Hoe woont de creatieve klasse?
Onderzoek naar mogelijkheden voor een doelgroepgericht woonproduct
auteur
Jeroen van de Kraats
datum
september 2007
opleidingsinstituut
Amsterdam School of Real Estate
opleiding
MRE jaargang 2005-2007
onderdeel
Masterproof
begeleider ASRE
Wim Scheffers
begeleider werkgever
Kees van Elst
werkgever
TCN Property Projects
plaats
Utrecht
Samenvatting
Sinds Florida in 2002 in zijn boek The rise of the creative class de creatieve klasse heeft aangewezen als motor voor de stedelijke economische vitaliteit, wordt deze groep omarmd door beleidsmakers. De creatieve klasse is het deel van de beroepsbevolking dat innovatieve arbeid verricht. De ruimtelijke ordening hoopt de creatieve klasse aan te trekken door het scheppen van de juiste vestigingsvoorwaarden. Gezien deze ontwikkeling zou de creatieve klasse een interessante doelgroep kunnen gaan vormen voor de aanbieders van woonruimte. Daarom staat in dit rapport de vraag centraal welke specifieke woonproducten ontwikkeld kunnen worden voor de creatieve klasse vanuit het perspectief van de woonruimteaanbieder. Uit literatuuronderzoek komen duidelijke aanwijzingen naar voren waaruit blijkt waar de creatieve klasse werkt, minder duidelijk zijn de woonpreferenties. Met name de kerngroep die voor productie zorgt in de kunst/cultuursector (bohemiens) blijkt een voorkeur te hebben voor clustering. Deze groep geniet voordelen van onderlinge synergie. Clusteringen van deze bohemiens zijn te vinden in gebieden waar de huisvestingskosten laag zijn, met name in achterstandswijken. Daar zijn wonen en werken vaak gemengd. Echter door herstructurering van achtergebleven stadswijken verdwijnt de goedkope werkruimte uit de stad. Een gevolg daarvan is dat er relatief veel vraag is naar passende woon/werkruimte in deze categorie. Met name verouderde bedrijventerreinen kunnen als broedplaats interessant zijn voor jonge creatieve bedrijven door de lage kosten, ruimte en vrijheid. Een voorwaarde is dat de omstandigheden zich lenen voor transformatie tot een gemengd woon/werkgebied. De creatieve klasse laat zich echter niet vangen voor een bedacht woonconcept, want deze groep heeft juist de behoefte om haar eigen creativiteit uit te dragen, ook in de woonsituatie. Aanbieders van woonruimte kunnen zich beter richten op volggroepen die hetzelfde aspiratieniveau nastreven als de bohemiens. Deze zijn meer kapitaalkrachtig en gericht op consumptiegoederen. Om de gewenste volggroepen te creëren zal de aanbieder van woonruimte zich dus primair moeten richten op het aantrekken van de kerngroep van de creatieve klasse in de rol van gebiedsontwikkelaar. Een (woon)product dat aansluit bij de woonbehoeften van de creatieve klasse heeft een kleine schaalgrootte en veel vrijheid voor privé-initiatief in een omgeving met en een hoge mate van functiemenging. Te denken valt aan een gebouw met privé-ruimten die ook gebruikt kunnen worden voor andere functies dan wonen, zoals kantoor, atelier, kapsalon of restaurant. Op gebouwniveau kunnen gezamenlijke voorzieningen invulling geven aan de behoefte van nieuwe collectiviteit. De gebiedsontwikkelaar kan de transformatie van verouderde gebieden sturen door vastgoed in een waardedal in te kopen, ruimte ter beschikking te stellen aan creatieve bedrijven en vervolgens het initiatief over te laten aan de nieuwe gebruikers. In de eerste fase lijkt de functie
2
van bohemiens beperkt tot het tijdelijk beheer, maar door de nieuwe functionaliteit stijgt de waarde van de grond. Zo fungeert de creatieve klasse als kwartiermaker die het onbruikbare weer een functie geeft. Clusters van de creatieve sector die zich in de initiatiefase bevinden kunnen snel transformeren tot meer professionele bedrijventerreinen door de groei van startende bedrijven. Dit proces kan door de gebiedsontwikkelaar verder worden gestuurd. Via een proces van organische verstedelijking komt functiemenging van wonen en werken tot stand en bij een bepaalde kritische massa wordt de toevoeging van commerciële woningbouw aanvaardbaar. Naarmate het gebied aan bekendheid en attractiviteit wint zullen meer kapitaalkrachtige groepen volgen. Die vormen de doelgroep voor de aanbieder van woonruimte. Door hun komst zal de waarde van de grond verder stijgen. Beleidsmakers kunnen bijdragen aan dit stadsvernieuwingsproces, niet door het treffen van beleidsmaatregelen, maar juist door deregulering.
3
Inhoud
Samenvatting ................................................................................................................................ 1 Inhoud ........................................................................................................................................... 4 1
2
3
4
5
6
Inleiding............................................................................................................................... 6 1.1
Aanleiding ................................................................................................................. 6
1.2
Onderwerp en centrale vraag ................................................................................... 6
1.3
Onderzoeksmethode ................................................................................................ 7
1.4
Rapportopbouw ........................................................................................................ 8
De theorie van Florida......................................................................................................... 9 2.1
Creativiteit als motor voor economische groei.......................................................... 9
2.2
Indicatoren voor economische groei......................................................................... 9
2.3
Kritische kanttekeningen......................................................................................... 10
2.4
Toekomst van de creatieve classe ......................................................................... 11
2.5
Conclusie ................................................................................................................ 12
De centrumstedelijke creatieve klasse ............................................................................. 14 3.1
Ontwikkeling van de creatieve sector in Nederland ............................................... 14
3.2
Geografische spreiding van de creatieve classe .................................................... 14
3.3
Super creative core................................................................................................. 16
3.4
De centrumstedelijke kerngroep............................................................................. 18
3.5
Synergie.................................................................................................................. 19
3.6
Conclusie ................................................................................................................ 21
Creatieve arbeidsmilieus................................................................................................... 22 4.1
Creatieve milieus .................................................................................................... 22
4.2
Transformatie en de ontwikkeling van vastgoedwaarde ........................................ 23
4.3
Locatie .................................................................................................................... 24
4.4
Menging van wonen en werken.............................................................................. 24
4.5
Aanbodtekort .......................................................................................................... 26
4.6
Conclusie ................................................................................................................ 26
Doelgroepspecifieke leefstijlkenmerken ........................................................................... 28 5.1
Leefstijlonderzoek................................................................................................... 28
5.2
Leefstijlkenmerken van bohemiens ........................................................................ 28
5.3
Leefstijlkenmerken van volggroepen ...................................................................... 30
5.4
Conclusie en doelgroepomschrijving...................................................................... 32
Leefmilieubehoeften.......................................................................................................... 34 6.1
Grootstedelijk klimaat ............................................................................................. 34
6.2
Creatief leefmilieu ................................................................................................... 34
6.3
Ervaringen uit bestaande vrijplaatsen .................................................................... 35
6.4
Conclusie ................................................................................................................ 36
4
7
8
9
Doelgroepgericht woonproduct ......................................................................................... 37 7.1
Ontwikkelingen met invloed op woonvoorkeuren ................................................... 37
7.2
Specifieke woonbehoeften van de doelgroep ........................................................ 39
7.3
Conclusie en productdefinitie ................................................................................. 40
Organische verstedelijking................................................................................................ 41 8.1
Hergebruik van laagwaardige gebieden ................................................................. 41
8.2
Stappenplan............................................................................................................ 43
8.3
Conclusie ................................................................................................................ 47
Rol van de overheid .......................................................................................................... 49 9.1
Toegankelijkheid bestaande stad ........................................................................... 49
9.2
Publiek belang ........................................................................................................ 50
9.3
Deregulering ........................................................................................................... 50
9.4
Conclusie ................................................................................................................ 52
Conclusie..................................................................................................................................... 53 Literatuurlijst ................................................................................................................................ 56 Bijlage 1 – Overzicht van creatieve beroepsgroepen ................................................................. 58 Bijlage 2 – Karakteristieken creatieve beroepsgroepen.............................................................. 60 Bijlage 3 – Omschrijving creatieve arbeidsmilieus...................................................................... 61 Bijlage 4 – Artikel ‘Creatieve rommelzones’................................................................................ 62
5
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Sinds Florida in 2002 in zijn boek The rise of the creative class de creatieve klasse heeft aangewezen als motor voor de stedelijke economische vitaliteit, wordt deze groep omarmd door beleidsmakers. 1 Een voorbeeld is de gemeente Den Bosch, waar in 2006 een rapport verscheen met de titel ’s-Hertogenbosch, creatieve stad!. Daarin wordt de creatieve klasse omschreven als: ‘sleutel voor de toekomstige welvaart in een globaliserende economie’. 2 Deze plotselinge belangstelling voor de creatieve industrie komt samen met een aantal beleidsspeerpunten. Het Ministerie van EZ focust op kenniseconomie en innovatie en het ministerie van VROM richt zich met de Nota Ruimte op binnensteden. De ruimtelijke ordening ziet de creatieve klasse nu als doelgroep en als katalysator van stedelijke ontwikkeling. Menige gemeente hoopt de creatieve klasse aan te trekken door het scheppen van de juiste vestigingsvoorwaarden. Zo heeft de gemeente Amsterdam een projectorganisatie Bureau Broedplaatsen opgericht en tientallen locaties aangewezen als culturele broedplaats. 3 Kenmerkend voor de creatieve klasse is volgens Florida dat deze groep zich clustert op bepaalde plaatsen. De plaatsen waar zo’n clustering kan ontstaan kenmerken zich door tolerantie, openheid en diversiteit. Dergelijke eigenschappen zijn vooral terug te vinden in gemengde milieus in en rond het centrum van grote steden. Nieuw aangelegde gebieden missen immers vaak authenticiteit, bovendien gaat Florida er van uit dat creatieven graag zelf willen bijdragen aan de vorming van de quality of place. Gemeenten die de creatieve klasse willen stimuleren pogen - in navolging van de theorie van Florida - de juiste randvoorwaarden te scheppen in bestaand stedelijk gebied. Als deze opzet slaagt dan zou de stadsgeoriënteerde creatieve klasse een aantrekkelijke doelgroep kunnen vormen voor aanbieders van woonruimte. Daarnaast zou het aanbieden van deze specifieke woonruimte wellicht voor overheden een instrument kunnen zijn om het door de creatieve klasse gewenste vestigingsmilieu te versterken.
1.2
Onderwerp en centrale vraag In dit rapport staat de vraag centraal of aanbieders van woonruimte een specifiek woonproduct kunnen ontwikkelen voor de creatieve klasse, ofwel: Welke specifieke woonproducten kunnen worden ontwikkeld voor de creatieve klasse vanuit het perspectief van de woonruimteaanbieder?
1
Florida, R. (2002). The rise of the creative class, and how it's transforming work, leisure, community, & everyday life. New York: Basic Books. 2 Leest, E. van, e.a. (2006). ’s-Hertogenbosch, creatieve stad!. Den Haag: B&A Groep, 4. 3 Gemeente Amsterdam (2007). Bureau Broedplaatsen (http://bureaubroedplaatsen.amsterdam.nl), 16 april.
6
Onder een woonproduct wordt verstaan een generiek vraaggericht product, gedefinieerd aan de hand van woondoelgroepen, woonfuncties en woonbeleving. Deze vraag is relevant voor het vakgebied, omdat de groei van de creatieve klasse tot dusver wordt getemperd door een matig werkende woningmarkt, zoals hoogleraar stadsgeografie Musterd schrijft in Nul20. 4 Stam, onderzoeker bij de Universiteit van Utrecht, onderschrijft de behoefte aan onderzoek op dit gebied als volgt. Het belang van de creatieve klasse en creativiteit, diversiteit en openheid in de sociale omgeving staat nu hoog op de agenda van wetenschappers, onderzoekers en beleidsmakers. Een aantal zaken is echter nog steeds onduidelijk en van groot belang (…) we weten nog niet precies wat de rol van de woningmarkt is in het aantrekken en behouden van de creatieve klasse. 5 Het antwoord op de centrale vraag wordt gezocht met behulp van de volgende subvragen: a. Wat zijn de kenmerken van de creatieve klasse uitgaande van de theorie van Florida en hoe manifesteert deze groep zich in Nederland? b. Wat zijn de doelgroeponderscheidende leefmilieubehoeften? c.
Zijn er geslaagde voorbeelden van door de doelgroep gewenste woonvormen en waardoor onderscheiden deze zich naar de behoeften van de doelgroep?
d. Welke andere doelgroepen worden aangetrokken door het leefmilieu waarin creatieven zich manifesteren en wat zijn hun doelgroeponderscheidende woonbehoeften? e. Kan een generiek woonproduct worden ontwikkeld dat voorziet de behoeften van de creatieve klasse en, zo ja, voor welke andere doelgroepen van woonconsumenten kan een dergelijk woonproduct aantrekkelijk zijn? f.
Hoe kan het ontstaan van nieuwe creatieve clusters worden gestimuleerd?
Deze masterproof vormt een strategisch advies aan aanbieders van vastgoed die nieuwe woonproducten ontwikkelen, zoals TCN Property Projects. Het advies gaat uit van marktkansen die de aandacht van de overheid voor de creatieve klasse biedt en geeft richting aan de wijze waarop die kansen kunnen worden benut. 1.3
Onderzoeksmethode Aan de hand van een gesignaleerde markttrend - de opkomst van de creatieve klasse - wordt gezocht naar woonpreferenties van een doelgroep. Dit gebeurt vanuit het perspectief van de aanbieder van woonruimte die zich ten doel stelt een doelgroepgericht generiek woonproduct op de markt te brengen. In dat kader zal de beoogde doelgroep in elk geval voldoende financieel draagkrachtig moeten zijn, een zekere mate van voorspelbaarheid moeten hebben en de groep moet voldoende omvang hebben. Bij het onderzoek naar de behoeften van de doelgroep wordt modern leefstijlenonderzoek van SmartAgent Company en Motivaction toegepast. 4 5
Musterd, S. (2004). Voorbij de creatieve binnenstad. Nul20, (16). Stam, E. (2005). Componenten en causaliteit van creatieve bedrijvigheid. Utrecht: Universiteit van Utrecht, 18-19.
7
1.4
Rapportopbouw Het eerste deel van het rapport vormt het theoretisch kader, te beginnen in hoofdstuk 2 met een analyse van de theorie van Florida en reacties van andere onderzoekers op die theorie. In hoofdstuk 3 wordt onderzocht hoe de creatieve klasse en specifiek de kerngroep zich manifesteert in Nederland. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 onderzocht op basis van welke factoren de creatieve klasse zich clustert. In het tweede deel vormt een analyse van de doelgroep en het type woonruimte dat beantwoord aan de behoeften van die doelgroep. In hoofdstuk 5 worden de leefstijlkenmerken van de creatieve klasse onderzocht. Daaruit wordt duidelijk welke deelgroep interessant is voor aanbieders van woonruimte. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 onderzocht welke leefmilieubehoeften de doelgroep heeft, zodat in hoofdstuk 7 een doelgroepgericht woonproduct kan worden omschreven. Het derde deel van het rapport beschrijft de stappen die aanbieders van woonruimte kunnen nemen om de doelgroep te bereiken en het woonproduct te realiseren. In hoofdstuk 8 wordt de methodiek in een stappenplan uiteengezet en in hoofdstuk 9 wordt de bijzondere rol van de overheid in dat proces beschreven. In het laatste hoofdstuk worden tenslotte de conclusies geformuleerd in de vorm van antwoord op de centrale vraag en de subvragen.
8
2
De theorie van Florida
Florida is professor Regional Economic Development aan de George Mason University te Pittsburgh. Hij heeft veel bekendheid gekregen door zijn publicaties over de creatieve klasse en de rol van deze groep in stedelijke ontwikkeling. Zijn bekendste werk is The rise of the creative class uit 2002. 6 Florida introduceert daarin de term ‘creatieve klasse’ als aanduiding voor het deel van de beroepsbevolking dat innovatieve arbeid verricht. Bij toepassingen van de theorie zijn ook kritische kanttekeningen te plaatsen. 2.1
Creativiteit als motor voor economische groei De ruimtelijk-economische theorie van Florida biedt een verklaring voor het verschijnsel dat bepaalde gebieden een snellere economische groei doormaken dan andere. Volgens Florida ligt creativiteit ten grondslag aan economische voorspoed. Bedrijven erkennen steeds meer dat creativiteit een belangrijkere competentie wordt voor hun medewerkers dan kennis of kunde. Omdat bedrijven getalenteerde werknemers nodig hebben, vestigen zij zich bij voorkeur op die plaatsen waar het talent - het creatief kapitaal - zich concentreert. Het bedrijf volgt dus de werknemer. Creatieven concentreren zich volgens Florida in gebieden waar ruimte is voor tolerantie, openheid en diversiteit. Florida zoekt aansluiting bij theorieën van Schumpeter en Jacobs. 7 Schumpeter gaat ervan uit dat economische groei grotendeels toe te schrijven is aan de factor productiviteit. Nieuwe en betere productiemethoden kunnen worden ontwikkeld als gevolg van een innovatieproces. Volgens Schumpeter komt innovatie eerder tot stand in een milieu waar vrijheid en creativiteit voor bedrijven wordt gestimuleerd. Interessant is dat Schumpeter innovatie koppelt aan entrepreneurschap. Omdat ondernemers bij voorkeur op goedkope locaties starten ziet hij juist die goedkope binnenstedelijke vestigingslocaties als broedplaatsen voor innovatie. Jacobs wijst met name op het belang van een gediversificeerde cultuur als voorwaarde voor economische groei. Een rijkdom aan ideeën in commerciële en culturele sfeer dragen bij aan de stimulering van allerlei economische activiteiten. De theorieën van Schumpeter en Jacobs vormen een belangrijke inspiratiebron voor Florida. Hij omschrijft creativiteit als een sociaal proces.
2.2
Indicatoren voor economische groei De belangrijkste pull factors voor creatieven zijn openheid, diversiteit en de kans om hun identiteit uit te dragen. De bezitters van het creatieve kapitaal zoeken plaatsen die open staan voor nieuwe ideeën. Het belang van de plaats als zodanig is ondergeschikt. Florida noemt verder als belangrijke vestigingsfactoren: een hoge arbeidsdichtheid, lifestyle, sociale
6
Florida, R. (2002). The rise of the creative class, and how it's transforming work, leisure, community, & everyday life. New York: Basic Books. 7 Atzema, O., Lambooy, J. & Rietbergen, T. van (2002). Ruimtelijke economische dynamiek. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 143-147.
9
interacties, diversiteit, authenticiteit, identiteit en quality of place. De creatieve klasse wil zelf actief deelnemen aan de vorming van deze kwaliteit. Veel van deze vestigingsfactoren zijn terug te vinden in grote steden, met name in en nabij het centrum. In kleinere steden en stadsdelen waar overwegend de arbeidersklasse en dienstverlenende klasse zijn gevestigd is volgens Florida integratie van de creatieven moeilijk omdat de cultuur en/of politiek hen belemmert in de uiting van hun identiteit. Uit Florida’s onderzoek blijkt zelfs een negatieve correlatie tussen arbeiders- of dienstverlenende centra en creatieve centra. Florida heeft een methode ontwikkeld waarmee de economische groei van een stad kan worden voorspeld. De methode maakt gebruik van diverse indicatoren. Zo blijkt uit de creativity index dat grote plaatsen belangrijke voordelen hebben voor creativiteit. Voorbeelden van andere indicatoren zijn de gay index en de bohemian index. De gay index toont een sterke positieve correlatie aan tussen creatieve centra en het aandeel van de bevolking met homoseksuele geaardheid. Brede acceptatie van homoseksualiteit wijst op een gediversificeerde en tolerante samenleving, dat zijn belangrijke pull factors voor de creatieve klasse. De bohemian index geeft het aantal inwoners in een samenleving weer die actief zijn in de kunst/cultuursector, zoals ontwerpers, schrijvers, muzikanten en acteurs. Deze index blijkt de duidelijkste indicator voor de groei van innovatie en werkgelegenheid in een regio. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat de creatieve sector - met name de kunstensector - door de productie van theatervoorstellingen, evenementen, esthetisch fraaie gebouwen en dergelijke pull factors creëert voor ander creatief talent. Juist die creatieve productie is goed meetbaar en blijkt van belang te zijn voor het vestigingsgedrag van hoogopgeleide en creatieve huishoudens blijkt uit onderzoek van Marlet en Woerkens, auteurs van de Atlas voor Gemeenten.
