Hof van Beroep van Antwerpen - Arrest dd. 31 oktober 2006 Arrest Advocaten: Meester M. Slegers - voor de appellante Meester I. Vandenbroeck loco Meester M. Van Huffelen - voor de Belgische Staat vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 2 september 2005 1. Voorafgaande feiten en procedure: 1.1. Appellante baat een apotheek uit. Op 27 september 1985 is de vennootschap opgericht als BVBA. Volgens de oprichtingsakte is de hoofdactiviteit de uitbating van een apotheek en elke handelsbedrijvigheid in verband met gezondheidszorg; zij kan ook kleinhandel voeren in schoonheidsproducten en toiletartikelen, verbandstoffen en orthopedische producten en geneeskrachtige planten. Bij statutenwijziging van 26 december 1991 wordt de BVBA omgevormd tot een NV en wordt de doelstelling verruimd met alle onroerende en roerende, commerciële en financiële verrichtingen die in verband staan met haar doel. Op 23 december 1999 kopen de heer en mevrouw P - V, aandeelhouders en bestuurders van appellante, een duplexappartement met twee open parkeerplaatsen aan, gelegen in de residentie ’H’ te Koksijde. Appellante koopt het tijdelijk vruchtgebruik voor een periode van 12 jaar van voormeld goed. 1.2. Appellante dient voor de aanslagjaren 2000 en 2001 tijdig een aangifte in de vennootschapsbelasting in, waarbij de vennootschap de kosten met betrekking tot de aankoop van het vruchtgebruik ten laste neemt als beroepskosten. De aanvankelijke aanslagen - artikel 810403630 met betrekking tot aanslagjaar 2000 en artikel 821216472 met betrekking tot aanslagjaar 2001 - worden gevestigd overeenkomstig de aangiften.
1.3. Bij bericht van wijziging van aangifte van 26 september 2002 wordt aan appellante ter kennis gebracht dat het belastbaar inkomen voor aanslagjaar 2000 wordt verhoogd van 2.636.572 BEF naar 3.557.030 BEF (gewoon tarief) en 66.684 BEF (belastbaar volgens artikel 57 en 219 WIB’92) en voor aanslagjaar 2001 van 3.989.951 BEF naar 5.065.777 BEF (gewoon tarief) en 48.211 BEF (belastbaar volgens artikel 57 en 219 WIB’92). De voordelen van alle aard voor de privé-bewoning van het gebouw aan de ... 37 te 2580 Putte (woonvoordeel, verwarming, elektriciteit, water en brandverzekering) zullen worden belast als niet verantwoorde kosten in toepassing van artikel 219 WIB’92. Deze bijzondere aanslag kan vermeden worden indien appellante ermee akkoord gaat om ofwel deze voordelen met akkoord van de genieters te laten belasten in de personenbelasting ofwel deze voordelen aan te geven in de vennootschap en te boeken op de lopende rekening van de bedrijfsleiders tegenover de te belasten reserves. De geboekte kosten (afschrijvingen en algemene kosten) voor het vruchtgebruik van voornoemd appartement zijn niet aftrekbaar als beroepskosten gezien deze kosten geen beroepskarakter hebben. Niet aftrekbare pensioenbijdragen inzake voor de zaakvoerders afgesloten groepsverzekeringen worden opgenomen in de verworpen uitgaven. Een belastingverhoging van 50% zal worden toegepast op de niet aangegeven belastbare inkomsten voor een eerste overtreding met de bedoeling belasting te ontduiken (artikel 444 WIB’92). Gezien de hoegrootheid van het bedrag en de wijze waarop de constructie om de last van het gebruik van het appartement aan zee grotendeels op de vennootschap te leggen, meent de administratie dat dit doelbewust is uitgevoerd: 1° om belastingvrij kapitalen uit de vennootschap te halen ten gunste van de bedrijfsleiders, 2° om de vennootschap zoveel mogelijk niet beroepsmatige kosten en risico’s te laten dragen in de plaats van de bedrijfsleiders / genieters, 3° om de belastbare basis van de vennootschap kunstmatig naar beneden te brengen en alzo met opzet de belasting te ontduiken. 1.4. Bij gemotiveerd schrijven van 14 oktober 2002 deelt de gevolmachtigde van appellante het niet - akkoord mee.
