Homerus’ gedicht over het geweld Simone Weil en René Girard Geert Van Coillie *
De verstening van de ziel De filosofe, activiste en mystica Simone Weil (1909-1943), werd in Parijs geboren uit niet-praktiserende joodse ouders. Tussen 1939 en 1940 schrijft zij het artikel ‘L’Iliade ou le Poème de la Force’, dat later opgenomen werd in La source grecque (1953). Omdat publicatie in het bezette Parijs onmogelijk was, verscheen het subversieve – want toen brandend actuele – essay over ‘de eenvormigheid van het geweld in het Griekse epos’ (SS 214)1 in Marseille in Cahiers du Sud. De tekst verscheen bovendien onder het pseudoniem Emile Novis als anagram van de echte auteursnaam. Het leven en de leer van Simone Weil zijn onlosmakelijk verweven. Sinds Pascal en Nietzsche was onderzoek naar de mens nooit nog zo scherpzinnig en indringend.2 De graecofiele3 lectuur en ontmaskering van de heldenideologie in Homerus’ Ilias door Simone Weil vertoont frappante raaken verschilpunten met René Girards mimetologische deconstructie van de begeerte en het geweld in joods-christelijk perspectief. Het moordende geweld dat de mensen plegen of ondergaan, vormt het ware subject en centrum van de Ilias. ‘La force en est le seul héros’. Het geweld verdingelijkt lichamen tot lijken en doodt de ziel. Het menselijk lijf krimpt ineen; de ziel versteent. ‘L’âme humaine ne cesse pas d’y apparaître modifiée par ses rapports avec la force, entraînée, aveuglée par la force dont elle croit disposer, courbée sous la contrainte de la force qu’elle subit’ (Weil 1953, p. 33, p. 11). De brutale vernietiging van de held Hector wordt door Home-
rus voorgesteld zonder aureool. De wrangheid van het tafereel wordt niet vervalst door de troost van de onsterfelijkheid of de eeuwige roem. ‘Zijn donkere haren / waaiden aan weerskanten uit, zijn hele hoofd werd bedolven / onder het stof, het hoofd eens zo mooi om te zien, – nu gaf Zeus het / prijs aan zijn vijanden om ‘t in zijn eigen land te verminken.’4 Het imminente geweld dat nog niet doodt, herleidt de mens evengoed tot een ding met een bevroren ziel – een levend lijk zonder innerlijk. Nooit voorheen werd zo schrijnend en vol bitterheid de misère verwoord van de mens, die zelfs niet langer in staat is zijn ellende te voelen. Het rijk van het geweld reikt zo ver als dat van de natuur die ook elk inwendig leven en zelfs moederpijn doet vergeten, wanneer de basisbehoeften in het geding zijn. De twaalf door Artemis gevelde dochters en zonen van Niobe lagen negen dagen gedrenkt in hun bloed en ‘niemand kon hen begraven, want Zeus had het volk in stenen veranderd / Pas op de tiende dag begroeven hen eindelijk de goden. / Toen, na voluit te hebben geweend, dacht ook zij nog aan eten.’5 Het geweld is geen droom of spel, maar speelt integendeel zelf een verschrikkelijk realistisch spel met de mens. Geweld dat verblindt of verplettert, is meedogenloos en onuithoudbaar. Geen enkel personage in de Ilias bemeestert of bezit definitief het geweld. De mensen zijn overigens niet verdeeld in slaven en smekelingen enerzijds en overwinnaars of leiders anderzijds. Er is niemand die op een gegeven moment níet gedwongen wordt om te bezwijken onder de druk en het gewicht van het
* Geert VAN COILLIE is classicus en filosoof en is als lector verbonden aan de Academische Lerarenopleiding van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven. E-mail:
[email protected]
Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 115
