SOCIETY FOR THE PROTECTION OF UNBORN CHILDREN IRELAND
ARREST VAN HET HOF 4 oktober 1991 *
In zaak C-159/90, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de High Court te Dublin, in het aldaar aanhangig geding tussen Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd en S. Grogan e. a., om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 59 tot en met 66 EEG-Verdrag, wijst HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O'Higgins, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Diez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliét, F. A. Schock weiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters, advocaat-generaal: W. Van Gerven griffier: D. Louterman, hoofdadministrateur gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door: — de Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd, vertegenwoor digd door J. O'Reilly, SC, en A. M. Collins, Barrister-at-law, geïnstrueerd door Collins, Crowley & Co., Solicitors, * Proccstaal: Engels.
I - 4733
ARREST VAN 4. 10. 1991 — ZAAK C-159/90
— S. Grogan e. a., vertegenwoordigd door M. Robinson, SC, en S. Woulfe, Barrister-at-law, geïnstrueerd door Taylor & Buchalter, Solicitors, — de Ierse regering, vertegenwoordigd door L. J. Dockery, Chief State Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door D. Gleeson, SC, en A. O'Caoimh, Barristerat-law, — de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, gezien het rapport ter terechtzitting, gehoord de mondelinge opmerkingen van de Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd, vertegenwoordigd door J. O'Reilly, SC, en S. Murphy, Barrister-at-law; S. Grogan e. a., vertegenwoordigd door J. Rodgers, SC, en S. Woulfe, Barrister-at-law; de Ierse regering en de Commissie ter terechtzitting van 6 maart 1991, gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juni 1991, het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 5 maart 1990, ingekomen ten Hove op 23 mei daaraanvolgend, heeft de High Court te Dublin krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van het gemeenschapsrecht en inzonderheid van artikel 60 EEG-Verdrag.
2
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd (hierna: „SPUC") enerzijds en S. Grogan en veertien andere vertegenwoordigers van studentenverenigingen anderzijds, betreffende de verspreiding in Ierland van specifieke informatie over de naam en het adres van I - 4734
SOCIETY FOR THE PROTECTION OF UNBORN CHILDREN IRELAND
in een andere Lid-Staat gelegen klinieken =waar medische zwangerschapsafbrekin gen worden verricht. , .·· • · ••
3
Abortus is in Ierland steeds verboden geweest, eerst door de common law en ver volgens bij wet. De ter zake toepasselijke bepalingen zijn thans de Sections 58 en 59 van de Offences Against the Person Act 1.861, zoals bevestigd in de Health (Family Planning) Act 1979.
4
In 1983 werd bij een bij referendum goedgekeurd constitutioneel amendement een derde alinea toegevoegd aan artikel 40, lid 3, van de Ierse grondwet, luidende als volgt: „De Staat erkent het recht op leven van het ongeboren kind en verbindt zich ertoe, met behoorlijke inachtneming van het gelijkwaardige recht op leven van de moeder, dat recht in zijn wetten te eerbiedigen en, voor zover doenlijk, door zijn wetten te verdedigen en te doen gelden."
5
Volgens de Ierse rechtspraak (High Court, vonnis van 19 december 1986, en Su preme Court, arrest van 16 maart 1988, in de zaak Attorney General at the rela tion of the Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd/Open Door Counselling Ltd and Dublin Wellwoman Centre Ltd [1988] Irish Reports 593) verbiedt artikel 40, lid 3, derde alinea, van de Ierse grondwet zwangere vrouwen in Ierland te helpen naar het buitenland te reizen om er abortus te laten verrichten, onder meer door hen te informeren omtrent de naam en het adres van een of meer klinieken waar abortussen worden verricht, alsmede over de manier om daarmee in contact te komen.
b
SPUC, verzoekster in het hoofdgeding, is een vennootschap naar Iers recht, die tot doel heeft de decriminalisering van abortus te voorkomen en het menselijk leven vanaf de conceptie te verdedigen en te beschermen. In 1989/1990 waren Grogan en de andere verweerders in het hoofdgeding bestuursleden van studentenvereni gingen die bepaalde publikaties voor studenten uitgaven. Die publikaties bevatten informatie over de mogelijkheid om in het Verenigd Koninkrijk op wettige wijze abortus te laten verrichten, de naam en het adres van een aantal abortusklinieken I - 4735
ARREST VAN 4. 10. 1991 — ZAAK C-159/90
in dat land' en de manier*om.daarmee in contact te komen. Vaststaat dat de stu dentenverenigingen geen banden met klinieken in een andere Lid-Staat hadden.