Na onderhandelingen tussen de controledienst en de gevolmachtigde van appellante, waarbij deze laatste zich akkoord verklaart met een te boeken bedrag aan voordelen van alle aard voor het privé gebruik van het gebouw gelegen aan de Lierbaan 37 te 2580 Putte (35.260 BEF voor aanslagjaar 2000 en 16.494 BEF voor aanslagjaar 2001), deelt de administratie bij schrijven van 19 december 2002 haar definitief standpunt mee: - ingevolge het akkoord inzake voordelen van alle aard wordt de bijzondere aanslag van artikel 219 WIB’92 niet toegepast, - de afschrijvingen en de bijkomende aankoopkosten (notariskosten en registratierechten) in verband met het vruchtgebruik van het appartement aan zee blijven verworpen, - het niet aftrekbare gedeelte van de betaalde groepsverzekeringspremies voor de zaakvoerders wordt verminderd maar blijft een verworpen uitgave. De belastbare grondslagen worden bepaald op 3.477.163 BEF voor aanslagjaar 2000 en op 4.566.759 BEF voor aanslagjaar 2001, telkens met een belastingverhoging van 50%. Op 23 december 2002 wordt voor aanslagjaar 2000 de supplementaire aanslag artikel 278171 gevestigd en op 27 december 2002 wordt het aanslagbiljet aan appellante toegezonden. Op 10 maart 2003 wordt voor aanslagjaar 2001 de supplementaire aanslag artikel 830847900 gevestigd en op 17 maart 2003 wordt het aanslagbiljet aan appellante toegezonden. 1.5. In bezwaarschriften, tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur op 4 maart 2003 (aanslagjaar 2000) en 28 mei 2003 (aanslagjaar 2001) voert appellante volgende grieven aan: <> 1.Kosten vruchtgebruik appartement te Koksijde: - artikel 49 WIB’92 vereist niet dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen inkomsten en uitgaven. - alle uitgaven van een vennootschap zijn automatisch beroepsmatig, behalve voor de uitzonderingen voorzien in de wet. - geen enkele wet verbiedt een vennootschap om een zakelijk recht zoals vruchtgebruik te verwerven. De aankoop van het vruchtgebruik is volkomen wettelijk en de aankoop kadert in de geest van de doelstelling van de vennootschap, nl. het maximaliseren van de winsten.
- De investering in vruchtgebruik is een verstandige investeringsbeslissing; zij brengt wel degelijk opbrengsten teweeg en draagt bij tot het behoud van toekomstige inkomsten. - Vermits de bijzaak de hoofdzaak volgt, zijn de notariskosten aftrekbaar. 2.Groepsverzekering Myriam V: In de berekeningstabel zoals die door de administratie werd opgesteld als bijlage aan het schrijven van 19 december 2002 moet het werkelijk verzekerd kapitaal van € 154 350,28 verminderd worden met het kapitaal van de vroegere overeenkomst. 3.Groepsverzekering Francis P: Akkoord om € 2 797,17 op te nemen in de verworpen uitgaven. 4.Belastingverhoging: De toepassing van een verhoging van 50% is onwettelijk en gebeurt bovendien ten onrechte. De aard van de betwisting - het probleem van het vruchtgebruik is een princiepkwestie - verbiedt de oplegging van de verhogingen. 5.Woonvoordeel: De garage wordt zuiver professioneel gebruikt. Daardoor ligt het forfaitair woonvoordeel beneden de betaalde huur. Er is dus geen sprake van een huurvoordeel. 