Bemestingsleer 1. Inleiding Hoofddoel land- en tuinbouw is produceren van plantaardig materiaal als voedsel mens en dier. Productie zal hoger zijn naarmate milieu waarin plant groeit, beter overeenkomt eisen plant. Eisen die planten stellen houden verband met: • • • • •
1.1.
Beschikbaarheid materiaal Opneembaarheid Groeivoorwaarden Voedselvoorziening Bodemvruchtbaarheid
Groeivoorwaarden
Biologisch gezien heeft een plant volgende elementen nodig: • • • • •
1.2.
Licht Lucht Warmte Vocht Voedingselementen
Voedselvoorziening
Plant is in staat via fotosynthese organisch materiaal op te bouwen. Daarnaast heeft de plant voedingselementen (mineralen) nodig in opgeloste vorm (ionen). Voor deze opname is een goed wortelstel van belang. Alle plantensoorten hebben dezelfde voedingselementen, de verhouding kan sterk verschillen. Men maakt onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële, hoofd- en spoorelementen. •
•
Essentiële: C, O, H o Hoofdelementen: N, P, K, Ca, Mg, S (Conc. lager dan 1%) o Spoorelementen: Fe, Mn, Zn => opname is pH gebonden Cu, B => teveel (=vergiftiging) of tekort (=gebrekverschijnselen) Mo (andere: Na, Cl, Si) Niet-essentiële elementen: Al, Ni, Pb, Cr, Se (kunnen vergiftigingsverschijnselen geven als ze in te sterke mate voorkomen)
De noodzakelijkheid van deze elementen wordt nagegaan met bemestingsproeven. Opname gebeurt meestal via de wortel, via bladeren kunnen geringe hoeveelheden opgenomen worden. Ozrze zzxkgiyr 1
1.3.
Bodemvruchtbaarheid
De mate waarin grond in staat is aan groeivoorwaarden plant te voldoen. Onderscheid maken tussen fysische en chemische bodemvruchtbaarheid. •
•
1.4. •
•
Fysische bodemvruchtbaarheid o Vochtvoorziening o Luchtvoorziening o Bodemstructuur en doorlaatbaarheid o Bodemtemperatuur Chemische bodemvruchtbaarheid o Vermogen van de bodem om als voedingsbron te functioneren
Bestanddelen Anorganisch of mineraalgedeelte o Sterk afhankelijk van het absorptievermogen van de bodem = granulometrische samenstelling Organisch gedeelte o Alleen de stabiele humus van het organische gedeelte heft de eigenschap kathionen te absorberen.
Zowel anorganische als organische gedeelte is van belang => klei-humuscomplex. Humus wordt bepaald met % humus Opm.: in Nederland spreekt men van de afslibbaarheid. => gedeelte van kleine fracties in de oplossing na een bezinkingstest.
Ozrze zzxkgiyr 2
2. Voeding van de plant 2.1.
Opname van voedende bestanddelen via de wortel
Opdat een goede opname mogelijk zou zijn moeten er voldoende voedingsstoffen zijn, een goed vertakte wortel, voldoende zuurstof, temperatuur, vocht en een goede bodemstructuur. Plantenvoedsel wordt opgenomen onder de vorm van ionen. De meststoffen lossen op in het grondwater en splitsen zich in opneembare ionen. Bv.: • •
NaNO3 <-> Na+ + NO3- => opname of uitspoeling NH4NO3 <-> NH4+ + SO4-
Bij de opname van de ionen door de plantenwortel speelt ionenuitwisseling een zeer grote rol. Opgenomen kationen worden vervangen door een gelijkwaardige hoeveelheid H+-ionen die uit de wortel naar buiten treden. Op dezelfde wijze worden anionen uitgewisseld tegen een gelijkwaardige hoevelheid HCO3—ionen. Bij ademhaling productie CO2 + water => H2CO3 <=> H+ + HCO3Proces is passief als de ionen met water binnenkomen, actief als plant ionen uitwisselt. 2.1.1 Opname De wortelharen zijn het actieve deel en hebben een sterk absorptievermogen via diffusie en ionenuitwisseling. => Uitwisselcapaciteit (m.e.q) milliequivalent 2.1.2 • • •
Aanvoer door: Diffusie: beweging van ionen onder invloed van de concentratie Massastroom: beweging van voedingsel. Via capilariteit, verdamping en zwaartekracht. Wortelgroei: vooral contactuitwisseling van belang bij droogte en weinig beweegbare ionen
Opm: wortelopbouw => bewortelingsdiepte 2.1.3 • •
•
Water in de plant Wateropname afhankelijk van concentratie in de cellen, dit bepaalt de zuigkracht. Begrippen: o Verzadigde bodem: max H2O na natuurlijke drainage o Veldcapaciteit: max hoeveelheid water doe een bodem vast kan houden, afhankelijk van de grondsoort o Verwelkingscoëfficiënt: punt waarbij de plant geen bodemvocht meer kan onttrekken Rol van water: transportmiddel van de voedingsstoffen en het in stand houden van de cyclus via verdamping.
Opm: De waterbehoefte van onze planten is zeer groot. Verdampingscoëfficiënt: per kg DS die opgebouwd wordt tijdens groeiperiode verdampt de plant een aantal liter water.
Ozrze zzxkgiyr 3
2.2 Wetmatigheden in de plantenvoeding Bemesting heeft als hoofddoel het gehalte organische en minerale elementen te verhogen. Toedienen van meststoffen heeft als doel de onvolmaaktheden en tekortkomingen te verbeteren en aan te passen aan de evenwichtstoestand die vereist is voor het eerstvolgend landbouwgewas. De toegepaste principes inzake bemesting zijn gesteund op 3 basiswetten: • • •
Wet van het minimum Wet van de afnemende meeropbrengsten Wet van de teruggave
2.2.1 Wet van het minimum De opbrengst va een gewas wordt bepaald door de groeifactor in minimum om in kleinste hoeveelheid aanwezig. Opm.: de minimumwet slaat op alle groeifactoren en niet alleen op de voedende elementen, de minimumwet is van toepassing tijdens heel de groeiperiode, sommige teelten worden gefractioneerd bemest. Deze wetmatigheid kunnen we vervangen door de ‘Wet van de interactie’. Dit benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid van de voedingselementen. De interacties kunnen invloed hebben op de opbrengst en de kwaliteit van de geoogste producten. Positieve interactie tussen N en P2O5, N en K2O, N en onkruidbestrijding, N en beregening. 2.2.2 Wet van de afnemende meeropbrengst Wanneer men een groeifactor met gelijke dosissen vermeerdert, dan zal de bekomen meeropbrengst kleiner en kleiner worden. Behoeften van de teelt zijn altijd meegegeven volgens optimum, productie en kwaliteit. Bij een toenemend N-aanbod in de bodem: • • • • •
Neemt de loofopbrengst toe Stijgt de wortelopbrengst tot een bepaald maximum Neemt het suikergehalte af Bereikt de suikeropbrengst een optimum Bereikt het financieel rendement een optimum bij een iets lagere N-bemesting dan deze voor maximale suikeropbrengst
De manier van meststoftoediening en vorm waaronder de meststof gegeven wordt, kan de opbrengst en dus de curve, wijzigen. Bij tarwe geeft een gefractioneerde stikstofbemesting betere resultaten dan dezelfde gift in eenmaal toegediend. Drijft ment de bemesting te hoog op, dan zal opbrengst dalen. 2.2.3 Wet van de teruggave Men dient aan de grond terug te geven wat de planten onttrokken hebben. Als er minder voedende elementen aan de grond toegediend worden dan het cultuurgewas heeft ontrokken, dan loop de
Ozrze zzxkgiyr 4
vruchtbaarheid achteruit en doen we aan roofbouw. In feite moeten we aan de bodem meer teruggeven dan de planten onttrokken hebben, rekening houdend met wettelijk kader. Verklaring: • • • • •
•
Niet alle elementen die we toedienen komen in het bereik van de plantenwortels De grond is onderhevig aan verliezen door uitspoeling; Deze verliezen (anionen) verschillen volgens de omstandigheden en van element tot element Bepaalde toegediende voedingsstoffen lopen in opneembaarheid terug Vele gronden vertonen natuurlijke tekorten aan één of meerdere minerale elementen en vereisen een noodzakelijke bijbemesting Tijdens bepaalde perioden van de vegetatie hebben de planten een grote behoefte aan bepaalde voedingelementen. Om dit te kunnen opvangen moet een zekere ‘voorraad’ bemesting uitgevoerd worden waarbij een algemene verbetering van de bodemvruchtbaarheid wordt beoogd en een optimale voeding van de planten Het onkruid onttrekt ook voedsel aan de grond
Op groeifactoren zoals licht, warmte en water kunnen we economisch geen invloed uitoefenen.
2.3 Scheikundige grondontleding 2.3.1 • • • 2.3.2 • •
•
•
•
Doel van een grondontleding Opsporen van fouten in de voedingstoestand van de grond Het geven van richtlijnen om een grond met een goede voedingstoestand in orde te houden of indien nodig, te verbeteren Het afleveren van economische bemestingsadviesen Waarom gronden laten ontleden? Uit overtuiging dat het belangrijk is te weten hoe het gesteld is met de voedingstoestand van onze gronden De voedingsstoffen worden niet volledig door de gewassen opgenomen. De elementen die door de planten niet worden benut, verhogen uiteindelijk de bodemvoorraad of bodemreserve, tenminste voor zover ze niet verloren gaan door uitspoeling of door één of andere vorm van vastlegging. Het begrip bodemreserve is voor een oordeelkundige bemesting van groot belang. Grondontleding geeft ons inzicht inzake: o Reserve aan bepaalde voedingsstoffen o Tekorten o Verhoudingen tussen de elementen Het opgegeven bemestingsadvies steunt op: o De uitslag van een degelijke grondontleding o Het resultaat van een groot aantal proefvelden o Een aantal aanvullende gegevens door de landbouwer verstrekt, zoals ligging van het perceel, voorvrucht, te telen gewas, enz. Grondontleding geeft ons inzicht inzake: o Reserve aan bepaalde voedingsstoffen o Tekorten Ozrze zzxkgiyr 5
•
o De verhoudingen tussen de elementen Het opgegeven bemestingsadvies steunt op o De uitslag van een degelijke grondontleding o Het resultaat van een groot aantal proefvelden o Een aantal aanvullende gegevens door de landbouwer verstrekt, zoals ligging van het perceel, voorvrucht, te telen gewas, enz.
2.3.3 Op welke percelen is een grondontleding verantwoord? Hoe meer een bedrijf gespecialiseerd is, hoe noodzakelijker een grondontleding wordt, bv: • • • • •
Glasculturen Intensieve groententeelt Weiland Akkerland Bij drijfmesttoepassingen: o Hoeveelheid o Samenstelling o Aanvulling
2.3.4 Het grondstaal De staalneming moet degelijk worden uitgevoerd. Opdat het grondmonster werkelijk iets reëel zou vertegenwoordigen, is het nodig: • • •
Steeds op dezelfde diepte te bemonsteren, voor akkerbouw tussen 0 en 23 cm, voor meerjarige grassen tussen 0 en 6 cm Een voldoende aantal boorsteken te nemen voor 1 staal: min 20/perceel voor akker en tuinbouwland, min 30/perceel voor weiden en grasperken Een monster te nemen per voldoende homogeen perceel of per gedeelte van een perceel. Men zal bv. nooit in 1 enkel staal mengen: de boorsteken afkomstig van: o Een goed en slecht gedeelte van een perceel o 2 gedeelten van eenzelfde perceel die tot voor kort als afzonderlijke percelen werden bewerkt.
