Visitatie Civiele Techniek 2006 Rapport over de bacheloropleiding
Civiele Techniek en de masteropleiding
Civil Engineering van de Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft
Inhoud: Administratieve gegevens................................................................................ 2 0.
Structuur en organisatie van de faculteit ............................................. 2
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken .............................................................. 3
1.1
Stand van zaken afbouw .....................................................................................................3
2.
Beoordeling volgens het NVAO-kader................................................ 3
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
Doelstellingen opleiding ....................................................................................................3 Programma .........................................................................................................................8 Inzet van personeel........................................................................................................... 18 Voorzieningen .................................................................................................................. 20 Interne kwaliteitszorg.......................................................................................................22 Resultaten.........................................................................................................................24
3.
Internationalisering ........................................................................... 27
Samenvatting van de oordelen van de commissie......................................... 28 Bijlage 1: Eisen volgens IDEA-league ............................................................................................30 Bijlage 2: Civil Engineering: specific objectives (eindtermen ).....................................................32 Bijlage 3: OER Masteropleiding Civiele Techniek TUD ...............................................................39
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 1 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Naam opleiding CROHO-nummer Vervaldatum accreditatie Voltijd / deeltijd / duaal Locatie(s) Claim niveau (Ba / Ma) Oriëntatie Faculteit
Civiele Techniek (CT) 56952 31-12-2007 Voltijd Delft Bachelor Wetenschappelijk Civiele Techniek en Geowetenschappen Stevinweg 1 2628 CN DELFT
Masteropleiding Naam opleiding CROHO-nummer Vervaldatum accreditatie Voltijd / deeltijd / duaal Locatie(s) Claim niveau (Ba / Ma) Oriëntatie Faculteit
Civil Engineering (CE) 60352 31-12-2007 Voltijd Delft Master Wetenschappelijk Civiele Techniek en Geowetenschappen Stevinweg 1 2628 CN DELFT
De BSc-opleiding en de MSc-opleiding zijn gestart op 1 september 2002. Alle ingeschreven studenten van de ongedeelde vijfjarige opleiding Civiele Techniek (CROHO 56952) zijn overgezet naar de BSc- of MScopleiding.
0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Het BSc-programma en het MSc-programma worden verzorgd door de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, één van de acht faculteiten van de Technische Universiteit Delft. Deze faculteit verzorgt ook het BSc- en het MSc-programma Technische Aardwetenschappen en het BSc-programma Geodesie. Het BSc-programma Geodesie wordt afgebouwd, onder meer door gebrek aan studenten; de inschrijving is stopgezet. Verder participeert de faculteit in de interfacultaire MSc-programma’s Transport, Infrastructure & Logistics en in Offshore Engineering. Staf- en studentenaantallen (per 1 december 2004) totaal studenten totaal WP fte onderwijs aantal studenten per fte staf
1420 103,5 13,7
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 2 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
1.1
Stand van zaken afbouw
De voorloper van de huidige BSc-opleiding CT en MSc-opleiding CE is de vijfjarige Ir-opleiding Civiele Techniek. Voor Civiele Techniek (CROHO 6423) is de einddatum van de afbouw 31-8-2007. Op 1 september 2002 zijn alle ingeschreven studenten integraal overgezet naar het BSc-programma of het MSc-programma, afhankelijk van de vakken die ze al hadden gehaald in het 5-jarige programma. In een overgangsregeling is de equivalentie van oude en nieuwe vakken vastgelegd en is bepaald wanneer studenten voldoen aan de zak/slaagregeling van het BSc-programma en het MSc-programma (OER, zie bijlage 3). Bij het vaststellen van de equivalenties is op hoofdlijnen gekeken naar de inhoud van de vakken. Wanneer studenten ten gevolge van de overstap na het afronden van alle verplichte onderdelen nog studiepunten over hadden, mochten die besteed worden aan extra keuzevakken. Volgens de zelfstudie is door deze aanpak de overgang van het 5-jarige programma naar het BSc/MScmodel snel, efficiënt en met maximale duidelijkheid voor alle betrokkenen geregeld.
2.
Beoordeling volgens het NVAO-kader
2.1.
Doelstellingen opleiding
Algemene doelstelling van de opleiding Civiele Techniek is het opleiden van vakbekwame, academisch gevormde civiel-ingenieurs die een wezenlijke bijdrage leveren aan de totstandkoming en het beheer van de bebouwde omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met het milieu en met sociaal-economische, ruimtelijke en politieke randvoorwaarden. De civiel-ingenieur ontwerpt en bouwt droge en natte constructies en ontwerpt civieltechnische systemen. In de visie van de opleiding spelen duurzaamheid en duurzame ontwikkeling een steeds belangrijker rol bij het bouwen en gebruiken van civieltechnische objecten en systemen. Binnen het algemene veld van de Civiele Techniek onderscheidt de opleiding drie domeinen: • het domein Bouw, ook het droge domein genoemd, waarop de mastervariant Mechanica, Materialen & Constructies en de mastervariant Bouwtechniek & Bouwproces zich richten; • het domein Water, ook vaak het natte domein genoemd, waarop de mastervarianten Waterbouwkunde en Watermanagement zich richten; • het domein Transport, waarop de mastervariant Transport & Planning zich richt. NVAO-facet 1: Domeinspecifieke eisen Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
BSc en MSc De algemene academische ingenieurskwalificaties zoals omschreven door de IDEA-league dienen voor de opleiding als ijkpunt. Deze eisen, die ook gelden voor de BSc- en MSc-opleidingen Civiele Techniek van de TU Delft, zijn tot stand gekomen in onderling overleg en afstemming met de drie partners in de IDEA-League: Imperial College, ETH Zürich en RWTH Aachen. Binnen deze eisen wordt een bacheloren een masterniveau onderscheiden. De eisen zijn weergegeven in Bijlage 1. De zelfstudie geeft aan dat bij de curriculumherziening voor de invoering van de bachelor/masterstructuur overleg en benchmarking met vakgenoten aan buitenlandse universiteiten heeft plaatsgevonden (p. 15): Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 3 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
With the introduction of the Bachelor-Master structure the curricula of both the bachelor and the master course have been thoroughly evaluated. In this process the curricula of foreign top universities, including Georgia Tech, Texas A&M, MIT, WPI and the IDEA-League partners, have been used as a reference. This process has lead to a restructuring of the curriculum of the bachelor course. This restructuring of the bachelor course has also affected the curriculum of the master course. The final result of this process is a balanced curriculum, in which both completeness and consistency are ensured and the average level is comparable with leading universities. Especially those parts of the curriculum that are traditionally very strong were strengthened further in order to preserve the leading position of the Faculty in particular fields. The level of the MSc programmes is discussed on a regular basis with partner universities of the IDEA league. In these discussions, elements of the curriculum are evaluated and judged with respect to the scientific content and the education methods.
Ook wordt aangegeven hoe afstemming op de eisen van de beroepspraktijk plaatsvindt: At least four times per year the dean of the Faculty, the director of studies and two university professors meet with a delegation of representatives from industry and governmental organisations in the OCIB 1 . In these meetings, new developments in the educational programme are communicated with OCIB members. Their feed back is valuable in evaluating and, if needed, adjusting the curriculum.
BSc Naast de bovengenoemde algemene ingenieurskwalificaties zijn voor de BSc-opleiding geen eigen eindkwalificaties gedefinieerd en wordt geen nadere niveaudifferentiatie met behulp van (bijvoorbeeld) de Dublin Descriptoren gegeven. Met andere woorden: de domeinspecifieke eisen vallen volledig samen met de eindtermen van de opleiding, inclusief de differentiatie naar niveau (bachelor en master). Daarmee is een grote mate van internationale transparantie gewaarborgd. Een aparte omschrijving van de eisen die de beroepspraktijk aan eindkwalificaties van BSc-opleidingen in dit domein stelt, is niet geleverd. Alle IDEA-League partners onderschrijven onverkort het standpunt dat studenten met een BSc-programma slechts beperkte mogelijkheden hebben in de civieltechnische beroepspraktijk; echt inzetbaar in de beroepspraktijk op academisch niveau is de student pas na het voltooien van een masteropleiding op het gebied van een van de varianten. In het BSc-programma Civiele Techniek maken studenten kennis met de drie domeinen Bouw, Water en Transport, vooral met de constructieve vakken in het droge domein. De faculteit acht deze kennismaking met de drie domeinen van groot belang, omdat in de civieltechnische beroepspraktijk, en vaak ook in het onderzoek, er zelden sprake is van projecten die zich uitsluitend in één domein afspelen. De commissie waardeert de fundamenteel technische en theoretische basis die in deze opleiding is gehandhaafd. De opleiding is in dat opzicht uniek in Nederland en voorziet in een belangrijke vraag vanuit de markt. Dit is in de score tot uitdrukking gebracht. De hier bedoelde technische basis is in de eindtermen vooral tot uitdrukking gebracht bij design skills: in het ontwerpproces maakt men gebruik van een technisch-wetenschappelijke ontwerpopvatting en modelleertechnieken, ondersteund door een fundamentele kennis van relevante delen van de mechanica, wiskunde en materiaalkunde. Behalve in de eindtermen komt dit ook duidelijk tot uitdrukking in het programma (zie F4, F5 en F6). Naar het oordeel van de commissie geeft de opleiding er blijk van zich rekenschap te geven van de eisen die wetenschappelijke vakgenoten en de beroepspraktijk stellen. De eindtermen van de BSc-opleiding sluiten daarop goed aan. De score voor dit aspect is Goed. MSc In de zelfstudie wordt het domein van Civiele Techniek als volgt omschreven: The technical and technological activities needed to cope with the problems related to the development of the complete infrastructure of a well-organized society define the scope of the domain of civil engineering. Today, the rapid increase in world population, technological progress, large-scale industrialization and globalization has a dynamic impact on the civil engineering profession and creates new challenges. The building industry, the largest consumer of raw materials, is faced with depletion of natural resources. Global warming and the associated rise of water level pose a serious threat to delta areas. The demand for worldwide mobility creates a number of problems with global dimensions. To cope with these types of problems the civil
1
OCIB (Stichting Opleidingen Civiel-Ingenieurs) was oorspronkelijk opgezet om aanstelling in het buitenland te stimuleren en te vergemakkelijken. Thans is OCIB voor de faculteit het belangrijkste contact met de beroepspraktijk (bedrijfsleven, overheids- en nietoverheidsorganisaties).
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 4 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
engineer has to cooperate with other professionals in society, such as politicians, sociologists and economists.
De algemene doelstelling van de MSc-opleiding Civil Engineering is als volgt gedefinieerd: The mission of the MSc course Civil Engineering is to educate future engineers for participation in the design, realisation, operation and maintenance of multidisciplinary projects. For that purpose they are trained in acquiring established knowledge and know-how and in developing new knowledge through systematic research. This can be summarised in the following main goals: 1. The engineer should be a master of his/her scientific, technical and technological speciality 2. The engineer should be able to generate new information and knowledge through in-depth or multidisciplinary research 3. The engineer should be able to make this knowledge operational in interdisciplinary platforms, i.e. in discussions with, for example, economists, politicians, sociologists, and interest groups. The master programme builds on the knowledge acquired in the bachelor course. The variants presented in the master course make the student conversant with the research programme of the chosen variant. In this way the engineer’s academic attitude is gradually formed, which is a feature of those who complete this degree course.
Voor de MSc-opleiding Civil Engineering zijn (naast de algemene ingenieurskwalificaties uit de IDEAleague, zie Bijlage 1) doelen en thema’s gedefinieerd die voor de gehele masteropleiding gelden: Civil Engineering, specific objectives. Het gaat hier om een breed scala aan analytische en professionele vaardigheden. Omdat dit in feite eindtermen voor de masteropleiding Civil Engineering zijn, is deze tekst in Bijlage 2 opgenomen. De commissie waardeert de internationale samenwerking bij de formulering van de eindtermen. Naar het oordeel van de commissie geeft de opleiding er blijk van zich rekenschap te geven van de eisen die wetenschappelijke vakgenoten en de beroepspraktijk stellen. De eindtermen van de MSc-opleiding sluiten daarop goed aan. De score voor dit aspect is Goed. NVAO-facet 2: Niveau: Bachelor en Master Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master?
Zoals bij facet 1 al vermeld terzake van de eisen van vakgenoten, hanteert de opleiding als ijkpunt een set algemene academische ingenieurskwalificaties zoals omschreven door de IDEA-league en zijn daarnaast geen eigen BSc-eindkwalificaties gedefinieerd. Ten aanzien van het bachelorniveau betekent dit dat de eindtermen samenvallen met de internationale beschrijving van de kwalificaties. Evenals bij de Dublin Descriptoren, wordt ook bij de IDEA-kwalificaties het niveauverschil tussen bachelor en master aangeduid in termen van de mate van zelfstandigheid die van de student wordt verwacht en de mate van complexiteit van de studiestof en opdrachten. Zo wordt van de bachelors een “eerste training” in het gebruik van theoretische kennis en methoden bij onderzoek en modelvorming verwacht. Van masters wordt het onafhankelijk verwerven en toepassen van kennis verwacht, en een onafhankelijke en onderzoeksgerichte benadering van de studie. Van de masters wordt in hun specifieke vakgebied ook “advanced knowledge of some areas” verwacht. De Technische Universiteit Delft, de Technische Universiteit Eindhoven en de Universiteit Twente hebben een set criteria ontwikkeld voor de invulling van academische vorming. 2 Deze criteria zijn een nadere uitwerking van de Dublin Descriptoren en geven een soortgelijke specificatie van het niveau van bachelor en master. BSc Volgens de zelfstudie moet het BSc-diploma aantonen dat fundamentele kennis en vaardigheden zijn verworven. Aansluiting op internationale niveaubeschrijvingen is aanwezig doordat de IDEA-eisen niet alleen als doelstellingen zijn geformuleerd, maar ook het bachelor- en het masterniveau beschrijven en als eindtermen worden gehanteerd.
