Hoe ziet Nederland er over 20 jaar uit? Ruimtekramp, bevolkingskrimp en sturen zonder macht Intern verslag van de 16e Doorwerth-Conferentie, 31 oktober 2014, Kasteel Doorwerth
1
Stichting Doorwerth-Conferentie Achtergrond Toen in 1999 twee Nederlandse natuurorganisaties tegenover elkaar voor de rechter stonden, kwam het idee voor de Doorwerth-Conferentie op. Het Museum voor Natuur- en Wildbeheer (nu het Nederlands Jachtmuseum) nam met steun van het Ministerie van LNV het initiatief om topbestuurders van natuurorganisaties en overheden op kasteel Doorwerth samen te brengen voor open onderling overleg over lastige natuurkwesties. Het was tijd om werk te maken van toenadering en harmonie. Botsende ideologieën dienden plaats te maken voor gezond verstand. Natuur mocht geen speelbal worden van uiteenlopende visies en belangen. Op 17 december 2004 werd door de werkgroep, die de jaarlijkse Doorwerth-Conferentie organiseerde, de Stichting Doorwerth-Conferentie in het leven geroepen. De afgelopen jaren is de Doorwerth-Conferentie uitgegroeid tot een onmisbare jaarlijkse ontmoeting. Voor het eerst in 2014 trad de Doorwerth-Conferentie iets meer naar buiten. Naast het gebruikelijke in drukwerk uitgebrachte verslag van de conferentie verscheen er een opinie in de Volkskrant van 6 november.
Doelstelling De stichting heeft ten doel: 1. het bieden van een platform aan topfunctionarissen van Nederlandse natuur betrokken organisaties, bedrijven en overheden voor periodieke ontmoetingen over maatschappelijke vraagstukken omtrent diverse thema’s van en rond het landelijk gebied; 2. het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Het bestuur Het bestuur van de Stichting Doorwerth-Conferentie bestaat uit de volgende leden: mr. drs. Elco Brinkman voorzitter Gerard Alferink vicevoorzitter mr. Andreas Dijkhuis penningmeester drs. Arlette Neuteboom secretaris Thijs de la Court lid dr. Arne Heineman lid ir. Tia Hermans lid drs. Liesbeth Kortbeek lid prof. dr. Herbert Prins lid drs. Frits Spangenberg lid
2
3
Considerans
Verslag 16e Doorwerth-Conferentie
16e Doorwerth-Conferentie: Hoe ziet Nederland er over 20 jaar uit? Ruimtekramp, bevolkingskrimp en sturen zonder macht. De 16e Doorwerth-Conferentie gaat over ruimtekramp en bevolkingskrimp. Hoe stuur je zonder macht door deze woelige paradox? Is het desolate post-Sovjet-kolchozen-landschap ook ons voorland? Paul Schnabel bespeurt meer ruimtekramp dan bevolkingskrimp. In 2035 leven we met gemiddeld meer dan 500 inwoners per vierkante kilometer. Die willen in huis, op het werk en in hun vrije tijd graag veel en ook steeds meer ruimte om zich heen. Landschap en landbouw staan onder druk, maar we hebben ze nodig voor onze welvaart en ons welzijn. Hoe combineren we dat allemaal op een aantrekkelijke manier in een land dat wel drukker en voller, maar niet groter wordt?
Hoe ziet Nederland er over 20 jaar uit? Ruimtekramp, bevolkingskrimp en sturen zonder macht
Hoe ziet de Nederlandse natuur, het landschap en de stedelijke omgeving er over 20 jaar uit? Paul Schnabel, Henry Meijdam en Herbert Prins gaven tijdens
Henry Meijdam bespreekt in zijn inleiding Sturen zonder macht de opgetreden en aanstaande veranderingen in budgettering, bevolkingsopbouw, machtsverhoudingen en de gevolgen daarvan voor het beleid. Vervolgens geeft hij aan wat het spoorboekje naar toekomstig succesvol natuurbeleid kan zijn. Zoals gebruikelijk bij de Doorwerth-Conferenties vragen wij u om vrijuit te spreken en uw persoonlijke meningen met elkaar te delen en niet voor of namens uw organisatie te spreken.
4
de 16e Doorwerth-Conferentie een doorkijkje naar de toekomst van 2035. Natuur en landschap bekeken ze in de context van ruimtekramp, bevolkingskrimp en een terugtrekkende overheid. In de daaropvolgende discussie werd het thema verder uitgediept.