2.3.5 Bijkomende inlichtingen Het is in elk geval nodig dat men weet: • • • •
Voor welk gewas men een bemestingsadvies vraagt Of het gaat over culturen in open lucht of onder glas In welke landbouwstreek het perceel gelegen is Indificatie van het perceel
Wenselijk is tevens dat men meedeelt: • • •
Welk de voorvrucht was Hoe de opbrengsten de laatste jaren waren Of er bepaalde problemen zijn met gewassen of met dieren
Ozrze zzxkgiyr 6
3 Vastleggings- en uitwisselingsvermogen van de bodem 3.1 Humus (%C) 3.1.1 Definitie Verschillende bruin-zwarte organische bestanddelen die ontstaan door afbraak van organisch materiaal van plantaardige of dierlijke oorsprong De chemische samenstelling is zeer complex en is gekarakteriseerd door humuszuren in colloïdale toestand, die een zeer sterk adsorptie- en uitwisselingscapaciteit bezitten. Colloïdale: chemisch evenwicht van kleine deeltjes met groot vastleggingsvermogen. 3.1.2 •
•
Soorten humus Voedingshumus (labiele of vrije humus) Organisch materiaal die nog vrij vers in de bodem aanwezig is en nog gehumificeerd wordt. De humus is gewoon gemengd in de grond en nog niet gebonden aan de bodembestanddelen. Als de voedingshumus afgebroken wordt ontstaan er stoffen die een hoge waarde hebben voor stabiliteit en een hoge biologische activiteit toelaten. Na verloop van tijd wordt afgebroken tot stabiele humus. Stabiele humus Organisch materiaal die vastgehecht is aan de bodembestanddelen en die afgebroken worden met een snelheid van 1 à 2 % per jaar. Deze mineralisatie gebeurt door de M.O.
Opm.: Mineralisatie (ammonificatie): het omzetten van organische stikstof naar minerale N door micro-organismen, waardoor de N voor de planten opneembaar is. Is biologisch proces dat sterk afhankelijk is van verschillende zaken. Organisch materiaal + O2 --> CO2 + mineralen 3.1.3 Kwaliteit van het organisch materiaal en rendement De kwaliteit is afhankelijk van verschillende factoren: • •
3.1.4 • • • • •
Gehalte aan organische stof en de mate waarop ze beschikbaar komen De koolstof/stikstof –verhouding (C/N): bij een ruime C/N-verhouding zal de immobilisatie groter zijn, in bepaalde gevallen wordt het gehalte aan minerale N in de grond zo laag dat de plantengroei wordt geremd. <12: goed afbreekbaar, >20 slecht afbreekbaar Rol van de humus Verbetering van de fysische eigenschappen van de grond Minder gevaar van uitdrogen Wisselwerking inzake voeding van de planten Begunstigd de werking van de minerale meststoffen Humus verhoogt de biologische activiteit van de bodem, stimuleert de groei van de planten en verhoogt de productiecapaciteit van de bodem.
Ozrze zzxkgiyr 7
3.1.5 Humusbalans Bij een goede grond moet het evenwicht tussen gevormde en gemineraliseerde humus behouden blijven. Org. mat – humificatie -> “Humus” – mineralisatie->mineralen. M.K1: Wordt aangegeven door de humuficatiecoëfficiënt (K1), dit is de hoeveelheid humus die men bekomt per kg DS aan de bodem toegevoegd. B.K2: de jaarlijkse afbraak wordt bepaald door de mineralisatie-coëfficiënt (K2) (Afhankelijk van bodemvruchtbaarheid), dit is het % van de stabiele humus die afgebroken wordt per jaar, afhankelijk van het klimaat, de structuur, pH van de bodem en alle factoren die het microbieel leven beïnvloeden. B: totale hoeveelheid humus in de bodem. Opm.: hoe hoger microbieel leven, hoe hoger de mineralisatie en humuficatie, een van de hoofdpeilers inzake bodemvruchtbaarheid. 3.1.6 Bepaling van humus In bodem wordt organische stof omgezet tot humus, het zgn. humificatieproces. Het bijzonderste bestanddeel van humus is het koolstofgehalte (%C). Bij grondontleding dit cijfer bepaald. Humuspercentage = %C X 1,72 Jaarlijks wordt 1,5 à 2% afgebroken, afhankelijk van de weersomstandigheden. Grofweg kan gezegd worden dat: • • • •
Bladeren 20% effectieve organische stof geven Het stro 30% effecti… De wortels 35% effecti… Dierlijke mest 50% effecti…
3.2 Vastleggingsvermogen (sorptiecapaciteit) •
• •
Voedingselementen kunnen in bodem vastgelegd worden op klei-humus-complex die nog geladen is en in staat is kationen aan te trekken zodat de voedingselementen midner onderhevig zijn aan uitspoeling. Het klei-humuscomplex werkt tevens bufferend en kan een voorraad vormen Opm.: de negatief geladen ionen worden niet vastgelegd en spoelen gemakkelijk uit. Behalve het klei-humuscomplex kunnen bepaalde stoffen in de bodem kationen binden zoals ijzer-,aluminium- en kiezelverbindingen. = minderwaardige bindingen Uitwisselingsvermogen De elementen van het klei-humuscomplex komen via het bodemvocht ten goede aan de planten door uitwisseling van andere ionen. Hierbij bestaan talrijke evenwichten. Uitwisseling gebeurt via equivalente hoeveelheden.
Ozrze zzxkgiyr 8
4 Bemesting en bodemtoestand 4.1 pH van de bodem 4.1.1 Algemeen De optimale zuurtegraad van een bodem is afhankelijk van de bodemsamenstelling en zorgt voor een evenwicht inzake opname, uitwisseling en max. biologisch leven. pH is afhankelijk van de grondsoort. 4.1.2 •
•
Soorten zuurheid Actuele zuurheid Hierbij neemt men grond, lost het op in gedistilleerd water en meet men de pH (alle vrije H+ionen). Deze pH kan soms verschillen doordat de pH van het regenwater schommelt. Totale zuurheid Grond wordt opgelost in overmaat KCl. De K+-ionen nemen de plaats in van de H+-ionen. Hier wordt de concentratie van alle H+ gemeten, zowel de vrije al de gebonden.
Verschil tussen beide pH’s kan 0,8 à 1 pH eenheden verschillen de pH KCl is constant gedurende de seizoenen. 4.1.3 •
Begrippen De negatieve bodemcolloïden absorberen de positieve Ca, Mg, K, NH4,H. Dit betekend: o Opstapelen van reserve o Beschermen tegen uitspoeling o Mogelijkheid tot uitwisseling De hoeveelheid kationen die zo geboden worden noemt men T-waarde of kationenuitwisselingscapaciteit. Het gedeelte van de T-waarde dat met Ca, Mg en K-ionen bezit is behalve H+, noemt een S-waarde. T-S= uitwisselingszuurheid.
•
Kalkbehoefte Ca is en hoofdelement en bezet een groot deel van de absorptiecomplex van de bodem. Kalkfactor = de hoeveelheid CaO nodig om de pH van 1 ha tot een diepte van 10cm met 0,1 te doen stijgen. o Voedend element: Ca o Structuur: bodemkunde o pH-wijzigingen: “kalk”
4.2 Evolutie in de bodem De bodem heeft steeds de neiging om op het klei-humuscomplex een grotere hoeveelheid H+-ionen af te zetten waardoor verzuring optreedt. Onze gronden kennen een grote affermiteit voor H+. Verzuring door: • • • •
Humificatie: omzetten tot humus waarbij humuszuren ontstaan Biologische activiteit waarbij CO2 ontstaat. CO2 + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3Ca-export en uitspoeling S-neerslag uit de atmosfeer en binding met het regenwater Ozrze zzxkgiyr 9
•
Zuurwerkende meststoffen: meststoffen reageren volgens hun chemische samenstelling in oplossing zuur, neutraal of basisch
4.3 Bezwaren van een te hoge en te lage pH (gebreksverschijnselen) 4.3.1 • • • • • • •
Te lage pH Kan een overmaat aan metalen veroorzaken Grond is arm aan Ca en veroorzaakt een slechte structuur Kans op Mg-gebrek door uitspoeling Kans op Mo-gebrek niet oplosbaar Remming van het bodemleven Fosfaten worden oplosbaar Andere onkruidflora
4.3.2 • • • •
Te hoge pH Meeste spoorelementen worden minder opneembaar Op zandgronden wordt afbraak van organisch materiaal versneld Fosfaat minder goed oplosbaar doordat Ca-fosfaat wordt neergeslagen Optreden van typische onkruiden
4.4 Reactie van de planten t.o.v. de pH en Ca •
• •
Afwijkende pH is niet de oorzaak van ziekteverschijnsel, maar heeft gebreksverschijnsel als gevolg o Planten met voorkeur voor zwak alkalisch milieu: vlas, luzerne, bieten, gerst, klaver, spinazie en cichorei o Planten voorkeur zwak zuur milieu: haver, rogge, rapen, aardappelen, maïs en lupinen. Speelt rol voor vruchtafwisseling. Om pH van bodem te laten stijgen zijn alle zouten van zwakke zuren en zuurresten van zwakke zouten geschikt. Als bodem te zuur is, kan een pH-correctie gemakkelijk gebeuren door bekalking.
Opm.: overbekalking is goed voor de vader maar slecht voor de zoon. CaSO4 <-> Ca2+ + SO42- => H2SO4=> blijft teveel gesplitst zodat pH niet wijzigt. + 2H+ =>
4.5 Bufferend vermogen van de bodem Door toedienen van zuurwerkende bemesting daalt pH niet altijd. Bij aanwezigheid van Ca-carbonaat reageren de sterke zuren en ontstaat er een zwak koolzuur waarbij vrijwel geen H+ -ionen ontstaan.
Ozrze zzxkgiyr 10
5 Stikstof 5.1 Rol Stikstof is de motor voor de groei van de planten. Via de N-gifte is men in staat de groei te bevorderen of gedeeltelijk te regelen. Verhoging van de N-gifte heeft een verhoging van de totale DS. N is noodzakelijk voor de vorming van eiwitten en enzymen.
5.2 Stikstofvormen en kringloop 5.2.1 Vormen N kan in verschillende vormen voorkomen, nl.: N2, NH3, NH4, NO3-, NO2-. Enkel NH4+ en NO3- zijn voor de plant opneembaar. •
• • •
Elementaire N: komt voor in lucht, ontstaan als O2 aan nitraat wordt ontrokken (denitrificatie) Opm.: bemestingsadviezen worden steeds weergegeven in eenheden N. Ammoniak: kan als gas ontsnappen, meststoffen worden als vloeibare ammoniak in de bodem geïnjecteerd en vormen er vloeibare ammonium Ammonium: oplosbaar en opneembaar door plant. Wordt geabsorbeerd uit kleihumuscomplex Nitraat: opneembaar door plant, wordt niet geabsorbeerd op het klei-humuscomplex, is beweeglijker en spoelt gemakkelijk uit De eenheden in de bemestingsleer zijn altijd in de oxidevorm, uitgezonder N Wet: Mest Actie Plan: hoeveelheid; soort, doel: uitspoeling beperken.