7
In september 1989 werden verweerders in hun hoedanigheid van vertegenwoordi gers van hun respectieve verenigingen verzocht om de toezegging dat zij in het academisch jaar 1989/1990 geen informatie als boven beschreven zouden publice ren. Toen verweerders niet antwoordden, wendde SPUC zich tot de High Court met het verzoek vast te stellen dat de verspreiding van dergelijke informatie on wettig was, en een verbod van die verspreiding uit te vaardigen.
s
Bij vonnis van 11 oktober 1989 besloot de High Coürt het Hof krachtens arti kel 177 EEG-Verdrag prejudiciële vragen te stellen, alvorens over het door ver zoekster gevraagde verbod te beslissen. In hoger beroep van dit vonnis vaardigde de Supreme Court op 19 december 1989 het gevraagde verbod uit, zonder echter de beslissing van de High Court om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen, te vernietigen. Bovendien kreeg elk van de partijen verlof om de High Court té ver zoeken, de beslissing van de Supreme Court te wijzigen in het licht van het preju diciële arrest van het Hof van Justitie. •' ·
9
Van oordeel dat, zoals zij reeds in haar vonnis van 11 oktober 1989 te kennen had gegeven, het geding vragen van uitlegging van het gemeenschapsrecht, deed rijzen, heeft de High Court de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Valt dę georganiseerde werkzaamheid of handeling bestaande in het verrich ten van een abortus of medische zwangerschapsafbreking, onder de definitie van ,diensten' in artikel 60 EEG-Verdrag?
2) Mag een Lid-Staat, zolang maatregelen ter harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de georganiseerde werkzaamheid of handeling bestaande in het verrichten van een abortus of medische zwangerschapsafbre king ontbreken, de verspreiding verbieden van specifieke informatie over de naam en> het adres van een ör méér in een andere Lid-Staat gelegen klinieken I - 4736
SOCIETY FOR THE PROTECTION OF UNBORN CHILDREN IRELAND
waar abortussen worden verricht, alsmede over de manier om daarmee in con tact te komen? 3) Kan iemand in Lid-Staat A aan het gemeenschapsrecht het recht ontlenen specifieke informatie te verspreiden over de naam en het adres van een of meer in Lid-Staat B gelegen klinieken waar abortussen worden verricht, als mede over de manier om daarmee in contact te komen, wanneer abortus zo wel in de grondwet als in het strafrecht van Lid-Staat A verboden is, maar onder bepaalde voorwaarden wettig is in Lid-Staat B?"
10
Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesver loop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De bevoegdheid van het Hof 11
In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie erop gewezen, dat het niet duidelijk is of de verwijzingsbeschikking in het kader van de hoofdzaak dan wel in dat van de procedure tot verkrijging van een rechterlijk verbod is gegeven.
12
Gelijk het Hof verklaarde in zijn arrest van 21 april 1988 (zaak 338/85, Pardini, Jurispr. 1988, blz. 2041, r. o. 11), zijn de nationale rechterlijke instanties enkel bevoegd zich voor een prejudiciële beslissing tot het Hof te wenden, indien bij hen een geding aanhangig is in het kader waarvan zij een beslissing moeten geven waarbij met het prejudiciële arrest rekening kan worden gehouden. Het Hof is daarentegen niet bevoegd kennis te nemen van een prejudicieel verzoek, wanneer de procedure voor de verwijzende rechter reeds is afgesloten op het moment dat het verzoek wordt gedaan.
13
Wat de onderhavige procedure betreft, moet worden opgemerkt, dat indien de High Court zich tot het Hof heeft gewend in het kader van de interlocutoire procedure, de Supreme Court haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd het uitgevaarI - 4737
ARREST VAN 4. 10. 1991 — ZAAK C-159/90
digdc verbod te wijzigen in het licht van de prejudiciële beslissing van het Hof. Heeft de verwijzing daarentegen plaatsgevonden in het kader van de procedure in de hoofdzaak, dan zal de High Court ten gronde over de zàak moeten beslissen. In beide gevallen heeft de verwijzende rechter een beslissing te geven waarbij met het prejudiciële arrest rekening kan worden gehouden. Bijgevolg kan hij krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof prejudiciële vragen stellen en is het Hof bevoegd daarvan kennis te nemen.
u
SPUC van haar kant heeft betoogd, dat in casu geen vraag van gemeenschapsrecht rijst en dat het Hof moet weigeren de gestelde vragen te beantwoorden. In de eerste plaats hebben verweerders in het hoofdgeding de betrokken informatie niet verspreid in het kader van een economische activiteit, zodat er geen sprake is van toepassing van de verdragsregels inzake het vrij verrichten van diensten, waarvan uitlegging wordt gevraagd. In de tweede plaats heeft de informatieverstrekking volledig in Ierland plaatsgevonden en was er geen andere Lid-Staat bij betrokken, zodat bedoelde bepalingen van het Verdrag geen toepassing kunnen vinden.
is
Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken, dat de door SPUC aangevoerde omstandigheden de kern van de prejudiciële vragen raken. Ofschoon zij dus in aanmerking kunnen worden genomen bij de beantwoording van die vragen, zijn zij niet relevant wanneer het erom gaat te bepalen, of het Hof bevoegd is uitspraak te doen over het verzoek om een prejudiciële beslissing (zie arrest van 28 juni 1984, zaak 180/83, Moser, Jurispr. 1984, blz. 2539). Mitsdien moet tot het onderzoek van de gestelde vragen worden overgegaan.
