het zeekleigebied ligt het defensiestelsel van de Zuiderwaterlinie met vesting(sted)en, forten en liniedijken. Het stelsel van inundatievlakten is grotendeels verborgen. Cultuurhistorisch waardevol is het gebied rond Willemstad en Klundert, waar het defensiestelsel als totaal nog goed beleefbaar is. Dijklinten en voorstraatdorpen zijn kenmerkende verstedelijkingsvormen voor de zeeklei. Bij de dijkdorpen zijn de doorzichten van de dijk naar de achterliggende polders kenmerkend. Bij de vestingstadjes de open schootsvelden rond de fortificaties en molenbiotopen. Op een aantal plekken liggen in de bodem verscholen 'verdronken dorpen'.
64/98
Structuurvisie RO /
Dit deltalandschap is rijk aan flora en fauna van open akker- en graslandgebieden, kreken, sloten, dijken en webbermen. Daarnaast is typerende deltanatuur te vinden in de moerassen, brakke graslanden en grienden met oud hakhout van de buitendijkse gebieden. De vruchtbare bodem maakt het tot het belangrijkste akkergebied in Noord-Brabant voor bieten, tarwe en groenteteelt. Grootschalige teelten zijn hier bepalend voor de inrichting en ontsluiting van het gebied. 3 Het moderne landschap
De strategische ligging aan hoofdinfrastructuur tussen Rotterdam en Antwerpen heeft in de afgelopen decennia geresulteerd in enkele grootschalige ontwikkelingen in het open polderlandschap: het petrochemische industrieterrein Moerdijk aan de Maas; het industrieterrein Dintelmond en de Suikerfabriek aan de Dintel met bijbehorende havens; glastuinbouw ten westen van Steenbergen en de omgeving van Made; drinkwaterbekkens in de Biesbosch; een zware infrastructuur bundel van A16, spoor en HSL, voor de verbinding tussen Randstad en Vlaanderen en de Volkeraksluizen, de Philipsdam en de Moerdijkbrug als toonbeelden van de moderne tijd. Ondanks deze ontwikkelingen heeft een groot deel van het zeekleigebied het open karakter behouden. Nieuwe ontwikkelingen zetten de openheid van het deltalandschap onder druk. Het zeekleigebied is grotendeels primair landbouw gebied met een krachtige landschappelijke uitstraling. De Biesbosch is hét natuurgebied met een extensieve recreatieve functie met (inter-) nationale allure. 8.2.2 Ambitie: Versterken van de poldereenheden en het deltakarakter 1. Het behoud van het contrast tussen de open grootschalige zeekleipolders en de beboste steilrand van de Brabantse Wal en het kleinschalige landschap van de West-Brabantse Venen. Dit kan door: y het zicht op de steilrand van de Brabantse Wal vanuit het polderlandschap te behouden; y de polders als entiteiten te ontwikkelen, wanneer er sprake is van nieuwe grootschalige functies als glastuinbouw, windturbines of waterberging; y tussen de ontwikkelde polders minimaal één polder als open landbouwgebied te behouden, zodat de openheid van het landschap blijft; y beplanting alleen toe te voegen op erven, dijken, langs kreken, dorpsranden en bedrijventerreinen; y op de overgang van zand naar klei in te zetten op ontwikkeling van aan kwel gebonden natuur. 2. Het versterken van de zeekleipolders als grootschalig en open landbouwgebied. Dit kan door: y ontwikkelingsruimte te bieden voor schaalvergroting en intensivering van die vormen van landbouw die drager zijn van de openheid van de zeekleipolders in combinatie met de oprichting van forse erfbeplanting en met behoud als habitat voor akker- en weide vogels. y het bieden van ontwikkelingsruimte voor nieuwe teelten, inclusief teeltondersteunende voorzieningen; y lokaal extra ruimte te bieden voor grondgebonden landbouwvormen die passen bij de lokale beslotenheid van het landschap; y het bieden van ontwikkelingsruimte op bouwblokken voor verwerking en opslag van agrarische producten en energieopwekking; y bij nieuwe ontwikkelingen in de zeekleipolders kansen te benutten om de onderlinge samenhang tussen de onderdelen van de Zuiderwaterlinie te verbeteren y bij de verdere ontwikkeling van de dorpen in het zeekleigebied de verschillen in ontstaansgeschiedenis en de relatie tussen dorpstypen en omgeving te gebruiken. 3. Het ontwikkelen van een robuust krekensysteem. Dit kan door:
Structuurvisie RO /
65/98
y y y
4. y y
de kreken als doorgaande natte structuur te versterken voor waterberging en natuurontwikkeling de kreken te benutten voor wateraanvoer voor de landbouwgebieden in de omliggende polders gekoppeld aan de kreken ruimte te bieden voor nieuwe landgoederen waarvan de structuur voortbouwt op de kenmerkende openheid en het waterrijke karakter van het gebied. Het ontwikkelen van dynamische natuurwaarden in de buitendijkse gebieden. Dit kan door: de Biesbosch verder te ontwikkelen tot dé natte knoop van West-Nederland in te zetten op de verbinding van de Biesbosch, via de buitendijkse gebieden naar de natuurgebieden de Slikken van de Heen en het Rammegors
5. De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: “Biesbosch” en “Zuiderwaterlinie bij Willemstad-Klundert” (Polder Ruigenhil). 6. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van open akker- en graslandgebied (zoals overwinterende ganzen en zwanen, maar ook kieviten, scholekster en veldleeuweriken), kreken en sloten (o.a. de rugstreeppad) en dijken en wegbermen (o.a. zomertortel en agrimonie) goede indicatoren zijn. 7. Grootschalige ontwikkelingen dragen bij aan nieuwe landschapskwaliteit. Dit is vooral van belang bij: y de ontwikkeling van het AFC: de orthogonale wegenstructuur van de polder wordt drager voor een modern landschap. y verlenging van A4-Zuid: inspelen op het contrast open polderlandschap en bebouwde en beboste Brabantse Wal. y omgeving Moerdijk en A-16-HSL: ontwikkelen landschapsplan waarin stedelijke en groene ontwikkelingen met elkaar in evenwicht komen. Vormgeven van de (gebundelde) infrastructuur als robuuste groene poort van Brabant. Foto's gebiedspaspoort PM
8.3 Gebiedspaspoort Land van Heusden en Altena 8.3.1 Kenmerken: Open rivierenland, rijk aan details 1 De natuurlijke basis
Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere meer zandige oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open rivierkommen in het binnenland. Het buitendijkse uiterwaardengebied overstroomt jaarlijks. Het gebied wordt aan drie zijden begrensd door de rivieren Nieuwe Merwede, Bergsche en Afgedamde Maas. Ten westen van het Land van Heusden en Altena ligt het voormalige getijdenlandschap van de Biesbosch. Kenmerkende waterlopen zijn de Alm en de Dussen.
66/98
Structuurvisie RO /
2 Het ontginningslandschap
Het Land van Heusden en Altena is een landschap met rationeel ingerichte grootschalige en open rivierkleipolders en langgerekte meer besloten oeverwallen. De natte moerassige komgronden werden na de Tweede Wereldoorlog ontwaterd en ingericht voor de landbouw. Kenmerkende landschapselementen zijn grienden en eendenkooien. De oeverwallen waren van oudsher geschikte plekken voor landbouw en bebouwing. Oude dorpen zoals Genderen en Drongelen worden gekenmerkt door een min of meer ronde of ovale vorm. Nieuwe dorpen zoals Dussen hebben een meer langgerekte vorm. Woudrichem is een vestingstad en maakt samen met de forten en inundatievlaktes onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: een cultuurhistorisch karakteristiek defensielandschap. In Het Land van Heusden en Altena komen diverse kasteelterreinen voor. Het rivierenlandschap is rijk aan plant- en diersoorten van open weide- en akkergebieden, het halfopen oeverwallenlandschap, sloten, dijken, wegbermen en uiterwaarden. De landbouw is de dominante grondgebruiker voor met name de grondgebonden teelten. Daardoor is de landbouw ook bepalend geworden voor het open karakter. 3 Het moderne landschap
Vroeger lag het Land van Heusden en Altena relatief geïsoleerd ten opzichte van de infrastructuur. Hierdoor kent het gebied geen omvangrijke verstedelijking. Langs de oevers van de rivieren ligt een kralenketting van (kerk-) dorpen. Binnen deze kralenketting is een duidelijk verschil in dynamiek. De dorpen langs de Afgedamde Maas en de Nieuwe Merwede liggen op zeer korte afstand van elkaar en grenzen direct aan de rivieren. Op enkele plaatsen zijn dorpen samengesmolten tot één stedelijk gebied (Rijswijk-Giessen en Wijk en Aalburg). De dorpen langs de Bergsche Maas zijn kleiner en hebben veelal nog hun oorspronkelijke structuur. De rivierkleipolders vormen een primair en rationeel ingericht agrarisch gebied. Kenmerkend is de grondgebonden landbouw. 8.3.2 Ambitie: Contrast versterken tussen oeverwallen en rivierkleipolders 1. Het versterken van het contrast tussen de open rivierkleipolders en de meer verdichte oeverwallen. Dit kan door: y op de oeverwallen ruimte te bieden voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld nieuwe landgoederen en andere vorm van wonen in combinatie met investeringen in landschapselementen als houtwallen, hoogstam fruitbomen, lanen en bosjes. y In de rivierkleipolders ruimte te geven aan de grondgebonden landbouw die past bij de openheid en de oost-westgerichtheid van de polders. 2. Het versterken van de patroon van de oeverwallen. Dit kan door: y bij de verdere ontwikkeling de verschillen tussen de dorpen aan de Bergsche Maas (kleiner en op afstand van de Maas) en langs de Nieuwe Merwede en Afgedamde Maas (groter en direct aan de Maas) als inspiratiebron te nemen; y de openheid en weidsheid van het polderlandschap zichtbaar houden vanaf de 'Polderroute' (N283, N267 en N233). y bij de ontwikkeling van het regionale bedrijventerrein bij Werkendam aandacht te hebben voor het vormgeven van de overgang van het bedrijventerrein naar het open zeekleipolderlandschap en bijbehorende krekenpatroon. 3.
De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: “Nieuwe Hollandse Waterlinie”, mede in relatie tot het routeontwerp A27.
4. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: “Land van Heusden en Altena”. Structuurvisie RO /
67/98
5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van de open weide- en akkergebieden (zoals de grutto, maar ook overwinterende kleine zwanen en ganzen), en de half-openlandschappen op de oeverwallen, uiterwaarden, sloten, dijken en wegbermen goede indicatoren zijn. Denk daarbij aan soorten als steenuil, heikikker en kwartelkoning.
