2010 Hoe schat jij? Een onderzoek naar de schattingsnauwkeurigheid van verpleegkundigen en dialysepatiënten
Saskia Ebing Sint Ignatiusgymnasium klas 6 Begeleider: A. J. Ringeling Wiskunde B en Biologie 2-3-2010 0
Hoe schat jij?
1
Voorwoord De aanleiding van dit onderzoek is een opmerking van mijn vader geweest over zijn werk. Hij werkt als Cardiac Care-verpleegkundige en daarvoor moet hij wel eens schatten hoeveel een patiënt gebraakt of geplast heeft. Hij vroeg zich af of verpleegkundigen wel goed kunnen schatten. Dit heb ik naderhand wat verder ontwikkeld en uiteindelijk doorgetrokken naar dialysepatiënten voor wie het belangrijk is om niet te veel in vocht aan te komen, en dus goed te schatten, en naar verpleegkundigen op de dialyseafdeling. Ik heb dit onderzoek gedaan in het kader van mijn profielwerkstuk. Iedere vwo-leerling moet een profielwerkstuk maken over minimaal één profielvak en bij ons op school ook nog een ander vak. Ik heb als profielvak wiskunde B gekozen en als keuzevak biologie. De wiskunde zie je in mijn werkstuk terug in de statistiek en de biologie in de hele context daaromheen. Verder zit er ook nog een maatschappelijke kant aan mijn onderzoek, wat ik erg leuk vind. Over het schatten van hoeveelheden vloeistof heb ik geen onderzoeken kunnen vinden. Daardoor vond ik dit onderzoek extra uitdagend. Ik hoop dat mijn onderzoek aanleiding zal geven tot verder onderzoek naar deze vorm van schatten. Het literatuuronderzoek is er vooral voor bedoeld als je niet thuis bent in de dialyse en in de statistiek. Het draagt niet bij aan de beantwoording van de onderzoeksvragen. Voordat je aan de onderzoeksresultaten begint, adviseer ik nog om de gebruikte begrippen voor de onderzoeksresultaten even door te nemen, omdat het anders lastiger te begrijpen is. Om het veelvuldig gebruik van het woord ik te voorkomen en de leesbaarheid te vergroten heb ik gekozen voor een beschrijvende vorm. Dan wil ik nog een aantal mensen bedanken. Allereerst bedank ik mijn vader voor zijn steun en commentaar tijdens het onderzoek. Ik wil Bob Planqué, universitair docent aan de VU, ook graag bedanken voor zijn geduld en dat hij mij in contact heeft gebracht met Geert Geeven, promovendus aan de VU. Ik ben Geert erkentelijk voor zijn adviezen over de statistiek van mijn onderzoek. Daarnaast wil ik Kees Bogert, docent biologie van het Sint Ignatiusgymnasium, bedanken voor zijn adviezen. Albert Ringeling, docent wiskunde van het Sint Ignatiusgymnasium, bedank ik dat hij mijn profielwerkstukbegeleider wilde zijn. De patiënten en de medewerkers van de dialyseafdeling van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis wil ik bedanken voor hun hulp en medewerking aan mijn onderzoek, dat zonder hun hulp niet tot stand was gekomen. In het bijzonder wil ik graag noemen: Dorien van de Molen, afdelingshoofd, Margreet Ensing, teamleider, Sander Ritsma, dialyseverpleegkundige, en Aafke van der Veen, diëtist.
Hoe schat jij?
2
Inhoud Samenvatting............................................................................................................................................3 Inleiding ....................................................................................................................................................4 Onderzoeksvragen....................................................................................................................................4 Literatuuronderzoek Dialyse .................................................................................................................................................7 Statistiek ........................................................................................................................................... 16 Onderzoeksopzet en uitvoering ............................................................................................................ 36 Uitleg over gebruikte begrippen en onderzoeksresultaten Uitleg over gebruikte begrippen in de onderzoeksresultaten ......................................................... 47 Patiënten .......................................................................................................................................... 50 Medewerkers ................................................................................................................................... 78 Vergelijking patiënten en medewerkers ........................................................................................ 102 Conclusie ............................................................................................................................................. 107 Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 108 Discussie .............................................................................................................................................. 109 Evaluatie .............................................................................................................................................. 110 Bronvermelding ................................................................................................................................... 112 Illustratieverantwoording.................................................................................................................... 113 Bijlage 1: Vragenlijst patiënten .................................................................................................................. 114 2: Vragenlijst verpleegkundigen ..................................................................................................... 116 3: Gegevens patiënten ................................................................................................................... 118 4: Gegevens medewerkers ............................................................................................................. 120
Hoe schat jij?
3
Samenvatting Het goed kunnen schatten van hoeveelheden vocht is voor bepaalde groepen mensen zeer belangrijk, zoals dialysepatiënten en medisch personeel. In deze studie zijn hemodialysepatiënten (n = 30), dialyseverpleegkundigen en dialyseassistenten (n = 26) van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam onderzocht. Hierbij hebben de deelnemers van zes glazen, gevuld met een bepaalde hoeveelheid water, een schatting gemaakt van de hoeveelheid water die erin zat. De eerste ronde van schattingen per persoon was zonder hulpmiddel en de tweede ronde met een hulpmiddel. Er zijn twee hulpmiddelen onderzocht, namelijk een koker (patiënten: n = 17, personeel: n = 12) en een fles (patiënten: n = 13, personeel: n = 14). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een hulpmiddel kan helpen. De fles bleek meer hulp te bieden aan deelnemers met een lagere scholing en een lager wiskunde-examenniveau. De koker bood juist meer hulp aan de deelnemers met een hogere scholing en een hoger wiskunde-examenniveau.
Hoe schat jij?
4
Inleiding Schatten komt in de dagelijkse situatie zeer vaak voor. Vaak zijn we er ons niet eens van bewust. Voor sommige mensen is het belangrijk om nauwkeurig en goed te kunnen schatten. Hierbij horen dialysepatiënten. Zij mogen maar een maximale hoeveelheid vocht per dag tot zich nemen. Te veel vocht is schadelijk voor hun gezondheid. Ook voor medisch personeel is het van belang dat ze goed kunnen schatten. Zij moeten bijvoorbeeld aan patiënten kunnen uitleggen hoeveel er in een kopje gaat.
Onderzoeksvragen Hoofdvraag: a. Hoe goed schatten verpleegkundigen en dialysepatiënten hoeveelheden vloeistof? b. Hoe zou dit verbeterd kunnen worden?
Deelvragen: Hoofdvraag a: 1. Hoe goed schatten verpleegkundigen op de dialyseafdeling hoeveelheden vloeistof? Goed schatten wordt in dit onderzoek gedefinieerd als twee maatstaven: 1. Het gemiddelde van de hele groep moet dichtbij de echte hoeveelheid zitten; 2. De standaarddeviatie moet klein zijn, zodat er weinig spreiding is; Omdat het op deze manier nog steeds een relatief begrip is, worden verpleegkundigen en dialysepatiënten met elkaar vergeleken, verpleegkundigen zonder en met hulpmiddel en dialysepatiënten zonder en met hulpmiddel. 2. Hoe goed schatten hemodialysepatiënten hoeveelheden vloeistof? Dezelfde methode van goed schatten bij de verpleegkundigen wordt ook gebruikt bij de patiënten. 3. Wat hebben de volgende factoren voor invloed op de schattingsnauwkeurigheid van de hiervoor genoemde groepen?: a. Geslacht Hypothese Mannen en vrouwen kunnen evengoed schatten. b. Leeftijd Is schatten oefening baart kunst? Hypothese Oudere mensen kunnen beter schatten, omdat zij meer levenservaring hebben met koken en het inschenken van vloeistoffen. c. Geboorteland Hypothese Mensen die in het buitenland geboren zijn, zijn even goed in schatten als mensen die in Nederland geboren zijn. d. Opleidingsniveau Hypothese Mensen die een hogere opleiding hebben gehad, kunnen beter schatten dan mensen die een lagere opleiding hebben gehad. Het zou namelijk kunnen, dat om hoeveelheden vloeistof te schatten een bepaald abstractievermogen en ruimtelijk inzicht nodig is. e. Wiskundeniveau Er is een onderzoek gedaan naar aangeboren getalbegrip en goed zijn in wiskunde (http://www.kennislink.nl/publicaties/schatten-is-goed-voor-je). Dit werd onderzocht door kinderen van 14 jaar te laten kijken naar een scherm waar blauwe en gele stippen op verschenen gedurende 200 milliseconde. Vervolgens moesten ze aangeven of er meer blauwe of
Hoe schat jij?
4.
5.
5
meer gele stippen te zien waren geweest. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat kinderen die dit beter konden, ook betere resultaten hadden voor wiskunde. Zou zoiets dergelijks ook gelden voor het schatten van hoeveelheden vloeistof en goed zijn in wiskunde? Dit goed zijn in wiskunde is als twee maatstaven gedefinieerd, namelijk een hoog wiskundeniveau hebben en een hoge wiskundescore hebben. Hypothese Hoe hoger het wiskundeniveau is, des te beter zal de schatting zijn. En hoe hoger de wiskundescore is, des te beter zal de schatting zijn. f. Hoogste verpleegkundige opleiding Hypothese Hoe hoger de verpleegkundige opleiding zal zijn, des te beter zal de schatting zijn. Hiervoor geldt dezelfde verklaring als bij het opleidingsniveau. g. De tijdsduur van het hebben van een vochtbeperking bij dialysepatiënten Dit is eigenlijk een andere variant op de ‘oefening baart kunst’ variant. Hypothese Hoe langer dialysepatiënten een vochtbeperking hebben, des te beter zijn ze in het schatten, omdat ze dan meer ervaring hebben met het schatten van vloeistoffen. h. De tijdsduur van gediplomeerd verpleegkundige zijn Dit is ook een variant op ‘oefening baart kunst’. Hypothese Hoe langer verpleegkundigen gediplomeerd zijn, des te beter zijn ze in het schatten, omdat ze dan al langer vloeistoffen hebben moeten afmeten. i. De mate waarin de patiënt dorst heeft Het zou kunnen dat als patiënten veel dorst hebben, ze hoeveelheden vloeistof onderschatten. Hypothese Hoe meer dorst een patiënt heeft, des te meer glazen zal hij onderschatten. Wat voor verband bestaat er tussen het onderschatten en het aankomen in vocht bij dialysepatiënten? Hypothese Patiënten die veel in vocht aankomen onderschatten meer glazen, omdat ze waarschijnlijk in het dagelijkse leven ook de hoeveelheid vocht onderschatten, die ze tot zich nemen. Wat is de meest succesvolle schattingsmethode?
Hoofdvraag b: 1. Hoe schatten dialysepatiënten op dit moment hoeveelheden vloeistof? 2. Op welke manieren zou dit verbeterd kunnen worden? 3. Is de schattingsnauwkeurigheid toegenomen met het gebruik van het hulpmiddel? Hypothese De deelnemers zullen de hoeveelheden vloeistof beter schatten met hulpmiddel, omdat het hulpmiddel waarschijnlijk als een referentiekader zal werken.
Hoe schat jij?
6
Literatuuronderzoek
Hoe schat jij?
7
Literatuuronderzoek Welke mensen hebben een vochtbeperking? De meeste mensen die een vochtbeperking hebben, zijn cardiologiepatiënten en dialysepatiënten. (3) Cardiologiepatiënten Cardiologiepatiënten zijn mensen die problemen hebben met hun hart. De groep cardiologiepatiënten die een vochtbeperking krijgen zijn mensen met hartfalen vanwege een onvoldoende pompfunctie. Deze mensen mogen niet te veel vocht binnen krijgen, om extra belasting voor het hart te voorkomen. Het hart kan deze inspanning namelijk niet meer leveren, waardoor vocht wordt vastgehouden in het lichaam. Eén van de symptomen zijn opgezette enkels bij rechts decompensatie cordis. Hierbij faalt de rechterhartkamer. Bij het falen van de linkerhartkamer, links decompensatie cordis, staan de kortademigheidsklachten op de voorgrond. Dit symptoom is het gevolg van overvulling van het longvaatbed. Door o.a. een vochtbeperking in te stellen, probeert men overvulling te voorkomen. (1,2) Dialysepatiënten Dialysepatiënten hebben problemen met hun nieren. Deze functioneren niet meer goed. De nieren filteren normaal het bloed van onder andere afvalproducten en giftige substanties. Bij dialysepatiënten moet het bloed kunstmatig gefilterd worden door een kunstnier. Doordat hun nieren minder goed werken, plassen ze in de meeste situaties ook minder. Om te voorkomen dat hun lichaam te veel vocht vasthoudt, krijgen zij ook een vochtbeperking. (4)
Wat is dialyse? Om te begrijpen wat dialyse is, is het van belang om wat meer over de nieren te weten. Het urinesysteem Het urinesysteem bestaat uit de nieren, de urineleiders, de blaas en de plasbuis. De urine wordt gevormd in de nieren en gaat via de urineleiders naar de blaas. Daarin wordt het tijdelijk opgeslagen. Een volwassen persoon kan gemiddeld een halve liter in de blaas opslaan. Vervolgens verlaat de urine het lichaam via de plasbuis. (8) Waar liggen de nieren? De nieren liggen, van voren gezien, achter de darmen en onder het middenrif. Dit wordt ook wel retroperitoneaal genoemd. Ze worden beschermd door de ribben, spieren en vet (zie figuur 1). Ze zijn boonvormig en ongeveer twaalf centimeter lang. Hun gewicht ligt rond de 160 gram. (6) Bovenop de nieren liggen de bijnieren. Ze hebben niet, zoals de naam doet vermoeden, direct iets met de nieren of het urinesysteem te maken. Hun functie is het produceren van hormonen, waaronder adrenaline, noradrenaline en geslachtshormonen. (7,8)
Figuur 1 De ligging van de nieren gezien vanaf de rug Kidney = nier Adrenal gland = bijnier Ureter = urineleider
Hoe schat jij?
8
Hoe zijn de nieren opgebouwd en wat is hun werking? De nieren zijn grof gezegd opgebouwd uit de nierschors, het niermerg en het nierbekken. Via de nierslagader, een zijtak van de aorta, krijgen ze zuurstofrijk bloed aangevoerd, dat gezuiverd moet worden. Na het zuiveren verlaat het inmiddels zuurstofarme bloed de nieren via de nierader. Deze nierader mondt uit in de onderste holle ader, die weer naar het hart gaat. De geproduceerde urine met afvalstoffen verlaat de nier via het nierbekken, welke uitmondt in de urineleider. Het zuiveren van het bloed vindt plaats in zogeheten nefronen. Deze nefronen liggen gedeeltelijk in de nierschors en gedeeltelijk in het niermerg. Iedere nier heeft meer dan een miljoen nefronen. Een nefron is opgebouwd uit een nierbuisje, een glomerulus en een net van bloedvaten. Een aftakking van de nierslagader gaat de glomerulus binnen, daar vertakt de slagader zich in haarvaten. De glomerulus bestaat uit het kapsel van Bowman, het beginstuk van het nierbuisje, dat om de haarvaten van de nierslagader zit. In deze haarvaten worden het vocht en daarin opgeloste deeltjes uit het bloed gefilterd, het filtraat. In de haarvaten blijven rode bloedlichaampjes en eiwitten achter. Het filtraat wordt opgevangen in het kapsel van Bowman, waarna het verder het nierbuisje doorgaat. In het voorste nierbuisje wordt het grootste deel van het water en voedingsstoffen uit het filtraat weer geabsorbeerd door het bloed. Water en zout verlaten ook via de lus van Henle het filtraat. Nog overgebleven afvalstoffen, waaronder ook eventuele drugs, worden vanuit het bloed in het achterste nierbuisje gepompt. Via het achterste nierbuisje gaat de urine naar de verzamelbuis, waar nog meerdere nierbuisjes op zijn aangesloten. Deze verzamelbuis is ook nog water doorlaatbaar als het antidiuretisch hormoon (ADH) aanwezig is. Dit hormoon zorgt ervoor dat je niet uitdroogt. (8)
Figuur 2 Een dwarsdoorsnede van een nier
Figuur 3 Een nefron
Wat zijn de functies van de nieren? De nieren zijn erg belangrijk voor het in stand houden van de homeostase van het lichaam. Dit doen ze op verschillende manieren: (8) Ze reguleren de concentratie van ionen in het bloed, zoals natrium en kalium; Ze reguleren het watergehalte van het bloed; Ze houden de pH-waarde van het bloed constant; Ze houden belangrijke voedingsstoffen zoals glucose en aminozuren in het bloed; Ze scheiden hormonen af, waaronder erythropoietine dat de rode bloedcellen productie stimuleert;
Figuur 4 Een nefron
Hoe schat jij?
9
Ze elimineren afvalproducten van cellen zoals ureum, dat een afvalproduct is van aminozuren en dat het hoofdbestanddeel van de urine vormt.
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van chronisch disfunctioneren van de nieren? Bij tienduizenden Nederlanders werken de nieren niet goed. Dit kan komen door een aangeboren afwijking, een nierbeschadiging, een ontsteking, door diabetes of een hoge bloeddruk. Nu zullen kort de meest voorkomende oorzaken van het disfunctioneren van nieren behandeld worden. Glomerulonefritiden De Nederlandse naam voor deze ziektebeelden is nierfilterontsteking. Bij Glomerulonefritis komen er afwijkingen voor in de glomeruli. Hierdoor raken de nierfilters beschadigd. De kleine gaatjes in de filters worden nu groter. Daardoor gaan eiwitten en rode bloedlichaampjes ook in het filtraat zitten, terwijl zij normaal gesproken tegen worden gehouden. Nierfilterontsteking kan door meerdere oorzaken ontstaan en deze hoeven niet altijd ontstekingen te zijn, zoals de naam impliceert. Omdat de oorzaken kunnen verschillen, zijn er meerdere behandelingen mogelijk. (11,13,14) Pyelonefritis en interstitiële nefritis Beide ziektebeelden betreffen een ontsteking aan de nieren door bacteriën of virussen. Bij pyelonefritis is de nierbekken ontstoken en bij interstitiële nefritis is het interstitiële weefsel, het weefsel in de nier dat om de nierbuisjes heen ligt, ontstoken. Beide ontstekingen kunnen leiden tot een schrompelnier. Daarbij wordt het normale weefsel vervangen door bindweefsel als gevolg van de ontsteking. Hierdoor vermindert de functie van de nier sterk. Deze ontstekingen kunnen onder meer met antibiotica verholpen worden. (7,13,14) Erfelijke nierziekten De belangrijkste erfelijke nieraandoeningen zijn cystennieren en de ziekte van Alport. Nu even kort iets over de cystennieren. Dit is een ziekte, die voorkomt bij gemiddeld één op de duizend Nederlanders. Bij deze ziekte ontstaan er cysten in de nieren. Dat zijn holtes gevuld met vocht. Als deze te groot en te veelvuldig worden, gaan ze het gezonde nierweefsel verdringen, waardoor de nierfunctie achteruit gaat. De nieren nemen dan vaak toe in grootte en gewicht. Dit kan zelfs zo erg worden, dat ze enkele kilo’s gaan wegen (vergelijk met het normale gewicht van 160 gram) (zie figuur 5). Er bestaat nog geen goede behandeling voor deze ziekte. (9,13,14)
Figuur 5 Een cystennier (l.) en een gewone nier (r.)
Metabole en systeemziekten Metabole ziekten zijn stofwisselingsziekten. Systeemziekten zijn ziekten die betrekking hebben op één cel- of weefseltype (7). Hiertoe behoren onder andere nierstenen en diabetes. (14) Nierstenen zijn een vaak voorkomende kwaal, maar ze geven lang niet altijd klachten. Ze ontstaan door de vorming van onoplosbare zouten in de nierbekken in de geconcentreerde urine: dit wordt kristallisatie genoemd. Iedereen maakt bij tijd en wijlen kristallen. Meestal worden ze gewoon uitgeplast. Deze kristallen worden nierstenen genoemd als ze in de nier achterblijven. Ze kunnen de urineleider blokkeren, waardoor de urine er niet meer doorheen kan. Dit kan soms erg pijnlijk zijn en blijvende schade aan de nier toebrengen. Er zijn een aantal soorten behandelingen. Zo kunnen de stenen van buitenaf worden vergruisd met een niersteenvergruizer, die zeer krachtige schokgolven produceert. Soms moeten ze echter operatief worden verwijderd. (12)
Figuur 6 Een niersteen van 13 mm, waarbij duidelijk de kristallisatie te zien is
De nierschade die bij diabetes, ook wel suikerziekte genoemd, ontstaat, betreft aantasting van de bloedvaatjes en beschadiging van de nierfilters. Het is echter nog niet duidelijk op welke manier deze ziekte leidt tot nierschade. (15)
Hoe schat jij?