2
Criteria voor Academische Bachelor en Master, TU/e 2005. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 5 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Naar het oordeel van de commissie zijn de eindtermen zodanig geformuleerd dat vergelijking met internationaal geaccepteerde niveaubeschrijvingen goed mogelijk is. Uit de vergelijking blijkt dat de eindkwalificaties waarop de BSc-opleiding zich richt, van het gewenste niveau zijn of dit overstijgen. De score voor dit facet is Goed. MSc Naast de naar niveau onderscheiden academische ingenieurseisen die in IDEA-verband zijn gedefinieerd, geeft de zelfstudie een set doelen en thema’s aan die voor de gehele masteropleiding gelden: Civil Engineering, specific objectives. Zoals bij facet 1 al vermeld, gaat het hier om een breed scala aan analytische en professionele vaardigheden die fungeren als eindtermen voor de masteropleiding Civil Engineering. (Zie Bijlage 2). Voor elk van de afzonderlijke mastervarianten zijn ook ‘specific objectives’ (eindtermen) geformuleerd. Deze zijn eveneens in Bijlage 2 opgenomen. In bijlagen bij de zelfstudie is ook aangegeven in welke mate elk vak van de varianten bijdraagt aan het vervullen van de criteria van de Dublin Descriptoren. De commissie meent dat door de getrapte verbijzondering van de internationaal gedefinieerde ingenieurseindtermen in resp. algemene eindtermen voor Civiele Techniek en in eindtermen per mastervariant, een goed kader is geschapen voor internationale referentie, zowel qua inhoud als qua niveau. Naar het oordeel van de commissie zijn de eindtermen zodanig geformuleerd dat vergelijking met internationaal geaccepteerde niveaubeschrijvingen goed mogelijk is. Uit de vergelijking blijkt dat de eindkwalificaties waarop de MSc-opleiding zich richt, van het gewenste niveau zijn of dit overstijgen. De score voor dit facet is Goed. NVAO-facet 3: Wetenschappelijke oriëntatie: • Zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en (voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen) de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld? • Heeft de WO-bachelor de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt? • Heeft de WO-master de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is?
Het eerste toetspunt is al behandeld bij NVAO-facet 1 (domeinspecifieke eisen). BSc Met het BSc-diploma kunnen studenten aan elke universiteit de MSc-programma’s Civiele Techniek volgen. Daarnaast is er toegang tot een aantal andere masteropleidingen binnen de TU Delft zoals: o Offshore Engineering o Transport, Infrastructure & Logistics o Mechanical Engineering o Strategic Product Design o Integrated Product Design o Engineering & Policy Analysis o Management of Technology. Voor andere masteropleidingen moeten bepaalde bachelorvakken in het programma zijn opgenomen; deze vakken zijn gespecificeerd in een “doorstroommatrix”. Ook is het mogelijk om verwante masteropleidingen te volgen bij de andere Nederlandse (technische) universiteiten, zij het dat ook dan soms vakken uit het betreffende BSc-programma gevolgd moeten worden. De drie technische universiteiten hebben daarvoor een gezamenlijke doorstroommatrix opgesteld. Afhankelijk van de specifieke combinatie van een BSc-programma met een MSc-programma moet soms een kleine reparatieslag worden gemaakt. Studenten met een Delfts bachelordiploma worden in het algemeen naadloos toegelaten tot buitenlandse masteropleidingen Civiele Techniek. De bachelors zijn in staat om, onder begeleiding, theoretische civieltechnische problemen op een ingenieursmanier op te lossen. Dit betekent dat ze niet alleen het probleem kunnen analyseren, maar ook een oplossing kunnen ontwerpen. Voorzover bij de opleiding bekend, heeft tot dusver één student na het Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 6 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
behalen van het bachelordiploma expliciet de keuze gemaakt om toe te treden tot de arbeidsmarkt. De partners in de IDEA-League menen overigens dat studenten met een BSc-programma slechts beperkte mogelijkheden hebben in de civieltechnische beroepspraktijk. De commissie heeft er begrip voor dat het beroepsperspectief voor de bachelor nog niet helder is en dat een naadloze overgang naar de master wordt nagestreefd. De bachelor is nu vooral bedoeld als voorbereiding op de master, maar in de toekomst zal na de bachelor in toenemende mate instroom en uitstroom gaan plaatsvinden. Daarom zal zo veel mogelijk scherpte in de eindtermen van de bachelor moeten worden aangebracht. Om deze redenen (die samenhangen met de gerespecteerde keuze om de BSc niet in sterke mate als een op zichzelf staande opleiding te profileren) heeft de commissie de BScopleiding op dit aspect een minder hoge score gegeven dan de MSc-opleiding. Het verschil in score is dus een gevolg van de keuze voor samenhang en complementariteit van de BSc- en MSc-opleidingen. Naar het oordeel van de commissie voldoen de eindtermen van de BSc-opleiding aan de eisen voor een wetenschappelijke oriëntatie zoals gesteld in dit facet. De score voor dit facet is Voldoende. MSc De kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen, zijn gedekt door de volgende eindtermen (die deel uitmaken van de zg. specific objectives): Research skills Graduates have the ability to generate new knowledge, insights and information and to develop innovative methods, approaches and understanding. Analysis skills Graduates demonstrate the ability to independently identify complex problems pertaining from civil engineering in general and from variants field in particular from a technological-academic angle and in their social and administrative context and then analyse them using civil engineering, mathematical, informationtechnical and economic knowledge and insight. Design skills Graduates are able to design good and practically workable solutions while at the same time paying attention to functional and spatial design. In this process use is made of technological-scientific design philosophy and modelling supported by a fundamental knowledge of the relevant mechanics, mathematics and materials knowledge. In all likelihood the selected solution will have to perform throughout the planned structural lifetime. The engineer must, therefore, be capable of estimating the consequences of the solution that has been chosen, the costs (financial and social) and the cost-effectiveness. He or she must be able to produce environmental effect reports and be conscious of the relevant social effects. The engineering graduate must, in the absence of directives, be able to probabilistically consider the chances of failure. Finally, the engineer must be equipped to enter into dialogue with companies and executives.
De commissie constateert voorts dat de academische doelstellingen en eindtermen van de master een coherent geheel vormen en goed aansluiten op de eisen van de arbeidsmarkt. De eisen zijn opgesteld op basis van internationale afstemming met wetenschappelijke instellingen. Naar het oordeel van de commissie voldoen de eindtermen van de MSc-opleiding ruimschoots aan de eisen voor een wetenschappelijke oriëntatie zoals gesteld in dit facet. De score voor dit facet is Goed. Totaaloordeel over het onderwerp “Doelstellingen opleiding”: Voldoet aan de eisen.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 7 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
2.2.
Programma
BSc Het huidige driejarige BSc-programma Civiele Techniek is in 2002 ingevoerd en is voortgekomen uit de toenmalige ongedeelde 5-jarige opleiding Civiele Techniek die een 2 ½ -jarig Basisprogramma had. Een kerndoel van de opleiding is het aanleren van een analytische denkhouding in de context van de volle breedte van het civieltechnische vakgebied. Het eerste studiejaar heeft een vast programma voor alle studenten. Het propedeuseprogramma is volgens de zelfstudie een afspiegeling van het vakgebied Civiele Techniek, de moeilijkheidsgraad van de opleiding en de verwachte studiehouding. Het eerste jaar heeft daardoor een selectieve en verwijzende functie. Ook het tweede jaar kent geen keuzevakken. In dit studiejaar wordt voortgebouwd op de vakken die in het eerste jaar gegeven zijn en wordt vooral het wetenschappelijk niveau van de opleiding verder ingevuld. In de civieltechnische vakken worden de academische vaardigheden toegepast. In het eerste deel van het derde jaar zitten ook nog gemeenschappelijke, voor alle studenten verplichte vakken. Verder wordt gekozen uit pakketten die voorbereiden op de vijf mastervarianten en uit losse keuzevakken. De te kiezen pakketten zijn: o Mechanica, Materialen en Constructies; o Bouwtechniek en Bouwproces; o Waterbouwkunde en Geotechniek; o Watermanagement en o Transport en Planning. Elk pakket is 9 ECTS groot en bevat twee vakken op het gebied van één van de vijf mastervarianten. Daarnaast is er nog 9 ECTS keuzeruimte. De keuzevakken zijn deels vakken op het gebied van de Civiele Techniek, deels vakken van de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TBM). Het BSc-programma wordt afgerond met een individueel BSc-eindwerk van 9 ECTS. MSc Het MSc-programma bestaat uit een gemeenschappelijke kern en de programma's van de vijf varianten: 1. Structural Engineering 2. Building Engineering & Processes 3. Hydraulic & Geotechnical Engineering 4. Water management 5. Transport & Planning. De gemeenschappelijke kern bestaat uit: • het vak Ethiek • de MSc-scriptie • een keuze van twee curriculumonderdelen uit de volgende vier: o stage (11 ECTS), o multidisciplinair project (11 ECTS), o keuzevakken (11 ECTS) o extra afstudeerwerk (11 ECTS).
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 8 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
NVAO-facet 4: Eisen WO: • Vindt kennisontwikkeling door studenten plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines? • Sluit het programma aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën? • Waarborgt het programma de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek? • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen: heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen?
BSc In de propedeuse geven de onderdelen Wiskunde, Mechanica, Dynamica, Modelvorming en Hydrologie een duidelijke indicatie van de moeilijkheidgraad van het programma en het academisch niveau. Vooral bij deze vakken komt de student voor het eerst in contact met de wetenschappelijke aanpak van civieltechnische problemen. In de ontwerpprojecten en technisch tekenen wordt de verworven kennis toegepast en worden de eerste ontwerpvaardigheden aangeleerd. Ook in het tweede en derde jaar wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht op actuele wetenschappelijke ontwikkelingen, vooral in de vakken die gebonden zijn aan de drie domeinen van de Civiele Techniek. In het tweedejaars vak Experiment doen studenten zelfstandig onderzoek op het gebied van de Materiaalkunde, Constructies en Mechanica. Verder zijn er practica op het gebied van Vloeistofmechanica en Grondmechanica. In het BSc-eindwerk doen studenten onderzoek op het terrein van een van de mastervarianten. Zowel tijdens de practica en oefeningen, maar vooral ook vaak tijdens het BSc-eindwerk is de student betrokken bij technischwetenschappelijk onderzoek. Bij de ontwerpprojecten en bij de meer praktisch georiënteerde vakken komt de student in aanraking met andere wetenschappelijke kwalificaties zoals kennis en inzicht in maatschappelijke, ethische en economische aspecten van de technologie en leert de student kritisch en analytisch te denken. De commissie is van oordeel dat de interactie met wetenschappelijk onderzoek en actuele theorie in het BSc-programma in voldoende mate is gewaarborgd. Ook de ontwikkeling van onderzoek- en ontwerpvaardigheden krijgt voldoende aandacht in het programma. Doordat vooral gekozen is voor een ontwerpgericht accent, is de interactie met actueel onderzoek noodzakelijkerwijs iets minder sterk. Verbanden met de beroepspraktijk zijn (onder meer via OCIB, zie facet 1) in voldoende mate aanwezig en procesmatig ingebed. In het programma komen de studenten in ruime mate in contact met problemen en situaties die in de actuele beroepspraktijk spelen. De commissie is van oordeel dat het programma van de BSc-opleiding voldoet aan de eisen van dit facet. De score voor dit facet is Voldoende tot Goed. MSc De vijf mastervarianten verschillen aanzienlijk qua inhoud (Dublin Descriptor kennis en inzicht). Ten aanzien van de andere aspecten die het wetenschappelijk karakter en het niveau van de opleiding bepalen, bestaan echter grote overeenkomsten tussen de varianten (Toepassing van kennis en inzicht, Oordeelsvorming, Communicatie, Leervaardigheden). In de zelfstudie zijn met gebruikmaking van de Dublin Descriptoren de doelstellingen en thema’s aangegeven van de MSc-opleiding als geheel, om de aspecten van dit facet te belichten (zie bijlage 2: eindtermen Civiele Techniek; zie ook facet 3). Zoals in de eindtermen aangegeven, geldt voor alle afgestudeerden van de MSc-opleiding Civiele Techniek dat zij in hun studie een breed scala van vaardigheden ontwikkelen, waarmee de academische doelstellingen worden vervuld. Door de wijze waarop dit tot uitdrukking is gebracht in de niveaubeschrijving van de MSc-opleiding Civiele Techniek (zie bijlage 2, onderdeel “Civil Engineering: specific level of the course”), wordt duidelijk hoe de eindtermen zijn vertaald in het programma en op welke wijze het programma voldoet aan de eisen voor een wetenschappelijke opleiding. Deze niveaubeschrijving hanteert de Dublin Descriptoren als vertrekpunt en geeft aan hoe elk aspect aan de orde komt in het programma, met vermelding van het aantal ECTS. Ook wordt ingegaan op het wetenschappelijk niveau vanuit internationaal perspectief, op de afstemming met het beroepsveld, op interdisciplinariteit en zelfstandigheid, op duurzame ontwikkeling en milieubewustheid. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 9 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Met betrekking tot interdisciplinariteit constateert de commissie dat de doelstelling en programmering van de opleiding niet gericht is op het (uitsluitend) afleveren van interdisciplinair georiënteerde afgestudeerden. De afstudeerprojecten kunnen ook een monodisciplinaire studie van een technisch of wetenschappelijk probleem omvatten, of een multidisciplinair ontwerpprobleem. Volgens de zelfstudie staan de civiel ingenieurs uit Nederland bekend om hun analytische en probleemoplossende vermogens en om de creativiteit van hun oplossingen, met inachtneming van de lokale omstandigheden. De commissie kan dit beeld uit eigen waarneming globaal bevestigen. Naar het oordeel van de commissie wordt in de MSc-opleiding ruim voldoende tijd ingeruimd voor de voorbereiding en uitvoering van een individuele onderzoeks- c.q. ontwerpopdracht. Ook bevatten de opleidingsvarianten ruim voldoende vakken/pakketten die expliciet gericht zijn op het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Via bepaalde keuzevakken (met bijdragen van promovendi en postdocs) kan de student die dat wenst de relatie met onderzoek nog verder versterken. De mate van interactie tussen onderwijs en actueel onderzoek acht de commissie uitstekend. Ook komen de studenten in het programma in ruime mate in contact met problemen en situaties die in de actuele beroepspraktijk spelen. De commissie ziet het grote aantal aangeboden (keuze)vakken zeker als een bijzonder kwaliteitskenmerk van de opleiding. Anderzijds realiseert de commissie zich dat bij een toenemende druk op de middelen, afwegingen moeten worden gemaakt om de kwaliteit te handhaven. Het grote aantal aangeboden vakken is geen absoluut gegeven, omdat de kwaliteit van de opleiding ook afhangt van de samenhang in de leerlijnen en van de balans tussen specialisatie en verbreding. De commissie is van oordeel dat het programma van de MSc-opleiding en de varianten voldoet aan de eisen van dit facet in een mate die tot voorbeeld kan strekken. De score voor dit facet is Excellent. NVAO-facet 5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma • Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? • Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? • Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