8
Tezamen vormen deze indicatoren de diversity index waarmee de economische groei van een stad kan worden voorspeld. Uit het onderzoek van Florida blijkt dus dat zo’n tolerante en diverse omgeving creatieve mensen aantrekt met heel verschillende vaardigheden en ideeën en dat is kennelijk precies waar een moderne, postindustriële economie behoefte aan heeft. 2.3
Kritische kanttekeningen Sinds de publicatie van The rise of the creative class in 2002 wordt Florida’s theorie breed omarmd, maar er is ook kritiek. Zo wordt het begrip creatieve klasse als een te breed begrip ervaren. Binnen de creatieve klasse valt bijvoorbeeld een beginnende kunstenaar die zich ophoudt in het krakersmilieu, maar ook de directeur van een groot mediabedrijf die wellicht een geheel andere levensstijl nastreeft. Florida maakt weliswaar een hoofdonderscheid tussen super creative core en creative professionals waarmee wordt bedoeld: de ‘makers’ en ‘managers’, echter de gehele verzameling is van belang voor economische voorspoed in een
8
Marlet, G.A. en Woerkens, C.M.C.M. van. (2005). Creativiteit en cultuur naar waarde geschat. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten, 80.
10
regio. Als een regio gericht beleid wil ontwikkelen om de creatieve klasse aan te trekken, is een nadere definiëring van de doelgroep nodig. Hodes, lector aan de Hogeschool InHolland, wijst erop dat Florida zijn analyses sterk baseert op de Amerikaanse samenleving en waarschuwt voor een directe vergelijking met Europese steden. 9 Dit standpunt wordt gedeeld door Stam, die vraagtekens zet bij de stelling van Florida dat de creatieve klasse in bepaalde steden woont en dat in die steden dan ook de werkgelegenheid toeneemt. 10 Deze stelling gaat namelijk niet zonder meer op voor landen met een dicht stedelijk netwerk zoals Nederland. In een dicht stedelijk netwerk is het eenvoudig om in een andere plaats te werken dan de woonplaats. Het is daarom maar de vraag of in de Nederlandse context een groot aandeel creatieve inwoners zich ook vertaalt in meer werkgelegenheid in diezelfde stad. Ook Marlet en Van Woerkens sluiten zich aan bij deze kritiek. Hall, professor Stadsgeografie aan het University College te Londen, verwijt Florida een gesimplificeerde voorstelling van zaken. 11 Hall heeft kritiek op de gepresenteerde maakbaarheid van de creatieve stad. Stedelijke transformatie kan niet eenvoudigweg worden gerealiseerd door het toevoegen van tolerantie, openheid en diversiteit. In werkelijkheid vormt een creatieve stad het resultaat van een lang proces. Hall levert in zijn boek Cities in civilisation een reeks van historische voorbeelden van steden die een grote economische groei hebben doorgemaakt waaraan andere factoren ten grondslag liggen dan uitsluitend de invloed een creatieve klasse. 12 Zo is Tokyo gegroeid vanuit een door overheid, staats- en militaire belangen zorgvuldig opgebouwde kapitalistische economie, die een uitzonderlijk groot aantal technologische vernieuwingen heeft voortgebracht. De historische voorbeelden die Hall aandraagt tonen aan dat het ontstaan van de creatieve stad afhankelijk is van een veelheid van complexe factoren. Hoewel Florida in 2002 door economen met scepsis werd ontvangen, waren gemeenten enthousiast met een bruikbare toolbox die ze werd aangereikt om hun stad (verder) te transformeren tot een creatieve stad. Inmiddels is ook onder wetenschappers de creatieve klasse een dankbaar onderwerp van onderzoek geworden, waarvan de overheid ruim gebruik maakt. 2.4
Toekomst van de creatieve classe Florida baseert zijn theorie op wat hij noemt ‘de drie T’s‘: technologie, talent en tolerantie. Om in economisch opzicht te outperformen dient een regio in voldoende mate over de drie T’s te beschikken. In zijn nieuwste het boek The flight of the creative class richt Florida zich volledig
9
Hodes, S. (2005). De creatieve stad en leisure, Amsterdam een case study. Diemen: Hogeschool Inholland, 5. 10 Stam, E. (2005). Componenten en causaliteit van creatieve bedrijvigheid. Utrecht: Universiteit van Utrecht, 16. 11 Hall, P., (2004). Creativity, culture, knowledge and the city. Built Environment, 30, (3), 256-258. 12 Kloosterman, R. (1999). Boekrecensie ‘Cities in Civilization’. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening, 5.
11
op de derde factor van zijn 3 T-model: tolerantie. 13 Zijn stelling is dat de VS zich sinds nine eleven afsluit voor nieuwkomers en andersdenkenden. Florida vreest dat de VS daardoor onvoldoende in staat zal zijn creatief talent aan zich te binden waardoor die zal wegtrekken. Ook in verschillende Europese steden vindt het proces van afsluiting plaats, bijvoorbeeld in Nederland na de moorden op Fortuyn en Van Gogh. Amsterdam is daardoor minder aantrekkelijk geworden voor buitenlandse kenniswerkers. Het strengere immigratiebeleid wordt door Van Amersfoort, onderzoeker bij de Universiteit van Amsterdam, aangeduid als de ‘migratieparadox’. 14 Trendwatcher Adjiedj Bakas voorspelt zelfs een nieuwe tribalisering. Mensen zullen als reactie op de globalisering gezamenlijke normen gaan herwaarden. 15 De dreigende stagnatie van de aanvoer van talent gaat momenteel samen op met de onderbenutting van allochtoon talent. Een groeiende groep van met name allochtone jongeren vindt op dit moment geen aansluiting bij de samenleving, laat staan bij de creatieve klasse. De onderbenutting van talent geeft onvrede over de kansen die de samenleving biedt. De daaruit volgende verharding vormt een bedreiging voor de open samenleving. De afnemende tolerantie zal volgens Florida een afstotend effect hebben op de creatieve klasse. Heeft de creatieve klasse dan geen toekomst? Jawel, cultuur en creativiteit zijn in Nederland op diverse terreinen bezig aan een opmars. Uit onderzoek van de gemeente Amsterdam blijkt dat in de periode 1996-2006 de groei van de werkgelegenheid in de creatieve industrie hoger was dan voor de totale Amsterdamse werkgelegenheid. 16 Hetzelfde geldt voor het aantal vestigingen van creatieve bedrijven. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het aantal starters in de Amsterdamse creatieve industrie fors toenam in 2005 met bijna 50%. 17 Er zijn in deze bedrijfstak verhoudingsgewijs veel starters. Een op de zes Amsterdamse starters begon in 2005 een bedrijfje in de creatieve industrie. Het onderwerp staat hoog op de maatschappelijke en politieke agenda, omdat het inzicht ontstaat dat zowel economie als samenleving gebaat zijn bij of misschien zelfs wel afhankelijk zijn van een open en tolerant klimaat. 2.5
Conclusie Florida heeft met zijn werk een waardevolle bijdrage geleverd aan de ruimtelijk- en sociaalgeografische wetenschap in aanvulling op de theorieën van Schumpeter en Jacobs. In tegenstelling tot vroeger vestigen bedrijven zich daar waar het creatief talent woont. Dat is in het milieu dat het talent het meeste aanspreekt. Centrale en decentrale overheden zoeken momenteel naar mogelijkheden om het juiste vestigingsklimaat te scheppen voor de creatieve klasse in de hoop op een voorspoedige economische groei. Kritische geluiden richten zich met 13
Florida, R. (2005). The flight of the creative class, the new global competition for talent. New New York: HarperCollins. 14 Amersfoort, H. van (2004). De Migratie-Paradox, een beschouwing over immigratie in de geglobaliseerde economie, in het bijzonder in de regio Amsterdam. Amsterdam: Instituut voor Migratie en Etnische Studies Universiteit van Amsterdam. 15 Bakas, A. (2005). Megatrends Nederland. Schiedam: Scriptum Publishers. 16 Oosteren, C. van en Slot, J. (2006). Monitor creatieve industrie 2006. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam, 21. 17 Oosteren, C. van en Slot, J. (2006). Monitor creatieve industrie 2006. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam, 31.
12
name op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de theorie ten behoeve van een veronderstelde maakbaarheid van de samenleving. Een creatieve stad ontstaat niet door slechts dat label erop te plakken. De creatief milieu wordt mogelijk in een tolerante en open maatschappij waar iedereen op eigen wijze zijn identiteit kan uiten. Een omgeving die werkt als een marktplaats van goederen, ideeën en ontmoetingen. De fysieke ontmoeting staat centraal. Omdat creatieve mensen foot loose zijn, trekken ze naar de meest tolerante en inspirerende plek. Waarschijnlijk zal daarom menige gemeente teleurgesteld worden in zijn ambities voor een creatieve stad.
13
3
De centrumstedelijke creatieve klasse
In het vorige hoofdstuk is uiteengezet hoe de theorie van Florida heeft geleid tot een sterke toename van aandacht voor de creatieve klasse. In dit hoofdstuk wordt onderzocht op welke wijze deze groep zich manifesteert in Nederlandse steden. 3.1
Ontwikkeling van de creatieve sector in Nederland Saris en Brouwer, werkzaam bij De Stad BV respectievelijk ABF Research, beschrijven in Creativiteit en de stad de opbloei van de creatieve stad in de twintigste eeuw. 18 In de jaren zeventig en tachtig vertrokken fabrieken uit de stad en daarmee liep de economische functie van de (binnen)steden terug. In de Amsterdamse binnenstad liep de werkgelegenheid van 200.000 arbeidsplaatsen terug naar 75.000 in 1994. Het stadsbestuur verlegde haar focus op de grote dienstverleners, maar die meden de binnenstad. Zo verliet ABN AMRO locaties op het Rembrandplein en de Vijzelstraat om zich te vestigen aan de Zuidas. Opmerkelijk genoeg steeg de werkgelegenheid in de binnenstad tot een nieuw hoogtepunt met 90.000 arbeidsplaatsen in 2002. In de kelders van grachtenpanden, in voormalige kraakpanden en op zolders van woonhuizen had zich een nieuwe bedrijvigheid ontwikkeld. Een nieuwe generatie van mediaspecialisten, internetpioniers en andere creatieve bedrijvigheid had een scala aan nieuwe bedrijfjes opgezet. De sectoren ICT en Creative Industries waren in de periode 1996-2002 goed voor een kwart van de banengroei in de stad als geheel. De kracht van de creatieve sector werd duidelijk. In Nederland wordt toegevoegde waarde steeds meer gegenereerd door innovatie. De nieuwe generatie van de creatieve klasse koppelt creativiteit aan productie. Het creatieve talent beperkt zich niet meer tot kunst of cultuur, maar legt zich ook toe op waardeproductie. Meer creatieve activiteiten zorgen voor nieuwe economische impulsen en omgekeerd zorgt meer economische groei voor hogere inkomens en meer vraag naar creatieve producten.
3.2
Geografische spreiding van de creatieve classe De creatieve industrie heeft zich in Nederland niet overal op dezelfde wijze ontwikkeld. In sommige regio’s is sprake van een bijzonder sterke ontwikkeling, in andere regio’s is nauwelijks creatieve industrie aanwezig. Van Aalst e.a. hebben voor de Universiteit van Utrecht onderzoek verricht naar de omvang en de spreiding van de creatieve klasse in Nederland. 19 Uit het onderzoek blijkt dat de creatieve klasse zich hoofdzakelijk in de noordvleugel van de Randstad bevindt. De zuidvleugel blijft iets
18
Saris, J. en Brouwer, J. (2005). Stedelijke regio’s concurreren met creativiteit. Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers, 111-113. 19 Aalst, I. van e.a. (2005). Creatieve klasse en regionaal-economische groei. Utrecht: Universiteit Utrecht, 11.
14
achter. Verder scoren de A2-as Utrecht-Eindhoven hoog en de intermediaire zone Veluwe, Arnhem/Nijmegen en tenslotte Nijmegen. Van Aalst e.a. concluderen dat het ruimtelijk patroon van de creatieve klasse tot op zekere hoogte het verstedelijkingspatroon van Nederland weerspiegelt. Figuur 1 Concentratie van werknemers in de creatieve sector in Nederland
(Ruimtelijk Planbureau) Saris en Brouwer hebben onderzoek verricht naar de impact van de creatieve sector op de Nederlandse economie op basis van soortgelijke indices als gehanteerd door Florida en komen tot vergelijkbare resultaten. 20 Wel constateren Saris en Brouwer dat Amsterdam een aparte status heeft: Het historisch DNA van de stad, de nabijheid van de media in het Gooi, de vrijbuiterscultuur, enkele opvallende persoonlijkheden en het toeval hebben er samen voor gezorgd dat de Amsterdamse regio in absolute omvang van de creatieve klasse de lijst van creatieve regio’s aanvoert met een straatlengte voorsprong. Om te beginnen is Amsterdam dé bohemienstad van Nederland. De helft van de Nederlandse kunstenaars woont er.
20
Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV, 14.
15
Marlet en Van Woerkens constateren dat het lastig is om de creatieve klasse duidelijk te localiseren. 21 De groep is te breed en te divers. Zo blijkt de woonoriëntatie van beroepsgroepen grote verschillen te vertonen. De vestiging van de meest innovatieve groep - door Florida aangeduid als super creative core - vertoont nog het meest duidelijke clusteringspatroon. Kunstenaars en architecten zijn sterk vertegenwoordigd in het stadscentrum, hoogleraren wonen centrumstedelijk of landelijk en ICT-ers geven de voorkeur aan suburbaan. De onderzoeksresultaten bieden echter geen overtuigend beeld waaruit wetenschappelijk verantwoorde conclusies kunnen worden getrokken. De creatieve klasse in Nederland woont en werkt breed verspreid, dat zou mogelijk het gevolg kunnen zijn van het fijnmazige stedelijk netwerk. Marlet en Van Woerkens komen zelfs tot de conclusie dat ‘het creatieve woonmilieu’ niet bestaat. 3.3
Super creative core Binnen de grote verzameling van de creatieve klasse maakt Florida onderscheid tussen de super creative core en creative professionals. 22 De super creative core bestaat uit onder andere uit wetenschappers, architecten en bohemiens. Bohemiens zijn actief zijn in de kunst/cultuursector, zoals ontwerpers, schrijvers, muzikanten, acteurs, mediamakers, architecten, modeontwerpers en designers. De creative professionals zijn juristen, managers, technici en dergelijke. Kort gezegd ontwikkelt de eerste groep innovatieve ideeën en tweede groep voert ze uit. Uit onderzoek van Florida blijkt dat binnen deze verzameling de groep bohemiens het sterkst correleert met aanwezigheid van talent en dus met toekomstige economische groei. 23 Lukey, als onderzoeker verbonden aan ABF Research, rekent een beroep tot de kern van de creatieve industrie wanneer een proces of product steeds opnieuw moet worden bedacht. 24 Beroepen die bestaande vindingen toepassen vallen dus buiten de kerngroep. Volgens onderzoek van Lukey maakt 13% van alle Nederlandse banen deel uit van de creatieve industrie en ruim 40% daarvan kan tot de kern van de creatieve sector worden gerekend. Lukey verdeelt de kernactiviteiten van de creatieve sector in vier deelgroepen: -
kunst (bijvoorbeeld beeldende kunst en visuele kunst);
-
ontwerp (bijvoorbeeld mode, industrieel ontwerp, architectuur, ICT-ontwikkeling, webdesign);
-
onderzoek (bijvoorbeeld technisch onderzoek, marktonderzoek, maatschappelijk onderzoek);
-
advies (bijvoorbeeld juridisch, economisch, sociaal, cultureel etc.).
21
Marlet, G.A. en Woerkens, C.M.C.M. van. (2004). Atlas voor gemeenten. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten. 22 Florida, R. (2002). The rise of the creative class, and how it's transforming work, leisure, community, & everyday life. New York: Basic Books, 328. 23 Florida, R (2005). Cities and the creative class. New York: Routledge, 125. 24 Lukey, R. (2005). De creatieve industrie in Nederland. Delft ABF Research, 7.
16
De volgorde van deze groepen geeft de mate van vrije creativiteit weer. Bij kunst heeft de beoefenaar in principe de meeste creatieve ruimte. De ontwerper richt zich op meer externe collectieve waarden. Het ontwerp is per definitie bedoeld voor derden. Maar de manier waarop het ontwerp vorm krijgt is betrekkelijk vrij. Onderzoek moet daarentegen verifieerbaar zijn. Dat betekent dat de regels waarlangs het onderzoek verloopt voor anderen toegankelijk moeten zijn. Advies, zoals bijvoorbeeld juridisch advies houdt rekening met algemeen geldende regels maar past deze toe voor de individuele opdrachtgever. In alle gevallen gaat de creatieve werker steeds opnieuw creatief om met beschikbare regels en waarden. Braaksma, Jong en Stam bakenen de creatieve bedrijvigheid af met behulp van een reeks cirkels zoals weergegeven in figuur 2. Deze afbakening gaat uit van de vier creatieve domeinen: kunsten, media & uitgeverijen, creatieve zakelijke diensten en kennisintensieve diensten. Figuur 2 Afbakening creatieve bedrijvigheid
(EIM bv) 25 De figuur geeft tevens aan welke sectoren binnen elk domein zijn te onderscheiden. De binnenste cirkel omvat de kunstensectoren, ofwel de bedrijfstakken waarover geen twijfel bestaat over het creatieve karakter ervan. Voor de buitenste schillen geldt, dat activiteiten van bedrijven zich vooral richten op het creatief oplossen van problemen of op het inspelen van de wensen van de klant, dit vertoont verwantschap met Florida’s omschrijving van creatieve professionals. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen met creatieve beroepsgroepen conform
25
Braaksma, R.M., Jong, J.P.J. en Stam, E. (2005). Creatieve bedrijvigheid in Nederland, stuctuur, ontwikkeling en innovatie. Zoetermeer: EIM bv, 10.