5
Krimp In het desolate landschap in Zuid-Rusland loopt een schaapherder met zijn kudde. Ooit was hij docent Russische literatuur en gaf hij les aan een middelbare school in een stad. Ooit was zijn omgeving de graanschuur van de wereld, met een niveau als dat van de Nederlandse landbouw. De in Nederland overwinterende ganzen streken er ’s zomers neer. Maar nu niet meer, er valt niets meer te halen. In Centraal- en Noord-Rusland voltrekt zich hetzelfde proces. Wat er aan de hand is op het Russische platteland is het gevolg van gebrek aan geloof bij de overheid in de toekomst, geen economie die nog vraagt om producten. De grotere steden krimpen, kleine steden zijn economisch ingeklapt, dorpen zijn al leeggelopen en boerderijen verlaten. Het platteland functioneert niet meer. Staat dit lot ook de Nederlandse krimp- en krimpgevoelige gebieden zoals Groningen, Drenthe, Achterhoek, Parkstad Limburg en Zeeuws Vlaanderen in 2035 te wachten? Zijn deze gebieden aan de periferie van Nederland dan ver afgedreven van het meer verstedelijkte Nederland en min of meer door Den Haag opgegeven? Zijn de regio’s dan leeggebloed en sterk verarmd, doordat de jonge bevolking is weggetrokken en de kansarmen en ouderen noodgedwongen zijn gebleven?
Krimpregio’s
Eertijds leraar
Omkering bestuurlijke keten Wat kan de nationale overheid doen om dit troosteloze beeld te voorkomen? Den Haag heeft zeker een taak om krimp- en krimpgevoelige regio’s een helpende hand te bieden en de gebieden perspectief te geven. Maar haar rol is wel gewijzigd. Een besluit als in de jaren zeventig om overheidsinstellingen van de Randstad naar Noord-Nederland te verplaatsen, om daarmee de noordelijke economie te stimuleren, is niet meer van deze tijd. Laat staan in 2035. De overheid is niet langer de almacht, die verregaand bepaalt hoe de samenleving zich hoort te gedragen. Dat doet de geëmancipeerde samenleving met mondige burgers bij voorkeur zelf. De overheid heeft een meer faciliterende rol. Nieuwe bestuursvormen zullen en zijn aan het ontstaan, waarbij de overheid niet meer per decreet maar bij gesprek regeert. Om krimpgebieden perspectief te geven, is het dus zaak de bestuurlijke keten om te keren en de samenleving als start te nemen. Want dáár zitten de mensen die de problemen ervaren en opgelost willen zien. Het gaat er in de gebieden in eerste instantie erom een verbindend verhaal te vinden, waarmee draagvlak voor een ontwikkelingsrichting kan ontstaan. Partijen en burgers zullen dan bereid zijn om mee te denken, de schouders eronder te zetten en te participeren in trajecten. Een voorbeeld in het klein is hoe de leefbaarheid in een gebied in het Land van Maas en Waal is versterkt door naar de plaatselijke bevolking te stappen en te vragen naar hun ideeën, hun verhalen. Het Geldersch Landschap & Kasteelen pakte het op deze manier aan, nam wat geld mee en kreeg planologische ruimte van de provincie. Het proces mondde uit in de aanleg van een ecologische verbinding, tientallen hectaren bos, wandelpaden en recreatie-elementen. Het lokale café ging weer open en Geldersch Landschap & Kasteelen bouwde een bezoekerscentrum, waarin vrijwilligers meedraaien. Nu is in het Land van Maas en Waal geen sprake van krimp, mogelijk wel krimpgevoeligheid. In de periferie zijn de problemen groter en grootschaliger. Maar ook daar kan met ‘goede’ verhalen mogelijk het tij worden gekeerd, zoals Toscane heeft laten zien. Decennia geleden stond het gebied er bar slecht voor. In een coalitie van overheid en samenleving besloot men na te denken over het verbindende verhaal van de streek. Dat verhaal is het prachtige klimaat en het overweldigende landschap met oude stadjes. Wat miste om toeristen te trekken waren basisvoorzieningen zoals infrastructuur en uitgaansvoorzieningen. Die zijn er gekomen. De uitkomst van het proces dat vanuit de samenleving is georganiseerd, is bekend.