BSc Het beleid van de faculteit is erop gericht om studenten funderend onderwijs te geven en ze te laten kennismaken met de volle breedte van de Civiele Techniek. In het BSc-programma wordt daarom de aandacht verdeeld over de drie domeinen van de Civiele Techniek, namelijk Bouw, Water en Transport, die samen de volle breedte bestrijken. Naast het verwerven van een wetenschappelijke houding is ook het leren ontwerpen een belangrijk leerdoel in het BSc-programma Civiele Techniek. Het ontwerpen is kernactiviteit in het eerste-, tweede- en derdejaars ontwerpproject. De ontwerpmethodologie die tijdens de projecten wordt uitgelegd, wordt op concrete civieltechnische projecten toegepast. In de loop van de drie jaren worden de projecten gecompliceerder en worden zwaardere eisen aan het technisch resultaat gesteld. De resultaten van het doorlopen ontwerpproces worden schriftelijk en mondeling gepresenteerd. Ter concretisering van de eindtermen is bij het inrichten van het BSc-programma een aantal lijnen in het programma gedefinieerd, die vanaf het eerste tot en met het derde jaar door het curriculum lopen. Dit zijn: 1. de waterlijn; 2. de infrastructuurlijn; 3. de ontwerplijn; 4. de constructieve lijn en 5. de bètawetenschappelijke lijn. Verder wordt in de opleiding nadrukkelijk aandacht besteed aan het aspect duurzame ontwikkeling. Grote en kleine civieltechnische werken hebben altijd hun impact op onze leefomgeving. De confrontatie met schaarste in grondstoffen en energie en het met het oog daarop ontwikkelen van duurzame oplossingen Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 10 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
voor civieltechnische vraagstukken wordt een integraal onderdeel van afwegings- en besluitvormingsprocessen. Vanaf het eerste jaar worden studenten met duurzaamheidvraagstukken geconfronteerd. Aanvankelijk vooral als afweging bij materiaalkeuzes, maar later in de studie over de volle breedte van het vakgebied. Door deze opzet in lijnen en door specifieke regels in het Examenreglement doorlopen studenten het BSc-programma Civiele Techniek in een optimale volgorde. Studenten mogen pas aan derdejaars oefeningen, practica en tentamens deelnemen wanneer ze de propedeuse behaald hebben. In de zelfstudie voor alle vakken van het BSc-programma aangegeven aan welke competenties van de Dublin Descriptoren deze bijdragen. De algemene leerdoelen en de inhoud van de vakken zijn samenvattend beschreven in de vakoverzichten van de studiegids. De relaties tussen de leerdoelen van de verschillende vakken en de geformuleerde einddoelen van beide opleidingen zijn nog niet expliciet uitgewerkt. Uit de gesprekken is de commissie evenwel gebleken dat per sectie de inhoud van de vakken in de Opleidingscommissie uitvoerig wordt afgestemd. Een meer systematische aanpak voor het toewijzen van de eindkwalificaties aan de verschillende vakken zou een volgende stap kunnen zijn. De commissie waardeert het ontwerpgerichte karakter en de fundamenteel technische en theoretische basis. Het programma van de opleiding geeft daarmee een stevige invulling aan de eisen van het domein. Het grote belang dat de commissie daaraan hecht is in de score voor dit aspect tot uitdrukking gebracht. Ook de sterke internationale oriëntatie van het programma draagt daaraan bij. De opleiding geniet internationaal aanzien en erkenning. De commissie is van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het BSc-programma voldoet aan de eisen zoals gesteld in dit facet op een manier die ten voorbeeld kan strekken. De score voor dit facet is Excellent. MSc Het MSc-programma bestaat uit een gemeenschappelijke kern en de programma's van de vijf varianten (zie de inleiding bij het onderwerp Programma). Voor elk van de mastervarianten zijn naast de algemene (ingenieurs)eindtermen en de Dublin Descriptoren ook specifieke variantgebonden eindtermen geformuleerd. De relatie tussen de eindtermen en de afzonderlijke vakken c.q. de leerdoelen van die vakken, is alleen aangegeven via de eerdergenoemde matrices die per mastervariant laten zien in welke mate elk vak bijdraagt aan een bepaalde competentie. Leerdoelen van de vakken zijn in vrij algemene termen aangeduid in de studiegids, waarin ook de inhoud van de vakken samenvattend is beschreven. De zelfstudie stelt dat de gezamenlijke algemene eindtermen worden gehaald, ook al verschillen de programma’s van de varianten (zie ook facet 3 en 4). Wel wordt opgemerkt dat binnen de IDEA-profielen de combinatie van technische en niet-technische kennis en vaardigheden door de student op verschillende manieren kan worden ingevuld: a specific student who meets fully the “pure” technical qualifications, will meet the qualifications in the non-technical domains more generally and vice versa.
In de zelfstudie wordt deze diversiteit nader gekarakteriseerd met behulp van vijf oriëntaties (Fundamenteel-theoretisch, Theoretisch-experimenteel, Toegepast, Proces-georiënteerd, Management) die naarmate zij meer of minder nadruk krijgen tot drie profielen leiden: - specialist (meeste nadruk op theorie: qualified to perform research and able to solve complex technical and technological problems) - ontwerper (meeste nadruk op toepassing: chiefly occupied with the design and development of civil engineering works geared to meet various social demands) - integrator (meeste nadruk op proces: responsible for the realisation of civil engineering solutions while bearing in mind their specific contexts in terms of social-cultural, ecological, legal and economic values). De commissie heeft niet de indruk dat deze profielen al een rol hebben vervuld bij het inrichten van de studieprogramma’s, bijvoorbeeld bij het leggen van een relatie tussen specifieke vaardigheden en de vakken waarin deze vaardigheden aangeleerd worden. Studenten zijn zich er althans nog niet van bewust, zo bleek in de gesprekken. Er liggen dus nog mogelijkheden om deze karakteriseringen meer te benutten bij de studievoorlichting en –begeleiding.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 11 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
De commissie constateert dat de opleiding ernaar streeft de individuele student een academische en beroepsgerichte scholing te bieden en dat het programma duidelijke elementen bevat die daarop gericht zijn, zoals de profilering met varianten en keuzevakken, het stimuleren van zelfstandig studeergedrag, de academische context. De commissie is van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het MSc-programma ruimschoots voldoet aan de eisen zoals gesteld in dit facet. De score voor dit facet is Goed. NVAO-facet 6: Samenhang programma Volgen studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma?
BSc De opleiding beschouwt construeren en ontwerpen als kernactiviteiten in de Civiele Techniek. Vakkennis op dit gebied wordt in de loop van het BSc-programma opgebouwd. Ook op andere vakgebieden wordt voortgebouwd op eerder gegeven vakken. De ‘lijnen’ genoemd bij facet 2 zijn ontwikkeld om de samenhang te waarborgen. Voorbeelden van cumulatieve lijnen in het curriculum zijn: o de wiskundevakken in de bètawetenschappelijke lijn o de ontwerpprojecten o vakken op het gebied van water zoals Hydrologie, Vloeistofmechanica, Inleiding Waterbouwkunde en Watermanagement. In het programma worden steeds dwarsverbanden gelegd tussen de theoretische vakken en de toepassingen. De ontwerplijn is zo opgezet dat steeds gebruik wordt gemaakt van kennis die is verworven in de andere lijnen en vakken. Ook de juiste volgorde van de vakken is stevig verankerd in het BSc-programma. De commissie meent dat de samenhang van het programma van de BSc-opleiding sterk is verbeterd door de introductie van de verschillende themalijnen. Er is niet alleen een goede afstemming tussen de leerlijnen, maar ook tussen de vakken binnen de leerlijnen en tussen de vakken en pakketten in relatie met de mastervarianten. De studenten hebben het gevoel dat de afstemming tussen de docenten sinds de invoering van de nieuwe opleidingen is verbeterd. Voor de studenten heeft dit geleid tot een verduidelijking van de structuren binnen de opleidingen. De commissie is van oordeel dat het BSc-programma ruimschoots voldoet aan de eis van samenhang. De score voor dit facet is Goed. MSc De gemeenschappelijke kern is beschreven bij facet 5. Binnen twee van de vijf varianten zijn nog weer specialisaties onderscheiden. De variant Structural Engineering heeft zes specialisaties, de variant Water Management heeft drie specialisaties: Hydrology, Sanitary Engineering, Water Resources Management. Bij de MSc-opleiding vindt afstemming plaats via overleg tussen individuele docenten van dezelfde sectie en via vergaderingen van de sectie-specifieke opleidingscommissies. Ook tussen de secties vindt afstemming plaats, zij het minder frequent. De commissie is van oordeel dat het MSc-programma ruimschoots voldoet aan de eis van samenhang. De score voor dit facet is Goed. NVAO-facet 7: Studielast Is het programma studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen?
BSc
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 12 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Elk studiejaar bestaat uit twee semesters met twee kwartalen van 9 - 11 weken. Aan het eind van ieder kwartaal is een tentamenperiode waarin de vakken worden afgerond die in dat kwartaal gegeven zijn. De nominale studielast is zo gelijkmatig mogelijk verdeeld over de kwartalen. Hierbij is niet alleen rekening gehouden met het aantal punten per kwartaal, maar ook is getracht een goede afwisseling van werkvormen te realiseren. Daarnaast is ook een zo goed mogelijke mix van vakken gerealiseerd. D.w.z. dat er in een kwartaal zowel theoretische vakken zoals wiskunde en/of mechanica gedoceerd worden, de verschillende domeinen aan bod komen en er ontwerpvakken of vakken met praktische toepassingen geroosterd zijn. Wanneer studenten melden dat een vak zwaarder of lichter is dan het aantal ECTS-punten aangeeft, bespreekt de opleidingsdirecteur dit met de docent. Afwijking van de nominale studielast kan op verschillende manieren aan het licht komen: - via de uitkomsten van het on-line vakevaluatiesysteem SENSOR. Dit systeem is na iedere tentamenperiode beschikbaar voor evaluatie van het gegeven onderwijs. De docenten krijgen de resultaten over hun vakken. - via de jaarcommissies. De jaarcommissies bespreken na ieder kwartaal de gang van zaken in het betreffende kwartaal en de afzonderlijke vakken. Hun conclusies worden vervolgens voorgelegd aan de opleidingsdirecteur. Wanneer sprake is van een serieus probleem, wordt ook de docent uitgenodigd voor het overleg. Op deze manier blijven de lijnen kort. De commissie heeft dit in de gesprekken geverifieerd. Ondanks het feit dat Civiele Techniek een opleiding is met relatief veel studenten, is er geen sprake van een anonieme sfeer. Docenten nemen kritiek van studenten in het algemeen serieus. Studievertraging kan optreden doordat studenten kiezen voor nevenactiviteiten zoals (bestuurs)werk, zo bleek de commissie tijdens de gesprekken. Bij de invoering van het BSc-programma is de studielast in het eerste deel van het eerste jaar wat verlicht. Hierdoor hebben studenten meer ruimte om te wennen aan de overgang van VWO naar WO, het op kamers wonen en het lid zijn van een studentenvereniging. Het aantal ECTS in het derde kwartaal van het eerste jaar is hierdoor wat groter geworden. Dit wordt door de studenten echter niet als een probleem gezien. De studielast van de eerste twee kwartalen van het tweede jaar wordt door studenten als zwaar ervaren. Vooral door het verhoudingsgewijs grote aantal fundamentele vakken en het grote aantal activiteiten (oefeningen en practica) is het programma dwingend en de studielast aan de hoge kant. Uit de gesprekken heeft de commissie niet de indruk gekregen dat dit problematisch is. De commissie is van oordeel dat het BSc-programma voldoet aan de eisen voor de studielast en studeerbaarheid. De score voor dit facet is Goed. MSc Volgens de zelfstudie doen zich ook in de master zelden problemen rond de studielast van vakken voor. Eventuele problemen kunnen door de student worden gemeld bij de opleidingsdirecteur of de variantcoördinator of bij het dispuut van de variant. Mede door de relatief geringe omvang van de varianten worden problemen met studielast, roosters, vakinhoud of examenregelingen vrijwel altijd goed opgelost. Deze kleinschaligheid is in de ogen van de commissie een belangrijk voordeel. Er zijn wel studeerbaarheidspoblemen gerezen doordat studenten tegelijkertijd vakken volgen uit het bachelor- en het masterprogramma. Volgens de studenten wegen de mogelijke nadelen hiervan niet op tegen de voordelen. Het College van Bestuur van de TU Delft heeft echter de beleidsintentie geformuleerd dat de diplomavereiste BSc-vóór-MSc gaat gelden voor de studenten die binnenkomen vanaf september 2006; effectuering geschiedt dus per september 2009. Zittende studenten hebben toegang tot de master conform de huidige regels in de betreffende OER van de Master, met als ondergrens P+90 (d.w.z. propedeuse plus 90 ECTS). Voorbereidingen voor aanpassingen in het curriculum van de bachelor en masteropleidingen geschieden vanaf september 2006. De commissie is van oordeel dat het MSc-programma ruimschoots voldoet aan de eisen voor de studielast en studeerbaarheid. De score voor dit facet is Goed. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 13 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
NVAO-facet 8: Instroom Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