• •
5.2.2
Nitriet: in bodem komt er geen opstapeling van nitriet voor omdat dit tussenstap is in nitrificatie Organische N: moet omgezet worden tot een minerale vorm Opm.: stikstof onder amidische vorm wordt omgezet tot ammonium Stikstofkringloop
Ozrze zzxkgiyr 11
5.2.3 •
•
•
•
•
•
5.2.4 • •
Begrippen Mineralisatie: omzetting van organische stikstof tot minerale stikstof door M.O. = ammonificatie => minerale stikstof ontstaat in vorm van ammonium o Mineralisatie is een biologisch proces => sterk afhankelijk van weersomstandigheden en bodemstructuur. o Stikstofmineralisatie: netto gemineraliseerde N= gemineraliseerde N – geïmobiliseerde N Immobilisatie of vastlegging: vastlegging van minerale N in M.O. Als er voldoende, gemakkelijk afbreekbare organische stof aanwezig is, zullen M.O. snel uitbreiden. Als organische stof N arm is, kan gebeuren dat N onvoldoende is voor uitbereiding M.O. => M.O. ontnemen N uit bodem, beschikbaar voor planten. Maakt voor M.O. geen verschil uit of de N afkomstig is uit de organische of minerale oorsprong. Voor organische materiaal is de C/N-verhouding van belang. Nitrificatie: Zowel NH4 als NH3 worden via nitriet snel tot nitraat geoxideerd door M.O. NH4+ + O2 –nitrosomanas--> NO2 + O2 –nitrobacter--> NO3Een hoge pH bevordert de nitrificatie Opm.: nitrificatieremmers: meststoffen met toegevoegde producten om NO3- te beperken zodat deze niet uitspoelen. Vooral gebruikt voor teelten die groeien tijdens de winter en waar men de NO3—uitspoeling moet beperken -> door onthulling van NH4+ met trage omzetting of door bacteriostatische werking. Verluchting van ammoniak: komt voor op gronden waar pH-KCL boven 6 is, naarmate pH hoger -> verlies groter. Grote verliezen in vorm van ammoniak treden op bij verspreiden van organische meststoffen tijdens droog en schraal weer. Denitrificatie: aërobe bacteriën gebruiken zuurstof uit nitraat in anaërobe omstandigheden. Deze N is voor de plantenvoeding verloren. Denitrificatievermogen is het grootst bij: o Hoge pH o Natte perioden o Bodem die veel nitraat bevat o Na organische bemesting o Hoge temperatuur Uitspoeling: transport van N via water van hogere naar diepere grondlagen, waar N buiten bereik van planten komt. Vooral NO3- is aan uitspoeling onderhevig. Dieper gelegen N kan terug benut worden door groeiende wortels of capillaire stijgkracht, verliezen treden vooral op wanneer nitraat gevormd wordt in perioden waarin geen gewas op het veld staat. Opm.: het verbouwen van groenbemesters heeft als hoofddoel de grond te verrijken met organisch materiaal, een belangrijk neveneffect is dat deze planten N opnemen die zonder hun aanwezigheid aan uitspoeling zou bloot staan. Na menging met de bodem van het gewas en vertering, komt deze N door mineralisatie weer vrij. Stikstofbindingen uit de atmosfeer Biologische N-bindingen door M.O.: vrijblijvende M.O. die N uit de lucht rechtstreeks voor de opbouw van hun eiwitten benutten. Deze vorm van binding is onbelangrijk. Biologische N-bindingen door symbiose: vrijlevende bacteriën die N fixeren in dien de waarplant voorkomt, bv. Rhizobium. De N-binding kan sterk uiteenlopen, nl. 50 tot 300 E/ha.
Ozrze zzxkgiyr 12
•
Chemisch gebonden N in het regenwater door elektrische ontladingen tijdens onweer. Slechts 10 à 20 E/ha/jaar.
5.3 Invloed van N op opbrengst en kwaliteit 5.3.1 • • • • • • •
Overmaat Blad en stengelproductie blijft doorgaan -> te laat en onvoldoende zaden, wortels of knollen Weelderige en slappe planten Verhoogde vatbaarheid voor ziekten Latere afrijping Gemakkelijker vervriezen van de plant Mindere kwaliteit van het te oogsten product Kortom: vegetatieve groei
5.3.2 • • • • • • •
Te kort Armoedige ontwikkeling Stengels rechtop en spichtig Chlorose op bladeren (bleek worden) Vervroegde bloei Mindere uitstoeling Mindere opbrengst Tekort aan voedingsstoffen -> altijd oudste bladeren die eerst verkleuren
5.3.3 Bepaling van de N-gifte Afhankelijk van: •
•
•
N-behoefte van het gewas Gegeven: o Functie van het opbrengst vermogen o Kwaliteitsbeïnvloeding N-voorraad o Hoeveelheid aanwezig in de wortelbare zone o Hoeveelheid N die vrijkomt tijdens het groeiseizoen o Afhankelijk van de voorvrucht Bemesting
Opm.: de N-voorraad in de bodem kan bepaald worden via een stikstof-index bepaling op 30, 60, 90 cm diepte. Doel: juist inzicht krijgen in de N-voorraad.
5.4 Productie van stikstofmeststoffen
Ozrze zzxkgiyr 13
5.5 Soorten stikstofmeststoffen 5.5.1
Nitrische stikstofmeststoffen
5.5.1.1 Chilinitraat of natriumnitraat: NaNO3 • Wordt in Chili aangetroffen • Bevat 16% stikstof + 25% natrium -> Na2O + 16 Z(uur)B(indende)W(aarde) • Werkt alkalisch • Bevat spoorelementen • Is totaal oplosbaar in water • Zeer snel werkend • Werkt korstvormig in de hand door aanwezigheid van natrium • Hygroscopisch • Gebruik: hoofdzakelijk als dekbemesting • Slechts uitstrooien op een droog gewas • Naopkomst -> zonder blad verbranding N.B.: bestaat ook als kunstmatig bereide chilinitraat met zelfde eigenschappen zonder sporenel. 5.5.1.2 Kalknitraat of kalksalpeter: Ca(NO3)2 • Bevat 16% stikstof waarvan: o 15% nitrische o 1% ammoniakale • Totaal oplosbaar in water • Zeer snel werkend • Heeft een alkalische werking: ZBW: +12 • Zeer hygroscopisch => luchtdicht verplakt • Werkt structuurverbeterend • Niet giftig voor het vee • Niet geschikt om te mengen met andere meststoffen, mengsel wordt rap vochtig en niet meer strooibaar • Op een vochtig gewast gestrooid geeft het een sterke verbranding 5.5.2
Ammoniakale stikstofmeststoffen
5.5.2.1 Ammoniumsulfaat: (NH4)2SO4 • Bevat 21% stikstof en 23 – 24 % zwavel • Oplosbaar in water • Niet hygroscopisch • Wit-grijsachtig poeder die soms minder goed strooibaar is • Trage werking • NH4+ wordt vastgelegd in de grond en is zeer geschikt voor een vroege weidebemesting • Zuurwerkend: ZBW: -62
Ozrze zzxkgiyr 14
5.5.3
Nitrisch – ammoniakale stikstofmeststoffen
5.5.3.1 Ammoniumnitraat: NH4NO3 (meest gebruikte meststof) • Bevat 27% stikstof waarvan 13,5 % nitraat en 13,5% ammonium • Afgezien van stikstofgehalte is de stikstof voor de helft nitrische en voor de helft ammoniakale • Oplosbaar in water • Weinig hyproscopisch • Werkt licht zuur: ZBW: -12 -> -13 • Is een gemakkelijk strooibare korrel die volgens de vulstof verschilt van kleur • Werkt vlug door de nitraatstikstof en aanhoudend door de ammoniumstikstof 5.5.3.2 Ammoniumsulfonitraat • Bevat 26% stikstof waarvan 7% nitraat en 19% ammonium • Bevat 14% zwavel -> SO3 • Zure werking: ZBW: -54 • Mag niet gemengd worden met vrije kalkinhoudende meststoffen 5.5.4
Amidische stikstofmeststoffen
5.5.4.1 Ureum: CO(NH2)2) • Bevat 46% stikstof • Scheikundig zuivere meststof • Zure werking: ZBW: -46 • Geen enkele nevenreactie: omzetting van ureum i n nitraat is afhankelijk van temperatuur en vochtgehalte van bodem • Volledig oplosbaar in water • Op zeer droge gronden en niet ingewerkt geeft het een weinig stikstofvervluchting • Wordt meer en meer in opgeloste vorm als bladbemesting aangewend • Bij voorkeur in de late namiddag bespuiten om bladverbranding tegen te gaan N.B. er moet gestreefd worden een volledige stikstofbemesting toe te dienen onder vast vorm en niet te rekenen op aanvullende ureumbespuiting. 5.5.4.2 Kalkcyaanamide of kalkstikstof: CACN2 • Bevat 18 of 22% stikstof • 60% CaO • 15-20% C • Spoorelementen: Fe, Mg, Al • Soorten: o Poedervormige o Korrelvormige • Werkt alkalisch: ZBW: +40 • Traag • Gebruik van kalkcyaanamide o Als stikstofmeststof Ozrze zzxkgiyr 15
o o o o o
Als onkruidbestrijdingsmiddel door bladverbranding en/of wortelvergiftiging Ter bestrijding van parasitaire ziekten bij het vee Ter bestrijding van onkruiden en parasitaire ziekten bij vee is het tijdstip van toepassen zeer belangrijk Wie met kalkcyaanamide werkt, moet zeer voorzichtig zijn Fungicide werking
5.5.5 Overzicht van de stikstofmeststoffen Bij het bepalen van de stikstofdodis rekening houden met volgende punten: • • • • •
• •
Verbouwde gewas Voorvrucht Bodemtype Een al dan niet organische bemesting Klimaatsomstandigheden o Na regenrijke winter stikstofbehoefte groter o In droge groeiperiode is behoefte eveneens groter Humusgehalte van de bodem Keuze van de meststof is afhankelijk van: o pH van de bodem o Het gewas o Tijdstip van toepassing o Nevenbestanddelen o Invloed op pH en prijsverschillen
5.5.6 N-index bepaling De N-afgifte -> 3 groepen • • •
Minerale N-reserve Factoren waarmee de mineralisatie ingeschat kan worden Alle factoren die een negatieve invloed hebben op de beschikbaarheid
Doel: teelgeschiktheid, optimalisatie bemesting = groei en opname van de plant tegen over vrijstelling van mineralen.
5.6 Opmerkingen 5.6.1 Nitraat – nitraatnormen Sedert april ’89 is maximumgehalte aan nitraat van sommige groenten aan banden gelegd en op regelmatig tijdstip aangepast. 5.6.1.1 Nitraatprobleem • Nitraatvergiftiging (= nitrietvergiftiging) In lichaam nitraat -> nitriet komt in hemoglobine => Fe2+ -> Fe3+ => Minder O2-transport (blauwziekte) Vooral kinderen tot 4maand zijn gevoelig omdat ze weinig maagzuur produceren.