8.4 Gebiedspaspoort Maaskant 8.4.1 Kenmerken: Kommen en oeverwallen; de Maas als sedimentatie rivier 1 De natuurlijke basis
Maaskant maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap van de Maas met hogere meer zandige oeverwallen en lager gelegen open komgronden. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door een brede dekzandrug die de overgang met het Brabant van het zand markeert. 2 Het ontginningslandschap
Vanaf de middeleeuwen zijn de rivierkleigronden systematisch bedijkt. Door de aanleg van dijken resteerde minder ruimte voor het water van de Maas en is een complex stelsel van overlaten ontwikkeld. Zo kon het water ook ten tijde van hoge piekafvoeren in goede banen worden geleid. Cultuurhistorisch karakteristiek zijn de Beerse en Baardwijkse Overlaat. De komgronden waren vanwege de slechte ontwatering en de functie als overlaat lang als extensieve weidegronden in gebruik. In de kommen zijn meerdere eendenkooien ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog werden de komgebieden goed ontwaterd en ingericht voor de landbouw. Kenmerkend voor de ontwatering van de oostelijke Maaskant is het stelsel van oostwest lopende weteringen en voor de westelijke Maaskant het Drongelens Kanaal. De open rivierkleipolders worden geflankeerd door meer besloten oeverwallen. Het grondgebruik op de oeverwallen is gevarieerder dan in de polders. Op de oeverwallen is een halfopenlandschap ontstaan met besloten delen met oeverwaldorpen en beplanting, en meer open delen tussen de kernen. In de oostelijke Maaskant wordt de overgang met de dekzandrug gemarkeerd door de lintbebouwing van Kruisstraat, Heeseind en Geffen. De westelijke Maaskant wordt scherp begrensd door het Drongelens Kanaal. Binnen de overstromingsvlakte van de westelijke Maaskant -Gement, Baardwijkse Overlaat en polder Bokhoven en Vlijmen- ligt het omdijkte Eiland van Heusden. Deze zandopduiking te midden van de overstromingsvlakte is een landbouwkundig intensief gebruikt gebied (tuinbouw). Karakteristiek voor de verstedelijking binnen het eiland van Heusden is de lintbebouwing. Identiteitsdragers van Maaskant zijn dijken, weteringen, oude Maasmeanders, wielen en kloostercomplexen. 3 Het moderne landschap
Delen van de buitendijkse gebieden zijn nog steeds in gebruik voor de landbouw (grondgebonden veehouderij), maar de uiterwaarden worden steeds belangrijker voor natuurontwikkeling en recreatie. Het betreft vooral de waterrecreatie, met een concentratiepunt bij het Engelermeer, in De Lithse Ham, en aan Gelderse zijde de Gouden Ham. De afwisseling van open en meer besloten gebieden is ook nu nog kenmerkend voor het landschap van de oeverwallen. Door deze afwisseling in het landschap is de natuur rijk aan soorten van open weide- en akkergebieden en de halfopen oeverwallen. In de kommen zijn na de landinrichting moderne, grootschalige veehouderij bedrijven ontstaan. Het eiland van Heusden is uitgegroeid tot een relatief sterk verstedelijkt gebied: de ruimten tussen de lintbebouwing zijn grotendeels gevuld met bedrijventerreinen, woonwijken en glastuinbouw. Het contrast met de omliggende open gebieden is daardoor toegenomen, de scherpe begrenzing met dijken is markant. De A59 doorsnijdt dit landschap. 68/98
Structuurvisie RO /
Stedelijke ontwikkelingen van Den Bosch in de rivierkleipolders tot aan de Maas hebben het gebied van de Maaskant in tweeën verdeeld. Meest recente stedelijke uitbreidingen zijn de Groote Wielen aan de oostkant, in het laagst gelegen deel van de Polder Maaskant, en de woonkastelen van Haverleij aan de westkant van Den Bosch. 8.4.2 Ambitie: Contrast versterken tussen oeverwallen en rivierkleipolders met overlaten 1. Het open karakter van de rivierkleipolders versterken. Dit kan door: y het stelsel van overlaten beter beleefbaar te maken: a. door voor de Baardwijkse en Bokhovense Overlaat in te zetten op verbetering van het doorgaande open groene karakter van de overlaten, daar waar de A-59 de overlaten kruist, in het kader van de “Businesscase Gebiedsversterking Oostelijke Langstraat”. b. In te zetten op vrije ligging van de Hertogswetering in het landschap en op de ontwikkeling van natuur- en moeraszone langs deze hoofdwetering y ruimte te geven aan de grondgebonden landbouw. y ontwikkelingen zijn met name mogelijk langs noordzuid gerichte wegen van de polder Maaskant en nabij bestaande bebouwingsconcentraties. y behoud van openheid en rust voor weide- en akkervogels, specifiek in de Beersche Overlaat. 2. In te zetten op verdichting van de oeverwallen en Het Eiland van Heusden. Dit kan door: y mogelijkheden te bieden voor verweving van functies en verdichting met bijvoorbeeld stedelijke ontwikkelingen, nieuwe landgoederen en andere vorm van wonen in combinatie met investeringen in landschapselementen als houtwallen, hoogstam fruitbomen, lanen en bosjes. y het landschap van de oeverwallen gebruiken voor de ontwikkeling van extensieve recreatie y ruimte te bieden voor intensivering en herstructurering van de bestaande glastuinbouwgebieden op het Eiland van Heusden. Hier liggen voor de korte en middellange termijn nog mogelijkheden voor ontwikkeling van de glastuinbouw. Om een duurzaam ontwikkelingsperspectief op de langere termijn te behouden is het voor een deel van de glastuinbouwbedrijven noodzakelijk op zoek te gaan naar ontwikkelingsmogelijkheden binnen nieuwe of al geplande locaties voor glastuinbouw. De provincie zoekt samen met de sector en de gemeenten in de regio naar ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe of al geplande locaties. 3. Versterken van de relaties tussen stad en land . Dit kan door: y de noordrand van het stedelijk gebied van Oss te verbinden met een brede moeraszone langs de Hertogswetering, waarin mogelijkheden zijn voor waterberging en natuurontwikkeling. Dit bevordert ook de functie als recreatief uitloopgebied; y de zone rond de Groote Wielen van Den Bosch in te richten voor opvang van water uit de Polder Maaskant en daarmee de relatie tussen woonwijk en het omliggende polderlandschap te versterken. y markante grenzen op de overgang tussen hoog/droog en nat/laag behouden als duurzame grenzen tussen stad en land. Denk hierbij aan de oude ontginningslinten en dijken. 4. De cultuurhistorische waarden in de Maaskant in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: “Maaskant met Beerse en Baardwijkse Overlaat” (voor een klein deel ook in gebiedspaspoort Maasvallei).
Structuurvisie RO /
69/98
5. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: “Maaskant”. 6. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van open weide- en akkergebied (bijv. weidevogels, overwinterende kleine zwanen, ganzen en smienten) waterlopen (bijv. de bittervoorn), dijken en wegbermen (rapunzelklokje, beemdkroon) en het halfopen landschap op de oeverwallen (bijv. patrijs en alpenwatersalamander) goede indicatoren zijn.
8.5 Gebiedspaspoort Maasvallei 8.5.1 Kenmerken: Heggen, ruggen en vlakten; de Maas als insnijdingsrivier 1 De natuurlijke basis
Langs de oostgrens van Brabant heeft de Maas zich ingesneden in het landschap. Hierdoor hebben zich Maasterrasvlakte en -ruggen en het huidige rivierdal van de Maas gevormd. Ook oude stroomgeulen van de Maas, zoals de Vilt, zijn als geomorfologische relicten nog duidelijk herkenbaar in het landschap. Het lager gelegen westelijk deel van het gebied is mede gevormd onder invloed van de Raam die uit het zandplateau richting Grave stroomt. Kenmerkend voor de Maasvallei is het aanwezige microreliëf. 2 Het ontginningslandschap
Het oude rivierenlandschap van de Maasvallei is van oost naar west te verdelen in rivierdal, Maasterrasrug en Maasterrasvlakte. De Maasheggen zijn kenmerkend voor het rivierdal. Karakteristiek voor de Maasterrasrug zijn de oude bebouwingslinten van afzonderlijke dorpen met elk hun eigen karakteristieke formaat en kenmerken, afgewisseld door open akkercomplexen. Deze zone, met daarin Boxmeer en Cuijk, kent van oudsher de hoogste graad van ruimtelijke (stedelijke) dynamiek in de Maasvallei. Cuijk was in de Romeinse tijd al een belangrijke nederzetting. In het gebied ten westen van de spoorlijn Nijmegen-Venlo, de Maasterrasvlakte, is de bebouwingsgraad geringer. Het landschap is er relatief vlak en open. De kernen Rijkevoort en St. Hubert liggen als 'eilanden' in het landschap. Grave, een oude vestingstad aan de Maas, vormt aan de noordzijde de beëindiging van de open en lager gelegen Maasterrasvlakte, waarin zich ook het dal van de Raam bevindt. Door de aanwezigheid van het microreliëf en de afwisseling tussen bosschages en open akkers is de Maasvallei een leefgebied voor de das. Kenmerkende landschapselementen voor de Maasvallei zijn: de open akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groen, de Maasheggen, de oude geulen en steilranden. De Maasheggen nemen in Noord-Brabant een unieke plek in door de schaal waarop het zich voordoet. Eeuwenoude hagen omzomen kleine landbouwpercelen.