BSc Het BSc-programma Civiele Techniek is qua inhoud en werkvormen afgestemd op scholieren met een VWO-diploma. Met ingang van 2001 worden scholieren met een VWO-profiel Natuur & Techniek toegelaten tot de opleidingen van de TU Delft. Voor die tijd was de toegangseis een VWO-diploma met de vakken wis- en natuurkunde. Vanaf 2002 worden ook studenten met het profiel Natuur & Gezondheid toegelaten. Zij beginnen hun studie met een deficiëntie op het gebied van de wiskunde, maar met het behalen van het eerste deel van het vak Analyse tonen ze aan dat ze goed in staat zijn de wiskunde te volgen. Uit de gegevens in de zelfstudie blijkt dat de jaren 2002 en 2003 een dieptepunt vormden wat betreft het aantal binnenkomende VWO-ers. De verwachting is dat hierdoor op termijn ook het aantal civielingenieurs dat op de arbeidsmarkt komt, te klein is om aan de vraag te voldoen. In 2003 heeft de faculteit de inspanningen op het gebied van voorlichting en werving aanzienlijk opgevoerd, wat al zichtbaar wordt in het cijfer voor 2004. Ook de eerste tellingen voor 2005 laten zien dat het aantal eerstejaars verder stijgt. De commissie is van oordeel dat het BSc-programma qua vorm en inhoud aansluit op de kwalificaties van de instroom en dat de opleiding deze aansluiting adequaat bewaakt. De score voor dit facet is Voldoende. MSc HBO-instromers volgden tot 2003 een groot deel van het ongedeelde 5-jarige programma, met vrijstellingen voor de propedeusevakken en slechts een enkel hogerejaars vak. Zij werden vervolgens toegelaten tot de eindstudie resp. het MSc-programma Civiele Techniek. Met ingang van het studiejaar 2003 (er was een tussenjaar dat zwaarder was) is er voor de HBO-instroom een schakelklas van 45 ECTS, die toegang geeft tot een van de mastervarianten. Hiervan wordt 15 ECTS geaccommodeerd in de vrije keuzeruimte van het MSc-programma. Deze studenten stromen in als ‘premaster’ en behalen geen propedeuse of BSc-diploma, maar uitsluitend een MSc-diploma Civiele Techniek. De HBO-schakelklas wordt thans aangeboden in de vorm van twee summerschools tijdens de zomervakantie en een minor tijdens het vierde jaar van het HBO. Voordeel daarvan is dat bij aanvang van de MSc-opleiding de deficienties zijn weggewerkt. De commissie heeft geen aanwijzingen aangetroffen waaruit zou blijken dat de masteropleiding qua vorm en inhoud niet aansluit op de kwalificaties van de ‘reguliere’ instroom. In de perceptie van alle betrokkenen lijkt eerder sprake van een ongemerkte overgang. Over het volgen van MSc-vakken terwijl de BSc nog niet is behaald, is bij facet 7 een opmerking gemaakt. De HBO-instroom heeft vaak moeite met de abstractie van de Wiskunde (niet met rekenen). De commissie heeft de indruk dat aan de uitval van HBO-studenten nadere aandacht moet worden besteed. De commissie waardeert een internationale oriëntatie van de opleiding, inclusief de wervingskracht voor buitenlandse studenten. Over de aard en omvang van de (toenemende) instroom van buitenlandse studenten heeft de commissie geen specifieke informatie ontvangen om te kunnen beoordelen in hoeverre daarvan per saldo een positief effect uitgaat op de kwaliteit van de opleiding. De commissie is van oordeel dat het MSc-programma qua vorm en inhoud aansluit op de kwalificaties van de instroom en dat de opleiding deze aansluiting adequaat bewaakt. De score voor dit facet is Voldoende.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 14 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
NVAO-facet 9: Duur Voldoet de opleiding aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: • WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. • WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De omvang van het BSc-programma 180 ECTS en van het MSc-programma 120 ECTS. NVAO-facet 10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
BSc In het BSc-programma wordt veel aandacht besteed aan een geleidelijke overgang van het middelbaar onderwijs naar een zelfstandige, academische studiehouding. Naarmate het programma vordert, wordt er vanuit het onderwijs minder directe sturing gegeven. De student is toenemend verantwoordelijk voor planning, taakverdeling, methodiekkeuze. Een belangrijk element in de opleiding is het verwerven van vakkennis op het gebied van de Civiele Techniek op academisch niveau in zijn historische en huidige context. De invulling van de vakken, oefeningen en projecten, en de manier waarop de leerdoelen getoetst worden sluit hierop aan. Een andere belangrijke doelstelling in de opleiding is het aanleren van de ingenieursattitude: probleemoplossen, omgaan met randvoorwaarden zoals tijdlimieten, budgetten, werken met beperkte, onvolledige informatie en beperkingen die voortkomen uit zaken die buiten de techniek liggen. Hiervoor worden studenten in loop van het programma steeds sterker geconfronteerd met activiteiten die een beroep doen op deze vaardigheden. Ook kunnen communiceren is hierbij essentieel. Vooral in de drie ontwerpprojecten en het BSc-eindwerk zijn al deze zaken aan de orde, maar ook binnen de vakgebonden oefeningen en practica spelen ze een rol. In het BSc-eindwerk laten studenten zien dat ze zelfstandig, binnen een scherpe begrenzing in de tijd, een onderwerp kunnen uitdiepen, erover rapporteren en gebruik maken van de kennis die ze in het BScprogramma opgedaan hebben. Het BSc-eindwerk is een duidelijke afronding van het BSc-programma waarin studenten aantonen dat ze in staat zijn aan het MSc-programma te beginnen. In de zelfstudie is weergegeven hoeveel uur in de verschillende onderwijswerkvormen wordt gewerkt. De commissie is heel positief over de diversiteit aan werkvormen in het programma: ‘colstructie’ (een groot werkcollege), computer ondersteunde zelfstudie, experimenten, groepswerk, individueel werk, stage, etc. Deze dragen goed bij aan het verwerven van de beoogde eindcompetenties. De commissie is van oordeel dat de afstemming tussen de vorm en de inhoud van de BSc-opleiding ruimschoots voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is Goed. MSc De zelfstudie beschrijft de relatie tussen vom en inhoud als volgt: In the course of the MSc curriculum in all variants the link is made from core scientific theory and understanding to integration, specialization and handling real life situations. Thus the more practical skills are based on a sound, academically founded base of theoretical knowledge in its contemporary and historical context. The instruction method selected for a subject will depend on the educational aims of the particular subject. While lectures and tutorials mainly contribute to setting up expert knowledge and skills, assignments, cases, the traineeship and the MSc thesis teach students how to handle open end and quite often ill defined design problems in a creative and effective way. They learn to analyse a problem and to make sound judgements on the relevance and significance of their work. In many subjects of the latter kind students work in small groups and must communicate their results in the group and to the lecturer. The way students’ work is assessed in the MSc programme reflects this approach.
De commissie constateert dat het werken in kleine groepen als positief wordt ervaren en dat voor de te bereiken eindcompetenties de juiste werkvormen zijn gekozen. De commissie is van oordeel dat de afstemming tussen de vorm en de inhoud van de MSc-opleiding ruimschoots voldoet aan de Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 15 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
eisen. De score voor dit facet is Goed. NVAO-facet 11: Beoordeling en toetsing Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
BSc De leerdoelen van het vak zijn de leidraad bij het formuleren van de tentamenopgaven. Ook de keuze voor een toetsvorm wordt zo goed mogelijk gerelateerd aan de leerdoelen. De meeste schriftelijke tentamens bestaan uit open vragen. Tijdens de laatste colleges worden voorbeeldtentamenopgaven behandeld. Ook zijn de zgn. tentamenbundels beschikbaar, waarin oude opgaven met de uitwerkingen staan. De docent geeft bij het tentamen aan wat het gewicht is van de opgaven. Wanneer de student twijfelt aan het cijfer of wanneer hij/zij wil weten wat er niet goed ging, kan met oog op de voorbereiding van de herkansing, het tentamen bij de docent worden nabesproken. Ieder vak wordt per studiejaar tenminste twee keer getentamineerd. Voor de vakken uit het eerste kwartaal van het eerste studiejaar zijn er zelfs drie mogelijkheden. Er zijn ook onderdelen die afgerond worden met een schriftelijke rapportage en mondelinge presentatie, zoals de ontwerpprojecten. Hiervoor zijn beoordelingsprotocollen opgesteld. Dit geldt ook voor de beoordeling van het BSc-eindwerk. De Examencommissie Civiele Techniek kent subcommissies voor de Propedeuse, het Bachelorsexamen en het Ingenieursexamen/MSc-examen. De subcommissies stellen drie keer per jaar de uitslagen vast. De Examencommissie komt 10 keer per jaar bijeen en houdt zich bezig met herzieningen van het OER, individuele verzoeken van studenten, schakelprogramma voor zij-instromers en adviseert over voorstellen voor veranderingen in de onderwijsprogramma’s. De commissie is van oordeel dat de beoordeling en toetsing voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is Voldoende. MSc De zelfstudie beschrijft de beoordeling en toetsing als volgt: Also in the MSc phase lecturers take much trouble to match the method of testing and examining with the educational goals of the subject in question. The tables of subjects of the various MSc variants show that not only written exams are used but also oral exams, papers and the oral and written presentation of reports and cases. Students have the right to discuss the assessment of their work with the lecturers. In case a student and the lecturer do not come to terms the Board of Examiners will interfere. As a rule copies of past examinations are available for students so that they are generally prepared for the type of questions that will be posed. The assessment of a written exam must, according to the rules laid down by Delft University of Technology, be made known within a period of 20 working days. Fixed procedures are laid down for the assessment of the MSc thesis. To make sure that the thesis covers more than only the field of one specialisation, at least three of the members of the examination committee must belong to at least two different sections within Delft University of Technology.
De commissie heeft waardering voor de eis dat in de afstudeercommissie vertegenwoordigers van tenminste twee secties zitting hebben. Over deze afstudeercommissies en de besprekingen in de Examencommissie heeft de commissie de indruk gekregen dat de procedures uitsteken boven wat elders gangbaar is. De kwaliteit van de beoordeling wordt nog verder gewaarborgd doordat de begeleidende hoogleraar het afstudeerwerk en de beoordeling daarvan tegenover andere professoren van de faculteit moet verdedigen. De commissie is van oordeel dat de beoordeling en toetsing ruimschoots voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is Excellent. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 16 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Oordeel over het onderwerp “Programma”: Voldoet aan de eisen.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 17 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
2.3.
Inzet van personeel
NVAO-facet 12: Eisen WO Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied?
BSc en MSc De faculteit heeft de visie dat het onderzoek het onderwijs ondersteunt door de continuering van innovatie, de verhoging en instandhouding van vakinhoudelijke kwaliteiten van docenten, de verdieping van de afstudeerfase en de overdracht van onderzoeksvaardigheid en -attitude aan de studenten. Het is facultair beleid dat docenten die het onderwijs verzorgen voor een mastervariant een binding hebben met het onderzoek. Daarnaast worden de beste docenten ingezet in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding. In de zelfstudie is de omvang en de samenstelling van het wetenschappelijk personeel weergegeven van de afdelingen die de onderwijsprogramma’s Civiele Techniek verzorgen. In een bijlage is een volledig overzicht gegeven van de wetenschappelijke staf en de onderzoeksprogramma’s waarin zij participeren. De commissie constateert dat bij de MSc-docenten de relaties met onderzoek het sterkst zijn. Categorie HL UHD UD Promovendi Docenten Student assistenten Overig WP Totaal (onderwijs, onderzoek en bestuur)
Aantal fte (per 1/12/2004) 23,3 35,4 31,3 97,4 20,5 13,3 75,0 296,2
Percentage gepromoveerden 61 86 61 0 3 0 20
De commissie is van oordeel dat het onderwijzend personeel voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is voor de BScopleiding Voldoende, voor de MSc-opleiding Goed. NVAO-facet 13: Kwantiteit personeel Wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Het BSc-programma wordt door de eigen vaste staf verzorgd. In de MSc worden ook gastdocenten ingezet met de vereiste expertise. Onderstaande tabel geeft de docent/student-ratio voor BSc en MSc weer. De hoeveelheid docenten in relatie tot het aantal studenten is vergelijkenderwijs royaal. Jaar
Aantal fte onderwijs
2004 2003 2002
103,5 105,6 123,8
Aantal ingeschreven studenten 1420 1417 1473
Aantal diploma’s 180 209 232
Aantal studenten per fte onderwijs 13,7 13,4 11,9
Aantal afgestudeerden per fte onderwijs 1,74 1,98 1,87
TU-breed is het percentage vrouwelijke wetenschappers 18%, bij Civiele Techniek is dit 15,6%. Ten tijde van de vorige visitatie was dat 11%. De faculteit heeft zich ten doel gesteld meer vrouwen aan te trekken voor wetenschappelijke functies. De opleiding Civiele Techniek telt momenteel slechts 1 vrouwelijke Universitair Hoofddocent en 3 Universitair Docenten (op een totaal van 149 docenten), terwijl het percentage vrouwelijke AIO’s momenteel 29% bedraagt. In 2002/04 is onderzoek verricht naar de vraag waarom zo weinig vrouwen hun loopbaan zoeken bij deze faculteit. Dit heeft aanbevelingen opgeleverd Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 18 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
die integraal onderdeel zullen gaan vormen van het beleid, dat gericht is op een evenwichtiger verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke WP-ers. De commissie is van oordeel dat de kwantiteit van het personeel ruimschoots voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is voor de BSc-opleiding en de MSc-opleiding Goed. NVAO-facet 14: Kwaliteit personeel Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Door de implementatie van het UFO-systeem (Universitair Functie Ordenen) is een inzichtelijker functieprofiel voor de wetenschappelijke staf ingevoerd dat het kwaliteitsbeleid Wetenschappelijk Personeel beter kan ondersteunen. De faculteit kent een loopbaanbeleid voor Universitair (Hoofd)Docenten. Een loopbaancommissie bewaakt faculteitsbreed de kwaliteitsnormen van de wetenschappelijke staf. Het functieprofiel van een WP functie bestaat naast de wetenschappelijke criteria ook uit een aantal competenties, waaraan de wetenschappelijke staf wordt getoetst. In de R&Ogesprekken (de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken) worden afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering in het onderwijs dat door de betreffende medewerker wordt verzorgd. Dit is standaardbeleid binnen de TU Delft. In het kader van het kwaliteitsbeleid stelt de faculteit met nieuwe docenten een plan op om de onderwijsvaardigheden op het gewenste niveau te brengen. Alle nieuw aangestelde docenten moeten een Basiskwalificatie Onderwijs behalen. Verder is het geven van een proefcollege en/of het toetsen van presentatietechnieken steeds vaker onderdeel van de sollicitatieprocedure. De kwaliteitscontrole van het onderwijs in het BSc-programma vindt plaats door overleg tussen de opleidingsdirecteur en studenten en middels de standaardenquêtes (SENSOR). Op basis van de onderwijsevaluaties worden met zittende docenten in het resultaat- en ontwikkelingsgesprek afspraken gemaakt voor het volgen van modules van de Basiskwalificatie Onderwijs. Extra aandacht gaat uit naar het verbeteren van de Engelse taalvaardigheid van docenten. De commissie is van oordeel dat aan de didactische kwaliteit van de docenten en aan de relatie met onderzoek in voldoende mate aandacht wordt gegeven. Er zijn plannen om via een strak beleid systematisch naar een hoger niveau te streven. De kwaliteit van de onderzoeksprogramma’s van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen is door een internationale commissie in 2005 beoordeeld als Goed tot Excellent. 3 Volgens de onderzoeksbeoordelingscommissie beschikt de faculteit over een groot bestand van experts, een waardevolle infrastructuur en een uitstekende reputatie. De commissie is van oordeel dat de kwaliteit van het personeel ruimschoots voldoet aan de eisen. De score voor dit facet is voor de BSc-opleiding en de MSc-opleiding Goed. Oordeel over het onderwerp “Inzet van personeel”: Voldoet aan de eisen.