10
Hypertensie en arteriosclerose Een te hoge bloeddruk, hypertensie, kan schade berokkenen aan de nier. Bij een langdurig te hoge bloeddruk beschadigen en vernauwen de bloedvaten. Hierdoor gaat er minder bloed naar organen, waaronder ook de nieren. Dit kan leiden tot nierschade. Bij achteruitgang van de nierfilterfunctie gaat de nier stoffen uitscheiden, die voor een hoge bloeddruk zorgen. Op deze manier ontstaat er een vicieuze cirkel, die uiteindelijk leidt tot chronische nierinsufficiënte (chronisch disfunctioneren van de nieren). (16) Bij arteriosclerose, ook wel aderverkalking, is er sprake van een aantal processen waarna uiteindelijk de slagaderwand verhardt en verkalkt. Dit heeft ook een verhoogde bloeddruk tot gevolg. (7) Welke behandelingen zijn er mogelijk voor nierpatiënten? Er zijn verschillende behandelingen mogelijk voor nierpatiënten. Welke behandeling een patiënt krijgt, hangt af van hoe goed zijn of haar nieren nog functioneren. Het disfunctioneren van de nieren wordt vaak pas opgemerkt als 60% tot 70% van de nier is uitgevallen. Om verdere uitval van de nieren tegen te gaan, wordt er vaak een dieet voorgeschreven en medicijnen gegeven.(17) Toch kan het zijn dat de nieren verder achteruitgaan. Dit wordt levensbedreigend wanneer de nieren voor 90% tot 95% zijn uitgevallen; men spreekt van een chronische nierinsufficiëntie. Er blijven dan namelijk zoveel afvalstoffen in het lichaam achter, dat dit schadelijk is voor je lichaam. Het is dus nodig om dan met een niervervangende behandeling te beginnen. Er is de keuze uit hemodialyse, peritoneaaldialyse en een niertransplantatie. Hemodialyse Bij beide dialysevormen wordt het bloed gezuiverd met een kunstnier. Bij hemodialyse bevindt deze kunstnier zich buiten het lichaam. De patiënt moet twee tot drie keer per week naar een ziekenhuis of een dialysecentrum gaan om zijn bloed te laten spoelen. Een zo’n behandeling duurt tussen de drie en vijf uur. Daar zit of ligt hij naast het apparaat met de kunstnier. Via een slangetje in zijn ader wordt het Figuur 7 bloed mechanisch geDe hemodialyse opstelling pompt naar de kunstnier, waar het gezuiverd wordt. En via een ander slangetje gaat het bloed weer terug diezelfde ader in.
Figuur 8 De arm met de prikader
Voordat men met deze behandeling begint, moet de ader wijder gemaakt worden voor het regelmatig prikken. Dit gebeurt door een shunt aan te leggen tussen een slagader en de ader. Door de druk in de slagader wordt de ader verwijdt, waardoor deze een dikkere wand aanlegt. Deze shunt wordt operatief aangelegd. De patiënt kan tijdens de behandeling op zijn plek iets anders doen, zoals lezen of tv kijken. (18) (Zie figuur 9) Figuur 9 Een patiënt die hemodialyse ondergaat, terwijl hij op de computer bezig is
Hoe schat jij?
11
Peritoneaaldialyse Hierbij wordt een spoelvloeistof in de buikholte ingebracht via een katheter. Deze wordt, net als de shunt bij hemodialyse, via een kleine operatie ingebracht. De spoelvloeistof neemt afvalstoffen op, waarbij het buikvlies als selectief doorlatend membraan dient. (Zie figuur 10) De twee bekendste methoden zijn CAPD (Continue Ambulante Peritoneaal Dialyse) en APD (Automatische Peritoneaal Dialyse). Het verschil is dat bij CAPD de patiënt vier tot vijf keer overdag de vloeistof zelf in de buikholte doet en deze na enkele uren ververst. Bij APD gebeurt de spoeling met vloeistof ’s nachts en door een machine. (18)
Figuur 10 Peritoneale dialyse
Niertransplantatie Dialyse is een vrij zware behandeling, die slechts acht tot tien procent van de nierfunctie overneemt. Dit is te weinig voor een volledige gezondheid. Bij een niertransplantatie krijgt iemand een nier van iemand anders. Hierdoor kan de nierfunctie vijftig procent worden, waardoor iemands gezondheid vooruitgaat. Voordat iemand voor een niertransplantatie in aanmerking kan komen, moet diegene een aantal onderzoeken ondergaan. Hierbij wordt onder andere de bloedgroep bepaald, om een geschikte donor te vinden. Daarna wordt iemand op een wachtlijst geplaatst. Dan kan het nog jaren duren, voordat er een geschikte donor beschikbaar is. Als iemand een donornier heeft gekregen, is er altijd de kans op afstoting, omdat de donornier toch lichaamsvreemd is. Daarom moet men zware medicijnen nemen om het immuunsysteem te onderdrukken. Als de donornier van een bloedverwante is, dan is de kans op afstoting een stuk kleiner. (19)
Figuur 11 Een donornier
Diëten Aan de hand van laboratoriumwaarden (labwaarden) kan een diëtist besluiten om een patiënt op dieet te zetten. Als de afwijkende labwaarden niet verbeterd kunnen worden met voeding, wordt er vaak besloten om tot medicijnen over te gaan, bijvoorbeeld fosfaat- en kaliumbinders. Voor hemodialysepatiënten en peritoneaal dialysepatiënten bestaan er verschillende diëten. Binnen deze twee hoofdgroepen, heb je ook nog allemaal subgroepen, bijvoorbeeld predialysepatiënten, patiënten die nu nog niet dialyseren, maar dit in de toekomst wel gaan doen. Deze groep heeft bijvoorbeeld een eiwitbeperking nodig, terwijl hemodialysepatiënten en peritoneaaldialysepatiënten juist een eiwitverrijking nodig hebben. Hemodialysepatiënten hebben over het algemeen een strikter dieet nodig dan peritoneaaldialysepatiënten. De diëten verschillen vaak per patiënt en door de jaren heen veranderen de opvattingen ook door onderzoek over welke dieetvorm het beste is. Alle patiënten krijgen in ieder geval een natriumbeperking als ze een vochtbe-
Hoe schat jij?
12
perking krijgen. Er zijn verschillende dieetvormen die effect hebben op dialysepatiënten: eiwitten, natrium, kalium, fosfaat, vitaminen en mineralen en vocht. (14) Eiwitten Eiwitten zijn nodig voor de opbouw en herstel in ons lichaam. We kunnen geen reserves vormen van eiwit, waardoor we iedere dag voldoende eiwitten tot ons moeten nemen. De afbraakproducten van eiwit zijn energie en ureum. Bij predialysepatiënten kan het ureum vaak niet meer goed worden uitgescheiden. Als het ureumgehalte in het bloed te hoog wordt, kan er een eiwitbeperkt dieet worden voorgeschreven. (14) Bij zowel hemodialysepatiënten als peritoneaaldialysepatiënten is de eiwitbehoefte echter verhoogd. Dit komt omdat er veel eiwitten tijdens de dialyse verloren gaan. Een gezond mens heeft ongeveer 0,8 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht nodig per dag, maar de meeste mensen nemen meer eiwit tot zich. Bij achteruitgang van de nieren (predialysepatiënten) wordt deze hoeveelheid als restrictie opgegeven. Als mensen gaan dialyseren is er een eiwitbehoefte van 1 – 1,2 gram per kilogram lichaamsgewicht. (10) Natrium Natrium is een mineraal. Samen met water en andere mineralen zorgt natrium voor handhaving van het osmotische evenwicht. Dit evenwicht is belangrijk voor de samenstelling van het bloed en de werking van het lichaam. Natrium zorgt er ook voor dat het lichaam vocht vasthoudt. Gezonde mensen plassen al het natrium dat ze in voedsel gegeten hebben weer uit. De hoeveelheid natrium en water blijven hierdoor constant. Bij verminderde nierfunctie blijft er teveel natrium achter in het lichaam en houdt het lichaam dan ook meer vocht vast. Dit heeft meer dorst tot gevolg; men krijgt last van oedeem (vochtophoping) en een hoge bloeddruk. (10,14) Het lichaam heeft al genoeg aan 500 mg natrium per dag, maar mensen nemen normaliter meer natrium tot zich. (10) Dialysepatiënten moeten echter minder natrium tot zich nemen. Bij peritoneaaldialyse is de natriumbeperking vaak milder (2000-2400 mg/dag) dan bij hemodialyse (2000-3000 mg/dag). Kalium Kalium heeft evenals natrium een rol in het handhaven van de osmotische waarde. Verder komt kalium voor in de spiercellen en speelt het een belangrijke rol in de geleiding van zenuwprikkels. Gezonde nieren scheiden het kalium dat met de voeding is binnengekomen weer uit. Als de nierfunctie echter verslechtert, blijft er teveel kalium in het lichaam achter, wat kan leiden tot hartklachten, zoals ritmestoornissen. Als het kaliumgehalte in het bloed veel te hoog is, kan er zelfs kans zijn op een hartstilstand. Voor een gezond mens is er geen minimum hoeveelheid kalium per dag aan te geven. De gemiddelde Nederlander gebruikt 4000 – 6000 mg kalium per dag. Dit is vrij veel, maar dit komt omdat kalium in bijna alle voedingsmiddelen voorkomt. Bij dialysepatiënten wordt er meestal een kaliumbeperking opgelegd van 2000 – 3000 mg per dag. (10) Fosfaat Fosfaat is een mineraal en speelt samen met calcium een belangrijke rol in de stevigheid van ons skelet. Als de nieren niet meer goed werken, wordt er te weinig fosfaat uitgeplast. Het fosfaat hoopt zich dan op in het bloed en kan dan allerlei problemen veroorzaken, zoals bloedvatverkalking en botproblemen. (10) Net als bij kalium is er geen minimumhoeveelheid fosfaat die een gezond mens per dag naar binnen moet krijgen. Ook komt fosfaat net als kalium in bijna al onze voedingsmiddelen voor, omdat het bindingen vormt met eiwit. Meestal wordt een fosfaatbeperking van 1200 – 1400 mg geadviseerd bij dialysepatiënten. (10) Vitaminen en mineralen Vanwege de beperkingen van het dieet en het verlies door de dialysebehandeling kan er een tekort ontstaan van vitaminen en mineralen. Deze worden vaak aangevuld met vitaminesupplementen. (14) Vocht Er wordt hier een aparte paragraaf aan gewijd, aangezien de vochtbeperking betrekking heeft op het onderzoek.
Hoe schat jij?
13
Over het algemeen geldt dat hoe slechter de nieren werken, des te strenger de diëten zijn, omdat de nieren dan minder schadelijke stoffen uitscheiden.
Hoe schat jij?
14
Wat houdt een vochtbeperking voor dialysepatiënten precies in? Vochtbalans Een gezond lichaam heeft ongeveer anderhalve liter vocht in vloeibare vorm nodig. Daarbij komt nog het vocht in vast voedsel, dat ongeveer een halve liter is. Totaal komt de vochtinname dan op twee liter te staan. Van deze hoeveelheid vocht verdwijnt een deel door ademen en transpiratie, ongeveer een halve liter. Het overgrote deel wordt via de urine uitgescheiden en een klein deel via de ontlasting. (zie figuur 12) Bij een dialysepatiënt functioneren de nieren niet meer goed. Hierdoor wordt er nog maar weinig urine aangemaakt en verdwijnt er via deze weg dus minder vocht. Als een dialysepatiënt meer vocht inneemt per dag dan hij met transpiratie, verdamping en urineproductie weer kwijt kan, dan ontstaat er een vochtoverschot. Bij een vochtoverschot kunnen onder meer de volgende problemen zich voordoen: Oedeem Onderhuidse vochtophoping, bijvoorbeeld opgezette enkels Longoedeem Vochtophoping bij de longen met kortademigheid tot gevolg Hypertensie (hoge bloeddruk) Het hart heeft het zwaarder met het rondpompen van het bloed door het lichaam, vanwege het overtollige vocht De schommelingen in de hoeveelheid vocht voor en na de dialysebehandeling en de hoge bloeddruk hebben een negatief effect op het hart- en bloedvatenstelsel. (20) Handhaving vochtbalans De beste manier om de vochtbalans te handhaven, is met een vochtbeperking. Hierbij mag de patiënt een halve liter drinken voor herstel van het vocht dat wordt getranspireerd en uitgeademd plus de hoeveelheid die een patiënt op een dag plast (restdiurese). De hoeveelheid die een patiënt plast, neemt af naarmate de nierfunctie verslechtert. De vochtbeperking moet soms in overleg worden aangepast, als de nieren verslechteren, maar ook als het een tijd lang heel warm weer is. Opname
Verlies
Vloeibaar vocht
1500 ml
Urine + klein deel in ontlasting
1500 ml
Vast voedsel
500 ml
Transpiratie + uitademing
500 ml
Figuur 12 De vochtbalans Als een patiënt toch te veel in vocht is aangekomen, kan er tijdens de dialysebehandeling vocht worden onttrokken aan de patiënt om hem weer op zijn streefgewicht te brengen. Het streefgewicht wordt voor iedere patiënt door de arts vastgesteld. Er wordt een maximum gesteld aan de vochtonttrekking, omdat een te grote vochtonttrekking hemodynamisch niet wordt verdragen door het lichaam. De patiënt kan onder andere een lage bloeddruk krijgen tijden de dialyse. Sommige patiënten kunnen beter tegen een grote vochtonttrekking dan anderen.
Hoe schat jij?
15
Richtlijn voor vochtbeperking Er is onderzoek gedaan naar hoe patiënten het best kunnen worden begeleid in het handhaven van hun vochtbeperking. Daaruit is een richtlijn ontstaan, waarbij vijf fasen te zien zijn. De richtlijn is gebaseerd op de beleving van de patiënt en ontwikkeld door Weldam e.a. (2004) (21) Fase 1: Inleven, verkennen en verdiepen De verpleegkundige gaat gesprekken voeren met patiënten om zoveel mogelijk over hun leven te weten te komen en zich in de patiënt te kunnen inleven. Fase 2: Doelen formuleren samen met de patiënt Hierbij geeft de patiënt aan, welke problemen, die uit fase 1 naar voren zijn gekomen, hij wil oplossen. De verpleegkundige stelt samen met hem doelen op. Fase 3: Samen zoeken naar strategieën om de vochtbeperking te kunnen naleven De patiënt en de verpleegkundige bedenken samen strategieën, die de patiënt kan proberen en waar hij uiteindelijk de beste voor zijn situatie uit kan kiezen. Fase 4: Samen met de patiënt de uitvoering bewaren De verpleegkundige heeft geregeld gesprekken met de patiënt om te zien of alles nog goed gaat. Fase 5: Evalueren en bijstellen als continu proces De patiënt en de verpleegkundige evalueren in de gesprekken hoe het nu gaat en of de doelen of de behandeling bijgesteld moeten worden. Maaike Hengst heeft deze richtlijn in praktijk gebracht bij een dialysepatiënt. Bij deze patiënt werkte de richtlijn erg goed. Ook al zijn de resultaten van haar onderzoek niet generaliseerbaar, het laat wel zien dat de richtlijn erg goed kan werken. Hulpmiddelen voor het handhaven van de vochtbeperking Patiënten ontwikkelen zelf vaak allerhande hulpmiddelen. Zo houden sommigen precies op een formulier bij hoeveel ze per dag drinken. Anderen meten vooraf precies de portie af en weer anderen hebben een vast dagschema, waarin staat wanneer er hoeveel gedronken mag worden. Ook gebruiken patiënten extra kleine glazen en kopjes. Patiënten ‘sparen’ soms voor speciale gelegenheden, zoals uit eten gaan of een feestje dat ’s avonds plaatsvindt. Dan drinken ze bijvoorbeeld gedurende de ochtend nauwelijks, zodat ze tijdens de middag ook wat kunnen drinken, als iedereen aan het drinken is. Als patiënten dorst hebben, dan drinken ze natuurlijk ook het liefst zoals gezonde mensen. Helaas mag dit niet. Daarom worden er allerlei manieren geprobeerd om de mond nat te houden. Sommigen nemen een ijsklontje met citroensap, dat bekend staat om het stillen van de dorst, in hun mond. Anderen nemen kauwgum. Sommige patiënten zijn ook heel inventief. Zo gaan ze extra sporten of in de sauna zitten, zodat ze meer zweten en weer extra mogen drinken. Sommige patiënten hebben ook een ijzeren zelfdiscipline en zoeken afleiding bij dorstgevoelens of ze denken bijvoorbeeld aan de gevolgen als ze te veel drinken, namelijk dat de kans op vroegtijdig overlijden groter wordt. Patiënten proberen ook zo min mogelijk natriumrijk voedsel te eten, om zo hun dorstgevoel in toom te houden. (22) Ook wordt er soms als tip gegeven om een fles te vullen met de hoeveelheid water, die per dag gedronken mag worden. Elke hoeveelheid die je wilt gaan drinken, meet je eerst af met de fles, daarna gooi je het water weg en doe je evenveel te drinken vloeistof in het glas. Zo houdt je overzicht op hoeveel je gedronken hebt en hoeveel je nog mag drinken. (23)
Hoe schat jij?
16
Welke verschillende meetniveaus zijn er? De meetniveaus Om later een keuze te maken in het gebruik van een analysetechniek en een grafiek, is het nodig om te weten dat er vier meetniveaus zijn waarop een variabele gemeten kan worden. Deze lopen op van ‘laag’ naar ‘hoog’: nominaal, ordinaal, interval en ratio. (24,25) Nominaal Variabelen op een nominaal meetniveau bestaan uit verschillende antwoordmogelijkheden, waar geen rangorde in zit. Ze kunnen dus in een willekeurige volgorde worden gepresenteerd. De variabelen zijn verder discreet. Dat wil zeggen dat er tussen twee categorieën geen andere variabele voorkomt. (24,25) Voorbeelden van nominale variabelen zijn: Geslacht:
0 man 0 vrouw
Meest gedraaide muziek bij u thuis:
0 HipHop 0 Klassiek 0 Pop 0 Overig
Figuur 13 Voorbeelden van nominale variabelen In surveys heb je ook vaak vragen waarbij je meerdere antwoorden aan kunt kruisen. Deze worden dan verwerkt met ‘0’ en ‘1’ als het hokje respectievelijk niet en wel is aangekruist. Deze variabelen horen ook bij het nominale meetniveau. Wat is uw favoriete tussendoortje? (meerdere antwoorden mogelijk) Mueslireep Koek Chocola Noten Chips Fruit Figuur 14 Voorbeeld van vraag met meerdere antwoorden met nominale variabelen Ordinaal Dit zijn variabelen, die net als nominale variabelen bestaan uit losse categorieën, maar waarbij de volgorde wel van belang is. Met deze variabelen kun je net als met de variabelen van het nominale meetniveau niet rekenen. (24,25) Voorbeelden:
Hoe schat jij?
17
Wat is uw opleidingsniveau?
O O O O O O O O
Lagere school Vmbo-praktisch Vmbo-theoretisch Havo Mbo Vwo Hbo Wo
Wat vindt u van het optreden van de premier?
O O O O O
Zeer sterk Sterk Noch sterk, noch zwak Zwak Zeer zwak
Figuur 15 Voorbeelden van ordinale variabelen
Interval Bij het interval niveau is er ook sprake van een logische volgorde, maar daarnaast hebben de verschillen tussen de antwoorden eenzelfde betekenis. Het verschil tussen 10 en 20 graden Celsius is evenveel als het verschil tussen 90 en 100 graden Celsius. Verder is er bij het intervalniveau geen sprake van een natuurlijk nulpunt. Het nulpunt kan wel afgesproken zijn, zoals bij Celsius en Fahrenheit. De verhoudingen tussen de waarden zijn niet gelijk. Daarom kan je niet zeggen dat het bij 20 graden Celsius twee keer zo warm is als bij 10 graden Celsius. Met interval variabelen kan gerekend worden. (24,25) Hoeveel graden is het vandaag? …… graden Celsius Figuur 16 Voorbeeld van een interval variabele Ratio Deze variabelen hebben net als de interval variabelen gelijke intervallen en er kan ook met deze variabelen gerekend worden. Bij ratio variabelen is er echter wel een natuurlijk nulpunt en er zijn ook gelijke verhoudingen. De ratio variabelen zijn van het hoogste meetniveau. (24,25) Hoeveel euro geeft u wekelijks uit aan boodschappen? …… euro Figuur 17 Voorbeeld van een ratio variabele Kwalitatief of kwantitatief Het verschil tussen kwalitatieve en kwantitatieve variabelen is, dat je bij de kwalitatieve variabelen niet kunt rekenen met de variabele en bij de kwantitatieve variabelen wel. Hieruit volgt dat het nominale en ordinale meetniveau kwalitatief zijn en het interval en het ratio meetniveau kwantitatief. (24)
Hoe schat jij?