70/98
Structuurvisie RO /
3 Het moderne landschap
Op de Maasterrasrug liggen de meeste voorzieningen, de bovenregionale infrastructuur en grootste kernen, Boxmeer en Cuijk. Kenmerkend verschil tussen beide kernen is de relatie tot het landschap en de infrastructuur: Boxmeer is omgeven door groen (bos, akkers en Maasheggenlandschap) en Cuijk heeft een stedelijk front direct naar de Maas en de A73. Grave vormt een belangrijke schakel tussen de Middenpeelweg en de A73 bij Cuijk. De Maasterrasvlakte is een meer laagdynamisch gebied, met kleinere kernen en halfopen landschap. De landbouw is een belangrijke drager van het buitengebied. Intensieve vormen van landbouw (tuinbouw, boomteelt, maar ook intensieve veehouderij) zijn kenmerkend voor dit gebied. De belangrijkste recreatieve en toeristische ontwikkelingen zijn gekoppeld aan de Maas, het Maasheggengebied en aan de grootschalige ontzanding van de Kraaijenbergse Plassen. 8.5.2 Ambitie: Sterke kernen in een natuurlijke en cultuurhistorisch waardevolle omgeving 1. Versterken van contrasten tussen landschappen binnen Maasvallei. Dit kan door: y mogelijkheden te bieden voor ruimtelijke verdichting op de Maasterrasvlakte door onder andere boomteelt sierteelt, grootschalige veehouderij en nieuwe landgoederen. Dit versterkt het contrast met de open akkers op de terrasrug. y verdere vernatting van de Maasterrasvlakte. y ruimte te geven aan de intensivering van de landbouw in combinatie met het versterken van de ecologische waarden van de Maasterrasvlakte. Versterking van de ecologische waarde van de beken en landgoederenstructuur van het Raamdal heeft daarbij prioriteit. y instandhouding, herstel en uitbreiding van de Maasheggen, zodat het Maasheggengebied zich ontwikkelt tot een robuust natuurgebied; y via beheersvergoedingen in het Maasdal grasland te stimuleren, door verplaatsing van boomteelt en tuinbouwteelten, zodat ruimtelijke eenheid van het rivierdal wordt versterkt; y toegankelijk maken van het rivierdal door het optimaliseren van de padenstructuur. 2. Aandacht voor de relatie van de kernen met het landschap. Dit kan door de beleving van het landschap van de Maasvallei vanaf A73 en de A77 als een groen en afwisselend landschap als uitgangspunt te nemen voor nieuwe ontwikkelingen. Alleen Cuijk presenteert zich ter hoogte van het bedrijventerrein naar de A73. Dit betekent dat overige stedelijke ontwikkelingen, zoals bij Haps en Boxmeer, afstand houden tot het hoofdwegennet en ingebed worden in een groene omgeving. 3. De cultuurhistorische waarden van de Maasvallei in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: “Maasvallei” en “Maaskant” (grotendeels in gebiedspaspoort Maaskant). Dit kan door: y bij de uitbreiding van dorpen en steden meer aandacht te geven aan het beeld van het dorp of de stad vanuit het landschap; y rekening te houden met belangrijke, vaak kwetsbare details, zoals steilranden en geulen, oude verkavelingen, sporen van oude wegen, oude heggen die karakteristiek zijn voor het landschap van de Maasvallei; y alleen ruimte te geven aan de ontwikkeling van teelten die het bodemarchief in de archeologische en aardkundig waardevolle gebieden niet aantasten; y afwisseling van kernen en open akkers op Maasterrasrug. 4. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: “Maasvallei”. 5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te
Structuurvisie RO /
71/98
sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van heggen en houtwallen (bijv. de nachtegaal, grasmus en das), het kleinschalig besloten landschap (bijv. steenuil, grote lijster), het half open landschap en akkerranden (bijv. geelgors en akkerandoorn), perceelsranden, wegbermen en waterlopen (bijv. roodborsttapuit, rapunzelklokje en drijvende waterweegbree) goede indicatoren zijn. 6. In de Maasvallei speelt in het bijzonder het behoud van het leefgebied voor de das als schakel tussen de leefgebieden in Brabant, Gelderland en Limburg. Versterking van het leefgebied das kan door: y de open akkercomplexen te behouden als robuuste groene geleding ten behoeve van het leefgebied van de das; y ontwikkeling van nieuwe landgoederen en andere vormen van wonen tussen de kernen is mogelijk als de openheid van de akkercomplexen behouden blijft en de geschiktheid van het gebied voor de das wordt verbeterd. y ontwikkeling van intensieve vormen van landbouw (tuinbouw, boomteelt, intensieve veehouderij) in combinatie met het versterken van de kwaliteiten als leefgebied van de das en struweelvogels. y ontwikkeling van een recreatief watersportknooppunt KraaijenbergseplassenDommelsvoort, waarbij optimaal wordt rekening gehouden met de das, cultuurhistorische en aardkundige waarden. y het aanleggen en onderhouden van lanen, hagen en andere perceelrandbegroeiingen. Foto's gebiedspaspoort PM
8.6 Gebiedspaspoort Brabantse Wal 8.6.1 Kenmerken: Beboste zandkop, markante grens zand-klei 1 De natuurlijke basis
De Brabantse wal was lang een hoge zandrug te midden van veenmoerassen. Ten westen en ten noorden van de wal lagen de veenmoerassen. Door afgraving en oxidatie/inklinking zijn de veenmoerassen verdwenen en zijn later de huidige zeekleigronden afgezet. Ook oosten van de wal lagen de moerassen van de veengronden die vrijwel geheel zijn afgegraven. De wal is geomorfologisch zeer bijzonder vanwege het macroreliëf, vooral aan de westzijde: een belangrijk ruimtelijk kenmerk is het hoogteverschil van ca 20 m tussen de wal en het ernaast gelegen kleigebied. De overgang naar het landschap ten oosten van de wal is meer geleidelijk. 2 Het ontginningslandschap
Kenmerkend voor de Brabantse Wal is de grote verscheidenheid aan bossen die al vanaf begin 1500 (Wouwse Plantage) werden aangelegd: parkbos behorende bij landgoederen, productiebos (eiken en naaldhout) behorende bij landgoederen, doorgeschoten hakhoutcomplexen en dennenbossen om de verstuiving te fixeren
72/98
Structuurvisie RO /
De grote verscheidenheid aan bossen heeft geleid tot een kleinschalig besloten landschap van steden, dorpen, landbouwgronden, landgoederen, plantages met loof- en naaldhout, vennen, woeste gronden met heidevelden en verstuivingen. De landbouw op de Brabantse Wal is kleinschalig en versnipperd, waardoor het in landbouwkundig opzicht geen belangrijk gebied is. Er zijn enkele intensief gebruikte graslandgebieden in kwelzones met rundveebedrijven en akkerbouw. De natuur wordt gekenmerkt door soorten die afhankelijk zijn bos, water en het besloten landschap dat kenmerkend is voor de oude zandontginningen. Op de overgang naar de zeeklei liggen nederzettingen met oude akkercomplexen. Op de meer geleidelijke overgang van de Brabantse Wal naar het open agrarische landschap ten oosten daarvan wordt het landschap gekenmerkt door agrarische percelen omzoomd door bospercelen. Bijzonder voor de Brabantse Wal zijn de vestingstad Bergen op Zoom en de omliggende forten die samen deel zijn van de Zuiderwaterlinie. 3 Het moderne landschap
Verstedelijking en infrastructuur hebben geleid tot versnippering van de natuurgebieden op de Brabantse Wal. Ondanks deze ontwikkeling zijn de natuurwaarden van de natuurgebieden aanzienlijk. Op de steile westflank van de wal is het stedelijk gebied sterk gegroeid. Halsteren en Bergen op Zoom zijn nagenoeg aan elkaar vastgegroeid. Hoogerheide is sterk gegroeid en is bijna vastgegroeid aan Woensdrecht. De bossen ten oosten van deze kernen worden doorsneden door het vliegveld bij Woensdrecht, de A58 en het spoor. De kernen op de wal worden verbonden door de noordzuidroute N289-A4-A58, N259. In de overgangszone van de Brabantse Wal naar het ten oosten ervan gelegen open agrarische gebied zijn meerdere huisjesterreinen en campings ontstaan, evenals functies als glastuinbouwcomplexen en een vuilstort. Het nog aanwezige kleinschalige besloten landschap is van belang voor de natuurwaarden. 8.6.2 Ambitie: héél de Wal 1. 1. Ontwikkeling tot een samenhangend natuurgebied (provinciaal landschap én nationaal park). Dit kan door: y ontsnippering van natuurgebieden: zowel verbeteren van de samenhang tussen de bossen onderling als tussen de bosgebieden en de natuurgebieden direct over de grens met België (zoals de Kalmthoutse Heide), en tussen de bossen en de open akker- en weilanden van de zeekleipolders (bijvoorbeeld door de ontwikkeling van ecoducten). y stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. y bestrijding verdroging en vermindering drinkwaterwinning (project “water uit de Wal”) y realisering natte natuur. y vergroting van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling recreatieve poorten, mede in het kader van het Grenspark. y bij landbouwkundig gebruik meer inspelen op de kwaliteiten van het landschap. Bijvoorbeeld door rekening te houden met kwelzones en door het versterken van kleinschalige landbouw langs bosranden met grondgebonden teelten, biologische landbouw en granen. y stedelijke ontwikkelingen gekoppeld aan de A58-A4 oppakken als integrale gebiedsopgave zodat groene buffers tussen de dorpen/steden beleefbaar blijven. y ontwikkeling van Aviolanda (Maintenance Valley) als nieuw landgoed: op en rond het vliegveld Woensdrecht liggen mogelijkheden voor de ontwikkeling van aan vliegveld gebonden bedrijvigheid wanneer dat samengaat met zuinig ruimtegebruik, ontsnippering en een groene impuls voor de Brabantse Wal. 2. Het versterken van het kleinschalige karakter van het oude zandontginningslandschap. Dit kan door: y ontwikkeling van de landbouw meer te richten op het versterken van natuur- en landschapswaarden en het verbeteren van de recreatie mogelijkheden. y mogelijkheden te bieden voor verblijfs- en dagrecreatieve ontwikkelingen.
Structuurvisie RO /
73/98
y y
mogelijkheden te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en andere vormen van wonen waarbij wordt bijgedragen aan natuur- en landschapsverbetering en het tegengaan van verstening en verdroging. afstemming van stedelijke ontwikkelingen op de landschapskwaliteiten van de wal, zoals bij Bergen op Zoom-Halsteren, Woensdrecht en Ossendrecht.
3. Versterking van de kwaliteit en beleving van de steilrand van de Brabantse Wal. Dit kan door: y versterking van de gradiënten: ontwikkeling natte open gebieden grenzend onderaan de steilrand, en versterking boskarakter op de steilrand zelf; y geen nieuwe ruimte te reserveren voor grootschalige verstedelijking aan de voet van de steilrand. 4.
De cultuurhistorische waarden van de Brabantse Wal in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: “Brabantse Wal” en “Zuiderwaterlinie bij Steenbergen” (Forten Pinsen, De Roovere).
5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van het kleinschalig besloten landschap (bijv. alpenwatersalamander), sloot- en greppelkanten (bijv. heikikker, roodborsttapuit), perceelsranden en kleine wateren (poelkikker) goede indicatoren zijn. 6. Het versterken van de grote verscheidenheid aan bossen bij de verdere ontwikkeling en beheer van de boscomplexen van de Brabantse Wal. Dit kan door in te zetten op ontwikkeling van de natuur- en recreatiewaarde van de bossen in samenhang met het versterken van het eigen karakter van het betreffende boscomplex. Pm: foto's
8.7 Gebiedspaspoort West-Brabantse Venen 8.7.1 Kenmerken: Open en onregelmatig turfvaartenlandschap 1 De natuurlijke basis
De West-Brabantse venen maken deel uit van het zwak golvende dekzandlandschap. Anders dan in Oost-Brabant waren hier geen beeklopen, waardoor de dekzandkommen een slechte ontwatering hadden. Hierdoor ontstond op grote schaal veen. Stormvloeden hebben grote delen van het WestBrabantse veen weggeslagen. Grote delen van de resterende venen zijn door de mens afgegraven en ontgonnen. De natuurlijke basis van dit gebied bestaat daardoor weer uit dekzand. 2 Het ontginningslandschap
Kenmerkend voor de West-Brabantse venen is het proces van veenontginning. Initiatiefnemers van de veenontginning waren de abdijen, kloosters en gasthuizen. De turf is ontgonnen vanuit langgerekte veendorpen die de hogere ruggen in het landschap volgen. Hierdoor hebben de dorpen een vrij grillig verloop. De turfvaarten en turfhavens herinneren nog aan de periode van turfwinning. In de kleinste dorpen zijn imposante kerken gebouwd, zoals de basiliek van Oudenbosch, Klein Lourdes in Sint Willebrord en de kerk van Wouw. Ten behoeve van de ontwatering van de zandgronden zijn er verschillende noord-zuidlopende beken en waterlopen gegraven.