De eerste vraag ie
Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of een medische zwangerschapsafbreking, verricht overeenkomstig het recht van de suat waar zij plaatsvindt, een dienst in de zin van artikel 60 EEG-Verdrag is.
i7
Volgens de eerste alinea van dat artikel worden als diensten in de zin van het Verdrag beschouwd de dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen er niet op van toepassing zijn. Artikel 60, tweede alinea, sub d, bepaalt uitdrukkelijk, dat werkzaamheden van de vrije beroepen onder de definitie van diensten vallen. I - 4738
SOCIETY FOR THE PROTECTION OF UNBORN CHILDREN IRELAND
is
Vastgesteld zij,, dat zwangerschapsafbreking, zoals zij in verschillende Lid-Staten op wettige wijze wordt verricht, een medische werkzaamheid;is, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt en in het kader van een :vrij beroep kan plaatsvinden, ïn ieder,geval besliste het Hof reeds in.zijn arrest van 31 januari 1984, (gevoegde zaken 286/82 en 26/83, Luisi en Carbone, Jurispr., 1984, blz. 377), dát medische werkzaamheden binnen het toepassingsgebied van artikel 60 EEG-Verdrag vallen.
19
SPUC houdt echter staande, dat het verrichten van abortus niet als een dienst kan worden beschouwd, op grond dat het volkomen immoreel is en de vernietiging van het leven van een menselijk wezen, namelijk het ongeboren kind, meebrengt.
20
Welke ook de morele waarde van dit betoog moge zijn, het kan het antwoord op de eerste vraag niet beïnvloeden. Het Hof kan zijn beoordeling immers niet in de plaats stellen van die van de wetgever van de Lid-Staten waar de betrokken werk zaamheden op wettige wijze worden verricht.
2i
Mitsdien moet op de eerste vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat een medische zwangerschapsafbreking, verricht overeenkomstig het recht van de Lid-Staat waar zij plaatsvindt, een dienst in de zin van artikel 60 EEG-Verdrag is.
De tweede en de derde vraag
22
Gezien de omstandigheden van de zaak moet worden aangenomen, dat de natio nale rechter met zijn tweede en derde vraag in wezen wenst te vernemen of het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat, dat een Lid-Staat waar medische zwan gerschapsafbreking verboden is, studentenverenigingen verbiedt informatie te ver spreiden over de naam en het adres van in een andere Lid-Staat gelegen klinieken waar op wettige wijze vrijwillige zwangerschapsafbrekingen worden verricht, wan neer die klinieken op geen enkele wijze betrokken zijn bij de verspreiding van die informatie. I - 4739
.^ARREST VAN 4. 10.1991 — ZAAK C-159/90
23
Ofschoon de vragen van de-nationale rechter naar het gemeenschapsrecht in zijn geheel verwijzen, meent het Hof vooral aandacht te moeten geven aan de bepalin gen van de artikelen 59 en volgende EEG-Verdrag , betreffende het vrij verrichten van diensten, en aan het argument met betrekking tot de grondrechten, dat in de bij het Hof ingediende opmerkingen uitvoerig is behandeld.
24
Wat in de eerste plaats de bepalingen van artikel 59 EEG-Verdrag betreft, die iedere beperking op het vrij verrichten van diensten verbieden, blijkt uit de om standigheden van de. zaak, dat er tussen de activiteit van de. studentenverenigingen waarvan Grogan en de andere verweerders de vertegenwoordigers zijn, en de me dische zwangerschapsafbrekingen in klinieken in een andere Lid-Staat te weinig verband bestaat om het verbod op de verspreiding van informatie aís een beperking in de zin van artikel 59 EÈG-Verdrag te kunnen beschouwen.
25
De situatie waarin studentenverenigingen die de in het hoofdgeding bedoelde in formatie verspreiden, niet samenwerken met de klinieken waarvan zij de adressen publiceren, is te onderscheiden van die welke aanleiding gaf tot het arrest van 7 maart 1990 (zaak C-362 / 88 , GB-INŃO-BM , Jurispr. 199.0, biz. 1-667), waarin het Hof besliste, dat een verbod op de verspreiding van handelsreclame een belem mering van het vrije verkeer van goederen kon opleveren en dus moest worden onderzocht in het licht van de artikelen 30, 31 en 36 EEG-Verdrag .
