Hogeschool Rotterdam HBO-Bachelor Civiele Techniek
© Netherlands Quality Agency (NQA) December 2010
2/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Managementsamenvatting Dit rapport is het verslag van het auditteam dat in opdracht van Netherlands Quality Agency (NQA) een bestaande hbo-bacheloropleiding heeft beoordeeld. Het beschrijft de bevindingen, overwegingen en conclusies. Het rapport is conform het NQA Protocol 2010 hbo-bacheloropleiding opgesteld. De rapportage heeft betrekking op: Instelling Opleiding Varianten Croho-nummer Locatie Auditdatum Auditteam
Hogeschool Rotterdam Civiele Techniek Voltijd/deeltijd/duaal 34279 Rotterdam 21-9-2010 Dhr. ing. F. Wermer (vakdeskundige) Dhr. ir. K.Th. Veenvliet (vakdeskundige) Mevr. A. van Leeuwen (studentlid auditteam) Mevr. drs. S. Wierema (NQA-auditor)
Door Hogeschool Rotterdam is een dossier ingediend bij NQA voor de beoordeling van de bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek. Bij de aanvraag werd door de instelling een kritische reflectie aangeboden die naar vorm en inhoud voldeed aan de eisen die NQA in het NQA Protocol 2010 hbo-bacheloropleiding stelt. Voor de beoordeling van de kwaliteit en het niveau van de bestaande opleiding heeft NQA een auditteam samengesteld, dat voldoet aan de eisen van de NVAO. Het team heeft de kritische reflectie bestudeerd en een bezoek aan de opleiding gebracht. De kritische reflectie en alle overige (mondeling en schriftelijk) verstrekte informatie hebben het auditteam in staat gesteld om tot een weloverwogen oordeel te komen. Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding De opleiding Civiele Techniek heeft een relevante set van eindkwalificaties opgesteld. Deze eindkwalificaties zijn tot stand gekomen in overleg met het beroepenveld. Het instituut vervult een voortrekkersrol in het verbinden van verschillende opleidingenniveaus en beroepsgroepen door haar initiërende rol in het project RDM-campus, waar ook de opleiding Civiele Techniek een actieve en herkenbare rol in vervult. De opleiding heeft in het opleidingsprofiel duidelijk weergegeven welk beroepsbeeld aan het programma van de opleiding ten grondslag ligt en heeft dit beroepsbeeld op adequate wijze vertaald in beroepsrollen en beroepsdiensten en -producten. De opleiding heeft aangetoond dat de nagestreefde eindcompetenties aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
3/69
Onderwerp 2 Programma De opleiding verzorgt een voltijd-, een deeltijd- en een duaal programma. Het programma komt aantoonbaar overeen met de door de opleiding onderscheiden competentiegebieden, behorende bij de Bachelor of Built Environment en heeft deze uitgebreid met vijf aanvullende competenties voor de Civiel Ingenieur. Het programma is op de beroepspraktijk gericht. Dit vertaalt zich in opdrachten, casuïstiek, gastcolleges en beroepsproducten die gebaseerd zijn op of ontleend zijn aan de beroepspraktijk en de projecten en stages die studenten doorlopen in de hoofdfase van de opleiding. Het programma is op de beroepspraktijk gericht. Dit vertaalt zich in opdrachten, casuïstiek, gastcolleges en beroepsproducten die gebaseerd zijn op of ontleend zijn aan de beroepspraktijk en de projecten en stages die studenten doorlopen in de hoofdfase van de opleiding. De door de opleiding gehanteerde basisliteratuur is relevant en van niveau, maar bevat weinig internationale titels. Er wordt beperkt gebruik gemaakt van internationale artikelen en/of wetenschappelijk onderzoek van aanpalende vakgebieden. Aan de basis van het curriculum liggen drie leerlijnen volgens het ROM (Rotterdams Onderwijs Model) gecombineerd met de vier belangrijkste specialisaties binnen de Civiele Techniek. De leerlijnen en de studietaken lopen als een rode draad door de opleiding en zorgen voor een inhoudelijk samenhangend programma. De opleiding heeft een studeerbaar programma uitgewerkt. De instroomeisen en vrijstellingen zijn vastgelegd in de Studiegids en in het Onderwijs- en Examenreglement. De opleiding voldoet aan de formele eisen voor studieduur. De opleiding biedt competentiegericht onderwijs. Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen en de werkvormen sluiten daarbij aan. De opleiding heeft haar toetsbeleid helder uitgewerkt in een geactualiseerd document. De gehanteerde toetsvormen zijn gevarieerd en van niveau. De kwaliteit van de toetsen is geborgd door de inzet van de curriculumcommissie en de toetscommissie. Onderwerp 3 Inzet van personeel Het streven van de opleiding is dat docenten voor een deel in de beroepspraktijk werkzaam zijn. De opleiding weet dit streven om te zetten in realiteit. Studenten zijn positief over de praktijkgerichtheid van docenten. Er wordt voldoende personeel ingezet om het onderwijs te verzorgen. Wel komen er uit de gesprekken met docenten en studenten signalen dat de werkdruk hoog kan zijn, met als gevolg dat docenten niet altijd even goed bereikbaar zijn voor de studenten. De opleiding heeft met goed gevolg verbetermaatregelen ingezet om de werkdruk te verlagen. Het docententeam voldoet qua masterniveau nog niet aan het hogeschoolbrede streefdoel. De opleiding investeert zichtbaar in het behalen van de norm in de toekomst. Via functionerings- en beoordelingsgesprekken wordt toegezien op het gewenste functioneren en wordt geïnvesteerd in professionalisering van docenten. Onderwerp 4 Voorzieningen De opleiding biedt voorzieningen die toereikend zijn om het gewenste onderwijs te verzorgen. De opleiding voert de studiebegeleiding op adequate wijze uit en er wordt actief toegezien op de studievoortgang van studenten. Studenten zijn in het algemeen tevreden over zowel de studiebegeleiding als de voorzieningen.
4/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Onderwerp 5 Kwaliteitszorg Het kwaliteitsbeleid van de opleiding wordt uitgevoerd conform de beleidsplannen van de hogeschool en het instituut IBB. De beschikbare kwaliteitszorgplannen zijn degelijk en gericht op het evalueren van de kwaliteit van het onderwijs en tevredenheid van alle betrokkenen. De opleiding hanteert diverse vormen van evaluaties teneinde een volledig beeld te krijgen van het onderwijsaanbod. Naar aanleiding van de evaluaties stelt de opleiding verbeterplannen op die vervolgens leiden tot verbeteringen in het onderwijs. De opleiding betrekt relevante stakeholders bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. De kwaliteitscyclus wordt volledig doorlopen door de opleiding. Onderwerp 6 Resultaten De gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua hbo-niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het werkveld is positief over de kwaliteit en het niveau van de afgestudeerden. De kwantitatieve resultaten zijn over het algemeen conform de streefnormen. De opleiding heeft een aantal rendementsbevorderende maatregelen in gang gezet. Het effect hiervan is nog niet bekend. Alles overziend komt het auditteam van NQA tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek van Hogeschool Rotterdam aan de vereiste basiskwaliteit voldoet. Een onderbouwing van deze conclusie is opgenomen in hoofdstuk 2.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
5/69
6/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
1
Basisgegevens
2
Beoordeling 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
3
13 Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
9
13 18 31 36 39 45
51 Deskundigheden auditteam Onafhankelijkheidsverklaring auditteam Bezoekprogramma Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
53 57 61 63 67
7/69
8/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
1
Basisgegevens
De basisgegevens van de bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek zijn in onderstaande tabel weergeven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Naam instelling Status instelling Naam opleiding in CROHO Registratienummer in CROHO Oriëntatie en niveau Aantal studiepunten Locatie Code of conduct Variant(en) Inhoudelijk profiel opleiding
11. Beoogd werkveld alumni
12. Plaats opleiding in organisatiestructuur hogeschool
Hogeschool Rotterdam Bekostigd Civiele Techniek 34279 Hbo-bachelor 240 Rotterdam Hogeschool Rotterdam heeft de Code of Conduct getekend. Voltijd/deeltijd/duaal De algemene doelstelling van de opleiding is studenten op te leiden tot startbekwame beroepsbeoefenaren die inzetbaar zijn op het brede domein van de ‘bebouwde omgeving’. De werkzaamheden binnen dit domein zijn overwegend gericht op het ontwerpen, realiseren, beheren van de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte, waarbij de nadruk ligt op infrastructuur. Van de civiel ingenieur wordt verwacht dat hij binnen dit domein in multidisciplinaire projectteams kan samenwerken. Een civiel ingenieur is werkzaam binnen het brede domein van de ‘bebouwde omgeving’. De beroepspraktijk waarbinnen de meeste civiel ingenieurs zich bewegen bestaat uit de overheid, het aannemingsbedrijf en ingenieurs- en adviesbureaus. Sinds september 2007 kent de Hogeschool Rotterdam 11 instituten. Elk van deze instituten is direct verbonden met een herkenbare maatschappelijke sector in Rotterdam en de regio. Binnen een instituut worden bachelor- en masteropleidingen aangeboden en vinden onderzoeks- en contractactiviteiten plaats. Op hogeschoolniveau zijn er negen diensten verantwoordelijk voor de uitvoering van het hogeschool beleid op het gebied van bijvoorbeeld personeel, ICT en huisvesting en ondersteuning van de instituten. De instituten en diensten zijn binnen de door het college van bestuur vastgestelde kaders autonoom en resultaat verantwoordelijk. Sturing vindt plaats door een vierjarige cyclus van strategische beleidsvorming en door een jaarlijkse planning- en controlecyclus. Het college wordt bij de kwaliteitszorg en kwaliteitsbewaking bijgestaan door het bureau Auditing, Monitoring & Control (AMC) Het instituut voor Bouw- en bedrijfskunde (IBB) is verantwoordelijk voor: - Negen bacheloropleidingen, Civiele Techniek (voltijd, duaal en deeltijd), Watermanagement, ruimtelijke Ordening & Planologie, Bouwkunde (voltijd, duaal en deeltijd), Facility Management (voltijd en deeltijd), Logistiek & Economie (voltijd en deeltijd), Logistiek & technische Vervoerskunde (voltijd en deeltijd, Technische Bedrijfskunde (voltijd en deeltijd) en Maritiem
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
9/69
13. Jaar vorige visitatie en datum besluit NVAO 14. Belangrijkste wijzigingen in opleiding sinds vorige visitatie
10/69
Officier (in samenwerking met het Scheepvaart en Transportcollege). - Twee bekostigde masteropleidingen: Architectuur en Stedenbouwkunde (onder gebracht in de Academie van Bouwkunst Rotterdam). - Vijf lectoraten: Stedelijke Infrastructuur & Mobiliteit, Stad en Water, Stedelijke Vernieuwing, Gebiedsontwikkeling en Transitiemanagement en Logistics (ondergebracht in het kenniscentrum Transurban). Visitatie: 16 en 17 september 2004 Ingang besluit: 1 januari 2006
Voor de opleiding Civiele Techniek kenmerkt de afgelopen periode zich aan de hand van een aantal organisatorische en inhoudelijke processen die grote invloed hebben uitgeoefend op de hoedanigheid van de opleiding. Na de laatste accreditatie is de opleiding omgezet van een opleiding gebaseerd op kernkwalificaties naar een opleiding gebaseerd op competenties (1). De fusie tussen twee instituten heeft een invloed gehad op het beleid, praktische afspraken en de onderlinge samenwerking; (2). Tenslotte heeft het beleid van de opleiding en van de Hogeschool op het gebied van relaties met het werkveld en de mogelijkheden daarvan voor samenwerking met het onderwijs invloed op het handelen in het beroepsonderwijs. 1. Voor het omzetten van de opleiding naar het competentiegericht onderwijs vanuit het landelijk BBE-profiel (Bachelor of Built Environment), heeft de opleiding een daarop aansluitend eigen competentieprofiel opgesteld. Dit competentieprofiel is geaccordeerd door de eigen werkveldcommissie. De opleiding heeft dit profiel vertaald naar onderwijs en toetsvormen. 2. De fusie vroeg om het onderling afstemmen van beleid, met name eenduidigheid in de afspraken met betrekking tot procedures rond en/of inhoud van onder andere stage, afstuderen en studieloopbaan coaching. Voor studenten zijn de afspraken en structuren veel duidelijker geworden. Op het gebied van onderlinge samenwerking is het mogelijk gebleken instituutsbrede afspraken te maken over onder andere het in het onderwijs opnemen van multidisciplinaire PraktijkIntegratie projecten (Pi-projecten). Het derde aspect betreft de relatie tussen onderwijs en het werkveld. Het Outside In, Inside Out beleid (OIIO) heeft ten doel samenwerking aan te gaan met diverse geledingen van het werkveld. Leerbedrijven, maar ook Innovation Labs of het ontwikkelen van samenwerking ten behoeve van Excellente Leerroutes zijn in ontwikkeling of staan op stapel. Doel van deze samenwerking is enerzijds aansluiting te vinden bij de praktijk, anderzijds de studenten in een vroeg stadium passie voor hun vak, gerelateerd aan de echte beroepspraktijk, te kunnen geven. Ook hier is de organisatie lerende, maar de evaluaties en reacties van de studenten zijn positief.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
15. Schema opbouw programma
Voltijd curriculum:
Duale curriculum:
Deeltijd curriculum:
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
11/69
12/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
2
Beoordeling
Het auditteam komt samenvattend tot het volgende oordeel over de opleiding: Onderwerp 1 Doelstellingen
Oordeel P
2 Programma
P
3 Inzet personeel
P
4 Voorzieningen
P
5 Interne kwaliteitszorg
P
6 Resultaten
P
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau 1.3 Oriëntatie hbo 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen – programma 2.3 Samenhang programma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming vormgeving – inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit 3.3 Kwaliteit 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen verbetering 5.3 Betrokkenheid 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldaan Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Voldoende
Het auditteam stelt vast dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbobacheloropleiding Civiele Techniek van Hogeschool Rotterdam aan de vereiste basiskwaliteit voldoet en adviseert de NVAO positief ten aanzien van de accreditatie van deze opleiding. Het auditteam beschrijft in de volgende paragrafen per onderwerp en per facet van het NVAO beoordelingskader de bevindingen, overwegingen en conclusies. Elke paragraaf sluit af met een samenvattend oordeel op onderwerpniveau.
2.1
Doelstellingen van de opleiding
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
13/69
Bevindingen • De opleiding Civiele Techniek (CT) leidt startbekwame beroepsbeoefenaren op die inzetbaar zijn over de hele breedte van het domein van de “Bebouwde Omgeving”. Binnen dit domein zijn de werkzaamheden met name gericht op het ontwerpen, realiseren en beheren van de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte. Voor de opleiding CT ligt hierbij de nadruk op de infrastructuur als onderdeel van deze openbare ruimte (ZER 2010). • Als zelfstandige opleiding binnen het instituut IBB leidt de opleiding studenten op voor de beroepspraktijk van de civiel ingenieur. Dit wordt gedaan via een voltijd variant (208 studenten), een duale variant (twaalf studenten) en een deeltijdvariant (87 studenten) (ZER 2010). De opleiding hanteert nagenoeg dezelfde eindtermen voor de drie varianten. • CT sluit aan bij het landelijk beroepsprofiel waarin twaalf competenties zijn benoemd en heeft deze aangevuld met vijf extra competenties, te weten: Denken in modellen, systemen en processen; Plannen & Organiseren; Omgevingsbewustzijn; Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen; Communiceren & Samenwerken; Zelfontwikkeling & Leervermogen. Van iedere competentie bestaat een beschrijving met daarin het gewenste niveau op basis van de Dublin descriptoren. Bij de totstandkoming van het competentieprofiel is het beroepenveld geraadpleegd en zijn ook ontwikkelingen in het denken binnen de betrokken vakdisciplines meegenomen. • Het curriculum van de opleiding van Hogeschool Rotterdam is overwegend nationaal georiënteerd en dan specifiek op de regio Rijnmond en de stad Rotterdam. • Ten behoeve van de aansluiting met internationale ontwikkelingen is binnen de opleiding een beleid geformuleerd, dat aansluit op het beleid van het instituut IBB (die internationalisering tot één van de speerpunten heeft benoemd). Dit beleid is gericht op het internationaliseren van het curriculum en het bevorderen van de mobiliteit van de student en docent en komt concreet tot uiting in het invoeren van het vak Engels, het hanteren van Engelstalige referenties, het verzorgen van internationale studiereizen, het aanbieden van Engelstalige literatuur en het stimuleren van deelname aan internationale stages, internationale minoren en afstuderen in het buitenland. Het auditteam is positief over het streven van de opleiding om aan te sluiten bij de American Society of Civil Engineers (ASCE). Uit de toegevoegde vijf competenties blijkt dat er een relatie wordt gelegd met de doelstellingen van de ASCE. • Teneinde de eindkwalificaties te kunnen borgen, neemt de opleiding deel aan de landelijke discussie over, zowel het beroepsprofiel HBO-Civiele Techniek als de (HTNO/HEO)-profilering en de doelstellingen van de ASCE. Periodiek wordt de voortgang hiervan bezien op implicaties voor inhoud van het curriculum. Op deze manier zorgt de opleiding ervoor minimaal de landelijke “state of the art” te weerspiegelen. • Tevens vindt er periodiek afstemming plaats met vertegenwoordigers van de beroepspraktijk. Dit gebeurt via de volgende gremia: - Beroepenveldcommissie. Deze adviseert met betrekking tot het curriculum en onderdelen daarvan en helpt de opleiding algemene, landelijke ontwikkelingen en specifieke grootstedelijke ontwikkelingen op civieltechnisch gebied in de opleiding te vervlechten.