74/98
Structuurvisie RO /
In de omgeving van Rucphen zijn op grote schaal bossen aangelegd, enerzijds om de dreigende verstuiving van de resterende heide gronden tegen te gaan, anderzijds als leverancier van mijnbouwhout. De oude en jonge zandontginningen zijn sterk verweven en visueel nog goed van elkaar onderscheiden. Kenmerkende landschapselementen zijn: turfvaarten, turfhavens, gegraven beken en waterlopen, houtwallen, landgoederen en (grillig lopende) ontginningslinten. De ontginningen hebben geleid tot een sterk landbouwkundig gebruik met een grote menging van rundvee, akkerbouw, groenteelt en lokaal met concentraties van intensieve veehouderij. Vooral groenteteelten en de opkomst van boomteelt zijn bepalend voor het gebied. 3 Het moderne landschap
In West-Brabantse venen zijn twee grotere suburbane kernen ontstaan, Roosendaal en Etten-Leur. Beide kernen hebben bij de snelle groei van de afgelopen decennia weinig relatie gezocht met het omliggende landschap. Vooral de hoofdwegen en spoorlijnen hebben de ontwikkeling van het stedelijke gebied bepaald. De kernen worden verbonden door de A58. Sint-Willebrord, Rucphen en Sprundel zijn drie dorpen ten zuidwesten van Etten-Leur, die nagenoeg aan elkaar zijn vastgegroeid. Verspreid in het buitengebied, meestal omgeven door een open agrarisch gebied, liggen kleinere dorpskernen met een echt landelijk woonmilieu, zoals Heerle, Schijf, Achtmaal en Wernhout. Het overige deel van het voormalige veenlandschap heeft een nog sterk agrarisch karakter, dat gekenmerkt wordt door relatieve openheid en blokverkavelingen, en dat wordt doorsneden door linten en boscomplexen. Het grondgebruik is afwisselend. Naast veehouderij komen tuinbouw, fruitteelt en boomteelt voor. Plaatselijk zijn er kleine glastuinbouwcomplexen te vinden. Kenmerkende natuur wordt binnen de West-Brabantse venen gevonden in halfopen cultuurlandschappen (ten zuiden van Etten-Leur) en besloten cultuurlandschappen (rondom de Rucphense bossen en de strook Kievitpolder/ Pannenhoef). 8.7.2 Ambitie: herstel relatie stad-landschap bij grote steden 1. Versterken identiteit en natuurwaarden van de halfopen- en besloten cultuurlandschappen. Dit kan door: y bescherming en ontwikkeling van bestaande landschapselementen zoals de structuur van kleine percelen, houtwallen, zandwegen en heggen. y mogelijkheden te bieden voor landgoedontwikkeling en andere vormen van wonen, verbreding van landbouw en recreatieve ontwikkelingen. y rond Rucphen-Sint-Willebrord de landbouwkundige ontwikkelingen te verweven met natuur- en waterdoelstellingen in verband met het belangrijke inzijggebied dat hier ligt. 2. Verbinden natuur van zand en klei. Dit kan door: y koppeling van robuuste groenblauwe structuur aan de aanwezigheid van kwel. y versterken samenhang tussen de natte polders ten noorden van Breda en Etten-Leur door de ontwikkeling van stapstenen. 3. Versterken natuur- en landschapswaarden in groene buffers tussen de steden Bergen op Zoom, Roosendaal en Etten-Leur. Dit kan door: y gebieden te vrijwaren van grootschalige verstedelijking. y vergroten mogelijkheden voor route gebonden recreatie. y investeren in herstel landschapselementen en toevoegen van nieuwe landschapselementen y ruimte te bieden voor stad- en natuurboeren (verkoop en teelten van streekproducten, landschapsonderhoud). y in de smalle groene buffer tussen Etten-Leur en Breda sterk in te zetten op natuurontwikkeling (o.a. bij Prinsenbeek), zodat de groene geleding tussen Breda en Etten-Leur duurzaam versterkt wordt (project “De Groene Schakel” en het project Weerijs Noord).
Structuurvisie RO /
75/98
4. Verbeteren van de relatie van Roosendaal en Etten-Leur met het omliggende landschap. Dit kan door het creëren van een meer geleidelijke overgang van stedelijk gebied naar het buitengebied bij uitbreiding van het stedelijk gebied. y Voor Roosendaal liggen die kansen aan de zuidzijde van de stad. De noordzijde van Roosendaal wordt juist gekenmerkt door een harde grens. Toekomstige infrastructuurlijnen (Robellijn en Noordoosttangent) vormen straks de definitieve grenzen van de stedelijke ontwikkeling. y Ontwikkelingsmogelijkheden voor Etten-Leur liggen juist aan de noordzijde, waarbij het de opgave is om de relatie van Etten-Leur met het landschap te verbeteren. 5. De relicten van de veenontginningsgeschiedenis gebruiken als inspiratiebron voor toekomstige ontwikkelingen zodat deze structuren weer zichtbaar worden in het landschap. Dit kan door: y versterken van de structuur van turfvaarten en turfhavens y hier aandacht aan te besteden bij dorpsontwikkelingen, landgoedontwikkeling en bij de inrichting van waterbergingsgebieden. y in te zetten op het behoud dan wel het herstel van het zicht op de grote kerken als de basiliek van Oudenbosch, Klein Lourdes in Sint-Willebrord en de kerk van Wouw vanaf de hoofdwegen (snelwegen en provinciale wegen). 6. De cultuurhistorische waarden van de West-Brabantse Venen in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten.Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: ”Landgoederenbij Zundert” (Pannenhoef, Wallsteyn, De Moeren, Oude Buissche Heide). Herstel karakter A-58 als Napoleonsweg tussen Etten-Leur en Roosendaal: een oorspronkelijk rijk beplante kaarsrechte weg, gelegen tussen de kerktorens van beide kernen. 7. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: ”Dekzandrug Bosschenhoofd-Hoeven”. 8. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van de halfopen en besloten cultuurlandschappen (zoals patrijs en alpenwatersalamander) en de open weide- en akkergebieden (wulp, grutto) en waterlopen (drijvende weegbree) goede indicatoren zijn. Pm foto's
8.8 Gebiedspaspoort Langstraat 8.8.1 Kenmerken: Open en nat veenlintenlandschap 1 De natuurlijke basis
De Langstraat ligt op de overgang van zand naar klei. Het maakte onderdeel uit van een groot veenkussen dat zich uitstrekte tussen Dordrecht, Woudrichem en Heusden. Bij de SintElizabethsvloed van 1421 zijn grote delen van het veencomplex weggeslagen. In het overgangsgebied van zand naar klei is sprake van een enorme kweldruk.
76/98
Structuurvisie RO /
2 Het ontginningslandschap
De veenontginningen van de Langstraat worden gekenmerkt door de typische slagenverkaveling met elzensingels, dijken en kades, waarbij de smalle kavels met een dicht slotenpatroon nagenoeg haaks op de ontginningsbasis liggen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van lange, kaarsrechte dorpen, sterk verwant aan de Hollandse veendorpen. Een mooi voorbeeld hiervan is 's Gravenmoer. De oorspronkelijke relatie tussen de dorpen, het afwisselend open en besloten slagenlandschap en het water is in de Langstraat nog goed beleefbaar. Hierdoor is het hele gebied cultuurhistorisch waardevol. Ten noorden van de Winterdijk is de Langstraat opener en grootschaliger dan ten zuiden daarvan. In het hele gebied zijn de noord-zuid georiënteerde turfvaarten en oostwestgerichte wegen de dragers van de landschapstructuur. De aanwezigheid van kweldruk leidt tot waardevolle flora en fauna gekoppeld aan waterlopen en natte graslanden. Dankzij de landinrichtingen is hier een goede productiestructuur voor de landbouw gecreëerd met veel ruimte voor grondgebonden teelten. 3 Het moderne landschap
Een aantal kernen in de Langstraat hebben een sterke groei doorgemaakt: het oostelijke deel is verstedelijkt met de groei van Waalwijk, Sprang-Capelle en Kaatsheuvel. Het westelijke deel heeft een meer landelijk karakter. Hier liggen langgerekte veenlintdorpen met dorpse uitbreidingen rond de centra in een open landschap. Het gebied bestaat overwegend uit grasland, afgewisseld met enkele sterke clusters voor boomteelt, glastuinbouw en groenteteelt. In de afgelopen tijd hebben verschillende ontwikkelingen geen rekening gehouden met de structuur van vaarten en lintdorpen/wegen. Hierdoor zijn de kwaliteiten van het landschap van de Langstraat onder druk komen te staan. Daarnaast heerst er in het gebied een spanning tussen cultuurhistorie, natuurontwikkeling en landbouw. In het kader van de natuurdoelstellingen zijn bossen gerealiseerd terwijl de openheid een belangrijk historisch kenmerk is. De Langstraat is grotendeels Belvedère gebied, en één van de twintig cultuurhistorische landschappen van Brabant. In het kader van de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier wordt de Overdiepse polder ingericht als rivierverruimingsgebied. Hiervoor heeft de provincie in samenwerking met betrokken partijen een plan voorbereid. Het plan komt zowel de veiligheid in deze regio ten goede als het landbouwkundige gebruik en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Waterschap de Brabantse Delta draagt zorg de uitvoering van het inpassingsplan. 8.8.2 Ambitie: Slagenlandschap versterken en kwel benutten voor natuurontwikkeling 1. Het versterken van het voor Brabant unieke en historische slagenlandschap van de Langstraat. Dit kan door: y de lange lijnen in het landschap van vaarten, wegen en sloten als inspiratiebron te gebruiken bij nieuwe ontwikkelingen. Dat kan bijvoorbeeld door lange lijnen te accentueren met beplanting die karakteristiek is voor de Langstraat en door open ruimte te behouden in de lange ontginningslinten ten behoeve van het zicht op het landschap; y de openheid van het landschap te behouden. y de cultuurhistorische waarden in het cultuurhistorisch landschap “Langstaat” in samenhang verder te ontwikkelen en te beschermen en toeristisch-recreatief te ontsluiten. y aanpassingen in de landbouwkundige structuur te enten op de slagenontginningen. 2. Het versterken van de lange lijnen en het fijnmazige slagenpatroon op het zand. Dit kan door: y bos om te zetten naar moeras of grasland en de structuur van het slagenlandschap terug te brengen; y kavelgrenzen te beplanten met elzensingels; y hoge laanbeplanting aan te brengen langs de lange noord-zuidgerichte vaarten; y bestaande laanbeplanting buiten het patroon van vaarten op termijn te laten vervallen;
Structuurvisie RO /
77/98
y y y
bij verkeerstechnische aanpassingen in ontginningslinten rekening te houden met het dragende en verbindende karakter; het open houden van de zone aan weerszijden van de A59, zodat de snelweg als autonoom element in het landschap beleefbaar blijft. ; ruimte te bieden aan de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en nieuwe bebouwingslinten, waarbij deze ontwikkelingen bijdragen aan het herstel van het watersysteem (kwel benutten) en aan de versterking van de gebiedseigen landschaps- en cultuurhistorische kenmerken.