Ozrze zzxkgiyr 16
• •
Vorming van nitrosamines: Verbindingen van nitriet met aminozuren in het maagdarmkanaal. Kan medeoorzaak zijn van kankerverwekking Zonlicht is bepalend voor de totale omzetting van stikstof tot werkelijke eiwitten
5.6.1.2 Maatregelen Water: norm 50ppm MAP: •
• •
Bemestingsnormen N; zowel op organische als op minerale fractie en som beiden De totale N-bemesting = som organische + minerale N, waar bij slechts 1 op zijn max. kan genomen worden Uitrijregeling: perioden Rest stikstof Controle tussen 1/10 en 15/11 => diepte 30,60,90cm => <90 E N => < 50ppm
Groenten •
• •
Normen; afhankelijk van teelt tot teelt en afhankelijk van seizoen o Residu-norm nitraat o Beïnvloeding kan zijn: Soort meststof Hoeveelheid Toepassingsgrafieken bv. planttijdstip – groei – bemesting Serrebladgroenten: voor-oogst-controle
5.6.2 Mengproducten Meststoffen die stikstof bevatten met specifieke toepassingsrem •
• •
Nitrificatie-remmers ENTEC = ammoniumsulfonitraat => Bacteriostatische werking op nitrosomas. => NH3+ -> NO2—omzetting geremd o Minder uitspoeling o Minder rest-stikstof Rijenbemesting Bladbemesting (kleine hoeveelheden)
Stikstofbenuttingsindex NBI: totale N-opname door de teel / totale N-aanbod aan de teelt NBI > 0.6 => goede stikstofbenutter NBI < 0.6 slecht N-benutter
Ozrze zzxkgiyr 17
6 Fosfaat 6.1 Rol • • • •
P is, evenals N, nodig voor de eiwitvorming, vitaminen, hormonen en de vetvervoering van planten P werkt gunstig op de wortelontwikkeling, vooral in begin van de groei P beïnvloedt vooral de kwaliteitseigenschappen van het gewas, de zaadvorming, de afrijping en de knolvorming P is zeer beweeglijk in de plant zelf => maar weinig mobiel in bodem
6.2 Fosfaatbindingen 6.2.1 • • • •
Vormen H2PO4-: diwaterstoffosfaat: 1 waardig HPO42-: waterstoffosfaat: 2 waardig H3PO4: fosforzuur, komt niet in deze vorm in bodem voor P2O5: difosforpentoxide: komt niet in deze vorm in bodem voor
6.2.2 Fosfaat in de bodem Fosfaat onderscheid zich van andere voedingselementen doordat het anders voorkomt in de bodem. Bijna al het fosfaat komt gebonden voor, zowel zwak als sterk. Gevolgen: • • •
Spoelt bijna niet uit, uitzondering: percelen met zeer hoge P-verzadiging in klei-humus Fosfaatvoorraad: bindingen zorgen voor voorraad, indien bemesting hoger dan export Fosfaatbeweging: fosfaat beweegt weinig in bodem, bemesting blijft ± op plaats toediening, zo dicht mogelijk bij wortels toedienen
Door de bindingen en onbeweeglijkheid is het moeilijk de bemestingswaarde van bodemfosfaat weer te geven, vandaar verschillende aanduidingen als: • •
•
P-w: fosfor oplosbaar in water => onmiddellijk beschikbaar voor plant (1waardig fosfaat) P-AL: fosfor oplosbaar in amenium lactaat azijnzuur Fosfor komt vrij met zwak zuur en heeft beeld van hoeveelheid fosfor die kan vrij komen tijdens groeiseizoen indien pH optimaal is. (=fosfaatgetal bij grondontledingen) P-totaal: hoeveelheid fosfor ter beschikking met sterk zuur
6.2.3 Waarde en opname van het bodemfosfaat Waarde afhankelijk van vorm en beschikbaarheid van het fosfaat. •
•
Vorm o o
Organisch gebonden P is niet beschikbaar voor plant, pas na mineralisatie Anorganisch P: indien voldoende Ca is, gebeurt binding vooral met Ca. Bij onvoldoende Ca of te lage pH gebeurt de binding met Fe en Al. Beschikbaar De plant kan alleen eenwaardig fosfaat meenemen. Deze hoeveelheid is gering en wordt bepaald door evenwichtsreacties tussen verschillende bindingsvormen van het fosfaat die zwak of sterk zijn. Ozrze zzxkgiyr 18
o o
Zwak gebonden: labiel P, P op klei-humus of P afkomstig van mineralisatie Sterk gebonden: stabiel P, gebonden aan kalk, gebonden aan Fe en Al en org P
Opmerkingen: • • •
Hoeveelheid fosfaat in de bodemoplossing moet op peil worden gehouden door fosfaatbemesting en door oplossen van fosfaat uit de labiel gebonden voorraad. Grens tussen labiel en stabiel gebonden fosfaat kan per grond verschillend zijn. Naarmate bodemfosfaat veroudert, wordt het meer stabiel gebonden. Op sterk fixerende ijzer- en aluminiumrijke grond kan veel fosfaat als stabiel gebonden bodemfosfaat voorkomen en op die grond is de overgang van labiel naar stabiel bodemfosfaat veel sterker dan omgekeerd. Op weinig fosfaat fixerende grond komt deze stabiele fosfaatvorm minder voor en is er mee evenwicht tussen labiel en stabiel bodemfosfaat.
6.2.4
Fosforcyclus
6.2.5 • • • •
Bevorderen van fosfaatvoorziening Goede bodemstructuur: P is weinig beweeglijk Bacterieleven: MO produceren CO2, dit helpt de sterk gebonden P terug oplosbaar maken Organisch stofvoorziening: biologisch leven stijgt, CO2 stijgt, mineralisatie stijgt Kalk- en pH-toestand: bij onvoldoende Ca of slechte pH wordt meer P gebonden en gaat verloren voor de plant Meststoffenkeuze: recent bodemfosfaat, dat is ontstaan uit oplosbare P, keert gemakkelijk terug in oplosbare vorm
•
6.3 Invloed op opbrengst en kwaliteit 6.3.1 • • •
Overmaat Weinig of geen gevolgen Slechte Ca/P verhouding in de plant kan stoornissen veroorzaken bij het vee Omzetting naar onoplosbaar P
6.3.2 • •
Te kort Stagnatie van de groei Geringe zaadproductie Ozrze zzxkgiyr 19
• • • •
Paarse tinten en slechte ontwikkeling Vervroegde bladval Laat rijpe vruchten Beperkte wortelgroei
6.3.3 Bepaling van de P-gifte MAP: 85E/ha/jaar, gemiddelde behoefte: 80-120E Is afhankelijk van tal van factoren: • • • •
Gewas Grondsoort Fosfaattoestand Fosfaatvorm
6.4 Productie van fosfaat meststoffen Fosfaatmeststoffen worden geproduceerd uit: • •
Fosfaathoudende ertsen Ruwe fosfaten: verschillende vormen van calciumfosfaat
Opm.: praktisch alle gebruikte fosfaat is van dierlijke oorsprong, indien er fosfaatbemesting toegediend wordt, is dit altijd een 1-waardig fosfaat. •
•
Om goede werkzame meststof te produceren moeten grondstoffen een onsluitingsproces ondergaan, mate waarin dit gebeurt bepaalt men door de termen: o Ontsloten: 1-waardig o Gedeeltelijk ontsloten: 2-3-waardig o Niet ontsloten: 2-3-waardig Verder speelt oplosbaarheid een belangrijke rol. Hoe zwakker oplosmiddel waarin messtof voorkomende fosfaat oplost, hoe beter de te verwachtende fosfaatwerking.
Oplosmiddelen met meststoffen en/of meststoftype Oplosmiddel (in volgorde van toenemende sterkte Water
Alcalisch ammoniumcitraat Neutraal ammoniumcitraat Citroenzuur Mierenzuur Mineraalzuur
Meststof en/of meststoftype waarvan het fosfaat geheel of gedeeltelijk oplost in het betreffende oplosmiddel • Tripelsuperfosfaat, superfosfaat • Fosfaat in NP- en NPK-mengstoffen • Meststoffen met gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat Gloeifosfaat • Tripelsuperfosfaat, superfosfaat • Fosfaat in NP- en NPK-mengmeststoffen Thomasmeel Meststoffen met (zacht) natuurfosfaat, o.a. Hyperfos • Meststoffen met (zacht) natuurfosfaat • Mestst. Met gedeeltijk ontsloten natuurfosfaat
Ozrze zzxkgiyr 20
•
Productvorm: er zijn gekorrelde en poedervormige P-meststoffen, belang voor verwerkbaarheid en de P werking. Voor wateroplosbare P-meststoffen is er geen verschil inzake werking, daarom zijn ze allen gekorreld Voor de niet in wateroplosbare P-meststoffen is een goed contact nodig met het koopzuurhoudende bodemvocht om te kunnen oplossen
Opm.: voederfosfaat: Voor een dier maakt het niet uit onder welke vorm het minerale fosfaat gebonden wordt; doch de beste vruchten worden bekomen met 2-waardige = P org. gebonden -> benutbaar indien fytase aanwezig is.
6.5 Fosformeststoffen Indeling volgens oplosbaarheid, voor praktijk zijn enkel de goed oplosbare fosfaatvormen van belang. 6.5.1
Oplosbaar in water
6.5.1.1 Superfosfaat Ca(H2PO4)2 • 1-kalkik fosfaat • Bekomen door zwavelzuur te laten inwerken op natuurlijke fosfaten • Bevat 18% P2O5 • Minimum 93% oplosbaar in water • Bevat ±50% calciumsulfaat en 12% zwavel • Onmiddellijk opneembaar en geschikt om in het voorjaar toe te dienen • Beste fosformeststof voor kalkrijke gronden • Minder geschikt voor zure gronden • Licht zure werking • Mag niet gemengd worden met vrije kalkinhoudende meststoffen • Mag gemengd worden met ammoniumsulfaat 6.5.1.2 Tripelsuperfosfaat • Bekomen door fosforzuur te laten inwerken op fijngemalen natuurlijke fosfaten • 48% P2O5 • Bevat geen gips (calciumsulfaat) • Minimum 93% oplosbaar in water • Minder zwavel • Neutraal tot licht zuur • Voor alle teelten geschikt 6.5.1.3 Mono-ammoniumfosfaat NH4H2PO4 (startfosfor) • Gehalte: 11 – 48 – O en 11 – 50 – O • Bevat stikstof en fosfor • Een weinig hygroscopisch • Basisproduct voor vervaardigen van complexe meststoffen • Gebruikt als startfosfaten bij maïs en bepaalde groenten 6.5.2 Oplosbaar in alkalisch ammonium-citraat Zijn producten die zeer traag vrijkomen en worden nog zelden geburikt Ozrze zzxkgiyr 21
6.5.2.1 Phospal • 34% P2O5 oplosbaar in mineraal zuur waarvan 27% oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat • Is een natuurlijk fosfaat uit Senegal • Heeft een neutrale werking 6.5.2.2 Ensaphos • 18% P2O5 waarvan 13,5% oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat • Is een mengsel van 55% calcium aluminiumfosfaat uit Senegal en 45% fijngemalen dolomiet • Bevat verder: o 16% magnesiumcarbonaat o 22% calciumcarbonaat o Basisequivalet: +20 o Fijngemalen meststof 6.5.3 • • • • • • • • • • •
Oplosbaar in 2% citroenzuur Werden gewonnen als bijproduct van de bereiding van staal uit ruwijzer. 12-18% fosfor Minimum 10% oplosbaar in 2% citroenzuur Vierkalkige fosfaatmeststof= Ca4P2O9 Bevat 40-50% kalk waarvan 10% vrije kalk Werkt alkalisch: +40 Bevat diverse sporenelementen Werkt zeer traag Zo vroeg mogelijk toedienen in najaar en onderploegen Werkt beter in natte jaren dan droge Veel gemengd met chloorpotas Niet mengbaar met ammoniakale meststoffen
6.5.4 Oplosbaar in 2% mierenzuur Onder deze vorm worden de zachte natuurfosfaten gerangschikt. Belangrijk voor deze fosformeststoffen is: • •
Poreusheid: fosfaatdeeltjes vertonen blaasjes en holten waardoor totale oppervlakte die in totaal in contact komt met oplosmiddel groter wordt Fijnheid van het malen: 90% door zeef van 0,063 mm
6.5.5 Oplosbaar in mineraal zuur Fosfaten die in industrie als grondstof voor de fosformeststoffen aangewend worden, behoren tot deze groep: • • •
Apatiet: ruwe fosfaat IJzer- en aluminiumfosfaten Kalkfosfaten
De grondstoffen of minerale fosfaten worden door chemische, mechanische of een warmtebehandeling omgezet tot marktklare fosformeststoffen of tot verbindingen die als tussenproduct zullen dienen in de productie van fosformeststoffen.
Ozrze zzxkgiyr 22
6.6 Wijze van toepassing Voor een goede fosfaatopname moet het gestrooide fosfaat op de goede plaats in de grond zitten,nl. daar waar de plantenwortels ontwikkelen. Doordat het fosfaat zich bindt aan de bodemdeeltjes, verplaatst het zich bijna niet in de grond. Vandaar toepassingen zoals het inwerken van de meststof, rijenbemesting. Opm.: door de geringe verplaatsing wordt fosfaatmeststof meestal gestrooid op het ploegwerk en zo beter verdeeld wordt bij het zaai-klaar werken.