17
de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. Aangenomen wordt dat werknemers uit de eerste drie hoofdsectoren uit het overzicht hoofdzakelijk bestaan uit bohemiens. 3.4
De centrumstedelijke kerngroep Van Engelsdorp Gaastelaars en Hamers, onderzoekers van het Ruimtelijk Planbureau, kwalificeren steden als op interactie berustende clusters. 26 Zij onderscheiden drie groepen die de economische positie van de stad direct bevorderen: de hoog opgeleide, alleenstaande starters die in de stad wonen, de kenniswerkers die in de stad werken en het publiek dat de voorzieningen van de stad bezoekt. Deze groepen zijn alle afhankelijk van rechtstreeks contact met soortgenoten. De grootste potentie voor de economische groei van de stad ligt volgens Engelsdorp Gaastelaars en Hamers bij de hoog opgeleide jonge alleenstaanden die een professionele carrière starten en uitbouwen en die bewust kiezen voor het leven als fulltime stedeling. Deze groep wordt door Metaal, onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam, ‘nieuwe stedelingen’ genoemd. 27 Zij vormen een categorie die zich de laatste jaren tegen de algemene trend in massaal in de stad heeft gevestigd. Deze groep wordt daarom ook wel aangeduid als gentrifiers vanwege het effect dat lagere sociale milieus worden verdrongen (gentrification) door clustering en opdrijving van huizenprijzen. Engelsdorp Gaastelaars en Hamers constateren dat het leefpatroon van deze jonge professionals zich kenmerkt door: ”een grote stedelijke uithuizigheid, gericht op het verwerven van nieuwe kennis en inzichten en op het voortbouwen aan een persoonlijk relatienetwerk”. De nieuwe stedelingen kiezen niet alleen voor de stad omdat daar de onderwijsinstellingen te vinden zijn en omdat de bedrijvigheid die op hoog opgeleide professionals is ingesteld. Bovenal biedt de stad ontmoetingsplaatsen en potentiële contactpartners waarnaar alleenstaande starters naar op zoek zijn. Verder zijn in en rondom de stadscentra talrijke voorzieningen te vinden die voorzien in hun culturele en recreatieve behoeften. De nieuwe stedelingen beperken zich het liefst tot de oudere delen van een stad vanwege de concentratie van de voorzieningen. De compacte stadscentra en omringende zone worden steeds meer het domein van een specifiek type bedrijven, werkers, bewoners en bezoekers. Intensieve face-to-face-contacten worden steeds meer beschouwd als hoogstedelijke activiteiten. Andere ruimtegebruikers die minder gericht zijn op frequente interactie vertrekken vaker naar woon- en werkmilieus aan de stadsranden of suburbane gebieden. Engelsdorp Gaastelaars en Hamers verduidelijken het onderscheid tussen de werkzaamheden die in of buiten de stad plaatsvinden: “Professionals die werken met kennis waarvan de kwaliteit en relevantie kan worden vastgesteld aan de hand van procedures, blijken gemakkelijker binnen het eigen bedrijf tot keuzen of beslissingen te kunnen komen dan de professionals die zijn aangewezen op de opinies van collega-professionals, en 26
Engelsdorp Gaastelaars, R. van en Hamers, D. (2006) De nieuwe stad, stedelijke centra als brandpunt van interactie. Rotterdam: NAi Uitgevers, samenvatting. 27 Metaal, S. (2002). Buitenwijkers en nieuwe stedelingen, leefstijlen in het stedelijk veld. S&RO: stedebouw en ruimtelijke ordening, 6, 22-26
18
daardoor op face-to-face-contact buitenshuis. Professionals die werken met bètakennis zullen zo bezien minder aan steden gebonden zijn dan kenniswerkers met een alfa- of gammaspecialisatie”. Lukey en van der Steenhoven maken in een Amsterdam onderscheid tussen drie beroepsgroepen: kenniswerkers, cultureel-creatieven en professioneel creatieven. 28 Kenniswerkers wonen in de meest stedelijke milieus, in de nabijheid van ontmoetingsplaatsen, horeca en culturele voorzieningen, dus in het centrum, de centrumrand en in de duurdere wijken. Cultureel-creatieve werkers wonen nog stedelijker. De groep professioneel-creatieve werkers is ruimer verspreid, dus minder vertegenwoordigd in het centrum en juist meer in de duurdere uitbreidingswijken. Er zijn duidelijke verschillen tussen deelgroepen, toch is er sprake van een duidelijk concentratiegebied waar de deelgroepen elkaar vinden. Het betreft een beperkt deel van Amsterdam namelijk het stadscentrum en de 19e eeuwse uitbreidingswijken. Marlet en Van Woerkens maken in navolging van Florida onderscheid tussen nerds en bohemiens in de beroepsgroep cultureel-creatieven. 29 Nerds zijn technisch georiënteerde specialisten zoals ICT-specialisten. Ze vertonen een duidelijk ander woongedrag dan de overige creatieve klasse. Nerds wonen veel in universiteitssteden maar ook in groeigemeenten. Zoetermeer staat op de eerste plaats met 11,5% nerds onder de beroepsbevolking. Bohemiens maken slechts 1% deel uit van de totale Nederlandse beroepsbevolking en zijn het sterkst vertegenwoordigd in Amsterdam, gevolgd door Arnhem, Utrecht en Groningen. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen met specificaties van genoemde beroepsgroepen. De groep bohemiens geniet het meeste voordeel van clustering. De groep is zeer divers van samenstelling, maar heeft overeenkomstige kenmerken: innovatiepotentieel, een hedonistische levensstijl en gedrevenheid. Deze kerngroep van de creatieve klasse werkt en leeft in hoogste mate volgens eigen regels en waarden. Dit is de meest eigenzinnige groep die het minst aansluiting vindt bij de corporate culture. 3.5
Synergie De combinatie van kennis, creativiteit en innovatie is het meest kansrijk in grote steden. Het voordeel dat grote steden bieden zit in de aanwezigheid van kennisinstellingen en cultuur. Verder is in dit verband de veelzijdigheid van het lokale productiemilieu van belang. Ondernemers, maar ook kenniswerkers en specialisten kunnen op een eenvoudige en vanzelfsprekende wijze contacten leggen met producenten en consumenten. Dat verklaart dat het aantal startende ondernemingen in grote steden beduidend hoger ligt dan in de rest van Nederland. 30
28
Lukey, R. en Steenoven, P. van der (2004), Indicatoren Amsterdamse kenniseconomie 2004. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek. 29 Marlet, G.A. en Woerkens, C.M.C.M. van. (2004). Atlas voor gemeenten. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten. 30 Verschuuren, S. (2004). Ruimtelijke condities voor de creatieve kennisstad. PlanAmsterdamSpecial, 10, (8), 9.
19
Bedrijven en in het bijzonder jonge bedrijven hebben belangrijke motieven om zich te clusteren. Clustering biedt een aantal voordelen die voortkomen uit vormen van netwerken. Ondernemers in een cluster kunnen vrij gemakkelijk een beroep doen op de expertise van medeondernemers. Daarbij kan gedacht worden aan het delen van kennis, informatie, arbeidskrachten en transport. Bedenk dat mode niet zonder fotografie kan en modefotografie kan niet zonder grafische vormgevers en drukkers. Ook het spreiden van risico en kosten als het gaat om technologische vernieuwing en innovatie is een motief. Van belang zijn een open structuur, dat wil zeggen de mate waarin men in staat is van elkaars verrichtingen kennis te nemen. Verder zijn face-to-face contacten, gebruik maken van complementariteit en de toegang tot instituties belang. Kortom clustering stimuleert samenwerking, kruisbestuiving en specialisatie. Dat maakt het mogelijk voor een bedrijf zich te concentreren op zijn kernactiviteit omdat gebruik kan worden gemaakt van faciliteiten die andere bedrijven bieden binnen het cluster. Bovendien stimuleert clustering de uitwisseling van R&D, problemen kunnen immers gezamenlijk worden opgelost. De rol van interactie in het proces van inspiratie naar transactie wordt duidelijk gemaakt in onderstaande figuur. Figuur 3 Ontwikkeling creatief potentieel tot productiekracht
(De Stad BV) 31
31
Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV, 7.
20
3.6
Conclusie In de laatste decennia heeft er in Nederland een sterke opbloei plaatsgevonden van de creatieve industrie, met name in de noordelijke Randstad. De creatieve sector groeit sterker dan de algemene bedrijvigheid. Florida besteedt weinig aandacht aan verschillen tussen woonplaats en arbeidslocatie, omdat dergelijke verschillen in de Amerikaanse context minder relevant zijn dan voor de Nederlandse. De creatieve klasse in Nederland woont veelal stedelijk maar er is een aanzienlijke spreiding te zien, waarbij opvalt dat sommige beroepsgroepen een duidelijke voorkeur vertonen voor het centrum en andere juist daarbuiten. Deze onderzoeksresultaten bieden onvoldoende grond voor conclusies over specifieke woonmilieus van de creatieve klasse. Veel duidelijker zijn de motieven voor (startende) creatieve ondernemers om te clusteren. Die motieven bieden een logische verklaring voor de clustering van de super creative core. Wellicht kan meer inzicht worden verkregen in de criteria die ten grondslag liggen aan de woonplaatskeuze door de clustering van arbeidsmilieus te onderzoeken.
21
4
Creatieve arbeidsmilieus
In het vorige hoofdstuk is zijn onvoldoende aanwijzingen gevonden dat de kerngroep van de creatieve klasse in Nederland zich clustert vanuit gezamenlijke woonmilieubehoeften. Wel zijn er aanwijzingen dat creatieve bedrijven clusteren vanuit gezamenlijke arbeidsplaatsbehoeften en synergie. In dit hoofdstuk wordt daarom verder gezocht naar kenmerken van verschillende creatieve arbeidsmilieus en hun specifieke behoeften. 4.1
Creatieve milieus Saris, onderzoeker bij De Stad B.V., maakt onderscheid in een viertal arbeidsmilieus waar creatieve bedrijven clusteren: broedplaatsmilieu, creatieve werkplaats, transactiemilieu en productiemilieu. 32 -
In het broedplaatsmilieu worden de eerste experimentele stappen gezet van opleiding naar een zelfstandige beroepsuitoefening. Goedkope huisvesting zoals leegstaande bedrijfshallen en dergelijke vormen een ideale opstapmogelijkheid.
-
Creatieve werkplaatsen zijn plekken waar doorstartende ondernemers hun productie kunnen verbinden met marketing en interactie.
-
Transactiemilieus zijn te vinden op plaatsen waar handel plaatsvindt, zoals kantoorgebieden. Goede bereikbaarheid en zichtbaarheid zijn hier meer van belang.
-
Functionele productiemilieus (bedrijventerreinen) zijn zuiver gericht op productie en daarom meestal ingericht op het vermijden van hinder.
Figuur 4 Kenmerken creatieve milieus
Creatieve werkplaats open en divers goedkoop ruimte complementair externe interactie
Extravert
Experimenteel
Broedplaats interne interactie verscheidenheid 1e fase trial & error
Transactiemilieu functioneel ontwikkeld standaard bereikbaar representatief Productief
Introvert
Productiemilieu naar binnen gekeerd solitair
(De Stad BV) 33 32 33
Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV, 20. Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV, 20.
22
Grofweg kan onderscheid worden gemaakt tussen experiment (broedplaats en creatieve werkplaats) en markt (transactiemilieu en productiemilieu). De creatieve werkplaats en het transactiemilieu zijn extravert en gericht op derden. De broedplaats en het productiemilieu zijn meer introvert en gericht op het eigen product. In figuur 4 de karakteristieken van de vier milieus met steekwoorden weergegeven. In bijlage 3 is een uitgebreide omschrijving opgenomen. 4.2
Transformatie en de ontwikkeling van vastgoedwaarde Het aantal creatieve milieus blijkt volgens onderzoek van Saris toe te nemen in Nederland en een aantal milieus verschiet van kleur. Van de in 1996 geïnventariseerde broedplaatsen bleek in 2002 40% nog steeds een broedplaats te zijn. Een derde is zelfs geen creatief milieu meer. Een verklaring hiervoor is dat broedplaatsen vaak ‘rommelzones zijn’. De vestigingskosten zijn laag en daardoor bereikbaar voor beginnende kunstenaars en ondernemers. Deze zones bieden ook kansen voor het krakersmilieu. Ze ontstaan spontaan en verdwijnen ook weer vanzelf. Ook een derde van de categorie creatieve werkplaatsen bleek in 2002 te zijn verdwenen. Transactiemilieus bleken stabieler. Het meest stabiel zijn de productiemilieus, wat te verklaren is door de hoge investeringen in locatievaste productiemiddelen (machines). In de transformatie van broedplaats via creatieve werkplaats naar transactiemilieu neemt de prijs van vastgoed toe. Dat komt omdat de omgevingseisen bij marktgerichte bedrijven hoger zijn. Interessant is dat de ook waarde van woningen in de transformatiegebieden blijkt toe te nemen. De transformatie betreft immers opwaardering van het vastgoed en vaak daarmee van het omringende gebied. Saris baseert zijn onderzoeksresultaten op monitoring van de WOXindex. Deze index wordt jaarlijks vastgesteld door ABF. 34 De index meet de zuivere prijsontwikkeling zonder rekening te houden met woningkenmerken. Interessant is dat in de periode 1998-2002 de waarde van woningen in alle creatieve milieus sneller is gestegen dan elders. De hoogste waardestijging wordt gemeten in de broedplaatsen. 35 Creatieve milieus en met name broedplaatsen hebben kennelijk een positief effect op de ontwikkeling van vastgoedprijzen binnen hun invloedsgebied. De arbeidsclusters transformeren snel en de waarde van het vastgoed in de omgeving stijgt mee. Dit is te verklaren door het feit dat de startende ondernemers geen waarde hechten of geen geld hebben voor vastgoed. Zij clusteren zich in een min of meer verloederde omgeving. Dergelijke gebieden bevinden zich in het dieptepunt van hun waardeontwikkeling. Kenmerken zijn zeer lage huisvestingskosten, veel ruimte en vrijheid. De pioniers fungeren als kwartiermakers die het onbruikbare weer een functie geven. Door deze nieuwe functionaliteit begint de waardecurve weer te stijgen. Andere, meer kapitaalkrachtige, groepen worden vervolgens aangetrokken door de pioniers en zullen zich vestigen, waardoor de waarde van de
34 35
ABF Research (2007). Calcasa (http://www.calcasa.nl/technologie/de_wox), 6 mei. Saris, J. en Brouwer, J. (2005). Stedelijke regio’s concurreren met creativiteit. Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers, 134.
23
grond snel kan stijgen. Het Westerparkgebied in Amsterdam is een voorbeeld van een gebied dat deze transformatie heeft doorgemaakt. 36 4.3
Locatie De vraag die nu ontstaat is waar dergelijke broedplaatsen kunnen ontstaan. De locatiekeuze is een afweging tussen kosten en de wens om veel werkruimte te hebben, maar ook om gebruik te maken van de inspiratie van de omgeving. Kleinschalige bedrijven op het gebied van kennis en creatieve arbeid blijken zich veelal te bevinden in de ring rond het stadscentrum en in de stadsrand. 37 In de startfase is het voor deze bedrijven van het grootste belang om zo min mogelijk kosten te maken. Dat kan bijvoorbeeld door aan huis te werken of in een goedkope atelierruimte of door gebruik te maken van locaties als oude fabrieken, loodsen of kelders van grachtenpanden. Dit soort bedrijvigheid laat zich goed mengen in woon- of uitgaansgebieden. Door de groei van de bedrijven kunnen vooroorlogse wijken en verouderde industriegebieden transformeren tot gemengde stadswijken, waardoor het bestaande vastgoed profiteert van een waardegroei. In deze startfase zal het vooral gaan om kleine bedrijven met een bescheiden markt. Broedplaatsen of creatieve milieus kunnen verdwijnen doordat bedrijven transformeren. Wanneer schaalvoordelen in de productie gaan tellen, is meer ruimte nodig en zal een ruimere bedrijfsvestiging aan de rand van de stad de voorkeur krijgen, ook vanwege de bereikbaarheid. Goedkope huisvesting, doorgroeimogelijkheden en een divers arbeidsmilieu zijn dus voorwaarden voor starters en daarmee voor een bloeiende creatieve industrie. Soms echter is een andere verklaring te vinden voor een bloeiende creatieve industrie. Almere heeft een groot aandeel zelfstandigen, mensen die vanuit huis werken en een eigen bedrijfje hebben. Dit zijn hoofdzakelijk ICT-deskundigen en adviseurs. Deze groep vormt een belangrijkste pijlers onder de economische groei van de stad. De verklaring voor dit verschijnsel ligt bij de slechte bereikbaarheid. Voor inwoners van Almere is de beslissing om te stoppen met forensen naar Amsterdam en voor zichzelf beginnen gelegen in frustratie over reistijden. Logischerwijs geldt voor de groep in Almere dat zij minder afhankelijk zijn van face-to-face contacten en dus meer bezig zijn met bètakennis. Dit sluit aan bij de stelling van Engelsdorp Gaastelaars en Hamers (zie paragraaf 3.4).
4.4
Menging van wonen en werken De creatieve milieus zijn duidelijk in kaart te brengen op basis van de aanwezige creatieve industrie. Lukey heeft dit statistisch materiaal gecombineerd met geografische
36
Oosteren, C. van en Slot, J. (2006). Monitor creatieve industrie 2006. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam, 28. 37 Lukey, R. (2005). De creatieve industrie in Nederland. Delft: ABF Research, 30.
24
milieutyperingen. 38 Door een indeling naar woon/werkgebied en woonmilieu wordt duidelijk waar en in welk type wijk creatieve milieus het beste naar voren komen. Lukey constateert dat werkgelegenheid binnen broedplaatsen alleen voorkomt in woonmilieus en gemengde woon/werkmilieus. Broedplaatsen in uitsluitend een werkmilieu komen niet voor. Dit wijst erop dat bedrijvigheid binnen een broedplaats veelal aan huis gevestigd is. Creatieve werkplaatsen komen veel voor in combinatie met een woon/werkmilieu. Ongeveer 70% van de creatieve werkplaatsen is te vinden in een gemengd woon/werkmilieu. Transactiemilieus en productiemilieus komen nauwelijks voor in woonmilieus en weinig in gemengde milieus. Broedplaatsen liggen vaak in buiten-centrumstedelijk gebied. Creatieve werkplaatsen komen vooral veel voor in een centrumstedelijk milieu. Verder blijkt uit het onderzoek van Lukey dat er een duidelijke relatie bestaat tussen het type creatieve milieu en het aandeel werkgelegenheid in achterstandswijken. Dit zijn wijken met sociale, fysieke en economische achterstanden. Broedplaatsen blijken zich eenvoudig te ontwikkelen in dergelijke probleemwijken. Bijna de helft van de werkgelegenheid binnen broedplaatsen bevindt zich in achterstandswijken. Ook voor creatieve werkplaatsen geldt een hoog aandeel werkgelegenheid in achterstandswijken. Het gaat hier overigens vooral om werkgelegenheid in wijken met economische problemen. De gegevens wijzen erop dat broedplaatsen en creatieve werkplaatsen tot op zekere hoogte gedijen in achterstandswijken. Het zal niet zo zijn dat creatieve werkers problemen opzoeken of veroorzaken. Meer voor de hand ligt dat wijken met economische achterstanden en problemen kenmerken hebben die voor de creatieve industrie aantrekkelijk zijn. Dat geldt dus zeker voor de broedplaatsen en de creatieve werkplaatsen. De transactiemilieus en vooral de productiemilieus floreren minder goed in kwetsbare gebieden. Wijken met veel dynamiek zijn eerder achterstandswijken. Dit onderschrijft de theorie van Florida dat de creatieve klasse wordt aangetrokken door een diverse dynamische omgeving. Resumerend blijkt dat ondernemers in broedplaatsen en creatieve werkplaatsen goedkope werkruimte zoeken in een inspirerende diverse omgeving. Dat sluit aan bij de theorie van Florida. Veel mensen die actief zijn in deze fase van hun onderneming combineren wonen met werken. Wanneer aanbieders van woonruimte producten willen ontwikkelen voor deze deelgroepen is de combinatie van wonen en werken een belangrijk uitgangspunt. Verdere menging van functies - zoals retail, horeca en kleinschalige recreatiemogelijkheden - is eveneens van belang om de vereiste dynamiek te verkrijgen. De wooneigenschappen van werkers in transactie- en productiemilieus blijven onduidelijk. Het feit dat deze werknemers juist weinig of niet bij de werkplek wonen, wijst erop dat zij hun woonplaatskeuze baseren op andere factoren. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen van clustering van creatieve werkers in deze groepen. Volgens Florida concentreert de creatieve klasse zich in gebieden waar ruimte is voor tolerantie, openheid en diversiteit. Dat wil niet 38
Lukey, R. (2005). De creatieve industrie in Nederland. Delft: ABF Research, 29.
25
zeggen dat de creatieven elkaar opzoeken. Juist de diversiteit en de contacten met andersdenkenden maakt het hoogstedelijk milieu aantrekkelijk voor de creatieve klasse. Deze groep laat zich niet vangen voor een generiek woningbouwproduct. Zij zijn wars van uniformiteit en creëren graag hun eigen quality of place. In dit rapport wordt daarom hierna aandacht besteed aan gebruikers van broedplaatsen en creatieve werkplaatsen. 4.5
Aanbodtekort Om de opbloei van creatieve industrie mogelijk te maken is dus behoefte aan goedkope rommelgebieden. De gemeente Amsterdam onderkent die behoefte zo blijkt uit het rapport Een complete stad swingt. 39 Door stadsvernieuwing en de grootschalige transformatie van oude bedrijfterreinen naar woongebied zijn veel mogelijkheden voor betaalbare alternatieve werk- en leefvormen verdwenen. Voorbeelden zijn het Oostelijk Havengebied en de IJ-oevers. De creatieve werk- en leefclusters die zich in deze gebieden hebben ontwikkeld, zien zich gedwongen uit te wijken andere steden, zoals Rotterdam, Den Haag, Zaandam etc. Naast de woon/werkpanden signaleert de gemeente ook een grote behoefte aan reguliere atelierruimte voor individuele kunstenaars en startende (ambachtelijke/kunstzinnige) ondernemers. Door het verdwijnen van woon/werkpanden voor kunstenaars en (ambachtelijke) ondernemers en door het tekort aan betaalbare ateliers vreest Amsterdam zijn broedplaatsfunctie op het gebied van cultuur en economie te verliezen.
4.6
Conclusie Lokalisering van de arbeidsplaats van de startende creatieve ondernemers leidt tot duidelijke doelgroeponderscheidende behoeften. Van belang zijn goedkope huisvesting, ruimte en een inspirerend milieu waar innovaties tot stand kunnen komen. Dergelijke plaatsen waar de creatieve klasse zich clustert kunnen snel transformeren doordat jonge bedrijven volwassen worden. Dat leidt tot een bovengemiddelde waardestijging van woningen in hun omgeving. Met name broedplaatsen en creatieve werkplaatsen zijn onstabiel van aard. De creatieve sector heeft dus behoefte aan goedkope ruimte voor de opstartfase en uitbreidingsmogelijkheden voor schaalvergroting.
Creatieve bedrijvigheid en kennisproductie hebben vaak een kleine korrelgrootte die zich goed laat mengen met centrumstedelijke woongebieden. Mede daardoor is een harde functionele scheiding tussen wonen en werken - zoals in de twintigste eeuw in de industriële stad - steeds minder noodzakelijk. Met deze inzichten kan worden geconcludeerd dat de creatieve klasse slechts kansen biedt voor de aanbieders van woonruimte wanneer wordt voldaan aan strikte voorwaarden. Wonen 39
Hoogendoorn, J. en Mertens, R. (1999). Een complete stad swingt, startnotitie beleidsontwikkeling ateliers en woonwerkpanden. Amsterdam: Bestuursdienst en Stedelijke Woningdienst Gemeente Amsterdam, 3.