18
De presentatie van onderzoekgegevens in getallen en grafieken Als je de data eenmaal vergaard hebt, is het belangrijk om te weten op welke manieren je de gegevens kunt presenteren. Dit onderdeel van de statistiek wordt de beschrijvende statistiek genoemd. Je kunt gegevens presenteren in getallen, maar ook grafisch. De hier behandelde presentatiemethodes zijn de frequentietabel, de centrummaten, de spreidingsmaten en de grafiek. Frequentietabel Frequentietabellen geven bij nominale en ordinale meetniveaus aan hoe vaak een bepaalde variabele voorkwam. Bij het interval meetniveau en het ratio meetniveau moeten eerst klassen worden gemaakt, waarna aangegeven kan worden hoe vaak de variabele in deze klasse voorkwam. In de tabel kunnen de absolute aantallen gegeven worden, maar kun je ook de percentages berekenen. Hierbij heb je drie soorten percentages: het percentage, het valide percentage en het cumulatieve percentage. Het ‘normale’ percentage bereken je door de frequentie van een variabele te delen door het totaal en dat te vermenigvuldigen met 100. Het valide percentage bereken je door alleen het aantal geldige waarnemingen te bekijken. Het kan namelijk wel eens voorkomen dat iemand een bepaalde vraag niet invult. Om het valide percentage te berekenen, deel je het aantal geldige waarnemingen van een bepaalde variabele door het totaal aantal geldige waarnemingen en dit vermenigvuldig je met 100. Het cumulatieve percentage is een optelling van het valide percentage tot 100 procent. (24,25) 𝑒𝑡 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 =
𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒 × 100% 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙
𝑒𝑡 𝑣𝑎𝑙𝑖𝑑𝑒 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 =
𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒 𝑣𝑎𝑛 𝑔𝑒𝑙𝑑𝑖𝑔𝑒 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑛𝑒𝑚𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 × 100% 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑔𝑒𝑙𝑑𝑖𝑔𝑒 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑛𝑒𝑚𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛
Hoeveel euro geeft u wekelijks uit aan boodschappen? Euro Frequentie Percentage 0 – 50 51 – 100 101 – 150 151 of meer Totaal Niet ingevuld
3 6 10 7 26 2 28
Totaal Figuur 18 Voorbeeld van een frequentietabel
10,7 21,4 35,7 25,0 92,8 7,1 100,0
Valide percentage 11,5 23,1 38,5 26,9 100,0
Cumulatief percentage 11,5 34,6 73,1 100,0
Centrummaten In plaats van gegevens in een tabelvorm te gieten, kun je ook werken met getallen. Daarvoor kun je centrummaten en spreidingsmaten gebruiken. Centrummaten worden gebruikt om het ‘centrum’ te bepalen. Met andere woorden: het gemiddelde te bepalen. Er zijn hier drie mogelijkheden voor in de beschrijvende statistiek: de modus, de mediaan en het gemiddelde. De modus De modus is de meest voorkomende waarde in een rij getallen. Het is gebruikelijk om deze rij eerst te rangschikken naar grootte. Dus bijvoorbeeld eerst de nullen en daarna pas de enen. Er kunnen ook meerdere modi zijn. Als er twee modi zijn, wordt dit bimodaal genoemd. De schrijfwijze van de modus is: 𝑋𝑚𝑜𝑑 . (24,25)
Hoe schat jij?
19
00011111122355677777788999 De modi zijn: 1 en 7 Figuur 19 Voorbeeld van twee modi in een rij waarnemingen (bimodaal) De mediaan De mediaan is de middelste waarneming na rangschikking van klein naar groot óf de categorie waarin de middelste waarneming voorkomt. De schrijfwijze is: 𝑋𝑚𝑒𝑑 of 𝑋50 . Bij een oneven aantal waarnemingen, deel je het totaal aantal waarnemingen door twee en rond je dit af naar boven. Het getal dat hier uitkomt, hoort bij de waarneming op deze plaats. (24,25) Een rij waarnemingen met de lengte 19: 0111112235567778899 19 = 9,5 = 10 2 de
Het 10 getal is 5, dus de mediaan is 5. Figuur 20 Voorbeeld van een mediaan in een rij met een oneven aantal waarnemingen Bij een even aantal waarnemingen, neem je het gemiddelde van getal a en b. Getal a is het getal op de plaats van de helft van het totale aantal waarnemingen en getal b is het getal op de plaats na het getal a. (24,25) Een rij waarnemingen met de lengte 20: 01111223556777788899 𝑃𝑙𝑎𝑎𝑡𝑠 𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙 𝑎 =
20 = 10 2
𝑃𝑙𝑎𝑎𝑡𝑠 𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙 𝑏 = 𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙 𝑎 + 1 = 11 Getal a = 5 en Getal b = 6 De mediaan is
𝐺𝑒𝑡𝑎𝑙 𝑎+𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙 𝑏 2
=
5+6 2
= 5,5
De mediaan is 5,5 Figuur 21 Voorbeeld van een mediaan in een rij met een even aantal waarnemingen Bij waarnemingen in categorieën gaat het berekenen van de mediaan op een soort gelijke manier, maar dan is de mediaan de categorie waar de middelste waarneming in voorkomt. (25) Hoeveel euro geeft u wekelijks uit aan boodschappen? Euro Frequentie 0 – 50 3 51 – 100 6 101 – 150 10 151 of meer 7 Totaal 26 De mediaan is het gemiddelde van waarneming 13 en 14. Deze waarnemingen zitten in de categorie 101-150 euro. Dus de mediaan is 101 – 150 euro. Figuur 22 Voorbeeld van een mediaan bij categorieën
Hoe schat jij?
20
Het gemiddelde Het gemiddelde van een aantal waarnemingen bereken je door alle waardes van de waarnemingen op te tellen en dit te delen door het totale aantal waarnemingen. De formule voor het populatiegemiddelde is: (24,25) 𝑁 𝑖=1 𝑥𝑖 𝑥= 𝑁
𝑥 is het gemiddelde N is de grootte van de populatie is de som van alle waarnemingen van plaats i tot en met n
Het steekproefgemiddelde is: 𝑥=
𝑛 𝑖=1 𝑥𝑖
𝑛
n is het aantal waarnemingen in de steekproef
Een rij waarnemingen met de lengte 19: 0111112235567778899 Het gemiddelde is:
𝑥=
19 1 𝑥𝑖
19
=
83 ≈ 4,4 19
Figuur 23 Voorbeeld van het gemiddelde van een rij waarnemingen Spreidingsmaten Met centrummaten kan je al een hoop zeggen, maar dit is niet altijd toereikend, zoals in figuur 25. 20 20 30 30 50 50 50 70 70 80 80
40 40 40 50 50 50 50 50 60 60 60
De modus: 50 De modus is 50 De mediaan is 50 De mediaan is 50 Het gemiddelde is 50 Het gemiddelde is 50 Figuur 25 Voorbeeld van twee verschillende rijen waarnemingen met dezelfde centrummaten In figuur 25 is te zien dat twee verschillende rijen waarnemingen wel dezelfde centrummaten kunnen hebben. Maar als je gaat kijken naar de maxima en minima, zie je dat deze veel groter zijn in de eerste rij dan in de tweede rij. Verder liggen de waarnemingen minder gecentreerd rond het midden in de eerste rij dan in de tweede rij. Kortom: het zou dus handig zijn om onze centrummaten te ondersteunen met nog een getal dat iets zegt over de spreiding. Dit kan met de spreidingsmaten. De twee meest gebruikte maten zijn de spreidingsbreedte (of variatiebreedte) en de standaarddeviatie. Spreidingsbreedte De spreidingsbreedte, ook wel variatiebreedte genoemd, is het verschil tussen de minimum en maximumscore. Bij numerieke variabelen is de spreidingsbreedte het makkelijkst vast te stellen. 20 20 30 30 50 50 50 70 70 80 80
40 40 40 50 50 50 50 50 60 60 60
De spreidingsbreedte: 80 – 20 = 60 De spreidingsbreedte: 60 – 40 = 20 Figuur 26 Voorbeeld van twee verschillende rijen waarnemingen met spreidingsbreedte
Hoe schat jij?
21
Standaarddeviatie De spreidingsbreedte heeft een beperking, namelijk dat niet alle gegevens gebruikt worden, waardoor deze waarde ook niet altijd toereikend is, zoals blijkt uit figuur 27. 10 50 50 50 50 50 90
20 20 20 50 80 80 80
De spreidingsbreedte: 90 – 10 = 80 De spreidingsbreedte: 80 – 20 = 60 Figuur 27 Voorbeeld van twee verschillende rijen waarnemingen met spreidingsbreedte In figuur 27 is te zien dat de eerste rij de grootste spreidingsbreedte heeft, maar de rest van de waarden zijn het gemiddelde. De tweede rij heeft de kleinste spreidingsbreedte, maar daar liggen de waarden verder van het gemiddelde af. In zekere zin heeft de tweede rij dus een grotere spreiding. Om dit probleem op te lossen kun je de standaarddeviatie ofwel standaardafwijking gebruiken. Hierbij neem je in ogenschouw hoe ver elke waarneming van het gemiddelde afligt. De formule voor de standaardafwijking van de populatie is:
𝜎=
𝑁 𝑖
𝑥𝑖 − 𝑥 𝑁
2
σ = kleine sigma = de standaardafwijking/standaarddeviatie Σ = grote sigma = de som van variabele i tot en met variabele n, waarbij voor elke variabele het verschil wordt berekend tot het gemiddelde (𝑥𝑖 − 𝑥 ) en waarbij dit verschil gekwadrateerd wordt. N is de populatiegrootte
De formule voor de standaardafwijking van een steekproef is: 𝑠=
𝑛 𝑖
𝑥𝑖 − 𝑥 𝑛−1
2
n is de steekproefgrootte
De berekening van de standaardafwijking van rijen van figuur 27 Rij 1 Euro Euro 𝒙𝒊 − 𝒙 𝒙𝒊 − 𝒙 𝟐 10 40 1600 20 50 0 0 20 50 0 0 20 50 0 0 50 50 0 0 80 50 0 0 80 90 40 1600 80 𝜎=
1600 + 5 ∙ 0 + 1600 = 21,38 𝑒𝑢𝑟𝑜 7
𝜎=
Rij 2 𝒙𝒊 − 𝒙 30 30 30 0 30 30 30
𝒙𝒊 − 𝒙
𝟐
900 900 900 0 900 900 900
3 ∙ 900 + 0 + 3 ∙ 900 = 27,77 𝑒𝑢𝑟𝑜 7
Figuur 28 Voorbeeld van de berekening van de standaardafwijking Uit de standaarddeviatie is in tegenstelling tot de spreidingsbreedte nu wel goed te zien dat de waarden bij rij twee verspreider rond het gemiddelde liggen dan in rij één. Grafiek Er zijn vele mogelijkheden om gegevens grafisch weer te geven in grafieken. Hier worden enkele veel voorkomende grafiektypen behandeld:
Hoe schat jij?
22
Cirkeldiagram Het cirkeldiagram is bedoeld om verhoudingen tussen verschillende categorieën te tonen. Deze grafieksoort is alleen geschikt voor nominale en ordinale variabelen. Het cirkeldiagram blijft overzichtelijk als er slechts enkele categorieën zijn.
Burgerlijke staat Gehuwd
14% 36%
8%
Alleenstaand Gescheiden
16%
Weduwe/Weduwnaar
26%
Onbekend
Figuur 29 Voorbeeld van een cirkeldiagram
Staafdiagram Het staafdiagram wordt onder dezelfde voorwaarden als het cirkeldiagram gebruikt: slechts enkele waarden, verhoudingen tonen en een nominaal of ordinaal meetniveau. Bij het staafdiagram zie je meteen in welke categorie zich de meeste waarnemingen bevinden. Histogram Een histogram is eigenlijk een staafdiagram, maar dan voor de hogere meetniveaus, namelijk interval en ratio. In een histogram sluiten de staven op elkaar aan. Dit komt doordat de variabelen continu zijn. Deze grafieksoort wordt ook vaak gebruikt om te kijken van wat voor een verdeling er sprake is.
Burgelijke staat 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Figuur 30 Voorbeeld van een staafdiagram
Hoe schat jij?
23
350
Histogram of Monte Carlo Simulation Results
300
Count
250 200 150 100 50 -2000 -1700 -1400 -1100 -800 -500 -200 100 400 700 1000 1300 1600 1900 2200 2500 2800 3100 3400 3700 4000
0
1 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
Cumulative Probability
Figuur 3
Bins 1 Voorbeeld van een histogram
Lijngrafiek Een lijngrafiek is alleen geschikt voor variabelen vanaf het intervalniveau. Bij een lijngrafiek kijk je naar trends. Lijngrafieken zijn vaak gebaseerd op ontwikkelingen in de tijd. Er zijn meerdere trendlijnen die je kan trekken. Zo kan je een cumulatieve lijn trekken in de grafiek. Deze lijn begint bij 0 procent en eindigt bij 100 procent. Op de plekken waar hij het steilst loopt, zitten er in de normale grafiek uitschieters. (zie figuur 31) Een lineaire trendlijn is ook mogelijk.
Hoe schat jij?
24
Ledenbestand 45 40 35 Aantal leden
30 25 20 15 10 5 2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
1991
1989
1987
1985
0
Jaar
Figuur 32 Voorbeeld van een lijngrafiek
Figuur 34 Een boxdiagram
Boxdiagram Een boxdiagram kan de spreiding van gegevens aangeven vanaf een ordinaal meetniveau. De mediaan vormt het uitgangspunt van het diagram. Dat is de streep in het midden. Boven en onder de mediaan zijn twee boxjes gemaakt, met daarin elk 25 procent van de meetresultaten. De twee strepen dwars op de boxjes geven de overige vijftig procent aan, elke streep 25 procent. Er kunnen ook nog uitschieters met punten aan worden gegeven. (24) Spreidingsdiagram Een spreidingsdiagram is geschikt voor de twee hoogste meetniveaus. Er worden vaak twee variabelen uitgezet, om de ligging ten opzichte van elkaar te bekijken. Ook in dit diagram kan je trendlijnen trekken. In figuur 35 en 33 zijn daar twee voorbeelden van te zien. (24)
Supermarkt en boodschappen 60
T2 (s2) 1,20
De T2 uitgezet tegen de massa
Aantal boodschappen per keer
1,00
50
Exponentieel…
40
0,80 0,60
30
0,40
20
Meetresultaten veer 9
0,20
10
0,00 0
0
0
1 2 3 4 5 6 7 8 Hoe vaak naar de supermarkt per week
Figuur 35 Een spreidingsdiagram met een exponentiële trendlijn
20
40
60
80
100 120 140
Massa (gram)
Figuur 33 Voorbeeld van een spreidingsdiagram met een lineaire trendlijn
Hoe schat jij?
25
Hoe bepaal je of er een significant verschil is in je meetresultaten? Als je een onderzoek doet, wil je vaak iets zeggen over een hele populatie. Vaak zou het echter veel tijd en geld kosten om de hele populatie te onderzoeken, daarom kiest men veelal voor een steekproef. De wiskundige statistiek houdt zich bezig met hoe je een uitspraak kunt doen over de steekproef en/of over de gehele populatie door middel van toetsen en methoden van schatten. (27) Populatie en steekproef Als je een steekproef doet, is het van belang dat de steekproef representatief is voor de hele populatie, dat de steekproef aselect gekozen is en dat de steekproef voldoende groot is. Representatief wil zeggen dat de steekproef een afspiegeling vormt van de populatie. Als in je populatie evenveel mannen als vrouwen voorkomen, maar in je steekproef slechts tien procent een man is, dan heb je grote kans dat je steekproef niet representatief is voor de hele populatie. Aselect wil zeggen dat ieder persoon in de hele populatie evenveel kans heeft om terecht te komen in je steekproef. Een steekproef is dus niet aselect als je een uitspraak wilt doen over alle inwoners in Amsterdam en je daarbij alleen inwoners van Amsterdam-Zuid in je steekproef opneemt. Verder moet de steekproef voldoende groot zijn om er statistische analyses op uit te voeren. Er bestaat niet een minimum grootte van de steekproef. (24,27) Verdelingen Als je een frequentieverdeling, ofwel histogram, maakt van de meetresultaten, zal je in de meeste gevallen een klokvormige verdeling zien. Deze wordt de normale verdeling genoemd. Er zijn ook nog andere verdelingen, niet-normale verdelingen. Meestal wordt aangenomen dat de meetresultaten normaal verdeeld zijn. Als deze aanname niet terecht is, kunnen er verkeerde conclusies worden getrokken. Normale verdeling De normale verdeling wordt ook wel de Gauss-verdeling of de Gauss-kromme genoemd naar Gauss, die de formule voor deze verdeling heeft opgesteld. De normale verdeling is een continue kansverdeling. Het verschil tussen continu en discreet is eigenlijk hetzelfde als analoog en digitaal. Bij een continu proces zijn de stappen oneindig deelbaar, terwijl een discreet proces stapsgewijs omhooggaat. (26) Meestal worden er bij een discreet proces alleen gehele getallen gebruikt. Discrete kansverdelingen horen vaak bij aantallen. De formule die hoort bij de Gauss-kromme is: 𝑓 𝑥 =
1 𝜎 2𝜋
1 𝑥− 𝜇 2 ) 𝜎
𝑒 −2(
Hierbij is 𝜇 de gemiddelde waarde en 𝜎 de standaardafwijking. Het bijzondere van de normale verdeling is, dat het gemiddelde, de mediaan en de modus samenvallen. Verder is er sprake in het punt 𝑥 = 𝜇 van lijnsymmetrie. De x-as is de horizontale asymptoot van de curve. Dus de kromme zal de x-as in het oneindige snijden. Op de y-as is de relatieve frequentie uitgezet en op de x-as de te onderzoeken grootheid. (27) Verder geldt dat 68% van de waarden binnen 𝑥 = 𝜇 − 𝜎 en 𝑥 = 𝜇 + 𝜎. 95% van de waarden vallen binnen 𝑥 = 𝜇 − 2𝜎 en 𝑥 = 𝜇 + 2𝜎. 99,7% van alle waarden vallen binnen 𝑥 = 𝜇 − 3𝜎 en 𝑥 = 𝜇 + 3𝜎. (27)
De totale oppervlakte onder de kromme is gelijk aan 1 of 100%. Dus alle kansen op alle mogelijkheden opgeteld geeft 1. (27) De oppervlakte onder de kromme van één waarde tot een andere waarde geeft het percentage van waarnemingen dat tussen deze waarden zal liggen ten opzichte van alle waarnemingen. (27)
Hoe schat jij?
26
Figuur 36 De normale verdeling Om te testen of de spreiding van meetgegevens normaal verdeeld is, kortweg om de normaliteit te testen, dus dat een histogram van de meetgegevens de vorm van een normale verdeling zal aannemen, kun je kijken naar het verschil tussen de mediaan en het gemiddelde. Dit verschil mag niet te groot zijn, maar er is hier geen vaste waarde voor afgesproken. (27) Verder kan je de normaliteit testen door de Kolmogorov-Smirnov test uit te voeren of een q-q plot te plotten. Omdat dit echter niet in Excel kan, wordt dit hier niet behandeld. T-verdeling De bekendste niet-normale verdeling is waarschijnlijk de student t-verdeling. Deze verdeling is bedacht door William Sealey Gosset. Hij publiceerde zijn resultaten onder het pseudoniem ‘Student’, vandaar dat deze verdeling de naam student t-verdeling kreeg. De student t-verdeling is geschikt voor verdelingen met een klein aantal waarnemingen. De student t-verdeling compenseert deze kleine aantallen door een grote onzekerheid weer te geven. Naarmate er meer waarnemingen zijn, benadert de student t-verdeling de normale verdeling steeds meer. Na meer dan plus minus dertig waarnemingen gaat de student t-verdeling over in de normale verdeling. (27) De t-verdeling werkt met vrijheidsgraden. Het aantal vrijheidsgraden wordt berekend door het totale aantal waarnemingen te nemen en daar 1 vanaf te trekken. Hoe meer vrijheidsgraden, des te meer de t-verdeling de normale verdeling benadert. (27) 𝑣 =𝑛−1 𝑣 is het aantal vrijheidsgraden 𝑛 is het totale aantal waarnemingen
Hoe schat jij?
27
Figuur 37 De Student T-verdeling met verschillende vrijheidsgraden (v) Toetsingsprocedure Om te beslissen of een vooraf geformuleerde uitspraak over je meetgegevens juist is of niet, gebruik je een toets. Je doorloopt hierbij een vaste toetsingsprocedure. (27) 1.
2.
3.
4.
De nulhypothese Bij het toetsen wordt de juistheid van een uitspraak onderzocht. Deze uitspraak wordt H0 ofwel nulhypothese genoemd. De nulhypothese gaat ervan uit dat er geen verschil optreedt tussen de verschillende meetresultaten. De nulhypothese en de (werk)hypothese zijn twee verschillende soorten hypotheses, die vaak door elkaar worden gehaald. Een werkhypothese is een hypothese, waarin je je verwachtingen van de uitkomsten van de meetresultaten duidelijk maakt. Het kan dus zo zijn dat je een verschil verwacht, dat is dan je werkhypothese. Je nulhypothese is echter dat er geen verschil is. (27) De alternatieve hypothese De alternatieve hypothese (H1) is de hypothese die wel juist is als de nulhypothese onjuist blijkt te zijn. Over het algemeen is de alternatieve hypothese het tegenovergestelde van de nulhypothese. Als je als nulhypothese had dat er geen verschil zal zijn, dan is je alternatieve hypothese dat er wel een verschil is. De alternatieve hypothese komt meestal overeen met je werkhypothese. (27) Significantieniveau Vervolgens is het van belang om het significantieniveau vast te stellen. Het significantieniveau heeft te maken met de onzekerheid van het verwerpen van je hypothese in een latere stap. Standaard wordt het significantieniveau vaak op 5% vastgesteld. Dat betekent dat in 5% van de gevallen, je de nulhypothese ten onrechte verwerpt, terwijl deze in dat geval wel juist was. Als je een groter getal kiest, bijvoorbeeld 10%, neemt de onzekerheid toe. Als je een kleiner getal kiest, bijvoorbeeld 1%, neemt de onzekerheid af. (27) Berekening van de kans P(T<=t) Vervolgens bereken je de kans dat je de nulhypothese ten onrechte verwerpt. Je moet hierbij opletten of je P(T<=t) eenzijdig neemt of P(T<=t) tweezijdig. Dit hangt namelijk af van je formulering van de nulhypothese en de alternatieve hypothese. (27) Een voorbeeld voor wanneer je P(T<=t) eenzijdig moet gebruiken: - H0: Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen - H1: Mannen hebben een hogere uitkomst dan vrouwen Een voorbeeld voor wanneer je P(T<=t) tweezijdig moet gebruiken: - H0: Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen (𝑝 = 𝑥) - H1: Er is wel een verschil tussen mannen en vrouwen (𝑝 ≠ 𝑥)
Hoe schat jij?
5.