1.6. Bij beslissing van de gewestelijk directeur van het Controlecentrum Mechelen - Lier te Mechelen van 9 juli 2003, op dezelfde datum aangetekend verzonden aan appellante, worden de bezwaarschriften ontvankelijk verklaard; worden de grieven gegrond verklaard voor wat de groepsverzekering Myriam V betreft en gedeeltelijk gegrond voor wat de groepsverzekering Francis P betreft; wordt de belastingverhoging herleid tot 10% en wordt de belastingverhoging niet doorgevoerd op de niet als beroepskosten aanvaarde kosten inzake het tijdelijk vruchtgebruik; wordt een ontheffing verleend van € 3 782,01 (152.566 BEF) voor aanslagjaar 2000 en van € 3 663,85 (147.799 BEF) voor aanslagjaar 2001; bij toepassing van de artikelen 418 en 419 WIB’92 worden moratoriumintresten toegekend; voor het overige worden de bezwaarschriften afgewezen. De aankoop van het vruchtgebruik van het appartement en de bijhorende autostaanplaatsen te Koksijde heeft geen beroepskarakter; de kosten van het vruchtgebruik houden geen noodzakelijk verband met de effectieve beroepsactiviteit; de vennootschap toont niet op adequate wijze aan op welke manier
deze investering bijdraagt tot de realisatie van het eigenlijk maatschappelijk doel. Kosten die een vennootschap maakt in het belang van derden zonder dat zij daarbij een juiste tegenprestatie geniet, kunnen worden verworpen; dit geldt ook voor de uitgaven die een vennootschap doet in het belang van het privaat vermogen van haar vennoten; de facto komt de investering in vruchtgebruik uiteindelijk enkel de bedrijfsleiders ten goede; bij de beëindiging van het vruchtgebruik verkrijgen zij de volle eigendom van het onroerend goed zonder dat zij tot enige tegenprestaties gehouden zijn. De bezwaren van appellante met betrekking tot de groepsverzekering Myriam V worden aangenomen. De betaalde premie van 142.510 BEF (€ 3 532,73) is voor de boekjaren 1999 en 2000 volledig aftrekbaar. Wat de groepsverzekering Francis P betreft, wordt de in de verworpen uitgaven op te nemen premie bepaald op 118.624 BEF (€ 2 940,61) voor aanslagjaar 2000 en op 112.838 BEF (€ 2 797,17) voor aanslagjaar 2001. Het gaat om een eerste overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken. Volgens de schaal van de belastingverhogingen bij onvolledige of onjuiste aangifte, andere dan inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing, bedraagt de wettelijke belastingverhoging bij een eerste overtreding 10%. De belastingverhoging van 10% zal niet toegepast worden op de niet als beroepskosten aanvaarde uitgaven in verband met het vruchtgebruik omdat deze betwisting als een princiepkwestie kan beschouwd worden. Wat het woonvoordeel betreft, werd op grond van een geldig akkoord de voorgestelde taxatie als ’niet verantwoorde kosten’ in toepassing van artikel 219 WIB’92 niet doorgevoerd. Appellante brengt geen nieuwe elementen aan die de geldigheid van dit akkoord in het gedrang kunnen brengen. 1.7. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 9 oktober 2003, vordert appellante de betwiste aanslagen te vernietigen of er ontheffing van te verlenen en terugbetaling te bevelen van alle sommen die ingevolge de aldus vernietigde aanslagen werden geïnd, vermeerderd met de moratoriumintresten voorzien in artikel 418 WIB’92, alsook de kosten ten laste te leggen van de Belgische Staat.