3. Het versterken van de openheid van het slagenlandschap op de klei (ten noorden van de Winterdijk). Dit kan door: y in te zetten op vormen van landbouw die de openheid ondersteunen. y ruimtelijke accenten aan te brengen door langs de lange noord-zuidlijnen hoge beplanting aan te brengen. Bestaande laanbeplanting buiten dit patroon kan op termijn vervallen. 4. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten sloten en andere wateren, sloot- en greppelkanten, open weide en akkergebied, perceelsranden, en het open en besloten cultuurlandschap goede indicatoren zijn. Dit betreft bijvoorbeeld soorten als spitsfonteinkruid, de poel- en heikikker, de grutto, overwinterende kleine zwanen en ganzen, de blauwborst en de kamsalamander. 5. Het benutten van kwel voor natuurontwikkeling door de samenhang tussen de geïsoleerd gelegen natuurgebieden te verbeteren en daarmee het watersysteem te optimaliseren. 6. 5. Ontwikkeling van landbouw op een zodanig wijze dat de kwaliteiten van het landschap worden versterkt. Dit kan door: y ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied, boomteeltgebied en vestigingsgebied glastuinbouw tussen Dongen en Kaatsheuvel (bijvoorbeeld ruimte voor opslag en verwerking agrarische producten op bouwblokken, en verbetering van de ontsluiting voor landbouwkundig verkeer) waarbij is aangegeven hoe de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. y grondgebonden landbouw gebruik te laten maken van kwel voor de productie van teelten. Foto's gebiedspaspoort PM
8.9 Gebiedspaspoort Baronie 8.9.1 Kenmerken: Beken, bossen en buitens 1 De natuurlijke basis
De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. Het bekensysteem van Aa of Weerijs en Mark bevindt zich in het westelijk deel van de Baronie. In het oostelijke gedeelte van de Baronie ligt de breuklijn die de westgrens vormt van de Centrale Slenk. Hier stromen 't Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. 2 Het ontginningslandschap
De Baronie bestaat uit een afwisselend zandlandschap met een grofmazig mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn de akkercomplexen met aan- en omliggende buurtschappen en bijhorende groenstructuren. Hiervan is het oude zandlandschap met bolle akkers, beemden, hakhoutbosjes en –wallen en buurtschappen rond Casterlé cultuurhistorisch karakteristiek.
78/98
Structuurvisie RO /
In de Baronie komen meer open en meer besloten jonge zandontginningen voor. De besloten jonge zandontginningen worden gekenmerkt door bebouwing langs oude wegen, kleinschaligheid door de afwisseling van akkers en weiden met bosjes en losstaande bomen. Op de overgang van bos naar beekdal is een coulisselandschap ontstaan met transparante bomenrijen, gericht op de beek. Verder is een onregelmatig verkavelingpatroon met weinig bebouwing kenmerkend. De open jonge ontginningen hebben een meer open, rationeel en rechtlijnig karakter. De enkele strakke opgaande beplantingselementen in de vorm van wegbeplanting zijn verschillend gericht. Oude omvangrijke boscomplexen liggen rond Breda (Mastbos, Vrachelse Heide, boswachterij Dorst en Molenschotse Heide). Enkele complexen zijn als plantages aangelegd voor hout om huizen, kastelen en schepen te bouwen. Andere oude boscomplexen zijn als jachtbossen aangelegd, vooral voor de Oranje Nassaus. Jonge bosgebieden (Ulvenhoutse Bosch, St. Annabosch, Prinsenbos, Chaamsche Bosschen en Strijbeekse Heide) zijn veelal aangelegd als productiebossen voor de mijnbouw en zijn te vinden in het centrale gedeelte en in het zuiden van de Baronie. In veel van deze bossen zijn landgoederen en buitenplaatsen gesticht. Het gebied met de boscomplexen Mastbos, Ulvenhoutse Bosch, St. Annabosch en Strijbeekse Heide en het omliggende landschap is door de aanwezigheid van oude landgoederen cultuurhistorisch karakteristiek. Belangrijke cultuurhistorische identiteitsdragers van het agrarische cultuurlandschap zijn de akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groen, de landgoederen en de plantages met loof- en naaldhout. In de beekdalen, kwelzones en rondom de bossen is sprake van grondgebonden landbouw. De Baronie wordt doorsneden door beek- en waterlopen die samenhangen met de beeksystemen van Donge, Mark, Aa of Weerijs, 't Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. Turfvaarten in de west- en noordrand van de Baronie hebben een relatie met de stad Breda en de turfhaven in het stadscentrum. De noordrand bevat ook een cultuurhistorisch gaaf defensielandschap (omgeving Terheijden). Door de afwisseling in het landschap van de Baronie is de natuur rijk aan soorten die karakteristiek zijn voor kleinschalig cultuurlandschap, open agrarisch landschap, hooilanden, vochtige graslanden, poelen en sloten. Het is een van de belangrijkste gebieden voor amfibieën in Brabant. 3 Het moderne landschap
De verschillen tussen de oude en jonge ontginningen zijn door landinrichting in de afgelopen decennia grotendeels verloren gegaan. Het agrarische gebied van de Baronie heeft een meer open karakter gekregen. Het noordelijk deel van de Baronie wordt nu gekenmerkt door de stedelijke concentraties van Breda, Oosterhout en Dongen en grootschalige infrastructuur. In oost-west richting wordt de Baronie doorsneden door de A58, de spoorlijn Breda-Tilburg en het Wilhelminakanaal. De A16/HSL en de A27 doorkruisen in noord-zuid richting het gebied. Bedrijventerreinen maken deel uit van het stedelijk gebied van Oosterhout, Dongen, Rijen en Breda en zijn gekoppeld aan snelwegen, spoorlijnen en kanalen. In de zuidwesthoek rondom Zundert ligt een omvangrijke concentratie boomteeltbedrijven. In dit gebied is de landbouw dominant aanwezig. Door landinrichtingen zijn grote kavels en een betere ontsluiting gecreëerd voor met name akkerbouw. Incidenteel is er sprake van glastuinbouw en zijn er sterke bedrijven op het gebied van boomteelt en groenteteelt. Intensieve landbouw is geconcentreerd in een paar grote clusters van bedrijven. Vooral het gebied ten zuiden van Breda wordt gekenmerkt door een menging van landbouw, natuur en wonen. Opvallend zijn de verspreid liggende dorpen. Veel van deze dorpen hebben de afgelopen decennia hun kleinschalige karakter behouden, zoals Galder, Strijbeek, Hulten en Molenschot. Ook de aaneengesloten boscomplexen zijn kenmerkend voor het moderne landschap van dit deel van de Baronie. Ze hebben een belangrijke natuur- en recreatiefunctie.
Structuurvisie RO /
79/98
8.9.2 Ambitie: versterken contrasten in het landschap 1. Het versterken van het contrast tussen beken- en boslandschap ten zuidwesten van Breda, het boomteeltgebied Zundert, de stedelijke concentratie Breda-Oosterhout en de natte beemdzone ten noorden van Breda. Dit kan door: y ruimte te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen in het beken- en boslandschap; y akkercomplexen als entiteiten te ontwikkelen; y beekdalen robuuster te maken; y ruimte te geven aan de boomteelt bij Zundert; y de relatie van de stedelijke concentratie Breda-Oosterhout-Gilze en Rijen te versterken met de omliggende bosgebieden en landgoederen, vooral daar waar de verbinding doorsneden wordt door hoofdinfrastructuur (A16, A27 en A58); y in de beemdzone ten noorden van Breda in te zetten op vernatting en het beleefbaar maken van de oude vestingen en fortificaties van de Zuiderwaterlinie; y ten zuiden van Breda de A16 te flankeren met bomenrijen, zodat het contrast tussen het besloten zandlandschap van de Baronie en het ten noorden daarvan gelegen open polderlandschap manifest wordt. 2. Het beter met elkaar verbinden van stad en land ter hoogte van de A16 bij Breda. Dit kan door de hoogstedelijke zone rond de A16 bij Breda zo te ontwikkelen dat er enerzijds een hoogstedelijk milieu ontstaat met zicht op het landschap van de Rit, en anderzijds geïnvesteerd wordt in het landschap van de Rit zelf (natuur, landschap en uitloopmogelijkheden). 3. Het versterken van het afwisselende karakter en grofmazige mozaïek van de oude ontginningen. Dit kan door: y mogelijkheden te bieden voor nieuwe landgoederen en andere vormen van wonen, groene dorpsranden. y versterking van recreatie en toerisme rondom Chaam met behoud en versterking van de omliggende natuurlijke en landschappelijke waarden. 4. Het robuuster maken van de groenstructuur van het jonge ontginningslandschap. Dit kan door de groei van intensieve veehouderijen in de verwevingsgebieden te koppelen aan het robuuster maken van de groenstructuur van het landschap. 5. De cultuurhistorische waarden van de Baronie in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: y “Oud zandlandschap bij Castelré” (akkercomplex en buurtschap Castelré; beekdal Merkske; jonge heideontginning Castelreesche Heide) y “Landgoederen ten zuiden van Breda”( Mastbosch, Luchtenburg, Hondsdonk, Anneville, Valkenberg y “Landgoederen ten zuiden van Tilburg” (Gorp en Rovert, De Utrecht, De Hoevens, Het Ooijevaarsnest, Wellenseind; ook deels in gebiedspaspoort Kempen) y “Zuiderwaterlinie bij Terheijden” 6. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Beekdal van de Mark” en “Dekzandeiland Alphen-Baarle”. 7. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij
80/98
Structuurvisie RO /
kenmerkende plant- en diersoorten van het kleinschalig besloten landschap, open weideen akkergebieden, en sloot en greppelkanten goede indicatoren zijn. Denk daarbij aan soorten als steenuil, alpenwatersalamander, grote lijster, wulp en korenbloem. 8. Het versterken van de landbouwkundige structuur door de uitbouw van belangrijke clusters met intensief grondgebruik voor boomteelt, glastuinbouw, intensieve veehouderij en groenteteelt. Pm foto's
8.10 Gebiedspaspoort Meierij 8.10.1 Kenmerken: Kleinschalig mozaïek aan de benedenloop van beken, rijk aan populieren 1 De natuurlijke basis
De Meierij maakt onderdeel uit van het dekzandplateau en bestaat uit verschillende dekzandruggen, afgewisseld door dekzandvlaktes. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Aan de noordkant wordt het gebied begrensd door de grote en brede oost-west lopende dekzandrug tussen Oss en Waalwijk. In het centrale lage deel van het gebied (omgeving Oisterwijk) zijn in het verleden laagten ontstaan waar water op de lemige ondergrond stagneerde en vennen zich vormden die volgroeide met veen. De ontwatering was hier een probleem. Beken stroomden vanuit zuid naar het noordoosten richting de laagten van het huidige Dommeldal. In het oosten ligt het dal van de rivier de Aa. Deze beek werd gevoed vanuit het Peelhorstgebied en de daar aanwezige veenmoerassen. 2 Het ontginningslandschap
In de Meierij is een kleinschalig mozaïek ontstaan van oude en jonge ontginningslandschappen afgewisseld met woeste gronden. De woeste gronden werden, voor de introductie van de kunstmest, gebruikt voor beweiding door vee. Door overbeweiding ontstonden op enkele plekken stuifzanden (bijvoorbeeld de Loonse en Drunense duinen). De oude ontginningen bestaan uit dorpen met oude akkercomplexen en broekgebieden in de laagten met waterlopen en de beken. Op de hogere gronden langs beken zoals de Dommel en de Aa met hun zijlopen is bebouwing ontstaan in de vorm van linten, dorpen en gehuchten. Vanuit deze bebouwing is de ontginning van de omliggende gronden min of meer organisch gegroeid. Door de grote variatie in het landschap kent het gebied ook een grote biodiversiteit. Zo komen er door de afwisseling van vochtige bossen, heides, vennen en beekdalen veel amfibieën voor in de Meierij. In de jonge heideontginningen is een rationele verkaveling en ontwatering gerealiseerd. De dekzandrug tussen Waalwijk en Oss is van oudsher een belangrijke as van bewoning. In de Meierij zijn verschillende kastelen, abdijen en kloosters gebouwd en later ook landgoederen en buitenplaatsen met uitgestrekte bebossingen. Belangrijke identiteitsdragers van het agrarische cultuurlandschap van de Meierij zijn de akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groenstructuren, de langgevelboerderijen, de landgoederen, de plantages met populieren en kloostercomplexen. 3 Het moderne landschap