28
Verwerpen of niet? Als P(T<=t) kleiner is dan het vastgestelde significantieniveau, dan moet je H0 verwerpen en H1 aannemen. Immers de kans dat je H0 ten onrechte verwerpt, is kleiner dan je significantieniveau. Als P(T<=t) echter groter is dan het vastgestelde significantieniveau, dan moet je H0 aannemen, omdat de kans dat je H0 ten onrechte verwerpt, groter is dan je significantieniveau. (27)
Voor vrijwel iedere verdeling heb je een aparte toets. Omdat er in dit onderzoek gewerkt wordt met kleine aantallen, wordt onder andere de T-verdeling gebruikt. Om gegevens te toetsen die voldoen aan de Tverdeling, gebruik je de T-toets. De voorwaarden, waaraan je gegevens moeten voldoen, zijn voor de T-toets: De steekproef (of steekproeven, als je twee steekproeven met elkaar vergelijkt) moet normaal verdeeld zijn; De steekproef moet aselect zijn; De meetgegevens moeten van het meetniveau interval of ratio zijn; (28,29) T-toets Je hebt verschillende soorten steekproeven, afhankelijk van het soort onderzoek dat je hebt gedaan. Hier worden kort de mogelijkheden van Excel besproken. Twee gepaarde steekproeven voor gemiddelden Deze toets gebruik je als je steekproef gepaard is. Dat wil zeggen dat je vóór en na gemeten hebt. Je hebt dus twee metingen op dezelfde groep personen verricht. Bij ongepaarde steekproeven, heb je twee steekproeven gedaan in twee onafhankelijke (van elkaar) groepen. (28) Met deze toets test je of de waarnemingen voor en na een behandeling behoren tot verdelingen met gelijke populatiegemiddelden. Bij deze toets wordt er niet van uitgegaan dat de varianties (variantie is de standaarddeviatie in het kwadraat; zie uitleg Bartlett toets, die hierna volgt) in beide steekproeven gelijk zijn. (30)
Hoe schat jij?
29
Schattingen van glas 2 zonder en met hulpmiddel in milliliters Zonder hulpmiddel
Met hulpmiddel
80 100 250 5 50 100 200 200 150 100 30 60
125 110 60 140 60 100 140 50 120 150 80 120
50 100 120 120 50 100 50 75 30 50 150 100 75 150 5 100 125 100 200 20 60 100 20 50 40 125 5 100 50 100 25 50 125 100 Figuur 38 Tabel met de schattingen van patiënten
Hoe schat jij?
30
T-toets: twee gepaarde steekproeven voor gemiddelden Variabele 1 Gemiddelde Variantie Waarnemingen Pearson-correlatie Schatting van verschil tussen gemiddelden Vrijheidsgraden T- statistische gegevens P(T<=t) eenzijdig Kritiek gebied van T-toets: eenzijdig P(T<=t) tweezijdig
86,3793103 4392,67241 29 -0,113052 0 28 -0,6953253 0,24629115 1,70113091 0,49258229
Kritiek gebied van T-toets: tweezijdig
2,04840711
Variabele 2 96,37931 1106,9581 29
H0: Er is geen verschil tussen de schattingsnauwkeurigheid met en zonder hulpmiddel H1: Er is een verschil in schattingsnauwkeurigheid met en zonder hulpmiddel H0 kan niet verworpen worden, want P(T<=t) tweezijdig > 0,05 Figuur 39 Tabel met de uitslagen van de T-toets behorende bij figuur 38 gemaakt met Excel 2007 Twee gepaarde steekproeven met gelijke varianties Deze toets is net als de vorige toets bedoeld voor gepaarde steekproeven. Bij deze steekproef wordt er echter vanuitgegaan dat de varianties in beide steekproeven gelijk zijn, dit in tegenstelling tot de vorige toets. Deze toets heeft wel weer hetzelfde doel als de vorige toets, namelijk om te toetsen of de waarnemingen in beide steekproeven behoren tot verdelingen met gelijke populatiegemiddelden. (30)
Hoe schat jij?
31
Cijfers van wiskunde leerlingen van een toets afgenomen voor en na de uitleg Voor
Na
5
6
6
6
4
7
4
8
5
5
6
5
8
6
7
6
6
7
6
7
7
8
7
7
7
7
8
8
9
10
4
9
5
9
6
8
6
7
7 7 Figuur 40 Tabel met de cijfers van twee wiskundetoetsen
Hoe schat jij?
32
T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties Variabele 1 Gemiddelde Variantie Waarnemingen Gepaarde variatie Schatting van verschil tussen gemiddelden Vrijheidsgraden T- statistische gegevens P(T<=t) eenzijdig Kritiek gebied van T-toets: eenzijdig P(T<=t) tweezijdig Kritiek gebied van T-toets: tweezijdig
Variabele 2
6,15
7,15
1,923684211
1,713157895
20
20
1,818421053 0 38 -2,345053605 0,01217421 1,685954461 0,02434842 2,024394147
H0: Er is geen verschil in resultaat voor en na uitleg H1: Er is wel een verschil in resultaat voor en na uitleg H0 moet verworpen worden, want P(T<=t) tweezijdig < 0,05 Figuur 41 Tabel met de uitslagen van de T-toets behorende bij figuur 40 gemaakt met Excel 2007 Twee steekproeven met ongelijke varianties Deze toets gebruik je als de twee steekproeven onafhankelijk zijn uitgevoerd. Bij deze toets wordt er vanuitgegaan dat de twee steekproeven ongelijke varianties hebben. Het doel is hetzelfde als van de twee vorige steekproeven, namelijk het toetsen of de waarnemingen in de twee steekproeven behoren tot verdelingen met gelijke populatiegemiddelden. (30)
Hoe schat jij?
33
Lengte van bonenplanten van de bodem tot de stengeltop op dag 21 in cm Bonen in aarde
Bonen in zand
22,0
2,0
32,4 33,0 0,0 20,6 16,6 27,6 24,5 0,0 29,5 21,4 0,0
37,0 39,9 33,6 0,0 36,3 40,4 36,1 34,5 37,6 37,8 35,8
25,5 34,8 28,5 54,9 23,5 0,0 29,1 38,5 Figuur 42 Tabel met de lengtes van bonenplanten in aarde en bonenplanten in zand T-toets: twee steekproeven met ongelijke varianties Variabele 1 Gemiddelde Variantie Waarnemingen Schatting van verschil tussen gemiddelden Vrijheidsgraden T- statistische gegevens P(T<=t) eenzijdig Kritiek gebied van T-toets: eenzijdig P(T<=t) tweezijdig
20,8875 126,257167 16 0 27 -2,1183788 0,02174558 1,70328842 0,04349116
Kritiek gebied van T-toets: tweezijdig
2,05183049
Variabele 2 31,2 252,91867 16
H0: Er is geen verschil in lengte tussen de bonen in aarde en de bonen in zand H1: Er is wel een verschil in lengte tussen de bonen in aarde en de bonen in zand H0 moet verworpen worden, want P(T<=t) tweezijdig < 0,05 Figuur 43 Tabel met de uitslagen van de T-toets behorende bij figuur 42 gemaakt met Excel 2007 De Bartlett toets Zoals blijkt uit de mogelijkheden van de t-toets, is de t-toets bedoeld om te kijken of de gemiddelden verschoven zijn. Aangezien goed schatten gedefinieerd is als het gemiddelde dat dichtbij de echte hoeveelheid ligt en
Hoe schat jij?
34
als de standaarddeviatie klein is, is er nog een toets nodig om te kijken of de standaarddeviatie significant verschilt. De toets die hier onder andere voor in aanmerking komt, is de Bartlett toets. Helaas kan je deze niet in Excel uitvoeren. Op Internet is er wel een gratis online Bartlett toets (5).
Figuur 44 Interface van de online Bartlett toets Voor de Bartlett toets moet je de steekproefgrootte invullen en de variantie. Je kan dus ook steekproeven met elkaar vergelijken van een ongelijke grootte. De variantie is de standaarddeviatie in het kwadraat. De formule voor de steekproefvariantie is: (27)
De formule voor de populatievariantie is: 𝜎2 =
𝑛 𝑖
𝑥𝑖 − 𝑥 2 𝑛−1 2 s = de steekproefvariantie, ofwel de standaarddeviatie in het kwadraat Σ = grote sigma = de som van variabele i tot en met variabele n, waarbij voor elke variabele het verschil wordt berekend tot het gemiddelde (𝑥𝑖 − 𝑥 )en waarbij dit verschil gekwadrateerd wordt. n is het totale aantal variabelen, je deelt de som van alle gekwadrateerde verschillen door n 𝑠2 =
2
𝑁 𝑖
𝑥𝑖 − 𝑥 𝑁
2
σ = de populatievariantie N is de populatiegrootte
In het onderzoek zal alleen gebruik gemaakt worden van de steekproefformule. Voor de volledigheid echter is de populatieformule toch vermeld. Als je de gegevens in de tabel hebt ingevuld en hebt gedrukt op ‘calculate’ krijg je twee getallen eruit: een Chisquare getal en een P-value. In dit onderzoek wordt alleen naar de P-value, ofwel de P-waarde gekeken. De nulhypothese van deze online versie is, dat er geen verschil is. De P-waarde geeft de kans aan dat de nulhypothese ten onrechte verworpen wordt. Als de P-waarde kleiner is dan je vooraf vastgestelde significantieniveau, mag je de nulhypothese verwerpen en de alternatieve hypothese aannemen, namelijk dat er wel een verschil is. Vanzelfsprekend verwerp je de nulhypothese niet als de P-waarde groter is dan je significantieniveau.
Hoe schat jij?
35
Onderzoeksopzet en uitvoering
Hoe schat jij?
36
Onderzoeksopzet en uitvoering De steekproef Het betreft een steekproef op de dialyseafdeling van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis (SLAZ) te Amsterdam. In totaal dialyseren er 96 hemodialysepatiënten. Daarvan spreekt een aanzienlijk deel slecht tot geen Nederlands. Verder werken er 25 verpleegkundigen en 12 dialyseassistenten in vast dienstverband op de afdeling. De verwachting was om 80 patiënten, 25 medewerkers (verpleegkundigen en dialyseassistenten, die een vast dienstverband hebben) en 5 artsen te enquêteren. Tijdens het onderzoek moesten deze streefgetallen worden aangepast. Uiteindelijk zijn er 30 patiënten onderzocht (31,25% van de gehele populatie). 26 medewerkers (70,27 % van de gehele populatie) hebben deelgenomen aan mijn onderzoek, waarvan 19 verpleegkundigen (76,00 % van alle verpleegkundigen) en 7 dialyseassistenten (58,33% van alle dialyseassistenten). Van de onderzochte medewerkers hadden 20 een dialyse-aantekening en 6 hadden geen dialyse-aantekening. De artsen hebben niet meegedaan, omdat het onderzoek in de herfstvakantie werd uitgevoerd en er toen drie artsen op vakantie waren, waardoor de groepsgrootte te klein zou zijn om er nog iets van te kunnen zeggen. Van de patiënten was 60% procent een man (n = 18) en 40 % een vrouw (n = 12). De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 67. Van de verpleegkundigen was 11,5 % mannelijk (n = 3) en 88,5 % vrouwelijk (n = 23). De gemiddelde leeftijd van de verpleegkundigen was 43 jaar. Het onderzoek werd uitgevoerd op maandag 19 oktober 2009 en dinsdag 20 oktober 2009 in de herfstvakantie. Daarbij zijn twee ochtendshiften en twee middagshiften onderzocht. Vrijwel alle dialysepatiënten, die mee konden doen aan het onderzoek, waren aanwezig gedurende deze twee dagen, omdat ze dialyseren op vaste dagen (maandag, woensdag en vrijdag of dinsdag, donderdag en zondag). Het grootste gedeelte van de medewerkers (verpleegkundigen) kon tevens meedoen aan het onderzoek tijdens deze twee dagen. Om alle verpleegkundigen te kunnen onderzoeken, zou dit waarschijnlijk twee weken hebben gekost in verband met de part-time dienstverbanden. Door het onderzoek op twee opeenvolgende dagen te doen, was er een optimale combinatie tussen tijd en deelnemers. Inclusie- en exclusiecriteria De exclusiecriteria voor patiënten waren dementie en niet-Nederlands spreken. De mensen die dementeren zijn niet gevraagd, omdat dit enerzijds veel tijd zou kosten om alles uit te leggen, anderzijds zou dit waarschijnlijk ook een vertekend beeld geven van de gehele populatie. De mensen die niet-Nederlands spreken zijn niet gedaan, om taalbarrières te voorkomen. Voor verpleegkundigen was in eerste instantie als inclusiecriterium dat ze een verpleegkundige moesten zijn en dus geen dialyseassistent. Dit inclusiecriterium is komen te vervallen om zo voldoende personen te krijgen voor het onderzoek. Aanvang van het onderzoek Voordat het onderzoek werd uitgevoerd, zijn de verpleegkundigen eerst ingelicht door middel van een presentatie. Hierna zijn er brieven voor de patiënten aan het afdelingshoofd gegeven. Deze zijn een aantal dagen voordat het onderzoek begon aan de patiënten uitgedeeld, die mee konden werken aan het onderzoek. Verloop van onderzoek Er is één een uitzondering gemaakt, wat betreft het exclusiecriterium van de patiënten van de spreektaal, omdat de zoon van deze patiënt als tolk kon functioneren. Dit is gedaan om genoeg mensen te krijgen voor het doen van statistische uitspraken. Eén patiënt is uit het onderzoek weggelaten. Deze patiënt wist in eerste instantie niet wat milliliters waren. Toen heeft de patiënt de eerste serie schattingen, zonder hulpmiddel, toch kunnen doen door de hoeveelheid
Hoe schat jij?
37
vocht in de glazen te vergelijken met een flesje van 500 ml. Dit werd verrassend goed gedaan. Deze patiënt begreep het gebruik van de koker niet na uitleg, waarna het onderzoek bij deze patiënt is afgebroken. Door deze twee gebeurtenissen, werd de patiënt uit de onderzoeksresultaten weggelaten. Deze patiënt gaf echter wel inspiratie, dat een ander hulpmiddel misschien ook zou werken. Ondanks het vooraf op de hoogte brengen van de patiënten door middel van een brief, viel het aantal patiënten dat mee wilde doen tegen. Met name de ochtendgroep op dinsdag stond zeer onwelwillend tegenover het onderzoek. De reden dat mensen niet mee wilden doen verschilde van het hebben van ondragelijke pijn, tot geen zin hebben en te diep op de privacy ingaan. Bij sommige verpleegkundigen was er ook een lichte aarzeling aanwezig. Dit zou te maken kunnen hebben gehad met het niet willen afgaan voor elkaar, als ze schattingen zouden doen die erg afweken. De reden voor de aanpassing van het streefgetal voor de patiënten, was dat minder mensen mee wilden doen en dat het onderzoek per persoon langer bleek te duren dan de verwachte vijf minuten. Vooral met de koker als hulpmiddel hadden veel patiënten extra tijd nodig, zowel voor de uitleg als voor het schatten zelf.
Hoe schat jij?
38
De proefopstelling De enquête De patiënten en verpleegkundigen werden zoals eerder vermeld geënquêteerd. Geprobeerd werd om de vragenlijsten van beide groepen zo synchroon mogelijk te houden, zodat beide groepen makkelijk vergeleken zouden kunnen worden. Beide vragenlijsten bestonden uit een aantal algemene vragen, die voor een deel overeenkwamen en voor een deel verschilden, toegespitst op de situatie van de groep. Verder was er ook nog een schattingsdeel, waar de groepen hun schattingen van de proefopstelling in konden vullen. Voor de patiënten heb ik de vragenlijsten ingevuld. De verpleegkundigen hebben zelf de vragenlijst ingevuld. De algemene vragen voor de patiënten Heeft de patiënt een vochtbeperking? Zo ja, hoeveel in milliliters? Deze vraag is aan het begin gesteld, omdat dit handig was voor de verwerking van de gegevens in de database. In de verwerking is hier niets meegedaan. Wat is het geslacht? Dit kon visueel worden waargenomen en daar werd dus niet naar gevraagd. Wat is het geboortejaar? Hiernaar werd gevraagd om de leeftijd te bepalen, omdat de meeste mensen vaak precies weten in welk jaar ze geboren zijn, maar soms niet meteen hoe oud ze zijn. Wat is het geboorteland? Dit werd gevraagd, om te bepalen of mensen uit het buitenland komen. Sommigen zouden het misschien bezwaarlijk vinden als je zou vragen of ze een allochtoon zijn of uit het buitenland komen. De meesten zijn daarentegen erg trots op hun land van herkomst. Wat is de hoogst genoten opleiding? Hierbij is een onderverdeling gemaakt voor de verschillende schooltypen. Per categorie werd vermeld welke schooltypen daarbij horen. De categorieën en schooltypen waren: 1. Ik heb geen opleiding gehad/afgerond 2. Lagere school 3. Lager voortgezet onderwijs (Lavo, LTS, LDS) 4. Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Vmbo, Mulo) 5. Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo, MTS, MDS) 6. Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO, HBS) 7. Hoger beroepsonderwijs (Hbo, HTS) 8. Universitair onderwijs (Wo) 9. Anders, namelijk ………… Sommige mensen waren opgegroeid in het buitenland, veelal Suriname. Daarbij werd voor het alternatief gekozen dat het meest leek op het onderwijstype dat ze gevolgd hadden. Meestal wisten ze het Nederlandse alternatief zelf. De nummering werd gedaan, omdat dit makkelijk was voor de verwerking in de database. Uiteindelijk bleek de categorie “Anders, namelijk ………….” overbodig. Als de patiënt de hoogste opleiding niet geheel had afgerond, is deze opleiding toch aangemerkt als de hoogst genoten opleiding. Wat is het hoogste niveau waarop ze wiskunde of algebra examen hebben gedaan? Dit was op dezelfde wijze georganiseerd als het opleidingsniveau. Wat was de score van de patiënt voor wiskunde op hun hoogste niveau? Hierbij hadden ze de keuze uit: 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Onvoldoende (5 of lager) 3. Voldoende (6 – 7) 4. Goed (8 – 9) 5. Uitmuntend (10) Deze onderverdeling was gemaakt in plaats van een onderverdeling met cijfers, omdat er werd dacht dat de meeste mensen nog wel zouden weten hoe goed ze waren in wiskunde. Voor de zekerheid werden nog wel de cijfers achter de beoordelingen vermeld. De meeste mensen hadden echter toch meer moeite met het herinneren van hun wiskundescore dan gedacht. Het wiskunde-examenniveau en de wiskundescore werden gecombineerd om zo een beeld te krijgen hoe goed mensen in wiskunde zijn. Uiteindelijk bleken de groepen dan te klein te worden. Daarom is het wiskunde-examenniveau apart geanalyseerd van de wiskundescore.
Hoe schat jij?
39
Hoe lang hebben ze al een vochtbeperking? Dit werd genoteerd in het aantal jaren en maanden. De maanden waren vooral nuttig voor mensen die minder dan een jaar een vochtbeperking hadden. Sommige mensen hadden al meer dan tien jaar een vochtbeperking, die wisten meestal niet exact meer in maanden wanneer ze die gekregen hadden, maar wel het jaar waarin ze die gekregen hadden. Hoeveel zijn ze aangekomen ten opzichte van hun laatste dialysebehandeling? De eenheid van deze hoeveelheid was milliliters. Dit werd meestal afgelezen op het dialyseapparaat als hoeveelheid vocht die onttrokken moest worden. Hier moest vaak nog wel 500 ml van af worden getrokken, die de patiënten tijdens de dialyse naar binnen kregen in de vorm van bijvoorbeeld een kopje koffie. Wanneer was de vorige dialysebehandeling? Dit werd gevraagd om te bepalen hoeveel uur er ongeveer zat tussen de vorige dialysebehandeling en die nu aan de gang was. Hierbij waren de volgende opties gemaakt: Donderdag – Vrijdag – Zaterdag – Zondag Ochtend – Middag – Avond Hierbij werden de dag en het dagdeel omcirkeld. Alle mensen van dezelfde shift bleken op dezelfde dag en hetzelfde dagdeel hun laatste dialysebehandeling te hebben gehad. De maandagochtendgroep was voor het laatst geweest op vrijdagochtend, de maandagmiddaggroep op vrijdagmiddag, de dinsdagochtendgroep op zondagochtend en de dinsdagmiddaggroep op zondagmiddag. Het aantal uren tussen de aan de gang zijnde dialysebehandeling en de vorige dialysebehandeling was nodig om te bepalen hoeveel patiënten per dag waren aangekomen. In het onderzoek werd de hoeveelheid die patiënten per dag zijn aangekomen verbonden met het aantal onderschatte glazen, omdat verwacht werd dat patiënten die veel aankomen de hoeveelheid vocht die ze drinken onderschatten. Hoeveel dorst heeft u in het algemeen? Hierbij kon worden gekozen voor een cijfer van 0 tot en met 10, waarbij 0 geen dorst was en 10 heel erge dorst. Het bleek dat veel patiënten moeite hadden met deze schaal. Daarnaast was er geen rekening meegehouden, dat sommige patiënten als ze dorst hebben gewoon drinken, soms niet rekeninghoudend met hun vochtbeperking en daarna natuurlijk weer minder dorst hebben. In de onderzoeksresultaten werd de graad van dorst verbonden met het aantal onderschattingen, omdat verwacht werd dat patiënten met een grotere graad van dorst meer glazen zouden onderschatten.