14/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
-
-
-
Alumni. Deze specifieke representanten van het beroepenveld worden periodiek bevraagd over de aansluiting van de opleiding met hun beroepspraktijk. Ook via de landelijke HBO-Monitor krijgt de opleiding feedback over de aansluiting tussen opleiding en beroepenveld. Extern deskundigen. Afstudeersessies waarbij extern deskundigen uit de beroepspraktijk samen met de docentbegeleider en de tweede lezer het niveau van het afstudeerproduct beoordelen en vaststellen aan de hand van de projectrapportage, presentatie en verdediging. Aan het einde van de afstudeersessies vindt een bijeenkomst plaats waarin de behaalde resultaten besproken worden in relatie tot het gedefinieerde eindniveau van de opleiding. Eventuele op- en aanmerkingen worden verwerkt in het opleidingsprofiel en kunnen leiden tot aanpassingen in het curriculum. Kenniscentrum Transurban. Theoretische verdieping en empirische validatie wordt ingebracht door de lectoraten.
Overwegingen De opleiding Civiele Techniek hanteert met het opleidingsprofiel een heldere set van eindkwalificaties die adequaat zijn uitgewerkt naar beroepsrollen en beroepsproducten. In het opleidingsprofiel zijn door de opleiding de actuele ontwikkelingen in het beroep en maatschappelijke ontwikkelingen, inzichten en ervaringen verwerkt. Het auditteam is van mening dat de opleiding daarmee aantoont het belang te zien van een actueel profiel en heeft zich aantoonbaar ingezet om een profiel neer te zetten dat aansluit bij en voldoet aan de eisen die aan de beginnende civiel ingenieur wordt gesteld. Via structurele overleggen en intensieve samenwerking met het beroepenveld, het lectoraat en externe deskundigen wordt de aansluiting op de eisen van vakgenoten door de beroepspraktijk gewaarborgd. Ten aanzien van het thema ‘internationalisering’ stelt het auditteam vast dat de opleiding in een beginfase zit waarbij zij vooralsnog overwegend gericht is op het internationaliseren van het curriculum. De focus kan hierbij nog verschoven worden van inhoud naar een meer procesmatige en organisatorische betekenis van internationalisering. Het auditteam is van oordeel dat de opleiding proactief is in het leggen van internationale contacten. Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel goed.
Niveau bachelor (facet 1.2) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bevindingen • Uitgangspunten voor de eindkwalificaties zijn de landelijk vastgestelde eindkwalificaties voor beginnende beroepsbeoefenaren (zie facet 1.1). Deze staan beschreven en uitgewerkt in de Hogeschoolgids IBB 2009.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
15/69
•
•
•
•
•
De opleiding hanteert het landelijk competentieprofiel samengesteld door de werkgroep “Bouw en ruimte” als basis. Dit landelijk competentieprofiel is beschreven in de publicatie “Bachelor Built Environment: een toekomstgerichte profielbeschrijving” en uitgebracht in 2006. Bij het opstellen van het opleidingsspecifieke competentiemodel heeft de opleiding, binnen het landelijke competentieprofiel, onderscheid gemaakt tussen vier inhoudelijke vakgebieden die samen het domein van de Civiele Techniek beschrijven: Waterbouwkunde & watermanagement; Infrastructuur & Mobiliteit; Constructief ontwerpen; Uitvoering & Management. In het opleidingsprofiel wordt het verband tussen de eindkwalificaties met de Dublin descriptoren verder inzichtelijk gemaakt en uitgewerkt. Hier worden de Dublin descriptoren gekoppeld aan de opleidingscompetenties, de modulen waarin deze terugkomen en wordt de gehanteerde onderwijsvorm genoemd. De opleiding hanteert bij het beoordelen van de competenties twee extra aspecten ter aanvulling op het toepassen van de Dublin descriptoren: de mate van complexiteit en de mate van zelfsturing en zelfstandigheid. Bij de deeltijdvariant worden enkele programmaonderdelen vervangen door werkervaringen die studenten opdoen in de praktijk. De Dublin descriptoren zijn hierin op vergelijkbare wijze verwerkt als bij de voltijdvariant. Bij de duale variant wordt gebruik gemaakt van de Handleiding duaal civiele techniek 2009-2010. In deze handleiding wordt aangegeven waaraan producten en arbeidsplaats moeten voldoen. Toetsing en waardering zijn hierbij gebaseerd op de Dublin Descriptoren, en vertaald naar de beroepspraktijk.
Overwegingen Op basis van het overzicht in het opleidingsprofiel waarin de Dublin descriptoren worden gekoppeld aan de opleidingscompetenties, komt het auditteam tot de conclusie dat de opleiding overtuigend heeft aangetoond dat de nagestreefde competenties aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. Daarnaast is het auditteam van mening dat het bachelorniveau tevens wordt geborgd door de inhoud en onderwijsvorm van de modulen en de door de student op te leveren projectopdrachten en afstudeeropdrachten. Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel goed.
Oriëntatie hbo bachelor (facet 1.3) De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist of dienstig is.
16/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bevindingen • De opleiding betrekt het beroepenveld bij de opstelling van de eindkwalificaties en haar visie daaromtrent middels beroepenveldcommissies, expertmeetings, het onderhouden van contacten met alumni, het betrekken van externe deskundigen tijdens de studie (zie ook facet 1.1). • De eindkwalificaties van de opleiding (Opleidingsprofiel Civiele Techniek, 2010) zijn ontleend aan het landelijke profiel dat is opgesteld door de Hoger Onderwijsgroep “Bouw & Ruimte” (“Bachelor Built Environment: een toekomstgerichte profielbeschrijving”, 2006). Zowel het landelijk profiel als het eigen opleidingsprofiel zijn gevalideerd door de beroepenveldcommissie van de opleiding. • De opleiding stelt in het opleidingsprofiel 2010 dat de kern van de beroepspraktijk van een bachelor civiel ingenieur is, dat hij/zij werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het veilig en gezond functioneren van de infrastructuur (water, wegen, kunstwerken) die door de samenleving wordt gebruikt. Startbekwame beroepsbeoefenaren, zo stelt de opleiding, hebben naast de technische kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het realiseren en beheren van de civieltechnische producten, ook kennis en vaardigheden van maatschappelijke ontwikkelingen en bestuurlijke processen waarin inspraak en besluitvorming geregeld zijn. De opleiding heeft voor het realiseren van deze doelstellingen (naast de vakinhoudelijke competenties) vijf competenties met bijbehorende uitgangspunten geformuleerd en verwerkt in het curriculum van de opleiding. • Het auditteam is van mening dat de eindkwalificaties in voldoende mate zijn ontleend aan de geldende beroepsprofielen. • De opleiding neemt deel aan het project RDM-campus waarbinnen samenwerking met relevante partijen uit het beroepenveld binnen Rotterdam plaatsvindt. - RDM-campus: in samenwerking met ROC Albeda college en het Havenbedrijf is op het voormalig RDM-terrein een campus ingericht waar opleidingen en bedrijven in een leerwerkplaats samenwerken aan innovatieve projecten op het gebied van energie, bouw en mobiliteit. Vanaf 2009 wordt het praktijkdeel van een aantal technische opleidingen op het RDM-terrein verzorgd. Het lectoraat Transurban bevindt zich eveneens op de campus. - Pact op Zuid: docenten, studenten en lectoren van de hogeschool werken in samenwerking met de Gemeente Rotterdam in projecten rond de stedelijke vernieuwing op de zuidelijke oever van Rotterdam. • In 2010 is het “Innovation-lab” (I-lab) van start gegaan. Het I-lab is een samenwerking van de opleiding met het lectoraat, het bedrijfsleven en de onderzoeksinstituten. • Tijdens de opleiding staat de oriëntatie op de beroepspraktijk centraal. Dit uit zich enerzijds in het ROM, dat onder meer een praktijkgestuurde leerlijn kent en gestoeld is op het binnenhalen van de beroepspraktijk in het onderwijs en het teruggeven van resultaten aan de beroepspraktijk: Outside in, Inside out (OIIO). Anderzijds uit zich dit in specifieke opdrachten gericht op het kennismaken met functies en taken in de beroepspraktijk: - het verzorgen van excursies; - het verzorgen van een stagemarkt door en voor studenten; - het bijwonen van afstudeersessies.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
17/69
Overwegingen De opleiding heeft eindkwalificaties gespecificeerd die van hbo-bachelorniveau zijn. De eindkwalificaties zijn op een heldere wijze ontleend aan het beroepsbeeld en de beroepscompetenties. Studenten worden opgeleid zodat zij een breed profiel hebben binnen het domein van de Built Environment, wat een goede basis biedt om te starten op de arbeidsmarkt en bovendien aanknopingspunten biedt om, indien gewenst, verder te specialiseren. Het auditteam stelt vast dat in de uitwerking van de competenties, de beroepsrollen, de taakgebieden en de beroepsproducten het niveau van de beginnende civiel ingenieur herkenbaar is. De opleiding heeft overtuigend aangetoond dat wordt opgeleid waarvoor een hbo-opleiding vereist is. Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Doelstellingen van de opleiding Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Doelstellingen van de opleiding’ positief.
2.2
Programma
Eisen hbo (facet 2.1) Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen • Met de aanpak volgens het ROM (zie ook facet 2.7) is er een kader voor een kennisgerichte benadering van het onderwijs, gekoppeld aan een gerichte betrokkenheid bij de beroepspraktijk waartoe de studie opleidt. Vanaf het begin van de studie leren de studenten om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk praktijkgerichte vraagstukken met een opdrachtgever uit de praktijk, waar mogelijk samen met andere studenten, ook van andere opleidingen binnen en buiten het eigen instituut. • De kennisbasis van de opleiding is beschreven in de Body of Knowledge and Skills (BOKS). Binnen de kennisgestuurde leerlijn dient BOKS als uitgangspunt voor de te ontwikkelen kenniselementen. Modulen zijn gekoppeld aan de BOKS (zie ook facet 2.2). • Conform hogeschoolbeleid heeft de opleiding het thema ‘onderzoek’ expliciet opgenomen in het curriculum. Bij de bacheloropleiding gaat het om informatievaardigheden. Het doel is dat studenten in staat worden gesteld om
18/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
•
• • • • •
•
•
wetenschappelijke artikelen te interpreteren en benutten en om evidence based te werken in de praktijk. De opleiding CT heeft hiertoe de beschikking over diverse laboratoria: het waterloopkundig laboratorium; het laboratorium grondmechanica; het wegenbouwkundig laboratorium en het betonlaboratorium. In deze laboratoria worden door studenten van alle leerjaren proeven uitgevoerd, steeds in relatie tot de reeds verworven kennis. Daarbij draagt de aansluiting IBB bij de kenniskring Transurban bij aan het stimuleren van de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden, waardoor tevens de Dublin descriptor Oordeelsvorming meer de gewenste nadruk krijgt. De kenniskring Transurban houdt zich bezig met onderzoeksprojecten van een vijftal lectoraten waarbij docenten/studenten van de opleiding zijn betrokken, evenals het bedrijfsleven. In het kader van dergelijke projecten is in 2010 het Innovation lab (I-lab) van start gegaan met onder andere het project ‘Flood control’. Dit project is onderdeel van de minor Watermanagement en biedt de student de mogelijkheid zich te onderscheiden van anderen. De opleiding CT is betrokken bij drie lectoraten te weten: Stedelijke Infrastructuur en Mobiliteit, Stad en Water en Stedelijke vernieuwing. Meerdere docenten van de opleiding CT zijn lid van het kenniscentrum. Onder leiding van lectoren werken in het kenniscentrum studenten, docenten, onderzoekers en bedrijven samen aan praktijkgerichte onderzoeksvragen. De opleiding heeft de bewuste keuze gemaakt om toegepast onderzoek in de eerste twee studiejaren een minder prominente rol te laten spelen, vanuit de visie eerst een gedegen hoeveelheid basiskennis aan te bieden middels een meer theoretische benadering. In studiejaar één tot en met vier zijn alle projecten en cursussen die worden gegeven gebaseerd op een actuele praktijkcasus. Er wordt elk jaar een actualiteiten collegereeks georganiseerd. Deze colleges zijn voor alle studenten verplicht in kader van het SLC-programma (studieloopbaancoaching). In de eerste helft van studiejaar drie werkt de student aan een stageopdracht in een bedrijf uit het beroepenveld waarvoor wordt opgeleid. In de tweede helft van studiejaar drie en de eerste helft van studiejaar vier pakken minors praktijkvraagstukken aan die gerelateerd zijn aan het onderwerp van de specifieke minor. In studiejaar drie en vier worden Praktijk Integratie projecten aangeboden (Pi-projecten). Studenten van verschillende opleidingen werken hierin samen aan een opdracht die wordt geformuleerd door een opdrachtgever uit de praktijk. In studiejaar vier werkt de student aan een afstudeeropdracht. Deze afstudeeropdracht is een realistisch vraagstuk dat leeft in het betreffende bedrijf of de organisatie/instelling waar de student stage heeft gelopen. Beantwoording van het vraagstuk levert voor de organisatie een theoretisch onderbouwd beroepsproduct op. Uit evaluaties blijkt dat onderzoeksvaardigheden en onderzoeksattitude nog niet breed vertegenwoordigd is onder de studenten. De opleiding erkent dat de student veel gestuurd moet worden in het rapporteren en toepassen van de onderzoeksvaardigheden en heeft onder andere besloten daartoe keuzemodules op te nemen in het nieuwe curriculum. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor het kenniscentrum. Het projectonderwijs is een andere manier om studenten vaardigheden op het gebied van
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
19/69
•
•
•
•
•
•
•
•
•
analyse en oordeelsvorming bij te brengen. Studenten worden hier geconfronteerd met grootschaliger projecten waarbij zij allereerst begeleid worden om de vraag achter de vraag te leren achterhalen. Het Bureau Externe Betrekkingen (BEB) van het instituut draagt binnen het instituut de verantwoordelijkheid voor het op professionele wijze onderhouden van contacten met het werkveld. Kennisontwikkeling vindt plaats aan de hand van vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en toegepast onderzoek. In de modulehandleiding wordt aangegeven welke boeken en readers verplicht dan wel aanbevolen zijn. Het auditteam heeft in het gesprek met studenten vernomen dat de theorie uit de opleiding goed toepasbaar is in de stages. Wel is er naast de theoretische benadering nog behoefte aan informatievoorziening over de bijbehorende operationele kenmerken. Om op de hoogte te blijven van de actuele ontwikkelingen in het vakgebied maakt de opleiding gebruik van; vakliteratuur, bronnen op internet, uitwisselingen met onderwijsinstellingen en bedrijven, lectoraat, docentenstages en cursussen, onderzoek en de beroepenveldcommissie. De opleiding hanteert hiervoor het beleid van de hogeschool ‘Outside In, Inside Out’ (OIIO). De hogeschool heeft dit neergelegd in de notitie Over OIIO, ‘vraagsturing’, en de kwaliteit van praktijkgestuurd leren (2008). Centraal staan twee manieren om het beroepsonderwijs aan de beroepspraktijk te verbinden: - Opdrachten en projecten worden uit de beroepspraktijk de opleidingen binnengehaald. - Studenten brengen in het kader van stages en afstudeeropdrachten kennis vanuit de opleidingen naar de beroepspraktijk. Ook docenten doen dit, bijvoorbeeld in het kader van onderzoeksactiviteiten binnen de lectoraten. Directe interactie met de beroepspraktijk vindt plaats in stages, projecten en het afstuderen. Interactie met de beroepspraktijk loopt als een rode draad door de opleiding heen en wordt tijdens de opleiding intensiever en complexer. Studenten voeren praktijkgericht onderzoek uit en worden hierop methodologisch toegerust. De curriculumcommissie is verantwoordelijk voor het borgen van de actualiteit van het opleidingsprogramma. Hiernaast heeft de beroepen- en werkveldcommissie een adviserende rol in het actueel houden van het programma. Het auditteam heeft vastgesteld dat het docententeam ook werkelijk als team opereert en samen de verantwoordelijkheid nemen dat het aanbod in het curriculum up to date en volledig is. Door het, onder begeleiding van de studieloopbaancoach (SLC), opstellen van een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) en daarbij aangevend aan welke competenties er gewerkt zal worden, blijft de ontwikkeling van de beroepsvaardigheden zichtbaar voor zowel de student als de SLC’er. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2007, 2008 en 2009 blijkt dat studenten de opleiding en het studiemateriaal als voldoende beoordelen (boven de 3,1 op een vijfpuntsschaal). Over de voorbereiding op de beroepspraktijk en de invulling van de stages zijn de studenten eveneens tevreden. Opvallend is dat de duale variant
20/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
beduidend lager scoort dan de overige varianten, maar nog wel voldoende (laagste score is 2,5 op een vijfpuntsschaal). Dit wordt deels verklaard door het geringe aantal studenten dat de enquêtes heeft ingevuld. Overwegingen Het auditteam stelt vast dat het programma voorziet in relevante projecten en opdrachten waarin actuele ontwikkelingen in het werkveld aan bod komen. Het management analyseert actuele ontwikkelingen zorgvuldig om te voorkomen dat er achter iedere ‘hype’ wordt aangelopen. Hoewel de opleiding betrokken is bij drie lectoraten en de laatste jaren sterker inzet op het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, is het algemene begrip hiervan (uitvoeren praktijkgericht onderzoek, raadplegen bronnen, toepassen structuur et cetera.) nog niet wijdverbreid onder de studenten. De opleiding is zich hiervan bewust, wat ertoe heeft geleid dat er in het nieuwe curriculum extra aandacht wordt besteed aan analyse- en rapportagevaardigheden. De opleiding heeft een aantoonbaar sterke praktijkcomponent, waarvan praktijkopdrachten, stages, inzet van gastdocenten en docentenstages het bewijs zijn. Wel blijkt dat de kennisgestuurde en de praktijkgestuurde leerlijnen elkaar niet altijd voldoende overlappen. Studenten geven aan in het kennisgedeelte meer behoefte te hebben aan terugkoppeling vanuit de praktijk. De link tussen een kenniscomponent en de bijbehorende praktijkcomponent lijkt daarmee niet altijd even helder voor studenten. Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Relatie doelstellingen en inhoud programma (facet 2.2) Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bevindingen • De opleiding Civiele Techniek heeft als doel, studenten op te leiden tot beginnende professionals in de Civiele Techniek. Inhoudelijk richt de opleiding zich hierbij op een beginnende beroepsbeoefenaar die breed inzetbaar is in de beroepspraktijk. • De opleiding hecht waarde aan het ontwikkelen van een integrale blik op het bouwproces. Dit houdt in dat studenten leren om verder te kijken dan alleen het eigen vakgebied en leren samenwerken met collega’s uit andere disciplines. De opleiding biedt studenten daartoe kennis, inzichten en vaardigheden in de gehele breedte van het werkterrein van de Civiele Techniek aan. De opleiding leidt twee verschillende ‘bloedgroepen’ civiele ingenieurs op; generalisten en specialisten. De student kan zelf de gewenste focus aanbrengen door het kiezen van bepaalde keuzevakken, minoren en
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
21/69
•
•
•
stage- en afstudeeropdrachten. Keuzemogelijkheden en verschillende minoren worden aangeboden vanuit de studentgestuurde leerlijn. De keuzeruimte in het eerste studiejaar is bij voorrang gericht op ondersteuning van studenten, bijvoorbeeld doordat zij met achterstanden instromen. Voor zover een student de keuzeruimte niet voor dit doel nodig heeft, kan hij gebruik maken van het hogeschoolbrede keuzeonderwijs. In de eerste twee opleidingsjaren wordt een algemeen basisniveau gegeven in kennis, vaardigheid en gedrag. Dit basisniveau vormt de noodzakelijke voorbereiding op de meer praktijkgestuurde onderwijsvormen in de laatste twee opleidingsjaren. De opleiding stelt de beroepsproducten centraal. De mate waarin neemt toe, naarmate het programma vordert. Via het werken aan deze opdrachten verwerven de studenten beoogde competenties. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs en de leerdoelen van de modulen ligt bij de onderwijsmanager, die hierin wordt geadviseerd door de curriculumcommissie. De curriculumcommissie bestaat uit de coördinatoren van de minoren, de stage en het afstuderen en de SLC-coördinator. De modulebeheerders (docenten) zijn verantwoordelijk voor het uitwerking van het competentieprofiel in modulewijzers en nemen daarbij één of meerdere modulen voor hun rekening. De curriculumcommissie controleert de uitwerking in de modulewijzers op grond van de eindkwalificaties. Dit doet de commissie aan de hand van het ‘format modulewijzer IBB’. In de modulewijzers zijn de leerdoelen opgenomen en wordt de wijze van toetsing toegelicht. Ook is vermeld aan welke competenties de module een bijdrage levert. Het auditteam heeft geconstateerd dat in de verantwoording per module is aangegeven aan welke kerncompetenties moet worden voldaan. Dit geldt echter niet voor modules ‘construeren 1e jaar’ en ‘belastingen op bouwwerken’. Tevens merkt het auditteam op dat de wijze waarop de relatie is gelegd met de kerncompetenties verschilt per module. In de meeste modulen is een tabel opgenomen waarin per module de relevante competenties zijn aangegeven. Bij een aantal modules is voor een andere - minder heldere - structuur gekozen. Ook zijn soms de kerncompetenties niet herkenbaar zoals bij construeren en belastingen op bouwwerken in het eerste jaar. De vijf toegevoegde competenties vindt het auditteam spaarzaam terug in de modulebeschrijvingen.