26
en werken moeten worden gemengd en aangevuld met andere voorzieningen. De prijzen moeten laag zijn zodat ze bereikbaar zijn voor starters. Gezien de snelle doorstroming ligt huur meer voor de hand dan koop. Deze groep kan zorgen voor opwaardering van gebieden met een lage grondwaarde. Voor de aanbieder van woonruimte wordt het interessant wanneer kapitaalkrachtiger groepen volgen in het proces van gebiedstransformatie. Deze kunnen een aantrekkelijke doelgroep vormen. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht welke wat de specifieke kenmerken zijn van de creatieve kerngroep en van de volggroepen die worden gecreërd door dit bijzondere, creatieve milieu. 40
40
Rijkenberg, J. (2006). Concepting, het managen van concept-merken in het communicatiegeoriënteerde tijdperk. Den Haag: Uitgeverij BZZTôH, 55-62.
27
5
Doelgroepspecifieke leefstijlkenmerken
In de theorie van Florida is opvallend weinig aandacht voor wonen. Dat vormt een belangrijke aanleiding voor dit rapport. In het vorige hoofdstuk zijn duidelijke aanwijzingen gevonden waaruit blijkt waar de creatieve klasse werkt, minder duidelijk zijn de woonpreferenties. Verder is gebleken dat startende creatieve bedrijven vaak ontstaan in een gemengd gebied en dat het karakter van dergelijke clusters snel kan wijzigen. De kerngroep van de creatieve klasse (bohemiens) kan blijkbaar een voortrekkersrol vervullen in de eerste stappen van een transformatieproces in een gebied. De volggroepen die worden gecreëerd en waarop de aanbieder van woonruimte zich zal moeten richten, zullen als kenmerkende eigenschap hebben dat zij zich voelen aangetrokken door het leefpatroon van de early adaptors. Juist de volggroepen kunnen interessant zijn voor de aanbieder van woonruimte. In dit hoofdstuk wordt onderzocht wat de leefstijlkenmerken zijn van bohemiens en daaruit wordt een beeld gevormd van de doelgroep. 5.1
Leefstijlonderzoek Binnen modern leefstijlenonderzoek zijn in Nederland twee stromingen te onderscheiden. Het bureau SmartAgent Company onderscheidt op basis van normen, waarden en motieven (achterliggende waarden) een zestal groepen in haar BSR-model, zoals ‘dynamische individualisten’ of ‘ongebondenen’. 41 Motivaction - een ander toonaangevend bureau op dit gebied - maakt een onderverdeling op basis van behoeften en attitude en komt in het Mentalitymodel tot acht groepen, zoals ‘nieuw conservatieven’ en ‘kosmopolieten’. 42 Van beide modellen wordt veel gebruik gemaakt door gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. Sommige grotere corporaties, zoals Woonbron uit Rotterdam, hebben voor hun doelgroepen een eigen classificatiesysteem gevormd op basis van een van deze stromingen. Ook bruikbaar is het model ReUrbA Lifestyle Planning dat door het Europese programma ReUrbA (Restructing Urban Areas) is ontwikkeld op basis waarvan leefstijlen en kwaliteiten van bestaande wijken inzichtelijk worden. 43 Voor dit rapport zijn met name de modellen van SmartAgent Company en Motivaction geschikt omdat ze in de breedste zin inzicht geven in onderscheidende kenmerken van diverse leefstijlgroepen.
5.2
Leefstijlkenmerken van bohemiens In het BSR-model van SmartAgent Company worden sociologische kenmerken van de woonbelevingsgroep afgezet tegen de cultuurdimensie. Sociologische kenmerken variëren tussen het volledig ik-gericht (carriére, eigenwijs) tot groepsgericht (zachtaardig, behulpzaam).
41
SmartAgent Company (2007). BSR-model (www.smartagent.nl/?m=52). 22 juli. Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/SocialeMilieus/). 22 juli. 43 Provincie Zuid-Holland (2007). ReUrbA Lifestyle Planning (http://learningenvironment.reurba.org/nl/ intro /index.html). 22 juli. 42
28
De as van de cultuurdimensie varieert tussen normatief (het ideale gezin, tuinieren) tot anormatief (vrijgezel, cafébezoek). In de onderstaande figuur is het BSR-model weergegeven. Figuur 5 BSR-model
(SmartAgent Company) 44 Bohemiens bevinden zich duidelijk in de ‘rode wereld’, want ze zijn zeer extravert en egogeoriënteerd. Het zijn ‘dynamische individualisten’. SmartAgent Company omschrijft deze leefstijlgroep als volgt: Mensen in de rode wereld leiden een druk en actief leven en zijn avontuurlijk ingesteld. Qua karakter zijn ze zelfbewust, een beetje eigenwijs, maar ruimdenkend. Ze gaan graag hun eigen gang en doet dingen vaak net wat anders dan anderen. Vrijheid en flexibiliteit zijn belangrijk, ook in het werk en ze zijn en blijven graag baas over hun eigen tijd. ‘Pluk de dag’ is een belangrijk levensmotto. Ze wonen het liefst in een (grote) stad; ook een huurwoning komt zeker in aanmerking. Stedelijk wonen vinden ze interessant omdat ze hun eigen gang kunnen gaan, vanwege de anonimiteit, maar ook vanwege de vele mogelijkheden die een stad biedt, de continue levendigheid en de mogelijke activiteiten. Hun creatieve en eigenzinnige karakter komt duidelijk tot uitdrukking in hun woonwensen. 45 Het model Mentality van Motivaction kent ook een grafische visualisatie. Daarin is de sociaaleconomische status (van laag naar hoog) afgezet tegen de waarden (traditioneel tot postmodern) van de woonbelevingsgroep. In figuur 6 is het Mentality-model weergegeven.
44 45
SmartAgent Company (2007). BSR-model (www.smartagent.nl/?m=52). 22 juli. SmartAgent Company (2007). BSR-model (http://smartweb.smartagent.nl/ennis/surveys/ demo_ bsr/dank.php?display=4). 22 juli.
29
Figuur 6 Metality-model
(Motivaction) 46 Bohemiens zijn te rangschikken onder de groep postmoderne hedonisten, want ze zijn sterk gericht op ontplooiing en beleving en hebben een lage sociaal-economische status. Dit blijkt duidelijk uit de omschrijving van Motivaction: Postmoderne hedonisten zijn pioniers van de beleveniscultuur, waarin experiment en het breken met morele en sociale conventies doelen op zichzelf zijn geworden. Ambities: vrij zijn, leven in het hier en nu, nieuwe ervaringen opdoen, onafhankelijk zijn. Leefstijl: impulsief, avontuurlijk, vrijblijvend, kunst en (populaire) cultuur, ervaringsgericht. Sociaaldemografisch: evenveel mannen als vrouwen, meer jongeren, meer hoogopgeleiden, alle inkomensniveaus. 47 5.3
Leefstijlkenmerken van volggroepen Uit beide onderzoeken kan een duidelijke omschrijving worden afgeleid van de lifestyle van bohemiens. Aan de hand daarvan wordt het mogelijk om een beeld te vormen van de te 46
Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/SocialeMilieus/). 22 juli. 47 Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/SocialeMilieus/). 22 juli.
30
verwachten volggroep. Verondersteld mag worden dat de followers hetzelfde aspiratieniveau willen bereiken als de early adaptors. Zij vinden de leefstijl van de bohemiens interessant en willen die kopiëren. Het gaat om het gevoel bij de avant-garde, de trendsetters te horen. De aanbieder van woonruimte moet zich dus voorbereiden op een leefstijlgroep die sterk scoort op de waarden/karaktereigenschappen van de bohemiens. De volggroepen zijn echter geen bohemiens. Uitgaande van het Mentality-model zullen zij lager scoren op beleving omdat followers trendvolgend zijn en dus conventioneler. Zij kiezen voor de sfeer vanuit statusoverwegingen en niet vanwege de vrijheidsbeleving. Daarentegen mag ervan worden uitgegaan dat de volggroep op de statusas hoger scoort. Deze groep kiest niet voor de goedkoopste locatie (zoals de bohemiens) maar streeft gericht een wensbeeld na en is bereid daarin te investeren. De sociaal-economische status van de doelgroep ligt dus beduidend hoger. In figuur 7 is de positie van de volggroep weergegeven in het Mentality-model. Figuur 7 Positie early adaptors en followers
followers
early adaptors
Uit de figuur blijkt dat de potentiële volggroep bestaat uit twee leefstijlgroepen: ‘postmaterialisten’ en ‘kosmopolieten’. Post-materialisten zijn maatschappijkritische idealisten die zichzelf willen ontplooien, stelling nemen tegen sociaal onrecht en opkomen voor het milieu. Ambities: zelfontplooiing, solidair zijn en sociaal bewogen, aandacht voor immateriële waarden. Leefstijl: planmatig en principieel, niet consumptie- en vermaakgericht, sober, kunst en cultuur. Sociale relaties: individualistisch, partners hebben eigen vriendenkring. Sociaal-demografisch: meer vrouwen dan mannen, iets vaker hogere leeftijd, meer hoogopgeleiden, alle inkomensniveaus. 48 Kosmopolieten zijn open en kritische wereldburgers die postmoderne waarden als ontplooien en beleven integreren met moderne waarden als maatschappelijk succes, materialisme en genieten. Ambities: maatschappelijk succes, zelfontplooiing, sociaal bewogen. Leefstijl: consumptiegericht, materialistisch en technologie-minded, impulsief en avontuurlijk, statusgevoelig, gehecht aan etiquette, kunst en cultuur. Sociale relaties:
48
Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/SocialeMilieus/). 22 juli.
31
netwerker, gericht op gelijkgestemden. Sociaal-demografisch: evenveel mannen als vrouwen, meer jongeren, meer hoge inkomens. 49 Toepassing van dezelfde methodiek levert volgens BSR-model de ‘blauwe wereld’ op. Deze ‘ongebondenen’ zijn over het algemeen vrij ambitieus en streven een succesvolle carriëre na. Dit wordt bereikt door middel van een grote inzet, gebruikmakend van analytische capaciteiten, assertiviteit en intelligentie, maar ook door bedachtzaamheid en het maken van weloverwogen beslissingen. Mensen in de blauwe wereld houden graag de touwtjes in eigen handen en hebben behoefte aan overzicht. Ook houdt men van luxe en mooie dingen: dat men succesvol is in de carrière mag best gezien worden. Doordat het BSR-model slechts 4 kwadranten kent, zijn de onderlinge verschillen vrij groot. SmartAgent Company onderkent dit en schrijft op haar website dat niemand ooit voor 100% in het ene of het andere kwadrant past. 50 Iedereen heeft van alle kwadranten wel enkele kenmerken. Het model bepaalt met welk kwadrant iemand de meeste affiniteit heeft. Hierdoor kunnen er groepen worden gevormd die een gemeenschappelijke basis hebben binnen een kwadrant. De volggroepen worden echter aangetrokken door het leefmilieu van de bohemiens. Daarom is het niet reëel om te veronderstellen dat deze groep zich grotendeels in de blauwe wereld bevindt. De groep is wellicht iets burgerlijker dan de bohemiens, maar zal toch voornamelijk kenmerken vertonen die overeenkomen met de rode wereld. 5.4
Conclusie en doelgroepomschrijving Wanneer de aanbieder van woonruimte er in slaagt om de sfeer en het gedrag van de bohemiens in gematigde vorm om te zetten in productontwerpen dan ontstaat de kans dat meer kapitaalkrachtige volggroepen wordt aangetrokken. Het Mentality-model biedt de meest bruikbare aanknopingspunten om de leefstijlkenmerken van deze beoogde doelgroep te identificeren. De projectontwikkelaar zal zich behalve op het fysieke vastgoed ook moeten richten op de inrichting van de woon- en werkomgeving. Minstens zo belangrijk als de woonruimte zijn plekken waar de gebruikers van het gebied elkaar kunnen ontmoeten (cafés, lunchfaciliteiten, cultuuraanbod). Met de komst van de volggroepen ontstaat ontegenzeggelijk een eerste stap in de vercommercialisering van het gebied. De volggroepen zijn namelijk per definitie meer gericht op consumptiemiddelen en waarschijnlijk conventioneler dan bohemiens, eenvoudigweg omdat ze meer te besteden hebben en omdat ze trendvolgend zijn. Dat impliceert dat de doelgroep waarschijnlijk ook tot de creatieve klasse gerekend kan worden, maar niet tot de kerngroep. De doelgroep van de woonruimteaanbieder wordt gevormd door de creatieve klasse die zich voelt aangetrokken door de verhoogde attractiviteit van een gebied die ontstaat door nieuwe functionaliteit vanuit de creatieve sector.
49
Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/SocialeMilieus/). 22 juli. 50 SmartAgent Company (2007). BSR-model (www.smartagent.nl/?m=100002&PHPSESSID=a84d17 ac6c7dd6a4465f10e4be520e0f). 22 juli.
32
De definitie is vrij vaag omschreven. Dat heeft te maken met de aard van de creatieve klasse die nogal onvoorspelbaar van aard is. Nu de doelgroep is omschreven kan worden onderzocht wat de specifieke leefmilieubehoeften zijn van deze groep, zodat vervolgens kan worden gezocht naar een doelgroepgericht woonproduct.
33
6
Leefmilieubehoeften
Centraal staat in dit rapport de vraag of aanbieders van woonruimte in staat zijn om specifieke woonproducten te ontwikkelen voor de creatieve klasse. Gebleken is echter dat de creatieve klasse zich niet laat vangen voor een bedacht woonconcept, want deze groep heeft juist de behoefte om haar eigen creativiteit uit te dragen, ook in de woonsituatie. Verder is gebleken dat een clustering van de creatieve sector een aanzuigende werking heeft op meer conventionele volggroepen. Nu moet duidelijk worden in welk leefmilieu de creatieve klasse zich clustert, zodat het ontstaan daarvan kan worden beinvloed. In dit hoofdstuk worden de specifieke leefmilieubehoeften van bohemiens onderzocht, omdat deze groep het sterkst clustering nastreeft. 6.1
Grootstedelijk klimaat In algemene zin geldt dat cultuur, creatie en leisure voor veel westerse steden belangrijke motoren van de economie zijn geworden. 51 Succesvolle steden onderhouden lijnen met internationale netwerken en hebben een creatieve bevolking. Dit gebeurt niet op willekeurige plekken. Van essentieel belang is het grootstedelijke klimaat, met vele ontmoetingsplekken in een aantrekkelijke stedelijke ruimte. Vrijetijdsbesteding en de belevenisindustrie zijn belangrijke onderdelen voor de economie van de creatieve kennisstad. Deze onderdelen stellen eisen aan de inrichting van de ruimte die op gelijk niveau zijn van eisen die gesteld worden aan wonen en werken. Centraal staat de ontmoeting. Daarbij hoort een boeiend stadsdecor, maar ook recreatie- en groengebieden. Om die reden zijn verbindingen in en om de stad en met de regio van belang. Verder is de aanwezigheid van instellingen voor universitair en hoger beroepsonderwijs van groot belang als voorwaarde voor de aanwezigheid van studenten en startende professionals. 52 Aan deze voorwaarde voldoet in Nederland een tiental steden. De aanwezigheid van een aansprekend bestand van culturele topvoorzieningen en uitgaansgelegenheden geldt ook slechts voor een handjevol Nederlandse steden. Dat betekent dat niet alle steden in Nederland gerechtvaardigd de ambitie kunnen koesteren dat zij zullen uitgroeien tot creatieve kennisstad.
6.2
Creatief leefmilieu Meer gericht op de bohemiens blijkt dat veel creatieve bedrijven eenmanszaken zijn of ondernemingen met weinig personeel. Zo blijven ze flexibel en ongebonden. Vaak is er geen scheiding tussen wonen en werken. De creatieve economie vraagt om netwerkvorming waarvoor informele ontmoetingsplekken nodig zijn voor kennisuitwisseling en experimentele ruimte, zoals is gebleken in paragraaf 3.5. Bohemiens hebben echter niet alleen een inspirerende werkomgeving nodig, maar delen ook een bepaalde levensstijl waarvoor de juiste 51 52
Storm, M. (2004). Aantrekken en aantrekkelijkheid. PlanAmsterdamSpecial, 10, (8), 17. Engelsdorp Gaastelaars, R. van en Hamers, D. (2006) De nieuwe stad, stedelijke centra als brandpunt van interactie. Rotterdam: NAi Uitgevers, 10.
34
ambiance nodig is. Saris en Brouwer noemen als ingrediënten: individuele sportbeoefening, openluchtrecreatie, restaurants, cafés, jongerencultuur en muziek. 53 Deze levenstijl staat haaks op de corporate culture - waar juist de nadruk ligt op collectieve en massale voorzieningen zoals schouwburgen, stadions, winkelcentra en dergelijke - vanwege de vercommercialiseerde sfeer en het gebrek aan sociale interactie. Zij zoeken eerder naar plaatsen die een kwalitatief hoogwaardige ervaring bieden én bovendien de kans om hun identiteit als creatieven te bevestigen en te versterken. Volgens Florida is het tegenwoordig nauwelijks mogelijk om nonconformist te zijn. 54 De aandacht voor lifestyles creëert een groeiende kloof tussen creatieve en meer traditionele klassen. Creatief leefmilieu buurten met een gemeenschapsgevoel voorzieningen kleinschalig en gemengd informele kunst, de ‘scenes’ op straat ‘street-level’ cultuur levendig en divers straatbeeld individuele sporten 6.3
Niet-creatief leefmilieu uniforme nieuwbouwwijken concert- en operazalen traditionele cultuur en musea buren met gelijke status of achtergrond publiekssporten of teamsporten
Ervaringen uit bestaande vrijplaatsen Sinds begin jaren tachtig hebben zijn in Amsterdam en andere grote steden - met name in krakersmilieu’s - zogenoemde vrijplaatsen ontstaan waar bohemiens in leegstaande panden een hoge mate van vrijheid genoten. Eind jaren negentig ontstond een debat over het belang van de vrijplaatsen. Om het belang van vrijplaatsen te onderstrepen en de wijze waarop mensen in vrijplaatsen wonen en werken inzichtelijk te maken, hebben Beek en Graad van de vereniging De Vrije Ruimte een rapport uitgebracht onder de titel Laat 1000 vrijplaatsen bloeien, waarin ervaringen uit bestaande vrijplaatsen worden beschreven. 55 Beek en Graad onderscheiden verschillende motieven van de bewoners en gebruikers om deel uit te maken van een vrijplaats, afhankelijk van de fase waarin de vrijplaats zich bevindt. Onderscheiden wordt de kraakfase, de onderhandelingsfase en de legale fase, eventueel aangevuld door een periode van renovatie/nieuwbouw. In de kraakfase zijn de motieven politiek, vrijheid en gezamenlijkheid leidend. In geval van een gelegaliseerde vrijplaats zijn de motieven vrijheid en gezamenlijkheid. Het gaat de gebruikers om de autonomie, het zelf besturen van de vrijplaats en het actief vormgeven van de directe omgeving. Verder worden genoemd het avontuur, de behoefte aan gezelschap van geestverwanten en de behoefte aan goedkope consumptie. In de gelegaliseerde fase moeten de gebruikers zich aan regels en voorschriften houden, huur betalen en ze hebben een vastere plaats binnen de vrijplaats. Wanneer de mogelijkheid tot experimenteren en creatieve energie beperkt is, wordt uiteindelijk ook het motief van
53
Saris, J. en Brouwer, J. (2005). Stedelijke regio’s concurreren met creativiteit. Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers, 115. 54 Florida, R. (2002). The rise of the creative class, and how it's transforming work, leisure, community, & everyday life. New York: Basic Books, 14. 55 Breek, P. en Graad, F. de (2001). Laat 1000 vrijplaatsen bloeien. Amsterdam: De Vrije Ruimte.
35
gezamenlijkheid anders. Gezamenlijkheid is niet meer de collectieve beleving van vrijheid maar het deelnemen in een beheersconstructie. Ook gezinsvorming verandert het gevoel van collectiviteit. In dit transformatieproces zullen de betrokkenen hun energie meer op het individuele vlak richten. 6.4
Conclusie De combinatie van stedelijke sfeer, ontmoeting, vertier en recreatie maken de stad aantrekkelijk om in te wonen en te werken. Een stad kan echter pas uitgroeien tot een creatieve kennisstad wanneer zij beschikt over kennisinstellingen en voldoende horeca- en cultuuraanbod. De creatieve klasse wordt aangetrokken door dit milieu. Bohemiens onderscheiden zich omdat zij niet alleen een inspirerende woon- en werkomgeving nodig hebben, maar bovendien een bepaalde levensstijl delen waarvoor de juiste ambiance nodig is. Ze zoeken naar goedkope huisvesting en clusteren om te genieten van de collectieve vrijheidsbeleving. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht welke trends in woonbehoeften zijn te onderscheiden en welke van toepassing zijn voor de doelgroep.