De algemene vragen voor de verpleegkundigen Wat is het geslacht? Wat is het geboortejaar? Om dezelfde reden als bij de patiënten werd er naar het geboortejaar gevraagd om de leeftijd te bepalen. Hiervoor waren vier lege hokjes aan elkaar gemaakt om het jaartal in te noteren. Sommige verpleegkundigen hadden echter hun hele geboortedatum geprobeerd neer te schrijven in deze vier hokjes. Gelukkig was het geboortejaar in alle gevallen nog steeds te lezen. Wat is het geboorteland? Om dezelfde reden als bij de patiënten werd hiernaar het geboorteland gevraagd. Wat is de hoogst genoten opleiding? Hierbij werd dezelfde opbouw gehanteerd als bij de patiënten. Alleen werden er minder opties gegeven, omdat sommige opties zeker niet opgingen bij de verpleegkundigen, zoals de lagere school als hoogst genoten opleiding. De categorieën waren: 1. Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Vmbo, Mulo) 2. Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo, MTS, MDS) 3. Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO, HBS) 4. Hoger beroepsonderwijs (Hbo, HTS) 5. Universitair onderwijs (Wo) 6. Anders, namelijk ………… Wat is het hoogste wiskunde-examenniveau? Hierbij werden dezelfde opties gegeven als bij de hoogste opleiding en nog een andere optie, namelijk dat ze geen examen hadden gedaan in wiskunde. 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Middelbaar voortgezet onderwijs 3. Middelbaar beroepsonderwijs 4. Hoger voortgezet onderwijs 5. Hoger beroepsonderwijs 6. Universitair onderwijs 7. Anders, namelijk …………
Hoe schat jij?
40
Mogelijk heeft de nummering mensen in de war gebracht, omdat de nummers niet corresponderen met de nummers van de vorige vraag over hun hoogste opleiding. Wat was de wiskundescore op het hoogte wiskunde-examenniveau? Deze opzet was hetzelfde als bij de patiënten. Wat is de hoogste opleiding voor verpleegkundige? Hiervoor werden de volgende opties gegeven: 1. Mbo-v 2. Hbo-v 3. Inservice opleiding 4. Anders, namelijk …… Hoe lang zijn ze al gediplomeerd verpleegkundige? Dit konden ze noteren in een aantal jaren en een aantal maanden. De praktijk wees uit, dat de meesten alleen het aantal jaren invulden. De medewerkers, die geen verpleegkundige waren, maar dialyseassistent, hebben deze vraag ingevuld alsof er stond “hoe lang bent u al gediplomeerd dialyseassistent?”. Hebben ze een dialyseaantekening? Dit werd gevraagd om te kijken of ze gespecialiseerd waren in dialyseverpleging. Hier is verder niets meer meegedaan in het verdere onderzoek. Wat overigens niet bekend was, was dat behalve verpleegkundigen, ook assistenten een dialyseaantekening konden halen.
Het schattingsonderdeel Voor het schattingsonderdeel werd een rijdende proefopstelling gemaakt. Er werd een rijdend karretje van de afdeling geleend en daarop werden de zes glazen gezet, waarin de van tevoren vastgestelde hoeveelheid water werd gedaan. Onderop het karretje werd de steek voor de verpleegkundigen gezet met de vooraf bepaalde hoeveelheid water erin en de deksel erop, zodat niemand vooraf kon gluren. De glazen waren afgeschermd met kokers met daarop de foto van het glas dat eronder zat en het nummer van het glas. Dit was zo gedaan om te voorkomen dat mensen vooraf al konden kijken naar de glazen en om te voorkomen dat mensen glazen met elkaar gingen vergelijken. Ze zouden dan bijvoorbeeld bij het eerste glas een bepaalde hoeveelheid hebben geschat en bij al de andere glazen gekeken hebben hoeveel keer dit in het eerste glas zou passen. Dit moest voorkomen worden, omdat je in een echte situatie ook niet meerdere glazen krijgt om een schatting te maken van één glas. Figuur 45 De rijdende proefopstelling
Voor het onderzoek waren zes glazen en een steek gekozen. Er was gekozen voor glazen en niet voor abstractere objecten zoals tupperwares, omdat patiënten dagelijks te maken hebben met vocht in glazen en niet met vocht in tupperwares. De keuze voor zes glazen was genomen, omdat dit een genuanceerder beeld zou geven dan bijvoorbeeld twee glazen en zes glazen ook weer niet te veel glazen zouden zijn om te schatten. Voor de verpleegkundigen werd aan deze glazen de steek als object om te schatten toegevoegd. Achteraf gezien heeft deze groep dialyseverpleegkundigen niet zo vaak te maken met steken, omdat de dialysepatiënten maar voor korte tijd in het ziekenhuis aanwezig zijn per behandeling en de meeste patiënten bijna geen urine meer produceren.
Hoe schat jij?
41
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 5
Glas 6
Steek
Glas 4
Voor de zes glazen werden verschillende vormen genomen en ook twee niet-transparante glazen. Het eerste glas was een theemok, maar dan wit, in plaats van de gebruikelijke transparantie met als inhoud 300 milliliter. Het tweede glas was een sorbetglas. Dit was een vrij breed glas op een voet met een redelijk dikke bodem. De totale inhoud van dit glas was 180 milliliter. Het derde glas was een lang dun glas met een bedrieglijk dunne wand en bodem. Hierdoor zijn sommige mensen ook de mist ingegaan bij dit glas. De totale inhoud van dit glas was 240 milliliter. Het vierde glas was een wijnglas, maar dan wat groter dan de gebruikelijke wijnglazen. De totale inhoud van dit wijnglas was 250 milliliter. Het vijfde glas was een klein, wit kopje met als totale inhoud 175 milliliter. Het zesde en laatste glas was een sapglas. Het onderste deel van het glas was smaller dan het bovenste deel. De bodem was vrij dik. Dit glas had 250 milliliter als totale inhoud. De verpleegkundigen hadden ook nog de steek. De steek was van metaal gemaakt met een deksel erop en een steel eraan met een totale inhoud van 2,5 liter. De glazen werden nooit volledig gevuld, omdat dit in de dagelijkse praktijk meestal ook niet gebeurd en het anders te eenvoudig om te schatten zou zijn, omdat je dan alleen de inhoud van het gehele glas hoeft te schatten en deze meestal standaard is. Het eerste glas was voor 190 milliliter gevuld. Het tweede glas met 70 milliliter water. Het derde glas met 165 milliliter. Het vierde glas met 120 milliliter. Het vijfde glas met 90 milliliter en het laatste glas met 145 milliliter. In de steek zat 300 milliliter water. Deze hoeveelheden werden op de dag zelf afgemeten met een spuit van 60 milliliter, waarop in tienden milliliter nauwkeurig de hoeveelheid konden worden afgelezen.
Totale inhoud Hoeveelheid water
Glas 1 300 ml 190 ml
Glas 2 180 ml 70 ml
Glas 3 240 ml 165 ml
Glas 4 250 ml 120 ml
Glas 5 175 ml 90 ml
Glas 6 250 ml 145 ml
Steek 2500 ml 300 ml
Ook over de volgorde van de glazen was nagedacht. Er was namelijk voor gekozen om glazen die veel op elkaar lijken, niet op een te laten volgen. Verder zijn de niet-transparante glazen niet na elkaar gedaan, maar verspreid. Mogelijk heeft het invloed gehad dat een redelijk bekend glas als eerste geschat diende te worden, omdat sommige mensen alsnog van dat glas zijn uitgegaan en de andere glazen daarmee vergeleken hebben.
Hoe schat jij?
42
De invloed van de volgorde op de schattingen is grotendeels weggenomen door de kokers, mogelijk helemaal. Het is echter niet uitgesloten dat er enige beïnvloeding is geweest door de volgorde. In de vragenlijst was een tabel geplaatst waar men de schattingen per glas zonder en met hulpmiddel kon invullen in milliliters: Zonder hulpmiddel
Steek
Met hulpmiddel
1
ml
1
ml
2
ml
2
ml
3
ml
3
ml
4
ml
4
ml
5
ml
5
ml
6
ml
6
ml
7
ml
7
ml
Steek
De verpleegkundigen hadden zoals eerder vermeld nog een extra rij voor de steek. Bij de patiënten is de steek achterwege gelaten, omdat dit niet relevant was voor hun situatie. Voor elk glas werd een foto bijgevoegd en een nummer, dat correspondeerde met het plaatje en het nummer op de koker en het glas eronder. Zo is de kans op fouten geminimaliseerd. Van de steek kon echter geen foto vooraf worden gemaakt, dus daarom is daar volstaan met het woord ‘steek’. Om mensen te dwingen hun schatting in milliliters in te vullen was in elk invulveld alvast milliliters vermeld. Verloop van het onderzoek Voordat de mensen gingen schatten, werd ongeveer het volgende verteld aan de patiënten, de verpleegkundigen hebben deze informatie zelf gelezen op de vragenlijst: Nu volgt er een opstelling van objecten waar vloeistof in zit. Het is de bedoeling dat u een zo nauwkeurig mogelijke schatting maakt in milliliters van de hoeveelheid vloeistof die in deze objecten zit. Er zijn een aantal spelregels: U mag alleen kijken en het object niet aanraken, optillen of iets dergelijks. Eventuele berekeningen mogen alleen uitgevoerd worden door middel van hoofdrekenen. U mag dus geen papier, rekenmachine of ander hulpmiddel gebruiken. Geheugensteuntje: 1 liter (L) = 1000 milliliter (ml) 1/10 deel van een liter is 100 ml Als mensen wisten wat milliliters waren, werd het geheugensteuntje niet gegeven, omdat ze anders zouden denken dat ze voor dom werden aangezien. Verder werd ook verteld dat ze alle glazen eerst gingen schatten zonder hulpmiddel en daarna met hulpmiddel. Vervolgens werd begonnen bij glas 1 waarbij de koker werd opgetild. De patiënt of verpleegkundige maakte een schatting, deze werd genoteerd, in het geval van de patiënt door mijzelf, of in het geval van de verpleegkundige door de verpleegkundige zelf. Daarna werd de koker weer teruggeplaatst over het glas en werd de
Hoe schat jij?
43
volgende koker opgetild door mij. Zo werden alle glazen afgewerkt en de verpleegkundigen schatten daarbij ook nog de steekinhoud. Als mensen een hoeveelheid noemden die er erg ver van de echte hoeveelheid af zat, werd hun schatting herhaald en benadrukt dat die in milliliters was. Tevens werd het geheugensteuntje genoemd. Sommige mensen bleken zich te vergissen in deciliters, centiliters en milliliters. Als ze eraan bleven vasthouden, vertaalde ik de hoeveelheid die ze geschat hadden naar hoe vaak deze hoeveelheid in een melkpak van 1 liter zou passen. Als ze bijvoorbeeld vijf milliliter schatten, werd gevraagd of ze er dan mee eens waren dat 200 keer deze hoeveelheid zou passen in een pak melk van 1 liter. Als ze dan nog aan hun schatting bleven vasthouden, werd de schatting genoteerd. Sommige patiënten wisten ondanks het geheugensteuntje niet wat milliliters waren. Deze patiënten zijn tegemoet gekomen door te vragen of ze wel konden vertellen hoeveelste deel van een melkpak gevuld zou zijn, als je de hoeveelheid water zou overschenken in een melkpak. Het hulpmiddel Voor het hulpmiddel was enige uitleg nodig. Hier was vooraf een standaardtekstje voor gemaakt, zodat alle patiënten en verpleegkundigen dezelfde uitgangspositie zouden krijgen. Deze tekst was simpel gehouden. Het gebruik van het hulpmiddel werd gedemonstreerd met een glas waarin 100 milliliter zat. De koker Op de eerste dag werd de koker als hulpmiddel gebruikt. Dit was een pvc buisje met daarop een maatverdeling. De diameter van het buisje was 3,2 centimeter. Er waren maatsreepjes op aangebracht. De afstand tussen twee maatstreepjes was gelijk aan 10 milliliter (circa 1,25 centimeter). De maatverdeling liep tot 80 milliliter. De vloeistofhoogte van geen enkel glas kwam boven deze 80 milliliter. Voor de koker werd de volgende uitleg gegeven: Gebruiksaanwijzing koker:
Figuur 46 De koker
Dit is het hulpmiddel. Op het hulpmiddel zijn maatstreepjes aangebracht. De afstand tussen twee maatstreepjes is 10 ml. (Hierna werden alle maatstreepjes benoemd) U houdt het hulpmiddel naast het glas. Let op de bodem: deze moet niet meegerekend worden. U leest af hoe hoog het waterniveau staat, hier is dat ongeveer 40 ml. Vervolgens kijkt u van bovenaf hoe vaak het hulpmiddel in het glas past, hier ongeveer 2,5 keer. U vermenigvuldigt deze getallen met elkaar: 2,5 keer 40 ml is 100 ml. Dat is uw geschatte hoeveelheid water in dit glas. En dat klopt in dit geval ook, want hier zit 100 ml in. Waar u dus aan moet denken is dat u pas begint te meten vanaf waar het water begint en dat u dus niet de bodem meerekent. Bent u klaar voor de echte schattingen? De uitleg werd gegeven uit het hoofd, om te voorkomen dat het opgedreund zou lijken. Het kwam telkens wel met deze standaardtekst overeen. De uitleg werd net zo lang herhaald totdat de mensen deze begrepen. Als de patiënt er moeite mee had, werden de stappen herhaald en werd het hulpmiddel gebruikt bij het voorbeeldglas. Zodra de patiënt zei het begrepen te hebben, werd er doorgegaan met de glazen. Voordat er echt werd begonnen, werd het voorbeeldglas afgeschermd. Bij de schattingen met hulpmiddel werd weer dezelfde procedure gehanteerd als bij de eerste serie schattingen zonder hulpmiddel. De patiënten moesten regelmatig worden bijgestuurd bij het gebruik van de koker. Sommigen bleken tijdens het schatten de procedure nog niet helemaal in de vingers te hebben, maar het was dan al te laat om nog terug te gaan naar het voorbeeldglas. Ze lazen dan bijvoorbeeld af hoe hoog het water stond en zeiden dan dat dat hun schatting was. Daarbij vergaten ze echter te kijken hoe vaak de onderkant van de koker in het glas paste.
Hoe schat jij?
44
Ze werden hierop geattendeerd. Verder kwamen ze soms ook niet uit de vermenigvuldiging van de twee getallen. Dit werd dan voor hun gedaan en gevraagd werd of ze het eens waren met die schatting. Soms werd de koker ook verkeerd gebruikt, zo werd een dikke bodem bij tijd en wijlen toch meegerekend. Er moet wel worden opgemerkt dat de patiënten niet altijd optimaal bij het glas konden om het hulpmiddel te gebruiken, vanwege het feit dat ze moesten blijven liggen of zitten en dat er allerlei apparatuur naast hun bed of stoel stond. Het karretje werd zo goed als mogelijk naast hen geplaatst, maar hun armreikwijdte was beperkt, ook omdat ze met één arm verbonden waren met het dialyseapparaat. Soms moest het glas zelfs even worden opgetild en dichterbij de patiënt worden gebracht, omdat de patiënt niet kon zien hoe hoog het water stond. Het uitleggen en het bijsturen van dit hulpmiddel kostte veel tijd. Mogelijk schortte het aan inzicht bij de patienten, want als je eenmaal door hebt welk idee erachter de manier van het gebruiken van dit hulpmiddel zit, dan heb je het gebruik zo in de vingers. Als je echter het achterliggende idee niet begrijpt, dan kan het vrij lastig zijn om alle stappen te doorlopen, omdat je de logica er niet van inziet. De verpleegkundigen hadden sneller door hoe dit hulpmiddel werkte. Hier hoefde dan ook minder te worden bijgestuurd en de verpleegkundigen konden de berekeningen ook zelf doen. De fles De tweede dag werd een ander hulpmiddel gebruikt, namelijk een fles met maatverdeling. Dit werd gedaan, omdat de patiënten erg veel moeite hadden met het gebruik van de koker en daardoor ook veel moesten worden bijgestuurd. Dit kostte veel tijd en was ook niet oorspronkelijk de bedoeling geweest. Er was een patiënt die niet wist wat milliliters waren, maar wel op een flesje van 500 ml aan kon geven hoeveel milliliter water erin een glas zat. Vandaar dat er voor de tweede dag voor een fles is gekozen. Op de tweede dag werd in de ochtend een spaflesje van 500 milliliter gekocht in de supermarkt en het etiket verwijderd. Op het flesje werd een maatverdeling gemaakt, waarbij elk streepje 100 milliliter voorstelde. Dit is gedaan door telkens met een injectiespuit 100 milliliter in de fles te doen en dan een streep te zetten. De maatverdeling ging uiteraard tot 500 milliliter.
Figuur 47 De fles
Ook voor dit hulpmiddel was een standaarduitleg, die eveneens uit het hoofd werd gedaan: Gebruiksaanwijzing fles: Dit is het hulpmiddel. Op het hulpmiddel zijn maatstreepjes aangebracht. De afstand tussen twee maatstreepjes is 100 ml. (Hierna werden alle maatstreepjes benoemd) U houdt het hulpmiddel naast het glas of in uw hand. In gedachten schenkt u het water dat in het glas zit over in dit hulpmiddel en dan schat u hoe hoog het zou komen. Dat is dan uw schatting van de hoeveelheid water in dat glas. Hoe hoog denkt u dat het water van dit voorbeeldglas in de fles zou komen? (de fles werd naast het voorbeeldglas gehouden)
Het juiste antwoord was 100 milliliter. Bent u klaar voor de echte schattingen? Verder werd dezelfde procedure gevolgd als bij de koker. Wat opviel aan de schattingen was, dat mensen nu vooral schattingen deden die een veelvoud van 50 milliliter waren. Dit kan mogelijk verklaard worden, door de relatief grote maatverdeling ten opzichte van de koker. De patiënten leken deze uitleg sneller te snappen dan die van de koker. Sommige patiënten dachten dat ze echt
Hoe schat jij?
45
het water vanuit het glas in de fles moesten overschenken in plaats van in hun gedachten. Bij dit hulpmiddel hoefde ook minder te worden bijgestuurd in vergelijking tot de koker. Bij de verpleegkundigen ging het gebruik van dit hulpmiddel ook goed. Dan nog een opmerking met betrekking tot het gebruik van het hulpmiddel. Patiënten moesten hun schatting vertellen en hadden zo niet het overzicht over wat ze in de andere glazen geschat hadden. De verpleegkundigen konden wel terugkijken naar hun reeds gedane schattingen. Sommige gingen hierdoor echter twijfelen aan hun schattingen met hulpmiddel, als deze erg afweken. Vaak lieten ze zich dan toch leiden door hun eerst gedane schatting zonder hulpmiddel. Hier was geen rekening meegehouden. Na het schatten was er nog een laatste vraag voor de deelnemers, namelijk op welke manieren ze de serie schattingen zonder hulpmiddel hadden gedaan. Er waren hiervoor vier opties: 1. De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld 2. De hoeveelheid vloeistof vergeleken met een bekend kopje/glas 3. Een berekening met de hoogte van de vloeistof en de oppervlakte van de bodem 4. Anders, namelijk ………… Met de eerste optie werd bedoeld dat je bijvoorbeeld schat dat in het gehele glas 150 milliliter gaat en dat er nu voor tweederde water in zit. Dan schat je dat er 100 milliliter water in het glas zit. Met de tweede optie werd bedoeld dat je bijvoorbeeld weet dat er in een bepaald maatbekertje 30 milliliter gaat en dat je dan kijkt hoe vaak dat bekertje in dit glas gaat. Een patiënt vertelde bijvoorbeeld dat hij de hoeveelheid in het glas met een brommercilinder van 30 milliliter had vergeleken. Met de derde optie werd gedoeld op een gebruikelijke manier om de inhoud van een cilinder te berekenen, namelijk grondoppervlakte keer de hoogte. Dit leek praktisch onmogelijk om te doen zonder rekenmachine, maar deze optie was er toch bijgezet. Uiteindelijk heeft één patiënt voor deze optie gekozen. De vraag is echter of hij echt deze ingewikkelde methode heeft gebruikt, omdat dit nogal wat rekenwerk en schatwerk vergt en het schatten bij deze patiënt niet uitzonderlijk lang duurde. Veel deelnemers kozen voor de vierde optie, de overige optie. De meest gehoorde methodes waren op het oog of op het gevoel schatten.
Hoe schat jij?
46
Uitleg over gebruikte begrippen en de onderzoeksresultaten
Hoe schat jij?
47
Uitleg over gebruikte begrippen in de onderzoeksresultaten Goed schatten Om te bepalen hoe goed dialysepatiënten en verpleegkundigen schatten, zijn er tabellen gemaakt met gegevens uit de database. In de tabellen staan de volgende gegevens die vergeleken zijn: ALLE DIALYSEPATIËNTEN (n=29) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie Voorbeeld van een tabel
Glas 1 190 150 151
Glas 2 70 60 86
Glas 3 165 125 145
Glas 4 120 100 109
Glas 5 90 70 95
Glas 6 145 80 101
-39
16
-20
-11
5
-44
82 6758
66 4393
111 12355
98 9659
105 10930
86 7421
Linksboven staat informatie over welke gegevens er in de tabel verwerkt zijn. Een rode kleur geeft aan dat het gaat om schattingen zonder hulpmiddel. Een groene kleur geeft aan dat het gaat om schattingen met hulpmiddel; er staat dan ook nog bij welk hulpmiddel het betreft. Tevens is vermeld hoeveel deelnemers er horen bij de gegevens in de tabel, in dit geval 29. Vervolgens staan de echte hoeveelheden per glas vermeld. De mediaan staat ook nog in de tabel om te bepalen of de schattingen normaal verdeeld zijn. Hier is verder niets meegedaan. De uitleg van de mediaan is te vinden in het literatuuronderzoek. Het gemiddelde van alle schattingen staat per glas vermeld. Een uitleg over het gemiddelde staat in het literatuuronderzoek vermeld. De afwijking van het gemiddelde van de schattingen en de echte hoeveelheid is ook vermeld, zodat je een snel overzicht hebt hoeveel het gemiddelde afwijkt van de echte hoeveelheid. Een negatief getal betekent dat het gemiddelde kleiner is dan de echte hoeveelheid, een onderschatting dus. Een positief getal betekent dat het gemiddelde groter is dan de echte hoeveelheid, een overschatting. De standaarddeviatie geeft de spreiding aan per glas. Voor meer uitleg over de standaarddeviatie kan in het literatuuronderzoek gekeken worden. Soms staat de variantie ook vermeld in de tabel. De variantie is het kwadraat van de standaarddeviatie. Deze is berekend met Excel en was dan nodig voor de Bartlett toets. Voor meer uitleg over de variantie kan bij de Bartlett toets gekeken worden in het literatuuronderzoek.