26
De in de prejudiciële vragen bedoelde informatie wordt niet verspreid voor reke ning van een in een andere Lid-Staat gevestigd economisch subject. Zij vormt inte gendeel een uitdrukking van de vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid om inlichtingen te ontvangen en door te geven, die losstaat van de economische activi teit van in een andere Lid-Staat gevestigde klinieken.
27
Bijgevolg kan een verbod om informatie te verspreiden onder omstandigheden zo als in het hoofdgeding bedoeld, hoe dan ook niet als een beperking in de zin van artikel 59 EEG-Verdrag worden beschouwd. ,
28
In de tweede plaats moet het argument van verweerders in het hoofdgeding wor den onderzocht, dat het betrokken verbod, voor zover het op een in 1983 goedgeI-4740
SOCIETY FOR THE PROTECTION OF UNBORN CHILDREN IRELAND
keurd constitutioneel amendement berust, in strijd is met artikel 62 EEG-Verdrag, bepalende dat de Lid-Staten geen nieuwe beperkingen mogen invoeren op de vrij heid tot het verrichten van diensten zoals deze feitelijk is bereikt bij de inwerking treding van het Verdrag.
29
Dienaangaande volstaat het vast te stellen, dat artikel 62, dat een complement vormt van artikel 59, geen beperkingen kan verbieden die niet binnen het toepas singsgebied van laatstgenoemd artikel vallen.
30
In de derde en laatste plaats betogen verweerders in het hoofdgeding, dat een verbod zoals hier aan de orde is, inbreuk maakt op grondrechten, inzonderheid de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om inlichtingen te ontvangen of door te geven, die met name zijn neergelegd in artikel 10, lid 1, van het Europees Ver drag tot bescherming van de rechten van de mens.
3i
Zoals onder meer blijkt uit het arrest van 18 juni 1991 (zaak C-260/89, Elliniki Radiofonia Tileorasi, Jurispr. 1991, blz. 1-2925, r. o. 42), moet, zodra een natio nale wettelijke regeling binnen het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht komt, het Hof, ingeval het om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, alle uitleggingsgegevens verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om de verenig baarheid te kunnen beoordelen van die regeling met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, in het bijzonder die welke in het Eu ropees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens zijn neergelegd. Het Hof heeft die bevoegdheid echter niet ten aanzien van een nationale wettelijke regeling die niet binnen het kader van het gemeenschapsrecht valt. Gezien de om standigheden van de zaak en de conclusie waartoe het Hof hierboven is gekomen met betrekking tot de draagwijdte van de artikelen 59 en 62 EEG-Verdrag, lijkt dat het geval te zijn met het verbod dat voor de nationale rechter aan de orde is.
32
Mitsdien moet op de tweede en de derde vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat het gemeenschapsrecht er niet aan in de weg staat, dat een LidStaat waar medische zwangerschapsafbreking verboden is, studentenverenigingen verbiedt informatie te verspreiden over de naam en het adres van in een andere Lid-Staat gelegen klinieken waar op wettige wijze vrijwillige zwangerschapsafbre kingen worden verricht, alsmede over de manier om daarmee in contact te komen, wanneer die klinieken op geen enkele wijze betrokken zijn bij de verspreiding van die informatie. I-4741
ARREST VAN 4. IO. 1991 — ZAAK C-159/90
Kosten
33
De kosten door de Ierse regering en de Commissie van de Europese Gemeen schappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door de High Court te Dublin bij beschikking van 5 maart 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Een medische zwangerschapsafbreking, verricht overeenkomstig het recht van de Lid-Staat waar zij plaatsvindt, is een dienst in de zin van artikel 60 EEG-Verdrag.
2) Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg, dat een Lid-Staat waar medische zwangerschapsafbreking verboden is, studentenverenigingen verbiedt informatie te verspreiden over de naam en het adres van in een andere Lid-Staat gelegen klinieken waar op wettige wijze vrijwillige zwangerschapsafbrekingen worden verricht, alsmede over de manier om daarmee in contact te komen, wanneer die klinieken op geen enkele wijze betrokken zijn bij de verspreiding van die informatie«
Due
Mancini Rodríguez Iglesias
Joliét
Schockweiler
O'Higgins Diez de Velasco Grévisse
Moitinho de Almeida Slynn Zuleeg
Kakouris Kapteyn
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 oktober 1991.
De griffier
J.-G. Giraud I - 4742
De president
O. Due