3
Civil Engineering, QANU, november 2005. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 19 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
2.4.
Voorzieningen
NVAO-facet 15: Materiële voorzieningen Zijn de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Ruimten De huisvesting van Civiele Techniek ondergaat een optimalisatie, gericht op reductie van het ruimtegebruik en de kosten. Het complex waarin de opleiding Civiele Techniek is gehuisvest, bestaat uit een onderwijsgebouw en twee laboratoriumgebouwen. De laboratoria worden, behalve voor onderzoek, ook gebruikt voor het geven van practica. Het complex Civiele Techniek is op werkdagen open van 7:00 uur tot 22:00 uur, op zaterdag van 8:30 uur tot 13:00 uur. Er zijn goed geoutilleerde collegezalen (amphizalen) en instructiezalen (vlakke zalen), met moderne communicatiehulpmiddelen. Het meubilair in de collegezalen is in 2003 vernieuwd en de afgelopen drie jaar zijn alle instructiezalen opnieuw gestoffeerd en uitgerust met audiovisuele middelen. De computerzalen worden in de periode 2005 – 2006 voorzien van de volgende standaardvoorzieningen: een netwerk met hoge snelheid, verduisteringsmogelijkheden, grootbeeldprojectie, mogelijkheden tot het overnemen van het scherm van de student door de docent en twee zitplaatsen per pc-werkplek. Ook aan de veiligheid en de logistieke kwaliteit wordt aandacht besteed. Bibliotheek Studenten kunnen zowel in de Centrale Bibliotheek als in de faculteitsbibliotheken terecht voor het zoeken van informatie en het raadplegen van documenten. Deze bibliotheken zijn via het campuswide netwerk vanaf iedere plaats binnen de campus toegankelijk. De papieren collectie van de faculteitsbibliotheek omvat circa 18000 boeken en rapporten, 220 tijdschriften, ingebonden jaargangen van tijdschriften en topografische, hydrografische, geologische, Waterstaats- en bodemkaarten. Via de website van de centrale bibliotheek is een aantal bronnen elektronisch toegankelijk. Laboratoria De zelfstudie beschrijft hoe de verschillende laboratoria in het onderwijs van de opleiding worden benut. Het gaat om de volgende laboratoria: o Laboratorium voor Gezondheidstechniek o Laboratorium voor Geotechniek o Laboratorium voor Vloeistofmechanica o Laboratorium voor Materiaalkunde o Laboratoria voor Beton-, Staal- en Houtconstructies o Laboratorium voor Verkeerskunde o Laboratorium voor Weg- en Railbouwkunde. De commissie constateert dat ook bij instituten in de omgeving goede laboratoriumvoorzieningen bestaan die in voorkomende gevallen ook een rol bij onderwijs en onderzoek kunnen vervullen. ICT Docenten en studenten gebruiken Blackboard voor communicatie, kennisuitwisseling en groepswerk. In Blackboard kunnen studenten hun mail lezen, bestanden opslaan op hun virtuele schijf en hun portfolio bijhouden. Het Tentamen Aanmeld Systeem(TAS) kan via Blackboard benaderd worden. Ook de cijfers die behaald zijn worden direct op Blackboard gezet. Studenten zullen ook op korte termijn ook computer ondersteunde zelftoetsen kunnen doen via Internet en Blackboard. De kwaliteit van het Blackboardgebruik wordt ieder jaar geëvalueerd. De commissie is onder de indruk van de vele initiatieven om de faciliteiten op orde te houden en te verbeteren. Het verschil in score tussen BSc en MSC houdt verband met het feit dat de hoogwaardige laboratoriumvoorzieningen vooral in de MSc tot hun recht komen. Naar het oordeel van de commissie voldoen de huisvesting en de materiële voorzieningen ruimschoots aan de gestelde eisen. De score voor dit facet voor de bacheloropleiding is Goed. De score voor de masteropleiding is Excellent.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 20 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
NVAO-facet 16: Studiebegeleiding Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van studenten?
De intensiteit van de begeleiding is in het eerste jaar en de eerste helft van het tweede jaar het grootst. Van elke student wordt vanaf het begin een dossier bijgehouden. Sinds 2003 zijn alle studieresultaten via Blackboard direct voor de studenten toegankelijk. Sinds 2004 worden ook statistische overzichten van tentamenresultaten op Blackboard gepubliceerd, waarmee studenten hun relatieve positie in de populatie kunnen zien. De studieadviseur roept studenten met matige studieresultaten op voor een gesprek; omdat dit vrijwillig is, komt 30% niet opdagen. De Examencommissie brengt na de resultaten van het derde kwartaal een propedeuse-advies uit: afhankelijk van de studieresultaten krijgen studenten het advies om vooral zo door te gaan (positief advies), er een schepje bovenop te doen (twijfel-advies) of om te overwegen de studie te staken (negatief advies). Tot dusver is het studieadvies niet bindend. Groepen van 10 studenten worden tenminste gedurende het eerste kwartaal en tweede kwartaal regelmatig begeleid door een student- èn een docentmentor. Doelen van het mentoraat zijn het bevorderen van de sociale en academische integratie (thuis voelen in de opleiding, zelf je studie organiseren) en het geven van praktische informatie over hoe de studie concreet aan te pakken. De studieadviseurs coördineren het mentoraat en verzorgen het materiaal en de training van de mentoren. In 2004 is door de opleidingsdirecteur een experiment gestart met een tutoraat: de mentorgroepen worden door een docent aan de hand van aansprekende voorbeelden ingeleid in het technisch wetenschappelijke kijken en denken. Hierdoor wordt de abstracte kennis uit de vakken van het eerste jaar gerelateerd aan de beroepspraktijk teneinde de motivatie van de studenten te verhogen. In de masteropleiding gaat de studiebegeleiding meer uit van de zelfstandigheid van de student. De begeleiding is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de coördinatoren van de mastervarianten en de docenten per vak. Stages worden begeleid door het stagebureau en de afstudeerscriptie wordt begeleid door de afstudeercommissie. De studieadviseurs zijn beschikbaar voor persoonlijke problemen, keuzebegeleiding en vragen over studievoortgang. De commissie is van oordeel dat de studie- en stagebegeleiding erg goed functioneert; de studieadviseurs zijn toegankelijk en ondanks de omvang van de organisatie zijn er korte lijnen naar informatie en begeleiding. Er wordt speciale inspanning geleverd om de internationale studenten te begeleiden zodat zij hun studie in twee jaar kunnen voltooien. Naar het oordeel van de commissie voldoet de studiebegeleiding ruimschoots aan de in dit facet gestelde eisen. Voor de bacheloropleiding en voor de masteropleiding is de score voor dit facet Goed. Oordeel over het onderwerp “Voorzieningen”: Voldoet aan de eisen.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 21 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
2.5.
Interne kwaliteitszorg
NVAO-facet 17: Evaluatie resultaten Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
In het kwaliteitszorgsysteem van Civiele Techniek wordt aandacht geschonken aan zowel de interne als de externe consistentie. Bij interne consistentie zijn de eindtermen van het onderwijs, de leerdoelen van de studieonderdelen, de leerinhoud, de didactische werkvormen, de wijze van toetsing en het doceren zelf goed op elkaar afgestemd, zodat studenten daadwerkelijk leren wat volgens het curriculum wordt aangeboden c.q. de competenties verwerven die het curriculum aanreikt. Bij externe consistentie is het onderwijs een goede afspiegeling van datgene wat maatschappelijk relevant en volgens wetenschappelijke maatstaven verantwoord is. De functies van de kwaliteitszorg en de instrumenten voor evaluatie van het onderwijs zijn afgestemd op drie onderscheiden niveaus: curriculum, studieonderdeel en leerproces. Het onderwijs wordt op de verschillende niveaus binnen de organisatie en in samenhang bewaakt. Daarnaast worden de verschillende actoren bij de kwaliteitsbepaling betrokken. Door zowel de interne als de externe consistentie in de kwaliteitszorg op te nemen en de evaluatie hiervan regelmatig te herhalen, ontstaat een integraal en cyclisch model. Curriculum Op dit niveau spelen de conclusies van de onderwijsvisitaties en de evaluatie door de mastervarianten een belangrijke rol. Actoren op dit niveau zijn de visitatiecommissie, de afdelingen en wetenschappelijke staf. Studieonderdeel Op basis van de eindtermen van het curriculum en naar aanleiding van de bevindingen van studenten worden de inhoud van de jaarprogramma’s en de eindtermen van de vakken onder de loep genomen. Doelstellingen, leerinhoud, toegepaste didactische werkvormen en toetsing dienen op elkaar te zijn afgestemd. Op dit evaluatieniveau worden door opleidingsdirecteur en de onderwijsadviseur jaarlijks curriculumevaluaties gehouden met een vertegenwoordiging van studenten. Er wordt onderscheid gemaakt in de fasen: signalering, diagnosticering, verbetering en terugkoppeling. Leerproces Op dit evaluatieniveau wordt door opleidingsdirecteur, de onderwijsadviseur en een vertegenwoordiging van studenten per onderwijsperiode geëvalueerd of de uitvoering van de vakken op onderwijskundig juiste wijze, passend bij het curriculum, wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt erop gelet of er organisatorische aspecten zijn die het studeergedrag van de student zouden kunnen belemmeren, zoals roostertechnische zaken en piekbelasting. Actoren op dit niveau zijn, behalve docenten en het ondersteunend personeel, ook de studenten. Via de jaarcommissies, Opleidingscommissie, Volg+8, Business Objects en evaluatiegesprekken met docenten worden op dit niveau gegevens verzameld over het uitgevoerde onderwijs. Op basis van de gesprekken constateert de commissie dat de kwaliteitswaarborging in de praktijk sterk drijft op (eventuele) klachten van de studenten. Er zijn korte cycli, geconstateerde problemen worden besproken met de coördinatoren en in de Opleidingscommissie; dit werkt door naar de docenten, de modules, de opleidingsstructuur. De commissie beoordeelt de transparantie, de cyclische opzet en de wijze van evalueren als voldoende en constateert dat in de afgelopen periode een beleid is ingezet dat tot verdere verbetering zal leiden. De transparantie van het geheel kan nog worden verbeterd; het viel de commissie op dat in de verslagen van de Opleidingscommissie over systematische kwaliteitszorg nog niet veel te vinden is. Wel lag tijdens het bezoek een volledig dossier ter inzage over de kwaliteitszorg zoals die in de opleiding is geïmplementeerd. In dat dossier worden alle vakevaluaties opgenomen. De commissie heeft vastgesteld dat de docenten een grote betrokkenheid hebben bij hun individuele vakken en daar het maximale weten uit te halen. De bewaking van de samenhang op programmaniveau vertoont iets meer stroefheid; een cyclische aansturing vanuit het facultaire niveau kan daarin verdere Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 22 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
verbetering brengen, in combinatie met meer expliciete streefdoelen. De commissie vraagt zich af of de versterking van deze punten het niet ook noodzakelijk maakt om de taakomvang van de opleidingsdirecteur te vergroten en een meer onderwijskundige optiek in de interne kwaliteitszorg in te brengen. Het gaat daarbij niet alleen om versterking van de procesmatige kant van kwaliteitszorg, maar ook om het bewaken van de samenhang in het curriculum en het collectief profileren van de onderzoeksmethodieken die aan de orde komen. Erg positief is de betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitszorg. Zij vervullen een actieve rol bij het bespreken van de modules, bij het signaleren van problemen en bij het meedenken over de structuur van de opleiding. De commissie is van oordeel dat de evaluatie van de resultaten voldoet aan de eisen. De score voor dit facet voor de BScopleiding en de MSc-opleiding is Voldoende. NVAO-facet 18: Maatregelen tot verbetering Vormen de uitkomsten van deze evaluatie de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen?
Voor de BSc-opleiding zijn de blokevaluaties een krachtig middel voor het aanpakken van onvolkomenheden in het onderwijsprogramma en de wijze waarop dat gedoceerd wordt. Waar nodig leiden de besprekingen direct tot acties van de opleidingsdirecteur en docenten. Bij de MSc-opleiding hebben vakevaluaties de laatste jaren niet systematisch plaatsgevonden. Dit wordt op het moment opnieuw opgezet met behulp van disputen. De bedoeling is dat elk vak eens in de twee jaar wordt besproken met de opleidingsdirecteur, waarna vervolgens verbeterpunten worden voorgelegd aan de docenten. De commissie constateert dat de organisatie goed in staat is om ad hoc op dringende klachten te reageren en op korte termijn voor verbeteringen te zorgen. In de praktijk is de communicatie tussen docent en student goed. De docenten staan over het algemeen open voor kritiek, zijn geïnteresseerd in de meningen van de studenten en nemen de klachten van de studenten serieus. Bij de vorige visitatie in 2000 is aanbevolen de ontwerplijn in het programma te versterken; daaraan is gevolg gegeven. De commissie is van oordeel dat de maatregelen tot verbetering voldoen aan de gestelde eisen. De score voor dit facet voor de BSc-opleiding is Goed en voor de MSc-opleiding Voldoende. NVAO-facet 19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg?
De betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitsbewaking van het onderwijs is groot. Ieder studiejaar kent een jaarcommissie met ongeveer 10 studenten uit het eerste, tweede of derde jaar. Ze fungeren als spreekbuis voor de rest van de studenten in het betreffende jaar en hebben na ieder kwartaal en na het studiejaar overleg met de opleidingsdirecteur. Studenten spelen ook een belangrijke rol bij de curriculumherzieningen, bijvoorbeeld bij de herprogrammering in het kader van de overgang naar het BSc/MSc-stelsel, door deel uit te maken van herprogrammeringscommissies. De studievereniging “Practische Studie” heeft onderwijscommissarissen die aanspreekpunt zijn voor studenten van de opleiding en die regelmatig overleggen met de opleidingscoördinator. Ook participeren zij in verschillende gremia. Zij zijn lid van de Facultaire Studentenraad en de Opleidingscommissie en zijn vaak ook studentmentor. Zij organiseren de jaarcommissies die na afloop van ieder kwartaal en na ieder studiejaar overleggen met de opleidingsdirecteur en de opleidingscoördinator. Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 23 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Uit de gesprekken met studenten is de commissie gebleken dat de staf goed te benaderen is en open staat voor kritiek. Verbeterpunten worden opgepakt, al geeft men aan kleinere punten soms geen hoge prioriteit. In de masterfase zijn door de kleinere studentenaantallen ook korte lijnen en de docenten zijn erg geïnteresseerd in de mening van studenten. De Opleidingscommissie voor het BSc-programma bestaat uit vertegenwoordigers van de mastervarianten en een even groot aantal studenten. De Opleidingscommissie heeft een actieve inbreng in het zoeken naar oplossingen voor knelpunten in het onderwijs. Daarnaast bepaalt de Opleidingscommissie het beleid op middellange termijn. Naast de Opleidingscommissie op facultair niveau, zijn er ook opleidingscommissies op afdelingsniveau, met een nauwe betrokkenheid bij de inhoud. De docent ontvangt als eerste de resultaten van de online evaluaties (SENSOR) en het oordeel van de jaarcommissies over zijn/haar studieonderdeel, met daarbij het verzoek een reactie op deze resultaten te geven aan de opleidingscoördinator. Indien er naar de mening van de jaarcommissies afspraken over verbeterpunten gemaakt moeten worden, worden deze vak/docentspecifieke zaken in een persoonlijk gesprek met de opleidingsdirecteur of onderwijsadviseur geëvalueerd. Onderzoek onder alumni van de bacheloropleiding was tot dusver nog niet aan de orde. De eerste echte Bachelors hebben in juni 2005 hun diploma gehaald. Voorzover bekend heeft één van hen de studie niet voortgezet in het MSc-programma en is gaan werken. De beroepspraktijk levert de opleiding regelmatig suggesties voor de inrichting en inhoud van de opleiding. De vele contacten van hoogleraren en andere leden van de wetenschappelijke staf in hun netwerken als ‘professionals’ en de vele contacten die secties met hun alumni onderhouden staan er borg voor dat de opleiding een open oor heeft voor deze suggesties. Er is ook structureel overleg met vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Tenminste zes keer per jaar overleggen de decaan en de opleidingsdirecteur met de OCIB. De OCIB is in 1955 opgericht onder de naam Stichting Opleiding Civiel Ingenieurs in het Buitenland. In de loop der jaren heeft de functie van de OCIB zich vooral ontwikkeld tot een gremium waarin bedrijfsleven, overheid en wetenschap elkaar ontmoeten. In dit informeel overleg is onderwijs altijd een agendapunt. De commissie is van oordeel dat de mate waarin studenten, medewerkers, alumni en afnemend veld bij de kwaliteitszorg worden betrokken, voldoet aan de eisen. De score voor dit facet voor de BSc-opleiding en de MSc-opleiding is Voldoende tot Goed. Oordeel over het onderwerp “Interne kwaliteitszorg”: Voldoet aan de eisen.
2.6.
Resultaten
NVAO-facet 20: Gerealiseerd niveau Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen?
De commissie heeft vijftien BSc-eindwerkstukken en dertien MSc-afstudeerscripties bestudeerd en besproken aan de hand van een checklist (wetenschappelijk karakter, vormvereisten, eindcijfer). De bestudeerde werkstukken waren een willekeurige selectie uit de totale lijst. Het oordeel van de commissie over de mate waarin de gestelde doelen daadwerkelijk in eindkwalificaties worden gerealiseerd, is mede op die analyse gebaseerd. Ook bij veel andere facetten heeft de analyse van de werkstukken een rol gespeeld in de gesprekken en bij de oordeelsvorming. BSc Volgens de zelfstudie hebben de bachelors inzicht in en een overzicht van de Civiele Techniek in de volle breedte, gekoppeld aan een academische basis die een vergelijking met de beste opleidingen in binnen- en buitenland doorstaat. Ze hebben de grondbeginselen van het ontwerpen onder de knie en beschikken over Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 24 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
vaardigheden die horen bij het beroep civiel ingenieur: samenwerken, communiceren, rapporteren en plannen. Aan het eind van de BSc-opleiding laten studenten zien dat ze in staat zijn zelfstandig een deelprobleem te onderzoeken en een ontwerp te maken. In het BSc-eindwerk vindt een synthese plaats van alles wat in de voorafgaande jaren geleerd is. De omvang van 9 ECTS betekent naar de mening van de commissie dat het eindwerkstuk op zichzelf niet als volledig representatief voor alle verworven eindkwalificaties kan worden gezien. De commissie beschouwt het overigens als positief dat de studenten bij het werkstuk ook leren met tijdsdruk om te gaan. Uit het bestuderen van de geselecteerde eindwerkstukken concludeert de commissie dat door de brede opzet en technische diepgang van de BSc-opleiding de afgestudeerde studenten een hoog kennisniveau hebben. De kwaliteiten met betrekking tot het opzetten van onderzoek en het schrijven van rapportages zijn wisselvalliger, naar de waarneming van de commissie. Met de verdere ontwikkeling van het projectonderwijs zou aan deze competenties en aan het hanteren van systematische methoden meer aandacht kunnen worden besteed. MSc De MSc-opleiding heeft een sterk wetenschappelijk karakter. Volgens de commissie zijn de afstudeerwerken van internationaal hoogstaande kwaliteit. De studenten worden, als zij daar om vragen, intensief begeleid bij het zoeken naar en het uitvoeren van het afstudeeronderzoek. Dit maatwerk krijgt bij de verschillende afdelingen veel aandacht. Daarnaast wordt de kwaliteit van de beoordeling gewaarborgd doordat de begeleidende hoogleraar het werk en de beoordeling daarvan tegenover andere professoren van de faculteit moet verdedigen. De commissie beschouwt het als een zeer goed resultaat dat 25% van de eindscripties tot een wetenschappelijke publicatie leidt. Wel is het zo dat studenten er nogal eens de voorkeur aan geven extra tijd aan de scriptie te besteden in plaats van de deadline te halen. De docenten ervaren dat de Delftse civielers zich internationaal onderscheiden in het vermogen om de werkelijkheid te vertalen naar heldere en bruikbare modellen. In 2005 zijn alumni geënquêteerd die tussen 1997 en 2004 waren afgestudeerd. Hierover wordt uitgebreid gerapporteerd in de zelfstudie. Het doel van de enquête was informatie te vergaren over de loopbaan van deze afgestudeerden en over hoe zij op hun studie terugkijken. Van de 1102 benaderde alumni hebben 416 de enquête ingevuld (38%). Een indicatie van de mate van tevredenheid is het feit dat driekwart aangaf dat zij weer dezelfde studie zouden kiezen als ze de kans kregen. De tijd tussen het afstuderen en het vinden van een baan, was in de meeste gevallen korter dan drie maanden. De meesten hebben een (vrijwel) fulltime vaste baan op academisch niveau en zijn tevreden met hun huidige positie. Acht van de tien alumni vinden dat de (toen nog ongedeelde) opleiding een zeer goede (23%) of goede (39%) basis geeft om de arbeidsmarkt te betreden. Aan projectmanagement en conflicthantering zou volgens de alumni meer tijd kunnen worden besteed. De commissie is van oordeel dat de mate waarin de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de nagestreefde, ruimschoots voldoet aan de eisen. De score voor dit facet voor de BSc-opleiding en de MSc-opleiding is Goed. NVAO-facet 21: Onderwijsrendement Zijn voor het onderwijsrendement streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
In het onderwijsveranderplan 2004 – 2006 heeft de opleiding conform het drie-TU sectorplan de volgende streefdoelen opgenomen: - behalen van een studierendement van 70% voor de BSc-opleiding; - behalen van een post-BSc-rendement van 90%. Daarnaast hanteert de opleiding al sinds jaar en dag een streefdoel voor de normstudent. De normstudent is een student met gemiddeld een 7 voor wis- en natuurkunde op het VWO-eindexamen. De opleiding verwacht van deze groep studenten een studievoortgang van ten minste 70% (42 ECTS) per jaar.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 25 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Het percentage studenten dat in één jaar de propedeuse haalt, vertoont een sterke teruggang van ongeveer 27% in de periode 1997 - 2001 naar 21% in de jaren 2002 en 2003. De generatie 2002 vertoont een herstel met het percentage dat na twee jaar de propedeuse heeft afgerond. In 2002 is het BSc/MSc-systeem ingevoerd en is het programma van het eerste jaar enigszins gewijzigd. Het aantal selectieve (“moeilijke”) vakken is echter niet toegenomen. Een verklaring voor de daling van het percentage studenten dat in een jaar de propedeuse haalt, is wellicht dat tot en met het studiejaar 2001 - 2002 een jaarindeling van vijf blokken werd gebruikt. Bij de invoering van het BSc/MSc-systeem is voor de TU Delft een uniforme jaarindeling met vier kwartalen ingevoerd. Dit betekende een minder goede spreiding van de tentamens over het jaar. Gegevens over de jaren 2003 en later zijn echter nodig om nadere conclusies te kunnen trekken. Optelling van het percentage studenten met een propedeusediploma en het percentage studenten dat nog wel is ingeschreven maar nog niet de propedeuse heeft, is ongeveer 70%. Een propedeuse- en bachelorrendement van 70% is theoretisch mogelijk. De opleiding zal wel aandacht moeten besteden aan het rendement om de streefdoelen daadwerkelijk te kunnen halen. De gemiddelde studievoortgang voor de groep studenten die in ieder geval een minimale inspanning hebben verricht en 5 ECTS of meer behaald hebben in een jaar, komt overeen met het streefcijfer van 70%. De voornaamste oorzaak voor de toch ontstane studievertraging ligt in het niet slagen voor de vakken Analyse en Dynamica. Hoewel deze vakken een belangrijke rol spelen in de selecterende functie van de propedeuse, heeft de opleiding Civiele Techniek voor het vak Analyse gekozen voor een andere didactische aanpak. Met ingang van het studiejaar 2005 – 2006 wordt in het Analyse-onderwijs gebruik gemaakt van COZ (ComputerOndersteunde Zelfstudie). Om een snellere doorstroom en een hoger propedeuse- en bachelorrendement te bewerkstelligen, waren in 2002 al de volgende maatregelen genomen: - een student mag pas aan het derde jaar beginnen wanneer de propedeuse behaald is; - een student mag pas aan het MSc-programma beginnen wanneer hij/zij voldoet aan de eisen zoals gesteld in art 5 van het OER-MSc. (Dit wordt aangescherpt; zie facet 7). Op dit moment is er geen beeld van het gemiddelde aantal vakken vertraging dat de studenten in de bachelor oplopen. De studenten geven aan dat in de eerste jaren van de opleiding een aanzienlijk deel van de studenten met activiteiten naast de studie bezig zijn en niet de voorgeschreven tijd aan de studie besteden. Volgens hen kan een student die actief met de studie bezig is over het algemeen de propedeuse binnen twee jaar halen. Naar hun inzicht vindt de selectie wel op goede gronden plaats: ‘als je werkt, is het te doen’. Het onderwijsondersteunend personeel heeft zich voorgenomen om het monitoren van de resultaten opnieuw op te zetten. Het TU-brede studentenvolgsysteem is onlangs verbeterd en biedt hier nu betere mogelijkheden voor. Het kwaliteitsjaarverslag zal verbeterd worden zodat ook per instroomgroep (bijvoorbeeld naar VWO-profiel) de resultaten inzichtelijk gemaakt kunnen worden. De commissie meent dat ook voor de studenten deze versterkte monitoring en informatieverschaffing stimulerend kan werken. Op dit moment is de instroom en doorlooptijd in de master lastig te overzien, omdat jaargangen door elkaar lopen en studenten zelfs vakken van verschillende mastervarianten volgen. De invoering van de ‘harde knip’ (zie facet 7) zal deze flexibiliteit iets terugdringen. De commissie is van oordeel dat het onderwijsrendement voldoet aan de gestelde eisen. De score voor dit facet voor de BScopleiding en de MSc-opleiding is Voldoende. Oordeel over het onderwerp “Resultaten”: Voldoet aan de eisen.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 26 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
3.