Overwegingen De doelstellingen zijn over het algemeen helder uitgewerkt en worden duidelijk gecommuniceerd. Het auditteam plaatst hierbij wel de kanttekening dat niet in alle modules helder is aangegeven aan welke kerncompetenties moet worden voldaan. Uit bestudering van het curriculum, de modulewijzers, en opdrachten blijkt dat het programma de eindkwalificaties weerspiegelt. Het auditteam is van mening dat er veel verschillende instrumenten worden ingezet om dit einddoel ook te bereiken (zie tevens facet 2.4). Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
22/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Samenhang in opleidingsprogramma (facet 2.3) Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Bevindingen • Het programma van de opleiding is vormgegeven volgens het ROM, waarin drie leerlijnen zijn te onderscheiden: - Kennisgestuurd: deze bestaat uit modulen waarbij studenten door middel van hoorcolleges, werkcolleges, opdrachten en dergelijke inhoudelijke basiskennis opdoen. De moeilijkheidsgraad neemt gedurende de eerste twee leerjaren toe en legt zo een basis voor de studenten om een eerste kennismaking met de beroepspraktijk aan te gaan. - Praktijkgestuurd: bij de projecten vormen realistische beroepssituaties in de vorm van aan de praktijk ontleende casussen en rechtstreeks opdrachten uit het beroepenveld de motor voor het leren. Er vindt een toepassing van kennis en inzicht plaats, oordelen op basis van reflectie en onderzoek, communiceren met specialisten en niet-specialisten en (toekomstige) vakgenoten. - Studentgestuurd: in deze lijn staat de individuele student centraal, waarbij de studenten begeleid worden vanuit studieloopbaancoaching. Iedere student krijgt in het keuzeonderwijs en de minor de ruimte om accenten in het eigen programma aan te brengen. • Binnen de kennisgestuurde leerlijn zijn inhoudelijke leerlijnen ondergebracht. De inhoudelijke leerlijnen zijn vanuit de beroepscompetenties opgesteld en omvatten een opeenvolgende samenhang van modulen in een vakgebied. De plaats van een module wordt bepaald door begin- en eindtermen van de aanliggende modulen. Daarnaast dragen zij ook bij aan de afgewogen verdeling van vaardigheden, kennis en inzicht, praktijktoepassingen, oordeelsvorming, communicatie, en leervaardigheden. • Binnen de praktijkgestuurde leerlijn - zichtbaar in projecten, stage en afstuderen ontwikkelen studenten de eindcompetenties die ten grondslag liggen aan het programma. Naarmate het programma vordert, neemt de mate van zelfsturing bij studenten toe, maar neemt ook de omvang en complexiteit van de opdrachten binnen deze leerlijn toe. Deze leerlijn draagt concreet bij aan de verticale samenhang in het programma. • Middels de drie leerlijnen wordt het onderwijs in onderlinge samenhang aangeboden. Onderwijseenheden binnen de praktijkgestuurde leerlijn worden ondersteund door modulen vanuit de kennisgestuurde leerlijn. Binnen de studentgestuurde leerlijn komt ‘alles samen’. Deze leerlijn maakt de mate waarin sprake is van horizontale samenhang tussen de leerlijnen expliciet. • Het theorie- en praktijkonderwijs binnen de kennis- en praktijkleerlijnen zijn op elkaar afgestemd en gericht op de ontwikkeling van de beoogde competenties. Binnen de praktijkleerlijn werken studenten aan praktijkopdrachten waarin zij verworven kennis toepassen in de praktijk. Het auditteam heeft de uitwerking van deze leerlijnen terug gezien in het curriculum en is van mening dat de uitwerking op een systematische wijze heeft plaatsgevonden. • De samenhang wordt jaarlijks geëvalueerd door de curriculumcommissie. • Studenten beoordelen de samenhang van het onderwijsprogramma als voldoende (Studententevredenheidsonderzoek 2007, 2008 en 2009).
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
23/69
Overwegingen Het auditteam is van mening dat de programmadelen inhoudelijk voldoende basis hebben en elkaar logisch opvolgen. De opleiding biedt studenten daarmee een inhoudelijk samenhangend programma. De verwevenheid van de drie leerlijnen die voortkomen uit het ROM, draagt hier mede zorg voor. Op grond hiervan en op basis van de gesprekken met docenten en studenten is het auditteam overtuigd van een goede inhoudelijke samenhang in het programma. Conclusie Op grond van voorgaande komt het auditteam tot het oordeel goed.
Studielast (facet 2.4) Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen • Het instituut heeft normen voor studeerbaarheid vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) dat voor iedere opleiding van toepassing is. Deze normen bevatten onder andere richtlijnen voor het aantal studiepunten per onderwijsperiode en zijn tevens opgenomen in de Studiegids van de opleiding • De studieleiding doet structureel onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend voor hun studie ervaren. Daarbij wordt ook onderzocht in hoeverre de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. • De opleiding sluit aan bij de richtlijnen van de hogeschool voor het versterken van de studeerbaarheid. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in de hogeschoolnotitie Werken aan attractief en intensief onderwijs (maart 2008). Hierin is onder andere vastgelegd dat: - het aantal contacturen voor de eerste, tweede, derde en vierdejaars studenten in de voltijd en duale opleiding bedraagt respectievelijk 20, 20, 12 en 12 contacturen per week. Voor de deeltijdvariant bedraagt dit 12 uur; - het opleidingsjaar is ingedeeld in vier kwartalen van tien weken, waarvan er negen lesweken zijn en één toetsweek; - in het eerste kwartaal van de opleiding een nulmeting of diagnostische toets wordt afgenomen om achterstanden op te sporen, attitudes en motivatie te inventariseren en op basis daarvan eventueel afspraken te maken; • De hogeschool heeft het minimum aantal contacturen per studiejaar vastgelegd. Daarnaast is de omvang van de geroosterde lesuren vanaf het studiejaar 2009-2010 vastgesteld op 50 minuten (voorheen 40 minuten). Voor voltijdopleidingen is het aantal contacturen vanaf september bepaald op 580, 580, 310, 280 voor respectievelijk het eerste, tweede, derde en vierde studiejaar. Dit aantal uren heeft betrekking op een gemiddelde over een heel cursusjaar. Daarbij worden alle aantoonbaar begeleide contactmomenten meegerekend, zoals de stagebegeleiding. • De opleiding zorgt dat er per kwartaal afwisseling bestaat tussen leerlijnen, werkvormen en toetsvormen.
24/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
• •
•
•
•
•
Teneinde de toetsdruk gelijkmatig te spreiden, vinden schriftelijke toetsen plaats aan het einde van ieder kwartaal. Opdrachten gelden als afzonderlijke toetseenheid en kunnen voorafgaand aan de toetsperiode of na de toetsperiode ingeleverd worden. Per studiejaar wordt voor elk onderdeel uit de kennisgerichte leerlijnen de gelegenheid gegeven te herkansen. De opleiding heeft verscheidene methodieken ingebouwd om de studielast beheersbaar te houden. Een voorbeeld daarvan is het tussentijds laten opleveren van onderdelen uit projecten. De beoordelingen voor de onderdelen tezamen vormen het totaalcijfer. Studenten hebben een eigen studieloopbaancoach (SLC) die hun studievoortgang in de gaten houdt en hen adviseert. Er vindt per kwartaal minimaal één individueel gesprek plaats, maar studenten kunnen ook om meer begeleiding vragen in de vorm van bijspijkercursussen en peercoaching (begeleiding van ouderejaars studenten, in Studiesucces). Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de begeleiding door de SLC als nuttig en prettig wordt ervaren. Over de benadering van Peercoaches geven studenten verder aan dat deze laagdrempeliger is dan van docenten. Mede op basis van de uitkomst van het startgesprek (zie facet 2.5) kan de student voor aanvang van het programma deelnemen aan een summerschool-programma om eventuele deficiënties of achterstanden weg te werken. Studenten die een ‘risicoprofiel’ hebben, krijgen aanvullende begeleidingsgesprekken bij de studieloopbaancoaching (SLC). Ook kan de studieloopbaancoach peercoaching inzetten als aanvulling op het SLC-programma (vergelijk facet 4.2). Er vinden na afsluiting van iedere module, evaluaties plaats. De resultaten hiervan worden ieder kwartaal besproken in het studentenoverleg. Op basis van de resultaten van dit overleg wordt een advies gegeven aan de curriculumcommissie. In geval van klachten bestaat er een klachtenregeling. Uit de ervaringen van studenten blijkt dat er adequaat opvolging wordt gegeven aan ingebrachte klachten. Uit evaluatie van de studielast blijkt dat de student het programma studeerbaar vindt. Dit wordt nog eens bevestigd door de Nationale Studenten Enquête, NSE 2010.
Overwegingen Het auditteam is van mening dat de studenten veel vrijheid hebben en mogelijkheden aangereikt krijgen om zelf sturing te kunnen geven aan het spreiden en acceptabel maken van de studielast. De opleiding heeft overtuigend aangetoond aandacht te besteden aan de studeerbaarheid van het programma. Het programma is zodanig ingericht dat de studielast goed is verdeeld, er zijn normen voor contacturen, de studielast is een vast onderdeel van evaluaties en er zijn maatregelen genomen om studievertraging te voorkomen. Ook in het geval van achterstanden wordt de student in staat gesteld om de achterstand te verkleinen, of zelfs op te heffen, door bijvoorbeeld. het krijgen van extra begeleiding, bijspijkercursussen, peercoaching. Deze instrumenten gelden deels als onderdeel van het project Studiesucces. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot het oordeel goed.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
25/69
Instroom (facet 2.5) Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Bevindingen • De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving en dat de hogeschool aansluit bij de culturele diversiteit in Rotterdam. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht bij de instroom. • De opleiding sluit aan bij de handreiking van de hogeschool in het project Studiesucces. Zo voert de opleiding met iedere student een startgesprek, waar mogelijk ‘voor de poort’. (Zie facet 2.4) • In de eerste twee studiejaren van het programma is twaalf EC (totaal vijf procent van het hele programma) gereserveerd voor keuze- en bijspijkeronderwijs. Dit is bedoeld om studenten in staat te stellen eventuele achterstanden in hun beginsituatie in te lopen. De opleiding heeft een mix van instroom van studenten uit havo, vwo en mbo-4. De visie die de opleiding daarbij heeft, is dat studenten uit de verschillende achtergronden, ook van elkaar kunnen leren. De opleiding wil tegelijkertijd recht doen aan de verschillende kwaliteiten door aangepaste programma’s aan te bieden. • De opleiding wil aantrekkelijk zijn voor alle typen studenten en gebruikt drie instrumenten om de overgang van de vooropleiding naar het hbo zo soepel mogelijk te laten verlopen: - een realistische voorlichting; - de bijspijkermodules en summercourse; - aangepaste contacturen gedurende het eerste studiejaar. • De opleiding erkent dat in 2007 de voorlichting tekort schoot met een lagere instroom tot gevolg. Dit hing samen met een gewijzigde situatie waarin de opleidingen Bouwkunde, ROP en Civiele Techniek van een gezamenlijke propedeuse naar een eigen propedeuse gingen. • De instroom van de voltijdopleiding en de duale opleiding wordt overwegend regionaal bepaald. Aangezien de deeltijdopleiding tegenwoordig de enige avondopleiding Civiele Techniek in Nederland is, kent deze variant een landelijke instroom. • Teneinde de opleiding aantrekkelijker te maken voor getalenteerde studenten, is in 2009 het excellent programma van start gegaan in de vorm van het Innovationlab “Flood control”. Tussen 2010 en 2012 zal dit programma verder uitgebreid worden. • De opleiding biedt (samen met andere techniekopleidingen binnen het IBB en EAS) een gemeenschappelijke Oriënterende Propedeuse Techniek en Bedrijfskunde (OPTB) aan. De propedeuse bestaat uit een kwartaal oriëntatie gevolgd door een schakelprogramma. Vervolgens stroomt de student in bij de opleiding van keuze. De propedeuse en de hoofdfase van de studie ronden studenten dus af bij de opleiding van keuze. Ongeveer 10 procent van de uitstroom komt van de OPTB. • In studentenonderzoek scoort het onderwerp “aansluiten bij vooropleiding” een 3,5 (op vijfpuntsschaal).