Appellante voert daartoe aan: - de geboekte kosten (afschrijvingen en algemene kosten) met betrekking tot het vruchtgebruik van het appartement te Koksijde werden ten onrechte verworpen; - de taxatie is gebeurd in strijd met de wet want op basis van een onjuiste toepassing van de artikelen 26 en 49 WIB’92; - de belastingverhoging is niet gemotiveerd; - het akkoord met betrekking tot het woonvoordeel is aangetast door een wilsgebrek (er werd een vergissing in rechte gemaakt omtrent de juiste toepassing van de fiscale wetgeving) en is strijdig met het legaliteitsbeginsel. 1.8. Het bestreden vonnis verklaart de vordering toelaatbaar, doch ongegrond en wijst ze af en veroordeelt appellante tot de kosten van het geding. De eerste rechter oordeelt dat de kosten voor het vruchtgebruik niet in een noodzakelijk verband staan met de maatschappelijke activiteit van appellante, dat het niet is uitgemaakt dat appellante tegenover deze kosten, welke in het belang van derden werden gemaakt, een juiste tegenprestatie heeft genoten en dat evenmin is uitgemaakt dat deze kosten werkelijke prestaties bezoldigen, zodat het ontegensprekelijk vaststaat dat deze kosten niet de aard hebben van beroepskosten. Wat het woonvoordeel betreft, levert appellante niet het bewijs dat haar gevolmachtigde zich in rechte of in feite vergist heeft bij de akkoordverklaring, zodat zij gebonden is door het akkoord van haar gevolmachtigde. De belastingverhoging werd voldoende gemotiveerd in het bericht van wijziging. De belastingverhoging, zoals toegepast door de directorale beslissing, staat in redelijke verhouding met de gepleegde inbreuk en met de ernst van de feiten. 1.9. Het hoger beroep van appellante strekt ertoe het bestreden vonnis teniet te doen, de betwiste aanslagen te vernietigen of er ontheffing van te verlenen, terugbetaling te bevelen van alle sommen die op de aldus vernietigde aanslagen werden geïnd, vermeerderd met de moratoriumintresten voorzien in artikel 418 WIB’92 en geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van het geding.
Appellante herneemt daartoe de grieven zoals ontwikkeld voor de eerste rechter, met name: - de geboekte kosten (afschrijvingen en algemene kosten) met betrekking tot het vruchtgebruik van het appartement te Koksijde werden ten onrechte verworpen; - de taxatie is gebeurd in strijd met de wet want op basis van een onjuiste toepassing van de artikelen 26 en 49 WIB’92; - de belastingverhoging is niet gemotiveerd. Appellante tekent geen hoger beroep aan in verband met het weerhouden woonvoordeel. 1.10. Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en de bevestiging van het bestreden vonnis, met de veroordeling van appellante tot de kosten en herneemt daartoe de redengeving van de beslissing van 9 juli 2003. Op grond van de argumentatie dat de kosten van het vruchtgebruik niet in noodzakelijk verband staan met de eigenlijke maatschappelijke activiteit van appellante en dat de kosten van het vruchtgebruik liberaliteiten uitmaken in hoofde van appellante, zijn de geboekte kosten in verband met het vruchtgebruik van het appartement en van de twee autostaanplaatsen niet aftrekbaar als beroepskosten in de zin van artikel 49 WIB’92. De administratie heeft op geen enkel ogenblik van de taxatieprocedure gebruik gemaakt van artikel 26 WIB’62. De artikelen 26 en 49 WIB’92 beogen fundamenteel een andere situatie. Er is wel degelijk voldaan aan de motiveringsvereiste in verband met de toegepaste belastingverhoging. 2. In rechte: 2.1. 2.1.1. Artikel 49 WIB’92 bepaalt: "Als beroepskosten zijn aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige in het belastbaar tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare
inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, in geval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. Als in het belastbare tijdperk gedaan of gedragen worden beschouwd, de kosten die in dat tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en ook als zodanig zijn geboekt." Om aftrekbaar te zijn, moeten de kosten derhalve: - tijdens het belastbaar tijdperk gedaan of gedragen zijn, - gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, - verantwoord zijn wat de echtheid en het bedrag betreft. Te dezen wordt door de administratie alleen betwist dat de kosten in verband met het vruchtgebruik van het appartement te Koksijde werden gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. 2.1.2. Uit het beginsel dat alle inkomsten van een vennootschap beroepsinkomsten zijn, volgt niet dat al haar kosten meteen aftrekbare beroepskosten zouden zijn. Ook vennootschappen zijn voor de aftrek van hun kosten onderworpen aan de voorwaarden van artikel 49 WIB’92, zodat de kosten die prestaties vergoeden, inderdaad voor het geheel moeten beantwoorden aan werkelijke prestaties ten behoeve van de vennootschap. Appellante stelt dat de terbeschikkingstelling van het onroerend goed deel uitmaakt van de bezoldiging van de twee bestuurders voor hun prestaties op grond waarvan de vennootschap belastbare inkomsten verwerft. Krachtens artikel 195 WIB’92 worden bedrijfsleiders voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten gelijkgesteld met werknemers en worden hun bezoldigingen en de ermee verband houdende sociale lasten als beroepskosten aangemerkt. Als bezoldigingen van bedrijfsleiders worden onder meer de voordelen van alle aard aangemerkt.