Internationalisering
Het beleid van de TU Delft is erop gericht om internationalisering een structureel element in het onderwijs te maken. Binnen de faculteit Civiele Techniek wordt het opdoen van ervaring in het buitenland als een belangrijk deel van de opleiding tot civiel ingenieur gezien. Een belangrijke samenwerkingsvorm in dat verband is de IDEA-league. De hierin deelnemende universiteiten organiseren internationale uitwisseling voor studenten in het kader van hun MSc-opleiding. Ook zijn internationale programmavergelijkingen uitgevoerd. Binnen het UNITECH programma hebben 25 universiteiten de mogelijkheid geopend dat uitstekende studenten zes maanden studeren aan een gastuniversiteit en bij een van de deelnemende bedrijven zes maanden stage lopen. In de afgelopen jaren is hieraan door enkele studenten Civiele Techniek deelgenomen. Alle MSc-studenten Civiele Techniek hebben de mogelijkheid om een project of stage van 11 ECTS in het buitenland te doen. Ook kunnen zij onderdelen van hun opleiding doen in de vorm van een uitwisseling bij een van de talrijke universiteiten waarmee de TU Delft afspraken heeft gemaakt. Dit kan via vaste programma’s of via een individueel toegesneden programma dat moet worden goedgekeurd door de Examencommissie. In 2003/04 hebben 14 studenten MSc-projecten in het buitenland gedaan. In dat jaar deden 49 studenten een stage in het buitenland en brachten 18 studenten een periode van 6 tot 12 maanden in het buitenland door als onderdeel van de MSc-studie. Het aantal buitenlandse studenten in dat jaar was 26. De faciliteiten die de internationalisering ondersteunen, omvatten het Student Facility Centre (voor hulp bij beurzen, huisvesting, visa, etc), een website, brochures, talencursussen, een workshop interculturele communicatie. De commissie beschouwt de internationale oriëntatie van het onderwijs en onderzoek in de Civiele Techniek als een belangrijke kwaliteit. Praktische en psychologische drempels zullen voortdurende aandacht blijven vragen.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 27 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding CT TUD: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Goed Goed Voldoende Voldoende tot Goed Excellent Goed Goed Voldoende OK Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende tot Goed
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
Oordeel Goed Goed Goed Excellent Goed Goed Goed Voldoende OK Goed Excellent
Masteropleiding CE TUD: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 28 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Onderwerp 3. Inzet van personeel
Oordeel +
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Goed Goed Goed Excellent Goed Voldoende Voldoende Voldoende tot Goed
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 29 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Bijlage 1: Eisen volgens IDEA-league BSC Algemeen Het BSc-diploma, dat behaald wordt na een programma van nominaal drie jaar, toont aan dat fundamentele kennis en vaardigheden zijn verworven. Met dit diploma kunnen vervolgens aan elke universiteit de MSc-programma’s Civiele Techniek gevolgd worden. Soms moet de student, afhankelijk van de specifieke combinatie van een BSc-programma met een MSc-programma, een kleine reparatieslag maken. Verder garandeert het BSc-niveau dat de student de eigenschappen heeft die nodig zijn voor het beroep van civiel ingenieur. Studenten zijn in staat om, onder begeleiding, theoretische civieltechnische problemen op een ingenieursmanier op te lossen. Dit betekent dat ze niet alleen het probleem kunnen analyseren, maar ook een oplossing kunnen ontwerpen (“weten en maken”). Echt inzetbaar in de beroepspraktijk op academisch niveau echter is de student pas na het voltooien van een masteropleiding op het gebied van een van de varianten. Alle IDEA-League partners onderschrijven onverkort het standpunt dat studenten met een BSc-programma slechts beperkte mogelijkheden hebben in de civieltechnische beroepspraktijk. Studenten met een BSc-diploma: A Algemene competenties 1. Hebben een stevige basis van wetenschappelijke kennis op het gebied van de onderliggende theoretische disciplines en zijn in staat standaardanalysetechnieken en -onderzoeksmethodes op deze gebieden toe te passen; 2. Zijn goed op de hoogte van eenvoudige methoden en paradigma’s van wetenschappelijk gefundeerde ingenieursactiviteiten, dat wil zeggen: a. Begrijpen die formele modellen en uitkomsten van de natuurwetenschappen en relevante niet-technische wetenschappen die nodig zijn voor het ontwerpen en realiseren van technische systemen; b. Zijn in staat de methodes en technieken toe te passen, kennis en begrip te integreren, te evalueren, uit te breiden met als doel civieltechnische problemen op te lossen en projecten uit te voeren; c. Zijn in staat argumenten, aannames, abstracte begrippen en data te evalueren, met als doel conclusies te trekken en bij te dragen aan de oplossing van complexe kwesties. 3. Hebben een idee van de belangrijkste onderzoeksthema’s op het vakgebied, zijn zich bewust van de relaties met andere disciplines en zijn in staat de implicaties ervan te beschrijven en te evalueren; 4. Zijn in staat om in een team te werken en om aan grote projecten te werken; 5. Zijn in staat informatie, ideeën, problemen en oplossingen over te brengen aan specialistische en niet-specialistische toehoorders; 6. Hebben besef van mogelijke ethische, esthetische, maatschappelijke en economische gevolgen van ingrepen op de omgeving en de consequenties ervan voor veiligheid en milieu; 7. Hebben het leervermogen ontwikkeld dat nodig is voor verdere professionele ontwikkeling en academische vorming; 8. Hebben besef van de onzekerheid, meerduidigheid en beperkingen van kennis. B Vaardigheden en competenties in een bepaald vak omvatten: 1. Een systematisch begrip van de kernbegrippen van het vak; Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 30 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
2. Grondbeginselen van de ontwerp- en onderzoeksmethoden in de civiele techniek; 3. Een eerste training in het gebruik van theoretische kennis en methoden bij onderzoek en modelvorming; 4. Basiskennis op het gebied van de domeinen van het civieltechnisch vakgebied en van de samenhang tussen de domeinen; 5. Een analytische denkwijze zoals verwacht wordt in een bepaald vak; 6. Besef van de relaties met andere disciplines.
MSc Graduates should: - be able to develop and integrate established and new knowledge in the field of civil engineering; - be capable of being analytical in their work situation on the basis of the breadth and depth of scientific knowledge that has been accumulated; - be able to synthesize knowledge and solve civil engineering problems in a creative way while dealing with complex issues; - have the qualities required for employment in circumstances where sound judgment, responsibility and initiative are demanded in professional environments that are complex and unpredictable; - be able to demonstrate leadership by fulfilling managerial roles in companies and research organisations while contributing to innovations; - on the basis of their social and cultural sensitivity, be equipped to work in international environments aided by their language and communication skills which will partly have developed during their teamwork experience and partly during their study periods completed abroad; - be aware of the possible ethical, social, environmental, aesthetic and economic implications of their work and capable of acting accordingly; - be aware of the necessity to update their knowledge and skills (life-long learning). Furthermore, graduates should be well versed in the following domain and subject-specific skills and be competent in: - the required core knowledge and understanding in their field of study; - knowledge of the methods and technical practices in their field of study; - training in theoretical knowledge and methods including simulation and modelling; - advanced knowledge of specific areas within their field of study; - the specific attitude and way of thinking expected in their particular field; - an awareness of how their discipline links up with other disciplines and an ability to engage in interdisciplinary work. The aims, criteria, as well as the weight, expressed in terms of ECTS credit points, of the individual course elements are discussed on a regular basis with partner universities of the IDEA League.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 31 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Bijlage 2: Civil Engineering: specific objectives (eindtermen ) For all civil engineering graduates applies that during the course they will develop a wide range of analytical and professional skills. The skills formulated below show clearly that the academic objectives are met. All over the world Dutch civil engineers are well known for their analytical and problem solving abilities and their creative solutions while taking the local situation as starting-point. 1. Analysis skills Graduates demonstrate the ability to independently identify complex problems pertaining from civil engineering in general and from variants field in particular from a technological-academic angle and in their social and administrative context and then analyse them using civil engineering, mathematical, information-technical and economic knowledge and insight. 2. Information gathering skills The ability to gather and assess the necessary information from publications and other available documentation is strongly developed. This also includes the ability to discern when information is incomplete or unreliable and the capacity to make engineering judgements. The link between the information gathering skills and the analytical skills lies in determining precisely what information is relevant to a specific problem, including the accompanying priorities and quality stipulations. 3. Research skills Graduates have the ability to generate new knowledge, insights and information and to develop innovative methods, approaches and understanding. 4. Team skills Graduates easily form part of a team and to work as required with other civil engineers but also with experts from other fields, the general public and various authorities, and to be capable of managing teams. 5. Design skills Graduates are able to design good and practically workable solutions while at the same time paying attention to functional and spatial design. In this process use is made of technological-scientific design philosophy and modelling supported by a fundamental knowledge of the relevant mechanics, mathematics and materials knowledge. In all likelihood the selected solution will have to perform throughout the planned structural lifetime. The engineer must, therefore, be capable of estimating the consequences of the solution that has been chosen, the costs (financial and social) and the cost-effectiveness. He or she must be able to produce environmental effect reports and be conscious of the relevant social effects. The engineering graduate must, in the absence of directives, be able to probabilistically consider the chances of failure. Finally, the engineer must be equipped to enter into dialogue with companies and executives. 6. Communication skills The ability to express oneself well verbally and in writing and to give presentations, both in Dutch and in English and ideally in other languages as well is clearly demonstrated in reports and presentations during the course. What is important is the capacity to communicate with a diversity of partner– experts, administrators and the public. 7. Learning skills It is especially in the specialist optional subjects that the theoretical skills are trained by allowing students to gain active knowledge of the most recent developments in the field (from colloquiums, essays and presentations). In their thesis work, they are confronted with the fact that every problem demands additional knowledge. The field is content with the way in which graduates are able to involve themselves in new projects and to obtain the required new knowledge. Several years after graduating many embark on post-graduate education and various other courses in order to keep abreast of the newest innovations.
Civil Engineering: specific level of the course
(vertaling van eindtermen in programma)
1. Applying knowledge and insight Methods of applying the knowledge and insight obtained are practised through individual subject-linked exercises, the multi-disciplinary MSc project, the traineeship and ultimately through the graduation thesis. With the multidisciplinary MSc project and relatively frequently also during the MSc thesis phase, there is cooperation with professional practice. Indeed, subjects of study often arise from the field where often supervisory support is also to be found. On the whole, the field proves to be most content with the results achieved and not infrequently MSc thesis work supplies solutions to important issues, solutions which then often go on to be implemented. In their role as researchers, undergraduates are regularly able to make important contributions to the work of academic and PhD researchers. Often, the findings of such MSc theses then go on to be published in international scientific journals or to be presented at international congresses and subsequently published in the relevant congress proceedings. The MSc thesis (42 ECTS) gives the student the opportunity to prove that he/she is able to analyse complex civil engineering problems and to develop solutions which are elegant and scientifically sound, practical and economic. The
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 32 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
MSc thesis is supervised by a multi-disciplinary team of supervisors, consisting of members of at least two sections and one person from outside the university. A full professor chairs the supervising committee. In comparison with partner universities of the IDEA league, the MSc thesis at TU Delft covers substantially more ECTS. The Faculty is convinced, however, that the positive feedback from the professional field and experience with this part of the curriculum fully justifies this investment of time and effort. It is considered the best way to check whether the three main goals defined in section 4.1.3. are reached. 2. Judgment The student’s ability to judge the quality of a solution for engineering problems and of multi-dimensional impact of solutions is focused upon in several elements of the MSc programmes. Like in the bachelor course, also in the master course the project work (11 ECTS) is a very effective way to teach students to judge their own work and that of others. Particularly in view of the interdisciplinary character of the majority of civil engineering problems the MSc programme contains the subject Ethics (4 ECTS), obligatory for all MSc students. In this subject current civil engineering projects are analysed and evaluated beyond their technical and technological scope. In this way students are trained to judge the impact of civil engineering activities on society and environment. Furthermore, also in other subjects students must formulate their own opinions in essays and reports they produce. When it comes to the matter of problem analysis, formulating of goals and solutions, students may be confronted with incomplete information and constraints of time. In the exercises, the MSc project and often also in the MSc thesis they are trained how to deal with this phenomenon. 3. Communication Since students will often be required to cooperate closely with the professional field, they must also be able to communicate with the field. The ability to unambiguously convey the choices made and conclusions drawn to professional and non-professional audiences is particularly examined during the presentation of the final thesis. Whenever the opportunity arises, students are encouraged to take part in colloquiums, workshops, symposiums and congresses. Communication within the own profession is trained during exercises and the MSc project. 4. Study competences Whether the MSc study has been design-, practice- or research-oriented, in all cases the student is trained in defining, analysing and solving complex, civil engineering problems. As a consequence of the large number of subjects in the MSc course, the number of students per subject are generally rather small. This means that in lectures there is often an intensive interaction between students and lecturers. The experience is that this interactive way of transfer of knowledge and know-how is very effective and also very much appreciated by students. It is especially in the elective specialist subjects that the theoretical skills are trained by allowing students to gain actively knowledge of the most recent developments in the field (from colloquiums, essays and presentations). In their thesis work, they are confronted with the fact that every problem demands more knowledge than they have at that very moment.
Scientific level of the MSc course With the introduction of the Bachelor-Master structure the curricula of both the bachelor and the master course have been thoroughly evaluated. In this process the curricula of foreign top universities, including Georgia Tech, Texas A&M, MIT, WPI and the IDEA-League partners, have been used as a reference. This process has lead to a restructuring of the curriculum of the bachelor course. This restructuring of the bachelor course has also affected the curriculum of the master course. The final result of this process is a balanced curriculum, in which both completeness and consistency are ensured and the average level is comparable with leading universities. Especially those parts of the curriculum that are traditionally very strong were strengthened further in order to preserve the leading position of the Faculty in particular fields.
Benchmarking and contacts with the practice The level of the MSc programmes is discussed on a regular basis with partner universities of the IDEA league. In these discussions, elements of the curriculum are evaluated and judged with respect to the scientific content and the education methods. At least four times per year the dean of the Faculty, the director of studies and two university professors meet with a delegation of representatives from industry and governmental organisations in the OCIB2. In these meetings, new developments in the educational programme are communicated with OCIB members. Their feed back is valuable in evaluating and, if needed, adjusting the curriculum.