26/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Overwegingen Het auditteam is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten met een havo-, vwo- en mbo-4-diploma. De opleiding steekt bewust tijd en energie in startgesprekken “voor de poort” om het niveau van de student goed in te kunnen schatten en daar vervolgens adequaat op in te spelen. Zo biedt de opleiding diverse maatregelen om een eventuele kloof te overbruggen, bijvoorbeeld in de vorm van bijspijkercursussen en de summerschool (zie tevens facet 2.4). Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot het oordeel goed. Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten/european credit points. Bevindingen • Het curriculum van de opleiding heeft een studiebelasting van 240 EC. Voor de Propedeuse staat één jaar en die bevat 60 EC. • Studenten kunnen op basis van hun vooropleiding of reeds verworven competenties, vrijstellingen aanvragen voor onderdelen van het studieprogramma. De onderwijsmanager heeft de bevoegdheid om hierover te beslissen. • Voor de deeltijdvariant geldt eveneens een studiebelasting van 240 EC. Een deel hiervan wordt echter behaald in het buitenschoolse deel van het curriculum. Overwegingen Het auditteam constateert dat de opleiding voldoet aan de formele eisen voor studieduur. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen komt het auditteam tot het oordeel voldaan.
Afstemming tussen vormgeving en inhoud (facet 2.7) Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bevindingen • Het ROM is richtinggevend voor de ontwikkeling (zie 2.3) en uitvoering van het onderwijs. Binnen het ROM heeft de beroepspraktijk een centrale plaats in de opleiding, evenals een resultaatgerichte probleemaanpak, een stevige basis voor kennisontwikkeling, gerichtheid op de diversiteit in de studentenpopulatie en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten. • Binnen de leerlijnen (uitwerking zie 2.3) in het ROM hanteert de opleiding relevante werkvormen waarmee op een gewenste manier de vereiste competenties kunnen worden verworven. Werkvormen zijn gevarieerd en sluiten aan op de module-inhoud, de
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
27/69
•
•
•
•
•
•
opleidingsvariant en de studiefase. Er is daarbij een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten in het verloop van de opleiding. De werkvormen die de opleiding hanteert zijn: - Kennisgestuurde leerlijn: hoorcollege, practica, opdrachten (groeps en individueel), werkcolleges en cursussen; - Praktijkgestuurde leerlijn: projecten, stages, workshops en trainingen; - Studentgestuurde leerlijn: minoren (hoor- en werkcolleges), individuele coaching, groepsgewijze coaching, workshops en intervisie. Door met het vorderen van de opleiding de opdrachten en projecten in complexiteit en niveau te laten toenemen en de student minder te sturen, wordt de student meer op zichzelf aangewezen en leert de student zelfstandig en professioneel te werken. SLC loopt als een lint langs het curriculum en is gericht op het richting geven aan studievaardigheden, persoonlijke ontwikkeling en het ontwikkelen van een visie op de beroepspraktijk. De opleiding maakt gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De hogeschool maakt gebruik van de elektronische leeromgeving N@tschool. Daarbinnen hebben studenten ruimte voor hun digitaal portfolio waarbinnen zij hun geproduceerde studiematerialen kunnen verzamelen. Binnen het deeltijdse en het duale programma wordt meer nadrukkelijk gewerkt vanuit het concept van action learning. Studenten leren aan de hand van de praktijk hun ervaring te verbreden door middel van reflectie en analyse, met behulp van theoretische concepten en door middel van de confrontatie met praktijkervaringen van medestudenten. De curriculumcommissie beoordeelt het curriculum op inhoud en actualiteit en doet voorstellen aan de onderwijsmanager voor wijziging van modulen, literatuur en zo nodig het opleidingsprofiel. Ze bewaakt tevens het didactisch concept en de studeerbaarheid (zie facet 2.4). Daarnaast bewaken en verbeteren de modulebeheerders de inhoud en werkvromen van de modulen op basis van evaluaties, analyse van de curriculumcommissie en bespreking in het moduleoverleg. Het auditteam heeft verslagen van deze bijeenkomsten ingezien. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2009 blijkt dat studenten de afwisseling in werkvormen als positief ervaren (score 3,3). Dit geldt ook voor het aantal keuzemogelijkheden binnen het opleidingsprogramma (3,4).
Overwegingen Het auditteam is van mening dat het didactisch concept, de drie leerlijnen vanuit het ROM en de verschillende werkvormen die worden gehanteerd goed passen bij de eindkwalificaties van de opleiding. Het programma is evenwichtig opgebouwd en er wordt een duidelijke koppeling gemaakt tussen theorie en praktijk. De leerlijnen in combinatie met de variatie in werkvormen, maakt dat competentieontwikkeling vanuit verschillende invalshoeken plaatsvindt. De opleiding hanteert bovendien een duidelijke visie in haar opleidingsbeleid door ervoor te kiezen om studenten eerst een brede theoretische basis mee te geven, waarna een meer praktijkgerichte benadering volgt. Daarnaast is het auditteam van mening dat de opleiding een nieuwe en interessante route volgt waarbij zij een sterke koppeling
28/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
maakt tussen mbo, hbo, wo en het bedrijfsleven. De resultaten hiervan zullen ten tijde van de volgende accreditatie beoordeeld kunnen worden. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
Beoordeling en toetsing (facet 2.8) Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bevindingen • In de hogeschoolnotitie Attractief en Intensief Onderwijs (2008) is er een aantal nieuwe kaders afgesproken voor de toetsing. Binnen een hogeschoolbreed project wordt beoogd de kwaliteit en efficiency van de toetsing op een hoger plan te brengen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de signalen vanuit de interne kwaliteitszorg dat binnen enkele opleidingen de aansluiting tussen doelen, programma en toetsing verbeterd kan worden. Dit is onderwerp van gesprek in de managementgesprekken tussen het CvB en de instituutsleiding. • De hogeschool heeft in haar kwaliteitszorgkader streefdoelen opgenomen voor ‘toetsing’. Enkele daarvan zijn: - Een student wordt in staat gesteld zijn beoordeelde toets in te zien; hij kan een toelichting krijgen op de beoordeling. - Er zijn duidelijke beoordelingscriteria vastgelegd voor de verschillende stages, afgestemd op de geformuleerde stagedoelen. - De beoordeling van de stages gebeurt door de opleiding, met inbreng van de stageof werkbegeleider. - Voor elk onderdeel van het programma is vooraf bekend hoe de toetsing zal plaatsvinden - De studieloopbaancoach bespreekt met de student diens studieresultaten en vergelijkt die met de beoogde competenties. Dit gebeurt aan de hand van het (digitaal) portfolio van de student. • Het instituut IBB heeft deze doelstelling doorvertaald naar haar eigen toetsbeleid in de nota Toetsbeleid IBB 2009. • De instituutsdirectie en de studieleiding zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking van de toetsen. De toetscommissie van de opleiding CT ziet toe op een juiste naleving van de richtlijnen die gelden voor de uitvoering van toetsing, beoordeling en toekenning van studiepunten. • Docenten van de opleiding voeren het toetsbeleid uit. Zij ontwikkelen de toetsen, stellen criteria en normen vast binnen de regels van het instituut. De curriculumcommissie ziet toe op de kwaliteit van de toetsen en een adequate spreiding van de verschillende toetsvormen in relatie tot de leerlijnen. • Binnen de opleiding CT wordt competentiegericht getoetst. Dit houdt in dat de student door middel van toetsing bewijst of hij bepaalde competenties beheerst. Dit gebeurt aan
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
29/69
•
•
•
•
•
de hand van opgestelde indicatoren, die zijn afgeleid van de opleidingscompetenties. De opleidingen toetsen met de indicator of de student de betreffende competentie beheerst in een bepaalde beroepstaak. Het auditteam heeft op basis van het materiaal en het bezoek vastgesteld dat de opleidingen op twee manieren de competenties toetsen, via summatieve en formatieve toetsing. Bij summatieve toetsing wordt vastgesteld of een student bepaalde competenties op het niveau van de betreffende beroepstaak beheerst of niet beheerst. De summatieve toetsing resulteert in de kwalificaties 1 t/m 10. Een 6 of hoger betekent dat aan de competentie/eisen behorend bij de beoordeelde beroepstaak is voldaan en dat de student hiervoor is geslaagd. Een 5 of lager betekent dat hieraan niet is voldaan en dat de student niet is geslaagd. Bij formatieve toetsing, waarbij het accent ligt op de ontwikkeling van de student, krijgt de student feedback over zijn ontwikkeling en de competenties die tot dan toe zijn ontwikkeld. Het auditteam stelt vast dat door de opleidingen verschillende toetsvormen worden ingezet: thematoetsen, kennistoetsen, praktijkbeoordelingen, beroepsproducten, assessments en vaardigheidstoetsen. Het auditteam heeft deze toetsen ingezien en stelt vast dat de opleidingen gebruik maken van kwalitatief goede en gevarieerde toetsen die passend zijn bij de lesstof en waarmee beoogde doelen adequaat worden geëvalueerd. Het auditteam vindt dat de toetsen van voldoende niveau zijn, aansluiten op het onderwijs en inzichtelijke en relevante vragen bevatten. Hoewel de beoordelingscriteria van de toetsen relevant en helder zijn, worden deze naar de mening van het auditteam nog niet altijd even helder toegepast. Uit de bestudering van verschillende beoordelingsformulieren, valt bij de feedback op de toetsen niet altijd te herleiden waar de beoordelingen op zijn gestoeld. Het auditteam ziet hierin mogelijkheden voor verbetering voor de opleiding. De projectbeoordeling in het derde en vierde jaar vindt plaats door meerdere beoordelaars, waaronder een de beoordelaar vanuit de organisatie waar het project of de stage plaats heeft gevonden. De docent draagt eindverantwoordelijkheid voor het toekennen van het cijfer. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2009 blijkt dat zij tevreden zijn over de wijze van toetsing en beoordelen. Voor studenten is het vooraf duidelijk waarop zij beoordeeld worden. In het Studententevredenheidsonderzoek 2009 beoordelen zij dit aspect met een 3,1 op een vijfpuntsschaal.
Overwegingen Het auditteam is van mening dat er door de opleiding veel aandacht is besteed aan het vastleggen van het toetsbeleid en de toetsprocedures. Het auditteam is positief over de variëteit in toetsen en het niveau van de toetsen. Ten aanzien van de uitvoering van de beoordelingen is de weging die ten grondslag ligt aan de cijfers bij de verschillende toetsvormen, voor het auditteam niet altijd even transparant. Hier liggen volgens het auditteam mogelijkheden tot verbetering voor de opleiding, door bijvoorbeeld meer aandacht te besteden aan de toelichting van deze weging richting student.
30/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Programma Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Programma’ positief.
2.3
Inzet van personeel
Eisen hbo (facet 3.1) Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen • De uitgangspunten van het personeelsbeleid van de Hogeschool Rotterdam zijn vastgelegd in het Beleidsplan Afdeling P&O 2003-2006. Het personeelsplan van het instituut en de opleiding is vastgelegd in het Meerjaren Strategisch Personeelsplan IBB 2009-2011 en sluit aan het hogeschoolbeleid. • In 2008 heeft de Hogeschool Rotterdam de convenantsgelden die werden vrijgemaakt vanuit het Ministerie van OCW, aangewend om de docentfuncties aan te passen aan de veranderende ontwikkelingen van voorgaande jaren. Hierbij is het OIIO-beleid en de ambitie om zich tot kennisinstituut te ontwikkelen leidend geweest. Dit resulteert in het streven om in 2011 de volgende mix aan functies gerealiseerd te hebben: 20 procent docenten, 40 procent kerndocenten, 30 procent hogeschooldocenten, 10 procent hoofddocenten. De betreffende functiebeschrijvingen zijn in 2009 uitgewerkt en voorhanden. • De opleiding streeft ernaar dat onderwijsgevenden beschikken over actuele praktijkervaring. Uit de CV’s van de docenten blijkt dat alle docenten beschikken over relevante werkervaring in de beroepspraktijk. De meeste medewerkers combineren het docentschap met een baan in het werkveld. Circa 45 procent van de medewerkers werkt korter dan vijf jaar bij de opleiding. In 2009 werd circa vijftien procent van de formatie vernieuwd na vertrek van medewerkers. De opleiding ziet in de regelmatige vervangingsvraag van docenten mogelijkheden om steeds mensen met recente ervaring in het bedrijfsleven op te nemen. De totale omvang aan CV’s vormt een goede afspiegeling van het in te vullen programma. • Docenten voor wie de relevante werkervaring al enige tijd geleden is, krijgen gelegenheid deze actueel te houden. Dat kan door contacten met het werkveld in hun rol van stagebegeleider, afstudeerbegeleider, via projecten met reële opdrachtgevers en/of via het lectoraat. Voorts zijn er contacten met het werkveld in de vorm van werkbezoeken, gastlezingen en via de minoren. Ook is het mogelijk dat in de individuele scholingsafspraken een docentstage bij een bedrijf wordt opgenomen.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
31/69
•
•
•
•
Circa 45 procent van de medewerkers werkt korter dan vijf jaar bij de opleiding. In 2009 werd circa vijftien procent van de formatie vernieuwd na vertrek van medewerkers. De opleiding ziet in de regelmatige vervangingsvraag van docenten mogelijkheden om steeds mensen met recente ervaring in het bedrijfsleven op te nemen. Naast de inzet van eigen docenten, zet de opleiding naar de mening van het auditteam zeer doelgericht een groot aantal gastdocenten in om de actualiteit van de praktijk te verbinden met de diverse leerlijnen. Een aantal vertegenwoordigers uit het werkveld, met wie het audit team sprak, gaf aan te worden ingezet als gastdocent. Docenten houden verder op verschillende manieren contacten met de beroepspraktijk, bijvoorbeeld door stagebegeleiding, het begeleiden van projecten en afstudeeropdrachten en de inzet van gastdocenten in de modules waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Uit het studententevredenheidsonderzoek 2009 blijkt dat studenten tevreden zijn over de mate waarin docenten op de hoogte zijn van de beroepspraktijk. Ook uit het gesprek met de studenten bleek dat zij tevreden zijn over de praktijkkennis van de docenten.
Overwegingen De CV’s van de docenten tonen aan dat de docenten werkzaam zijn (geweest) in de beroepspraktijk. De verbinding met de beroepspraktijk wordt verder verstevigd door contacten van docenten met het beroepenveld in hun rol als stagebegeleider, afstudeerbegeleider, via projecten met opdrachtgevers en door betrokkenheid met het lectoraat. Ook de studenten herkennen de praktijkkennis van hun docenten en zijn hier positief over. Voorgaande is geborgd in het instituutsbeleid. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bevindingen • Voor het toewijzen van onderwijstaken aan docenten is in 2008 het PTD-model ingevoerd, met als uitgangspunt de centrale rol van de onderwijsuitvoering in de taken van docenten, op basis van de contacttijd tussen docent en studenten. • Het personeelsbeleid van het instituut is vastgelegd in het Meerjaren Strategisch Personeelsplan IBB 2009-2011. De omvang en samenstelling van de personeelsformatie is aantoonbaar afgeleid van de eisen die de opleidingen van het instituut stellen. De hogeschool heeft als norm gesteld dat minimaal 65 procent van het budget wordt besteed aan onderwijsactiviteiten. • Volgens de hogeschoolnorm mag maximaal 20 procent van de personeelsbegroting besteed worden aan overhead. Binnen het IBB is dit percentage achttien procent. de rest is beschikbaar voor onderwijsgevend personeel.
32/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
•
•
•
De hogeschoolnorm voor de docent-studentratio ligt tussen de 1:25 en 1:30. De verdeling van de formatie binnen het instituut vindt plaats naar rato van het aantal ingeschreven studenten per opleiding. De docent-studentratio is voor collegejaar 2009-2010 conform de norm 1:26. Het aantal docenten met een masteropleiding ligt met 58 procent onder het landelijk streven van 70 procent. De opleiding heeft zichzelf ten doel gesteld het percentage met tien procent omhoog te krijgen in 2013. Met het oog op een optimale uitwisseling met het bedrijfsleven heeft de opleiding een bewust beleid voor het aanstellen van docenten met een kleinere aanstelling binnen het deeltijdonderwijs. Negentien procent van de formatie van docenten wordt gevormd door docenten met een aanstellingsomvang kleiner dan 0,8 fte. Dit betreft overwegend docenten in het deeltijdavondonderwijs. De functieverdeling (waarbij er te weinig docenten zijn met schaal elf en dertien en 20 procent teveel docenten met schaal twaalf) voldoet niet aan de eisen die aan het docententeam gesteld wordt. Het docentenbestand wordt voor de studieloopbaanbegeleiding ondersteund door peercoaches die in het kader van het project Studiesucces in dienst van de opleiding zijn gesteld. Dit zijn succesvolle ouderejaars studenten die onder begeleiding van een coördinator worden ingezet in de begeleiding van jongerejaars studenten. Uit de gesprekken met de docenten en de studenten bleek dat studenten deze peercoaches makkelijk weten te vinden en de inzet ervan een toegevoegde waarde vinden. Het IBB hanteert het hogeschool ziekteverzuimprotocol dat eind 2008 is opgesteld. Voor alle opleidingen binnen IBB lag het ziekteverzuim onder de gestelde norm van de hogeschool van 4,4 procent. Over de periode 2007-2009 is een daling ingezet van 4,3 procent naar 3,4 procent voor het totaal van kort, middel, en lang verzuim. Studenten geven in het gesprek met het auditteam aan dat docenten enerzijds zeer betrokken en toegankelijk zijn, maar sommige docenten ook moeilijk bereikbaar vanwege de werkdruk. Uit het Medewerkerstevredenheidonderzoek 2009 komt naar voren dat de gemiddelde tevredenheid van medewerkers bij IBB met een 7,8 beoordeeld wordt. 74 procent van de medewerkers zijn tevreden of zeer tevreden over het werk. Onderdelen als werksfeer en kwaliteit van het onderwijs worden als zeer positief beoordeeld. Onderdelen als werkdruk en medezeggenschapsraad worden minder positief beoordeeld.