Factoren De volgende factoren zijn op een zelfde manier verwerkt om de invloed van die factoren op de schattingen te bepalen: Geslacht Leeftijd Geboorteland Opleidingsniveau Wiskunde-examenniveau Wiskundescore Hoogste verpleegkundige opleiding De tijdsduur van dialysepatiënt zijn De tijdsduur van gediplomeerd verpleegkundige zijn De meest succesvolle schattingsmethode Om de invloed van deze factoren te bepalen zijn de volgende gegevens telkens in tabellen verwerkt:
Hoe schat jij?
48
Leeftijdsgroepen HULPMIDDEL 10-19 KOKER + FLES jaar Aantal (n=29) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
20-29 jaar 0
30-39 jaar 1
40-49 jaar 3
50-59 jaar 3
60-69 jaar 6
70-79 jaar 10
80-89 jaar 6
255
169
195
293
277
231
44
115
139
164
134
Uit de plaats van de tabel in de onderzoeksresultaten wordt duidelijk of de tabel dialysepatiënten betreft of verpleegkundigen. Ook hier staat linksboven in de tabel welke gegevens er in de tabel verwerkt zijn. De rode kleur geeft aan dat het gaat om schattingen zonder hulpmiddel. De groene kleur geeft aan dat het gaat om schattingen met hulpmiddel. Welke hulpmiddel(en) het betreft, staat vermeld. Het totale aantal staat vermeld in het vakje aantal, in dit geval 29. In de rij van aantal staat per kolom vermeld hoeveel deelnemers er onder die categorie vallen. In de database is van elk glas de absolute afwijking bepaald, dus een onderschatting van 30 ml is hetzelfde als een overschatting van 30 ml. Voor iedere deelnemer is de totale absolute afwijking voor alle glazen bepaald, door voor de zes glazen van ieder glas de absolute afwijking op te tellen. Bij de verpleegkundigen is de steek niet meegenomen in deze totale absolute afwijking, omdat de steek voor zeer uiteenlopende schattingen zorgde. Van de absolute afwijking van alle deelnemers in één categorie (één kolom) is het gemiddelde berekend. Dat gemiddelde staat vermeld in de rij met “gemiddelde van de absolute afwijking”. De standaarddeviatie is berekend van alle absolute afwijkingen van de deelnemers in één categorie. Als er maar één persoon in een categorie valt, kan de standaarddeviatie niet berekend worden.
Onderschatten, aankomen en dorstgraad Om een mogelijk verband aan te tonen tussen onderschatten en de hoeveelheid die patiënten aankomen en tussen onderschatten en de graad van dorst, zijn de volgende gegevens in tabellen verwerkt: Gemiddeld aangekomen per dag 0-499 ml Aantal (n=29) 12 Gemiddeld aantal onderschat4,1 tingen Standaarddeviatie 2,2 De graad van dorst MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=29) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
500-999 ml 7
1000-1499 ml 6
1500-1999 ml 3
2,9
4,0
4,7
2,3
2,4
2,3
0-3
4-7
8-10
5
9
2
2,6 2,5
2,6 2,2
3,0 1,4
Linksboven staat in de tabel vermeld om welke gegevens het gaat die in de tabel verwerkt zijn. De rode kleur en de groene kleur geven aan dat het gaat om schattingen respectievelijk zonder hulpmiddel en met hulpmiddel. Het totale aantal staat vermeld in het vakje aantal. Per kolom staat in de rij van aantal vermeld hoeveel deelnemers er in de categorie van die kolom horen. Van alle glazen is bepaald hoeveel onderschattingen er per deelnemer zijn gemaakt. Deze onderschattingen van alle deelnemers in één categorie zijn gemiddeld en die staan vermeld in de rij van “gemiddeld aantal onderschattingen”. De standaarddeviatie van het gemiddeld aantal onderschattingen per categorie staat ook vermeld.
Hoe schat jij?
49
Het volgende geldt voor alle onderzoeksresultaten: Er is niet gekeken naar categorieën die maar één deelnemer bevatten. Er zijn pas toetsen gedaan wanneer de te toetsen categorieën ieder minimaal 5 deelnemers bevatten. Als er een toets is uitgevoerd met betrekking tot het gemiddelde, de gemiddelde absolute afwijking of het gemiddeld aantal onderschattingen, dan betreft het de t-toets. De vermelde P-waarde is de tweezijdige P-waarde. Als er een toets is uitgevoerd met betrekking tot de standaarddeviatie, dan betreft het de Bartlett toets. De vermelde P-waarde is de P-value in de Bartlett interface. Het significantieniveau is vastgesteld op 5%.
Hoe schat jij?
50
Onderzoeksresultaten van de patiënten
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Hoe nauwkeurig schatten hemodialysepatiënten hoeveelheden vloeistof?
Schattingen dialysepatiënten met en zonder hulpmiddel Geschatte hoeveelheid (ml)
600 500 400 300 200 100 0 zonder hulpmiddel 1 met hulpmiddel echte hoeveelheid
2 1
190 ml
2 70 ml
ALLE DIALYSEPATIËNTEN (n=29) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
3
4
5
3
4
165 ml
120 ml
6 5
90 ml
6 145 ml
Glas 1 190 150 151
Glas 2 70 60 86
Glas 3 165 125 145
Glas 4 120 100 109
Glas 5 90 70 95
Glas 6 145 80 101
-39
16
-20
-11
5
-44
82 6758
66 4393
111 12355
98 9659
105 10930
86 7421
Glas 2 is het best geschat. Daar is de standaarddeviatie het kleinst van allemaal en is de afwijking het op twee na kleinst. De standaarddeviaties van de glazen 3, 4 en 5 zijn vrij hoog. Vier van de zes glazen worden onderschat. De glazen 2 en 5, met de minste hoeveelheid vloeistof, worden overschat. De andere vier glazen worden overschat.
Conclusie Grote hoeveelheden vloeistof worden onderschat, kleine hoeveelheden worden juist overschat.
Hoe schat jij?
51
ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n=29) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 195
70 100 96
165 150 165
120 100 109
90 100 114
145 150 144
5
26
0
-11
24
-1
38 1469
33 1107
86 7337
39 1540
62 3885
68 4624
Er is een duidelijke verbetering te zien in de schattingen met hulpmiddel voor wat betreft de standaarddeviatie. Die is namelijk bij alle glazen kleiner geworden. In de grafiek is deze tendens ook te zien. Bij de glazen 1, 2, 4 en 5 was de standaarddeviatie significant afgenomen (1: P = 0, 2: P = 0, 4: P = 0, 5: P = 0,007), bij glas 3 en 6 niet (3: P = 0,181, 6: P = 0,217). Bij alle schattingen wordt er een grotere hoeveelheid vloeistof geschat als het hulpmiddel gebruikt wordt, kijkend naar het gemiddelde, dan wanneer er zonder hulpmiddel geschat wordt. De gemiddelden van de glazen met grote hoeveelheden water, de glazen 1, 3 en 6, zijn dichter naar de echte hoeveelheid geschoven door gebruik van het hulpmiddel. Het gemiddelde van glas 4 is onveranderd gebleven. Alleen bij de glazen met kleine hoeveelheden water, glas 2 en glas 5, is het gemiddelde van de echte hoeveelheid afgeschoven.
Dialysepatiënten schattingen zonder hulpmiddel, met koker en met fles Geschatte hoeveelheid (ml)
250 200 150 Zonder hulpmiddel 100
Met koker Met fles
50 0 1
2
3
4
5
6
190
70
165
120
90
145
ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL KOKER (n=16) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glazen Echte hoeveelheid (ml)
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 194
70 105 103
165 135 151
120 100 109
90 103 126
145 143 142
4
33
-14
-11
36
-3
47
31
70
40
71
82
Hoe schat jij?
52
ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL FLES (n=13) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 196
70 100 88
165 150 183
120 100 110
90 100 100
145 125 140
6
1
18
-10
10
-5
25
35
102
40
49
50
Bij het gebruik van de fles is de afwijking van het gemiddelde kleiner dan wanneer de koker gebruikt wordt. Tevens zijn de standaarddeviaties kleiner bij de fles dan bij de koker. Daar is één uitzondering op, namelijk de standaarddeviatie van glas 3.
Conclusie hulpmiddel Het gebruik van een hulpmiddel maakt de schattingen over het geheel beter, maar vooral bij schattingen van grote hoeveelheden vloeistof. Dialysepatiënten schatten beter met fles dan met koker. Schatten dialysepatiënten met een vochtbeperking beter dan dialysepatiënten zonder vochtbeperking?
Vergelijking tussen dialysepatiënten met vochtbeperking en zonder vochtbeperking
Geschatte hoeveelheid (ml)
250
200 Vocht zonder hulpmiddel Geen vocht zonder hulpmiddel
150
Vocht met hulpmiddel 100
Geen vocht met hulpmiddel
50
0
1
2
3
4
5
6
190
70
165
120
90
145
DIALYSEPATIËNTEN MET VOCHTBEPERKING (n=21) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glazen Echte hoeveelheid (ml)
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 150 157
70 100 98
165 142 157
120 100 120
90 80 115
145 90 119
-33
28
-8
0
25
-26
84
66
119
108
115
91
Hoe schat jij?
DIALYSEPATIËNTEN MET VOCHTBEPERKING MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n=21) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
53
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 196
70 100 105
165 150 181
120 100 115
90 100 125
145 150 152
6
35
16
-5
35
7
32
29
93
37
65
69
Dialysepatiënten met een vochtbeperking schatten zonder hulpmiddel grotere hoeveelheden vloeistof onder en kleinere hoeveelheden vloeistof over. Verder is er sprake van een grote standaarddeviatie zonder hulpmiddel. Deze standaarddeviatie wordt aanzienlijk kleiner als het hulpmiddel gebruikt wordt. Glas 3 heeft wel een opvallend grote standaarddeviatie bij gebruik van het hulpmiddel. Als het hulpmiddel gebruikt wordt, verschuift het gemiddelde in vrijwel alle gevallen naar een grotere hoeveelheid. Bij grote hoeveelheden heeft dit tot gevolg, dat het gemiddelde in de buurt komt te liggen van de echte hoeveelheid. Bij kleine hoeveelheden heeft dit tot gevolg, dat er een grotere overschatting wordt gedaan.
DIALYSEPATIËNTEN ZONDER VOCHTBEPERKING (n=8) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 133 135
70 40 56
165 93 111
120 50 68
90 25 43
145 30 54
-55
-14
-54
-52
-47
-91
79
61
83
59
40
49
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 193
70 70 73
165 115 124
120 88 95
90 73 87
145 113 113
3
3
41
25
-3
-32
55
33
42
43
48
61
DIALYSEPATIËNTEN ZONDER VOCHTBEPERKING MET HULP- Glas 1 MIDDEL KOKER + FLES (n=8) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Bij de schattingen van dialysepatiënten zonder vochtbeperking is een duidelijke onderschatting te zien voor ieder glas, kijkend naar het gemiddelde. De standaarddeviatie is opvallend klein bij glas 5 en 6. Bij de schattingen met hulpmiddel neemt de standaarddeviatie duidelijk af bij de eerste vier glazen, bij glas 5 en 6 neemt deze echter toe. Bij alle glazen worden er grotere hoeveelheden geschat met het hulpmiddel dan zonder hulpmiddel, wat te zien is aan de verschuiving van het schattingsgemiddelde. Bij glas 6 blijft er echter nog een duidelijke onderschatting te zien. Voor de eerste vier glazen is er sprake van een betere schatting.
Vergelijking tussen vochtbeperking en geen vochtbeperking Aan de schattingen zonder hulpmiddel is te zien dat dialysepatiënten zonder vochtbeperking een grotere neiging hebben tot onderschatten dan dialysepatiënten met een vocht beperking.
Hoe schat jij?
54
Bij gebruik van het hulpmiddel verschuiven de schattingen naar de echte hoeveelheid toe of het worden overschattingen. Ook neemt de standaarddeviatie in vrijwel alle gevallen af bij gebruik van een hulpmiddel.
Conclusie Dialysepatiënten zonder vochtbeperking hebben een grotere neiging tot onderschatten, als er geen hulpmiddel gebruikt wordt. Het zou kunnen zijn dat ze nog niet zo geoefend zijn in het schatten van hoeveelheden vloeistof, omdat ze nog geen vochtbeperking hebben. Wanneer het hulpmiddel gebruikt wordt, zien we bij beide groepen, zonder en met vochtbeperking, een verbetering in de schattingen optreden als we kijken naar alle glazen
Hoe schat jij?
55
Geslacht
465 218
Mogelijk schatten de mannen iets beter dan de vrouwen als we kijken naar het gemiddelde. Wat betreft de standaarddeviatie is het verschil niet significant (P = 0,974). Wat betreft de gemiddelde absolute afwijking is het verschil ook niet significant (P = 0,604).
Conclusie Er is geen verschil in schatten tussen mannen en vrouwen zonder hulpmiddel. Geslacht HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
234 131 17278
276 141 19919
Man 11
Vrouw 5
277 150
267 155
Er is vrijwel geen verschil te zien in de schattingen tussen mannen en vrouwen met de koker als hulpmiddel.
Geslacht HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
Vrouw 11
500 450 400 350
Mannen zonder
300
Vrouwen zonder
250
Mannen met
200
Vrouwen met
150 100 50 0
Als we kijken naar de schattingen met hulpmiddel en dit vergelijken met de schattingen zonder hulpmiddel, zien we dat bij beide geslachten de gemiddelde absolute afwijking omlaag gaat en ook de standaarddeviatie wordt kleiner. De gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie van vrouwen is groter dan die van de mannen, maar dit verschil is niet significant (Bartlett toets: P = 0,801 en t-toets: P = 0,429).
Geslacht HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
Man 18
Dialysepatiënten geslacht zonder en met hulpmiddel
Man 7
Vrouw 6
166 53 2764
284 143 20404
Dialysepatiënten geslacht koker en fles 300 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Vrouw 11
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Geslacht Man Aantal (n=29) 18 Gemiddelde van de absolute afwijking 421 Standaarddeviatie 220
250 200
Mannen koker Vrouwen koker
150 100
Mannen fles Vrouwen fles
50 0
Met de fles als hulpmiddel is er een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen te zien, waarbij de mannen een kleinere gemiddelde absolute afwijking hebben. Dit verschil is echter niet significant (P = 0,105).
Hoe schat jij?
56
Er is wel een significant verschil tussen mannen met koker en met fles, voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking (P = 0,0433) en voor wat betreft de standaarddeviatie (P = 0,028). Tevens is de standaarddeviatie van de mannen met de fles beduidend kleiner dan die van de vrouwen met de fles als hulpmiddel en dan die van de mannen en vrouwen met de koker als hulpmiddel. De vrouwen met de fles doen het vergeleken met de vrouwen met de koker noch slechter noch beter.
Conclusie hulpmiddel Met zowel de koker en de fles als hulpmiddel is er ook geen significant verschil tussen beide geslachten. Er is wel een significant verschil te zien bij de mannen tussen de fles en de koker, waarbij ze beter schatten met fles. Het zou kunnen dat de verbeterde schattingen van de mannen met de fles verklaard kunnen worden, doordat bij de schattingen met de fles ruimtelijk inzicht nodig is en dat dit beter ontwikkeld is bij de meeste mannen.
Hoe schat jij?
57
Leeftijd Leeftijd Aantal (n=29) Gemiddelde leeftijd
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
600
Man 18 66
Vrouw 11 69
Dialysepatiënten leeftijdsgroep zonder en met hulpmiddel
500 400 300
Zonder hulpmiddel Met hulpmiddel
200 100 0 10--19 20--29 30--39 40--49 50--59 60--69 70--79 80--89
Leeftijdsgroepen Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking STDEV
10-19 jaar 0
20-29 jaar 0
Leeftijdsgroep (jaar)
30-39 jaar 1
40-49 jaar 3
50-59 jaar 3
60-69 jaar 6
70-79 jaar 10
80-89 jaar 6
200
470
337
482
408
519
401
286
177
170
229
Er is een uitschieter naar beneden te zien bij de groep van 50-59 jaar, kijkend naar de gemiddelde absolute afwijking. Verder is er ook een uitschieter omhoog te zien, namelijk bij de groep van 80-89 jaar, de oudste groep, wat betreft de gemiddelde absolute afwijking. Kijkend naar de grafiek (Dialysepatiënten leeftijdsgroepen) is er een tendens te zien waarbij de gemiddelde absolute afwijking groter wordt naarmate de groepen ouder worden. Er zitten wel onverklaarbare uitschieters naar beneden in.
Conclusie Er is geen duidelijk verband te vinden tussen leeftijd en een goede schatting uit de verzamelde data, mede doordat sommige groepen erg klein zijn. Het is opvallend dat de oudste groep zo’n grote gemiddelde absolute afwijking heeft. Leeftijdsgroepen HULPMIDDEL 10-19 KOKER + FLES jaar Aantal (n=29) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
20-29 jaar 0
30-39 jaar 1
40-49 jaar 3
50-59 jaar 3
60-69 jaar 6
70-79 jaar 10
80-89 jaar 6
255
169
195
293
277
231
44
115
139
164
134
Bij alle leeftijdsgroepen is een verbetering te zien, qua gemiddelde absolute afwijking, maar ook qua standaarddeviatie.
Hoe schat jij?
58
Het lijkt erop dat er mogelijk sprake is van een klokvormige curve met een piek rond 60-69 jaar, waarbij de schatting van de groep 30-39 jaar niet meegerekend wordt, omdat daar maar één deelnemer toebehoort.
Dialysepatiënten leeftijdsgroep met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
400 350 300 250 Met koker
200
Met fles
150 100 50 0 10--19
20--29
30--39
40--49
Leeftijdsgroepen HULPMIDDEL 10-19 KOKER jaar Aantal (n=16) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
20-29 jaar 0
60--69
70--79
80--89
Leeftijdsgroep (jaar)
30-39 jaar 1
40-49 jaar 3
50-59 jaar 2
60-69 jaar 3
70-79 jaar 5
80-89 jaar 2
255
169
195
242
366
338
44
163
71
182
223
Bij de schattingen met koker doen de twee jongere leeftijdsgroepen (40-49 jaar en 50-59 jaar) het beter qua gemiddelde absolute afwijking dan de twee oudere leeftijdsgroepen (60-69 jaar en 70-79 jaar). Het zou kunnen dat de oudere leeftijdsgroepen meer moeite hebben met de abstracte manier van schatten met de koker.
Leeftijdsgroepen HULPMIDDEL 10-19 FLES jaar Aantal (n=13) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
50--59
20-29 jaar 0
30-39 jaar 0
40-49 jaar 0
50-59 jaar 1
60-69 jaar 3
70-79 jaar 5
80-89 jaar 4
195
343
187
178
189
85
35
Bij de schattingen met de fles doen de oudere leeftijdsgroepen het juist weer beter dan de jongere leeftijdsgroep (60-69 jaar) voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking. De twee oudste leeftijdgroepen (70-79 jaar en 80-89 jaar) schatten beter met fles dan met koker. De groep van 60-69 jaar schat daarentegen beter met koker dan met fles. Conclusie hulpmiddel Vanwege de kleine aantallen is het niet mogelijk een uitspraak te doen of er een verband is tussen schatten en leeftijd met hulpmiddel. Het zou kunnen dat oudere mensen meer baat hebben bij de fles als hulpmiddel en jongere mensen meer baat bij de koker als hulpmiddel.
Hoe schat jij?
59
Geboorteland Buitenland 10
444
426
221
220
De gemiddelde absolute afwijking van Nederlanders is groter dan die van buitenlanders, maar dit verschil is niet significant (P = 0,838).
Conclusie Er is geen verschil tussen Nederlanders en buitenlanders wat betreft het schatten zonder hulpmiddel. Geboorteland HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
19
10
248
253
127 16083
155 23954
Nederland
Buitenland
9
7
295
247
114 12884
187 34956
De gemiddelde absolute afwijking van Nederlanders is groter dan die van de buitenlanders met koker, dit verschil is echter niet significant (P = 0,571). De standaarddeviatie van de buitenlanders is daarentegen weer groter dan die van de Nederlanders, maar ook dit is geen significant verschil (P = 0,195).
Geboorteland HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
Buitenland
500 450 400
250
Nederlanders zonder Buitenlanders zonder Nederlander met
200
Buitenlanders met
350 300
150 100 50 0
Bij beide groepen is de schatting beter met gebruik van het hulpmiddel. Wat opvalt, is dat de standaarddeviatie met gebruik van het hulpmiddel bij de Nederlanders kleiner is, maar na uitvoering van de Bartlett-toets blijkt er geen significant verschil te zijn (P = 0,485).