Het groene en afwisselende landschap van de Meierij heeft een belangrijke recreatieve functie gekregen voor de stedelijke gebieden van Tilburg, 's-Hertogenbosch en Eindhoven. Dit speelt vooral rondom het groene hart (nationaal landschap Het Groene Woud) van de Meierij en in de grote natuurgebieden Kampina, Oisterwijkse vennen, Nationaal Park De Loonse- en Drunense Duinen en het gebied de Brand. De landbouw is meegegroeid met de ontwikkeling van een primaire
Structuurvisie RO /
81/98
productie naar een menging van activiteiten op het gebied van recreatie, zorg, landschapsbeheer, streekproducten en educatie. Gevolg hiervan is verdere verbreding en afstemming van de landbouw op natuur en landschap, een sterke gerichtheid op grondgebonden veehouderij en investeringen in natuur en landschap. Verspreid in de Meierij zijn routenetwerken voor wandelen en fietsen ontstaan. De Meierij is ook een sterke regio voor boomteelt. Voor de verdere intensivering van de veehouderij zijn enkele kleinere landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. Verspreid door de Meierij liggen er grote, rationeel ingerichte en ontsloten landbouwenclave's met enerzijds grondgebonden veehouderij en anderzijds akkerbouw met maïs. Het populierenlandschap (linten en boomweiden) rond Liempde en Sint-Oedenrode/Schijndel heeft last van functieverlies van deze vorm van houtteelt. Door de groei agrarische bedrijfsbebouwing en de groei van de steden en dorpen is de verstening in de Meierij toegenomen. De Meierij wordt gekarakteriseerd door veel kleine dorpen, met ieder hun eigen karakter en relatie met het landschap. Ook zijn een aantal plattelandsdorpen uitgegroeid tot middelgrote steden of industriekernen, zoals Veghel en Schijndel. De grote stedelijke gebieden van Den Bosch, Eindhoven en Tilburg zijn met elkaar verbonden door een netwerk van snelwegen (A2, A50, N65, A59), provinciale wegen, kanalen en spoorlijnen. Dit patroon is verbonden met een dicht netwerk van lokale wegen. Tilburg heeft zich de afgelopen periode met name ontwikkeld in westelijke richting (woonwijk Reeshof en bedrijventerrein Vossenberg). De ontwikkeling van een ontsluitingsstructuur met tangenten, aan de oost-, noord- en westzijde van de stad heeft de relaties met het omliggende landelijk gebied en de aan de noordzijde gelegen natuurgebieden onder druk gezet. 8.10.2 Ambitie: De Meierij, het Groene Hart van Brabant 1. Het karakter van de Meierij als groen hart van Brabant versterken. Dit kan door: y mogelijkheden te bieden voor menging van functies in buitengebied en verbreding van de landbouw. De ontwikkeling van dorpen, steden en de intensieve landbouw (o.a. boomteelt en intensieve veehouderij) vindt plaats in samenhang met het versterken van landschapselementen die bijdragen aan de biodiversiteit en het groene, kleinschalige karakter van de Meierij: zoals poelen, houtwallen, open graslanden, bomenlanen en onverharde wegen. y verbinden van Het Groene Woud met andere belangrijke natuurgebieden in de Meierij zoals het Wijbosch Broek, de Loonse en Drunense Duinen, het Aadal en het Dommeldal y het versterken van de recreatieve verbindingen binnen de Meierij en tussen de Meierij en de omliggende steden. y bij de beeksystemen van de Dommel, de Aa en de Essche Stroom naast duurzame waterhuishouding ook de landschappelijke kwaliteit van het watersysteem te versterken, zodat de ruimtelijke verschillen tussen de systemen van Aa, en Dommel beter beleefbaar worden. y het maximaal sparen en bergen van water in de haarvaten van het watersysteem, alvorens het water af te voeren naar de beken. y de hoofdinfrastructuur die de Meierij doorsnijdt vormgeven als groene lanen tussen hoogstedelijke gebieden en het contrast in de beleving stad-land versterken. De verschillen tussen de hoofdroutes A2 'internationale route', N65 'Napoleonsroute', en N279 'kanaalroute', respecteren en versterken. 2. Mogelijkheden voor nieuwe landschapskwaliteit te bieden in de jonge ontginningslandschappen door bijvoorbeeld ontwikkeling van nieuwe landgoederen en het robuuster maken van de beplantingsstructuur in combinatie met het versterken van agrarische enclaves. 3. In te zetten op behoud van de fijnmazigheid van de oude ontginningen door meer aandacht voor groen ondernemerschap bij agrariërs gericht op recreatie, zorg, educatie en natuurontwikkeling en door mogelijkheden te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe
82/98
Structuurvisie RO /
landgoederen en andere vormen van wonen, groene dorpsranden. In de omgeving van Schijndel/Liempde ook in samenhang met de instandhouding en versterking van het kenmerkende Brabantse populierenlandschap. 4. Inzetten op integrale gebiedsontwikkeling bij de verstedelijkingsopgave van Waalboss voor de lange termijn door: y de verstedelijking in Waalboss draagt bij aan het beter verbinden van Waalboss met het Groene Woud via het gebied Kloosterstraat, aan het versterken van mozaïek van de dekzandrug en de groene buffer tussen Nuland en Geffen, in samenhang met het nieuwe functies als wonen en recreatie; y de kansen van de de ligging nabij spoor, A59 en A2 goed te benutten; y rekening te houden met het karakter van de dorpen zoals Nuland, Geffen en Den Dungen. 5. De cultuurhistorische waarden van de Meierij in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen:“Groene Woud” (ook deels in gebiedspaspoort Kempen) en “De Loonse en Drunense Duinen”. 6. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Loonse en Drunense Duinen”, “Dekzandrug Tilburg-Den Bosch” en “Dommeldal Nuenen-Gestel”. 7. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van poelen en kleine wateren, waterlopen, kleinschalig besloten landschap, open weide- en akkergebieden en het halfopen landschap met bomenrijen goede indicatoren zijn. Denk daarbij aan soorten als kamsalamander, kroeskarper, nachtegaal, grutto, wulp, geelgors en korenbloem. 8. Met dit gebiedspaspoort (beschrijving van de kwaliteiten en ambities) heeft tevens de uitwerking van de kernkwaliteiten van het nationale landschap Het Groene Woud zoals opgenomen in de Nota Ruimte plaatsgevonden.
8.11 Gebiedspaspoort Kempen 8.11.1 Kenmerken: Kleinschalig mozaïek aan de bovenloop van de beken, rijk aan dennen en eiken 1 De natuurlijke basis
De Kempen maakt onderdeel uit van het zwak golvende dekzandplateau dat doorsneden wordt door de bovenlopen van de beeksystemen Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. Het plateau bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. De dekzandruggen hebben een grofzandige en arme bodem waar regenwater infiltreert, dat in de beekdalen als kwel naar boven komt. Op plaatsen met leem in de ondergrond stagneert regenwater en lagen destijds kleinere veenkussens. Daar zijn veelal vennen ontstaan. Van noordwest naar zuidoost ligt een breuklijn die de westgrens vormt van de Centrale Slenk. Hierdoor maakt het noorden en oosten van de Kempen deel uit van de Centrale Slenk.
Structuurvisie RO /
83/98
2 Het ontginningslandschap
De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen beekdalen, oude en jonge ontginningen, beboste dekzandruggen en restanten van woeste gronden met heidevelden, vennen en zandverstuivingen. Dorpen liggen als linten over het landschap op de overgang tussen beekdalen en hogere zandgronden. De beken vormen dunnen snoeren, dwars op de bebouwingslinten. De oude zandontginningen van de regio zijn kleinschalig, hebben een onregelmatige verkavelingstructuur en een besloten karakter (coulissen). De jonge ontginningen zijn grootschaliger en minder karakteristiek. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn de akkercomplexen met aan- en omliggende buurtschappen en bijhorende groenstructuren. Hiervan zijn de oude zandlandschappen met bolle akkers, beemden, hakhoutbosjes en –wallen en buurtschappen in de omgeving van Cartierheide en Oerle-Knegsel cultuurhistorisch karakteristiek. De meeste bossen in de Kempen zijn jong. Ze liggen verspreid over het gebied, met name op de oude dekzandruggen (zoals De Utrecht, Gorp en Rovert, Peelsche, Postelse en Malpische Heide, Leenderbos). Cultuurhistorisch gave boscomplexen zijn Gorp en Rovert en De Utrecht. In de Kempen liggen maar een paar kleine oude bossen. Cultuurhistorisch karakteristieke oude bossen zijn de landgoederen Baest, Heeze en Annanina's Rust met een landhuis of kasteel in een parkachtige omgeving met lanen. Het landschap van de Kempen wordt doorsneden door de beeksystemen van Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. Delen van de Dommel en de Beerze zijn cultuurhistorisch gave beeklandschappen. Het beeklandschap van de Dommel ligt ten zuiden van Eindhoven (Belvedèregebied). Kenmerkend zijn vloeiweiden en viskwekerijen, watermolens, omvangrijke bossen met heidevelden en vennen en aangrenzend cultuurlandschap. Het cultuurhistorisch gave beeklandschap van de Beerze ligt in het noordelijke deel van de Kempen en maakt deel uit van het Nationale Landschap Het Groene Woud. De identiteit wordt bepaald door bossen met heide en vennen en nieuwe natuur in het beekdal. Belangrijke cultuurhistorische identiteitsdragers van de Kempen zijn de akkercomplexen met de omliggende buurtschappen en groen, de heidevelden en plantages met naaldhout. Maar ook de vloeiweiden en visvijvers, watermolens, oude kerklocaties, langgevelboerderijen en grafheuvels vertellen het verhaal van de Kempen. Door de afwisseling en variëteit van het kleinschalige zandlandschap van de Kempen is de natuur rijk aan soorten die karakteristiek zijn voor besloten en halfopen cultuurlandschap. 3 Het moderne landschap
In de afgelopen decennia heeft door de ruilverkaveling, normalisatie van de watergangen en grootschalige landinrichting een nivellering van de verschillen tussen de oude en jonge ontginningen plaatsgevonden. Het moderne landschap van de Kempen bestaat uit een landelijk gebied met een sterke menging van landbouw, natuur, wonen en recreatie. Binnen de landbouwbedrijven zijn grote verschillen, die uiteenlopen van verbrede landbouw met inzet op natuur- en landschapsbeheer, recreatie en/of zorg tot gespecialiseerde intensieve veehouderijen. De dorpen van de Kempen hebben zich afhankelijk van hun ligging verschillend ontwikkeld. De kernen die liggen aan belangrijke routes zijn uitgegroeid tot suburbane woonkernen met soms redelijk grote bedrijventerreinen. De dorpen op afstand van deze routes hebben een landelijker karakter en zijn beperkter in omvang gebleven. Het afwisselende en kleinschalige landschap draagt bij aan de aantrekkelijkheid van dit gebied als woonomgeving. Landinrichtingen en kavelverbeteringen hebben het landschap haar huidige vorm gegeven. Er zijn sterke contrasten tussen het kleinschalige landbouwbedrijf en de rationeel ingerichte landbouwgebieden in de zuidelijke Kempen.