Overwegingen De kwantiteit van het docententeam van de opleiding Civiele Techniek voldoet aan de eisen van de hogeschool en het IBB. Wel heeft het auditteam op basis van gesprekken met studenten vernomen dat de werkdruk van de docenten ten koste gaat van de bereikbaarheid van sommige docenten. Het auditteam heeft geen signalen ontvangen dat voorgaande ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs of gepaard gaat met lesuitval. De opleiding heeft verschillende maatregelen getroffen om de werkdruk omlaag te krijgen, zoals de inzet van peercoaches en het zoeken van een efficiëntere toetsvormen. Dit begint volgens de docenten zijn vruchten af te werpen. Het auditteam heeft er vertrouwen in dat er voldoende personeel wordt ingezet om het onderwijs te verzorgen.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
33/69
Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bevindingen • De hogeschool heeft professionaliseringsbeleid vastgelegd in de Kadernotitie Professionalisering Hogeschool Rotterdam (2006). In deze notitie zijn de investeringen van de hogeschool beschreven voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van personeel. Sinds 2008 wordt ingezet op het verhogen van het opleidingsniveau van het onderwijsgevende personeel. Per 2009 geldt als doelstelling het aantal op masterniveau opgeleide docenten gefaseerd te verhogen van 50 procent naar 60 procent. Jaarlijks starten 40 docenten aan een mastertraject binnen de hogeschool. • De personeelsontwikkeling wordt op instituutsniveau gestuurd vanuit de jaarlijkse cyclus van plannings- en beoordelingsgesprekken die voor iedere medewerker van toepassing is. Zo worden, aan het begin van de cyclus met iedere medewerker, resultaatafspraken gemaakt ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Afspraken worden vastgelegd in een Persoonlijk Ontwikkelplan (Handreiking POP en voorbeeldformulieren POP). Vervolgens wordt, aan het eind van de cyclus, de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken (Handreiking gesprekscyclus Hogeschool Rotterdam 12 maart 2008; gesprekscyclusformulieren directeur, lector, docentfuncties en algemeen medewerker). Hiervoor stelt de medewerker een zelfevaluatie op waarbij verschillende evaluatie-instrumenten worden ingezet, zoals 360 graden feedback, een collega-evaluatie en een klantevaluatie. De onderwijsmanager is verantwoordelijk voor de gesprekcyclus met de docenten. • Voor de invulling van afspraken in het kader van professionalisering is voor docerend personeel 10 procent van de arbeidstijd gereserveerd. Naast een eventueel mastertraject, kan de medewerker in aanmerking komen voor scholing georganiseerd van de Dienst P&O. Deze dienst biedt een divers palet aan trajecten voor deskundigheidsbevordering voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Deze trajecten zijn bijvoorbeeld gericht op versterking van kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT of studieloopbaancoaching. Binnen de opleiding Civiele Techniek vindt vakinhoudelijke scholing veelal plaats middels korte cursussen, of in de vorm van intercollegiale coaching. • Een deel van de scholing wordt verzorgd in de vorm van ten minste drie instituutsbrede scholingsdagen per jaar, waaraan docenten verplicht deelnemen. Daarnaast organiseert het instituut cursussen over onderwerpen die voor veel IBB-docenten relevant kunnen zijn. In samenspraak met de leidinggevende worden afspraken gemaakt over deelname aan deze cursussen. • De aanwezigheid van en samenwerking met de lectoraten zorgen voor een structurele professionalisering van de docenten.
34/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
• •
•
•
• •
Voor nieuwe docenten is er een inwerkprogramma. Uitgangspunten en invulling van het programma zijn vastgelegd in het Meerjaren Strategisch Personeelsplan IBB 2009-2011. Voor beginnende docenten met geen of weinig ervaring in het verzorgen van onderwijs in het hbo wordt tevens een cursus aangeboden, gericht op algemene didactische vaardigheden, met nadrukkelijke aandacht voor het ROM. Voor nieuwe docenten zonder een didactische aantekening die met succes een jaar onderwijs hebben verzorgd, organiseert de hogeschool de Basiscursus Didactiek voor HBO-docenten. Een groot aantal docenten heeft een te beperkte aanstelling om een volledige didactische opleiding te volgen. Zij volgen echter wel didactische cursussen of scholingsdagen in kader van didactiek. Uit de CV’s van de docenten blijkt dat 58 procent van de docenten een relevante academische opleiding heeft afgerond. Alle overige docenten hebben een relevante hboopleiding gevolgd. Uit de CV’s blijkt dat de docenten specifieke deskundigheid hebben op de vier belangrijkste gebieden van de Civiele Techniek. Bovendien blijkt dat alle docenten na hun afstuderen aanvullende cursussen en trainingen hebben gevolgd. Inhoudelijk zijn deze trainingen en cursussen gericht op het leren van nieuwe vakontwikkelingen en didactisch is dit met name gericht op nieuwe werk- en toetsvormen. De aanwezigheid van en samenwerking met de lectoraten zorgen tevens voor een professionalisering van de docenten. Uit de module-evaluaties van 2008-2009 en de eerste onderwijsperiode van collegejaar 2009-2010 blijkt dat studenten zeer positief oordelen over de docent voor wat betreft zijn of haar kennis en deskundigheid op het vakgebied. Daarnaast zijn positieve punten de wijze van presenteren, de kwaliteit van begeleiding, de mate van feedback en positieve werksfeer.
Overwegingen Het auditteam is van mening dat het docententeam zowel inhoudelijk als didactisch aan de maat is. Studenten zijn tevreden over de kwaliteit van de docenten. Ook is er beleid ten aanzien van de kwaliteit van medewerkers voorhanden en wordt dit nageleefd door de opleiding. Het auditteam stelt wel vast dat het docententeam qua masterniveau nog niet aan het hogeschoolbrede streefdoel van 70 procent voldoet. De opleiding heeft wat dit betreft nog een achterstand in te halen. Daarentegen onderscheidt de opleiding zich als een voorloper voor wat betreft de praktijkgerichte oriëntatie, kennis en kunde van het docententeam. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed. Samenvattend oordeel Inzet van personeel Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Inzet van personeel’ positief.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
35/69
2.4
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (facet 4.1) De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen • Het huisvestings- en voorzieningenplan is opgenomen in het zogeheten huisvestingsjaarplan FADI 2010. De borging van de huisvesting geschiedt door de jaarlijkse huisvestingsplannen van de facilitaire dienst en het calamiteitenplan van het Academieplein. • De opleiding is gehuisvest in het gebouw Academieplein te Rotterdam. Hier vindt overwegend het (binnenschools) onderwijs plaats. Een aantal minoren, praktijkonderwijs en projecten vindt plaats op de nieuw geopende RDM-campus. • Het huisvestingsbudget van het instituut wordt periodiek vastgesteld door het College van Bestuur, op basis van het aantal lesuren en de ruimtenorm per student en docent, met een extra toekenning voor vakspecifieke ruimten. Voor de aanschaf en vervanging van apparatuur krijgt het instituut een inventarisbudget toegewezen. • Sinds collegejaar 2008-2009 is de huisvestingsituatie verbeterd; de docententeams zijn logischer gehuisvest, het bedrijfsbureau heeft een eigen, zichtbare plek gekregen, evenals BEB en BICK. • De opleiding CT beschikt over een aantal laboratoria waar praktijkonderwijs plaatsvindt. Deze zijn verspreid over de twee locaties. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van verschillende collegezalen, projectlokalen, instructieruimtes en studentwerkplekken. • Met het oog op de spreiding tussen de twee genoemde locaties, is op de locatie academieplein besloten om de drie aanwezige instituten (IBB, IEAS en ICMI) gezamenlijk te roosteren. Uitgangspunt hierbij zijn de lokaaluren en niet de vierkante meters. Uit het gesprek met de studenten blijkt, dat dit kan betekenen dat de roostering soms wat ongelukkig is doordat er grote groepen in te kleine ruimtes ingeroosterd worden en visa versa. De onderwijsmanager is verantwoordelijk voor de aanvraag van onderwijsruimtes per onderwijsperiode. De roosterdienst wijst vervolgens geschikte ruimtes toe. • In de mediatheek worden actuele en klassieke standaard werken aangeboden die betrekking hebben op vele aspecten uit het vakgebied en in het bijzonder op de thema’s uit het programma. Van alle voorgeschreven literatuur zijn meerdere exemplaren aanwezig. Daarnaast kunnen studenten hier online in (wetenschappelijke) tijdschriften zoeken. • Studenten kunnen op verschillende plekken binnen de hogeschool gebruik maken computers. Het gebouw is voorzien van draadloos internet, zodat studenten met een eigen laptop aan de slag kunnen. Daar waar steeds meer studenten gebruik maken van een eigen laptop heeft de opleiding besloten om in de practicumzalen extra wandcontactdozen aan te leggen. • Via de intranetomgeving (Hint) kunnen studenten onder meer informatie opzoeken over het studentenstatuut, studiefaciliteiten, mediatheek, audiovisuele middelen, de opleidingsgids van de opleiding, roosters, roosterwijzigingen en tentamencijfers.
36/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
• •
•
•
• •
De elektronische leeromgeving N@tschool wordt gebruikt om studie-informatie me te communiceren. Docenten beheren de studie-informatie, studenten kunnen via N@tschool projectinformatie met elkaar delen, beheren en werkstukken inleveren. Naast deze faciliteiten wordt er gebruik gemaakt van IBB-brede voorzieningen, zoals het Bedrijfsbureau en het Bureau Externe Betrekkingen. Het Bedrijfsbureau vervult een belangrijke coördinerende en ondersteunende rol in de onderwijsorganisatie. Zij vervult taken omtrent roostering, registratie van cijfers en studievoortgang, verzamelt evaluatiegegevens, informatievoorziening, en heeft secretariële taken. Het Bureau Externe Betrekkingen richt zich op de beroepsvoorbereidende stages. De opleiding is verantwoordelijk voor de inhoudelijke kant en de beoordeling van de stage, het praktijkbureau voor de uitvoering ervan en het data- en relatiebeheer. Ook verzorgen het bureau de informatievoorziening aan, en de communicatie met studenten, werkveld en docenten. Het lectoraat en het Medialab zijn gevestigd op de RDM Campus, op het terrein van de voormalige Rotterdamse Droogdok Maatschappij, gelegen in Heijplaat, midden in de Rotterdamse Stadshavens. Hier werken studenten en bedrijven samen aan de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving. Excellente studenten werken samen met lectoraten en bedrijven aan innovatieve projecten. De studenten beoordelen de materiële voorzieningen van de opleiding met cijfer tussen de 2,9 en 3,5 op een vijfpuntsschaal (Studententevredenheidsonderzoek 2009). Uit het gesprek met de studenten komt naar voren dat zij tevreden zijn over de doorlooptijd waarmee de cijfers bekend worden gemaakt. Studenten zijn minder tevreden over de tijdigheid van de voorlichting over de roostering en geven aan dat de computerfaciliteiten nog wat krap kunnen zijn.
Overwegingen Het auditteam heeft de faciliteiten waargenomen tijdens een rondleiding en stelt vast dat deze toereikend zijn voor de opleiding om haar programma naar wens uit te voeren. De opleiding beschikt over goed geoutilleerde praktijklokalen waar studenten de vereiste beroepshandelingen kunnen ontwikkelen. De opleiding heeft toegang tot een bijzondere locatie op de RDM Campus, waar verschillende opleidingen, opleidingniveaus en bedrijven samenwerken aan de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving. Bij de inroostering van de lessen wordt rekening gehouden met het bestaan van twee afzonderlijke locaties. Wel zijn de studenten minder te spreken over de tijdigheid waarmee de roostering bekend wordt gemaakt. Ook geven zij aan dat de computerfaciliteiten op piekuren te beperkt zijn. Het auditteam constateert dat de opleiding verbetermaatregelen inzet teneinde de faciliteiten te optimaliseren, op basis van evaluaties onder studenten. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel voldoende.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
37/69
Studiebegeleiding (facet 4.2) De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Bevindingen • De studiebegeleiding is, in de vorm van studieloopbaancoaching (SLC), een belangrijk onderdeel van het ROM en ondergebracht in de studentgestuurde leerlijn. Op die manier komt SLC terug in elke studiefase. De uitgangspunten voor SLC zijn door de hogeschool voor ieder instituut vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). • Binnen SLC vindt de integratie plaats van het geleerde gericht op de competentieontwikkeling van de student (zie ook facet 2.3). Via SLC wordt onder andere gestuurd op beroepsoriëntatie, selectie en verwijzing evenals op loopbaanoriëntatie. Hiermee wordt de gewenste studievoortgang, -planning en het bevorderen van de studentverantwoordelijkheid bewaakt en bevorderd. Ook staat de professionele ontwikkeling van de student centraal in de SLC. Studenten leren hun ontwikkeling van de studiecompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen. Dit gebeurt onder begeleiding van een studieloopbaancoach die, zo mogelijk, door Hogeschool Rotterdam is gecertificeerd. Vast staat dat iedere student ten minste drie individuele gesprekken heeft met zijn studieloopbaancoach. • In het kader van het hogeschoolbeleid om de diversiteit in de studentenpopulatie te vergroten, werkt de hogeschool met peercoaching (Peercoaching aan de Hogeschool Rotterdam, juni 2007). Binnen de opleiding zijn peercoaches actief. Peercoaches zijn studenten die fungeren als rolmodel, gastheer, vraagbaak en coach voor medestudenten. Peercoaching wordt in aanvulling op SLC ingezet. De studieloopbaancoach verwijst, wanneer de vraag daartoe is, een student door naar een peercoach. Afspraken met een peercoach zijn niet vrijblijvend. Deze worden vooraf vastgelegd. Een coördinator peercoaching ziet toe op naleving hiervan. • In het kader van het programma Studiesucces voert de opleiding intakegesprekken met alle instromende studenten. Deze gesprekken hebben als doel eventuele deficiënties en andere belemmeringen voor het volgen van de studie vast te stellen zodat hier tijdig op kan worden geanticipeerd om de student een grotere kans op succes te bieden. Daarnaast voert de onderwijsmanager gesprekken met alle instromende studenten die van elders komen en willen instromen in een hoger leerjaar. Op basis van deze gesprekken worden individuele studietrajecten opgesteld. • De opleiding hanteert een norm van 37 EC voor een bindend studieadvies in het eerste jaar van de propedeuse (OER 2009-2010). • De stagecoördinator is de modulebeheerder van de verschillende stagehandleidingen en draagt er zorg voor dat deze handleidingen tijdig ter beschikking zijn. Inzake afstudeerbegeleiding geldt dat de eerste docent de student ten minste één keer op zijn afstudeerplek bezoekt.
38/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
• • •
•
Informatievoorziening is gericht op de bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. Via het studentvolgsysteem OSIRIS wordt de studievoortgang van studenten gevolgd en kunnen, wanneer gewenst, direct afspraken met studenten worden gemaakt om de gewenste studievoortgang te ondersteunen. Het toetsrooster wordt per jaar bekend gemaakt. De bijbehorende lokalen worden later bekend gemaakt. Roosterwijzigingen worden dagelijks voor 8.30 uur via Hint, monitor, of eventueel telefonisch of per mail aan de student bekend gemaakt. Het digitaal portfolio is een ruimte binnen N@tschool waarin studenten hun materialen kunnen verzamelen. Het betreft een werkvorm waarmee de competentieontwikkeling van studenten zichtbaar wordt gemaakt. Deze competentieontwikkeling, gericht op de eindkwalificaties van de opleiding, wordt gestuurd vanuit SLC. In het Studententevredenheidsonderzoek 2009 beoordelen de studenten de kwaliteit van de studieloopbaancoaching en de inzet en wijze van informeren met een 3,2. Studenten zijn echter ontevreden over de mate waarin het rooster en roosterwijzigingen tijdig bekend worden gemaakt.
Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding veel zorg besteedt aan de studiebegeleiding. Studiebegeleiding is onderdeel van het programma en de reacties op de drie nieuw ingevoerde vormen van studentbegeleiding (intakegesprekken, SLC, Peercoaches) zijn zeer positief. Op momenten dat de opleiding feedback kreeg dat de begeleiding ontoereikend was, heeft zij adequate verbeteracties geformuleerd en toegepast. Uit het gesprek met de studenten komt naar voren dat zij de docenten toegankelijk vinden en dat zij tevreden zijn over de begeleiding. De informatievoorziening is naar het oordeel van het auditteam voldoende toereikend ingericht op het bevorderen van de studievoortgang van studenten. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed. Samenvattend oordeel Voorzieningen Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Voorzieningen’ positief.
2.5
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (facet 5.1) De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Bevindingen • De Instituutsdirecteur is verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid van het instituut en van de opleidingen van het instituut. Richtlijn daarbij is het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: ‘Kwaliteit is doelbereiking’. Het
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
39/69
•
•
•
•
kwaliteitszorgkader van de hogeschool is ontleend aan het strategisch beleid van de hogeschool en aan het accreditatiekader van de NVAO. De hogeschool heeft toetsbare streefdoelen geformuleerd in vier domeinen: onderwijskwaliteit, kwaliteit van management en sturing, operationele kwaliteit en systematische kwaliteitszorg. Deze streefdoelen zijn gebaseerd op de NVAOkwaliteitscriteria en op de strategische ambities van de Hogeschool Rotterdam. Het kwaliteitsbeleid van het instituut en van de opleiding berust, in het verlengde van het hogeschoolbeleid, op drie pijlers: 1. De beleids- en jaarplancyclus van planning en control (P&C-cyclus). Basis voor het management en sturing is de planvorming, vastgelegd in het meerjarig strategisch beleidsplan van het instituut. Binnen de P&C-cyclus worden de beleidsterreinen financiën, onderwijs en management en sturing onderscheiden. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen tussen het Instituut en het CvB heeft hierbij een centrale rol. Elk instituut van de hogeschool heeft een gesystematiseerd geheel van procedures en documenten, op basis waarvan het CvB de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitscriteria kan vaststellen. 2. Met de interne kwaliteitszorgsystematiek van de opleiding wordt cyclisch en methodisch gewerkt aan kwaliteitsverbetering. De kwaliteitszorg heeft betrekking op drie door Hogeschool Rotterdam vastgestelde domeinen: Onderwijskwaliteit, Kwaliteit van management en sturing, en Operationele kwaliteit. De hogeschool heeft haar doelstellingen binnen deze domeinen en de NVAO-criteria uitgewerkt in toetsbare streefdoelen (Toetsbare streefdoelen van de Hogeschool Rotterdam, 2006). Binnen dit kader heeft het instituut en vervolgens de opleiding eigen kwaliteitsbeleid vastgelegd. 3. Het bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie via het periodiek uitvoeren van (midterm) audits bij opleidingen en instituten, halverwege de accreditatieperiode. Dit gebeurt aan de hand van de facetten van het NVAO-kader. Het bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie via het periodiek uitvoeren van (midterm) audits bij opleidingen en instituten, halverwege de accreditatieperiode. Dit gebeurt aan de hand van de facetten van het NVAO-kader. Daarnaast houdt het AMC reviews (ongeveer drie jaar na de visitatie en na de audit) om vast te stellen hoe de opleiding is omgegaan met de adviezen van respectievelijk de visitatiecommissie en het auditteam. In 2007 heeft een interne audit plaatsgevonden bij de opleiding Civiele Techniek. Enkele kritiekpunten ten aanzien van kwaliteitszorg waren dat er weliswaar veel gegevens werden verzameld, maar dat onvoldoende duidelijk werd geëxpliciteerd tot welke verbeteringen dit heeft geleid. Een ander punt van kritiek betrof het beperkt notuleren van commissievergaderingen waardoor opvolging moeilijk vast te stellen was. Een laatste aanbeveling betrof de bekendmaking van evaluatiemomenten en uitkomsten aan studenten. De opleiding heeft haar eigen kwaliteitsbeleid vast gelegd in het eigen kwaliteitszorgbeleid: Beleid Interne Kwaliteitszorg IBB, 2008. Daarin is uiteengezet via welke instrumenten de opleiding periodiek evaluaties uitvoert.
40/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
• •
•
•
•
Voorbeelden van evaluaties waarvan de opleiding gebruikt maakt zijn: - module- en projectevaluatie (student); - stage-evaluatie (student en bedrijfbegeleider); - afstudeerevaluatie (student en bedrijfsbegeleider); - minoronderzoek (student); - studenttevredenheidsonderzoek (student); - alumni-onderzoek; - werkgeversonderzoek; - exitonderzoek (studiestakers); - medewerkerstevredenheidsonderzoek; - collega-meter in het kader van de gesprekscyclus (collega’s van medewerkers). Bij al deze instrumenten is beschreven wie de respondenten zijn, welke onderwerpen aan bod komen, wat de frequentie is, en welke wijze van evalueren wordt gehanteerd. Daarbij maakt de opleiding gebruik van het studententevredenheidsonderzoek (STO) dat de hogeschool eens per twee jaar uitvoert. Het laatste STO dateert van maart 2009. Op grond van het bestudeerde materiaal en het gevoerde gesprek met studenten en de onderwijsmanager constateert het auditteam dat de opleiding veelvuldig evalueert met het oog op kwaliteit en op adequate wijze opvolging geeft aan de gedane evaluaties. Via de verschillende evaluatie-instrumenten stelt de opleiding vast in welke mate de streefdoelen zijn gerealiseerd. Op basis van streefnormen voor tevredenheid worden evaluatie-uitkomsten geanalyseerd en, waar nodig of gewenst, verbetermaatregelen in gang gezet. De streefcijfers voor tevredenheid zijn van aan aantal factoren afhankelijk. In het algemeen geldt dat onvoldoende scores altijd een aandachtspunt zijn. De opleiding vindt een score onder de drie onvoldoende. Tevens wordt, wanneer mogelijk en relevant, gebenchmarkt met andere IBB-opleidingen (bij stage- en afstudeerevaluaties, studenttevredenheidsonderzoek), andere instituten van de hogeschool (bijvoorbeeld ten aanzien van voorzieningen) en landelijke cijfers. Om de gestelde doelen te bereiken vinden op instituuts- en opleidingsniveau verschillende Plan-Do-Check-Act cycli (PDCA-cyclus) plaats. Deze cyclus verloopt op de volgende manier; - Plan: De doelstellingen van het instituut worden vierjaarlijks vastgelegd in het Strategisch Plan. Iedere opleiding formuleert jaarlijks doelstellingen in het jaarplan. De NVAO-accreditatie-items komen terug in het jaarplan. - Do: de medewerkers van IBB voeren de geplande activiteiten uit die moeten leiden tot het realiseren van de gestelde doelen. - Check: Het IBB verzamelt systematisch informatie om na te gaan of de doelen uit de planfase zijn bereikt. Daarnaast kunnen incidentele onderzoeken worden uitgevoerd. - Act: met behulp van de informatie verkregen in de checkfase, worden maatregelen getroffen. Deze worden vastgelegd in de diverse vergaderverslagen en in het jaarverslag van de opleiding. De verantwoordelijkheden in deze fase zijn afhankelijk van het niveau waarop de resultaten verkregen zijn. Ter ondersteuning van het kwaliteitsbeleid is op centraal niveau Infoland aangeschaft, dat sinds april 2007 bij de instituten wordt geïmplementeerd. Infoland is een softwaresysteem dat is opgezet volgens de facetten en criteria uit het NVAO-
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
41/69
•
•
•
beoordelingskader. Hierin worden documenten, processen, doelen, resultaten en verbeteracties in relatie tot elkaar opgeslagen. Het IBB heeft de beschikking over een eigen stafafdeling Bureau voor Innovatie, Communicatie en Kwaliteit (BICK) die het management ondersteunt op het gebied van onderwijsinnovatie, onderwijsafstemming, het ontwikkelen en uitvoeren van communicatiebeleid en bij kwaliteitsvraagstukken. Jaarlijks vinden er verschillende kwaliteitsoverleggen plaats tussen de directie en de verschillende onderwijsmanagers. BICK is ook betrokken bij het opstellen van de analyses van de kwaliteitsoverleggen en het opstellen van verbeterbeleid. Op verschillende niveaus binnen het instituut en de opleiding vindt borging van het kwaliteitszorgsysteem plaats. De directeur van het instituut is integraal verantwoordelijk voor het goed verlopen van de kwaliteitszorg. De onderwijsmanager is eindverantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid van de opleiding en wordt hierin ondersteund door een kwaliteitszorgmedewerker. De kwaliteitszorgmedewerker zet de evaluaties uit en koppelt deze terug naar docenten en onderwijsmanagers. Daarnaast spelen de curriculumcommissie, de toetscommissie, de opleidingscommissie, de beroepenveldcommissie en de instituutsmedezeggenschapsraad een belangrijke rol in het continue proces van kwaliteitsverbetering. De studenten zijn van mening dat er voldoende evaluaties plaatsvinden (Studententevredenheidsonderzoek 2009)). Uit het gesprek met studenten blijkt dat de studenten tevreden zijn over de opvolging die wordt gegeven aan evaluaties.
Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding de kwaliteitszorg conform de beleidsplannen van de hogeschool, het instituut IBB en de opleiding inricht en uitvoert. Alle relevante elementen van het onderwijs worden regelmatig geëvalueerd aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve streefnormen. Uitkomsten van evaluaties worden op gezette tijden geanalyseerd en besproken om vervolgens vertaald te worden naar verbeterbeleid. De kwaliteitscyclus wordt hiermee volledig doorlopen. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
Maatregelen tot verbetering (facet 5.2) De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Bevindingen • De opleiding heeft haar aanpak voor interne kwaliteitszorg vastgelegd in IBB Beleid Interne Kwaliteitszorg (2008). Deze aanpak getuigt van een systematiek waarin de PDCA-cyclus is uitgewerkt. Ook komt de aanpak overeen met de systematiek en uitgangspunten die gelden op instituuts- en hogeschoolniveau (zie ook facet 5.1).
42/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
•
In het kwaliteitszorgplan van de opleiding is uitgewerkt hoe de opleiding naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek verbetermaatregelen in gang zet. Dit doet de opleiding aan de hand van een verbeterplan waarin verbeteracties, doelen, termijnen, middelen en verantwoordelijkheden zijn vastgesteld. Resultaten vanuit evaluaties worden systematisch binnen het onderwijsteam besproken. De opleidingsdirecteur bespreekt de resultaten van de kwaliteitsmetingen, en de eventuele daaruit voortvloeiende verbeteracties, met de opleidingscommissie. Sinds de vorige visitatie heeft de opleiding een aantal grote verbetertrajecten gerealiseerd, zoals het toetsproject, het project studiesucces, het rendementsproject en de invoering van SLC als vervanging van het portfoliosysteem. De verbeterplannen van het instituut vloeien voort uit de verschillende evaluaties bij verschillende stakeholders en worden opgenomen in het managementcontract dat de instituutsdirectie afsluit met het CvB en dat periodiek onderwerp van gesprek is. Het auditteam heeft een managementcontract van een instituut ingezien, een rapportage van een tussengesprek en van een bilateraal overleg tussen CvB en instituut als ook een eindrapportage over een managementcontract. Deze documenten laten zien dat vanuit het instituut wordt gestuurd vanuit vooraf vastgestelde resultaatsgebieden waarover periodiek verantwoording wordt afgelegd over de voortgang. Op opleidingsniveau wordt gewerkt volgens eenzelfde systematiek. Het auditteam heeft onder meer het Jaarplan Civiele Techniek 2010, het Beleid Interne Kwaliteitszorg IBB 2008, bestudeerd waaruit een systematische sturing op resultaten blijkt. Het auditteam heeft diverse verbeterplannen ingezien en stelt vast dat de opleiding actief verbeteracties opstelt naar aanleiding van evaluaties. Studenten, docenten en leden van de werkveldcommissie met wie het auditteam sprak, gaven aan dat zij zien dat naar aanleiding van evaluaties en door hen geconstateerde knelpunten, verbetermaatregelen worden geformuleerd en dat verbeteringen ook daadwerkelijk zichtbaar zijn in de opleiding.
Overwegingen Op grond van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en het werkveld, stelt het auditteam vast dat de opleiding verbeteringen doorvoert naar aanleiding van de evaluaties. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld (facet 5.3) Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
43/69
Bevindingen • In het kwaliteitszorg handboek van de opleiding is vastgelegd dat de studieleiding kan aantonen op welke wijze de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. • Met de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijs zijn docenten continu actief betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Docenten nemen periodiek deel aan teamoverleggen en hebben zitting in ontwikkelgroepen zoals de curriculumcommissie, de opleidingscommissie en de beroepenveldcommissie. Afhankelijk van het onderwerp worden evaluatieresultaten met docenten individueel, in het teamoverleg of in de curriculumcommissie besproken. • Daarnaast nemen docenten, samen met studenten zitting in de medezeggenschapsraad van het IBB. • Studenten zijn op verschillende manieren betrokken bij de continue verbetering van het onderwijs. Studenten nemen deel aan diverse enquêtes, zoals de module-evaluatie en het minoronderzoek, waarin de tevredenheid over de inhoud van het onderwijs wordt geëvalueerd en een keer per twee jaar nemen studenten deel aan het hogeschoolbrede STO (zie ook facet 5.1). Uitkomsten van evaluaties worden per instituut en per opleiding gepresenteerd op basis waarvan eventuele verbetermaatregelen in gang worden gezet. • Een vertegenwoordiging van de studenten van de opleiding neemt deel aan de opleidingscommissie van de opleiding die periodiek overleg voert over de inhoud van en organisatie rondom de opleiding. Binnen de opleidingscommissie worden tevens evaluatie-uitkomsten besproken. Ook vindt er ieder kwartaal studentenoverleg plaats waarin de onderwijsmanager van de opleiding mondeling het onderwijs evalueert met de klassenvertegenwoordigers uit alle studiejaren. Uit het gesprek met de studenten heeft het auditteam vernomen dat studenten deze laatste overlegvorm als prettig ervaren; het geeft studenten enerzijds de gelegenheid invloed uit te oefenen en anderzijds de voldoening dat er zichtbaar en tijdig opvolging gegeven wordt aan de evaluaties van het studentenoverleg. • De opleiding voert een enquête uit onder afgestudeerden en neemt deel aan de HBO-Monitor (vergelijk facet 6.1). Evaluatie-uitkomsten worden binnen de interne kwaliteitszorg geanalyseerd en kunnen aanleiding zijn voor verbetermaatregelen. • Vertegenwoordigers van het werkveld van de opleiding hebben zitting in de beroepenveldcommissie. De beroepenveldcommissie ondersteunt de opleiding door signalen uit het werkveld, over actuele relevante ontwikkelingen, af te geven en samen met de opleiding te bediscussiëren. Verder voorziet de beroepenveldcommissie waar wenselijk de opleiding van feedback over haar doelstellingen en curriculum. Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding de belanghebbenden op adequate wijze bij de kwaliteitszorg van het onderwijs betrekt. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel goed.
44/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Samenvattend oordeel Interne kwaliteitszorg Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ positief.