Geboorteland HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
Nederland
Dialysepatiënten geboorteland zonder en met hulpmiddel
Nederland
Buitenland
10
3
207
267
129 16679
50
Dialysepatiënten geboorteland koker en fles
350 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
de
Nederland 19
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Geboorteland Aantal (n=29) Gemiddelde van absolute afwijking Standaarddeviatie
300 250 200
Nederlanders koker Buitenlander koker Nederlanders fles
150
Buitenlanders fles
100 50 0
Bij de fles is er sprake van een tegengestelde situatie als bij de koker: de gemiddelde absolute afwijking bij de buitenlanders is groter en de standaarddeviatie is bij de Nederlanders groter. Het aantal buitenlanders is echter te klein om een statistische toets op uit te voeren.
Hoe schat jij?
60
De Nederlanders schatten voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking beter met de fles dan met de koker, maar dit verschil is niet significant (P = 0,134).
Conclusie hulpmiddel Er zijn geen aantoonbare verschillen in schattingen tussen buitenlanders en Nederlanders met beide hulpmiddelen.
Hoe schat jij?
61
Opleidingsniveau Wat is uw hoogst genoten opleiding? 1. Ik heb geen opleiding gehad/afgerond 2. Lagere school 3. Lager voortgezet onderwijs (Lavo, LTS, LDS) 4. Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Vmbo, MTS, MDS, Mulo) 5. Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo) 6. Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO, HBS, HTS) 7. Hoger beroepsonderwijs (Hbo) 8. Universitair onderwijs (Wo) 9. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten opleidingsniveau zonder en met hulpmiddel 700 600 500 400 Zonder hulpmiddel
300
Met hulpmiddel
200 100 0 1
2
3
4
Opleidingsniveau 1 Aantal (n=29) 1 Gemiddelde van de absolute 405 afwijking Standaarddeviatie Variantie
5
6
7
8
9
Opleidingsniveau
2 8
3 1
4 10
5 5
6 1
7 1
8 2
459
570
488
380
590
340
175
136 18457
285 236 81001 55463
9 0
35 1250
De gemiddelde absolute afwijking verschilt nogal tussen de verschillende niveaus. Als we kijken naar de drie groepen met de meeste deelnemers, dan is daar niet een eenduidig verband uit te trekken. De standaarddeviatie van opleidingsniveau 2 is wel opvallend laag. Dit verschilt niet significant met niveau 5 (P = 0,21), maar wel bijna significant met niveau 4 (P = 0,055). De gemiddelde absolute afwijking lijkt klokvormig als we kijken naar de grafiek.
Conclusie Er is geen aantoonbaar verband te ontdekken tussen opleidingsniveau en goed schatten zonder hulpmiddel, mede doordat er weinig deelnemers waren die hoog geschoold zijn.
Hoe schat jij?
62
Opleidingsniveau HULPMID1 DEL KOKER + FLES Aantal (n=29) 1 Gemiddelde van de absolute 220 afwijking Standaarddeviatie Variantie
2
3
4
5
6
7
8
9
8
1
10
5
1
1
2
0
328
150
228
231
215
220
198
197 38914
123 64 15148 4137
81 6613
Voor alle niveaus, behalve voor opleidingsniveau 8, maar daar zijn maar twee deelnemers, geldt dat er sprake is van een verbetering bij gebruik van een hulpmiddel. Alle niveaus lijken bovendien geëgaliseerd qua schattingen. Opleidingsniveau 2 springt tussen de andere niveaus uit zowel voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking als de standaarddeviatie. Na statistische toetsing blijkt dat opleidingsniveau 2 niet significant verschilt van niveau 4 voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking (P = 0,237) en de standaarddeviatie (P = 0,19). De standaarddeviatie van opleidingsniveau 2 verschilt significant van opleidingsniveau 5 (P = 0,034).
Dialysepatiënten opleidingsniveau met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
600 500 400 Met koker 300
Met fles
200 100 0 1
2
3
4
Opleidingsniveau HULPMID1 DEL KOKER Aantal (n=16) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
5
6
7
8
Opleidingniveau
9
2
3
4
5
6
7
8
9
2
0
8
3
0
1
2
0
550
232
272
220
198
134
127
38
81
Opleidingsniveau 2 heeft een zeer grote gemiddelde absolute afwijking vergeleken met de andere niveaus. Wel heeft dit niveau maar twee deelnemers. De andere niveaus zijn qua schattingen met de koker redelijk gelijk qua gemiddelde absolute afwijking.
Opleidingsniveau HULPMID1 DEL FLES Aantal (n=13) 1 Gemiddelde van de absolute 220 afwijking Standaarddeviatie
2
3
4
5
6
7
8
9
6
1
2
2
1
0
0
0
253
150
213
170
215
152
35
156
Hoe schat jij?
63
Als we kijken naar de fles als hulpmiddel, is de gemiddelde absolute afwijking van niveau 2 toch wat aan de hoge kant, maar dit kan ook komen, doordat die groep veel deelnemers had. Ook hier zijn de verschillen tussen de niveaus nihil.
Conclusie hulpmiddel Er is geen verband te zien tussen opleidingsniveau en goed schatten met hulpmiddel. De eventuele verschillen in schattingen worden genivelleerd als het hulpmiddel gebruikt wordt, met enige onzekerheid vanwege de uitschieter omhoog van opleidingsniveau 2 (lagere school).
Hoe schat jij?
64
Wiskunde-examenniveau Wat is het hoogste niveau waarop u examen in wiskunde (of algebra) heeft gedaan? 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Lagere school 3. Lager voortgezet onderwijs 4. Middelbaar voortgezet onderwijs 5. Middelbaar beroepsonderwijs 6. Hoger voortgezet onderwijs 7. Hoger beroepsonderwijs 8. Universitair onderwijs 9. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
800
Dialyspatiënten wiskunde-examenniveau zonder en met hulpmiddel
700 600 500
Zonder hulpmiddel
400
Met hulpmiddel
300 200 100 0 1
2
3
4
Wiskunde-examenniveau Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
5
1 20
6
2 0
7
8
3 0
9 Wiskunde-examenniveaus
4 3
5 2
6 3
444
683
248
377
169
410
110
198
7 0
8 1
9 0
150
Bijna alle deelnemers vallen in categorie 1. Niveau 4 heeft een opvallend hoge gemiddelde absolute afwijking en ook een grote standaarddeviatie. Niveau 5 en 6 hebben een kleinere gemiddelde absolute afwijking dan niveau 1 en 4.
Conclusie Omdat bijna alle deelnemers in één categorie vallen, kan er geen uitspraak worden gedaan over een eventueel verband tussen het wiskundeniveau en goed schatten. Wiskunde-examenniveau HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
20
0
0
3
2
3
0
1
0
262
267
190
230
145
197
64
22
140
Categorie 1 en 4 hebben ongeveer een even grote gemiddelde absolute afwijking, maar de standaarddeviatie van niveau 4 is weer groter. Niveau 5 en 6 hebben een kleinere gemiddelde absolute afwijking dan niveau 1 en 4.
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Hoe schat jij?
65
Dialysepatiënten wiskunde-examenniveau met koker en fles
350 300 250 200
Met koker
150
Met fles
100 50 0 1
2
3
Wiskunde-examenniveau MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
4
5
6
7
8
9 Wiskunde-examenniveaus
1
2
3
4
5
6
7
8
9
9
0
0
3
1
2
0
1
0
303
267
235
238
163
197
25
26629
38916
613
140
Wat opvalt is dat naarmate het wiskunde-examenniveau hoger wordt, de gemiddelde absolute afwijking afneemt. Het zou kunnen dat mensen met een lager wiskunde-examenniveau een grotere moeilijkheid hebben met het schatten met de koker als hulpmiddel dan mensen met een hoger wiskundeexamenniveau.
Wiskunde-examenniveau MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
11
0
0
0
1
1
0
0
0
145
215
228 125 15701
Over de fles kan vrij weinig gezegd worden met betrekking tot het wiskunde-examenniveau, omdat alle deelnemers, op twee na, tot het eerste niveau behoren.
Als we de koker en de fles vergelijken bij de patiënten met wiskunde-examenniveau 1 lijkt de fles meer hulp te bieden. Dit verschil in de gemiddelde absolute afwijking en standaarddeviatie is alleen niet significant (gemiddelde absolute afwijking: P = 0,274 en standaarddeviatie: P = 0,433).
Conclusie hulpmiddel Echter omdat er te weinig deelnemers zijn, kan er geen verband worden aangetoond tussen wiskundeexamenniveau en goed schatten met hulpmiddel. Wel lijkt de fles meer hulp te bieden dan de koker aan mensen met een lager wiskunde-examenniveau.
Hoe schat jij?
66
Wiskunde-examenniveau Wat is het hoogste niveau waarop u examen in wiskunde (of algebra) heeft gedaan? 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Lagere school 3. Lager voortgezet onderwijs 4. Middelbaar voortgezet onderwijs 5. Middelbaar beroepsonderwijs 6. Hoger voortgezet onderwijs 7. Hoger beroepsonderwijs 8. Universitair onderwijs 9. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Bij deze tabellen zijn de wiskunde-examenniveaus samengebracht in categorieën. Nu zien we duidelijker een verschil tussen de verschillende niveaus.
600
Dialysepatiënten wiskunde-examenniveau zonder en met hulpmiddel
500 400 Zonder hulpmiddel
300
Met hulpmiddel 200 100 0 1
2
Wiskunde-examenniveau Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
3
1 20
2-3 0
4
5
4-5 5
6-8 4
444
509
320
169 28504
379 144005
197 38867
Wiskunde-examenniveau
9 0
De gemiddelden verschillen niet significant van elkaar (P (1 en 4-5) = 0,727; P (1 en 6-8) = 0,305; P (4-5 en 6-8) = 0,373) en van de standaarddeviatie verschilt alleen groep 1 ten opzichte van groep 4-5 (P = 0,018) (P (1 en 6-8) = 0,719; P (4-5 en 6-8) = 0,265).
Conclusie Er is geen verband te ontdekken tussen de verschillende wiskunde-examenniveaus en goed schatten. Dit wordt ook mede veroorzaakt doordat tweederde van de deelnemers geen wiskunde-examen heeft gedaan. Wiskunde-examenniveau MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2-3
4-5
6-8
9
20
0
5
4
0
262
236
208
145
149
48
Hoe schat jij?
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
67
Bij het hulpmiddel zien we een duidelijkere afname in de gemiddelde absolute afwijking, naarmate het wiskunde-examenniveau hoger wordt.
350
Dialysepatiënten wiskunde-examenniveaus met koker en fles
300 250 200 Met koker
150
Met fles
100 50 0 1
2
Wiskunde-examenniveau MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
3
4
5 Wiskunde-examenniveaus
1
2-3
4-5
6-8
9
9
0
4
3
0
303
259
205
163 26629
162 26206
59 3475
Bij de koker is de trend van verbeterde schatting duidelijker te zien naarmate het wiskundeexamenniveau hoger is. Het verschil tussen niveau 1 en niveau 4-5 is echter niet significant voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking (P = 0,666).
Wiskunde-examenniveau MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
1
2-3
4-5
6-8
9
11
0
1
1
0
145
215
228 125 15701
Bij de fles is er ook nog na de herverdeling eigenlijk maar 1 categorie, namelijk de eerste groep, voldoende vertegenwoordigd om iets over te kunnen zeggen.
De fles lijkt de eerste categorie meer hulp te bieden dan de koker, maar de verschillen zijn niet significant (t-toets P = 0,274 en Bartlett toets P = 0,433), zoals eerder bericht.
Conclusie hulpmiddel Er is een tendens bij de koker als hulpmiddel, dat naarmate het wiskunde-examenniveau hoger is, de schatting beter wordt, maar door het beperkte aantal deelnemers, kan daar geen definitieve uitspraak over gedaan worden.
Hoe schat jij?
68
Wiskundescore Wat was uw score voor wiskunde (of algebra) op uw hoogste examenniveau? 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Onvoldoende (5 of lager) 3. Voldoende (6 – 7) 4. Goed (8 – 9) 5. Uitmuntend (10)
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten wiskundescore zonder en met hulpmiddel 600 500 400 300
Zonder hulpmiddel
200
Met hulpmiddel
100 0 1
2
3
Wiskundescore 1 Aantal (n=29) 20 Gemiddelde van de absolu444 te afwijking Standaarddeviatie 169
4
5
Wiskundescore
5 0
2 3
3 4
4 2
443
544
160
413
279
14
Bijna alle deelnemers vallen onder wiskundescore 1: ze hebben geen wiskunde-examen gedaan. De gemiddelde absolute afwijking bij wiskundescore 4 is opvallend laag. De gemiddelde absolute afwijking bij wiskundescore 3 is opvallend hoog. De standaarddeviatie van wiskundescore 2 en 3 is hoog. Mogelijk komt dit doordat er weinig patiënten onder deze score vielen.
Conclusie Er kan geen uitspraak worden gedaan, omdat bijna alle deelnemers tot één categorie behoren en de andere categorieën ook een grote standaarddeviatie hebben, wat een grote spreiding betekent. Wiskundescore MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
20
3
4
2
0
262
187
269
188
145
59
155
67
De gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie van score 1 zijn ongeveer even groot als die van wiskundescore 3. De gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie van score 2 zijn ongeveer even groot als die van wiskundescore 4.
Hoe schat jij?
69
Dialysepatiënten wiskundescore met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
400 350 300 250 200
Met koker
150
Met fles
100 50 0 1
2
Wiskundescore MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
4
Wiskundescore
5
1
2
3
4
5
9
3
2
2
0
303
187
358
188
163
59
194
67
Bij de koker zien we wel een duidelijker verschil. Daar scoren patiënten met wiskundescore 1 en 3 beduidend slechter dan 2 en 4.
Wiskundescore MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
11
0
2
0
0
228
180
125
49
Omdat er maar twee categorieën bij de fles van toepassing zijn en bijna alle patiënten tot één categorie behoren, kan er geen uitspraak worden gedaan over de fles.
De patiënten die geen wiskunde-examen hebben gedaan (groep 1) scoren beter met fles dan met koker.
Conclusie hulpmiddel Het is niet mogelijk om conclusies te trekken uit de verzamelde gegevens omtrent de wiskundescore, omdat de patiënten niet gelijk verdeeld zijn over alle categorieën. Sterker nog, ze behoren bijna allemaal tot dezelfde categorie.
Hoe schat jij?
70
De tijdsduur van dialysepatiënt Hoe lang heeft u een vochtbeperking? (Als u het meerdere keren heeft gehad, telt u deze periodes bij elkaar op) bijv. 1 jaar en 4 maanden …… jaar en …… maand(en)
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten tijdsduur vochtbeperking zonder en met hulpmiddel 600 500 400 300
Zonder hulpmiddel
200
Met hulpmiddel
100 0 geen
0-2
2,1 - 4
4,1 - 6
6<
Tijdsduur vochtbeperking (jaar)
Tijdsduur van de vochtbeperking in jaren Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
geen 8 423 159
0-2 jaar 9 536 247
2,1-4 jaar 3 292 71
4,1-6 jaar 4 393 158
6< jaar 5 411 318
Wat opvalt is, dat de groep van 2,1-4 jaar erg goed schat vergeleken met de andere groepen. Het is echter de vraag of het kleine aantal patiënten in deze groep ook een rol speelt. De groep van 0-2 jaar schat het slechts voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking.
Conclusie Er is geen aantoonbaar verband tussen de tijdsduur van de vochtbeperking en goed schatten. Er is wel een daling te zien is bij de groep van 2,1-4 jaar zonder hulpmiddel, maar bij de groepen daarna weer een stijging. Het is opvallend dat bij kleine aantallen, de gemiddelde absolute afwijking lager uitvalt dan bij grotere aantallen. Tijdsduur van de vochtbeperking in jaren MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
geen
0-2 jaar
2,1-4 jaar
4,1-6 jaar
6< jaar
8 259 96
9 291 188
3 200 53
4 148 57
5 275 137
Bij het gebruik van een hulpmiddel zien we dat de gemiddelde absolute afwijking van 2,1-4 jaar en 4,16 jaar lager fors lager uitvallen dan de andere afwijkingen. Dit zou verklaard kunnen worden vanwege de kleine aantallen in de groepen. Bij alle groepen is een duidelijke verbetering in schattingen te zien.
Hoe schat jij?
71
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten tijdsduur vochtbeperking met koker en fles 350 300 250 200 Met koker
150
Met fles
100 50 0 geen
0-2 2,1 - 4 4,1 - 6 Tijdsduur vochtbeperking (jaar)
Tijdsduur van de vochtbeperking in jaren MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
geen 4 303 104
0-2 jaar 5 318 191
6<
2,1-4 jaar 2 170 14
4,1-6 jaar 1 80
6< jaar 4 291 153
Bij de koker vallen de derde en vierde groep meteen op door hun kleine gemiddelde absolute afwijking (2,1-4 jaar en 4,1-6 jaar), maar deze groepen zijn ook het kleinst. De andere groepen ontlopen elkaar niet zoveel.
Tijdsduur van de vochtbeperking in jaren MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
geen 4 215 74
0-2 jaar 4 258 207
2,1-4 jaar 1 260
4,1-6 jaar 3 170 44
6< jaar 1 210
De vierde groep heeft ook bij de fles een kleine gemiddelde absolute afwijking. De andere groepen wijken niet zoveel van elkaar af.
Als we de fles en de koker vergelijken, zien we bij de eerste, tweede en vijfde groep een grotere verbetering optreden als de fles wordt gebruikt dan bij gebruik van de koker. Bij de derde en vierde groep gebeurt het omgekeerde.
Conclusie hulpmiddel Het gebruik van een hulpmiddel heeft bij alle groepen een positief effect op de schattingen. Er is echter geen aantoonbaar verband tussen de tijdsduur van de vochtbeperking en goed schatten met een hulpmiddel.
Hoe schat jij?
72
Aankomen tussen twee dialyses
Gemiddeld aantal onderschattingen
Dialysepatiënten gemiddeld aangekomen per dag zonder en met hulpmiddel 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
Zonder hulpmiddel Met hulpmiddel
0 - 499
500 - 999
1000 -1499
1500 -1999
Gemiddeld aangekomen per dag (ml)
Gemiddeld aangekomen per dag 0-499 ml Aantal (n=29) 12 Gemiddeld aantal onderschat4,1 tingen Standaarddeviatie 2,2
500-999 ml 7
1000-1499 ml 6
1500-1999 ml 3
2,9
4,0
4,7
2,3
2,4
2,3
De tweede groep heeft een lager gemiddelde van het aantal onderschattingen dan de andere groepen.
Conclusie Er is geen verband aan te tonen tussen het aankomen in vocht tussen twee dialyses en het onderschatten. Aangekomen tussen twee dialyses MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
0-499 ml
500-999 ml
10001499 ml
15001999 ml
12
7
6
3
2,7
2,9
1,2
3,0
1,7
2,2
0,8
2,6
De derde groep heeft een opvallend laag gemiddeld aantal onderschattingen. Daarnaast is de standaarddeviatie van groep drie ook opvallend klein. De andere groepen ontlopen elkaar niet veel.
Hoe schat jij?
73
Gemiddeld aantal onderschattingen
Dialysepatiënten gemiddeld aangekomen per dag met koker en fles 6,0 5,0 4,0 3,0
Met koker
2,0
Met fles
1,0 0,0 0 - 499
500 - 999 1000 -1499 1500 -1999 Gemiddeld aangekomen per dag (ml)
Aangekomen tussen twee dialyses MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
0-499 ml 6
500-999 ml 5
10001499 ml 3
15001999 ml 2
3,0
3,2
1,3
2,0
2,1
2,6
1,2
2,8
Aangekomen tussen twee dialyses MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
0-499 ml 6
500-999 ml 2
10001499 ml 3
15001999 ml 1
2,3
2,0
1,0
5,0
1,2
0,0
0,0
Groep 3 scoort opvallend goed met fles en ook met koker. Groep 1 en 2 schatten beide beter met koker.
Conclusie hulpmiddel De derde groep (1000-1499 ml) scoort opvallend goed met hulpmiddel. Groep 1 en 2 (0-499 ml en 500 -999 ml) scoren beter met fles dan met koker. Er is echter geen verband te vinden tussen hoeveel de patiënt gemiddeld per dag is aangekomen en hoe goed er geschat wordt met hulpmiddel.
Hoe schat jij?
74
De mate waarin de patiënt dorst heeft Geef een cijfer tussen de 0 en de 10 voor de mate waarin u gedurende de hele dag dorst heeft, waarbij 0 geen dorst is en 10 heel erge dorst
Gemiddeld aantal onderschattignen
Dialysepatiënten graad van dorst zonder en met hulpmiddel 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0
Zonder hulpmiddel
1,5
Met hulpmiddel
1,0 0,5 0,0 0-3 graad van dorst 4-7 graad van dorst
De graad van dorst Aantal (n=29) Gemiddeld aantal tingen Standaarddeviatie
onderschat-
8-10 graad van dorst
0-3 8
4-7 17
8-10 4
4,3
3,9
3,8
2,1
2,3
2,6
Het gemiddelde aantal onderschattingen ligt bij alle groepen dicht bij elkaar. De standaarddeviatie verschilt eveneens weinig tussen de groepen.
Conclusie De graad van dorst heeft geen verband met het aantal onderschattingen. De graad van dorst MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=29) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
0-3
4-7
8-10
8
17
4
2,8
2,2
3,5
2,2
1,8
1,3
Groep 3 heeft een groter gemiddeld aantal onderschattingen dan de andere groepen. Het verschil tussen het gemiddeld aantal onderschattingen van groep 1 en 2 is vrij groot, maar dit verschil is niet significant (P = 0,529).