Het ter beschikking stellen van een gebouw door een vennootschap aan haar bedrijfsleider is niet abnormaal. De wetgever heeft uitdrukkelijk rekening gehouden met deze mogelijkheid door regels vast te leggen ter begroting van het eraan verbonden voordeel (artikel 18 KB / WIB’92). De terbeschikkingstelling dient te worden aangemerkt als een alternatieve beloningswijze en de kosten die met de terbeschikkingstelling van het gebouw gepaard gaan kunnen op zich niet worden geacht niet aftrekbaar te zijn. Het ter beschikking stellen van het appartement heeft als dusdanig niets te maken met het eventuele voordeel dat de bedrijfsleiders zouden genieten bij het einde van het vruchtgebruik. Dit eventuele voordeel kan enkel beoordeeld en belast worden bij de effectieve beëindiging van het vruchtgebruik. 2.2. 2.2.1. Appellante houdt voor dat de administratie door te stellen dat de kosten met betrekking tot het onroerend goed zijn gemaakt in het belang van derden (de twee bestuurders van appellante) zonder juiste tegenprestatie, artikel 26 WIB’92 inzake goedgunstige voordelen toepast. Artikel 26 WIB’92 luidt: "Wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, worden die voordelen, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 54, bij haar eigen winst gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger." 2.2.2. Artikel 26 WIB’92 is een wetgevende reactie tegen winstverschuivingen, aanvankelijk enkel in de internationale context van verbonden ondernemingen en personen, thans ook zonder meer in een binnenlandse context. De ontsnappingsclausule op het einde van de eerste alinea is ingevoerd bij de wet van 22 december 1989, op het ogenblik dat het toepassingsgebied van het artikel werd uitgebreid tot winstverschuivingen in de binnenlandse context. Tot voor de wet van 22 december 1989 stemden de artikelen 26 en 49 WIB’92 grotendeels overeen. Hieruit blijkt dat de fiscus met betrekking tot winstverschuivingen door het artificieel opdrijven van beroepskosten, in feite altijd de keuze heeft gehad tussen de toepassing van beide bepalingen, omdat ze toch op hetzelfde neerkwamen.
Deze nagenoeg perfecte overeenstemming van de artikelen 26 en 49 WIB’92 op het vlak van de winstverschuivingen door opdrijving van beroepskosten, moest na de wet van 22 december 1989 herbekeken worden omwille van de invoering van de hoger vermelde ontsnappingsclausule op het einde van de eerste alinea van artikel 26 WIB’92. De toepassing van artikel 49 WIB’92 om abnormale of goedgunstige voordelen die een binnenlandse onderneming aan een andere binnenlandse belastingplichtige toekende, als beroepskosten te verwerpen, kon strikt genomen leiden tot een dubbele Belgische belasting. De als vrijgevigheid verworpen kosten verdwijnen niet uit de winst van de vennootschap die het voordeel heeft verleend, en worden dus aldaar belast. Zij kunnen tegelijk ook belastbare inkomsten opleveren van de genieter van de voordelen. Artikel 26 WIB’92 daarentegen bevat sedert de wet van 22 december 1989 een bijzondere regel die dubbele heffing moet voorkomen. De wetgever heeft daardoor een uitzondering moeten maken op de algemene regel dat de belastbare toestand van iedere belastingplichtige afzonderlijk beoordeeld wordt. Een toegestaan abnormaal of goedgunstig voordeel zal maar aan de winst van de vennootschap worden toegevoegd, wanneer dit voordeel niet in aanmerking komt voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger. Aldus dreigt een verschillende toestand te ontstaan naar gelang van de bepaling die wordt toegepast om een abnormaal of goedgunstig voordeel, dat tegelijkertijd kosten veroorzaakt, binnen de belastbare grondslag van de belastingplichtige te behouden. Kan men verdedigen dat de fiscus zich van een toepassing van het verwerpingsmechanisme van artikel 49 WIB’92 moet onthouden wanneer de kosten aanleiding