2.6
Resultaten
Gerealiseerd niveau (facet 6.1) De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bevindingen • De instituutsdirectie is ervoor verantwoordelijk dat de opleidingen systematisch borgen dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding door de afgestudeerden zijn bereikt. • De opleiding borgt het gewenste eindresultaat via het toetsen van de eindkwalificaties in het afstudeerwerk. Het afstuderen is dusdanig ingericht dat de student kan laten zien dat hij alle opleidingscompetenties op ten minste niveau drie (het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar) verworven heeft. • De opleiding heeft een modulewijzer voor het afstuderen opgesteld, Modulewijzer afstuderen 2009. In de modulewijzer wordt de procedure tot afstuderen besproken en de voorwaarden waar de student aan moet voldoen voordat hij op stage mag en voordat de verdediging van zijn afstudeerwerk doorgang kan vinden. Verder wordt er kort ingegaan op de beoordeling van het afstuderen. • Het afstudeertraject bestaat uit een aantal fases: - Oriëntatiefase (ca. 2 weken): kennismaken met de organisatie en het werkterrein, oriënterend onderzoek naar de verschillende aspecten van de opdracht en naar de eisen en wensen van de betrokkenen bij de opdracht. Schrijven van het plan van aanpak, dat zowel door de opleiding als door het bedrijf moet worden goedgekeurd. - Analysefase (ca. 5 weken): diepteonderzoek conform plan van aanpak. Afsluitend met een tussentijds verslag en een presentatie bij het bedrijf en aansluitend een gesprek met de bedrijfsbegeleider en de afstudeerdocent. - Oplossingsfase (ca. 6 weken): Ontwikkelen van oplossingen en verbetervoorstellen. - Implementatiefase (ca. 4 weken): (Uitwerken van de) implementatie van de gekozen oplossingen. - Afrondingsfase (ca. 2 weken): Opleveren definitief onderzoeksrapport, afronden werkzaamheden bij het afstudeerbedrijf en overdragen van de lopende zaken. Afsluiten met het geven van een eindpresentatie op school en de verdediging van de afstudeeropdracht voor de afstudeercommissie (de afstudeerzitting). • De beoordeling van het concept afstudeerverslag wordt doorgaans geformaliseerd in de vorm van een zgn. Groen-licht-gesprek, waarin wordt bepaald of de student voldoende op koers zit om tijdig het definitieve onderzoeksrapport op te leveren en of de inhoud voldoende is. Tevens wordt tijdens dit gesprek beoordeeld of de student de eigen gemaakte keuzes kan onderbouwen. Er zijn drie mogelijke uitkomsten van het Groenlicht-gesprek:
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
45/69
-
•
•
•
•
•
A. Groen licht. Indien er gerede kans bestaat dat het definitieve onderzoeksrapport minimaal een voldoende zal zijn, kan de reguliere planning gevolgd worden. De student ligt op koers. - B. Oranje licht. Indien geconcludeerd moet worden dat het concept onderzoeksrapport onvoldoende goed is uitgewerkt waardoor er geen zicht is op minimaal een 6, krijgt de student ‘oranje licht’. Dat betekent dat student nog een flink deel van de opdracht moet repareren op aanwijzing van de begeleiders. Het betekent een extra inspanning van de student om de planning te halen. Met de afstudeerdocent wordt een planning afgesproken voor de reparatie. Als de afstudeerdocent de reparatie voldoende vindt, krijgt de student een voldoende en kan hij/zij door naar de oorspronkelijk geplande afstudeerzitting. - C. Rood licht. Indien de opdracht volstrekt niet aan de wensen en eisen van het bedrijf en school voldoet, wordt ‘rood licht’ gegeven. Dat houdt in dat het uitgesloten is dat er tijdig een volwaardig onderzoeksrapport gereed is. In overleg met de begeleiders wordt de inhoud en de planning van de nieuwe poging bepaald. De uiteindelijke beoordeling bestaat uit een aantal deelcijfers: 1. Functioneren in de afstudeerorganisatie (20 procent), 2. Onderzoeksrapport (50 procent), 3. Eindpresentatie (10 procent), 4. Verdediging (20 procent). De deelcijfers worden gegeven op een half punt nauwkeurig en moeten allemaal voldoende (minimaal 5,5 ) zijn. De eindbeoordeling is uitgedrukt in een geheel cijfer. Uit het gesprek met de studenten komt naar voren dat zij de combinatie van stage en afstuderen als positief ervaren. De stage, maar ook de projecten in eerdere jaren, bereiden de studenten voor op de afstudeeropdracht in het laatste jaar. Ook zorgen de stage-ervaringen ervoor dat de student beter zicht heeft op de implicaties van theorie in de praktijk, waardoor ze een betere keuze kunnen maken voor hun minor. De stagemarkt “Meet & Greet” die door studenten georganiseerd wordt voor tweedejaars studenten die zich nog moeten oriënteren op hun stageperiode draagt verder bij aan de voorbereiding op de afstudeerstage. De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in de beoordelingsformulieren. In de beoordelingscriteria zijn de bachelor- kwalificaties te herkennen. De competenties van de opleiding voldoen bovendien aan de domeincompetenties van de opleiding. Het auditteam heeft tien eindwerkstukken van recent afgestudeerden bestudeerd en stelt vast dat het gerealiseerde niveau voldoet aan het hbo-bachelorniveau. Ten aanzien van de afstudeerverslagen is het auditteam een aantal zaken opgevallen: Ten aanzien van het afstudeerproduct stelt het auditteam vast dat de opzet en structuur van het onderzoek over het algemeen voldoende is en dat in de meeste gevallen gekozen is voor relevante onderwerpen die aansluiten bij de beroepspraktijk. Toch ontbreekt bij verschillende verslagen een duidelijke lijn in het verslag, in sommige gevallen ontbreekt een onderzoeksvraag en het plan van aanpak. Ten aanzien van de gebruikte bronnen stelt het auditteam vast dat in de afstudeerverslagen zo nu en dan sprake is van een summiere bronvermelding en dat het gebruik van relevante, actuele en internationale wetenschappelijke literatuur zou beter kunnen. Studenten maken slechts in zeer beperkte mate gebruik van Engelstalige literatuur. In de beoordeling van de verschillende toetsen en onderdelen worden vaak hoge cijfers gegeven voor matige eindverslagen en is niet altijd helder hoe het eindcijfer is gewogen.
46/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
•
Het audit team stelt vast dat bij de beoordeling van duo’s er in de meeste gevallen geen onderscheid in de beoordeling van deelaspecten voorkomen. Je mag verwachten dat in een competentie gerichte benadering het individuele niveau per student duidelijker naar voren komt. De relatie tussen cijfermatige beoordeling en competenties is niet voldoende duidelijk en transparant om tot individuele verschillen tussen beoordeling van duo’s te komen. In de deeltijdopleiding kan volgens de afstudeerwijzer 2010-2011 zelfs een team van 4 studenten afstuderen. De vraag is dan in hoeverre de individuele beoordeling geborgd is. Naast de beoordeling van het gerealiseerde niveau binnen de afstudeerfase, verifieert de opleiding periodiek de tevredenheid in het veld over de opleiding. De opleiding voert eenmaal per drie jaar een alumni-enquête uit waarin de tevredenheid onder afgestudeerden wordt gemeten over het niveau dat zij hebben bereikt in hun opleiding en over de mate waarin zij de aansluiting op de beroepspraktijk ervaren. Volgens de beleidsnota Het Hoogste Goed (2007) van OCW, waaraan Hogeschool Rotterdam zich conformeert, dient in 2011 tenminste 60 procent van de ondervraagde afgestudeerden tevreden te zijn over het bereikte niveau. Ook neemt de opleiding deel aan de HBOMonitor. Uitkomsten van de verschillende enquêtes die in het veld worden afgenomen, worden binnen de systematiek voor interne kwaliteitszorg geanalyseerd en leiden waar wenselijk tot verbetermaatregelen. Voorts laten evaluatie-uitkomsten zien dat de alumni de opleiding als een goede basis zien om te starten op de arbeidsmarkt. Wel gaven de respondenten die aan de HBO-Monitor hebben meegewerkt aan dat zij meer diepgang in het programma hadden gewenst. De opleiding heeft in reactie hierop haar programma dien overeenkomstig aangepast voor studiejaar 2010-2011.
Overwegingen Het auditteam is van mening dat het afstudeertraject dusdanig is ingericht dat studenten kunnen laten zien dat zij de opleidingscompetenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar beheersen. Uit de HBO-Monitor blijkt dat afgestudeerden de aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk goed vinden. Ook de alumni die het auditteam hierover sprak zijn positief. Het auditteam is niet onverdeeld positief over de afstudeerwerken van studenten. De afstudeeropdrachten zijn sterk praktijkgeoriënteerd, maar de onderzoeksvaardigheden van de studenten komen minder sterk naar voren. Het auditteam plaatst kanttekeningen bij de opzet van de afstudeerverslagen, het gebruik van relevante, internationale en wetenschappelijke literatuur en een zorgvuldige bronvermelding. De genoemde kanttekeningen hebben betrekking op de competentie oordeelsvorming. De opleiding is zich hiervan bewust en is voornemens de onderzoeksvaardigheden een prominentere plaats in het curriculum te geven. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot een oordeel voldoende.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
47/69
Onderwijsrendement (facet 6.2) Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Bevindingen • De opleiding heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor het onderwijsrendement van de voltijd- en duale opleiding: - propedeuserendement: 70 procent (binnen twee jaar) - studieduur uitval: na één jaar maximaal 20 procent, na twee jaar maximaal 25 procent - onderwijsrendement: 60 procent - studieduur afgestudeerden: gelijk aan het landelijk gemiddelde Voor de deeltijdvariant gelden de volgende streefcijfers: - propedeuserendement: 65 procent (binnen twee jaar) - studieduur uitval: na één jaar maximaal 25 procent, na twee jaar maximaal 30 procent - onderwijsrendement: 60 procent - studieduur afgestudeerden: onder het landelijk gemiddelde De opleiding streeft naar een optimaal rendement en doet dat door het aanbieden van diverse onderwijsvormen, buiten het reguliere curriculum om, zoals de summerschool, bijspijkercursussen en peercoaching. • Het rendement in de propedeusefase vormt de basis voor het verdere rendement. Uit de cijfers blijkt dat de uitval na één jaar gemiddeld rond de 20 procent zit. Dit betekent dat de opleiding haar streefcijfers haalt. Ook het streefdoel van 25 procent binnen twee jaar wordt behaald. • De gegevens over instroom, voortgang en rendement worden centraal binnen de hogeschool verzameld. Sinds september 2008 beschikt de hogeschool over instrumenten aan de hand waarvan binnen een instituut per opleiding rendementsgesprekken worden gevoerd. • Vanuit de visie van de opleiding dat studenten niet teveel tijd kwijt dienen te zijn met een verkeerde studiekeuze, dient uitval zoveel mogelijk in het eerste jaar plaats te vinden. • De rendementsgegevens van de opleiding maken deel uit van het managementcontract tussen de instituutsdirectie en het CvB (vergelijk facet 5.2). De voortgang wordt bewaakt in bilateraal overleg tussen het college en de instituutsdirecteur. In het najaar worden aan de hand van de startmonitor de instroom, uitval en het opleidingsrendement besproken; in het voorjaar worden aan de hand van de voortgangsmonitor de studieresultaten in het lopende opleidingsjaar besproken. • In de gesprekken tussen instituutsdirectie en de opleiding wordt geanalyseerd welke factoren van belang zijn in relatie tot de instroom, de doorstroom en het rendement van de opleiding. Op grond van deze rendementsgesprekken formuleert de studieleiding een plan van aanpak voor versterking van de rendementen (Jaarplan Civiele Techniek 2010). • Uit de gevoerde gesprekken en het bestudeerde materiaal blijkt dat het de bedoeling was van de opleiding om de Startmonitor verder uit te bouwen tot een Voortgangsmonitor waarin het totale verloop van de studie gevolgd kan worden. Dit plan is in 2009
48/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
vervangen door de ontwikkeling van een meer geavanceerd instrument: de Cockpit. In dit managementinformatiesysteem worden gegevens uit allerlei systemen (personeel, studenten, financiën) gegenereerd. Zo kunnen met betrekking tot de voortgang van studenten actuele prestaties op allerlei niveaus getoond worden: van het instituut, van de opleiding, van het cohort en van de individuele student. Uit de gegevens blijkt dat het gemiddelde onderwijsrendement voor de voltijd en duale variant enkele percentages boven het landelijk gemiddelde ligt. De overgang van een gecombineerde propedeuse van Civiele Techniek en Bouwkunde naar een volledige CT propedeuse in 2004 is gepaard gegaan met een lager rendement, wat in 2005 weer hersteld lijkt. Of dit op de lange termijn zo blijft is nog niet bekend. Hoewel de cijfers een wisselend beeld tonen, ligt het onderwijsrendement van de deeltijdvariant van de opleiding in de periode 2000 tot en met 2003 met 66,8 procent boven het landelijk gemiddelde. De gemiddelde studieduur ligt in het jaar 2007 boven het landelijk gemiddelde. De gemiddelde studieduur van de deeltijdvariant ligt in de jaren 2003 tot en met 2007 eveneens boven het landelijk gemiddelde. Wel lijken de cohorten voor de daaropvolgende jaren een positiever beeld te geven, waarbij de landelijke gemiddelden behaald worden. De exacte gegevens hiervan zijn nu nog niet bekend. De opleiding besteedt tijdens studieloopbaangesprekken aandacht aan studieduur, specifiek bij langstudeerders. Hoewel er maatregelen getroffen worden om de vroegtijdige uitstroom te beperken en er exitinterviews worden gehouden, is nog onvoldoende bekend wat de oorzaak is van voortijdig vertrek van studenten.
Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding de meeste streefcijfers behaalt. Het auditteam is van mening dat de opleiding actief aandacht besteedt aan een soepele instroom van studenten en het beperken van uitval. Toch is een positief effect van ingezette maatregelen nog onvoldoende zichtbaar en is voor CT onvoldoende duidelijk waarom studenten de opleiding vroegtijdig verlaten. Volgens het auditteam hanteert de opleiding een realistisch uitgangspunt, namelijk dat studenten met een verkeerde studiekeuze meer gebaat zijn met een vroegtijdige uitval, dan dat zij onnodig lang ‘binnen gehouden’ worden. De opleiding toont met de aangeleverde kengetallen en streefcijfers aan, dat zij zicht heeft op relevante gegevens met betrekking tot rendementen. Conclusie Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen, en de gerealiseerde kwantitatieve resultaten, komt het auditteam tot een oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Resultaten Alle facetten zijn ten minste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Resultaten’ positief.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
49/69
50/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
3
Bijlagen
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
51/69
52/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid
Visitatie- of auditdeskundigheid
Lid auditteam NQA: Mevrouw drs. S.P. Wierema
Lid auditteam: De heer ir. K.Th. Veenvliet
Relevante werkvelddeskundigheid
Studentlid auditteam: Mevrouw J.M. van Leeuwen
Lid auditteam: De heer ing. F.J. Wermer
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de leden van het auditteam:
De heer ing. F.J. Wermer De heer Wermer is ingezet vanwege zijn werkvelddeskundigheid op het gebied van Civiele Techniek en Projectmanagement en vanwege zijn inzicht in de internationale ontwikkelingen in dit werkveld die hij tijdens seminars en congressen heeft opgedaan. Hij beschikt over onderwijsdeskundigheid doordat hij als docent Ondergronds Bouwen aan een hogeschool heeft lesgegeven. De heer Wermer heeft auditdeskundigheid opgedaan tijdens diverse interne audittrajecten bij Rijkswaterstaat. Voor deze visitatie heeft de heer Wermer onze handleiding voor auditteamleden ontvangen en in een voorbereidende vergadering is hij aanvullend geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
53/69
Opleiding: 1970 - 1976 1990 1991 1992 1997 2002 - 2003 2010
HTS Civiele Techniek Projectmanagement Rijkswaterstaat (Projectconsult) Kwaliteitszorg voor ontwerpers Managementtraining leidinggeven (Gijswijt) Kwaliteitsbeheersing binnen projectmanagement Leerroute lijnmanagement Training bouwreflectie
Werkervaring: 1978 - 1990 1990 - 1994 1994 - 2000 1999 - 2002 2002 - 2006 2006 - 2008 2008 - heden
Ontwerper/groepsleider diverse infraprojecten Senior ontwerper diverse tunnelbouwprojecten Projectleider Tweede Heinenoordtunnel Projectmanager Westerscheldetunnel Onderafdelingshoofd afdeling Bruggenbouw Senior adviseur specialist afdeling Projectmanagement Teamleider projectmanagerspool
Overig: Zakelijk 2001 2004 - 2005 2003 - 2005 2006 - heden 2007 - heden 2010 - heden
Organisatie collegecyclus Projectmanagement DI Bouwdienst Voorzitter Commissie van Goede Diensten reorganisatie BV BD Lid contextgroep Bouw van Projectmanagement Instituut (IPMA) NL Trainer (I)PM binnen Leerroute RWS Projectmanagement Voorzitter expertgroep Projectmanagement Bouwreflector stichting Bouwreflectie
