Hoofd en hand: samenwerking of scheiding? Minor Vakmanschap is Meesterschap 2013-2014
Naam: Esmee Kramer Studentnummer: 10012478 Opleiding: Huidtherapie Inleverdatum:07-02-2014
Inhoudsopgave
Pagina
Inleiding……………………………………………………………………………………………………….2 De visie van Richard Sennett……………………………………………………………………….3 De visie van het artikel ‘Het brein in beweging’………………………………………….5 De visie van het artikel ‘De toekomst op het brein’…………………………………….7 Conclusie……………………………………………………………………………………………………..9 Literatuurlijst……………………………………………………………………………………………….10
1
Inleiding Een lichaam. Het hoofd. De handen. De onderwaardering voor vakmanschap. Wat verbinden deze drie lichaamsdelen met elkaar en zijn deze delen te scheiden? Of zijn ze onmisbaar samen? Ieder mens bezit deze drie lichaamsdelen, dit maakt de mens een mens. Best bijzonder dat er met deze drie lichaamsdelen zoveel geoefend, gemaakt, verzonnen, ontwikkeld en gecreëerd kan worden. Zonder het lichaam is er geen hoofd en vice versa. Dit zou kunnen betekenen dat er geen scheiding is tussen het lichaam: de handen en de geest: het brein. Maar is dit ook echt zo? Dit heb ik mij afgevraagd tijdens het lezen van het boek van Richard Sennett, de Ambachtsman. Als ik aan een ambachtsman denk, zie ik altijd de handen voor me. Grappig dat de illustratie van het boek ook 2 handen zijn. Blijkbaar ben ik niet de enige die dit ook zo ziet. Als huidtherapeut ben ik ook veel bezig met mijn handen. Mijn handen zijn onmisbaar voor mijn beroep. Maakt dit mij dan ook een ambachtsvrouw, omdat ik grotendeels met mijn handen werk? En hoe zit dat met de ontwikkeling van je handen? Kan ieder mens hetzelfde beroep ontwikkelen en zou ieder dus hetzelfde kunnen doen zoals bijvoorbeeld ik als huidtherapeut? Of ligt dit anders? Zoals je al leest gaan er veel vragen door mijn hoofd die ik wil gaan onderzoeken. In de huidige maatschappij onderscheid gemaakt tussen hand en hoofd.1 Iemand die economie studeert wordt in het algemeen meer gewaardeerd door de mensheid, dan een stratenmaker die een beroepsopleiding heeft gedaan. Maar zou de persoon die economie studeert ook stratenmaker kunnen worden? En andersom. Heeft dit dan te maken met eigenschappen en talenten waar je mee geboren wordt(nature) of met de zorg en vorming die je van je omgeving ontvangt vanaf je geboorte(nurture)? Iemand die in Afrika op het platteland leeft zou misschien wel dokter kunnen worden, maar door de omgeving en armoede zou dit nooit tot uiting kunnen komen. Tenzij we die persoon in de westerse wereld in een rijk en welvarend gezin zouden zetten van jongs af aan, zou diegene zich dan wel kunnen ontwikkelen tot dokter? Maar zou een dokter van nu ook stratenmaker kunnen worden? Er wordt in deze maatschappij van uitgegaan dat een dokter ook glazenwasser/schilder of stratenmaker zou kunnen worden, omdat het als ‘minderwaardig en makkelijker werk’ gezien wordt én een dokter ‘slimmer’ is, maar komt hierbij dan niet dat stukje unieke vakmanschap kijken? Het lijkt misschien makkelijker werk, maar is dit ook echt zo? Ik denk dat er wel uitzonderingen kunnen zijn, kijk naar de houten scheepsbouw van een paar eeuwen geleden. Met alle techniek, intelligentie en hulpmiddelen die we nu hebben is tot op heden de kennis en kunde van deze scheepsbouw nooit ontdekt. De schepen zijn wel beter geworden, maar dat stukje vakmanschap, die specifieke kennis en kunde van toen, is verloren gegaan. ‘’Vakmanschap is omwille van het werk zelf.’’ (Sennett, 2013) Uit deze definitie versta ik: elk beroep die een mens uitoefent is vakmanschap, zowel een beroep die alleen met je hoofd uitoefent als een beroep wat je voornamelijk fysiek uitoefent. Mijn stelling luidt dan ook: ‘’In elke vorm van beroepsontwikkeling, zowel lichamelijke als geestelijke beroepen, moet er de juiste balans zijn tussen de hoofd en het lichaam(de hand).’’ Als eerst zal ik de visie van socioloog Richard Sennett bespreken. Hij heeft het boek ‘’de Ambachtsman’’ geschreven en vertelt hierin dat iedereen uiteindelijk een vakman kan worden, zolang je maar oefent. Hij vindt dat je niet op de verschillen tussen mensen moet richten. Talent of iets wat is aangeboren speelt hierbij dan ook geen rol volgens hem. In deze visie zal voornamelijk de hoofd-hand scheiding en het leerproces naar voren komen. De tweede visie gaat over het artikel ‘’Het brein in beweging’’ van het Nederlands Instituut voor Biologie(NIBI). Hierin wordt het brein en de aansturing van spieren besproken. Het blijkt dat de werking hiervan niet zo simpel is als vroeger gedacht werd. De derde visie gaat over het artikel ‘’De toekomst van het brein’’ van Aware Psychologie geschreven door Max van der Linden. Hierin wordt de relatie tussen aanleg en omgeving besproken met betrekking tot de flexibiliteit van het brein. Daarnaast zal ik mijn visie en de samenhang met mijn beroepspraktijk weergeven. 1
VOraad, ‘Aandacht nodig voor vakmanschap’,29 januari 2014.