geweld. Iedereen is gelijkelijk gedoemd om te lijden onder de onafwendbare noodzaak van het geweld. Zelfs de ontembare maar onteerde en vernederde Achilles, ver van zijn mannen verwijderd, huilt van machteloze woede (Ilias I, 348). De schaamte en schande van de schrik blijven trouwens geen enkele krijger bespaard. ‘Vader Zeus, in de hoge, gaf Ajas de drang in tot vluchten / Stomverbaasd bleef hij staan. Hij hing het zevenlaags schild om, / en, bij de vlucht naar zijn strijdmacht, loerde hij rond, als een roofdier.’6 De eenvormigheid van het geweld De godheid beslist aan wie hij de zege wil schenken.7 ‘Le destin et les dieux décident presque toujours du sort changeant des combats. Dans les limites assignées par le destin, les dieux disposent souverainement de la victoire et de la défaite’. Alle Griekse helden zitten op dezelfde wankele wip van voortdurend wisselende krijgskansen.8 Het lot installeert een soort van blinde Gerechtigheid die de gewapenden straft met wedervergelding en wraak gepersonifieerd door Nemesis. De mimetische verleiding tot ‘over-daad’ is onweerstaanbaar. Maar wie al te gretig geweld gebruikt, zal zelf sterven door geweld. Lang vóór het evangelie9 zou de Ilias reeds de wet van de wederkerigheid van het geweld in bijna identieke termen geformuleerd hebben. ‘Ares geeft ieder zijn kans en doodt soms degeen die gedood heeft.’10 ‘Ce châtiment d’une rigueur géométrique, qui punit automatiquement l’abus de la force, fut l’objet premier de la méditation chez les Grecs. Il constitue l’âme de l’épopée’ (Weil 1953, p. 37-38, p. 22). Simone Weil is ongetwijfeld de ‘metafysische begeerte’ (R. Girard) op het spoor. De ‘metafysische’ begeerte – willen hebben en zíjn zoals de Ander – verspeelt en verliest elke concrete objectbinding of externe begrenzing. ‘Ce qu’ils <sc. les Grecs> veulent, ce n’est rien de moins que tout’. Alles of niets. Het crescendo van de hypermimetische begeerte leidt tot derealisatie en depersonalisatie – de voortschrijdende verbrokkeling, uitholling en vernietiging van het reële (MR 91).
Naarmate de wederzijdse rivaliteit intenser wordt, verliest het object aan betekenis en wint de bemiddelaar van de mimetische begeerte omgekeerd evenredig aan belang.11 Alleen het vermeende prestige van de Ander als dubbelzinnige modelrivaal – praestigia in het Latijn betekent: ‘goocheltoeren, begoocheling’ – determineert dan nog de louter imaginaire waarde van het pseudo-object. Vechten om prestige, roem en trots is letterlijk vechten om … niets (CC 320, 329). Het is de Grieken helemaal niet meer te doen om de inzet van de tienjarige strijd. “Eindelijk sprak in de kring Diomedes, geducht in de strijdroep: / ‘Laat geen man het bestaan bezit te aanvaarden van Paris, / ja zelfs Helena niet; de onnozelste man kan begrijpen / dat al de strikken des doods om ‘t volk van Troje gesnoerd zijn”’12 ‘Troie et Hélène importent seulement comme causes du sang et des larmes des Grecs. L’âme (…) ne croit pouvoir se guérir que par la destruction de l’ennemi’ (Weil 1953, p. 23, p. 30).13 Tegen de verblinding door het geweld is geen kruid gewassen. Redelijkheid en wijze woorden14 vermogen maar weinig tegen de misleidende aantrekkingskracht van het heilige geweld. Zeus zelf legt het op verbitterd oorlog na oorlog te voeren vanaf de jeugd tot de ouderdom ‘tot ieder van ons aan zijn eind komt.’15 Doden impliceert sterven; niet sterven betekent onvermijdelijk doden. Tussen doden en gedood worden is er geen compromis mogelijk (CC 234).16 ‘Nu ga ik af op de man die dat dierbare hoofd heeft verslagen, / Hektor. Mijn eigen noodlot zal ik aanvaarden, wanneer dat / Zeus in vervulling doet gaan en de andere onsterfelijke goden. / (…) Zo zal ook ik, als eens mij dat eender lot heeft getroffen, / neerliggen, dood op de grond. Maar eerst ga ik krijgsroem verwerven.’17 De onteigende, verdingelijkte en ontzielde mens – in de greep van de dubbele dwang van de dood (doden of/en sterven) in een uniform en monotoon universum van gruwel en geweld – behoort niet langer tot de soort van de levenden. Het oorlogsgeweld veroordeelt en verlaagt de wan-
Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 116
hopige mens tot het anorganische niveau van de passieve, inerte materie. ‘Telle est la nature de la force. Le pouvoir qu’elle possède de transformer les hommes en choses est double et s’exerce de deux côtés; elle pétrifie différemment, mais également, les âmes de ceux qui la subissent et de ceux qui la manient’ (Weil 1953, p. 32). De metafysische fascinatie voor de Ander tendeert van anonieme dierlijkheid naar de versteende, ondoordringbare onbewogenheid van het mechanische en anorganische. De dynamiek van het geweld evolueert van de banalisering naar de volledige negatie en annihilatie – de holocaust – van het Leven en de Geest (MR 282). De Dood is het fatale orgelpunt van de metafysische begeerte. De heroïsche hunker naar verontsterfelijking en quasi-goddelijke autarkie – de verlokking van de mooie en roemvolle dood – maskeert een machteloze vijandigheid tegenover de goedheid van het gewone leven. ‘Het individu dat steeds verder op drift raakt, steeds meer ontwricht wordt door een begeerte die door niets kan worden bevredigd, zoekt tenslotte de goddelijkheid in dat wat zijn eigen existentie radicaal ontkent, dat wil zeggen in het onbezielde’ (RL 255). Het Griekse genie Alleen een mirakel of een zeldzaam en kortstondig genademoment van moed of liefde kan volgens Simone Weil de ziel reanimeren en bevrijden van het geweld. Elke vorm van pure liefde is in de Ilias aanwezig. De traditie van de gastvriendschap blijkt sterker dan de blinde strijd. Zo zegt Diomedes tot Glaucus: ‘Daarom zal ík dus jouw gastheer zijn in het midden van Argos, / jij die van mij bij de Lyciërs, als ik hun land nog eens aandoe. / Laat ons elkaar op het slagveld ontzien met de speren, want doden / kan ik nog vele Trojanen en bondgenoten van Troje, / (…) Laat ons van uitrusting ruilen, dat iedereen weet dat wij beiden / trots zijn op onze van grootvaderszijde gevestigde vriendschap.’18 De zuiverste triomf van de liefde – de opperste gratie van de oorlog – is de genegenheid die
opstijgt in het hart van sterfelijke vijanden. De liefde stilt de honger naar wraak voor de gedode zoon. Door een nog groter wonder wordt de afstand uitgewist tussen weldoener en smekeling, tussen overwinnaar en overwonnene.19 Het is een illusie te denken dat mensen die gebukt gaan onder diverse aspecten van het geweld, behoren tot onderscheiden soorten zonder onderlinge verbinding.20 ‘L’amour, comme la violence, abolit les différences’ – zoals het geweld maakt de liefde geen enkel verschil tussen de mensen (CC 293, 239). De cumulatie van het geweld zou gevoelloos en nietszeggend blijven zonder een toon van ongeneeslijke bitterheid die voortkomt uit tedere liefde en die Homerus’ Ilias uniek maakt. ‘Quoi qu’il en soit, ce poème est une chose miraculeuse. L’amertume y porte sur la seule juste cause d’amertume, la subordination de l’âme humaine à la force, c’est-à-dire, en fin de compte, à la matière’ (Weil 1953, p. 38). De naakte oorlogsfeiten worden door Homerus niet poëtisch ingekleed noch verbloemd. Niets verbergt de ijzingwekkende brutaliteit van de oorlog. Zonder terughoudendheid, misprijzen of ophemeling evoceert de Ilias de ellende en het verdriet van groot en klein. Alwat ontsnapt aan het rijk van het geweld wordt omhelsd en smartelijk (douloureusement) bemind vanwege de dreigende destructie. Samen met het buitengewone rechtvaardigheidsgevoel van de Ilias vormt dit pijnlijke besef de authentieke geest van het enige echte en ongeëvenaarde epos uit het Avondland. Gedurende tweeduizend jaar christendom werden de Hebreeërs en de Romeinen daarentegen haast uitsluitend gelezen, geïmiteerd en geciteerd om een misdaad te rechtvaardigen. De Grieken vonden veelal de geesteskracht om níet te liegen omtrent de menselijke rampspoed en de onverbiddelijkheid van het lot. In alles wisten de zij de hoogste graad te bereiken van ‘scherpzinnigheid, zuiverheid en eenvoud’. De Ilias is in de visie van Simone Weil de eerste en het evangelie de ultieme, uitzonderlijke en wonderbare uitdrukking van … het Griekse genie. ‘[L]’esprit de la Grèce s’y laisse voir non seulement en ce qu’il
Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 117
y est ordonné de rechercher à l’exclusion de tout autre bien «le royaume et la justice de notre Père céleste», mais aussi ce que la misère humaine y est exposée, et cela chez un être divin en même temps qu’ humain’ (Weil 1953, p. 39). De passieverhalen getuigen van een vleesgeworden goddelijke geest, die getroffen door onheil en ellende, beeft van angst tegenover het lijden en de dood, en die zich op de bodem van de wanhoop en ontreddering door de mensen en door God verlaten voelt. Empathie voor de menselijke miserie is een voorwaarde tot rechtvaardigheid en liefde. Het epische genie van Griekenland, zo beweert Simone Weil verder, is in de loop van twintig eeuwen niet meer opnieuw tot leven gewekt. Iets van die Griekse geest verscheen wel nog bij Villon, Shakespeare, Cervantes, Molière en Racine – schrijvers die de menselijke conditie blootleggen. De volkeren van Europa zullen het epische (en tragische) genie misschien terugwinnen, als zij erin slagen niets meer te geloven onder de bescherming van het lot, als zij nooit nog geweld aanbidden, hun vijanden haten of armzaligen misprijzen (Weil 1953, p. 42). ‘De mensen hebben altijd vrede gevonden in de schaduw van hun idolen, dat wil zeggen van hun eigen gesacraliseerde gewelddadigheid, en ook vandaag nog zoeken ze deze vrede in de beschutting van het meest extreme geweld. In een steeds meer gedesacraliseerde wereld belet alleen de permanente dreiging van een totale, directe vernietiging de mensen elkaar uitroeien. Het is dus nog altijd geweld, dat het geweld belet los te breken’ (WB 304). De evangelische logos van de liefde De joods-christelijke schriftuur betekent volgens René Girard een principiële breuk met de aloude sacrale betovering van het geweld. Het voorzegde apocalyptische geweld in de evangelies heeft geen
goddelijke, maar een louter menselijke oorsprong. Nergens in de bijbel leidt het noodlot of een bovennatuurlijke regisseur het perfide spel van het geweld. Alleen door daadwerkelijk af te zien van wraak en vergelding geraakt de mimetische mens uit de vicieuze cirkel van zijn bloedeigen geweld. De mensheid is dan ook zèlf verantwoordelijk voor de geschiedenis (CC 209-213). De intuïties van Simone Weil omtrent de valse en onmenselijke transcendentie van het (ver)goddelijk(t)e geweld sporen onmiskenbaar met de inzichten van Girard. Niettemin lijkt Weil vanuit een helleniserend vooroordeel de anti-sacrificiële dynamiek van de geweldloosheid in het OudGriekse epos retrospectief te overschatten. De antropologische openbaringskracht van de Hebreeuwse tekstraditie wordt navenant onderschat.21 De homerische heldenideologie wordt immers nooit wezenlijk aangetast door de diep verborgen waarheid van het vernederde en vertrapte slachtoffer van wie het vergoten bloed schreeuwt uit de grond tot Jahwe.22 De ‘trans-descendentie’ van het onschuldige slachtoffer in de Schrift ontmaskert en ondermijnt het onbewuste vervolgingsdenken dat pseudo-schuldigen het zwijgen oplegt en tot vergetelheid veroordeelt.23 De religieuze eenheid van de mensheid kan men zich voorstellen als een moeizame exodus uit het primordiale offergeweld naar het geweldloze offer van Christus als ‘volmaakte zondebok’ (R. Schwager) die – volledig menselijk en volkomen goddelijk24 – een einde stelt aan alle andere offers. De Ilias is zoals de archaïsche religie reeds op weg naar een ‘transcenderende transcendentie’ (surtranscendance) die radicaal vreemd blijft aan het geweld (zie QC 146, CC 237). Maar tegelijk blijft de Oud-Griekse mythos ook ver verwijderd van de evangelische logos van de liefde die de universele macht en miskenning van het geweld reveleert.25
Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 118
Literatuur Biblia V. T. LXX. Septuaginta: id est Vetus Testamentum graece iuxta LXX interpretes. A. RAHLFS (Ed). (1971), Stuttgart, Württembergische Bibelanstalt, 2 vol. De Bijbel. Uit de grondtekst vertaald. Willibrord-vertaling (1975), Boxtel/Brugge, Katholieke Bijbelstichting/ Emmaus. DE ROUGEMONT D. (1972), L’amour et l’Occident. Paris, Plon. Encyclopædia universalis (1999). Encyclopædia universalis [CD-ROM] Version 5.1.2, 3 disks + Notice d’utilisation (32 p.: ill.). Paris, Encyclopædia universalis,. GIRARD R. (1961), Mensonge romantique et vérité romanesque. Paris, Grasset. GIRARD R. (1978), Des choses cachées depuis la fondation du monde. Recherches avec Jean-Michel OUGHOURLIAN et Guy LEFORT. Paris, Grasset. GIRARD R. (1985), La route antique des hommes pervers. Paris, Grasset. GIRARD R. (1986), De romantische leugen en de romaneske waarheid. Met een nawoord door Prof. dr. S. VARGA. Vertaald uit het Frans door H. WEIGAND met medewerking van H. DARTHENAY. Kampen/Kapellen, De Nederlandsche Boekhandel/Pelckmans. GIRARD R. (1990), Wat vanaf het begin der tijden verborgen was… Een onderzoek in samenwerking met JeanMichel OUGHOURLIAN en Guy LEFORT. Vertaald uit het Frans door J. KLEISEN e.a.. Kampen/Kapellen, Kok Agora /DNB/ Pelckmans. GIRARD R. (1993), God en geweld. Over de oorsprong van mens en cultuur. Uit het Frans vertaald door M. PERQUY. Tielt, Lannoo. GIRARD R. (1994), Quand ces choses commenceront… Entretiens avec Michel TREGUER. Paris, Arléa. GIRARD R. (1995), Shakespeare. Het schouwspel van de afgunst. Uit het Frans vertaald door M. PERQUY. Tielt, Lannoo. HOMERUS, Ilias. Th. W. ALLEN (Ed.), 2 vol., Oxford, Clarendon Press, 1931. HOMERUS, Ilias. De wrok van Achilles. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1980; 19932. NESTLE E., K. ALAND e.a. (Eds.), Novum Testamentum Graece. Stuttgart, Deutsche Bibelstiftung, 197926. WEIL S. (1953), La source grecque. Paris, Gallimard. WEIL S. (1953), ‘L’Iliade ou le poème de la force’ in S. WEIL, La source grecque. Paris, Gallimard, 1953, p. 11-42. Noten 1. We verwijzen met sigels naar de aangehaalde hoofdwerken en vertalingen van GIRARD. CC: Des choses cachées depuis la fondation du monde, 1978. 66: God en Geweld, 1993. MR: Mensonge romantique et vérité romanesque, 1961. QC: Quand ces choses commenceront…, 1994. RA: La route antique des hommes pervers, 1985. RL: De romantische leugen en de romaneske waarheid, 1986. SS: Shakespeare. Het schouwspel van de afgunst, 1995. WB: Wat vanaf het begin der tijden verborgen was…, 1990. 2. Encyclopædia universalis 1999 [CD-ROM 5.1.2]: s.v. Simone Weil. 3. S. WEIL, 1953, p. 7-8: ‘Heureusement il m’est revenu à la mémoire un vieux projet qui me tient vivement au cœur, celui de rendre les chefs-d’œuvre de la poésie grecque (que j’aime passionnément) accessibles aux masses populaires. J’ai senti, l’an dernier, que la grande poésie grecque serait cent fois plus proche du peuple, s’il pouvait la connaître, que la littérature française classique et moderne.’ 4. HOMERUS, Ilias. Th. W. ALLEN (Ed.) XXII, 401-404, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 463. 5. HOMERUS, Ilias XXIV, 610-613, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 507. 6. HOMERUS, Ilias XI, 544-546, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 269. 7. HOMERUS, Ilias VII, 396b-397. 8. GG 160: ‘We herhalen nog even dat het verschil dat de antagonisten van elkaar lijkt te scheiden, steeds sneller en sterker heen en weer slingert naargelang de crisis intenser wordt.’
Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 119
9. Mt 26,52-54: 52: ‘Toen sprak Jezus tot hem <sc. een van Jezus’ gezellen>: “Steek uw zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen”; 53: ‘Of meent ge soms dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen, die Mij dan aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?’ 54: ‘Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan die zeggen dat het zo gebeuren moet?’’ 10. HOMERUS, Ilias XVIII, 309, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 399. 11. Vgl. SS, p. 90: ‘Zodra een rol ons eigen wordt, zodra men officieel en cultureel gemachtigd is om die te spelen, verliest hij zijn prestige. De rol van anderen is altijd fascinerender dan de onze.’ 12. HOMERUS, Ilias VII, 399-402, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN 1993, p. 230. 13. Vgl. D. DE ROUGEMONT 1972: 293: ‘Or il est clair que ces volontés de puissance affrontées (…) ne peuvent en fait que se heurter passionément. Elles deviennent l’une et l’autre l’obstacle. Le but réel, tacite, fatal, de des exaltations totalitaires est donc la guerre, qui signifie la mort.’ 14. Zie bijvoorbeeld HOMERUS, Ilias IX, 337-338, 401-402, 408-409: ‘
Wat noodzaakt Trojanen en Grieken / oorlog te voeren / Niets immers kan me het leven vergoeden, niet al wat aan rijkdom, / naar wordt verteld, het bezit is geweest van het prachtige Troje, / (…) bij een man keert nooit, door het buit te maken of te kopen, / ‘t leven terug, nadat het de haag der tanden ontsnapt is’ (Vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 228, p. 230). – S. WEIL, 1953, p. 27: ‘A la fin l’idée même qu’on puisse vouloir échapper à l’occupation donnée par le sort en partage, celle de tuer et de mourir, disparaît de l’esprit.’ 15. HOMERUS, Ilias XIV, 85b-89, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 316. 16. WB 261: ‘Het is dus letterlijk waar dat juist wanneer de doubles botsen, hij die zijn leven zal willen bewaren, het zal verliezen; hij zou immers zijn broeder moeten doden en dat is nu precies sterven, in de fatale ontkenning van de ander en van zichzelf. Hij die aanvaardt zijn leven te verliezen, bewaart het voor het eeuwige leven, want hij alleen doodt niet, hij alleen kent de volheid der liefde.’ 17. HOMERUS, Ilias XVIII, 114-116; 120-121, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 394. HOMERUS, Ilias XXI, 106-110: ‘ Sterven, mijn vriend, zal ook jij. Waar is dat gejammer voor nodig? / (…) / Mij evenzeer wacht de dood en de onvermurwbare Moira. Vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p 438). 18. HOMERUS, Ilias VI, 224-227, p. 230-231, vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 181. 19. HOMERUS, Ilias XXIV, 628-633: ‘Maar toen een elk zich te goed had gedaan aan eten en drinken, / keek met een blik van bewondering Dardanos’ zoon naar Achilles, / hoe hij daar zat, zo mooi en groot, de gelijke der goden. / En ook Achilles bekeek met bewondering Dardanos’ nazaat, / toen hij zijn edel gezicht zag en hoorde hoe hij zijn woord deed. / En nadat beiden elkaar met vreugde hadden bekeken / sprak hem de godegelijke Priamos toe met de woorden: …’ (vertaling H. J. DE ROY VAN ZUYDEWIJN, 1993, p. 507). 20. Vgl. S. WEIL, 1953, p. 40: ‘Celui qui ignore à quel point la fortune variable et la nécessité tiennent toute âme humaine sous leur dépendance ne peut pas regarder comme des semblables ni aimer comme soi-même ceux que le hasard a séparés de lui par un abîme.’ 21. WB 293: ‘Het valt zeker te betreuren dat Simone Weil haar intense aandacht nooit heeft geschonken aan de centrale teksten van het Oude Testament. Zij werd hiervan weerhouden door haar trouw aan de ergste dwalingen van het intellectuele milieu waar zij deel van uitmaakte. Al haar leermeesters, zoals de filosoof Alain, waren op het hellenisme afgestemde humanisten die haar het soort heilige vrees voor de bijbeltekst hadden ingeprent, die typerend is voor heel het moderne denken, enkele uitzonderingen daargelaten, maar die zijn meestal in diskrediet gebracht en hebben geen enkele invloed.’ 22. Gn 4,10-11. 10: ‘Toen zei Hij: “Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broer roept uit de grond tot mij!”’ 23. Job 18,17-19: ‘Zijn nagedachtenis verdwijnt van de aarde, / van hem wordt niet meer gesproken op straat, / verstoten als hij is van licht naar duisternis, / weggevaagd van de wereld.’ – Cf. RA 176: ‘Rien n’est plus rituel et traditionnel que cette abolition de la mémoire, cette éradication totale du pseudo-coupable.’ 24. Mc 15,39: ‘De honderdman die tegenover Hem post had gevat en zag dat Hij onder zulke omstandigheden de geest had gegeven, riep uit: “Waarlijk, deze mens was een Zoon van God”’. 25. Vgl. WB 264: ‘Het is zeker niet zo dat de niet-sacrificiële interpretatie de goddelijke transcendentie doet verdwijnen, maar ze laat ons zien dat deze transcendentie in haar nabij-zijn zo ver van ons verwijderd is, dat we van haar nabijheid zelfs geen vermoeden hadden: zij is altijd door de transcendentie van het geweld, door alle Machten en Overheden die wij in onze domheid met haar hebben verward, versluierd en weggewerkt, althans op zijn minst ten dele.’ Ethische Perspectieven 15 (2005)2, p. 120