84/98
Structuurvisie RO /
Het noordoosten van de Kempen wordt gekenmerkt door een stedelijke concentratie rond Eindhoven, met suburbane dorpen als Best, Geldrop, Valkenswaard en Veldhoven, en daarmee samenhangende infrastructuur. De snelwegen A2, A58 en A67 komen samen in deze stedelijke concentratie, evenals spoorlijnen en het Wilhelminakanaal. 8.11.2 Ambitie: Het versterken van het groene mozaïeklandschap van de Kempen het beter verbinden van het landschap met het stedelijk gebied Eindhoven 1. Het versterken van het groene mozaïeklandschap van de Kempen. Dit kan door: y De dooradering van de Kempen met natte robuuste beekdalen te versterken en daarbij expliciet aandacht te hebben voor de robuustheid van het beekdal in relatie tot de dorpen langs de N284; y in de bron- en infiltratiegebieden en in de haarvaten van het watersysteem de mogelijkheden te benutten om het water langer vast te houden, alvorens het af te voeren naar de beken; y de recreatieve verbindingen te verbeteren, met name tussen de bosgebieden en de omliggende dorpen; y de stedelijke ontwikkelingen van de dorpen bij te laten dragen aan het relatief kleinschalige bebouwingskarakter, het dorpse wonen met lage, halfopen bebouwing; y uitbreidingen met zorg voor een groene overgang van de dorpsrand naar het omliggende landschap vorm te geven en belangrijke groenstructuren in de dorpen te behouden en nieuwe te ontwikkelen; y ontwikkelingsmogelijkheden te bieden in de oude zandontginningen voor nieuwe landgoederen en andere vormen van wonen; y het stimuleren van het aanbieden van streekproducten, zorg en educatie y ontwikkelingsmogelijkheden te bieden binnen kernranden en agrarische bebouwingslinten gekoppeld aan het behouden en verder ontwikkelingen van het kleinschalig oude zandontginningslandschap van het Kempenlandschap; y mogelijkheden te bieden voor de groei intensieve veehouderijen (groter dan 1,5 hectare) in verwevingsgebieden binnen de relatief grootschalige jonge ontginningslandschappen gekoppeld aan investeren in het ruimtelijke robuuster maken van het jonge zandontginningslandschap, door bijvoorbeeld de aanleg van forse en inheemse groenstructuren; 2. Het verbeteren van de relatie van Eindhoven met het landschap. Dit kan door: y extra aandacht geven aan goede verbindingen met het omliggende buitengebied, zowel de bos- en natuurgebieden als het ontginningslandschap; y meer aandacht en ruimte voor de overgang van nieuwe woon- en werkgebieden met het landschap; y de ontwikkeling van een hoogstedelijke zone rondom de A2/A67 bij Eindhoven, waarin hoogwaardige stedelijke en hoogwaardige groene en natuurlandschappen elkaar afwisselen; y de identiteitsdragers van het landschap van de Kempen terug te laten komen in de vormgeving van de hoofdwegen. Bijvoorbeeld door ontwikkeling van “Kempische bermen” met heide, naaldhout en berken. 3. De cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: y “Het Groene Woud” (grotendeels in gebiedspaspoort Meierij) y “Dommeldal” y “Oud zandlandschap bij Oerle-Knegsel” y “Oud zandlandschap Cartierheide” (met omliggende akkercomplexen) y “Oud zandlandschap bij Stiphout” (ook deels in gebiedspaspoort Peelrand)
Structuurvisie RO /
85/98
y
“Landgoederen ten zuiden van Tilburg” (Gorp en Rovert, De Utrecht, De Hoevens, Het Ooijvaarsnest, Wellenseind; ook deels in gebiedspaspoort Baronie)
4. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Dekzandeiland Moergestel-Hilvarenbeek”, “Kempenland”, “Keersop-Dommel”, “Dekzandeiland Tongelreep-Groote Aa” en “Helmondse Akkers”. 5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van het kleinschalig besloten landschap, het half open landschap met bomenlanen en de waterlopen, slootkanten en perceelsranden goede indicatoren zijn. Denk daarbij aan struweelvogels en soorten als kamsalamander, grote lijster, rugstreeppad, korenbloem en heikikker.
8.12 Gebiedspaspoort Peelrand 8.12.1 Kenmerken: Oud ontginningslandschap op flanken Peelhorst 1 De natuurlijke basis
Het deelgebied De Peelrand maakt onderdeel uit van het dekzandplateau en vormt de flanken van de Peelhorst. De Maas heeft hier in het verleden grove zanden afgezet. Door het westelijk gedeelte van de Peelrand loopt van noordwest naar zuidoost de Peelrandbreuk. Langs de Peelrandbreuk vindt nog steeds beweging plaats. Dit zorgt soms voor aardbevingen (1992, 1999). De verschuiving van de slenk ten opzichte van de horst gaat nog steeds door (2 a 4 mm per jaar). Aan het aardoppervlak leidt dit tot een hoogteverschil van enkele meters, zodat de breuklijn plaatselijk in het landschap te volgen is. Door vergravingen en dekzandafzettingen is het hoogteverschil veelal gemaskeerd. Langs deze breuklijn komt kwel aan de oppervlakte (wijst). Het bijzondere van wijst is dat de hoger gelegen kant van de breuk (de horst) nat is en het lager gelegen deel (de slenk) droog. Deze natte delen vormen het brongebied van de bovenlopen van de Aa. Daarnaast liggen er diverse stroomgeulen als gevolg van het water dat afstroomde van de Peelhorst naar de centrale slenk. De oostzijde van de Peelhorst wordt eveneens door een breuk begrensd. Het noordelijke gedeelte van de Peelhorst is een vlak gebied met plaatselijk dekzandruggen en bevat een gradiëntrijke overgang naar het Maaskantgebied waar kwel aan de oppervlakte komt. 2 Het ontginningslandschap
De Peelrand is een overwegend oud en gevarieerd zandlandschap met een kralensnoer van agrarische nederzettingen, akkercomplexen, weilanden en bossen. Tussen de dorpen liggen vaak oude bebouwingslinten, van waaruit het gebied is ontgonnen. In het gebied komen peelrandontginningen voor die grenzen aan de Peelkern, en oude zandontginningen, die met name grenzen aan Meierij en Kempen. Deze ontginningen zijn ook te vinden in de omgeving van Helmond, Deurne, Someren. Het oude zandlandschap rond Stiphout met bolle akkers, beemden, hakhoutbosjes en –wallen is cultuurhistorisch karakteristiek. Ook de verspreid in het gebied liggende oude kloostercomplexen en buurtschappen zijn cultuurhistorische dragers van de Peelrand. Alleen in het zuiden en noorden van de Peelrand liggen enkele jonge heideontginningen en grotere bos- en stuifzandcomplexen. Het westelijke gedeelte van de Peelrand bestaat uit het open beeklandschap van de Aa. Vergraven beken en gegraven waterlopen doorsnijden de Peelrand. In het oostelijke deel van de Peelrand liggen tussen de dorpen kleine jonge boscomplexen. 3 Het moderne landschap
86/98
Structuurvisie RO /
Het westelijke gedeelte van de Peelrand, is ten opzichte van de oostrand, sterker verstedelijkt. Hier liggen grotere plaatsen als Helmond, Deurne, Uden en Oss en dorpen als Someren, Gemert en Heesch. De hieraan gekoppelde infrastructuur bestaat uit de A67 en A50, regionale wegen en de Zuid-Willemsvaart. Het oostelijk gedeelte van de Peelrand wordt gekenmerkt door een kralensnoer van kleine dorpen als Schaijk, Mill, Sint Anthonis en Overloon. De infrastructuur wordt hier bepaald door enkele regionale wegen. Het grootste gedeelte van de Peelrand is primair en grootschalig agrarisch gebied, met de landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) als ruimtelijk dominante functie. Aan de randen van het gebied liggen 'mixlandschappen' met landbouw, natuur en wonen -gemengd agrarisch gebied- (omgeving Oss, Heesch, Schaijk, Nistelrode, Beek en Donk en Helmond). De landbouw is divers, van verbrede tot intensieve vormen van landbouw. Agrarische lintbebouwingen tussen de dorpen hebben een multifunctioneel karakter gekregen. 8.12.2 Ambitie: de kleinschalige ontginning van de Peelrand als contramal van het landgoed De Peel 1. Versterken kleinschalig en afwisselend karakter van het landschap van de Peelrand. Dit kan door: y ruimte te geven aan verbreding van de landbouw, recreatie, landgoedontwikkeling en andere vormen van wonen binnen de oude zandontginningen en met name in agrarische bebouwingslinten in combinatie met investeringen in het kleinschalige karakter van het landschap; y ruimte te geven aan ontwikkeling van intensieve vormen van landbouw (boomteelt, intensieve veehouderij) en het verbeteren van de agrarische structuur in combinatie met investeringen in het kleinschalige karakter van het landschap y het versterken van de recreatieve verbindingen tussen de bosgebieden en de omliggende kernen: y Oss-Heesch en Uden met provinciaal landschap De Maashorst; y Helmond-Deurne met bosgebieden Brouwhuise Heide, Loenbos, Bakelse Heide en Beemden y het patroon van oostwest lopende waterlopen tegenover noordzuid lopende wegen en linten als basis te nemen bij ontwikkelingen, met zorg voor groene overgangen tussen stad en land, in kernrandzones en agrarische bebouwingslinten; y in het oostelijk deel van de Peelrand het kleinschalige karakter van de kernen en linten als uitgangspunt te nemen bij nieuwe ontwikkelingen. y herstel van de natuurlijke processen in bovenloop en brongebied van het beeksysteem van de Aa; 2. De cultuurhistorische waarden van de Peelrand in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: ”Oud zandlandschap bij Stiphout” (ook deels in gebiedspaspoort Kempen) 3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Peelhorst Oost”en “Dekzandeiland Asten-Deurne”. 4. Aandacht voor behoud en herstel van het voor Brabant unieke verschijnsel wijst. Dit kan door bij de inrichting en het beheer in het buitengebied rekening te houden met het aspect wijst en de zichtbaarheid in het landschap. 5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te
Structuurvisie RO /
87/98
sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van halfopen landschap met bomenlanen (zoals de geelgors, de akkerleeuwenbek en de knoflookpad), het kleinschalig besloten landschap (zoals de nachtegaal en de das) en sloten en vaarten (kroeskarper) goede indicatoren zijn. De natuurkern van De Maashorst ontwikkelen met ecologische verbindingen naar de omgeving en specifiek het verbinden van de natuur in de Maashorst met die van de Stippelberg via de oostrand van de Peelrand. Pm foto's
8.13 Gebiedspaspoort Peelkern 8.13.1 Kenmerken: Monumentaal ontginningslandschap 1 De natuurlijke basis