Russische literatuur als schaapherder op voormalige graanvelden 6
7
Provincies en gemeenten aan zet Nu neemt zo’n intensief proces twintig, dertig jaar in beslag. In de Nederlandse krimpgevoelige gebieden is er nog tijd om het verhaal te gaan organiseren en te gaan vertalen in business cases voor nieuwe, duurzame verdienmodellen die een alliantie sluiten tussen samenleving, economie en landschap. Maar de krimpgebieden zijn met zo’n langdurig proces niet snel geholpen. De komende decennia moeten worden overbrugd. De provincies zijn vooral zelf aan zet. Natuurlijk, wat betreft Groningen moet Den Haag over de brug komen om de aardbevingsschade (minimaal) te compenseren en een adequaat beleid voor de toekomstige gaswinning opstellen. Maar verder geldt voor de provincies met krimpgebieden vooral het devies: vorm slimme coalities met partijen in de provincie, bedenk slimme plannen waarin de Randstad wil investeren. Toon lef als provinciebestuurders, wees creatief en draag het aantrekkelijke van de provincies uit. Zoek de kracht in de regio: nodig gasten uit, verbouw duurzaam voedsel van dichtbij, wees soepel met herbestemmen van gebouwen. Somberen levert niets op en is ook niet nodig, maakte Bouwfonds duidelijk tijdens de discussie. Nieuwe coalities zijn in opkomst om samen oplossingen te zoeken voor het behoud van de leefbaarheid. Tien dorpen waarvan er twee zeggen: wij hebben de voorzieningen en vinden het een morele taak de acht andere in de benen te houden. Dorpen met minder dan honderd inwoners zullen verdwijnen. Dat is een gegeven. Een ander voorbeeld: Bouwfonds kon 500 hectare grond in Noordoost-Nederland niet meer ontwikkelen. Nu staat er olifantsgras, die wordt ingezet voor 3D-printers die er maquettes van nieuwe huizen van maken.
8
Ruimtekramp Creativiteit, het onderkennen van een gezamenlijk belang door uiteenlopende partijen dragen de komende tijd bij aan het in de been houden van krimpgebieden. En ondertussen nemen de huidige problemen van krimp, vergrijzing en verarming mogelijk vanzelf af. In 2035 kan de afstand tussen verstedelijkt Nederland en het platteland wel eens heel wat kleiner zijn als gevolg van demografische ontwikkelingen en de niet te stillen ruimtehonger van de burgers. De Nederlandse bevolking blijft tot 2040 groeien – bescheiden, maar het is wel groei - en al die mensen willen wonen. Wat vooral beslag legt op de ruimte, is de grote toename van het aantal huishoudens. Gezinnen worden kleiner en steeds meer mensen wonen zelfstandig. Al die huishoudens willen een eigen huis, het liefst op de grond, met meerdere auto’s voor de deur en met groen en/of water eromheen. En hoe kleiner het huishouden hoe meer vierkante meters per persoon. De komende decennia is dan ook eerder sprake van ruimtekramp dan van bevolkingskrimp. De Randstad zal zich verder ontwikkelen en uitdijen. De verwachting is dat dit vooral langs de belangrijkste infrastructurele assen van snelwegen en spoorwegen gebeurt. Aldus wordt de Randstad een Handstad met vingers richting Alkmaar, Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Brabant. De afstand tot de uithoeken van Nederland verkleint hierdoor vanzelf. De mensen in de verstedelijkte Handstad zoeken rust en ruimte om te ontspannen en te recreëren. Waar kan dat beter dan in het groen en op het platteland van de gebieden die we nu nog krimp- of krimpgevoelige gebieden noemen? Recreatie en toerisme kunnen die gebieden de broodnodige economische impuls geven. Mensen willen er gaan wonen en bepaalde typen bedrijven willen zich er vestigen. Het Achterhoekse Lochem geeft daarvan een goed voorbeeld. Lochem ligt in een krimpgevoelig gebied, maar groeit. De plaats is goed bereikbaar in de buurt van de A1 en ligt in een fraaie, rustgevende omgeving.