Overige werkervaringen buiten RWS 1978 - 1991 Secretaris en voorzitter volleybalvereniging 1998 Cursusleider PAO-cursus “Lessen Tweede Heinenoordtunnel” 2001 - 2003 Docent Ondergronds Bouwen Hogeschool Rotterdam 2001 - 2003 Lid commissie MOU Indonesië Road Tunnels
De heer ir. K.Th. Veenvliet De heer Veenvliet is ingezet vanwege zijn deskundigheid op het gebied van civiele techniek. Bovendien heeft de heer Veenvliet onderwijservaring als docent civiele techniek en informatica bij de Hogeschool Enschede en als universitair docent Universiteit Twente. Door zijn contacten met universiteiten in Duitsland en Engeland heeft hij internationale deskundigheid opgedaan vanuit de afdeling Civil Engineering & Management aan de Universiteit Twente. Voor deze visitatie heeft de heer Veenvliet onze handleiding voor auditteamleden ontvangen en in een voorbereidende vergadering is hij aanvullend geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1966 1966 - 1970 1970 - 1975
54/69
HBS-B Christelijk Lyceum Zwolle Weg- en Waterbouwkunde HTS Arnhem (afgestudeerd in de constructieve richting) Weg- en Waterbouwkunde Technische Hogeschool Delft (afgestudeerd in de richting betonconstructies)
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
1982 1985 1988 1989 1990 1990 1991
AIV- informatica bevoegdheid, Stichting Technische Vorming CADCAM, ontwerpen en fabriceren SWOT cursus CAD SQL en ORACLE NABONT Object Oriented Systems MIT Boston USA Research Methodology, Research Network of Management Studies Management van grote civiele projecten, PATO
Werkervaring: 1975 - 1975 Medewerker op projectbasis, onderwijs en onderzoek betonconstructies Technische Hogeschool Delft. 1975 - 1979 Constructeur, projectleider, medewerker speurwerk en ontwikkeling constructiebureau van Hattum en Blankevoort, onderdeel Volker Stevin 1979 - 1996 Docent civiele techniek en informatica Hogeschool Enschede 1985 - heden Universitair docent Universiteit Twente van de tegenwoordige faculteit Construerende Technische Wetenschappen. In de periode 1985 tot 1996 op detacheringsbasis vanuit Hogeschool Enschede
Mevrouw J.M. van Leeuwen Mevrouw Van Leeuwen is ingezet als studentlid. Zij volgt de voltijdopleiding Civiele Techniek bij Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, waar zij betrokken is bij de studievereniging en de opleidingscommissie. Mevrouw Van Leeuwen is representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding en beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Mevrouw Van Leeuwen heeft auditdeskundigheid opgedaan tijdens een audit om subsiside te verkrijgen voor meer vrouwen in de techniek. Voor deze visitatie is mevrouw Van Leeuwen aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 2001 - 2007 2007 - heden
HAVO, profiel NT, Canisius College te Nijmegen HBO Civiele Techniek, NHL Hogeschool te Leeuwarden
Werkervaring: feb - juli 2009 2007 - 2008 juni - aug 2008 feb - mei 2007 2004 - 2006
Stagiair, MNO Vervat te Sneek Algemeen medewerkster, TTL Peters, te Elst Receptioniste, Sara Lee te Amersfoort via Trigion Services Medewerkster indoorspeeltuin, Chimpie Champ te Oosterhout Streekpostbode, Gerto Post te Andelst
Nevenactiviteiten: Voorzitter van studievereniging SV Cocktail, na twee jaar actief lid/ bestuurslid Leiding bij Scouting St. Werenfridus in Elst, 4de jaar voor een groep jongens van 12-16 jaar. Lid van de opleidingscommissie voor drie jaar.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
55/69
Mevrouw drs. S.P. Wierema Mevrouw Wierema is ingezet als NQA-auditor. Mevrouw Wierema is als ontwikkelaar, assessor, coach en trainer betrokken bij diverse management development programma’s en trainingsprogramma’s voor medewerkers binnen MKB-bedrijven. Mevrouw Wierema heeft de interne training NQA-auditor gevolgd. Zij is bekend met het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en is verder ingewerkt binnen de werkwijze van NQA. Opleiding: 2000 - 2005 Psychologie aan de Radboud universiteit Nijmegen Doctoraal Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie Trainingen en Cursussen: 2009 Talent academie: integraal opleidingsprogramma voor adviseurs binnen BDO, waaronder Communicatie- en Adviesvaardigheden, Timemanagement en Persoonlijke Effectiviteit (o.a. Utrecht). 2008 Adviesvaardigheden voor Adviseurs bij Schouten & Nelissen (Berg en Dal). 2008 Cubiks PAPI-training: certificatietraining op het gebied van persoonlijkheidsvragenlijsten (Utrecht). 2007 Criterium Gericht Interviewen bij Humanage B.V. (Zeist). 2006 Systeemlab: training met betrekking tot organisatiestructuren voor managementfuncties bij Ardis, Organisatie en Ontwikkeling (Den Haag). 2003 Individuele talencursus Spaans bij Sevilla, Academia de Español (Antigua, Guatemala). Werkervaring: 2008 - heden BDO Consultants B.V. - consultant Human Resource 2008 Randstad Uitzendbureau - Intercendente 2006 - 2007 Humanage B.V. - Assessmentpsycholoog 2005 - 2006 Ardis, Organisatie en Ontwikkeling - Onderzoeker 360° feedback
56/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
57/69
58/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
59/69
60/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bijlage 3
Bezoekprogramma
Tijd
Activiteit
Aanwezig
08.30 – 09.30 uur
Ontvangst, materiaalbestudering
09.30 – 10.00 uur
Gesprek panelvoorzitters en secretarissen met instituutsdirectie
Dick Glasbergen Bert Hooijer
10.00 – 10.15 uur
Terugkoppeling uit gesprek naar panels
Panel NQA
10.15 – 11.00 uur
Gesprek met onderwijsmanager
Bert Moret (manager voltijd en deeltijd)
11.00 – 11.15 uur
Extra terugkoppelmogelijkheid panels
11.15 – 12.00 uur
Gesprek met docenten
± 8 docenten
12.00 – 12.15 uur
Korte rondleiding AP
Reisleider: student
12.15 – 13.00 uur
PAUZE/lunch
La Plaza
13.00 – 13.30 uur
Reis naar RDM per watertaxi
13.30 – 14.00 uur
Rondleiding (hal + droogdok)
Reisleider
14.00 – 14.30 uur
Gesprek met lector
Marc Verheijen
14.30 – 15.15 uur
Gesprek met studenten
± 8 studenten (vt, dt, du)
15.15 – 16.00 uur
Gesprek met werkveld en alumni
16.00 – 17.00 uur
Materiaal bestuderen, intern paneloverleg
17.00 – 17.30 uur
Tweede gesprek opleidingsmanagement, afronding
17.30 – 17.45 uur
Afsluitend paneloverleg
-
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
61/69
62/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
1. Beleidsdocumenten op opleidings-, faculteits- en hogeschoolniveau: • Position Paper Hogeschool Rotterdam (2008) • Onderzoek bij de Hogeschool Rotterdam (2006) • Hogeschool Rotterdam - Over OIIO ‘vraagsturing’ en de kwaliteit van ‘vraaggestuurd leren’ (2008) • Hogeschool Rotterdam ROM-boekje. Waarom werken wij met het ROM? (2005) • Onderwijsvisie bacheloropleidingen IBB (2009) • Hogeschool Rotterdam - Werken aan attractief en intensief onderwijs (2008) • Hogeschool Rotterdam - Programma Studiesucces voor iedereen! (2009) • Strategisch beleidsplan Instituut voor Bouw en Bedrijfskunde 2008 - 2011 • Organisatiebeschrijving IBB (2009) • Opleidingsprofiel Civiele Techniek (2009) • Nota Internationalisering IBB 2008-2011 • Nota Internationalisering Civiele Techniek 2009 • Duurzaamheid IBB 2009 (april 2010) • Jaarplan Vastgoed en huisvesting 2010 Academieplein • Alumnibeleid (2008) 2. Onderwijsbeleid en toetsbeleid: • Opleidingsprofiel Civiele Techniek (2009) • Jaarplan CT 2009-2010 • Opleidingsgids CT 2010-2011 • Opleidingsgids CT deeltijd 2010-2011 • Body of Knowledge en Skills CT (2009) • Competentiematrix CT • Toetsplan opleiding Civiele Techniek • Afstudeerhandleiding 2009-2010 • Stagehandleiding 2009-2010 • Stagehandleiding Opleidingsspecifieke bijlage CT • Hogeschoolgids IBB augustus 2009 • Alumni-onderzoek Civiele Techniek (2009) • Werkgeversonderzoek Civiele Techniek (2010) • Notulen beroepenveldcommissie november (2009) • Conclusies Werkgevers- en Alumni-onderzoek 2009-2010 • Notulen Opleidingscommissie 2009 • Notulen overleg extern deskundigenextern deskundigen 10 maart 2010 • Opleidingsrapport Werkgeversonderzoek CT (2010). • Nationale studentenenquête 2010 • HBO-Monitor 2008 • Toetsplan CT 2008-2009 • Curriculumbeschrijving American Society civil engineers ASCE
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
63/69
3. Een representatieve selectie uit het studiemateriaal, zoals: • Moduelehandleidingen • Stage- en afstudeer)handleidingen • Literatuurlijst en boekenlijst + selectie van boeken (onderscheiden in verplicht en aanbevolen) • Projectopdrachten (selectie) 4. Een representatieve set van gemaakte toetsen (inclusief beoordelingen en feedback): • Toetsen en toetsrooster • Opdrachten • Portfolio’s • Stageverslagen • Projectverslagen 5. Personeelsbeleid: • Meerjaren Strategisch Personeelsplan IBB 2009-2011 (2009) • Nota personeelsbestand IBB (2009) • CV’s van docenten • Regeling gesprekscyclus Hogeschool Rotterdam (2009) • Gesprekscyclus voor medewerkers van de Hogeschool Rotterdam • (Dienst P&O, mei 2008) • Medewerkerstevredenheidsonderzoek IBB, EAS, CMI, P&O (2009) • Gesprekscyclus voor medewerkers van de Hogeschool Rotterdam (2008) Documenten 6. Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem: • Kwaliteitsbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006) • Beleid interne kwaliteitszorg IBB (2008) • Jaarplan Civiele Techniek 2010 - 2011 • Verslag audit AMC, (2007) • Jaarplan Civiele Techniek 2010 - zomer 2011 • Verbeterregister bij studentenoverleg • Overlegverslagen BICK • Integratie modulemeters en docentmeter, 2009 • Modulemeters 2008-2009 en 2009-2010 • Verslag audit AMC, 2007 • Notulen opleidingscommissie (2010) • NSE 2010 scores IBB • Jaarplan Civiele Techniek 2010 - zomer 2011 • Jaarplan Civiele Techniek 2010 - zomer 2011 • Toetsbeleid IBB • Toetsplan opleiding Civiele Techniek versie 12 • Jaarplan Civiele Techniek 2010 - zomer 2011 • Toetsplan opleiding Civiele Techniek versie 12 • Notulen van het studentenoverleg in 2009 en 2010 • Beleid interne kwaliteitszorg IBB, november 2008 • Modulewijzer “Afstuderen” 2009-2010
64/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
• •
Modulewijzers Studieloopbaancoaching (jaar 1 t/m 4) Quickscan CT
7. Samenstelling en verslagen van relevante overlegorganen • Verslagen studentenoverleg • Verslagen curriculumcommissie • Verslagen beroepenveldcommissie • Verslagen opleidingscommissie • Verslagen docentenoverleg • Verslag overleg externe deskundigen afstuderen 8. Overzicht van externe contacten en aard van die contacten 9. Afstudeerproducten inclusief beoordelingen 10. De meest recente voorlichtingsbrochures en overig relevant voorlichtingsmateriaal • Brochures IBB en CT • Diverse (voorlichtings)materialen
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
65/69
66/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het ontstaan De HOG Bouw & Ruimte is opgericht op aangeven van de HBO-raad als netwerk van leidinggevende vertegenwoordigers uit alle hogescholen in Nederland met opleidingen in het kennisdomein Built Environment. De HOG is op landelijk niveau hét aanspreekpunt van het hoger beroepsonderwijs voor alle partijen die in of met dit kennisdomein werken, zoals werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, politieke organisaties, brancheorganisaties,marktpartijen en onderzoeksinstituten. Ambitie De Hoger Onderwijs Groep heeft duidelijke ambities geformuleerd. De aangesloten hogescholen hebben zich daar unaniem aan verbonden. Slim onderwijs De HOG wil het onderwijs slimmer maken. Opleidingen moeten maatschappelijk relevant zijn en leiden tot een goede fit met marktpartijen. De aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk dient goed, soepel en vanzelfsprekend zijn. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar vakinhoudelijke aspecten, maar ook bijvoorbeeld naar demografische ontwikkelingen en belangrijke maatschappelijke trends. Door op micro en macro niveau te zorgen voor een goede afstemming werkt de HOG aan opleidingen die de markt niet volgen, maar mee voorop lopen. De HOG schept hiervoor de voorwaarden en brengt partijen bij elkaar. Ze faciliteert en waar nodig neemt ze de regie. Innovatief onderwijs door onderzoek. De HOG wil de komende jaren een centrale rol spelen in de ontwikkeling van een goed onderzoeksprogramma voor toegepaste wetenschap. Hiertoe werkt zij aan het verzamelen en verspreiden van alle gegevens die partijen nodig hebben om elkaar te vinden. Hiervoor is onder meer een database ingericht die als who in het kennisdomein van de Gebouwde Omgeving geraadpleegd kan worden. Ook is een lectoratenatlas ontwikkeld. Daarnaast wil de HOG (toekomstige) gaten in de kennis in kaart brengen. Nieuwe ontwikkelingen roepen nieuwe kennisvragen op. De HOG wil deze vragen signaleren en uitzetten bij de hogescholen zodat het onderwijs een adequaat antwoord kan formuleren. Door bestaande kennis (bijvoorbeeld bij lectoraten) beter onder de aandacht te brengen of te bundelen of, indien nodig, door nieuw onderzoek te initiëren in een project of pilot. Zo kan het hoger beroepsonderwijs als geheel landelijk voorzien in de behoefte aan toegepaste wetenschap. De HOG kruipt hiermee dan ook in de rol als informatiemakelaar. Strategische agenda Om de ambities voor het hoger beroepsonderwijs Bouw & Ruimte waar te maken, heeft de HOG een strategische agenda tot 2011 opgesteld. Hierin staan vier speerpunten centraal: Nationaal curriculum.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
67/69
Eén van de kerntaken van de HOG is het valideren van de competenties die studenten zich in hun opleiding eigen moeten hebben gemaakt. Dit is niet alleen van belang voor het bedrijfsleven, dat hierdoor een goed beeld krijgt van de kwaliteiten waarover nieuwe medewerkers in ieder geval beschikken, maar ook voor de in- en doorstroom in het onderwijs. De HOG werkt aan een landelijk eenduidig systeem van gevalideerde competenties die in samenwerking met de markt worden vastgesteld. Omdat zowel het onderwijs als de markt voortdurend in beweging zijn, is ook het vaststellen en bewaken van dit nationale curriculum een continu proces. In- en doorstroom Een nationaal curriculum draagt bij aan een versoepeling van de in- en doorstroom in het onderwijs. Gevalideerde competenties zijn een belangrijk instrument voor transparantie in de toelaatbaarheid. Studenten van hogescholen ervaren nu bijvoorbeeld nog regelmatig drempels wanneer zij willen doorstromen naar wetenschappelijk onderwijs. Vaak stellen Technische Universiteiten aanvullende eisen (zomerprogramma, extra vakken, etc.). Ook het volgen van minors of post-hbo-opleidingen bij collega hogescholen wordt soms bemoeilijkt door het gebrek aan een eenduidig beeld van wat een student op een bepaald moment in zijn studie weet en kan. De HOG wil er met alle betrokken partijen voor zorgen dat er binnen twee jaar eenduidige, landelijke criteria zijn voor toelaatbaarheid en dat doorstroom. Hetzelfde geldt voor de competenties die worden getoetst in EVC-procedures (erkenning van eerder verworven competenties). Standaardisering en harmonisatie van de rapportages biedt duidelijkheid voor werkgevers, werknemers en onderwijs. De HOG zet zich in voor transparantie in de resultaten van deze procedures. Onderzoeksprogramma Zoals hierboven al geschetst hecht de HOG grote waarde aan de totstandkoming van innovaties in het kennisdomein Bouw en Ruimte. Toegepaste wetenschap is dé motor voor de kenniseconomie. De HOG wil hierin daarom een actieve rol spelen, als bemiddelaar, maar ook als initiator van een aantal onderzoeksprojecten die betekenisvol zijn voor zowel het onderwijs als het bedrijfsleven. Hiervoor worden in eerste instantie de bestaande programma’s en thema’s goed in beeld gebracht. Vervolgens wordt gekeken op welke deelgebieden specifieke prikkels nodig zijn. Waar zinvol en mogelijk zal hierbij samenwerking worden gezocht met andere organisaties zoals het Platform Bèta Techniek. De organisatie De HOG Bouw & Ruimte wordt aangestuurd door een directeur, welke verantwoording aflegt aan het Dagelijkse Bestuur van de Stichtingsraad. In de Stichtingsraad zijn alle hogescholen vertegenwoordigd die een opleiding in het kennisdomein Built Environment verzorgen. Het kennisdomein omvat de volgende opleidingen: • Bouwkunde • Civiele Techniek • Verkeerskunde • Ruimtelijke Ordening en Planologie • Geodesie
68/69
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
• • • •
Bouwtechnische Bedrijfskunde Milieukunde Bouwmanagement en Vastgoed Built Environment
De Raad van Advies is het hoogste adviserende lichaam van de HOG Bouw & Ruimte. Onder het Dagelijks Bestuur ressorteren vier Commissies. 1. Bouw en Ruimte Council; “B&R Council” De B&R Council, houdt zich vooral bezig met dynamiseren van domein- en opleidingscompetenties. 2. Commissie Doorlopende Leerlijnen Deze commissie richt zich met name op een soepele en efficiënte aansluiting van de verschillende onderwijsvormen als mede vormgeving van het concept levenslang leren. 3. Commissie Onderzoeksprogramma HBO B&R Deze commissie houdt zich vooral bezig met informatiedelen en coördineren van ontwikkelingen en marktvragen op het gebied van innovaties en (toegepast) onderzoek. 4. Commissie Communicatie en events De commissie is vooral betrokken bij PR en communicatie, inclusief evenementen, en initieert en implementeert deze activiteiten.
© NQA - Hs. Rotterdam: audit bestaande hbo-bacheloropleiding Civiele Techniek
69/69