2
De visie van Richard Sennett op hoofd-hand scheiding en schijnzekerheid Richard Sennett is een Amerikaanse arbeidssocioloog. Hij staat bekend om zijn onderzoek en publicaties over steden, werk en cultuursociologie. In het boek de ambachtsman2, waarin ik de visie van Sennett wil bespreken en weergeven, geeft Sennett het verloop van de ambachtsman door de jaren heen weer. Hij vertelt over de toenemende problemen waar de ambachtsman tegen aan liep. Denk hierbij aan automatisering, wat het vakmanschap door de jaren heen enorm heeft veranderd. Sennett gebruikt voorbeelden in de geschiedenis om zijn visie en mening over vakmanschap nog beter te kunnen overbrengen. Ik gebruik hoofdstuk 5 van het boek als rode draad. In dit hoofdstuk wordt het verband tussen hand en hoofd besproken: ‘’De handen maken van alle menselijke ledematen de meest gevarieerde bewegingen, bewegingen die naar willekeur kunnen worden uitgevoerd. De wetenschap heeft geprobeerd te laten zien op welke manier deze bewegingen, plus de diverse grijpmanieren en de tastzin van de handen, ons denken beïnvloeden.’’ (Sennett, 2013) Daarnaast gebruik ik de andere hoofdstukken als ondersteuning, ten slotte heeft ieder hoofdstuk een bijdrage aan het begrip vakmanschap en de ontwikkeling hiervan. In de huidige maatschappij ga je naar school: je doet een hbo-opleiding van 4 jaar, je loopt een paar maanden stage , je bouwt voornamelijk theoretische kennis op, werkt in projectgroepen en sluit je opleidingsperiode met een scriptie/onderzoek af, allemaal in de ‘trend’ van je aankomende beroep. Deze onderdelen moeten er voor zorgen dat jongeren, die aan het begin van hun ontwikkeling staan, helemaal klaargestoomd zijn om deel te nemen aan het beroepsleven. Dit klinkt toch best gek? Oké, je moet een bepaalde voorkennis hebben wil je jezelf kunnen ontwikkelen in iets. Maar waarom wordt er dan zo weinig stage gelopen? In een hbo-opleiding van 4 jaar loop je gemiddeld 5 maanden stage. Alsof je in die 5 maanden alles leert in wat je moet weten als je écht gaat werken. Dit klinkt voor mij niet logisch. Het beroepsleven is de praktijk! Waarom wordt er in de huidige maatschappij dan te werk gegaan in een soort ‘schijnpraktijk’ als het om ontwikkeling van een vak gaat? Zo leer je het niet in de praktijk als je het wilt koppelen aan vakmanschap. Sennett stelt dat vakmanschap zich slechts ontwikkeld als je langzaam, na jaren van stugge herhaling en ervaring, een bepaald niveau bereikt. Sennett vertelt ook in het boek dat je minimaal 10.000 uur geoefend moet hebben wil je het vak kunnen beheersen. Als ik dit terugkoppel naar de hbo-opleidingen van nu wordt er te weinig gekeken naar die stugge herhaling en ervaring. Een vaardigheid wordt nu binnen 10 weken behandeld en getoetst en daarna wordt verwacht dat je die betreffende vaardigheid beheerst. Dit is natuurlijk te weinig oefening en ontwikkeling als je het vergelijkt met de 10.000 uur regel. In deze maatschappij wordt er dus duidelijk onderscheid gemaakt in hand(lichaam) en hoofd. Als iemand met zijn hoofd werkt, wordt dit meer gewaardeerd dan als iemand, alleen voor het oog van andere, met zijn handen werkt. Sennett beweert dat hoofd en hand niet gescheiden van elkaar kunnen worden als het om een leerproces gaat. Ik ben het hier dan ook volledig met hem eens. Tuurlijk zijn er beroepen die weinig tot niet werken met hun lichaam zoals ICT’ ers en andere technische en economische beroepen, maar toch wordt bijvoorbeeld een timmerman vaker ondergewaardeerd dan een ICT’ er. Een timmerman weet hoe hij zijn handen op een bepaalde manier moet gebruiken of hoe dat schroefje het beste geplaatst kan worden. Het punt is dat handwerk minder wordt gewaardeerd dan hoofdwerk. Volgens Plato, wat Sennett als voorbeeld geeft in zijn