36
7
Doelgroepgericht woonproduct
In de vorige twee hoofdstukken zijn de specifieke leefstijleigenschappen van de early adaptors en followers duidelijk geworden en de leefmilieubehoeften van de bohemiens. Daarmee zijn belangrijke elementen gevonden die inzicht bieden in de omstandigheden waaronder een clustering tot stand kan komen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke algemene trends er zijn in woonbehoeften en welke relevant zijn voor de doelgroep. Aan de hand daarvan kan een duidelijker beeld gevormd worden van een woonproduct dat beantwoordt aan de woonbehoeften van deze doelgroep. 7.1
Ontwikkelingen met invloed op woonvoorkeuren In de Nota Wonen wordt een aantal ontwikkelingen genoemd die van invloed zijn op de woonvoorkeur van de Nederlandse bevolking. 56 De belangrijkste ontwikkeling die het ministerie van VROM signaleert is individualisering. Mogelijk gemaakt door de toegenomen welvaart maken mensen in toenemende mate keuzes die passen bij hun individuele persoonlijkheid. Ze laten zich minder leiden door groepswensen, maar vragen een product op maat. Ook informatisering is van grote invloed. Door de snelle groei van communicatiemogelijkheden kunnen mensen meer dagelijkse activiteiten vanuit huis doen, zoals werken, winkelen, studeren en zorg ontvangen. De nabijheid van bijvoorbeeld werk, winkel of school wordt daardoor minder belangrijk. 7.1.1 Behoefte aan nieuwe collectiviteit De wensen van mensen ten aanzien van de woning en de woonomgeving worden steeds minder eenduidig. Aan deze groeiende behoefte aan identiteit liggen demografische, sociaalculturele en economische trends ten grondslag, zoals vergrijzing, instroom van nieuwe groepen migranten, individualisering en welvaartsgroei. De burger wil meer keuze en zeggenschap. De aansluiting bij ‘soortgenoten’ hoort bij deze trend volgens trendwatcher Bakas. 57 Woonconsumenten zoeken naar nieuwe vormen van collectiviteit. Aanbieders van woningen zijn weliswaar steeds meer gericht op het aanbieden van maatwerk. Het Wenswonen-concept van Heijmans is een van de vele voorbeelden. 58 Echter veel initiatieven blijven gericht op het fysieke product. Het product wordt gevormd naar wensen van de individu, maar er wordt niet gekeken naar overeenkomstige kenmerken tussen mensen die in een gebied gaan samenleven. Op dat punt blijkt dat de aanbieders van woonruimte hun producten nog onvoldoende te richten op de vraag van de moderne woonconsument.
56
VROM (2000). Nota Wonen - mensen, wensen, wonen - wonen in de 21e eeuw. Den Haag: Staatsuitgeverij. 57 Bakas, A. (2005). Megatrends Nederland. Schiedam: Scriptum Publishers. 58 Heijmans (2007). Wenswonen (www.wenswonen.nl). 7 april.
37
7.1.2 Keuze voor een identiteit Duijvesteijn, onderzoeker bij de Stichting Maatschappij en Onderneming, sluit zich bij deze visie aan. 59 Zij constateert dat de laatste generaties de verscheidenheid aan bewoonpraktijken sterk toegenomen. De belangrijkste trend waar het gaat om de veranderende woonwensen is volgens Duijvesteijn echter niet gelegen in veranderende wensen ten aanzien van de fysieke woning en de voorzieningen daaromheen. Volgens Duijvestein betreft het vooral de veranderende wijze waarop woonconsumenten kiezen voor een bepaald woonmilieu. Tegenover functionele kenmerken van de woning en het woonmilieu worden zachte, meer emotionele aspecten steeds belangrijker. Woonconsumenten hechten meer aan sfeer, identiteit, belevingswaarden, een gevoel van ‘thuis zijn’, ergens bijhoren. De identiteit van het woonmilieu wordt een optelsom van belevenissen die in de directe omgeving kan worden opgedaan en het karakter van de buurtbewoners. Deze factoren spelen een steeds belangrijkere rol bij de keuze voor een bepaald woonmilieu. Wonen wordt dus steeds meer een product dat niet meer wordt gekocht (of gehuurd) vanuit functionele motieven, maar vanuit het streven naar een afstemming tussen de eigen waarden en normen en het karakter en de beleveniswaarde van het product. De identiteit van het woonmilieu moet aansluiten bij de lifestyle, persoonlijke ambities en het zelfbeeld van de woonconsument. Waar en hoe men woont gaat een centralere rol spelen in het uitdragen van de eigen identiteit. 7.1.3 Meer behoefte aan gemak en luxe Een ander belangrijk aspect in de veranderende woonbehoefte van mensen is de stijgende vermogenspositie van veel huishoudens. Dit is onder meer het gevolg van de arbeidsparticipatie van vrouwen en vermogensopbouw door hun huidige woningbezit. Steeds meer huishoudens beschikken over twee inkomens. Dit leidt tot een grotere vraag naar kwaliteit en luxe, maar ook tot een ander gedrag op de woningmarkt. De kwaliteit en bereikbaarheid van werk, voorzieningen en gemaksdiensten spelen daarin een grote rol. 7.1.4 Gebrek aan betaalbare woonruimte in de binnenstad Een nadelig effect van steden met een voorspoedige economie is dat de woningmarkt vastloopt. Zo is in Amsterdam is sprake van een grote druk op bepaalde gedeelten van de woningmarkt. Uit publicaties van de gemeente Amsterdam blijkt dat er een forse discrepantie is tussen de vraag naar en het aanbod van woningen en specifieke woonmilieus. 60 Exorbitante prijsstijging en scheefwonen in of illegale onderverhuur van sociale huurwoningen zijn het gevolg. Verder stagneert de doorstroming waardoor nog minder mensen aan een passende woning kunnen komen en dat leidt tot een vlucht naar andere gemeenten. Volgens Musterd wordt de stokkende doorstroming niet zozeer veroorzaakt door een algemeen gebrek aan nieuwbouw, maar eerder lijkt er sprake door een inadequate woningmarktstructuur, waarin
59
Duijvestein, J. e.a. (2006). De toekomst van de grote stad. Den Haag: Stichting Maatschappij en Onderneming, 84. 60 Musterd, S. (2004). Amsterdam creatieve kennissstad, een passende ambitie? Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam, 26.
38
bepaalde cruciale schakels in (potentiële) verhuisketens ontbreken. 61 Amsterdam – net als diverse andere grote steden - kent een omvangrijke onderkant van de woningmarkt en een duidelijke bovenkant; maar er is weinig aanbod voor de middenklasse. 7.1.5 Steeds meer alleenstaanden De toekomstige behoefte aan woonruimte kan worden afgeleid uit wijzigingen in de samenstelling van Nederlandse huishoudens. Het Centraal Planbureau (CPB) voorziet dat kwalitatieve verschillen groeien tussen vraag en aanbod als gevolg van demografische ontwikkelingen zoals afnemende gezinsgrootte en een dalende bezettingsgraad (het aantal bewoners per huishouden). 62 Oorzaken zijn vergrijzing en ontgroening. Het aantal zelfstandigen is in de loop der jaren sterk gestegen, met name bij de jonge leeftijdsgroepen. Zelfstandigen zijn degenen die een eenpersoonshuishouden voeren. Jongeren gingen eerder het ouderlijk huis uit en bleven langer alleen voordat ze gingen samenwonen. Daarnaast is het aantal gescheidenen toegenomen en blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Oorzaken voor de stijging van de zelfstandigheidsgraad zijn economische factoren zoals de materiële welvaartsstijging, maar ook aan sociaal-culturele trends zoals individualisering. 7.2
Specifieke woonbehoeften van de doelgroep Een specifiek doelgroepgericht woonproduct beantwoordt aan de woonbehoeften van de doelgroep en komt tegemoet aan de relevante woontrends. Gebleken is dat de doelgroep bestaat uit een rijke mix van stedelingen met een actieve ambitieuze leefstijl. Het zijn foot loose mensen die het niet erg vinden om hard te werken. Mensen die veel van de wereld zien en de tijd nemen om af en toe te ontspannen. Qua karakter zijn ze zelfbewust, een beetje eigenwijs, maar ruimdenkend. Ze gaan graag hun eigen gang en doen dingen vaak net wat anders dan anderen. Vrijheid en flexibiliteit zijn belangrijk, ook in het werk, en ze zijn en blijven graag baas over hun eigen tijd. ‘Pluk de dag’ is een belangrijk levensmotto. Het zijn vaak vrijgezellen, omdat de meeste behoefte aan zelfexpressie vaak verdwijnt wanneer mensen gaan samenwonen met een levenspartner. Het zijn geen twintigers meer, storten zich niet ieder weekend in het uitgaansleven en vinden het daarom niet erg om buiten het centrum te wonen. Horeca is wel van belang, want ze zoeken gelijkgestemden, maar dan in een persoonlijker en meer ontspannen omgeving. Ze zijn geen starter meer op de woningmarkt en hebben daarom wat meer te besteden. Deze doelgroep heeft behoefte aan identiteit, uitstraling en gelijkgezinden. Een eengezinswoning is voor later en een gewoon appartement is te anoniem. Bovendien is deze doelgroep bereid en in staat om voor specifieke eigenschappen te betalen. Veel alleenstaanden maken lange werkdagen en willen hun spaarzame vrije tijd efficiënt benutten. Hun kring met sociale contacten neemt af, maar ze willen ’s avonds niet alleen thuis zitten. Ze hebben dus
61 62
Musterd, S. (2004). Voorbij de creatieve binnenstad. Nul20, (16). Centraal Planbureau (1998). Wonen en ruimte in drie scenario's tot 2020. Den Haag: Staatsuitgeverij, 28.
39
geen behoefte aan veel privé-ruimte, maar wel aan ruimte waar laagdrempelig gelijkgestemden kunnen worden ontmoet. 7.3
Conclusie en productdefinitie Woongebouwen voor de doelgroep moeten zoveel mogelijk naar eigen wens kunnen worden ingedeeld, ingericht en gebruikt kunnen worden. Dat betekent niet alleen dat loft-woningen de voorkeur hebben boven ‘voorbedachte’ inrichtingen, maar dat het privé-deel ook kan worden gebruikt voor andere functies, zoals kantoor of atelier, maar ook als kapsalon, restaurant enzovoorts. Vrijheid is doorslaggevend. Collectiviteit op gebouwniveau kan worden bereikt door gezamenlijke voorzieningen, zoals een dakterras, buitenzwembad, bioscoopruimte of huiskamer. De centrale ruimte van elk blok of kavel wordt gereserveerd voor een binnentuin, sportruimte of werkplaats of hof. Deze vormt een relatief stille semi-openbare ruimte die het gebrek aan rust op de straten compenseert. Deze ruimte kan diverse collectieve functies krijgen: van tuin tot. De invulling wordt in onderling overleg tussen bewoners vormgegeven. Collectiviteit op blok- of wijkniveau wordt eveneens bereikt door ontmoetingsruimten, zoals horeca, openbaar groen, een filmhuis enzovoorts. Aan de hand van deze typering kan het woonproduct als volgt worden omschreven: Een generiek woonproduct voor de creatieve klasse heeft een kleine schaalgrootte en een hoge mate van functiemenging. Het biedt fysieke privé-ruimte met veel vrijheid in inrichting en in functie, aangevuld met een uitgebreid assortiment aan collectieve ruimten voor ontmoeting met gelijkgestemden. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht hoe het product kan worden gerealiseerd en hoe de doelgroep kan worden aangetrokken.
40
8
Organische verstedelijking
Duidelijk is geworden dat de creatieve sector grote kansen biedt voor de herstructurering van naoorlogse wijken en voor de transformatie van voormalige bedrijventerreinen tot gemengde stadswijken. Verouderde stadswijken zijn doorgaans in handen van corporaties. Die hebben als maatschappelijke taak het realiseren en in stand houden van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed voor diegenen die niet zelfstandig woonruimte kunnen onderhouden. In verouderde stadswijken waar de woningen privaat bezit kennen is het eigendom vaak dermate versnipperd dat een projectmatige herontwikkeling nauwelijks mogelijk is. De kans is dus klein dat de (commerciële) woonruimteaanbieder daar een positie krijgt. Om die reden wordt in dit hoofdstuk verder uitsluitend ingegaan op de herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe aanbieders van woonruimte kunnen profiteren van creatieve clusters en het ontstaan ervan kunnen beïnvloeden. Daarmee wordt duidelijk hoe het woonproduct kan worden ontwikkeld vanuit het perspectief van de woonruimteaanbieder. 8.1
Hergebruik van laagwaardige gebieden Voor veel ondernemers in creatieve werkplaatsen bestaat de behoefte aan experimenteergebieden. Vaak betreft het activiteiten waar veel ruimte voor nodig is, zoals oefenruimte voor artiesten en decorbouw voor de reclame- en evenementenbranche. Oude bedrijventerreinen met verlaten loodsen kunnen dan een uitkomst bieden. De Rotterdamse stadshaven bij het dorpje Hijplaat vormt daar een goed voorbeeld van. Diverse oude leegstaande bedrijfspanden zijn weer in gebruik genomen door de creatieve industrie. In dergelijke gebieden kan een cluster van creatieve bedrijvigheid ontstaan en door het vrijgeven van de natuurlijke marktwerking kunnen op den duur zelfs nieuwe stedelijke milieus ontstaan. Deze ontwikkeling vormt dus de opmaat voor een nieuwe waardering van het gebied. Geslaagde voorbeelden zijn Garment District in Los Angelos en King Spadino in Toronto. Ook Nederland heeft goede voorbeelden, zoals het Westergasfabriekterrein, het Storkterrein en Buiksloterham in Amsterdam en het Lloyds Kwartier te Rotterdam. Een minder geslaagd voorbeeld vormt de Van Nelle Ontwerpfabriek in Rotterdam. Het oorspronkelijke fabrieksterrein is weliswaar een centrum van creatieve bedrijvigheid, maar slaagt er niet in om zich uit te breiden. Oorzaken kunnen zijn het ontbreken van een divers milieu, doordat verzuimd is ruimte te bieden voor woningen, horeca en andere functies en het feit dat er volgroeide bedrijven zijn gevestigd waardoor geen transformatie en doorstroming meer tot stand komt. Onder de juiste condities zou de Van Nelle Ontwerpfabriek als een hotspot kunnen functioneren in de transformatie van het verouderde bedrijventerrein Spaanse Polder. Verouderde bedrijventerreinen bieden dus goede kansen voor het ontstaan van creatieve clusters. In de onderstaande figuur is een SWOT-analyse gemaakt van de herontwikkeling van 41
bedrijventerreinen tot gemengd gebied voor de creatieve sector. Sterke kanten veel buitenruimte goede werkruimtes goede infrastructuur bereikbaarheid synergie met bestaande bedrijven vrijheid ambachtelijk karakter inspirerend vastgoed gevoel van autonomie individuele beleving gezelschap van geestverwanten Kansen inefficiënt ruimtegebruik (leegstand) negatieve imago, publieke opinie lage waarde gunstige ligging t.o.v. binnenstad gunstig politiek klimaat (Vijfde Nota, Topperregeling, IPSV)
Zwakke kanten hinder van bestaande bedrijven milieukundige (bodem)vervuiling ontbreken van voorzieningen ontbreken van ontspanningsmogelijkheden gebrekkige uitstraling gebrek aan groen weinig mensen sociale onveiligheid, criminaliteit vaak weinig parkeergelegenheid
Bedreigingen lange doorlooptijden hoge kosten groot aantal betrokkenen regeldrift overheid weinig collectief verantwoordelijkheidsgevoel bestaande bedrijven grote schaal financieringsproblematiek onzekerheid RO-procedures
Als de nieuwe functionaliteit bestaat uit een gemengd woon-/werkgebied, dan lenen zich daarvoor alleen die delen van het gebied waar geen hinder wordt ondervonden van milieubelastende industrie. Andere voorwaarden voor het toevoegen van de woonfunctie zijn fysieke verbindingen met de stad en attractieve privé-buitenruimten, bijvoorbeeld op het dak van gebouwen. In geval van nieuwbouw kan opvallende architectuur bijdragen aan de herkenbaarheid van het gebied. Daarom is in een proces van herontwikkeling al in vroeg stadium al enige sturing nodig om de ogenschijnlijk natuurlijke groei binnen globale kaders te laten plaatsvinden. Bij de invulling van vraag naar ruimte verdient hergebruik van bestaand vastgoed de voorkeur boven nieuwbouw om de authenticiteit van het oorspronkelijke gebied te behouden. Ook openbare ontmoetingsplekken verdienen aandacht. Wanneer er voldoende kritische massa is bereikt, zullen horeca en winkels zich vestigen en ontstaat draagvlak voor investeringen in de openbare ruimte. De woonruimteaanbieder heeft dus de rol van gebiedsontwikkelaar. Om meer gebruikers aan te trekken is meer bekendheid met het gebied nodig. Die kan worden verkregen door het faciliteren van evenementen, alternatieve cultuur, horeca, disco, stadsstrand en dergelijke publiekstrekkers. Zelfontplooiing staat echter centraal, het initiatief moet met name liggen bij gebruikers en ondernemers. Het gebied komt door vergroting van de naamsbekendheid op de kaart en de waarde van de grond neemt toe. Als trendvolgende en zichzelf hip noemende kenniswerkers hun intrek nemen in de woningen is de aanbieder van woonruimte dicht bij zijn beoogde doel. De ruimten tussen de bedrijfspanden kan successievelijk worden bebouwd met woningen en andere functies. Door de stijgende prijzen moet voor nieuwe starters elders in het bedrijventerrein ruimte worden gezocht. De verstedelijking breidt zich vanuit de eerste hotspot als een olievlek uit over het gebied. In figuur
42
8 is uiteengezet hoe de marktpotentie voor woningen toeneemt in een gebiedstransformatieproces. Figuur 8 Marktontwikkeling van woonruimte voor de creatieve klasse
markt
creatieve klasse
gewone burgerij majority
followers
early adaptors
marktontwikkeling door inspanningen gebiedsontwikkelaar marktontwikkeling door invloed creatieve klasse tijd
Uit de grafiek blijkt dat de meeste marktpotentie binnen de creatieve klasse te vinden is bij de followers. Deze groep is meer kapitaalkrachtig is eerder bereid een generieke woonproduct te aanvaarden dan de early adaptors. In latere fase zal het gebied zodanig verstedelijken dat het uiteindelijk transformeert naar een gewone stadswijk. 8.2
Stappenplan Wanneer aanbieders van woonruimte het ontstaan en transformatie van clusters willen stimuleren is het van belang dat de creatieve sector maximale vrijheid krijgt bij de inrichting van hun leefmilieu. De creatieve sector floreert in een licht anarchistisch klimaat waar zij zelf de quality of place kan vormgeven. De cluster moet daarom op een organische wijze kunnen groeien. Verouderde bedrijventerreinen lenen zich daarvoor bij uitstek. Het doel van de woonruimteaanbieder moet zijn het ontwikkelen van een creatieve stad met een hoge mate van vrijheid. De weg om dat doel te bereiken is organische verstedelijking. Dit gebeurt door het realiseren van een nieuwe functionaliteit van een gebied dat zich in een waardedal bevindt waardoor maximaal waarde kan worden toegevoegd. Organische verstedelijking is een stedenbouwkundig principe waarbij de ontwikkeling van privé, collectieve en openbare functies zoveel mogelijk wordt overgelaten aan de privé-initiatieven van gebruikers en bewoners binnen een beperkt kader. De woonruimteaanbieder beperkt zich initieel tot het scheppen van de juiste voorwaarden en het stellen van het kader. In plaats van de traditionele top-down benadering, waarbij de overheid visie en beleid uitzet via het bestemmingsplan, volgt organische verstedelijking een
43
bottom-up benadering. De initiatieven komen van onderaf. De gebiedsontwikkeling doorloopt daarbij een viertal fasen. 8.2.1 Fase 1 Acquisitie In de acquisitiefase kan vooral waardegroei worden gerealiseerd door grond te verwerven tegen een relatief lage prijs op basis van de bestaande cashflow. -
Bedrijventerreinen selecteren. Belangrijke voorwaarde is dat het gebied ligt in een stad met voldoende aantrekkingskracht voor de creatieve klasse. Verder mag de milieuhinder van aanwezige industrie geen nieuwe functies in de weg staan en moeten goede verbindingen met de binnenstad mogelijk zijn.
-
Vastgoed verwerven. Bij de aankoop van vastgoed op strategische posities in het gebied kan controle worden verkregen. Strategische punten zijn bijvoorbeeld gelegen aan de entrees van het gebied, hebben een centrale positie langs de hoofdassen of hebben een beeldbepalend karakter.