hebben gegeven tot een belastbaar voordeel bij de begunstigde? Mag de bedoeling van de wetgever om in het kader van artikel 26 WIB’92 een dubbele belasting op de gemaakte winst uit te sluiten, worden uitgebreid tot buiten de strikte toepassingssfeer van deze bepaling? Het Hof sluit zich aan bij de zienswijze dat het door artikel 26 WIB’92 geformuleerde verbod van dubbele belasting doorwerkt bij de toepassing van artikel 49 WIB’92 op abnormale beroepskosten. De bedoeling van de wetgever bij het tot stand brengen van de wet van 22 december 1989 kan niet anders geweest zijn dan een analoge administratieve praktijk te bevestigen, die erin bestond
geen systematische zoektochten naar binnenlandse winstverschuivingen te ondernemen en zich tevreden te stellen met het éénmaal belasten van een inkomen, ongeacht waar het te voorschijn kwam. Deze zienswijze is tevens het meest in overeenstemming met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie impliceren dat allen die zich in dezelfde toestand bevinden, gelijk worden behandeld. Een wetgeving die aan de administratie zou toelaten om terzake van winstverschuivingen door opdrijving van beroepskosten, eenzelfde situatie naar eigen goeddunken op verschillende manieren te behandelen, namelijk met of zonder dubbele belasting, zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. 2.2.3. Te dezen wordt niet betwist dat in hoofde van de bedrijfsleiders jaarlijks een voordeel in natura wordt belast wegens de kosteloze terbeschikkingstelling van het goed. De belasting van het voordeel in hoofde van de genieters sluit de niet aftrekbaarheid in hoofde van de verstrekker van het voordeel uit. 2.3. In tegenstelling tot hetgeen appellante voorhoudt is de belastingverhoging wel degelijk gemotiveerd. In het bericht van wijziging van aangifte wordt op gemotiveerde wijze een belastingverhoging van 50% aangekondigd. Bij beslissing van 9 juli 2003 wordt deze belastingverhoging op gemotiveerde wijze herleid tot 10% en wordt uitdrukkelijk gesteld dat geen belastingverhoging wordt toegepast op de niet als beroepskosten aanvaarde uitgaven in verband met het vruchtgebruik van het appartement in Koksijde gezien deze betwisting als een princiepkwestie kan beschouwd worden De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat de belastingverhoging van 10% in redelijke verhouding staat met de gepleegde inbreuk en met de ernst van de feiten. 2.4. Het eerste vonnis dient bevestigd te worden voor wat het woonvoordeel en de belastingverhoging betreft, doch dient hervormd te worden voor wat de aftrekbaarheid van de kosten voor het vruchtgebruik van het appartement te Koksijde betreft.
De vordering van appellante is derhalve gedeeltelijk gegrond. Gelet op het wederzijds gelijk en ongelijk van partijen, dient appellante veroordeeld te worden tot 1/3 van de kosten van het geding in beide aanleggen en geïntimeerde tot 2/3 van deze kosten. OM DEZE REDENEN, HET HOF, recht doende op tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935. Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Bevestigt het bestreden vonnis voor zover het de vordering van appellante met betrekking tot het woonvoordeel en de belastingverhoging ongegrond verklaart. Hervormt het bestreden vonnis voor zover het de vordering van appellante met betrekking tot de aftrekbaarheid van de kosten voor het vruchtgebruik van het appartement te Koksijde ongegrond verklaart. Verklaart de vordering van appellante op dit punt gegrond. Beveelt de herberekening van de betwiste aanslagen en veroordeelt geïntimeerde tot terugbetaling van de teveel geïnde bedragen, vermeerderd met de moratoriumintresten overeenkomstig artikel 418 WIB’92. Veroordeelt appellante tot 1/3 en geïntimeerde tot 2/3 van de kosten van het geding in beide aanleggen Hof: R. Thys, Voorzitter; D. Wouters en M. Van den Bossche, Raadsheren