boek, heeft dat te maken met het feit dat ‘geestelijke producten’ in zekere zin eeuwig zijn en materiele producten vergankelijk zijn. De onderwaardering van handwerk hangt dus samen met de onderwaardering van materiele producten. Zowel Sennett als ik zijn het niet met Plato eens. Als voorbeeld een potlood: dat vergaat na loop van tijd, maar de manier hoe het potlood is gemaakt, het proces, de kunde, dat is een evenwicht tussen hoofd en lichaam(hand) die de vakman in een potlood nalaat. Uiteindelijk vergaat het materiele product, maar de kennis en kunde vergaat hierin nooit. Ik vind dan ook dat je daardoor kunt zeggen dat de hand en het hoofd nooit van elkaar gescheiden kunnen worden, omdat het met elkaar samenwerkt en dus in evenwicht met elkaar moet zijn wil je een materieel product kunnen 2
Sennett R, De ambachtsman; ‘’de mens als maker’’(7e druk 2013)
3
maken. En dit blijft wel voor eeuwig. Dit laat de vakman na in zijn materiële product, de mens kan zichzelf hierin als vakman laten ‘zien’ aan de buitenwereld. Toch geldt voor alle hbo-mensen hetzelfde als je afgestudeerd bent; je gaat dan pas echt leren, je gaat de praktijk in. Er zijn dan geen hulpmiddelen of ‘praktijkvoorbeelden’. Hierbij komt schijnzekerheid in het hoofdstuk naar voren. Sennett vindt schijnzekerheid problematisch voor het leerproces. Als je het zwart-wit bekijkt, zou de opleiding die je doet dus alleen maar uit schijnzekerheid bestaan. Als je het ‘echte werk’ moet gaan doen, kan je van vooraf aan opnieuw beginnen. Omgaan met teleurstellingen is Sennett zijn boodschap hieruit. Zonder de hulpmiddelen heb je niet meer de zekerheid die je met de hulpmiddelen wel had. Ik ben het hier niet helemaal mee eens. Als voorbeeld neem ik het fietsen met zijwieltjes. Ieder kind leert eerst fietsen met zijwieltjes maar uiteindelijk moeten die zijwieltjes verwijderd worden. Sennett zou dan beweren dat je van vooraf aan opnieuw moet beginnen en het als een teleurstelling gezien wordt. Op dit punt ben ik het niet met hem eens. Ik denk zelf dat dit persoonlijk is, ieder persoon is anders en ieder persoon pakt dit anders op. Wat voor de een teleurstellend is, is voor de ander juist motiverend. Doorzetten totdat je op het punt komt en bent dat je daadwerkelijk kan fietsen zonder zijwieltjes. Motivatie is hierbij een belangrijke voorwaarde. In hoofdstuk 5 wordt dit ook gekoppeld met schijnzekerheid: “Volgens sommige psychologen is de motivatie het gevolg van een ervaring die essentieel is voor elke menselijke ontwikkeling: de oergebeurtenis van scheiding kan de jonge mens leren nieuwsgierig te worden.’’ (Sennett, 2013) Iets doen wat je leuk vindt en zelfs als je het niet leuk vindt, is motivatie hierbij het enige ‘redmiddel’ om jezelf te kunnen ontwikkelen in het leerproces. Juist die motivatie zorgt ervoor dat je bewust van je leerproces wordt. Schijnzekerheid kan dan juist gezien worden als de drijfveer voor je motivatie in plaats van een teleurstelling. Teleurstellingen houden je motivatie alleen maar tegen ben ik van mening. Als ik dit terugkoppel naar een hbo-studie zegt dit dus, dat je de overgang van de opleiding naar de praktijk niet als teleurstelling moet zien, maar als een motivatie om bewuster te worden van je leerproces als beginnende professional in je beroep. Als ik dit terugkoppel naar mijn stelling: In elke vorm van beroepsontwikkeling kunnen de hoofd en het lichaam (de hand) niet gescheiden worden, ben ik tot de conclusie gekomen dat als ik het boek van Sennett vergelijk met de huidige maatschappij waarin we leven met betrekking tot een beroep/vak, de hoofd en het lichaam(hand) wel gescheiden wordt. Vakmanschap is in de loop der jaren veranderd, er is een scheiding ontstaan tussen de hoofd en de handen. Iets wat in de geschiedenis