Ozrze zzxkgiyr 23
7 Kalium 7.1 Rol • • • • • •
Is 1 van de hoofdelementen en bevordert de eiwit- , suiker- en zetmeelvorming Zorgt voor stevigheid aan de plant en verbetert kwaliteit van het geoogste product Bevordert de weerstand tegen droogte Bevordert de knol- en wortelproductie en werkt opbrengstverhogend Maakt het gewas minder gevoelig voor nachtvorst Zeer beweeglijk in plant
7.2 Kaliumverbindingen 7.2.1 Vormen K komt voor in celvocht en transportbanen van plant. In bodem komt voor in mineralen en geabsorbeerd op het klei-huluscomplex. Kleigrond is rijker aan kalium. Bodems bevatten gemiddeld 2,6% K, deze K is niet ter beschikking van plant, hoe zwaarder grond, hoe groter vermogen voorleveren van kalium. K+: ion komt voor in plant en bodemvocht KCl: komt voor in alle chloorhoudende meststoffen K2SO4: chloorvrije K-meststofvormen K2O: wordt aangeven voor het K-gehalte in meststoffen en gewassen. K2O is de eenheid, komt niet voor in meststoffen en gewassen. 7.2.2 Kalium in de bodem Plant moet eerst K aan bodem onttrekken voordat ze deze in de transportbanen op kan nemen. Hoeveelheid K die de plant onttrekt is per gewas sterk verschillend en afhankelijk van opbrengst. Kalifixatie: K kan zich binden aan klei-humuscomplex, maar ook aan minerale structuren. Gebonden K kan moeilijk worden afgestaan. 7.2.3 Opname van K De K-verplaatsing in bodem gebeurt door diffusie en de opname door uitwisseling met H+-ionen van de plant. K > Na > Mg > Ca, een te sterk aanbod van Na, Mg en Ca kan K-opname terugdringen. K/Mg ≤ 2,5 Opm.: K kan door de plant langs de bladeren opgenomen worden.
7.3 Invloed op opbrengst en kwaliteit 7.3.1 • • • •
Overmaat Te hoge K-bemestingen of K-voorraden geven aanleiding tot K-luxeverbruik Bij te hoge K-opnamen komen Mg- ,Na- en Ca-opname in gevaar In K-rijke weiden is er gevaar voor kopziekte bij het vee Bij te hoge K-gifte daal het zetmeelgehalte en wordt B-gebrek in de hand gewerkt Ozrze zzxkgiyr 24
7.3.2 • •
Te kort Komt voor op lichte gronden, plant groeit traag, is donkergroen en vertoont later gele vlekken die verkleuren De kwaliteit, de stevigheid, de weerstand en het bewaarvermogen daalt
7.3.3 Bepaling van de kaligifte De K-behoefte is afhankelijk van grondsoort, K-toestand en het gewas. • •
•
Grondsoort: hoe groter kleifractie, hoe groter K voorraad (meer adsorptie en vermogen en minder uitspoeling) Kalitoestand:bij een bemonstering houdt men rekening met het gehalte aan uitwisselbare K Opm.: voor het beschikbaar zijn van een bepaalde hoeveelheid K voor planten, zal het kalogehalte (K-HCl) hoger moeten zijn naarmate bodem klei bevat Gewas: tussen verschillende gewassen bestaat een groot verschil in K-behoefte
7.4 Productie van de kalimeststoffen Opm.: Cl-houdende kali is goedkoper dan Cl-arme kali.
7.5 Kalimeststoffen 7.5.1
Chloorhoudende
7.5.1.1 Ruwe potaszouten Niet van toepassing in onze streken • • •
Sylveniet Carnaliet Kaïniet
Bevatten 12% K2O, 50% Cl 7.5.1.2 Chloorpotas of kaliumzout 20% Bevat 20% K2O, 25% Na2O, 50% Cl. Na is belangrijk voor bieten en in weiden, werkt nadelig op bodemstructuur en vroeg toegediend worden. 7.5.1.3 Kaliumchloride of chloorpotas 40% Bevat 40% K2O, 15% Na2O (natrium), 50% chloor. Niet gebruiken voor chloorgevoelige gewassen. Schadelijk voor de structuur. 7.5.1.4 Kaliumchloride of chloorpotas 60% Bevat 60% K2O, 5% Na2O (natrium), 50% chloor. Minder schadelijk voor structuur. Op zware gronden minder gevaar voor chloorschade, op lichte gronden niet gebruiken bij chloorgevoelige gewassen. 7.5.2
Chloorvrije
Ozrze zzxkgiyr 25
7.5.2.1 Kaliumsulfaat Bevat 50% K2O Is bijna vrij van chloor en natrium, aangewezen meststof voor chloorgevoelige gewassen, ook belangrijk voor de zwavel: 30% SO3. 7.5.2.2 Haspargit Chloorarme meststof. Kali uitsluitend onder de vorm van kaliumsulfaat aanwezig. Bevat 25% K2O, 30% SO3,10 Ca. Haspargit is een fijn, homogeen poeder dat lijkt op ‘cassonade’. Geen stofvorming bij het strooien; zeer homogeen, zelf bij winderig weer. 7.5.2.3 Patentkali Bevat 26-30% K2O, 10% MgO, 23% SO3 Patentkali is bijna vrij van chloor en natrium, een aangewezen kalimeststof voor fijnere teelten.
7.6 Het gebruik van kalimeststoffen Bij de keuze van de meststof wordt rekening gehouden met: • • •
Het gewas Grondsoort en tijdstip van strooien Aanwezigheid van nevenbestanddelen
Toepassingen: • • • • • • • •
Bieten zijn dankbaar voor K en Na Aardappelen zijn dankbaar voor patentkali of patassulfaat In de groenteteelt is patentkali de aangewezen potasmeststof Op zware gronden mag de potas vroeg toegediend worden en steeds onder de vorm van chloorpotas Weiden vragen laag geconcentreerde kalimeststoffen met een hoog natriumgehalte Chloorminnende planten: suikerbieten, grassen, granen, spinazie en koolrapen Chloorvrezende planten: aardappelen, tabak, vlas, voederbieten, bonen, erwten, wortelen, ajuin, fruitbomen, tomaten en bloemen De voorraad aan kali in de grond blijft beter beperkt: o Gevaar voor kaliumluxusverbruik o Bij te hoge kaliumopname loop de kwaliteit van het product soms achteruit o Gevaar voor kopziekte bij graasweiden
Ozrze zzxkgiyr 26
8 Kalk (Calcium) 8.1 Rol • •
Onmisbaar element in de plantenvoeding en maakt deel uit van celwand; bladeren en stengels bevatten meest Ca; wortels en granen minder. Ca-behoefte van plant is niet zo groot, ±50E
• Naast functie als voedingselement, is kalk nodig in de bodem voor het handhaven van de pH en de daarmee samenhangende groeifactoren. Tevens heeft het zijn belang voor de bodemstructuur en de biologische activiteit in de bodem.
8.2 Calciumverbindingen 8.2.1 Vormen Benamingen Ca en kalk worden vaak door elkaar gebruikt. Ca wordt meest als voedingselement gebruikt. Ca(OH)2, CaO en CaCO3 en de werking in bodem wordt meestal kalk genoemd. 1 kg CaO = 1 eenheid ZBW Ca(OH)2: gebluste kalk of landbouwpoederkalk CaCO3: koolzure kalk is slecht wateroplosbaar, maar wordt onder invloed van koolzuurhoudend bodemvocht omgezet en opgelost. CaCO3, MgCO3 dolomiet of dolokalk Zuurbindende waarde: waarde van een kalkmeststof is afhankelijk van de hoeveelheid zuren die deze meststof kan binden. Getal duidt neutralisatiewerking aan in vergelijking met CaO. Opm.: Basenequivalent kalkmeststoffen verhogen de pH van de bodem. Andere meststoffen beïnvloeden ook de pH van de bodem, afhankelijk van de chemische samenstelling. Kalkfactor: hoeveelheid kg ZBW (of CaO) nodig is om de pH van 1ha tot een diepte van 10 cm met 0,1pH eenheden te verhogen. 8.2.2 •
•
•
Ca in de bodem Verhogen van de pH Ca2+-ionen komen op het klei-humuscomplex en verdringen er de H+-ionen. H+ reageert met de restgroep van de kalkmeststoffen. Gebrande kalk CaO wordt in de bodem omgezet tot Ca(OH)2, 1dbpoederkalk werkt op dezelfde wijze, maar vlugger. Opm.: gips CaSO4 is niet geschikt voor pH-verhoging. Bodemstructuur Ca zorgt voor een verbetering van de structuur en bewerkbaarheid. Hoe hoger de kleifractie, hoe meer de bodem aan elkaar kleeft. Bemestingen met gips verbeteren de structuur en wijzigen de pH niet. Uitspoeling Opgelost Ca2+-ionen zijn blootgesteld aan uitspoeling, afhankelijk van het bufferend vermogen van het klei-humuscomplex en van het pH niveau. Uitspoeling groter naarmate pH-niveau hoger is. Ozrze zzxkgiyr 27
• •
Uitspoeling is afhankelijk van pH; hoe zuurder, hoe minder kg uitspoeling maar hoe groter de gevolgen van de uitspoeling. Verzuring Onderhoudsbekalking Is het op peil houden van een goede kalktoestand om de verliezen te compenseren. Om de 3 à 4 jaar + eventuele hersteldosis.
• Kalkbalans Kalkverlies en kalkaanvoer dient regelmatig berekend te worden.
8.3 Productie van Ca Grondstoffen voor deze meststoffen zijn kalkgesteenten die verschillend behandeld worden. Opm.: Suikerindustrie: bij zuivering van het suiker wordt aan het ruw sap kalk toegevoegd. Na afloop van het proces komt de kalk weer vrij in de vorm van schuimaarde.
8.4 Kalkmeststoffen 8.4.1 •
• •
Ongebluste kalk of oxyden Gemalen kluitkalk of brandkalk o Bevat min. 70 ZBW tot max. 100 ZBW o 90% door de zeef van 2mm, 99% door zeef van 4mm, kan MgO bevatten Geschilferde of gekorrelde magnesiakalk o Bevat 100 ZBW, 35% MgO Geschilferde of gekorrelde kalk o Bevat 90 ZBW of 90% CaO
8.4.2 Gebluste kalk of hydroxyden Gebluste landbouwkalk: • • • • •
8.4.3 •
•
Bevat minimum 50 ZBW – 54 ZBW Ontstaat door het blussen van gemalen brandkalk en bevat calciumhydroxide Sommige bevatten ook magnesiumhydroxyde Kan onmiddellijk gestrooid worden en is ook overal bruikbaar Technisch: 1pH omhoog / teeltjaar => meer = humusverbranding => vlugge, agressieve werking tov humus en M.O. Traag en zachtwerkend: volledige pH wijzing na 2 ploegbeurten en humussparend. Koolzure kalk of carbonaatkalk Mergelkalk o Bevat calciumcarbonaat o Min 35 ZBW o Werkt langzaam o Humusverbrandende werking is gering o Geschikt voor lichte gronden Magnesiapoederkalk o Min 50 ZBW o Naast calciumcarbonaat ook magnesiumcarbonaat Ozrze zzxkgiyr 28
o
o •
8.4.4 • • • •
Soorten: 50% kalk + 40% magnesium (niet voor onze streken) 80% kalk + 15% magnesium 85% kalk + 10% magnesium De kalk en magnesium komen hier voor in de carbonaatvorm. Al deze kalkmeststoffen bevatten 54 ZBW
Maërl o Bevat 76,5% CaCO, 7% NaCO3 o 47,5 ZBW o Bevatten sporenelementen Schuimaarde Zacht en traag werkend Positief tov M.O. en teelten 200-250 ZBW Te strooien dosis: 8-10ton/ha = aangepaste machines
Opm.: gebruik valt onder MAP kg/ton ZBW: 250 Org. materiaal: 94 N: 3,7 P: 9,2 K: 0,7 Mg: 9,6 8.4.5 •
Calciumsulfaat, plaaster of gips CaSO4 Neutraal werkend die kalkgehalte verhoogt
Opmerkingen: Gebluste landbouwkalk: kan onmiddellijk gestrooid worden en is overal bruikbaar Mergelkalk: werkt langzaam – geschikt voor lichte gronden Magnesiumkalk: in carbonaatvorm – 54 ZBW 50% kalk – 40% Mg 80% kalk – 15% Mg 85% kalk – 10% Mg Maërl: 76.5% CaCO + 7% NaCO3 47,5 ZBW Met sporenelementen Schuimaarde: Bevat naast kalk ook organische stof, N, P, K, Mg, sporenelementen Calciumsulfaat, plaaster of gips: geen pH effect wel op structuur
8.5 Kalkbemesting Ozrze zzxkgiyr 29
8.5.1 • •
Kalk verliezen Kalkbehoefte van cultuurgewassen verschilt. Door neerslag belangrijke verliezen. Ca lost gemakkelijk op en spoelt gedeeltelijk uit. o Zure gronden: 200-300 kg CaO/ha o Neutrale gronden: 300-400 kg CaO/ha o Kalkrijke gronden: 600 kg CaO/ha
8.5.2 • •
Toedienen van kalkhoudende grondverbeteringsmiddelen Kalkbemesting wordt bij voorkeur in het najaar of tijdens winter uitgevoerd Op zandgronden voorkeur naar koolzure kalksoorten. Werken traag en geven weinig verbranding van de humusachtige stoffen. Zandgronden vragen herhaalde lichte kalkbemestingen Hoe zwaarder grond, hoe hoger kalkbemesting Weiden vragen slechts licht onderhoudsbekalkingen Kalkmeststoffen met de grond vermengd geven optimale werking Gemalen ongebluste soorten kunnen verbranding geven Zeer zware kalkbemestingen worden opgesplitst en in meerde malen toegediend Kalkbemesting steunt steeds op een grondontleding Een bekalking en organische bemesting dienen steeds afzonderlijk toegepast worden om ingewerkt te worden, voorkomen van amonische vorming
• • • • • • • •
Algemene opmerkingen bij het kalken: Waarde van de kalkmeststoffen is afhankelijk van: • • • •
Oplosbaarheid Gehalte aan calciumoxyde die gelijk is aan zuurbindende waarde Fijnheid Gehalte aan nevenproducten, bv. magnesium
Drijfmest werkt neutraal tot licht alkalisch. Alkalisch werkende meststoffen kunnen een grond met een goede pH een bepaalde tijd gunstig beïnvloeden of in stand houden. Een zure grond daarentegen wordt er niet door alkalisch gemaakt en moet een kalkbemesting krijgen.