-
Ruchtbaarheid voorkomen. Herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied is financieel risicovol. Door in stilte te opereren kan ongewenste prijsopdrijving worden beperkt.
8.2.2 Fase 2 Controle De controlefase richt zich op het tijdelijk beheer van het verworven vastgoed en planvorming voor komende fasen. Door leegstand te vullen met tijdelijke functies kan de cashflow verder worden verbeterd. In deze fase is het ook van belang om gedurende lange tijd initiatieven over te laten aan de nieuwe gebruikers. De creatieve sector moet ongestoord haar invloed kunnen uitoefenen. -
Tijdelijk gebruik. Door deze strategische locaties te kopen en nieuwe gebruikers te introduceren, wordt een eerste aangezet gegeven tot de opwaartse lijn die uiteindelijk de transformatie van het gehele gebied tot gevolg moet gaan hebben. De creatieve ondernemers kunnen worden bereikt via brancheverenigingen of via de gemeente. Het is essentieel het vastgoed niet direct te herontwikkelen tot de definitieve eindfunctie. Immers de transformatie van het creatieve milieu moet de sleutel vormen. Bovendien zijn de financiële en marktrisico’s zijn in deze fase nog te groot. Door in elk van de aangekochte gebouwen een tijdelijke functie onder te brengen wordt voorkomen dat de aankoop leidt tot een stijging van de grondwaarde van het gebied. Door het tijdelijk gebruik geniet de eigenaar tijdelijke huurinkomsten, waardoor een deel van zijn rentelasten kan worden gedekt. De huursom kan afhankelijk worden gemaakt van de omzet van de ondernemer, zodat ook startende ondernemers bereikt worden.
-
Schaduwplanning gemeente. De gemeente kan een passieve faciliterende rol spelen door het voeren van een ‘schaduwplanning’. Dat houdt in dat door behoud van de bedrijfsmatige bestemming en door verschillende ontwikkelingen oogluikend toe te staan, ruimte kan ontstaan voor
44
verschillende vormen van creatieve industrie. Zo wordt ongewenste grondwaardestijging voorkomen, zodat verdere grondverwerving mogelijk is. -
Kaders scheppen. Voor een transformatie zonder van bovenaf opgelegd masterplan is een toetsingskader noodzakelijk. Het kader richt zich niet op de functie, maar op het gebruik van de ruimte. Het gaat om een fysiek, kwaliteits- en voorzieningenkader. Binnen deze kaders kan het gebied organisch transformeren. De afspraken ten aanzien van het fysieke kader bestaan uit een vastgesteld stedenbouwkundig grid, een strikt ruimtelijk stratenpatroon dat over de bestaande structuur wordt gelegd. Voor bebouwing die in de huidige situatie niet in het grid past worden uitsparingen gemaakt. Op het moment dat deze gebouwen worden gesloopt voor herontwikkeling zal de nieuwe bebouwing moeten passen binnen het grid. Verder kunnen in het grid ook bebouwingshoogte en de kwaliteit van de collectieve ruimte worden vastgelegd. De afmetingen van de vakken in het grid moeten maximaal ruimte bieden aan verschillende nieuwe functies. Het is efficiënt om het grid waar mogelijk te conformeren aan de bestaande structuur in het gebied. Daardoor kan bestaande infrastructuur benut worden en blijft de authenticiteit van het gebied gewaarborgd.
-
Evenementen stimuleren Het gebied leent zich voor spontane of georganiseerde evenementen vanwege de ruimte en afwezigheid van woonomgeving. Hierdoor wint het terrein aan bekendheid en attractiviteit.
8.2.3 Fase 3 Transformatie In deze fase vindt daadwerkelijke herontwikkeling plaats van door transformatie van de oorspronkelijke functies naar de functies die de maximale grondwaarde genereren. -
Uitbreidingsruimte bieden Een creatief milieu kan snel transformeren. Bij een snel groeiende creatieve onderneming ontstaat na de opstartfase vaak behoefte aan extra ruimte, extra voorzieningen, een meer representatieve uitstraling, kantoorruimte etc. Als de gebiedsontwikkelaar in staat is om tijdig te voorzien in die behoefte, door nieuwe vrijkomende kantoor- of bedrijfsruimte ter beschikking te stellen, kan de creatieve ondernemer behouden blijven voor het gebied en komt bovendien ruimte vrij voor nieuwe starters. De stapsgewijze ontwikkeling biedt de creatieve industrie kans om mee te groeien met het gebied. Voorkomen moet worden dat de creatieve sector het gebied verlaat, want deze vormt immers de trekker voor de doelgroep.
-
Vastgoed toevoegen Wanneer het gebied meer bekendheid verwerft en er meer vraag ontstaat naar ruimte, kunnen de eerste panden worden herontwikkeld en nieuw worden bijgebouwd binnen het vastgestelde grid. Deze fase vergt een grotere investering van de ontwikkelaar. Wanneer de gebouwen voldoende flexibiliteit hebben, kunnen diverse functies in het zelfde gebouw worden ondergebracht. Door combinaties van bedrijfsmatig gebruik, kantoor en woningen ontstaan hybride gebouwen die goed aansluiten bij de snel wijzigende kwalitatieve ruimtevraag. Verticale stapeling van functies verhoogt de huuropbrengst en daarmee de
45
financiële haalbaarheid. Bovendien wordt de grote schaal van het bedrijventerrein zo verkleind naar een menselijke maat. 8.2.4 Fase 4 Beheer In de laatste fase wordt het risicoprofiel van de investering verder verlaagd door een stabiele exploitatie. Maatregelen in deze fase richten zich vooral op beheer. -
Parkmanagement Het aanbrengen van uniforme inrichtingselementen in het gehele gebied, zoals straatmeubilair en herkenningspunten. Oprichten van een bedrijfsvereniging en afspraken maken met de gemeente ten aanzien van beheer van de openbare ruimte. Afspraken maken met bedrijven over het verwijderen van hekken, het aanbrengen van een eenduidig landschappelijke inrichting van gevel tot gevel en het een eenduidige wijze voeren van reclame enzovoorts.
-
Eventueel voorbereiden verkoop Na een periode van stabiele cashflow zal het project zijn maximale waarde hebben bereikt. Als de ontwikkelaar zich ten doel heeft gesteld te profiteren van maximale waardegroei, dan zal in deze fase de verkoop worden voorbereid.
In figuur 9 is de waardeontwikkeling van het gebied in de vier verschillende fasen afgebeeld. Figuur 9 Waardeontwikkeling
geld
acquisitie controle
grondwaarde
transformatie beheer
investeringen
tijd
Uit de grafiek blijkt dat al in de acquisitiefase waarde wordt toegevoegd. De initiële investering van de gebiedsontwikkelaar heeft reeds waardegroei tot gevolg. In de transformatiefase vinden de belangrijkste investeringen plaats, door toevoeging van nieuw vastgoed. In die fase worden de kapitaalkrachtige volggroepen naar het gebied getrokken en vindt de grootste waardegroei plaats.
46
Figuur 10 Transformatie op gebiedsniveau en op gebouwniveau
Huidige situatie
Overgangssituatie
Eindbeeld (TCN Property Projects) 63 8.3
Conclusie Voor het ontstaan van broedplaatsen en creatieve werkplaatsen liggen er kansen bij het omvormen van verouderde bedrijventerreinen, kazernes of haventerreinen die vervolgens kunnen worden getransformeerd tot een gemengd woon/werkgebied. Verouderde woonwijken bieden ook kansen, hoewel door het versnipperd eigendom in woongebieden een grootschalige aanpak aanzienlijk moeilijker is. Op kleinere schaal kan worden gedacht aan het (tijdelijke) gebruik van leegstaande winkelstrips en het gebruik van bestaande panden in de stadsrand.
63
Figuur 10 is afkomstig uit een vertrouwelijk document.
47
De creatieve kerngroep fungeert als kwartiermaker die het onbruikbare weer een functie geeft. Door de nieuwe functionaliteit stijgt de waarde van de grond. Andere meer kapitaalkrachtige groepen zullen worden aangetrokken door de pioniers en zich vestigen, waardoor de waarde van de grond snel kan stijgen. Er wordt dus een volggroep gecreëerd. 64 Deze volggroep vormt de doelgroep voor de aanbieder van woonruimte. Woonruimteaanbieders kunnen het ontstaan van gemengde gebieden stimuleren door gebieden met lage grondwaarde tot herontwikkeling te brengen via de principes van organische verstedelijking. Dat is een stedenbouwkundig principe waarbij de ontwikkeling van privé, collectieve en openbare functies zoveel mogelijk wordt overgelaten aan de privé-initiatieven van gebruikers en bewoners. Deze maximale individuele vrijheid is mogelijk binnen afspraken over de fysieke vormgeving, de kwaliteit van de leefruimte en de aanwezigheid van voorzieningen. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht welke rol de (lokale) overheid kan spelen in een proces van organische verstedelijking.
64
Rijkenberg, J. (2006). Concepting, het managen van concept-merken in het communicatiegeoriënteerde tijdperk. Den Haag: Uitgeverij BZZTôH, 55-62.
48
9
Rol van de overheid
In het vorige hoofdstuk is gebleken dat de instroom van een nieuwe gebruikersgroep de drijvende kracht is achter de transformatie van verouderde woon- en werkgebieden. Bij de transformatie staat zelfontplooiing bovenaan op de agenda. Het initiatief van transformatie moet met name liggen bij eigenaren, gebruikers en ondernemers. Daarnaast moeten de randvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke ordening worden gecreëerd door de overheid. In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe de overheid een juiste verhouding tussen wonen en werken in de bestaande stad kan reguleren en hoe door een andere toepassing van de ruimtelijke ordeningswetgeving het ontstaan van creatieve clusters kan worden gefaciliteerd. 9.1
Toegankelijkheid bestaande stad Creatief talent wordt aangetrokken door een attractief stedelijk milieu. De juiste mix tussen de economische functies en de woonfunctie bepaalt de aantrekkelijkheid van een stad. Bontje en Musterd constateren echter dat juist succesvolle en creatieve kennissteden een problematische woningmarkt hebben. 65 Die problematiek kan op den duur een belemmering kan gaan vormen voor economische ontwikkeling van deze steden. Saris pleit in een advies voor de VROM-raad voor een gericht beleid voor stedelijke huisvesting van studenten, docenten en expats. 66 Dat beleid zou zich moeten richten op snelle beschikbaarheid en - als het gaat om studenten en starters - bescheiden prijzen. Een creatieve stad moet per definitie toegankelijk voor alle creatieve talenten. Het resultaat is een stad met zowel topmilieus als startersmilieus en een grote toegankelijkheid. De Nederlandse volkshuisvestingspolitiek staat die ontwikkeling in de weg met als gevolg dat door een groot aantal sociale woningen en lange wachtlijsten de woningmarkt is dichtgeslibd. Amsterdam is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Saris adviseert de VROM-raad een groter aantal woningen te onttrekken aan de toewijzingsnormen. Bij de verhuur van een bepaald aantal woningen kunnen wachttijden en inkomenseisen worden afschaft om instroom van buiten de stad mogelijk te maken. Daarnaast kunnen kleine corporatiewoningen worden verkocht aan studenten en starters in plaats van aan de hoogste bieder. Zo kan in eenzijdig samengestelde wijken een nieuwe dynamiek worden gebracht die leidt tot een verdere diversificatie van functies, inkomens en etnische samenstelling. Saris pleit dus voor een meer natuurlijk marktproces in de woningtoewijzing wat een gunstig effect heeft op de sociale samenstelling van buurt en meer instroom van talent oplevert.
65
Bontje, M. en Musterd, S. (2005). Hoe woont de creatieve kenniswerker?. Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers, 176. 66 Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve Stad. Amsterdam: De Stad BV, 18.
49
9.2
Publiek belang In de voorliggende hoofdstukken werd duidelijk dat de broedplaatsen en creatieve werkplaatsen onstabiel van aard zijn. De transformatie zorgt voor een verstedelijking van achtergestelde rommelzones. Het publieke belang bij deze ontwikkeling is tweeledig. In de eerste plaats is behoud en versterking van de creatieve klasse een belangrijke drijfveer voor toekomstige economische groei van de stad. Dit onderwerp staat hoog op de politieke agenda. Gemeenten die actief uitvoering willen geven aan dit beleid kunnen organische verstedelijking faciliteren door de toepassing van publiekrechtelijke instrumenten, zoals hierna zal blijken. Het tweede publieke belang ligt bij de ruimtelijke ordening. Het voordeel van organische verstedelijking is dat de stedelijke omgeving organisch kan groeien. Dat voorkomt grootschalige ingrepen met het gevaar van verlies van oorspronkelijke kwaliteiten en authenticiteit van het gebied. Dit belang wordt onderschreven door het Ruimtelijk Planbureau, die ervoor pleit dat de overheid een gevarieerd aanbod van betaalbare specifieke woon-werkwoningen, bedrijfsverzamelgebouwen en dergelijke gaat stimuleren in plaats van uitsluitend te denken in gescheiden functies en grootschalige ontwikkelingen. 67
9.3
Deregulering Voor beleidsmakers is de vraag op welke wijze zij dergelijke vrijplaatsen kunnen stimuleren. Hier geldt de paradox van faciliteren en dereguleren. De term broedplaats heeft in de jaren ’70 bekendheid verworven als naam voor het Amsterdams gemeentelijk beleid om goedkope woonen werkruimte te realiseren voor kunstenaars en ondernemers in creatieve bedrijvigheid. Dit beleid is gevormd om een gat in de markt te dichten dat ontstond door de grootschalige ontruiming van kraakpanden in Amsterdam. In kraakkringen wordt veel kritiek geuit op het broedplaatsenbeleid, omdat werkelijke rommelzones niet te creëren zijn. Die ontstaan spontaan en verdwijnen vanzelf. Kunstenaars met een kraakachtergrond benadrukken het belang van zelfregulering. Om organische verstedelijking te faciliteren is een versoepeling van de toepassing van regelgeving nodig. De huidige interpretatie van de ruimtelijke ordeningswetgeving maakt bestemmingsplannen dermate rigide dat vrijstelling of wijziging vaak jaren in beslag neemt. In die tijd stijgt de grond snel in waarde met als gevolg dat deze niet meer betaalbaar is voor startende ondernemers en slechts financieel haalbaar kan worden ontwikkeld door opbrengstintensieve projecten. Door deregulering kunnen meer initiatieven vanuit de gebruikers ontstaan. De gemeente zal daarvoor minder regelend moeten optreden, afstand nemen en zich beperken tot een kaderstellende, ondersteunende en toetsende rol. De noodzaak voor actieve medewerking van de gemeente wordt duidelijk uit een voorbeeld dat Arnoldus, onderzoeker bij de Universiteit van Amsterdam, aanhaalt in Agora (zie bijlage 4). 68 Hij beschrijft hier de opkomst en ondergang van Kunstpark Ost, een zeer succesvolle transformatie 67 68
Ruimtelijk Planbureau (2003). De ongekende ruimte verkend. Rotterdam, NAi Uitgevers, 9. Arnoldus, M. (2004). Creatieve rommelzones, broedplaatsen in Amsterdam en München. Agora, 20, (1), 11-14.
50
van een verouderd bedrijventerrein in München naar een gemengd gebied voor evenementen, horeca en creatieve bedrijvigheid. De geschiedenis geeft weer hoe een voor de economie van de stad zeer waardevolle ontwikkeling teniet is gegaan door een rigide opstelling van de gemeente bij het handhaven van het bestemmingsplan. Dit voorbeeld toont aan welke economische potentie een clustering van de creatieve klasse is voor een stad en hoezeer een faciliterende rol van de overheid noodzakelijk is voor het welslagen van het transformatieproces. Toepassing van deze nieuwe rol vraagt van de overheid een nieuw beleid. Voor bepaalde gebieden kan voor functiemenging belemmerende regelgeving uit bestemmingsplannen worden verwijderd en uit de moeten gebiedsbrede milieucategorieën in heroverweging worden genomen. Het optimaal haalbare zijn publiekrechtelijk onbestemde gebieden: vrijplaatsen. Op gebouwniveau is in Amsterdam recentelijk vergunning verleend voor een dergelijke vrijplaats. Corporatie Het Oosten heeft in IJburg Amsterdam een gebouwconcept ontwikkeld onder de naam ‘Solids’. 69 In mei 2007 is de bouw gestart. Het betreft een multifunctioneel gebouw waarin elke vorm van gebruik is toegestaan. Huurders kunnen er gaan wonen, een restaurant beginnen of een kantoor openen. Deze vrijheid daagt uit tot extreme functiemenging. Ook Heijmans heeft in 2002 een dergelijk concept beoogd onder de naam ‘Stedelijke stellingkast’. 70 Het resultaat is het gebouw Init op het voormalige Stork-terrein in Amsterdam, waar weliswaar een vergaande functiemix is bereikt, maar geen bestemmingsvrijheid. Het strikt scheiden van functies sluit niet meer aan bij de huidige sectorgrensvervaging en staat haaks op de behoeften van de creatieve klasse. Ook op wijk- of buurtniveau is een dergelijke vrijheid wenselijk, al zal dat een koerswijziging vragen in de opstelling van gemeenten. Deze nieuwe rol is meer gericht op het mogelijk maken en stimuleren van spontane initiatieven. Te verwachting is dat pioniers uit de creatieve klasse zullen worden aangetrokken door deze nieuwe vrijheid. Gebruikers wordt dan de gemogelijkheid geboden tot het ontplooien van eigen initiatief en de verantwoordelijkheid om gezamenlijk een leefbare, diverse community op te bouwen. Het Solids-concept bewijst dat deregulering publiekrechtelijk mogelijk is. De gemeente Amsterdam is bereid zich terug te trekken tot haar kerntaken. Ook het landelijk politieke klimaat is gunstig. Dit blijkt uit de Nota Ruimte waarin nadrukkelijk de mogelijkheid wordt geboden om een nieuwe rolverdeling tot stand te brengen. In de nota wordt gepleit voor terughoudende regelgeving, minder gericht op verdeling en meer op ontwikkeling, een sterkere rol voor initiatiefnemers en interactieve planvorming. 71
69
Het Oosten (2007). Solids (www.solids.nl), 15 juni. Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening (2007). De stedelijke stellingkast, een case-study (www.dro.amsterdam.nl/Docs/pdf/OPTIGRO/FS%2010_de%20stedelijke% 20stellingkast. pdf), 20 juli. 71 Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ (2005). Samenvatting Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling. Den Haag: Staatsuitgeverij, 12. 70
51
9.4
Conclusie In de praktijk voorziet het bestemmingsplan veelal niet in de beoogde nieuwe functionaliteit van een transformatiegebied. Omdat wijziging of vrijstelling van het bestemmingsplan een tijdsintensief proces is en een kostenverhogend effect heeft, staat die beperking de beoogde functiemenging, flexibiliteit en zelfontplooiing in de weg. Een nieuwe interpretatie van de geldende regelgeving biedt hoopgevende kansen, want beleidsmakers kunnen de vestiging van de creatieve klasse stimuleren, niet door het nemen van maatregelen, maar juist door deregulering. Dit vergt een koerswijziging in het huidige top-down denken over ruimtelijke ordening bij de overheid. Essentiële voorwaarde voor een succesvolle samenleving is echter dat de overheid haar kerntaken voldoende aandacht geeft. Hierdoor ontstaat een streng en helder kader waarbinnen juist maximale vrijheid ontstaat voor individueel initiatief: een bottom-up benadering dus. Bij het geven van invulling aan deze vrijheid worden burgers meer op elkaar aangewezen. Het gevolg is een nieuwe collectiviteit: maatschappelijke structuren en verbanden die tussen de openbare en de privésfeer in liggen.
52
Conclusie
Florida introduceerde in 2002 de term ‘creatieve klasse’ als aanduiding voor het deel van de beroepsbevolking dat innovatieve arbeid verricht. De ruimtelijke ordening ziet de creatieve klasse nu als doelgroep en als katalysator van stedelijke ontwikkeling. Menige gemeente hoopt de creatieve klasse aan te trekken door het scheppen van de juiste vestigingsvoorwaarden. In deze masterproof is daarom onderzocht of welke specifieke woonproducten kunnen worden ontwikkeld voor de creatieve klasse vanuit het perspectief van de woonruimteaanbieder. Nu kan op de vragen uit de inleiding een antwoord worden gegeven. a. Wat zijn de kenmerken van de creatieve klasse uitgaande van de theorie van Florida en hoe manifesteert deze groep zich in Nederland? De groep woont veelal stedelijk maar er is een aanzienlijke spreiding te zien, waarbij echter opvalt dat beroepsgroepen zijn te onderscheiden die een duidelijke voorkeur hebben voor het centrum, of juist daarbuiten. Toch blijven de woonpreferenties onduidelijk. Wel zijn duidelijke aanwijzingen gevonden waaruit blijkt waar de creatieve klasse werkt. Daaruit blijkt een opvallende voorkeur voor clustering van ondernemers in de categorie bohemiens. Deze groep is het meest afhankelijk van onderlinge synergie en vestigt zich in broedplaatsen en creatieve werkplaatsen. b. Wat zijn de doelgroeponderscheidende leefmilieubehoeften? Een stad kan pas uitgroeien tot een creatieve kennisstad wanneer zij beschikt over kennisinstellingen en voldoende horeca- en cultuuraanbod. De creatieve klasse wordt aangetrokken door dit milieu. De combinatie van stedelijke sfeer, ontmoeting, vertier en recreatie maken de stad aantrekkelijk om in te wonen en te werken. Voor de huisvesting van startende creatieve ondernemers zijn lage kosten en functiemenging van belang, voldoende ruimte en een inspirerend milieu waar innovaties tot stand kunnen komen. c.