niet zo gezien werd. Vakmanschap werd vroeger geadoreerd en nu sterft het bijna uit, omdat er allemaal opleidingen komen waarin er meer met het hoofd gedacht wordt in plaats van hoofd en lichaam. (SCP, 2014) Hoe meer er met het hoofd gedaan wordt, hoe beter , hoe unieker iemand is, terwijl dat stukje ambachtelijke, het werken met je hoofd en handen , steeds minder gewaardeerd wordt. Juist daarin, het maken van producten, kan iemand zich echt laten zien als vakmens. Door middel van het eindresultaat(materiële product) laat je als vakmens je beroepsontwikkeling zien. Als ik dit vertaal naar mijn beroepspraktijk kan dit zeker niet gescheiden worden, het is nou eenmaal een fysiek beroep. Mijn handen zijn daarbij mijn gereedschap. Alleen als ik naar het beeld kijk hoe het in de huidige maatschappij gaat, vind ik dat zelfs mijn opleiding meer op het hoofd gedeelte is gericht dan op de combinatie hiervan. Veel meer theoriegericht(70%) dan praktijkgericht(30%). Best gek als juist mijn beroep een vak is die werkt met mensen die een huidaandoening hebben. Ik oefen op ‘gezonde’ klasgenoten die geen huidaandoening hebben. Schijnzekerheid komt in mijn opleiding dus ook in grote mate voor. Ik denk dat we ons meer moeten richten op de combinatie lichaam(hand) en hoofd, fiftyfifty dus. Onderwaardeer mensen niet die een fysiek beroep uitoefenen, zoals een timmerman. Ik ben van mening dat juist deze vakmensen hun lichaam en geest niet scheiden en de balans tussen hoofd en lichaam in evenwicht is. De maatschappij van nu zou een beetje terug moet gaan in de tijd om weer te kunnen begrijpen hoe je op de échte ambachtelijke manier, zoals in het boek is omschreven, jezelf kunt ontwikkelen in een vak. De juiste balans tussen lichaam en geest is hierbij het uitgangspunt voor elke vorm van beroepsontwikkeling. 4
De visie van ‘’Het brein in beweging’’ op de aansturing van spieren door het NIBI In het artikel ‘’Het brein in beweging’’3 wordt het brein en de aansturing van spieren besproken. Dit is gepubliceerd door het Nederlands Instituut voor Biologie. Het artikel is geschreven door Nienke van Atteveldt en Jelle van Dijk. Het blijkt dat de aansturing van spieren lastiger in elkaar zit dan vroeger gedacht werd. Het cognitief systeem, onze psyché, wordt onderverdeeld in 2 gedeeltes. Het ene gedeelte houdt zich bezig met de sensoriek. De sensoriek richt zicht op alle binnenkomende informatie van buitenaf. Het andere gedeelte is de motoriek, deze gaat over alle vormen van actie en bewegingen van je spieren. Op dit laatste gedeelte gaan we verder in. In de hersenschors liggen allemaal motorische gebieden met verschillende benamingen. Zo heb je de primaire motorische schors, in het verleden is ontdekt dat er in deze schors een duidelijke verdeling van spieraansturingen in opgeslagen is. Als je bijvoorbeeld je linkerarm op een bepaald moment veel gebruikt, wordt er een speciaal gebiedje actief in de hersenschors. Vroeger ontdekte de onderzoeker Penfeild in 1937, zoals in het artikel is omschreven, dat de gebiedjes in de hersenschors precies zo waren verdeeld als in de vorm van het menselijk lichaam. Dit werd de homunculus genoemd. In de loop der jaren is deze theorie wel wat aangepast. Het blijkt dat deze voorstelling toch iets mooier gedacht was dan wat nu het geval is. In de huidige wetenschap is het woord interactie tussen de gebiedjes in de hersenen naar voren gekomen. Je ziet hierin een duidelijke verandering van de manier van denken in de wetenschap in vergelijking met 1937. Dit is al een opmerkelijk verschil met vroeger. Het tweede verschil is dat de mensen vroeger dachten dat de spierbeweging al helemaal ‘klaar’ lag in de hersenen. Nu denkt men dat allerlei hersengebieden met elkaar communiceren. Uit dat netwerk komt een georganiseerde beweging tevoorschijn. Hieruit komt het begrip plasticiteit naar voren. Plasticiteit houdt in dat er een flexibele aanpassing optreed van de hersenschors bij veranderde omstandigheden. In het artikel wordt als voorbeeld gegeven: ‘’En in studies waar men personen liet trainen op een taakje (bijvoorbeeld een bepaald ritme tikken op de tafel) bleek dat die vergroting niet al bij de geboorte aanwezig was geweest: deze mensen hadden eerst een normaal ‘vingergebied’, maar na het trainen was hun vingergebiedje al een stukje groter geworden!’’ (Attevelt & Dijk, 2002) De conclusie van het artikel is dat de aansturing van spieren ingewikkeld in elkaar zit, er is een netwerk van gebiedjes die met elkaar ‘communiceren’ over de aansturing van spieren en dat daaruit een georganiseerde beweging tevoorschijn komt. Het voordeel van dit systeem in de hersenen is dat het erg flexibel is, zich snel kan aanpassen, het nieuwe dingen kan leren en elkaars verbindingen kan overnemen. Met deze conclusies die in dit artikel naar voren zijn gekomen wil ik dit terugkoppelen naar mijn stelling: ‘’In elke vorm van beroepsontwikkeling, zowel lichamelijke als geestelijke beroepen, moet er de juiste balans zijn tussen de hoofd en het lichaam(de hand).’’ Ten eerste zeggen de schrijvers van dit artikel dat er een flexibele aanpassing optreedt in de hersenen bij veranderende omstandigheden. Als ik dit terugkoppel naar het leerproces van hoofd en lichaam zou dit kunnen zeggen dat ieder mens altijd nieuwe dingen kan leren en dus het evenwicht tussen hoofd en lichaam zou kunnen verhogen, als de vorm van lesgeving en ontwikkeling aangepast zou worden naar de manier van lesgeving van vakmanschap vroeger, zoals omschreven is in het boek de Ambachtsman. (Sennett, 2013) Het gilde concept zou bij deze aanpassing een belangrijke en aanvullende rol kunnen spelen. (Sennett, 2013, hoofdstuk 2) Ten tweede als ik dit artikel koppel aan hoofdstuk 5 in het boek de Ambachtsman met betrekking tot schijnzekerheid, zou de plasticiteit die in het artikel benoemd wordt, ervoor zorgen dat het de overgang van schijnzekerheid naar de ‘realiteit’ zonder hulpmiddelen makkelijker is dan in het boek gezegd wordt door Richard Sennett. De hersenen passen zich snel aan veranderende 3
NIBI,‘’Het brein in beweging’’ (Attevelt & Dijk, 2002)
5
omstandigheden en nemen elkaars verbinding over. Ik denk dat ik daardoor kan zeggen dat het per persoon verschilt hoe iemand deze verandering op persoonlijke wijze oppakt, want in de hersenen gebeurt bij ieder ‘gemiddeld’ persoon hetzelfde. Daarnaast zegt dit ook iets over de nature en nurture. In het artikel wordt er gezegd dat als je iets een bepaalde tijd traint, in dit geval het tikken op een tafel, het hersengebied wordt getraind, terwijl dit hersengebied nog niet groter was bij de geboorte. Dit betekent dat ieder mens in feite iets kan worden zonder daar een talent voor te hebben. In dit geval met betrekking tot vakmanschap, zou ieder mens zich kunnen ontwikkelen tot een vakman/vrouw zonder daar aangeboren talenten voor te moeten hebben. Zolang je maar oefent en jezelf blijft ontwikkelen, wordt dit in de hersenen wel degelijk actief opgeslagen en ontwikkeld. Dit zou dan gelden voor alle beroepen die zowel meer met het hoofd als meer met het lichaam worden uitgeoefend. Daaruit blijkt dat het hoofd niet zonder het lichaam kan en vice versa. Het is een samenspel van denken en doen. Dit bevestigt mijn stelling. Als ik dit vertaal naar mijn beroepspraktijk, Huidtherapie, betekent dat mijn handcoördinatie in bepaalde delen in mijn hersenen vergroot is in vergelijking met mensen die dit beroep niet uitoefenen. Tegelijkertijd zegt het artikel dat de hersenen zich flexibel kunnen aanpassen, dus dit zou kunnen betekenen dat