9
Natuur als coproductie De groeiende claim op grond door burgers en bedrijven legt een druk op landschap, natuur en landbouw. Wordt Nederland niet te vol? Is er straks nog voldoende platteland en natuur, die zo belangrijk zijn voor onze welvaart en ons welzijn? Gaan wij lijden onder de ondragelijke dichtheid van ons bestaan? Nu valt dat nog mee. Nederland is dichtbevolkt, maar heeft nog veel rustige ruimtes, wat ook opvalt als je naar kasteel Doorwerth rijdt. De laatste kilometers wordt het stil. De ruimtelijke rust is nooit erg ver weg, wat een groot verschil is met veel andere landen met minder ruimtelijke ordening. De uitdaging voor de komende twintig jaar is via ruimtelijke ordening rustplekken te behouden en ook wonen en groen aan elkaar te verbinden voor het welzijn van mensen en vestigingsklimaat van bedrijven. Het komt erop aan dat stedelijke opgaven en natuur elkaar gaan omarmen. We zullen meer moeten nadenken over een organische ontwikkeling, waarbij groen en bebouwing niet als elkaars vijand worden beschouwd maar elkaars partner zijn. Vanuit economisch perspectief is er veel te winnen als groen als een ontwerpopgave wordt en niet als een last van: waar ga ik die bebouwing nou laten. Daarnaast zijn nu de grootste economische groei eruit is en de ‘flappentap’ van Nederland stil komt te staan, andere manieren nodig om natuur en landschap te behouden en te ontwikkelen. De verantwoordelijkheid komt dichter bij de samenleving te liggen. En wat blijkt? Er is een bijna zinderend enthousiasme om zelf bezig te zijn met de leefomgeving. De ‘Noabers van Zudert’ zijn daarvan een voorbeeld. De gemeente geeft hen ruimte, het gebied wordt mooier en er ontstaat gemeenschapszin. In weer andere projecten tonen bedrijven grote bereidheid om te investeren in natuur en landschap. Het gaat om het creëren van win-win situaties. Neem de Vechtplassen. Ondernemers, waterschappen, natuur-, milieu- en toeristische organisaties maken gezamenlijk een plan voor behoud en versterking. De plassen verslibben, er is eigenlijk geen geld om te baggeren. De partijen proberen er samen uit te komen door elkaar handreikingen te doen. Wanneer de overheid planologische ruimte biedt aan ondernemers met uitbreidings- of investeringsplannen, kunnen zij als tegenprestatie het baggeren van een plas bekostigen en in een andere plas nieuwe eilandjes laten aanleggen waar nieuwe natuur zich kan ontwikkelen. De natuur heeft ongelofelijke kansen wanneer regionale overheden, spelers in het middenveld, burgers en ondernemers intensiever met elkaar samenwerken.
10
11
Deltaplan voor de natuur Dit soort initiatieven op lokaal en regionaal niveau kunnen bijdragen aan het hogere, nationale doel: het nakomen van de Europese afspraken voor natuurontwikkeling en biodiversiteit. Maar met name de provincies, die belast zijn met de uitvoering van het natuurbeleid, hebben hierin een grote taak, al blijft de nationale overheid eindverantwoording richting Brussel verschuldigd. De Ecologische Hoofdstructuur moet in 2022 zijn voltooid, maar kan pas werken als de aangekochte grond effectief kan worden ingericht en beheerd. De realisatie van de EHS, Natura 2000-beleid en dergelijke vergt regie, standvastig beleid en financiering. Een belangrijk dilemma die wordt gesignaleerd is de discrepantie tussen de verschillende ritmiek van de politiek en de natuur. Politici en bestuurders moeten binnen vier of acht jaar oogsten; natuur doet er twintig, dertig jaar over om zich te ontwikkelen. Om natuur en politiek beter hand in hand te laten gaan, zou Nederland de langetermijnankers voor natuur redelijk onwrikbaar moeten vastleggen in de besluitvorming. Zo’n duidelijke politieke wilsuiting is er bij het Deltabesluit. Ons land zegt: dit is een maatschappelijk vraagstuk van een zo’n grote omvang dat we dat gaan verankeren over een aantal verkiezingsperioden heen. Waarom zou dat niet kunnen met de natuur? Het is slechts een kwestie van prioriteit, het belang dat we hechten aan natuurontwikkeling en de bereidheid om daar middelen voor vast te zetten. Een ‘natuurcommissaris’ naar analogie van een deltacommissaris stelt als regeringscommissaris een nationaal natuurprogramma op, ziet toe op de uitvoering en geeft betrokken maatschappelijke partijen handelingsperspectief door ruimte te bieden aan initiatieven van onderop uit de maatschappij die bijdragen aan realisatie van het nationale programma.
12
13
Ondersteunende organisaties Doorwerth-Conferentie:
Ministerie van Economische Zaken, Den Haag; Staatsbosbeheer, Driebergen; Vereniging van Natuurmonumenten, ’s-Graveland LandschappenNL, De Bilt; Geldersch Landschap en Kasteelen, Arnhem; Koninklijke Jagersvereniging, Amersfoort; Sportvisserij Nederland, Bilthoven; Federatie Particulier Grondbezit, De Klomp; Stichting Beheer Natuur en Landelijk Gebied, Leersum; Nederlandse Vereniging van Rentmeesters, Wageningen; Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, Beek-Ubbergen;
14
15
Vormgeving: Erik van Til
Adres Secretaris Stichting Doorwerth-Conferentie mw. drs. Liesbeth Kortbeek Ir. Munterlaan 26, 6869 TD Heveadorp telefoon: 026 - 3342476 e.mail:
[email protected]