8.6 Effluent Eindproduct van biologische mestverwerking, ruwe mest wordt gescheiden met bvb. een centrifuge. Zo krijgt men een dunne en een dikke fractie. De dunne fractie wordt omgezet naar stikstofgas, dit gebeurt door bacteriën. 2 fasen: nl. nitrificatie en de denitrificatie Bij nitrificatie wordt er belucht en zetten aerobe bacteriën ammoniak om naar nitraat. In de denitrificatie wordt het nitraat omgezet stikstofgas door anaerobe bacteriën.
Ozrze zzxkgiyr 30
Gebruik van effluenten wordt afgeraden bij zoutgevoelige gewassen zoals wortelen, erwten, bonen en uien.
Ozrze zzxkgiyr 31
9 Magnesium en magnesiummeststoffen Onze gronden worden gemakkelijk rijker aan fosfor en kali, maar Mg-toestand verslecht.
9.1 Rol van magnesium • • • • •
Behoort tot de samenstelling van het bladgroen Komt veel voor in rijpe zaden Per jaar en per Ha wordt gemiddeld ±30kg Mg aan de grond onttrokken Houdt de fosfaten in een meer opneembare vorm Speelt een rol bij het omzetten van niet eiwit tot eiwit
9.2 Magnesiumgebrek • • • • • •
Planten vertonen lichtgele verkleuring tussen de nerven van de bladeren. Bij ernstig gebrek sterven de bladeren geheel of gedeeltelijk af. Kleigronden vertonen zelden Mg-gebrek, van nature voldoende Mg bevatten Op lichte gronden komt Mg-gebrek geregeld voor omdat de uitspoeling belangrijk is De in de grond aanwezige ammoniakale stikstof werkt Mg-opname tegen Hoge kaligehalten bemoeilijken eveneens de Mg-opname In koude, natte jaren (tragere opname) komt Mg-gebrek het meest voor
9.3 Magnesium in de bodem Mg komt voor: • • • • •
Onder de vorm van magnesiumsulfaat (MgSO4) die oplosbaar is en opneembare Mg2+-ionen geeft Als Mg2+-ionen geabsorbeerd aan het klei-humuscomplex In oplosbare verbindingen Kleirgrond bevat vaak minerale deeltjes die Mg bevatten K/Mg ≤ 2,5
9.4 Magnesiummeststoffen 9.4.1 • • • • •
Bitterzout MgSO4-7H2O Bevat 48% MgSO4 of 16% MgO Zeer snel werkend Zeer geschikt voor bemesting bij het optreden van Mg-gebreksverschijnselen Kan opgelost worden en verspoten over het gewas tegen een concentratie van 2% 0 ZBW
9.4.2 • • • • • •
Kiezeriet MgSO4-2H2O Bevat 80% MgSO4 of 27% MgO, traagwerkend Algemeen meest gebruikt Oplosbaar in water Tijdig toedienen in voorjaar Aangewezen meststof om Mg-gehalte op peil te brengen 0 ZBW
Ozrze zzxkgiyr 32
9.4.3 • • • •
Magnesiet Bevat 90% MgO Zeer weinig gebruikt, fijn poeder die moeilijk strooibaar is Bijna zuivere MgO 126 ZBW
9.4.4 • •
Patentkali Naast 30% K2O ook 10% MgO Mg oplosbaar in water en snelwerkend
9.4.5 Magnesiumhoudende kalkmeststoffen Indien er een Mg-tekort is in de bodem, K/Mg ≥ 2,5, kan men het goedkoopst en gemakkelijkst Mggehalte optrekken met Mg-houdende kalk. •
Koolzure magnesiakalk: o Soorten: 80-15 (80% CaCO3 + 15% MgCO3) 85-10 o De magnesiumoxyde van ongebluste, gebluste en fijngemalen Mg-houdende calciumcarbonaatrots werkt geleidelijk en aanhoudend.
9.4.6 •
Magnesiumoxyde Maneltra Mg o Bevat 75% MgO o Gemicroniseerd spuitpoeder o Akkerbouw en groenteteelt: 2kg/ha o Graasweiden: 2-3 kg voor 1ste en 2de begrasing en ook op de laatste begrazingen
9.4.7 • • •
Magnesiumbevattende samengestelde meststoffen N-P-K + Mg Magnesiammon: ± 22-8 Nitromag: ± 20 -7
9.5 Magnesiumbemesting 9.5.1 • • • • • •
Dosis Scheikundige grondontleding geeft een inzicht over de rijkheid Verhouding K/Mg is medebepalend voor de geadviseerde Mg-bemesting Door uitspoeling en opname van planten verlies grond jaarlijks 50kg MgO/ha Regelmatige Mg-bemesting op lichte gronden en grasland noodzakelijk Op zandleem en leemgronden is Mg-bemesting meestal gewenst Veel poldergronden zijn goed voorzien van Mg en hoeft geen aanvullende bemesting
9.5.2 •
Keuze van de meststof Op zure gronden Bij zware kalkbemestingen kan kalksoort met een laag Mg-gehalte volstaan bv: 80-15, 85 -10
Ozrze zzxkgiyr 33
• •
Op licht zure gronden Slechts lichte bekalking vereist, bij ernstig Mg-tekort strooit met kalk met hoog Mg-gehalte Op voldoende kalkrijke gronden Hier is bekalking overbodig of zelfs schadelijk: o Voor verfijnde teelten die een kalibemesting in sulfaatvorm kregen: patentkali o Kiezeriet
Ozrze zzxkgiyr 34
10 Zwavel • •
•
Bijproduct in diverse meststoffen Functie: o Vorming van eiwitten en vet o Wordt opgenomen als SO42-, het SO42—ion is zeer mobiel Soorten o (NH4)2SO4 o Patentkali o Superfosfaat o K2SO4 o Kiezeriet
Opm.: zwaveldepositie (neerslag) vanuit de lucht ± 20 kg SO3/ha/jaar
Ozrze zzxkgiyr 35
11 Samengestelde meststoffen en mengen van meststoffen 11.1 Samengestelde meststoffen N-P-K + Mg + Na Een degelijke bemesting vereist in algemeen voor elke cultuur de toediening van bepaalde hoeveelheden N, P, potas , Mg en kalk.
11.2 Diverse samengestelde meststoffen 11.2.1 Mengmeststoffen Worden heel eenvoudig door menging van vaste, enkelvoudige meststoffen bekomen. Basisgrondstoffen kunnen onder poeder of korrelvorm gebruikt worden. In meststofindustrie kunnen ze gemalen, gemengd, bevochtigd, gekorreld en gedroogd worden. 11.2.2 Complex samengestelde meststoffen Is het type meststof die langs chemische weg bekomen wordt. In iedere korrel van een complex samengestelde meststof bevinden zich de voedingselementen in de verhouding door de formule weergegeven. Onder deze benaming verstaat men ook de meeste samengestelde meststoffen in vaste gekorrelde vorm. 11.2.2.1 Voordelen • Meststoffen bevatten de plantenvoedende elementen in een gemakkelijk oplosbare vorm, bevat 1-waardig fosfaat • Door wisselwerking tussen de elementen onderling wordt hun opname gestimuleerd • Geeft een arbeidsbesparing, want in 1 strooibeurt worden de voornaamste voedingselementen aangebracht • Een hele reeks formules door de industrie te beschikking gesteld, maakt een passende keuze volgens de behoeften van de teelt mogelijk • Samenstellingen met boor en magnesium zijn verkrijgbaar, evenals chloorvrije formules • Stikstof is tweeledig, nl. nitraatvorm (direct) en ammoniakale vorm (vastleggen klei-humus) • Korrelkwaliteit is voortreffelijk hetgeen een regelmatige verdeling mogelijk maakt 11.2.2.2 Nadelen • Samengestelde meststoffen zijn soms minder doelmatig daar ze moeilijk beantwoorden aan de voedselbehoefte van grond en teelt • N, P en kali moeten niet op hetzelfde tijdstip en dezelfde diepte ingewerkt worden • Prijs is gewoonlijk hoger dan die van enkelvoudige meststoffen • Samengestelde meststoffen hebben een zure werking N: 20% ZBW: -25 10 – 20% ZBW: -15 10% ZBW: -10
Ozrze zzxkgiyr 36
Bv.: behoefte teelt: • • • •
N: 300 – 1,8 * Nmin (stel 40E) P2O5: 120 E K2O: 300E Gebruik van 30t organische mest (5*/1/3) *helft te beschikking van plant, andere helft ligt vast op klei-humus
Behoefte: -org. mest Verhouding:
N 228 -75 150 1.666
P2O5 120 -30 90 1
K2O 300 -90 210 2.3
Keuze: zo dicht mogelijk bij juiste verhouding: Bvb: 14-8-20 Benodigde hoeveelheid: (100*15)/15 = 1125 kg/ha Het gebruik van complex samengstelde meststoffen is tegenwoordig minder Reden: op grote oppervlakten speelt het prijsverschil een belangrijke rol. Op kleine oppervlakten worden meer complexsamengestelde meststoffen gebruikt. In tuinaanleg worden veel complex samengestelde gebruikt, 15-15-15 is meest gebruikt.
Ozrze zzxkgiyr 37
12 Vloeibare meststoffen Werden vroeger gebruikt om een grote oppervlakte te kunnen toepassen per tijdsrelai. Gebruik van spuittoestel ipv strooier.
12.1 Technische eigenschappen van de vloeibare meststoffen 12.1.1 Stikstofoplossingen Aankoop per kg, gebruik per liter, kg * 1,3 = l •
• • • •
Inhoud: o Per 100kg: 30E, waarvan 7,4 nitrisch, 7,4 ammoniakaal en 15,2 amidische o Per 100L: 39E Dichtheid: 1,3 Temperatuur van kristallisatie: -10°C Heldere vloeistof -1 ZBW/E
12.1.2 Tweeledige stikstof-fosforoplossing • Inhoud: o Per 100kg: 10kg N en 34,28Kg P2O5 o Per 100L: 14kg N en 48kg P2O5 - Stikstof is volledig ammoniakaal - Fosfor is polyfosfaat - Dichtheid: 1,4 - Temperatuur van kristallisatie: -20°C - Licht gekleurde oplossing - Oplossing kan gemakkelijk andere elementen en oreinheden in oplossing houden Opm.: N-oplossing en 2-ledige oplossingen kunnen in alle verhouding gemengd worden. Op gebied van N en P-inhoud kunnen aldus de gepaste verhoudingen en samenstellingen bekomen worden.