iedereen huidtherapeut kan worden zolang je maar oefent, als je alleen van het hersengebied uitgaat. Ik denk dat het persoonlijke gedeelte, de motivatie, een belangrijkere rol speelt in als je iedereen hetzelfde beroep zou laten uitoefenen. Het blijft dus lastig om te zeggen of iedereen ICT’ er, huidtherapeut of timmerman kan worden. Ik snap de gedachte die zegt dat niet iedereen een timmerman of huidtherapeut etc. kan worden. Maar tegelijkertijd vraag ik me dan toch af, als het talent of gevoel voor een vak niet aangeboren is of dit doormiddel van nurture wel kan worden ontwikkeld? Dan zou het kunnen betekenen dat iedereen wel hetzelfde zou kunnen uitoefenen. Kortom, het blijft een lastige kwestie, maar als huidtherapeut kan ik wel zeggen dat hoofd-hand scheiding alles bepalend is in hoe iemand iets leert of ontwikkeld. Ik oefen een beroep uit waar het hoofd en lichaam(hand) gedeelte fiftyfifty zou moeten zijn, wat nu niet het geval is. Door meer een samenspel van denken en doen te creëren zou ik als beginnend huidtherapeut meer kunnen ontwikkelen in 4 jaar tijd dan wat nu het geval is. Mijn hersengebied die daarover gaat zou nog meer ontwikkeld kunnen zijn dan nu.
6
De visie van ‘’De toekomst op het brein’’ van Max van der Linden Het artikel ‘De toekomst op het brein’4 van Max van de Linden, universitair docent psychologie en auteur van ‘’Hersenen en gedrag’’ en ‘’Breinbeleid’’ is gepubliceerd door Aware psychologie. In dit artikel wordt er met een kritische blik gekeken op de flexibiliteit van het brein met daarbij de relatie tussen aanleg en omgeving(nature en nurture). Max van der Linden vindt dat we moeten uitkijken voor een te nauwe blik hiervan. Hij zegt het volgende hierover: ‘’Alsof je zegt dat alleen het rechterbeen van Ruud van Nistelrooij scoort, in plaats van zijn hele lichaam en geest, met jarenlange opvoeding, training en de bruine boterhammen van zijn moeder.’’ (Linden, 2008) Er is nog te weinig aandacht op de ontwikkeling van het brein in een lichaam dat zich in een sociale omgeving bevindt. Max van der Linden vindt het vreemd dat er nog steeds een discussiegaande is over het nature versus nurture debat. Hij zegt het volgende hierover: ‘’Uit onderzoek is ondertussen namelijk duidelijk gebleken dat bij elke eigenschap – van inparkeren tot agressie – zowel je ervaringen als je genetische blauwdruk een rol spelen.’’ (Linden, 2008) Neuroplasticiteit, zoals eerder genoemd is in het 1e artikel ‘’Het brein in beweging’’, is een van de belangrijkste begrippen in de cognitieve wetenschap van nu. In de hedendaagse cognitieve wetenschap is gebleken dat het brein zich continu aanpast aan veranderingen in de omgeving. Daarnaast is gebleken dat de neuroplasticiteit niet alleen bij jonge kinderen voorkomt, zoals vroeger werd gedacht. Het blijkt dat plasticiteit bij volwassen, tot op zekere hoogte, ook voorkomt. Volwassenen zouden zich tot een bepaald niveau kunnen ontwikkelen. In het artikel wordt hierover gezegd: ‘’Verwacht alleen niet dat het nog mogelijk is om op dertigjarige leeftijd een carrière te kunnen beginnen als concertviolist als je daarvoor nooit een viool hebt aangeraakt. Maar een goed amateurniveau is met veel uren oefenen nog haalbaar.’’ (Linden, 2008) Max van der Linden voorspelt voorzichtig, gezien de huidige ontwikkelingen op technologisch gebied en op mens- en dierproevengebied, dat er in de toekomst meer gezegd kan worden over de complexe relatie tussen genen, hersenen en de omgeving. ‘’De aandacht voor de levenslange verandering van het brein neemt toe. En zeker ook de rol van de omgeving daarin. Wanneer ontwikkelen kinderen bepaalde vaardigheden? Sommige dingen kunnen kinderen nog niet, gewoon omdat bepaalde delen van het brein nog niet rijp zijn.’’ (Linden, 2008) Door middel van de kennis die er nu is en wat er in de toekomst gaat komen, kan er nog meer kennis en aandacht voor individuele verschillen komen. Het huidige hersenonderzoek richt zich volgens hem nog teveel op de ‘gemiddelde mens’ in grote zin in plaats van de unieke en persoonlijke kenmerken van het individu. Met deze voorspellingen die in dit artikel naar voren zijn gekomen wil ik dit terugkoppelen naar mijn stelling: ‘’In elke vorm van beroepsontwikkeling, zowel lichamelijke als geestelijke beroepen, moet er de juiste balans zijn tussen de hoofd en het lichaam(de hand).’’ Ten eerste zegt Max van der Linden dat bij elke eigenschap van het menselijk lichaam en brein, de genen en omgeving altijd een rol spelen in hoe je iets ontwikkelt. Dit zou kunnen betekenen dat het lastiger is om hetzelfde te ontwikkelen als een ander, omdat ieder andere eigenschappen bezit en niet ieder persoon klaar is om bepaalde vaardigheden te ontwikkelen op een bepaald moment. Daarentegen bevat het menselijk brein ook neuroplasticiteit, wat is bewezen dat het niet alleen bij jonge kinderen voorkomt. Dit bevestigd mijn stelling. Vakmanschap is niet alleen werken met je handen of met je hoofd. Het is een combinatie. Zoals Max van der Linden ook zegt over het voorbeeld van Ruud van Nistelrooij, het is niet alleen ‘die hand of dat been’ waarin jij je vak uit oefent of materialen mee maakt, nee het is een combinatie van nature-nurture en motivatie wat iemand tot een vakman of vakvrouw maakt. Hieruit blijkt dat vakmanschap net zoveel breincapaciteit vereist als iemand die geestelijke producten maakt. Dit gaat altijd gepaard met het hoofd en het lichaam. Natuurlijk gebruikt iemand minder zijn lichaam als die een geestelijk beroep uitvoert. Maar er mag geen verschil tussen hand en hoofd worden gemaakt,
4
Aware Psychologie, ‘De toekomst van het brein’ (Linden, 2008)
7
want zowel geestelijke als lichamelijke beroepen staan gelijk aan elkaar als het om beroepsontwikkeling gaat. De breincapaciteit is gelijk. Ten tweede kan deze samenhang worden versterkt door de ontwikkelingen in de toekomst. Als er meer wordt gekeken naar het individu bij hersenonderzoek, dan zou dit kunnen betekenen dat er daadwerkelijk geen scheiding in lichaam en hoofd is tussen bijvoorbeeld een statenmaker en econoom. Dit zou kunnen bevestigen dat de breincapaciteit bij het maken van zowel geestelijke als materiële producten bij beide beroepen niet veel verschilt van elkaar. Doordat er nu teveel op de ‘gemiddelde mens’ gericht wordt, zal de onderwaardering voor vakmanschap ook blijven, omdat een ‘gemiddeld mens’ tegenwoordig niet kiest voor een beroepsopleiding gericht op vakmanschap. (SCP, 2014) Daarentegen bepalen motivatie en nature-nurture wel een verschil in beroepsontwikkeling per individu. De brein, het lichaam en de ontwikkeling hiervan per individu blijft hoe dan ook een complex systeem. Als ik dit vertaal naar mijn beroepspraktijk, Huidtherapie, betekent dit dat er in de toekomst nog veel zou kunnen veranderen voor mij als huidtherapeut. Als er meer wordt gekeken naar het individu, zou misschien de waardering voor de beroepen die met de handen werken stijgen. Toch wordt er gezegd dat zelfs iemand op latere leeftijd zich tot op bepaalde hoogte kan ontwikkelen. Maar of dit geldt voor de beroepsontwikkeling hangt naar mijn mening per individu af. Zoals ik al eerder in het verslag heb gezegd, het blijft een lastige kwestie. Als huidtherapeut is het daarom belangrijk om jezelf te blijven ontwikkelen, net als de principes van een vakman/vrouw; jezelf te onderscheiden, uitdagen , ontwikkelen en perfectioneren altijd richting de patiënt toe. Wat dat betreft sluit vakmanschap goed aan op de Huidtherapie, alleen dan in een wat moderner en vernieuwender jasje gestoken.