De Peelkern is het centrale gedeelte van het dekzandplateau van de Peelhorst. De Peelhorst tekent zich als een verhoging van enkele meters in het landscha . De slenken aan weerszijden van de horst liggen lager. Op sommige plekken zijn de breuken als duidelijke 'traptreden” zichtbaar in het landschap. Het voormalige uitgestrekte hoogveenmoerasgebied op de Horst werkte als een grote spons voor het neerslagwater. Na de ontginning resteerde een zandplateau dat grotendeels een inzijgingsgebied is dat afwatert via beekjes op de Maas. Alleen het zuidelijk deel rond de Groote Peel watert af op de Aa. 2 Het ontginningslandschap
Het jonge heide en hoogveenontginningslandschap van de Peel is ontstaan door systematische en planmatige ontginning tussen 1850 en1960. De Middenpeelweg van Zeeland tot de Rips en verder zuidwaarts vormde de basis voor de ontginning in noord-zuidrichting. Het gebied kent een aantal planmatige heideontginningsdorpen Odiliapeel, Venhorst, Landhorst, Wilbertoord, Elzendorp, Helenaveen (agrarisch) en de Rips (bosbouw). Het gebied heeft een rationele verkavelings/ontwaterings- en wegenstructuur. Langs doorgaande wegen staan forse wegbeplantingen van met name Amerikaanse eiken. De niet voor landbouw geschikte heidegronden zijn later ingeplant met bos en hebben zich tot landgoederen ontwikkeld (Cleefswit –De Sijp, Groote Slink-Bunthorst) of tot uitgestrekte bossen (Stippelberg, Sint Antonisbos). De bossen kennen een geometrische ontsluitingsstructuur. Slechts kleine heidegebieden bleven over. In het zuiden zijn de Bult, de Groote Peel en Deurnse Peel restanten van de hoogveengebieden en belangrijke natuurgebieden. De defensielinie van de Peel-Raamstelling gekoppeld aan het Peelkanaal heeft een bijzondere cultuurhistorische betekenis. De Peel-Raamstelling maakte deel uit van de verdedigingslinie tegen Duitsland uit de eerste helft van de 20e eeuw. De kenmerkende landschapselementen van de Peelkern zijn de lanen, de kanalen, de landgoederen, de plantages en de ontginningsdorpen met dorpsbosjes. 3 Het moderne landschap
De Peelkern is een grootschalig en primair landbouw gebied. Er is een afwisseling van uitgestrekte akkers met bebouwing (ontginningsdorpen) en grootschalige bebossingen die belangrijk zijn voor natuur en recreatie. De intensieve veehouderij en glastuinbouw hebben zich in dit gebied krachtig ontwikkeld. Door ruilverkaveling heeft schaalvergroting plaatsgevonden en zijn ontsluiting en ontwateringspatronen aangepast. De hoofdstructuur en het monumentale karakter van de
88/98
Structuurvisie RO /
veenontginning zijn gehandhaafd, maar natuur en milieu staan onder druk. Naast intensieve veehouderij en glastuinbouw is het gebied belangrijk voor akkerbouw (hoofdzakelijk maïsteelt) en is er toenemende ontwikkeling van andere teelten zoals graszoden, boomteelt en vollegrondstuinbouw. De grote open akkers zijn van belang als foerageergebieden. De bomenrij- en lanenstructuur is van belang voor struweelvogels. Door de groei van de agrarische bedrijfsbebouwing is de verstening van het landschap van de Peelkern sterk toegenomen. Lokaal zijn recreatieve complexen in de jonge heide bebossingen aanwezig. In het noordelijk deel ligt het vliegveld Volkel. Er liggen enkele ontzandingen in het gebied. 8.13.2 Ambitie Peelkern: Ontwikkeling landgoed De Peel als kerngebied voor landbouw in samenhang met landschapsontwikkeling en milieuherstel 1. Het ontwikkelen van landgoed De Peel als een agribusinesscomplex dat optimaal past in het landschap en waarbij de milieudruk afneemt (zie ook 5.3.2). Dit kan door: y de Midden-Peelweg te versterken als hoofdas van de peelontginning waaraan het gebied zijn monumentale en open karakter presenteert. y verbetering van de ontsluiting voor landbouwverkeer in samenhang met versterking van laanbomenstructuur. y ruimte voor verwerking, opslag, transport en energieopwekking in de agrarische clusters in combinatie met de aanleg van robuuste erfbeplanting. y de natuurwaarden en -potenties van het gebied te versterken in de verbinding Stippelberg-Maashorst (zie paspoort Peelrand) y de cultuurhistorische waarde van de Peelontginning te gebruiken bij het vormgeven van nieuwe ontwikkelingen y verbetering van recreatieve ontsluiting, gekoppeld aan behoud van het zandwegen. y mogelijkheden voor koppeling duurzame energie (bijv. biovergisting en zonne-energie) en landbouw benutten. 2. De cultuurhistorische waarden van de Peelkern in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de PeelRaamstelling en de cultuurhistorische landschappen: “Griendtsveen-Helenaveen” en ”Landgoederen bij Gemert” (Grote Slink-Bunthorst, Stippelberg, Cleefs Wit-De Sijp, Princepeel). 3. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op de ontwikkeling van hooilanden en vochtige graslanden en op het behouden of ontwikkelen van kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van open akker- en graslandgebied (bijv. de wulp, gele kwikstaart ganzen en zwanen), het halfopen landschap met bomenlanen (das, korenbloem), sloot-, greppelkanten en perceelsranden (blauwborst, heikikker) en sloten en vaarten goede indicatoren zijn. pm: foto's
Structuurvisie RO /
89/98
90/98
Structuurvisie RO /
Hoofdstuk 9 Informatie voor deze lokatie 9.1 Groenblauwe structuur 9.1.1 Kerngebied groenblauw Perspectief kerngebied groenblauw Uitvoering kerngebied groenblauw Ambitie groenblauwe structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.1.2 Groenblauwe mantel Perspectief voor de groenblauwe mantel Uitvoering groenblauwe mantel Ambitie groenblauwe structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.1.3 Waterbergingsgebied Perspectief voor het waterbergingsgebied Uitvoering waterbergingsgebied Ambitie groenblauwe structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.1.4 Waterloop Perspectief voor de groenblauwe mantel Uitvoering groenblauwe mantel Ambitie groenblauwe structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
9.2 Agrarische structuur 9.2.1 Gemengd agrarisch gebied Perspectief gemengd agrarisch gebied Uitvoering agrarisch gebied Ambitie agrarische structuur Visie op Brabant
Structuurvisie RO /
91/98
Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.2.2 Zoekruimte primair agrarisch gebied Perspectief zoekruimte primair agrarisch gebied Uitvoering zoekruimte primair agrarisch gebied Ambitie agrarische structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
9.3 Stedelijke structuur 9.3.1 Kern stedelijke regio Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.3.2 Hoogstedelijke zone Hoogstedelijke zone Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.3.3 Stedelijk knooppunt Stedelijke knooppunten Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.3.4 Multimodaal knooppunt Multimodale knooppunten Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio
92/98
Structuurvisie RO /
Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.3.5 Zoekgebied verstedelijking Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.3.6 Kern landelijk gebied Perspectief stedelijke regio Uitvoering stedelijke regio Ambitie stedelijke structuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
9.4 Infrastructuur 9.4.1 Hoofdweg, bestaand Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.2 Hoofdweg, studie Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.3 Hoofdweg, af te waarderen Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur
Structuurvisie RO /
93/98
Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.4 Onderliggende weg bestaand Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.5 Onderliggende weg, studie Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.6 Onderliggende weg, af te waarderen Perspectief (hoofd)wegennet Uitvoering (hoofd)wegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.7 HSL, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.8 OV-netwerk BrabantStad Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
94/98
Structuurvisie RO /
9.4.9 OV-netwerk HOV regionaal, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.10 OV-netwerk HOV regionaal, studie Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.11 Intercitystation, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.12 Station, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.13 Intercitystation, studie Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.14 Station, studie Perspectief spoorwegennet
Structuurvisie RO /
95/98
Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.15 Spoor, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.16 Spoor, studie Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.17 Goederenspoor, bestaand Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.18 Goederenspoor, studie Perspectief spoorwegennet Uitvoering spoorwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
96/98
Structuurvisie RO /
9.4.19 Vaarweg Perspectief vaarwegennet Uitvoering vaarwegennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.20 Knooppunt Eindhoven Airport Perspectief luchthavens Uitvoering luchthavens Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.21 Luchthaven, bestaand Perspectief luchthavens Uitvoering luchthavens Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant 9.4.22 Buisleiding, bestaand Perspectief buisleidingennet Uitvoering buisleidingennet Ambitie infrastructuur Visie op Brabant Sturen op de ruimtelijke kwaliteit van Brabant
Structuurvisie RO /
97/98
Eindnoten 1. De projecten nationaal landschap Het Groene Woud en provinciaal landschap De Maashorst zijn als integraal project opgenomen in hoofdstuk 5, agrarische hoofdstructuur. 2. De groenblauwe mantel bestaat uit wat voorheen in de Streekplan 2002/ISV was: EHS beheersgebied, de AHS-landschap binnen de RNLE's, de GHS landbouw leefgebied kwetsbare soorten, de landschapsecologische zone's zoals uitgewerkt in uitwerkingsplannen, de groene gebieden in de beekdalen zoals aangegeven in de uitwerkingsplannen, de attentiegebieden rondom natte natuurparels en de Robuuste ecologische verbindingen.
98/98
Structuurvisie RO /