12.2 Tuinbouw / groententeelt Vloeibare meststoffen als bijbemesting. Dit zijn geformuleerde producten die door het blad kunnen opgenomen worden.
12.3 Bijbemesten: aanvullend bij basisbemesting •
Korrel o Rijenbemesting o Toest => teelt o Soort product Startfosfor Nitrificatieremmers Complex samengestelde meststoffen
Ozrze zzxkgiyr 38
12.4 Spuitapparatuur 12.4.1 Spuitvat • Moet bestand zijn tegen het invreten • Moet groot genoeg zijn 12.4.2 • • • • • •
Spuitpomp Voldoende debiet geven 80-135 l/minuut Bij gebruik van vloeibare stikstof wordt 10% minder verspoten dan water Bij gebruik van vloeibare N-P wordt 15% minder verspoten dan water Bij roeren door terugvoer van de opgepompte vloeistof moet minstens 5% van de inhoud van het vat teruggepompt worden Kan ook mechanisch geroerd worden of door het instellen van een afzonderlijke pomp
12.4.3 Spuitdoppen Komen in aanmerking: • • •
Grote spleetdoppen Raindrop Tri-jet
12.5 Raadgevingen bij het gebruik van vloeibare meststoffen • • • •
Vloeibare meststoffen worden steeds met een grove druppel verspoten Het spuittoestel op lage druk afstellen Om verbranding te beperken is spuiten op hakvruchten na de opkomst te vermijden Bij toediening op graangewassen: o Verbrandingsgevaar vergroot bij bespuiten met kleine druppel o Voor of na het optreden van nachtvorst wordt verbrandingsgevaar groter o Liefst niet bij vochtig groeizaam weer of na aanhoudende regen o Steeds op een droog gewas spuiten o Spuitbaar 50cm boven het gewas opstellen o Liefst niet met water verdunnen o Vloeibare meststoffen op blote grond toegediend worden lichtjes ingeëgd o Bij het mengen van fytoproducten wordt eerst een mengproef gemaakt Blijft het mengsel klaar en helder dan is het product mengbaar
Ozrze zzxkgiyr 39
13 Organische meststoffen In verleden enige middel natuurlijke vruchtbaarheid in bodems te verbeteren. Organische meststoffen zijn nog steeds een noodzaak, en zullen dit in de toekomst blijven. Organische meststoffen zijn complete meststoffen, ze zijn een belangrijke humusbron, waaraan zeer belangrijke voordelen verbonden zijn. Samenstelling van dierlijke mest Bij dierlijke mest wordt er nog teveel gerekend met de gemiddelde samenstelling van mest. In praktijk is samenstelling van drijfmest als vaste mest heel variabel. Bij een mestanalyse worden volgende parameters bepaald: • • • •
pH Gehalte aan droge stof en organische stof Gehalte aan totale stikstof en minerale stikstof Gehalte aan fosfor, kalium, magnesium, natrium en calcium
Gehalten worden uitgedrukt per kg per 1000l voor vloeibare mest en in kg per 1000kg voor vaste mest. Bemestingswaarde van de mest • • • • •
Samenstelling gegeven door analyse Tijdstip: in voorjaar veel grotere benutting dan in najaar Wijze van toediening, hoogste efficiëntie: ingewerkt Grondsoort Benuttingstijdstip van het gewas
Benutting van mineralen uit dierlijke mesten is lager dan die van minerale meststoffen. Mineralen in mest zijn slechts gedeeltelijk in minerale vorm aanwezig. Groot gedeelte is ingebouwd in de organische stof en komt slechts gedeeltelijk in de loop van het seizoen ter beschikking.
13.1 Stalmest 13.1.1 Wat is stalmest? Is mengsel van stro, vaste en vloeibare uitwerpselen. Volgens de verhouding tussen deze bestanddelen loopt de waarde en de samenstelling sterk uiteen. 13.1.2 Samenstelling van stalmest Is afhankelijk van: • • • • •
Diersoort Voeding van de dieren Productie Verhouding stro, vaste en vloeibare uitwerpselen Mestbewaring Ozrze zzxkgiyr 40
13.1.3 Mestbewaring en microbiologische omzettingen tijdens de mestrijping Tussen verse stalmest en gerijpte stalmest krijgt men een omzetting (een compostering). • •
• • • •
Hoeveelheid mest vermindert met 20 tot 50% Verhouding C/N wordt kleiner. Bij goede mestbewaring gaat er meer koolstof dan stikstof verloren. De mest wordt daardoor relatief rijker aan stikstof. Ploegt men verse stalmest onder met een C/N verhouding die hoger is dan 20l, dan zullen de bodemorganismen daarin onvoldoende N aantreffen. Dit tekort gaan ze oplossen door opneembare stikstof aan de grond te onttrekken. Hierdoor verarming van de grond aan opneembare stikstof. Opneembaarheid van het plantenvoedsel wordt beter Stro verliest zijn samenhang Het gehalte aan moeilijk aantastbare, humusachtige stoffen neemt toe Gedeelte van plantenvoedsel gaat verloren door: o Vervluchting: ammoniakvervluchting en vorming van elementaire stikstof o Uitspoeling: stikstof onder ammoniakale vorm en de kali kan belangrijke verliezen kennen o Schadelijke omzettingen door schimmels
13.1.4 Geldwaarde van stalmest In de praktijk kosteloos te krijgen, maar is nog steeds de meest gewaardeerde organische mest. Is moeilijk te berekenen. Rekening houdend met volgende punten: • • • • • •
Gewicht van verse stalmest wordt met helft verminderd Wordt stalmest niet ontleed, neemt men de gewone cijfers N wordt berekend op basis van de prijs per eenheid uit ammoniumnitraat Fosfor uit superfosfaat Kali of potas uit chloorpotas of potassulfaat Humuswaarde is de helft van de waarde van de stalmest, berekend op basis van scheikundige samenstelling.
Theoretische waarde stalmest Vers: Gecomposteerd:
1000 kg 500 kg N: P2O5: K2O:
50/00 * 15 2,50/00*15 60/00 *10 Totaal: + ½ als humuswaarde => 43 = ±100 à 200 fr
37,5 fr 18,75 fr 30 fr 86,25 fr
13.1.5 Werkingscoëfficient van goed geteerde stalmest Na stalmestbemesting wordt de totale hoeveelheid N, P en K berekend en voor het eerst volgende gewas wordt N voor 25% in rekening gebracht, P2O5 voor 50% en K2O voor 50%.
Ozrze zzxkgiyr 41
13.2 Stro In onze streken wordt 80% van het veld gebracht en gebruikt als strooisel. In akkerbouwstreken bron van humus. Globaal 2 mogelijkheden • •
Persen en afvoeren van het land Onderploegen
Bij hoge stroprijzen is persen en verkopen aantrekkelijk. Is de stroprijs aan de lage kant, dan kunt u een andere mogelijkheid overwegen. 13.2.1 Onderploegen Voor een goede en snelle vertering moet het stro voldoende verkleind en regelmatig verspreid worden. Bij strobemesting moeten we streven naar een snelle en goede vertering. C/N verhouding stro is 70-80/1. N-gehalte is ontoereikend voor de vertering en verwerking van de bodemmicroben. Willen we stikstofverarming grond voorkomen, moet men extra stikstofgift toedienen. Per ton stro volstaat 5-10kg zuiver stikstof.
13.3 Drijfmest Geen structuurbeïnvloeding 13.3.1 Wat is drijfmest? Een mengsel van vaste en vloeibare uitwerpselen van het vee. 13.3.2 Samenstelling Sterk wisselende samenstelling, binnen 1 dezelfde diersoort zijn verschillen kleiner, maar kunnen ze nog aanzienlijk zijn. Voeding, productie, wisselende hoeveelheden mors- en reinigingswater zijn daar oorzaak van. Tabellen over de samenstelling van mengmest hebben een benaderende waarde en zijn alleen richtinggevend. Ontmenging Homogeniseren is noodzakelijk voor goede bemesting. Ontstaan bovenaan van vaste, soms zeer dikke korstvormige laag, bestaande uit strodeeltjes, voederresten en ruw vezeldeeltjes uit de mest. Op de bodem een bezinksel van zand en bepaalde stoffen die door het gisten van mest ontstaan. Tussen bovenlaag en bezinksel vind men een homogene vloeibare massa aan. Verliezen bij het bewaren Tegenwoordig geminimaliseerd door stallen. Ammoniakemissie. Verliezen van N zijn gering. 13.3.3 Bemestingswaarde en rationeel gebruik Voedende bestanddelen van mengmest hebben dezelfde werking als minerale meststoffen wanneer ze op dezelfde manier en in dezelfde periode en in dezelfde periode worden gebruikt. De N vormt een grote uitzondering, N vindt men in mengmest onder 2 vormen: ammoniakaal en organisch. Ammoniakale N heeft zelfde waarde en werking als in minerale meststoffen, indien gebruik idem is. N in organische vorm is niet onmiddellijk bruikbaar voor planten, moet vrijgemaakt worden door werking van bodemleven. Ozrze zzxkgiyr 42
Verliezen aan voedende elementen kunnen vooral optreden door: • •
Verluchting (ammoniak) bij vriesweer of zonnige, droge perioden Uitspoeling (nitraat en kali)
Verliezen worden vooral bepaald door: • • •
Periode van uitvoeren Bodemsoort Weersomstandigheden
2 belangrijke redenen om mengmest te gebruiken: • •
Er zijn grote hoeveelheden voorhanden Drijfmest in een aanbrenger van belangrijke hoeveelheden organisch materiaal
13.4 Groenbemesting Bestaat in het aanleggen van een gewas dat men geheel of gedeeltelijk onderploegt met het doel daardoor de grond aan organische en/of N te verrijken. Hebben een positieve invloed op humusgehalte, organische stof heeft invloed op stabiliteit, het vochthoudend en het opbrengend vermogen van de grond. 13.4.1 Voordelen van groenbemesting • Humusgehalte wordt verhoogd of op peil gehouden • Bij verbouwen van vlinderbloemigen wordt N-verreiking bekomen, voor biologische landbouw enigste manier om N in grond te brengen • Een bedekte grond behoudt gemakkelijker zijn structuur • Winderosie wordt beperkt op begroeide percelen • Watererosie kan gedeeltelijk voorkomen worden door een diepe beworteling • Het uitspoelen van voedingsstoffen wordt tegengegaan. Ze worden opgenomen en na ontbinding van het gewas ter beschikking gesteld van de volgende teelten. • Doorgespoelde voedingselementen worden eveneens opgenomen door diepwortelende groenbemesters Opm.: Het grootste belang is het kunnen vastleggen van mineralen die zonder bodembedekking zouden uitspoelen m.a.w mineralen worden vastgelegd in organische bestanddelen 13.4.2 • • • • •
Nadelen van groenbemesting Kostelijk zaaizaad Kan aanleiding geven tot uitbreiding van wortelonkruiden Vreterij door insecten in volgende gewas is niet denkbeeldig De juiste N-gift voor de komende teelt is moeilijk vast te stellen Laattijdig ingeploegde groenbemester kan watergebrek veroorzaken
Ozrze zzxkgiyr 43
13.5 Compostsoorten In intensieve teelten gebruikt men stalmest, champignonmest en compost. Champignonmest: • • • • • •
Gemakkelijk verdeelbaar Iedere week ter beschikking Alkalisch Gestoomd: ziektekiemen dood Vooral tuinaanleg Nadeel: hoge zoutconcentratie
Aanbod van compost is toegenomen en er wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit van het product. Om zeker te zijn van een gestandaardiseerd product werkt men best met een gecontroleerd productiesysteem, vb. VLACO Vlaamse Organisatie ter Bevordering van de afzet van GFT en groencompost. 13.5.1 GFT-compost Wordt bekomen uit selectief ingezameld Groente-, Fruit- en Tuinafval na een intensieve compostering (met geforceerde beluchting) van min. 2 maanden, gevolgd door een narijping van 1 tot 2 maanden. GFT-compost bevast gemiddeld N-P-K: 1,2 – 0,6 – 0,9 per kg DS; een C/N-verhouding van 11 (benutbaar voor M.O. tot 20) en CaO- en MgO-gehaltes van respectievelijk 2,0 en 0,3. 13.5.2 Humotex Eindproduct van een gecontroleerde gisting van GFT-afval, wordt ook wel anaerobe GFT-compost genoemd. Na anaerobe fase kent humotex een aerobe narijping. Humotex bevat gemiddeld N-P-K: 0,8-0,5-0,4; een C/N verhouding van 14 en CaO- en MgO-gehaltes van 2,0 en 0,3. 13.5.3 Groencompost Door compostering van groenafval. Bevat gemiddeld N-P-K: 0,8-0,3-0,5; een C/N-verhouding van 15 en CaO- en MgO-gehaltes van 1,4en 0,3.