8
Conclusie Aan de hand van deze drie onderzoeken ben ik tot de conclusie gekomen dat de scheiding tussen de hand- en hoofdberoepen, de onderwaardering en ontwikkeling hiervan complexer ligt dan ik van tevoren had gedacht. Er bestaat dan ook niet één conclusie. Sennett vindt dat de scheiding tussen lichaam(hand) en hoofd onmisbaar is. Hij vindt dan ook dat de samenwerking hiervan onmisbaar is voor de beroepsontwikkeling en er altijd een samenspel is van denken en doen. Als ik dit aan mijn stelling koppel: ‘’ In elke vorm van beroepsontwikkeling, zowel lichamelijke als geestelijke beroepen, moet er de juiste balans zijn tussen de hoofd en het lichaam(de hand).’’ : Kan ik zeggen dat er in de huidige maatschappij er wel een scheiding/disbalans is ontstaan en daardoor is de onderwaardering van beroepsvakken, zoals timmerman of stratenmaker, groter dan iemand die bijvoorbeeld economie studeert. Steeds minder jongeren kiezen in deze maatschappij ook voor vakmanschap. Daarentegen is het hbo meer gericht op de theorie dan de praktijk, wat bij mijn opleiding ook het geval is. Ik denk dat er meer een balans moet komen in deze maatschappij tussen theorie(het hoofd) en de praktijk. Dit geldt voor zowel geestelijke als lichamelijke beroepen. Dit kan bijvoorbeeld door de studenten meer stage te laten lopen dan wat nu het geval is, aangezien de kloof tussen een beginnend professional en een ervaren professional nu te groot is naar mijn mening. Als het hbo wat meer in de principes van vakmanschap zou werken, dan zou de ‘gemiddelde mens’ meer waardering en inzicht krijgen in dat het maken van materiële producten net zoveel ‘breincapaciteit’ (en dus vakmanschap) vereist als het maken van geestelijke producten. Daarnaast kan de mens zichzelf laten ‘zien’ in de producten die hij of zij maakt. De ontwikkeling in het uiteindelijke eindresultaat vereist net zoveel breincapaciteit als iemand die alleen met zijn hoofd werkt en daar zijn eindresultaat mee laat zien. Het artikel ‘Het brein in beweging’ en ‘De toekomst op het brein’ ondersteunen deze stelling hierin, al blijft het een complexe zaak. Doordat motivatie, nature en nurture en verschillen in eigenschappen per individu ook een rol spelen, kan er nooit met zekerheid worden gezegd of ieder mens hetzelfde zou kunnen ontwikkelen met betrekking tot een beroep. Daarentegen is wel onderzocht dat zolang je maar oefent en jezelf blijft ontwikkelen, dit in de hersenen wel degelijk actief opgeslagen en ontwikkeld wordt. Dit zou dan gelden voor alle beroepen die zowel meer met het hoofd als meer met het lichaam worden uitgeoefend. Daardoor kan ik zeggen dat het vinden naar een juiste balans tussen hoofd en lichaam(de hand) in elke vorm van beroepsontwikkeling makkelijker gezegd dan gedaan is in deze maatschappij, maar wel verbeterd kan worden. Als ik kijk naar mijn beroepspraktijk , kan ik wel zeggen dat hoofd-hand scheiding alles bepalend is in hoe iemand iets leert of ontwikkeld. Ik oefen een beroep uit waar het hoofd en lichaam(hand) gedeelte fiftyfifty zou moeten zijn, wat nu niet het geval is. Mijn handen zijn mijn gereedschap. Door meer een samenspel van denken en doen te creëren , zoals bij vakmanschap het geval is, zou ik als beginnend huidtherapeut meer kunnen ontwikkelen in 4 jaar tijd dan wat nu het geval is.
9
Literatuurlijst Attevelt, N. v., & Dijk, J. v. (2002). Het brein in beweging. Opgehaald van NIBI: http://www.kennislink.nl/publicaties/het-brein-in-beweging Linden, M. v. (2008). De toekomst van het brein. Opgehaald van Aware Psychologie: http://www.kennislink.nl/publicaties/de-toekomst-van-het-brein SCP. (2014, januari). Kansen voor vakmanschap in het mbo. Opgehaald van VOraad: http://www.voraad.nl/dossiers/vmbo/aandacht-nodig-voor-vakmanschap Sennett, R. (2013). De ambachtsman.
10