Interdisciplinarity and independency Most civil engineering projects have a strong multidisciplinary character. Many MSc projects (11 ECTS) and MSc theses (42 ECTS) reflect this interdisciplinarity explicitly. MSc projects are carried out by groups of four to six students. Many students perform the project abroad. Staff members with international academic or professional contacts bring up the topics for the MSc projects. Also, quite often students search for topics themselves. In order to guarantee the academic level of the projects, the assessment is always done by a full professor and one or two staff members. About 50 percent of the MSc students do their final thesis outside university. In this way the MSc students are challenged to demonstrate their competences in practice and have immediate access to expertise of practice. Reversely, supervisors experience an indirect evaluation of both the quality and completeness of the curriculum. To guarantee the academic level, the thesis work is supervised by representatives of at least two sections and, in most cases, by a representative of one of the department’s stakeholders.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 33 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Quite many of the MSc theses performed at the Faculty are strongly research-oriented. The same holds for MSc theses performed by students from the Faculty at universities abroad. Even though research oriented, the problems to be solved can still have an interdisciplinary character. The MSc theses are generally ‘stand alone’ projects in the sense that only one student is involved. This implies that the student cannot ignore any aspect of the thesis work and it provides supervisors with the possibility to examine whether the student is able to manage her/his project independent of others. Civil engineering students often choose for this study initially because of their ambition to design and develop civil engineering projects. During their study, between ten and twenty percent change focus and choose for fundamental research, aiming at the profile “specialist”. Their thesis work is generally linked to existing research projects, either PhDprojects or national or international research projects a particular section is involved in. Even in those cases the MSc projects are supervised and assessed in the same way as the more standard design projects.
Orientation: sustainability The increasing awareness of environment issues and the important role civil engineering projects can have in this respect was the motivation to introduce the possibility of graduating with a special diploma appendix. This means that students have to follow a cluster of additional subjects focusing on sustainable development. Students who follow this track are awarded with a diploma appendix on Technology in Sustainable Development. To receive this appendix graduates must: - participate in a two weeks course on recent developments in sustainable development; - pass sustainability courses for 11 ECTS and - perform an MSc thesis on a topic related to sustainable development (45-60 ECTS). The structure of this option has been introduced university wide. The Faculty has appointed two referents who judge the quality of this track.
Orientation: scientific focus The individual MSc programmes contain a cluster of key-subjects of 36 ECTS with a strong scientific focus. Besides these key courses, a smaller cluster of optional courses, 16 ECTS, are offered with which the student can choose to broaden or deepen the scope of the study. Especially in elective courses, the presentations of PhD-students and post docs emphasize the relation between education and research. The MSc thesis of 42 ECTS points is intended to further focus on one or more special issues and to enhance the scientific level of the study. However, also a design oriented MSc thesis may be chosen. The orientation of the graduation project may concern a monodisciplinary study of a certain technical, technological or scientific problem or a multi-disciplinary design problem.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 34 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Mastervariant Building Engineering & Processes: specific objectives From the civil engineering point of view, this master’s variant is specifically oriented towards the technical side of the building industry. The central considerations remain rational criteria such as: practicability, reliability, safety, durability, energy-conserving considerations and reparability. In order to achieve all of this, the building engineer must be capable of operating on a technological-academic level. From the building point of view, the role of civil engineering is seen as a facilitating one. This is why it is necessary to develop an understanding of the fundamentals and contributing factors surrounding disciplines such as architecture, project development and implementation. Graduates from the Building Engineering variant therefore possess the following specific skills: - to analysis a building task with regard to function, layout and location; - to translate functional and architectonic demands into specifications for the load bearing structure, the building’s exterior and the inside seperating constructions; - to develop of designs for the load bearing structure; - the realisation of technical designs for high rise buildings; - to implement building-physics knowledge to the various stages of the building process. Building Engineering & Processes: level In order to meet various criteria, engineers need to have specific knowledge pertaining to the construction principles and the applied techniques required for the building of constructions and the components of buildings. The modelling methods involved in describing the behaviour of a construction should be fully mastered. Methods involved in systematic design should be familiar and the engineer is able to place these methods in their proper context. The fields of knowledge to be distinguished are: - functional analysis; - completion constructions; - load bearing constructions; - installations; - building materials; - building organisation, design processes and execution techniques; - building informatics. With building tasks, one is confronted with many influencing factors. One needs to be capable of gaining an overview of such factors and an insight into the part played in specific design and research questions. The way in which such insight may be tested during the degree course is by means of reports and presentations and through the way in which a student operates during the graduation project. The standard thus obtained meets the demands exacted by the professional field. Building technology is susceptible to the influences of regional differences, social factors and emerging architectonic views. For this reason, it must be possible to introduce new techniques. In order to encourage such attitudes, the degree course places heavy emphasis upon elementary principles while presenting contemporary solutions to elucidate the various points.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 35 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Mastervariant Hydraulic and Geotechnical engineering: specific objectives Those who graduate in the field of Hydraulic and Geotechnical Engineering will have been trained to make an important contribution (technical and practical) to knowledge development, policy-making and implementation in the field of civil engineering in general, with emphasis on the area of hydraulic and/or geotechnical engineering (firstly in the Netherlands but also elsewhere in Europe and in other parts of the world). These objectives are decisive for the Hydraulic and Geotechnical Engineering MSc variant and for the three relevant master’s specialisations (Hydraulic Engineering & Environmental Fluid Mechanics, Hydraulic Structures and Geotechnical Engineering). Graduates from the Hydraulic and Geotechnical Engineering variant have developed the following specific skills: Hydraulic engineering and environmental fluid mechanics: professional skills The engineering graduate must possess sufficient knowledge and understanding of hydraulic engineering subjects to be able to analyse all kinds of hydraulic engineering problems in some depth. He or she must know how to represent and model these engineering problems and how to make from these representations hydraulic calculations, how to find and formulate solutions to these problems, how to evaluate the problems and how to provide feedback. Hydraulic structures: specialisation specific skills The engineering graduate must have enough knowledge and a sufficient grasp of hydraulic and structural subjects to be able to analyse structural-hydraulic problems in depth. The graduate must know how to represent such structuralhydraulic problems and how then, on the basis of such representations, to make relatively simple structural calculations. He or she must be able to find and formulate solutions to the problem, evaluate the solutions and provide relevant feedback. Geotechnical engineering: specialisation specific skills The engineering graduate must have all the necessary knowledge and an understanding of geotechnical subjects to be able to make in-depth analyses of such problems. The graduate must know how to represent and model these kinds of geotechnical problems and how, on that basis, to make the relevant geotechnical calculations, how to find and formulate solutions to the problem and how to evaluate the solutions and provide feedback. Specialisation specific skills connected with the three areas of specialisation The ability to analyse solutions is something that relates to analytical skills, especially when it comes to testing possible technological problems within their social and administrative frameworks. Hydraulic and Geotechnical engineering: level The graduate has a knowledge of and insight into: - fluid mechanics, notably in relation to flows in waterways; - river engineering; - coastal engineering (coastal morphology, bed, bank and shore protection works); - ports and waterways, including logistical processes; - hydraulic engineering structures and their structural mechanics; - soil mechanics and groundwater mechanics; - geotechnical foundation technology. The central academic objective for graduates is to know how to design, which requires an understanding of probabilistic approaches and numerical modelling. This knowledge and understanding is tested by means of written and oral examinations, reports and presentations. The MSc thesis is the final proof that the objectives of the course are met. Within the professional field, it is a strong grasp of technological matters that is seen as the main asset of those who have completed the MSc variant in Hydraulic and Geotechnical engineering.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 36 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Mastervariant Water Management: specific objectives Those who graduate in Water Management will have been trained to be capable of making an important contribution (technical-intrinsically, practically and factually) to knowledge development, policy-forming and implementation in the field of Water Management within the Netherlands, Europe and other parts of the world. These objectives are decisive for the Water Management variant’s course and its three specialisations. Water Management specialisations’ specific skills involve: Hydrology specialisation specific skills - knowing how to develop and apply hydrological knowledge to water management; - the ability to quantify the land phase processes of the hydrological cycle in terms of “stocks and fluxes” and knowing how to make water balances; - the ability to apply hydrological models in which precipitation drainage processes are simulated. - the ability to quantify the water quality aspects of surface water; - the ability to quantify and model specific groundwater behaviour under natural and unnatural circumstances (e.g. salt penetration, thermal storage, dispersal of substances, drinking water provision, polder drainage). Sanitary engineering specialisation specific skills - on the basis of a thorough knowledge of physical, chemical and biological processes, fluid mechanics, hydrological processes and civil engineering, mechanical engineering, electro-mechanical and hydraulic design procedures knowing how to design purpose-built, effective, reliable and cost-effective installations and systems for: - drinking water and industrial water facilities; - collecting and transporting of waste water and precipitation (sewer systems) and - treating and recycling of domestic and industrial wastewater. - being able to design water transport and distribution networks and sewerage systems on the basis of a solid knowledge of transport phenomena in water pipes, drains, sewers and other facilities; - being able to evaluate the results of experimental research using unit operations and transport and processing systems; - knowing how to take up new challenges in an academic way by implementing applied research and mathematical models; - being able to communicate with: - experts in the fields of chemistry, biology, ecology, urban planning and environmental management; - government representatives. Water resources management specialisation specific skills - to be able to indicate, on the basis of the hydraulic and hydrological functioning of a water system, i.g. a polder, irrigation system or river area, what are the possibilities and limitations of that particular water system in relation to the social and administrative demands; - to be able to hydraulically analyse a water system with the help of stationary calculations; - to be able to hydraulically analyse a water system with the help of simulation studies; - the analysis can be directed at the aim of water systems in view of the available information; - being able to give an overview of the possible measures – both as regards maintenance and infrastructure – and to then give the hydraulic dimensions; - the ability to compile and evaluate a package of measures. Water management: level The course objectives define the subject areas or sub-areas in which knowledge and understanding need to be gained. This is then tested by means of written and oral exams, papers and presentations. The MSc thesis is the final proof that the objectives of the course are met. In the professional field it is generally technical knowledge that is viewed as the strong point among Water Management MSc graduates.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 37 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Mastervariant Transport & Planning: specific objectives Transport & Planning graduates are capable of independently making important (technical, practical, actual) contributions to knowledge development, policy formation, project development and to implementation and control in the field of infrastructural planning, passenger transport and road and rail transport systems (the four pillars which together create Transport & Planning). These are the decisive objectives for the academic master’s variant known as Transport & Planning (T&P). Transport & Planning specialisation specific skills involve: - being aware of the complexity of spatial, transport and traffic systems and knowing how to recognise and handle the interaction between those parties; - knowing how to prepare and execute policies and plans in relation to infrastructure, traffic and transport; - knowing how to develop and execute at strategic, tactical and operational level spatial planning, infrastructure, traffic and transport projects; - being able to develop and implement transport and traffic models; - knowing how to develop transport systems in urban, regional and national settings on the basis of scenarios related to matters of a socio-demographic, economic, urban development and technological nature, whilst also taking into consideration the various safety, energy conservation and environmental aspects; - knowing how to plan transport services and how to control their implementation; - knowing how to analyse, predict and evaluate at different scale levels, the supply and demand factors linked to transport infrastructure, especially in relation to roads and railways, and harbours and airports; - being able to create functional-geometric designs for roads and railways; and - being competent at developing and implementing operational strategies and transport management plans for transport systems. Transport & Planning: level Graduates have a knowledge of and insight into: - the theory and modelling of spatial, transport and traffic systems; - the way in which people/society, human activity, transport services, transport modes/traffic flows, and road and rail infrastructures all interact; - the effects that transport and traffic have upon space shortage, the economy and the environment, - policy development and project design and project and process planning methodology; - design and transport system methodology; - the technological characteristics of infrastructure and transport systems; - the functional-geometric design side of road and rail infrastructures; - the operation and control of transport systems and services and the controlling of traffic flows; - the maintenance and control of infrastructural systems; - the setting up and carrying out of empirical research in all the mentioned areas. Knowledge and insight is tested by means of written and oral exams, papers and presentations. The MSc thesis is the final proof that the objectives of the course are met. The actual technological knowledge is something that is cited by those working in the field as a real plus point among engineers who have completed the T&P master’s variant.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 38 van 39
QANU / Visitatie Civiele Techniek 2006
Bijlage 3: OER Masteropleiding Civiele Techniek TUD Artikel 5 - Toelating tot de masteropleiding 1. Studenten die in het bezit zijn van een diploma waaruit blijkt dat zij met goed gevolg het afsluitend examen van de bacheloropleiding civiele techniek van de Technische Universiteit Delft hebben afgelegd, hebben toegang tot de opleiding die is onderverdeeld in de varianten: - mechanica, materialen en constructies - bouwtechniek en bouwproces - waterbouwkunde en geotechniek - watermanagement - infrastructuur en de interfacultaire variant: - offshore technologie. 2. De examencommissie kan in afwijking van het bepaalde in lid 1 de student die nog niet in het bezit is van het in lid 1 genoemde diploma, op diens verzoek voor één jaar toestemming geven onderdelen van de opleiding te volgen. De examencommissie geeft deze toestemming alleen wanneer door de student onderdelen van het in lid 1 genoemde afsluitend examen met een totale omvang van tenminste 75 van de 84 studiepunten, waaronder het eindwerk, met goed gevolg zijn afgelegd. 3. Voor de student die niet in het bezit is van het diploma genoemd in lid 1 is een door de examencommissie gegeven bewijs van toelating tot de opleiding vereist. 4. Voor het verkrijgen van een bewijs van toelating dient een student te voldoen aan respectievelijk te beschikken over: a. de algemene criteria die daartoe door het college van bestuur zijn gesteld, b. een diploma met bijbehorende cijferlijst waaruit blijkt dat hij beschikt over kennis waarvan de inhoud en het niveau voldoende zijn om de te kiezen variant met goed resultaat binnen de nominale studietijd af te ronden. 5. De examencommissie stelt een toelatingscommissie in die beoordeelt of de student genoemd in lid 3 voldoet aan het bepaalde in lid 4 onder b. De examencommissie kan daartoe bindende aanwijzingen aan de toelatingscommissie geven. 6. Om aan het bepaalde in lid 4 onder b te voldoen mag kennis ontbreken die in onderdelen de omvang van 12 studiepunten niet te boven gaat. De ontbrekende onderdelen dienen in de opleiding te worden opgenomen in de plaats van onderdelen bedoeld in de Uitvoeringsregeling artikel 3 lid 1 onder c respectievelijk lid 3 onder c.
Rapport over de opleidingen BSc Civiele Techniek en MSc Civil Engineering van de Technische Universiteit Delft pagina 39 van 39