Zijn er geslaagde voorbeelden van door de doelgroep gewenste woonvormen en waardoor onderscheiden deze zich naar de behoeften van de doelgroep?
Clusteringen van bohemiens zijn te vinden in goedkope gebieden, met name in achterstandswijken waar wonen en werken zijn gemengd. Het leven speelt zich af op straat, waardoor er volop ruimte is voor ontmoeting. De prijzen in deze wijken zijn bereikbaar voor starters en met oog op de snelle doorstroming ligt huur voor de hand. Dat sluit aan bij de behoefte van de bohemiens. De bohemiens hebben niet alleen een inspirerende woon- en werkomgeving nodig, maar delen bovendien een bepaalde levensstijl waarvoor de juiste ambiance nodig is. Ze zoeken naar goedkope huisvesting en clusteren om gezamenlijk te genieten van de collectieve beleving van vrijheid.
53
d. Welke andere doelgroepen worden aangetrokken door het leefmilieu waarin creatieven zich manifesteren en wat zijn hun doelgroeponderscheidende woonbehoeften? Broedplaatsen blijken snel te transformeren en dat sluit aan bij het principe van organische verstedelijking. Naarmate de startende bedrijfjes professioneler worden, vercommercialiseren of ruimtegebrek krijgen, wordt de toevoeging van commerciële woningbouw aanvaardbaarder voor de early adaptors. Andere meer kapitaalkrachtige groepen zullen worden aangetrokken door de pioniers naarmate het gebied aan bekendheid en attractiviteit wint. Daardoor kan de waarde van de grond snel stijgen. Met name deze volggroepen zijn interessant voor de aanbieders van woonruimte omdat ze kapitaalkrachtiger zijn en meer gericht op consumptiegoederen. e. Kan een generiek woonproduct worden ontwikkeld dat voorziet de behoeften van de creatieve klasse en, zo ja, voor welke andere doelgroepen van woonconsumenten kan een dergelijk woonproduct aantrekkelijk zijn? De creatieve klasse laat zich niet vangen voor een bedacht woonconcept. Deze groep heeft juist de behoefte om haar eigen creativiteit uit te dragen, ook in de woonsituatie. Generieke (nieuwbouw)projecten hebben een afstotende werking op de creatieve klasse. Maar voor volggroepen kunnen wel specifieke woonproducten worden ontwikkeld. De creatieve klasse kan dus fungeren als katalysator om onbewoonbare gebieden aantrekkelijk te maken voor meer kapitaalkrachtige volggroepen. Vermoedelijk kan binnen de volggroepen een aanzienlijk aandeel alleenstaande dertigers worden verwacht die collectiviteit zoeken en aansluiting bij gelijkgestemden. Woonvoorzieningen voor deze volggroepen worden gemengd met de in hergebruik genomen bedrijfspanden, zodat een mixed-use woon/werkgebied ontstaat met horeca en andere voorzieningen. Om de schaalgrootte klein te houden en functies te mengen zijn de nieuwe gebouwen multifunctioneel. Dat houdt in dat privé-ruimten ook kunnen worden gebruikt voor andere functies dan wonen, bijvoorbeeld als kantoor of atelier, maar ook als kapsalon of restaurant. Op gebouwniveau kunnen gezamenlijke voorzieningen, zoals een dakterras, buitenzwembad, bioscoopruimte of huiskamer invulling geven aan de behoefte aan nieuwe collectiviteit f.
Hoe kan het ontstaan van nieuwe creatieve clusters worden gestimuleerd?
Ontwikkelaars kunnen het ontstaan van gemengde gebieden stimuleren door gebieden met lage grondwaarde tot herontwikkeling te brengen via de principes van organische verstedelijking. Voor broedplaatsen en creatieve werkplaatsen liggen er met name kansen bij het omvormen van verouderde bedrijventerreinen tot een gemengd woon/werkgebied. Juist bedrijventerreinen kunnen zeer interessant zijn voor creatieve bedrijven en starters. Bohemiens zorgen initieel voor het tijdelijk beheer van de ruimte. Door de nieuwe functionaliteit stijgt de waarde van de grond. Zo fungeert de creatieve klasse als kwartiermaker die het onbruikbare weer een functie geeft. Ook beleidsmakers kunnen de vestiging van de creatieve klasse
54
stimuleren. Niet zozeer door het nemen van maatregelen, maar juist door deregulering. Dit vergt een koerswijziging in het huidige denken over ruimtelijke ordening bij de overheid. Gebleken is dat de huidige herstructurering van achtergebleven stadswijken tot gevolg heeft dat goedkope werkruimte uit de binnenstad verdwijnt. Het gevolg is dat er relatief veel vraag is naar werkruimte en woon/werkruimte in deze categorie. Deze conclusie onderschrijft het belang van de doelgroep voor de aanbieders van woonruimte; het uitgangspunt van deze masterproof. Een inventarisatie van gebieden in Nederland die voor organische verstedelijking in aanmerking komen zou een interessant vervolg op deze masterproof kunnen zijn.
55
Literatuurlijst
Aalst, I. van e.a. (2005). Creatieve klasse en regionaal-economische groei. Utrecht: Universiteit Utrecht. ABF Research (2007). Calcasa (http://www.calcasa.nl/technologie/de_wox), 6 mei. Amersfoort, H. van (2004). De Migratie-Paradox, een beschouwing over immigratie in de geglobaliseerde economie, in het bijzonder in de regio Amsterdam. Amsterdam: Instituut voor Migratie en Etnische Studies Universiteit van Amsterdam. Arnoldus, M. (2004). Creatieve rommelzones, broedplaatsen in Amsterdam en München. Agora, 20, (1). Atzema, O., Lambooy, J. & Rietbergen, T. van (2002). Ruimtelijke economische dynamiek. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Bakas, A. (2005). Megatrends Nederland. Schiedam: Scriptum Publishers. Bontje, M. en Musterd, S. (2005). Hoe woont de creatieve kenniswerker? Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers. Braaksma, R.M., Jong, J.P.J. en Stam, E. (2005). Creatieve bedrijvigheid in Nederland, stuctuur, ontwikkeling en innovatie. Zoetermeer: EIM bv. Breek, P. en Graad, F. de (2001). Laat 1000 vrijplaatsen bloeien. Amsterdam: De Vrije Ruimte. Centraal Planbureau (1998). Wonen en ruimte in drie scenario's tot 2020. Den Haag: Staatsuitgeverij. Duijvestein, J. e.a. (2006). De toekomst van de grote stad. Den Haag: Stichting Maatschappij en Onderneming. Engelsdorp Gaastelaars, R. van en Hamers, D. (2006). De nieuwe stad, stedelijke centra als brandpunt van interactie. Rotterdam: NAi Uitgevers. Florida, R (2005). Cities and the creative class. New York: Routledge. Florida, R. (2002). The rise of the creative class, and how it's transforming work, leisure, community, & everyday life. New York: Basic Books. Florida, R. (2005). The flight of the creative class, the new global competition for talent. New New York: HarperCollins. Gemeente Amsterdam (2007). Bureau Broedplaatsen (http://bureaubroedplaatsen. amsterdam.nl), 16 april. Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening (2007). De stedelijke stellingkast, een casestudy (www.dro.amsterdam.nl/Docs/pdf/OPTIGRO/FS%2010_de%20stedelijke% 20stellingkast. pdf), 20 juli. Hall, P., (2004). Creativity, culture, knowledge and the city. Built Environment, 30, (3). Heijmans (2007). Wenswonen (www.wenswonen.nl). 7 april. Het Oosten (2007). Solids (www.solids.nl), 15 juni. Hodes, S. (2005). De creatieve stad en leisure, Amsterdam een case study. Diemen: Hogeschool Inholland. Hoogendoorn, J. en Mertens, R. (1999). Een complete stad swingt, startnotitie beleidsontwikkeling ateliers en woonwerkpanden. Amsterdam: Bestuursdienst en Stedelijke Woningdienst Gemeente Amsterdam. Kloosterman, R. (1999). Boekrecensie ‘Cities in Civilization’. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening (5). Leest, E. van, e.a. (2006). ’s-Hertogenbosch, creatieve stad!. Den Haag: B&A Groep. Lukey, R. (2005). De creatieve industrie in Nederland. Delft: ABF Research. Lukey, R. en Steenoven, P. van der (2004). Indicatoren Amsterdamse kenniseconomie 2004. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam. Marlet, G.A. en Woerkens, C.M.C.M. van. (2004). Atlas voor gemeenten. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten. Marlet, G.A. en Woerkens, C.M.C.M. van. (2005). Creativiteit en cultuur naar waarde geschat. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten. Metaal, S. (2002). Buitenwijkers en nieuwe stedelingen, leefstijlen in het stedelijk veld. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening, 83, (6). Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ (2005). Samenvatting Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling. Den Haag: Staatsuitgeverij.
56
Motivaction (2007). Mentality (www.motivaction.nl/105/Segmentatie/Mentality_tm/d:140/ Sociale-Milieus/). 22 juli. Musterd, S. (2004). Amsterdam creatieve kennissstad, een passende ambitie? Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam. Musterd, S. (2004). Voorbij de creatieve binnenstad. Nul20, (16). Oosteren, C. van en Slot, J. (2006). Monitor creatieve industrie 2006. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam. Provincie Zuid-Holland (2007). ReUrbA Lifestyle Planning (http://learningenvironment. reurba.org/nl/ intro /index.html). 22 juli. Rijkenberg, J. (2006). Concepting, het managen van concept-merken in het communicatiegeoriënteerde tijdperk. Den Haag: Uitgeverij BZZTôH. Ruimtelijk Planbureau (2003). De ongekende ruimte verkend. Rotterdam, NAi Uitgevers. Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV. Saris, J. en Brouwer, J. (2005). Stedelijke regio’s concurreren met creativiteit. Creativiteit en de Stad. Rotterdam: NAi Uitgevers. SmartAgent Company (2007). BSR-model (http://smartweb.smartagent.nl/ennis/surveys/ demo_bsr/dank.php?display=4). 22 juli. SmartAgent Company (2007). BSR-model (www.smartagent.nl/?m=52). 22 juli. Stam, E. (2005). Componenten en causaliteit van creatieve bedrijvigheid. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Storm, M. (2004). Aantrekken en aantrekkelijkheid. PlanAmsterdamSpecial, 10, (8). Verschuuren, S. (2004). Ruimtelijke condities voor de creatieve kennisstad. PlanAmsterdamSpecial, 10, (8). VROM (2000). Nota Wonen - mensen, wensen, wonen - wonen in de 21e eeuw. Den Haag: Staatsuitgeverij.
57
Bijlage 1 – Overzicht van creatieve beroepsgroepen
Deze culturele industrie is geen zelfstandige economische sector op zich, en is dus niet als zodanig geclassificeerd in de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. Om toch met bestaande branchegegevens te kunnen werken, hebben verschillende onderzoekers gepoogd om via een selectie van SBI-codes de culturele industrie af te bakenen. Braaksma, Jong en Stam hebben de verdeling zoals in onderstaande tabel weergegeven. 72 Aangenomen wordt dat werknemers uit de eerste drie hoofdsectoren hoofdzakelijk bestaan uit bohemiens. Hoofdsector
Deelsector
1. Kunsten
Beeldende kunst
Podiumkunst
BIKcode 74811 92313 92521 92522 92512 92513 92523 92311 92312 92321 92322 92323 92341 92342
2. Media en Uitgeverijen
Media
92343 92111 92112 9212 9213 92201 92202 92203
Uitgeverijen
3. Creatieve zakelijke diensten
72
Technisch ontwerp
924 2211 2212 2213 2214 2215 74201 74202
Omschrijving Fotografie Beoefening van scheppende kunst Kunstgalerieën en -expositieruimten Musea Kunstuitleencentra Overige culturele uitleencentra en openbare archieven Monumentenzorg Beoefening van podiumkunst Producenten van podiumkunst Theaters, schouwburgen en concertgebouwen Evenementenhallen Dienstverlening voor kunstbeoefening en organisatie van cultu-rele evenementen Dansscholen Kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen) Overig amusement n.e.g. Productie van (video)films Ondersteunende activiteiten voor de productie van (video)films Distributie van (video)films Vertoning van films Omroeporganisaties Productie van radio- en televisieprogramma's Ondersteunende activiteiten voor radio en televisie Pers- en nieuwsbureaus; journalisten Uitgeverijen van boeken e.d. Uitgeverijen van dagbladen Uitgeverijen van tijdschriften Uitgeverijen van geluidsopnamen Overige uitgeverijen Architecten- en technische ontwerp- en adviesbureaus voor burgerlijke en utiliteitsbouw Technisch ontwerp en advies voor stedenbouw-, verkeers-, tuin- en landschapskunde, ruimtelijke ordening en planologie
Braaksma, R.M., Jong, J.P.J. en Stam, E. (2005). Creatieve bedrijvigheid in Nederland, stuctuur, ontwikkeling en innovatie. Zoetermeer: EIM bv, 49.
58
74203 74204 74205 74206
Reclame en design Softwareontwikkeling
74207 74208 74401 74402 74875 7221 7222
4. Kennisintensieve diensten
Speur- en ontwikkelingswerk
73101 73102 73103 73104 732
Onderzoeken Adviesbureaus
74141 74142 74143
Technisch ontwerp en advies voor grond-, wateren wegen-bouw Technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en ap-paratenbouw Technisch ontwerp en advies voor elektro-, installatietechniek en telematica Technisch ontwerp en advies voor de procestechniek Technisch ontwerp en advies niet gespecialiseerd Overig technisch ontwerp en advies Reclame-, reclameontwerp- en -adviesbureaus Overige reclamediensten Interieur-, modeontwerpers e.d. Ontwikkelen, produceren en uitgeven van standaard software Ontwikkelen en produceren van maatwerk software; software consultancy Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van landbouw en visserij Technisch speur- en ontwikkelingswerk Medisch en farmacologisch speur- en ontwikkelingswerk Overig natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk Maatschappij- en geesteswetenschappelijk speuren ontwikkelingswerk Organisatieadviesbureaus Public relationsbureaus Economische onderzoeksbureaus
59
Bijlage 2 – Karakteristieken creatieve beroepsgroepen
Lukey en Steenoven maken in een Amsterdam onderscheid tussen drie beroepsgroepen: kenniswerkers, cultureel-creatieven en professioneel creatieven 73 . In onderstaande tabel zijn specificaties van de genoemde beroepsgroepen opgenomen. Kenniswerkers
Cultureel Creatieven Bohemiens Nerds Kunstenaars, Wetenschapper muzikanten, s, docenten, mediamakers, ICT’ers architecten, Modeontwerpers en designers.
Karakteristiek
Nieuwe stedelingen met afgeronde HBOof WO-opleiding
Woonplaats
In de meest stedelijke milieu’s, centrum, centrumrand en welgesteld stedelijk gebied
Nog vaker en dichter in het stedelijk gebied dan kenniswerkers. Veel aanwezig in Amsterdam
In suburbane gebieden als Zoetermeer, Almere, Amersfoort en Alphen aan de Rijn.
Werkplaats
Bij grote bedrijven, veelal gevestigd aan de rand van de stad.
Veel thuiswerkers, maar ook bij grote en middelgrote bedrijven. Locatie nauwelijks relevant.
Behoefte aan clustering op arbeidsplaats
Matig. Deze groep is te veelomvattend om duidelijke overeenkomstige behoeften te kunnen benoemen.
Goedkope werkruimte, zoals zolderkamers, leegstaande bedrijfspanden, bij voorkeur in de binnenstad, maar vanuit financiële overweging vaak aan de stadsrand. Groot. Jonge, kleine specialistische bedrijven zijn afhankelijk van synergie, complementariteit en kruisbestuiving.
73
Beperkt. Kennisinstelling en zijn autonoom en opereren veelal solitair. ICTspecialisten profiteren van internetverbindi ngen en zijn slechts beperkt afhankelijk van face-to-face contact.
Professioneel creatieven Zakelijke, financiële en juridische dienstverlening en hogere posities in de gezondheidszorg , techniek en verkoop Minder in het centrum en meer in de welgestelde uitbreidingswijke n zoals OudZuid, Watergraafsmee r Bij grote bedrijven, veelal gevestigd aan de rand van de stad.
Nauwelijks. Bedrijven zoeken elkaar op (bijv. financieel cluster Amsterdam of juridisch cluster Den Haag) vanuit imago of bereikbaarheid van voorzieningen (bijvoorbeeld rechtbank)
Lukey, R. en Steenoven, P. van der (2004), Indicatoren Amsterdamse kenniseconomie 2004. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek.
60
Bijlage 3 – Omschrijving creatieve arbeidsmilieus
Saris, onderzoeker bij De Stad B.V., maakt onderscheid in een viertal arbeidsmilieus waar creatieve bedrijven clusteren: broedplaatsmilieu, creatieve werkplaats, transactiemilieu en productiemilieu. Hieronder is de letterlijke omschrijving opgenomen die De Stad B.V. geeft aan elk van de vier milieus. 74 Broedplaatsen worden geacht creatieve bedrijven te huisvesten die introvert en gericht zijn op experiment. Deze zijn vaak te vinden in de stedelijke buiten centrum gebieden. broedplaatsen kennen over het algemeen een hoge demografische dynamiek. Vaak zijn er veel jongeren in een gebied woonachtig. Broedplaatsen kunnen heel goed, zo blijkt uit de analyse, ontstaan in wijken met problemen op sociaal of fysiek vlak. Dat komt om dat de risico factoren voor probleemwijken ook kansen bieden. Op basis van de hier gehanteerde definitie zijn broed plaatsen niet erg stabiel. De broedplaatsen kenmerken zich door kleinschalige bedrijvigheid in de kern van de creatieve industrie. De broedplaatsen gedijen in woonmilieus en in woon-werkmilieus. Vaak maken startende ondernemers die aan huis een bedrijf beginnen een aanzienlijk deel van de creatieve bedrijvigheid uit. Over het algemeen zijn de prijzen van kantoorruimte laag. De prijs van bedrijfsruimte lijkt onderhavig te zijn geweest aan een sterke stijging. De, voor broedplaatsen relevantere, huizenprijzen zijn van een gemiddeld niveau. De broedplaatsen bevinden zich vaak in oude stadswijken waardoor het aandeel vooroorlogse bebouwing hoog is. De prijsstijging is ver boven gemiddeld geweest. Creatieve werkplaatsen bevatten vooral bedrijven die extravert en experimenteel zijn en zijn vooral te vinden in de stedelijke centra en buiten-centrum wijken. Creatieve werkplaatsen kennen net als de broedplaatsen een hoge demografische dynamiek en ook hier is het aandeel jongeren vaak hoog. Creatieve werkplaatsen kunnen bovendien tot wasdom komen in zeer kwetsbare gebieden. De bedrijven op creatieve werkplaatsen zijn over het algemeen een slag groter dan die op broedplaatsen. De creatieve werkplaatsen komen vooral voor in woon-werk en werkmilieus. De vastgoedprijzen zijn toch nog vrij hoog. Wel blijven de huizenprijzen aan de gemiddelde kant. De prijsstijging van het vastgoed lag boven het gemiddelde. Het aandeel vooroorlogse woningen ligt rond het gemiddelde. Transactiemilieus bevatten bedrijven die extravert en marktgericht zijn. Transactiemilieus zijn meer dan gemiddeld te vinden in dure en goed bereikbare locaties. Vaak gaat het om gemengde of typische werkmilieus. Dit type milieu is veel meer dan welke ander creatief milieu te vinden bij uitbreidingslocaties. Dat is logisch omdat de uitstraling van een nieuwe dure locatie goed kan passen bij de bedrijfsstijl, extravert en marktgericht. De bedrijven op transactiemilieus hebben gemiddeld bijna 10 werknemers. Aangenomen mag dan ook worden dat het aandeel starters in dit milieu naar verhouding beperkt is. De bedrijvigheid is divers van samenstelling. Transactiemilieus komen niet voor in pure woongebieden. Over het algemeen zijn de huur- en koopprijzen van kantoren hoog. Ook de huizenprijzen in een transactiemilieu zijn over het algemeen hoog. De prijsstijging lag boven het gemiddelde. Productiemilieus kennen over het algemeen een hoge dynamiek in de werkgelegenheidsontwikkeling. Vaak treffen we de productiemilieus ook aan in gebieden met alleen een werkfunctie. De gemiddelde bedrijfsgrootte is met 20 werknemers op productiemilieus verreweg het grootst. Over het algemeen is de samenstelling van productiemilieu vrij eenzijdig. Vooral de overige activiteiten binnen de creatieve industrie zijn er goed vertegenwoordigd. Op de productiemilieus zijn de prijzen van bedrijfsruimte laag. In tegenstelling tot de andere drie milieus is de bereikbaarheid, dat wil zeggen het aantal huishoudens dat binnen een bepaalde tijd kan worden bereikt, beperkt. Dit is voor een productiemilieu ook minder belangrijk. 74
Saris, J. (2004). Kansen voor de Creatieve stad. Amsterdam: De Stad BV, 40.