Ozrze zzxkgiyr 44
14 Gebruik van organische mest en milieu 14.1 Evolutie • • •
Vroeger: kringloop van mineralen waarbij het aantal dieren en het grondgebruik aan elkaar gekoppeld waren Evolutie: Schaalvergroting, technologie, grondstoffen Gevolgen: o Onderbreking van de mineralenkringloop o Gewijzigd staltype o Concentratie van bedrijven Mest -> grondstof -> potentiële waarde
14.2 Problemen 14.2.1 • • •
Nitraatprobleem Uitspoeling en gevolgen Norm 50mg NO3-/l drinkwater Groenten: norm; residubepaling
Opm.: waterverbruik zeer sterk gestegen, alle water dient drinkwater te zijn. Fe-houdende bodems -> N-concentratie • • • •
Verschillen inzake gewassen inzake tijdstip en hoeveelheid Grondsoort Gras-gazon neemt N efficiënt op maar diepte beperkt Groenbemesters
14.2.2 Fosfaat Spoelt niet uit, er kan een accumulatie zijn in de toplaag. Vastleggingcapaciteit is niet onbegrensd en wordt uit veilig gesteld via de MAP-reglementering. • • •
Algemene norm: 80E P2O5 per ha per jaar – organische + minerale bemesting Fosfaatrisicogebied: gronden van de textuurklasse Z, S en P (zand en zandleemgronden) waarbij de fosfaatverzadiging 30% bedraagt, geldt er een verlaagde fosfaatgifte Fosfaatverzadigde gronden: gronden van de textuurklasse Z, S, P waarbij de fosfaat , 35% bedraagt geldt er een nulbemesting voor fosfor
Opm.: men heeft ruime marge genomen om zeker geen fosfaatverzadiging te bekomen zodat de grond gevrijwaard blijft de eerste 100-200 jaar. Verzadiging bij 35% van het vastleggingsvermogen. Door gebruik van fosforarmvoeder en het enzym fytase is er een wijziging in de mestsamenstelling, waardoor de totale fosforproductie op een veeteelt bedrijf reduceert. 14.2.3 Luchtverontreiniging Zure regen en NH3. Zure regen is een algemene verwoording voor een reeks biologische processen waarbij meerdere factoren verantwoordelijk zijn o.a. NH3. Ozrze zzxkgiyr 45
NH3 is vluchtig, werkt in principe basisch, bindt vrij gemakkelijk met SO2, slaat neer en wordt door M.O. omgezet tot zuren. Maatregelingen getroffen om NH3-emissie te beperken nl. injecteren van drijfmest en huisvestiging (staltypes). Opm.: minste NH4 uitstoot bekomt men bij het uitrijden bij bewolkt en windstil weer of lichte regen en °T minder dan 18°C. 14.2.4 Geur Een mengsel van stof en gassen, onschuldig maar ligt zeer gevoelig voor de omgeving. 14.2.5 Inhoudswijzigingen Wijzigingen inzake voedersamenstelling, geven een gewijzigde mestsamenstelling. Bv. beter benutting van de eiwitten -> voederen in fases => aangepaste eiwitsamenstelling volgens gewicht van het dier. Gebruik van enzymes bv. fytase
14.3 Wettelijke bepalingen Map • •
•
• • •
Vergunningenbeleid Aantal dieren o Mestproductie / dier => NER (netto emissie rechten) o Afh. v/h voederen Bemestingsnormen o Cfr. Kwetsbaar gbied o Teelt afhankelijk Verwerkingsplicht Toepassingsregels Controle
Opm.: gebruik: P2O5: 80E N: tot N 275
≤
Max Max org. N Minerale N 170 + 150
Ozrze zzxkgiyr 46
15 Spoorelementen
Ozrze zzxkgiyr 47
16 Bemestingsadviesen 16.1 Fosfor en kali Behoefte en benuttingnormen van P & K zijn relatief goed gekend.
16.2 Stikstof N: mobiel, tijdsopname, meerdere processen => weersafhankelijk Advies geven is vrij moeilijk. Reden: nauwe grenzen inzake kwantiteit en kwaliteit en een zeer grote invloed door talrijke processen en weersinvloeden 16.2.1 Bepalingsmethoden • N-indexbepaling o Doel: Teeltgeschiktheid Optimalisatie N-bemesting (controle rest-N) • N-balans o IS een balans op een sales-niveau van de aan & afvoer van N N-aanvoerposten: • • • •
Wat is er? Wat komt vrij? +min. bemesting +org. bemesting
N-afvoerposten • • • •
N-opname gewas N-opname door groenbemester --> schatting Eventuele N-verliezen tijdens teelt Nitraatresidu: MAP: 1/10 --> 15/11 <90E
Opm.: • • •
Gehalte aan NH4 lager dan 10E kunnen niet door de plant opgenomen worden Bij fractionering: 1ste gifte enkel rekening houden met het effect tot op 60cm diepte Bij gebruik van org. mesten rekent men in de landbouw met benuttingscoëfficiënten; milieukundigen rekenen met verliezen, mestbank met inhoudcijfers.
Stikstofbenuttingsindex: Opm.: een N-advisering is vek complexer omdat dit vooral bepaalt word door bacteriëel leven. En niet altijd even voorspelbaar is Zelfde gegevens worden door verschillende partijen anders toegelegd.
16.3 Rijenbemesting Ozrze zzxkgiyr 48
Doel: optimale bemesting bij de plant --> betere benutting •
•
Voordelen o Homogenere teelt o Minder verliezen en uitspoeling o Minder rest-N na de teelt o Ingewerkt: heeft geen NH3-verliezen o Lagere bemesting Nadelen: o Afstelling moet juist zijn en tragere werkcapaciteit o Nieuwe machines --> kosten stijgen o Meststof moet 5cm naast de rij --> ZOUTCONCENTRATIE o Nitrificatie zou trager verlopen
Meest toegepast in groententeelt --> meest last met N-residu.
16.4 Klassiek breedwerpig •
•
Voordelen: o Gemakkelijk en vlug o Grote breedtes o Goede mechanisatie voor handen Nadelen: o Strooibanden o Meer verliezen en uitspoeling o Meer N in het profiel bij ruime tussenrij-afstanden
Variaties: • • • •
Rijbemest = 5 à 10 cm van de plant Bandbemesting = zelfde hoeveelheid maar breder oppervlak Puntbemesting = druppelaars Plantgatbemesting = tijdens het planten
Ozrze zzxkgiyr 49
17 Bijzondere meststoffen 17.1 Gecontroleerd vrijkomende meststoffen Voor hoogwaardige tuinbouwteelten, containerteelten, openbaar groen. Korrels bestaan uit wateroplosbare complexe samengestelde meststoffen, die omhuld zijn met een organisch harslaag. Harslaag bepaalt de dagelijkse afgifte van voedingsstoffen gedurende de ganse groeiperiode. De afgiftesnelheid wordt bepaald door de bodem- en/of pottemperatuur. Vocht is alleen noodzakelijk om de afgifte van de voedingsstoffen op gang te laten komen. Standaardwerkingsduren zijn gastgelegd bij een gemiddelde bodemtemperatuur van 21°C. Via difusie komen de elementen in de bodem, werkingsduur kan 3, 6, 9 of 12 maanden zijn. •
•
Voordelen o Geringe uitspoeling o Uniforme groei van de planten o Arbeidsbesparing o Bemesten en watergifte geeft een gescheiden werking Nadeel o Hogere kosten per bemestingseenheid
17.2 Gewijzigde formulering Combinaties van soorten meststoffen, waarbij de vrijstelling in fasen vrijkomt. Startfase: traagwerkende niet omhulde meststof die enkele weken (10-tal) werkt. De N is onder vorm van ureumformaldehyde die omgezet wordt door M.O., is temperatuursafhankelijk. Opgroeifase: traagwerkende omhulde meststof die traag wordt vrijgesteld. (gecontroleerde vrijstelling)
17.3 Bijzondere wateroplosbare meststoffen Producten die hoofdzakelijk in hydrocultuur gebruikt worden. Eisen: • • • • • •
Zuivere grondstoffen Goede wateroplosbaarheid Gegarandeerde beschikbaarheid van hoofd-en spoorelementen Meestal hoge concentraties Geen ballaststoffen en lage EC-waarden Geen uitvlokking o Gemakkelijk toepasbaar in recycleer-systemen
Ozrze zzxkgiyr 50
18 Slib 18.1 Probleemstelling VLAREA verbiedt de verspreiding van slib afkomstig van stadsafvalzuiveringsstations op landbouwgroden. Enkel behandeld slib kan toegepast worden met een gebruikscertificaat. Na elke toediening van 20t droge stof slib per ha moet een nieuwe bodemanalyse uitgevoerd worden. Afvalslib is onderworpen aan de regels van het mestdecreet (omwille van N en P gehalte). Andere meststoffen; zelfde regeling organische meststof qua gebruik. •
Primaire stroom uit industriële productie: • Schuimaarde --> suikerbieten • Wasproducten van groenten
18.2 Herkomst van het slib-gebruik Zuiveringsslib van verwerking van Land-en tuinbouwproducten (primaire stroom) kan onder bepaalde voorwaarde toegediend worden. De oorsprong en productietechniek van afvalslib bepalen de samenstelling en de homogeniteit kan echter zeer sterk variëren. Herkomst en verwerkingsmethode zijn sterk bepalend voor eigenschappen van het slib. Om te mogen toepassen op landbouwgronden, producenten volgende zaken preciseren: • • • •
Herkomst van het slib Toelatingscertificaat De te waarborgen eigenschappen uitgedrukt in % Bestemming van het slib
18.3 Samenstelling slib-aandachtspunten Voor eenzelfde soort slib hangt de concentratie van de elementen sterk af van de plaats en het ogenblik van de staalname • • • • •
Variatie in samenstelling bedraagt minstens 20% C/N verhouding is bepalend voor de mineralisatie Vetgehalte is bepalend voor de afbraaksnelheid (hoe meer vet, hoe trager de microbiële processen) Beschikbaarheid fosfor is meestal laag; 20% à 60% door toevoeging van polymeren en andere producten Organische microvervuilers: o Ziektekiemen o KWS-verbindingen o Vet- en olieresten o Solventen o Zware metalen kunnen fytotoxisch zijn niet vermeld op standaardgrondontleding Ozrze zzxkgiyr 51
grote variatie mogelijk accumulatie bij sommige gewassen mogelijk
18.4 Slibbehandeling met kalk + Ca De toevoeging van kalk dient om pH van het slib te laten stijgen tot een pH 12. De behandeling laat toe om: • • • • •
Organische gistingsprocessen sterk af te remmen De geur te onderdrukken Mogelijke ziekteverwekkers sterk te beperken Bekomt men het neerslaan waardoor het DS-gehalte hoger is en transport makkelijker wordt Kalktoevoeging vermindert ook het N-gehalte in het afvalslib; een enorme exotherme reactie waarbij ammoniakale vorm vervluchtigt
Alle slib bestemd voor landbouwgrond dient een kalkbehandeling te ondergaan. De ZBW kan sterk verschillen, daar de kalk gebonden is met het vuil; en dient bepaalde te worden.
Ozrze zzxkgiyr 52