61
Bijlage 4 – Artikel ‘Creatieve rommelzones’
De auteur van dit artikel, Martijn Arnoldus, is als onderzoeker verbonden aan de afdeling Geografie en Planologie van de Universiteit van Amsterdam. Het onderstaande artikel is gepubliceerd in Agora, een tijdschrift voor sociaal-ruimtelijke vraagstukken van de Universiteit Utrecht Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. 75 Een stad met creatieve ambities heeft rommelzones nodig. De stad is gebaat bij plekken waar zonder uitgebreide interventie of regulering door de overheid allerlei alternatieve activiteiten kunnen worden opgezet. Dat is althans een opvatting die in een groeiend aantal steden discussies uitlokt. Voorbeelden uit Amsterdam en München tonen aan dat tussen steden echter duidelijke verschillen bestaan in de aanleiding tot die discussies. In een overzicht van opkomende creatieve steden voorspelde het internationale opinietijdschrift Newsweek in september 2002 een verschuiving van creatieve zwaartepunten van grote metropolen naar middelgrote steden. De reden daarvoor is eenvoudig, aldus Newsweek. In grote steden liggen woningprijzen en huren voor ateliers en kantoorruimte veel hoger dan in de kleinere plaatsen. Veel bohémien, vaak jonge startende kunstenaars en creatieve ondernemers, hebben een onstabiel en gering inkomen en worden door stijgende prijzen uit de grote steden verdreven. En dus prijken niet Londen en New York maar Kaboel en Antwerpen boven aan de lijst met veelbelovende creatieve steden. Hoewel het tijdschrift niet beweert resultaten van wetenschappelijk onderzoek te presenteren, bestaat in veel grotere en duurdere steden inderdaad een angst dat de creatieve voorhoede de stad links zal laten liggen. In een toenemend aantal steden wordt debat gevoerd over de vraag in hoeverre er voor de lokale overheid een taak is weggelegd om in betaalbare woon- en werkruimte voor kunstenaars en creatieve ondernemers te voorzien. Vaak komt in die discussies ook de vraag naar voren in hoeverre gebruik van gesubsidieerde ruimte aan regels gebonden moet zijn. De praktijk leert namelijk dat de keuze voor een goedkope locatie lang niet altijd puur te maken heeft met financiële overwegingen, maar ook met de reden waarom die locatie goedkoop is. Niet zelden gaat het om plekken in de marges van stedelijke ontwikkeling; plekken die (tijdelijk) hun functie verloren hebben en die niet direct in de belangstelling staan van de overheid en private ontwikkelaars. Het gaat, kortom, vaak om ruimte waar men relatief ongestoord zijn gang kan gaan. In Amsterdam zijn veel van dergelijke rommelzones of vrijplaatsen in de laatste jaren verdwenen door de oprukkende stedelijke ontwikkeling. Met name in de centraal gelegen zone aan de zuidelijke IJ-oevers is de laatste jaren grootschalige herontwikkeling gestart. De bewoners en gebruikers van de veelal gekraakte pakhuizen en silo’s langs die oever kregen te maken met een serieuze dreiging van ontruiming en afbraak van de panden die zij in bezit hadden genomen. Uiteindelijk zou die dreiging aan het einde van de jaren negentig de discussie aanzwengelen over de noodzaak van rommelzones, broedplaatsen of vrijplaatsen, of welke naam er dan ook precies aan gegeven wordt. Rond dezelfde tijd deed een kleine duizend kilometer zuidelijker, in München, een geheel andere problematiek de discussie oplaaien over rommelzones. In september 1996 was direct naast het oude centrum van de stad een groot alternatief uitgaansgebied geopend dat binnen de kortste keren uitgroeide tot een internationaal fenomeen. Het Kunstpark Ost, zoals het terrein werd genoemd, herbergde talloze disco’s, clubs, restaurants, ateliers en bedrijfsruimtes voor (startende) ondernemers in de creatieve industrieën, die met een grote 75
Arnoldus, M. (2004). Creatieve rommelzones, broedplaatsen in Amsterdam en München, Agora, 20, (1), p. 11-14.
62
mate van vrijheid konden opereren. Het Kunstpark was echter gevestigd op een al voor herontwikkeling genomineerd oud industrieterrein, waardoor het Kunstpark in januari 2003 de deuren moest sluiten. Maar de discussie over het belang van een rommelzone zoals het Kunstpark werd in de stad inmiddels uitgebreid gevoerd. De term ‘broedplaats’ werd in Amsterdam al in de jaren zeventig gebruikt in verband met plaatsen met een hoog aandeel startende bedrijven (Buit, 1970). De laatste jaren heeft het begrip echter bekendheid verworven als naam van gemeentelijk beleid om goedkope woonen werkruimte te realiseren voor kunstenaars en ondernemers in aanverwante creatieve bedrijvigheid. Het beleid is de uitkomst van een brede discussie die tweede helft jaren negentig een climax bereikte. Amsterdam was bezig om in hoog tempo de laatste grotere krakersbolwerken in de stad te ontruimen. In veel gevallen moesten de ontruimde oude panden plaatsmaken voor hoogwaardige nieuwbouwwoningen of bedrijfsgebouwen. Herontwikkeling en ontruimingen waren voor een groep van ruim zeshonderd bewoners en gebruikers van gekraakte panden aanleiding om in augustus 1998 een raadsadres op te stellen. In dit schrijven aan de gemeenteraad werd de noodklok geluid over het verlies aan ruimte voor een ‘jonge cultureel-economische aanwas’, zoals de ondertekenaars zichzelf omschreven. Het woord ‘kunstenaar’ werd niet gebruikt. Weliswaar leefden en werkten er in de gekraakte panden een aanzienlijk aantal mensen die een kunstopleiding hadden gevolgd, lang niet alle krakers wensten zich echter kunstenaar te noemen. In de panden hadden ook hele andere beroepen een plek gevonden. In de Graansilo, een inmiddels tot appartementen omgebouwd pand achter het Centraal Station, waren bijvoorbeeld ook een bakkerij en een fietsenmaker gevestigd. Voor de bewoners en gebruikers van de panden stond dan ook niet de productie van kunst voorop, maar het experimenteren met alternatieve leefwijzen. Velen hadden er bewust voor gekozen om buiten de ‘mainstream’ te leven. In de discussies die in politiek en beleidskringen ontstonden naar aanleiding van het raadsadres ging het echter al vrij snel alleen nog over kunstenaars. Dat kwam ten dele door de manier waarop de krakers zich in de politieke discussies presenteerden. Vertegenwoordigers van sommige panden hadden het inderdaad enkel en alleen over kunstenaars. De nadruk op kunst werd in oktober 1999 versterkt toen het Algemeen Dagblad de conclusies van een nog niet verschenen rapport van het Cultuurfonds van de Bank van Nederlandse Gemeenten publiceerde. Volgens die rapportage liep Amsterdam risico om zijn artistieke beroepsbevolking te verliezen door de stijgende prijzen van woningen en atelierruimte. Maar wat aan de Amstel wellicht voor meer opwinding zorgde, was dat het rapport Rotterdam als beste locatie voor kunstenaars naar voren bracht. Door de discussie te fixeren op kunstenaars dreigden de andere bedrijfjes in de gekraakte panden uit het blikveld te raken. In het uiteindelijke beleid werd de doelgroep echter toch verruimd. Enerzijds wilde de gemeente zich gaan inzetten voor het realiseren van goedkope atelierruimte voor individuele kunstenaars. Anderzijds werd getracht de groepen uit de gekraakte panden tegemoet te komen door het realiseren van goedkope woon-werkruimte voor groepen van kunstenaars, overwegend culturele ondernemers en ambachtelijke bedrijfjes. Ondanks deze verruiming in de definitie van de doelgroep, kreeg het beleid volgens veel uit kraakpanden afkomstige groepen niet de invulling waar op gehoopt was. Ontruimingen gingen gewoon door en alternatieve locaties werden niet gevonden of er werden naar de smaak van de toekomstige gebruikers te veel voorwaarden aan verbonden. In oktober 2000 werd in het centrum van Amsterdam, nabij de dierentuin Artis een aantal gebouwen ontruimd die bekend stonden als de Kalenderpanden. De panden waren sinds 1996 gekraakt en werden sindsdien gebruikt voor woon-, werken cultuurdoeleinden. In de Kalenderpanden vonden diverse concerten en voorstellingen plaats. De dreiging van ontruiming kreeg in de media, en met name in Het Parool volop aandacht en bovendien lieten verschillende prominenten uit de stad, waaronder schrijver Geert Mak, hun stem horen in een poging om ontruiming te verhinderen. De krakers konden rekenen op de nodige steun van de Amsterdamse bevolking. Uit een enquête van het gemeentelijke bureau voor de statistiek (O+S) in augustus 200 verklaarde 49 procent van de Amsterdammers zich tegenstander van ontruiming. Ongeveer 28 procent was voorstander, en de resterende 23 procent had geen mening. Dat de Kalenderpanden zo in de aandacht
63
stonden, kwam ook doordat de dreigende ontruiming breed werd gerepresenteerd als een indicatie van de verschraling van de Amsterdamse binnenstad. Bij de daadwerkelijke ontruimingsoperatie verzetten de krakers zich met geweld, en in de nasleep ervan richtte de berichtgeving in de media zich vooral op de gewelddadigheden. Burgemeester Patijn haastte zich overigens om in Het Parool van 2 november te verklaren dat het geweld grotendeels kwam van sympathisanten van de krakers, die zelf niet in de Kalenderpanden hadden gewoond of gewerkt. De meeste bewoners hadden de panden al voor de ontruimingsoperatie verlaten. De uitverkoop van de binnenstad was een item dat nu veel minder aandacht kreeg. “Broedplaats is een scheldwoord geworden” kopte het NRC Handelsblad op 4 november. Daarmee legde de krant de vinger precies op de zere plek. De Kalenderpanden werden een symbool van onbegrip over het handelen van de gemeente. In krakerkringen was ‘broedplaats’ inderdaad verworden tot een vies woord; steeds vaker werd gesproken van vrijplaatsen als de tegenhangers van de door de overheid opgezette en gereguleerde broedplaatsen. Overigens bleef het aantal onder het broedplaatsenbeleid gerealiseerde woon- en werkruimten beperkt. Eind 2004 zijn vermoedelijk ongeveer 900 ruimtes gerealiseerd, terwijl de doelstelling minimaal 1400 ruimtes was. Maar kritiek op de moeizame realisatie van woon- en werkruimten viel steeds meer in het niet bij de kritiek dat werkelijke rommelzones niet te maken zijn. Die ontstaan spontaan, en verdwijnen ook weer vanzelf. Krakers en kunstenaars met een krakerachtergrond benadrukken het belang van eigen initiatief en zelfregulering. De Amsterdamse discussie over broedplaatsen heeft een ‘authentiek’ tintje door de lange kraaktraditie in de stad. Veel kunstenaars en culturele ondernemers uit het krakermilieu verzetten zich tegen, wat zij noemen, de ‘mainstreaming’ van hun activiteiten (Vrije Ruimte, 2001). De meeste zien hun kunstactiviteiten niet als een opstap naar een hoge positie in de creatieve industrie, maar juist als een uiting van een alternatieve leefwijze en economie die niet geleid wordt door winstbejag. De vrijplaats staat daarbij symbool voor een plek waar het mogelijk is om buiten de gevestigde orde te blijven. In München zijn de maakbaarheid van rommelzones, en de rol van de lokale overheid daarbij, eveneens ter discussie gesteld. München kent niet zoals Amsterdam een uitgebreide geschiedenis met krakerbewegingen. Vanaf 1996 ontwikkelde zich in de stad echter toch een soort rommelzone die in veel opzichten doet denken aan de broed- en vrijplaatsen in Amsterdam, maar die vanaf het begin in feite een goed verkopend product was. Op een steenworp afstand van het belangrijke treinstation München-Ost stond op meer dan 60.000 vierkante meter groot terrein een Knödelfabrik, een aardappelfabriek van de firma Pfanni. De eigenaar besloot de fabriek begin jaren negentig te sluiten en het terrein voor herontwikkeling beschikbaar te maken. Al vanaf het begin was duidelijk dat het terrein geen nieuwe industriële functie zou krijgen. Daarmee hield de consensus tussen gemeente en landeigenaar echter op. Terwijl de grondeigenaar een toekomst voor het terrein zag weggelegd als hoogwaardige bedrijfslocatie met luxe woningen, hield de gemeente vast aan vooral woningen, waarvan bovendien een vijfde in de sociale sector zou moeten worden gerealiseerd. Er ontstond een patstelling tussen gemeente en grondeigenaar die herontwikkeling blokkeerde. De gemeente zette slechts schoorvoetend een uitermate traag proces in gang om de noodzakelijke bestemmingsplanwijziging door te voeren. Halverwege de jaren negentig deed zich echter een interessante ontwikkeling voor. De ondernemers Wolfgang Nöth en Gabi Scheffel toonden interesse om op het terrein een uitgaanscentrum te creëren. Zij hadden al aan de basis van een ‘alternatieve’ uitgaansgelegenheid gestaan die drie jaren lang op het terrein van het oude vliegveld in München-Riem gevestigd was geweest. De toekomst van dat terrein, dat door de gemeente was opgekocht, lag al lang vast; er zou een nieuw beursterrein en een compleet nieuw stadsdeel op worden gebouwd. Nöth en Scheffel waren daarom op zoek naar een andere locatie om hun concept voort te zetten. Hoewel zowel gemeente als grondeigenaar niet erg gecharmeerd waren van het idee dat er een alternatief uitgaanscentrum zou ontstaan achter het station München-Ost, gingen beide partijen uiteindelijk akkoord met de plannen van Nöth en Scheffel. Voor de gemeente betekende dit dat een ongebruikt stuk grond in het
64
centrum weer een functie zou verdwijnen, terwijl de grondeigenaar door verhuur van het terrein weer inkomsten kreeg. Afgesproken werd dat het terrein voor drie jaar gebruikt mocht worden voor uitgaansgelegenheden en een dagelijkse vlooienmarkt. Nöth en Scheffel lieten het terrein zoals het er bij lag, en startten onmiddellijk de verhuur van de op het terrein staande fabriekshallen. Huren bleven laag en vanwege de tijdelijke aard van het terrein bleven grote investeerders weg. Dat bood startende ondernemers de gelegenheid om goedkoop aan werkruimte te komen. Het bleek een succesformule; binnen een half jaar was de beschikbare ruimte verhuurd. Niet alleen clubs, discotheken, bars, restaurants en bioscopen toonden interesse in de voormalige aardappelfabriek. Ook allerlei kunstenaars en zelfstandige ondernemers in de creatieve industrieën wilden graag werkruimte huren. Dat was in München-Riem vanwege de aard van dat terrein niet voorgekomen. Meer dan zestig beeldend kunstenaars vormden op eigen initiatief het voormalige gebouw Werk III om tot het grootste ateliergebouw in München. De maandelijkse huurprijs schommelde rond de drie euro per vierkante meter. Voor de huurprijs was een systeem bedacht waarbij huur werd vastgesteld op basis van gedraaide omzet. Binnen korte tijd was het Kunstpark Ost, zoals het terrein voortaan heette, een levend stukje München geworden met een bont mengeling van uitgaansgelegenheden, sportfaciliteiten, ateliers en creatieve bedrijvigheid. Over bezoekersaantallen hoefde het terrein ook niet te klagen; het Kunstpark trok maandelijks meer dan 300.000 bezoekers. Geen wonder dat ook de nationale Duitse pers zich op het nieuwe fenomeen stortten. Het gerenommeerde dagblad de Frankfurter Allgemeine Zeitung kopte in 1997 zelfs dat München in Kunstpark Ost sterk op New York leek. De BILD Zeitung noemde het Kunstpark het grootste Mekka van jeugdcultuur in Duitsland. Het Kunstpark Ost was een mengeling worden van enerzijds geplande en gecoördineerde ‘broedplaatsexploitatie’ en anderzijds spontane groei. Dat werd een geslaagde combinatie. De oude aardappelfabriek had voldoende aantrekkingskracht op de vrije, onafhankelijke kunstenaars en creatievelingen, die bovendien profiteerden van de eenheid waarmee het Kunstpark Ost geprofileerd werd; want in feite was het Kunstpark Ost een bedrijf. Marketing werd verzorgd door Nöth en Scheffel, terwijl de huurders een hoge mate van vrijheid kregen in het gebruik van de gehuurde ruimtes. De gemeente had inmiddels ingezien dat het Kunstpark een positieve invloed had op het imago van München als stad, maar de gemeente was niet bereid om het Kunstpark op de locatie in München-Ost te laten voortbestaan. Wel verschoof de discussie van de vraag ‘wat is er tegen op het Kunstpark?’ naar ‘waar kan het Kunstpark eventueel voortbestaan?’ Na een verlenging van het pachtcontract moest het Kunstpark Ost in januari 2003 officieel de deuren sluiten zonder dat een alternatieve locatie al gereed was. Nöth is met de meest succesvolle clubs van het Kunstpark uitgeweken naar het naastgelegen Optimolterrein, dat in oppervlakte echter veel kleiner is. De eigenaar van de aardappelfabriek, Eckhardt, heeft alsnog een doorstart gemaakt met een aantal nog op het terrein gevestigde uitgaansgelegenheden en bedrijfjes. Die mogen echter alleen blijven als ze zich aan striktere gebruiksregels houden. Volgens Nöth is daarmee de magie gebroken, hetgeen de Süddeutsche Zeitung fraai illustreert met een verwijzing dat er in het tot Kultfabrik omgedoopte Kunstpark nu vuilnisbakken staan. En inderdaad, wie in Kunstpark Ost is geweest, zal op straat vergeefs hebben gezocht naar een vuilnisbak. En toch lag aan de basis van het Kunstpark een uitgekiend concept. Dat concept stelde dat vuilnisbakken niet pasten in het beeld van een ongeordende rommelzone. Het is echter de vraag in hoeverre zo’n geleide rommelzone in de toekomst nog mogelijk is. De gemeente München lijkt inmiddels overtuigd van het belang van een uitgaanszone voor jeugdcultuur (het woord tegencultuur wordt niet gebruikt) en van goedkope ateliers en werkruimte voor creatieve ondernemers, maar de kennelijk aantrekkingskracht van al dan niet gemaakte chaos lijkt de bestuurders te ontgaan. Volgens de laatste plannen kan het Kunstpark Ost op zijn vroegst vanaf 2006 terecht op een speciaal gebouwd, en door de gemeente gesubsidieerd terrein in het noorden van München. Het hele terrein is echter
65
strak gepland. Het meest tekenend is wellicht dat uitgaansgelegenheden en bedrijfsruimtes op het nieuwe terrein strikt van elkaar gescheiden zullen zijn. De aanwezigheid van uitgaansgelegenheden heeft vanaf het begin een stempel gedrukt op de representatie van het Kunstpark als een centrum van jeugdcultuur. Kunstenaars en creatieve ondernemers hebben, tot hun eigen tevredenheid, kunnen meeliften op het succes van het Kunstpark. In tegenstelling tot de broedplaatsen in Amsterdam heeft het Kunstpark in de beeldvorming van de betrokkenen altijd midden in de creatieve industrie gestaan; de verzetsstempel die door de krakers in Amsterdam op de rommelzones wordt gedrukt is in München welhaast afwezig. In München staat de rommelzone gelijk aan een ruimte voor jeugdcultuur die goed aansluit op de overige consumptiemilieus in de stad. Het ongeordende overkomen van het Kunstpark is altijd bewaakt door private ondernemers die in tegenstelling tot de Amsterdamse krakers wel degelijk een winstoogmerk hebben, en daar ook ronduit voor uit zijn gekomen.
66