Hoe schat jij?
75
Dialysepatiënten graad van dorst met koker en fles Gemiddeld aantal onderschattingen
4,5 4,0 3,5 3,0 2,5
Met koker
2,0
Met fles
1,5 1,0 0,5 0,0 0-3 graad van dorst
4-7 graad van dorst
De graad van dorst MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=16) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
0-3
4-7
8-10
5
9
2
2,6
2,6
3,0
2,5
2,2
1,4
Er is vrij weinig verschil te zien in het gemiddeld aantal onderschattingen met koker. Groep 3 heeft wel iets meer onderschattingen, maar deze groep heeft maar twee deelnemers.
De graad van dorst MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddeld aantal onderschattingen Standaarddeviatie
8-10 graad van dorst
0-3
4-7
8-10
3
8
2
3,0
1,8
4,0
2,0
1,0
1,4
Het gemiddeld aantal onderschattingen met fles is bij groep 3 opvallend hoog. Het gemiddeld aantal onderschattingen met fles is bij groep 2 opvallend laag.
Conclusie hulpmiddel Er is geen duidelijk verband te zien tussen onderschattingen met hulpmiddel en de graad van dorst van de patiënten. Groep 3 (graad 8-10) heeft wel een opvallend hoog gemiddeld aantal onderschattingen.
Hoe schat jij?
76
Wat is de meest succesvolle schattingsmethode? Hoe heeft u deze hoeveelheden geschat? (één antwoord mogelijk) 1. De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld 2. De hoeveelheid vloeistof vergeleken met een bekend kopje/glas 3. Een berekening met de hoogte van de vloeistof en de oppervlakte van de bodem 4. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten schattingsmethode zonder en met hulpmiddel 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
Zonder hulpmiddel Met hulpmiddel
1
2
3
Hoe geschat? 1 Aantal (n=29) 5 Gemiddelde van de absolute afwij432 king Standaarddeviatie 188
4
Schattingsmethode
2 8
3 1
4 14
428
920
402
252
188
Groep 3 wijkt erg af voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking, maar daar hoort maar één patiënt bij. De andere groepen verschillen niet erg van elkaar, kijkend naar de gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie.
Conclusie Er is geen sprake van een meest succesvolle schattingsmethode. Hoe geschat? MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=25) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
8
1
14
204 38
222 133
147
289 159
Groep 4 heeft het slechtst geschat met hulpmiddel. Groep 1 was het beste met hulpmiddel. (naar groep 3 wordt niet gekeken, omdat deze maar één deelnemer bevat) Naarmate er meer deelnemers tot één groep behoren, wordt de gemiddelde absolute afwijking groter evenals de standaarddeviatie.
Hoe schat jij?
77
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Dialysepatiënten schattingsmethode met koker en fles 350 300 250 200 Met koker 150
Met fles
100 50 0 1
2
Hoe geschat? MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
4
Schattingsmethode
1
2
3
4
2
5
1
7
238 25
254 155
147
317 178
Bij de schatting met koker schat groep 4 het slechtst. Ook hier geldt weer dat naarmate er meer patiënten in één groep zitten, de gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie groter zijn.
Hoe geschat? MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
3
3
0
7
182 28
168 81
260 144
Ook bij de schattingen met fles schat groep 4 slechter dan de andere twee groepen.
In vergelijking tot de koker schatten alle groepen met fles beter.
Conclusie hulpmiddel De patiënten die volgens schattingsmethode 4 (anders) schatten, schatten met hulpmiddel slechter dan patiënten met schattingsmethode 1, 2 of 3. De patiënten schatten met fles beter dan met koker.
Hoe schat jij?
78
Onderzoeksresultaten van de medewerkers Het betreft medewerkers met de volgende functies: Dialyse-verpleegkundigen Leerling dialyse-verpleegkundigen Dialyseassistenten Als het alle medewerkers betreft wordt dit aangegeven met een (M).
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Steek Gemiddelde absolute afwijking is de absolute afwijking van alle glazen met de echte hoeveelheid, zonder de steek.
Hoe schat jij?
79
Hoe nauwkeurig schatten medewerkers op de dialyseafdeling hoeveelheden vloeistof?
Medewerkers schattingen zonder en met hulpmiddel 800
Geschatte hoeveelheid (ml)
700 600 500 400 300 200 100 0 Zonder hulpmiddel 1 Met hulpmiddel 1 Echte hoeveelheid (ml) 190
2
3 70
ALLE MEDEWERKERS (n=26) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
4
2
5
3
6
4
165
5
120
Steek 6
Steek
90
145
300
Glas 1 190 200 200
Glas 2 70 100 89
Glas 3 165 150 170
Glas 4 120 125 135
Glas 5 90 100 91
Glas 6 145 145 144
Steek 300 250 252
10
19
5
15
1
-1
-48
67 4482
39 1538
66 4293
61 3750
38 1449
63 3993
92 8524
Medewerkers schatten de glazen vrij nauwkeurig: de afwijking van het gemiddelde is niet zo groot en de standaarddeviatie is ook niet zo groot. Glas 5 wordt het beste geschat. De afwijking en de standaarddeviatie zijn daar namelijk het kleinst. De afwijking is bij bijna alle glazen positief, wat inhoudt dat het gemiddelde van de schattingen groter is dan de echte hoeveelheid en dat er dus is overschat.
Conclusie De medewerkers hebben een tendens tot overschatten. De steek wordt echter onderschat. Daar is de standaarddeviatie ook vrij hoog van vergeleken met de andere glazen. ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n= 26) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Steek
190 200 190
70 100 86
165 168 162
120 120 127
90 90 83
145 150 150
300 300 325
0
16
-3
7
-7
5
25
59
35
43
41
37
44
155
Hoe schat jij?
80
De glazen worden nauwkeuriger geschat met hulpmiddel: de afwijking van het gemiddelde en de echte hoeveelheid is kleiner geworden en de standaarddeviatie ook. De steek is beter geschat met hulpmiddel qua afwijking, maar de standaarddeviatie is toegenomen.
Medewerkers zonder hulpmiddel, met koker en met fles Geschatte hoeveelheid (ml)
250 200 150 Zonder hulpmiddel
100
Met koker Met fles
50 0 1
2
3
4
5
6
190
70
165
120
90
145
ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL KOKER (n= 12) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Echte hoeveelheid (ml)
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Steek
190 200 196
70 95 94
165 170 173
120 120 129
90 90 103
145 155 154
300 375 423
6
24
8
9
13
9
123
44 1977
14 196
32 1002
34 1190
28 789
38 1427
166 27493
De gemiddelden van de glazen zijn met de koker niet veranderd. De standaarddeviatie is wel afgenomen. Van de glazen 2, 3 en 4 significant (glas 2: (P=0,001), glas 3: (P=0,012), glas 4: (P=0,041)). Van glas 6 bijna significant (P=0,065) en van glas 1 en 5 niet (glas 1 (P = 0,135), glas 5: (P = 0,259)). De schatting van de steek is met de koker verslechterd: het gemiddelde van de schattingen is significant groter geworden dan de echte hoeveelheid (P = 0,005) en de standaarddeviatie is ook significant groter geworden (P = 0,017). Tijdens het onderzoek bleek ook al dat de koker geen goede maat is voor zo’n grote hoeveelheid vloeistof.
ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL FLES (n= 14) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Glazen
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Steek
190 190 188
70 100 83
165 160 159
120 123 132
90 50 71
145 150 156
300 200 241
-2
13
-6
12
-19
11
-59
55 3037
27 749
31 942
36 1298
37 1348
28 763
79 6308
Met de fles als hulpmiddel zijn de gemiddelden ook niet veranderd.
Hoe schat jij?
81
De standaarddeviatie is ook met de fles als hulpmiddel afgenomen. Bij glas 3, 4 en 6 was deze afname significant (3: P = 0,005; 4: P = 0,042; 6: P = 0,003). Bij de glazen 1, 2, 5 en de steek was deze afname niet significant (1: P = 0,434; 2: P = 0,157; 5: P = 0,882; steek: p = 0,543). De schatting van de steek is niet verbeterd of verslechterd.
Conclusie hulpmiddel Met de koker en de fles als hulpmiddel werd de standaarddeviatie kleiner. Het gemiddelde verschoof niet. De schatting werd dus wel nauwkeuriger. De koker zorgde bij de steek voor een overschatting en de fles zorgde voor een onderschatting. Er zijn geen duidelijke verschillen in schattingen van de glazen tussen de fles en de koker.
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Schatten verpleegkundigen beter dan niet-verpleegkundigen?
350
Vergelijking tussen verpleegkundigen en nietverpleegkundigen zonder en met hulpmiddel
300 250
Verpleegkundigen zonder
200
Niet-verpleegkundigen zonder Verpleegkundigen met
150
Niet verpleegkundigen met
100 50 0 1
2
3
4
5
6
7
190
70
165
120
90
145
300
1 t/m 6: glazen, 7: steek Echte hoeveelheid (ml)
VERPLEEGKUNDIGEN (n=19) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Glas 1 190 200 209
Glas 2 70 100 95
Glas 3 165 160 183
Glas 4 120 125 143
Glas 5 90 100 103
Glas 6 145 150 153
Steek 300 250 256
19
25
18
23
13
8
-44
57 3261
28 789
64 4070
62 3870
30 898
64 4114
62 3890
NIET-VERPLEEGKUNDIGEN (n=7) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Glas 1 190 180 176
Glas 2 70 61 72
Glas 3 165 150 135
Glas 4 120 120 113
Glas 5 90 70 58
Glas 6 145 140 120
Steek 300 200 242
-14 89 7920
2 60 3603
-30 61 3742
-7 57 3232
-32 40 1615
-20 58 3342
-58 154 23682
De verpleegkundigen hebben een algehele tendens tot overschatting, behalve bij de steek. De niet-verpleegkundigen hebben een algehele tendens tot onderschatting.
Hoe schat jij?
82
De standaarddeviatie van de verpleegkundigen verschilt niet wezenlijk ten opzichte van de nietverpleegkundigen, behalve bij glas 2 waarbij de standaarddeviatie significant verschilt (P = 0,014) en bij de steek (P = 0,003).
Conclusie Verpleegkundigen overschatten de glazen. Niet-verpleegkundigen onderschatten de glazen. Beide groepen onderschatten de steek. VERPLEEGKUNDIGEN MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n=19) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie NIET-VERPLEEGKUNDIGEN MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n=7) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie Variantie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Steek
190 200 195
70 100 91
165 175 172
120 120 132
90 90 92
145 150 161
300 300 327
5
21
7
12
2
16
27
46 2083
19 350
30 895
35 1214
31 987
33 1065
111 12265
Glas 1 190 180 183
Glas 2 70 100 79
Glas 3 165 150 146
Glas 4 120 120 128
Glas 5 90 50 68
Glas 6 145 150 141
Steek 300 200 318
-7 62 3890
9 30 923
-19 28 806
8 37 1349
-22 44 1932
-4 27 737
18 250 62649
De tendens tot overschatting wordt kleiner bij de verpleegkundigen bij gebruik van een hulpmiddel. De onderschatting van de steek zonder hulpmiddel verandert in een overschatting met hulpmiddel, met tevens een grotere standaarddeviatie. De tendens tot onderschatting van niet-verpleegkundigen wordt kleiner bij gebruik van een hulpmiddel. De onderschatting van de steek zonder hulpmiddel verandert ook bij de niet-verpleegkundigen in een overschatting bij gebruikmaking van een hulpmiddel. Tevens wordt de standaarddeviatie significant groter (P = 0,008).
Conclusie hulpmiddel Het gebruik van een hulpmiddel zorgt ervoor dat de overschatting bij verpleegkundigen kleiner wordt en dat de onderschatting bij niet-verpleegkundigen ook kleiner wordt. In het vervolg van de onderzoeksresultaten wordt de steek uit de schattingen gelaten, omdat deze tot zeer uiteenlopende waarden leidde.
Hoe schat jij?
83
Geslacht
Medewerkers geslacht zonder en met hulpmiddel
Vrouw 23 257 185 34132
De gemiddelde absolute afwijking van de mannen is kleiner dan die van de vrouwen. De standaarddeviatie van de mannen is ook kleiner dan die van de vrouwen. De vrouwen hebben een zeer grote standaarddeviatie, wat een zeer grote spreiding aangeeft in hun gemiddelde absolute afwijking.
300 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Geslacht (M) Man Aantal (n=26) 3 Gemiddelde van de absolute 162 afwijking Standaarddeviatie 68 Variantie 4608
250 200
Mannen zonder Vrouwen zonder
150
Mannen met Vrouwen met
100 50 0
Conclusie Er kan geen uitspraak worden gedaan over een verband tussen geslacht en goed schatten, gezien het kleine aantal mannen in het onderzoek. Geslacht (M) MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Man Aantal (n=26) 3 Gemiddelde van de absolute 145 afwijking Standaarddeviatie 113
66
Met hulpmiddel schatten de mannen beter dan de vrouwen qua gemiddelde absolute afwijking. De standaarddeviatie van de mannen is daarentegen weer groter dan die van de vrouwen. De vrouwen gaan vooruit met hulpmiddel ten opzichte van de schattingen zonder hulpmiddel voor wat betreft hun gemiddelde absolute afwijking en hun standaarddeviatie .
Geslacht (M) MET HULPMIDDEL KOKER Man Aantal (n=12) 1 Gemiddelde van de absolute 90 afwijking Standaarddeviatie Variantie
170
Medewerkers geslacht met koker en fles
Vrouw 11 161 66 4330
De schattingen van de vrouwen vergeleken met koker en zonder hulpmiddel, gaan significant vooruit: hun standaarddeviatie neemt significant af (P = 0,001) en hun gemiddelde absolute afwijking ook (P = 0,036).
200 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Vrouw 23
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
Mannen koker Vrouwen koker Mannen fles Vrouwen fles
Hoe schat jij?
Geslacht (M) MET HULPMIDDEL FLES Man Aantal (n=14) 2 Gemiddelde van de absolute 173 afwijking Standaarddeviatie 145 Variantie 21013
84
Vrouw 12 179 68 4628
De standaarddeviatie van de vrouwen neemt significant af (P = 0,001) ten opzichte van hun schattingen zonder hulpmiddel. De gemiddelde absolute afwijking neemt ook af, maar deze afname is niet significant (P = 0,081). De vrouwen schatten niet beter of slechter, als we beide hulpmiddelen met elkaar vergelijken, aangezien de standaarddeviatie nihil verschilt en de gemiddelde absolute afwijking verschilt ook niet veel. Over de mannen kan geen uitspraak worden gedaan met betrekking tot de verschillende hulpmiddelen, omdat het aantal mannen daarvoor te klein is.
Conclusie hulpmiddel Ook hier kan geen uitspraak worden gedaan over een verband tussen geslacht en goed schatten met hulpmiddel. Tevens is er geen verschil bij vrouwen tussen de fles en koker als hulpmiddel. In ieder geval schatten vrouwen wel beter met de koker als hulpmiddel dan zonder hulpmiddel.
Hoe schat jij?
85
Leeftijd Leeftijd (M) Aantal (n=26) Gemiddelde leeftijd
Man 3 46
Vrouw 23 43
Medewerkers leeftijdsgroep zonder en met hulpmiddel Gemiddelde absolute afwijking (ml)
500 450 400 350 300
Zonder hulpmiddel
250
Met hulpmiddel
200 150 100 50 0 10--19
20--29
30--39
Leeftijdsgroepen (M) Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
40--49
10-19 jaar 0
50--59
Leeftijdsgroep (jaar)
60--69
20-29 jaar 3
30-39 jaar 5
40-49 jaar 11
50-59 jaar 6
60-69 jaar 1
430
310
183
241
90
338
250
84
94
Bij de twee oudere groepen (40-59 jaar) is zowel de gemiddelde absolute afwijking als de standaarddeviatie lager dan bij de twee jongere groepen.
Conclusie De twee oudere groepen (40-59 jaar) schatten zonder hulpmiddel beter dan de twee jongere groepen zonder hulpmiddel, zowel qua gemiddelde absolute afwijking als qua standaarddeviatie. Leeftijdsgroepen (M) MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
10-19 jaar 0
20-29 jaar 3
30-39 jaar 5
40-49 jaar 11
50-59 jaar 6
60-69 jaar 1
132
191
169
180
70
38
118
58
51
De groep van 20-29 jaar schat beter met hulpmiddel dan de andere groepen, zowel qua gemiddelde absolute afwijking als qua standaarddeviatie. Alle schattingen worden beter met hulpmiddel. De schattingen van de jongste groep (20-29 jaar) veranderen het meest. Het kleine aantal deelnemers in de leeftijdsgroep van 20-29 jaar kan ook een rol hebben gespeeld in het laag uitpakken van de gemiddelde absolute afwijking en de standaarddeviatie.
Hoe schat jij?
86
Medewerkers leeftijdsgroep met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
400 350 300 250 Met koker
200
Met fles
150 100 50 0 10--19
20--29
Leeftijdsgroepen (M) MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
40--49
10-19 jaar 0
50--59
60--69
Leeftijdsgroep (jaar)
20-29 jaar 1
30-39 jaar 4
40-49 jaar 3
50-59 jaar 4
170
153
157
154
94
91
40
60-69 jaar 0
De schattingen met koker liggen dicht bij elkaar. De standaarddeviatie van de groep van 50-59 jaar is kleiner dan die van de andere groepen.
Leeftijdsgroepen (M) MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=14) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
30--39
10-19 jaar 0
20-29 jaar 2
30-39 jaar 1
40-49 jaar 8
50-59 jaar 2
60-69 jaar 1
113
345
173
233
70
49
11
25
De schattingen met fles variëren meer tussen de groepen. Het aantal deelnemers in sommige groepen is echter zo klein, dat daar geen uitspraken overgedaan kunnen worden voor wat betreft significantie.
Conclusie hulpmiddel De groep van 20-29 jaar schat beter dan de andere groepen met hulpmiddel. Er is echter geen aantoonbaar verband tussen goed schatten en leeftijd.
Hoe schat jij?
87
Geboorteland Nederland 13
Buitenland 13
224
267
198
159
Variantie
39054
25286
De gemiddelde absolute afwijking van Nederlanders is kleiner dan die van de buitenlanders, maar niet significant (P = 0,547). De standaarddeviatie van Nederlanders is daarentegen groter dan die van buitenlanders, maar deze verschilt ook niet significant (P = 0,456).
Conclusie Er is geen significant verschil in schattingen tussen Nederlanders en buitenlanders. Geboorteland (M) MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
Nederland
Buitenland
13
13
145
190
56 3169
78 6039
Medewerkers geboorteland zonder en met hulpmiddel 300 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Geboorteland (M) Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
250 200 150 100
Nederlanders zonder Buitenlanders zonder Nederlanders met Buitenlanders met
50 0
De gemiddelde absolute afwijking van Nederlanders is ook met hulpmiddel kleiner dan die van buitenlanders, maar ook hier is het verschil niet significant (P = 0,111). De standaarddeviatie is eveneens kleiner, maar verschilt niet significant (P = 0,271).
Hoe schat jij?
Nederland
Buitenland
8
4
139
188
50 2532
90 8025
Met koker verschilt de gemiddelde absolute afwijking van Nederlanders met die van buitenlanders, waarbij die van de Nederlanders kleiner is. De standaarddeviatie van de Nederlanders is kleiner.
Geboorteland (M) MET Nederland HULPMIDDEL FLES Aantal (n=14) 5 Gemiddelde van de 155 absolute afwijking Standaarddeviatie 70 Variantie 4888
Buitenland
Medewerkers geboorteland met koker en fles 250 Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Geboorteland (M) MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
88
200 Nederlanders koker
150
100
Buitenlanders koker Nederlanders fles Buitenlanders fles
50
0
9 191 78 6047
Met fles is er een verschil tussen Nederlanders en buitenlanders voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking, waarbij die van de Nederlanders kleiner is, maar dit verschil is niet significant (P = 0,404). Bij de standaarddeviatie is er een nihil verschil. De gemiddelde absolute afwijking is bij de Nederlanders en de buitenlanders groter als de fles wordt gebruikt, maar dit scheelt niet veel.
Conclusie hulpmiddel Er is geen significant verschil tussen Nederlanders en buitenlanders met hulpmiddel. Beide groepen schatten iets slechter met de fles als hulpmiddel.
Hoe schat jij?
89
Opleidingsniveau Wat is uw hoogst genoten opleiding? 1. Middelbaar voortgezet onderwijs 2. Middelbaar beroepsonderwijs 3. Hoger voortgezet onderwijs 4. Hoger beroepsonderwijs 5. Universitair onderwijs 6. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
350
(Mavo, Vmbo, MTS, MDS, Mulo) (Mbo) (Havo, VWO, HBS, HTS) (Hbo) (Wo)
Medewerkers opleidingsniveau zonder en met hulpmiddel
300 250 200 Zonder hulpmiddel
150
Met hulpmiddel
100 50 0 1
2
Opleidingsniveau (M) Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
4
5
6
1 5
2 6
3 4
4 11
273
288
136
250
71
188
78
225
Opleidingsniveau
5 0
6 0
Opleidingsniveau 3 schat beter dan de andere niveaus. Hoe groter het aantal deelnemers in één niveau, des te groter is de standaarddeviatie.
Conclusie Er is geen aantoonbaar verband tussen opleidingsniveau en goed schatten. Doordat er in sommige categorieën weinig deelnemers zijn, geeft dat waarschijnlijk een vertekend beeld. Opleidingsniveau (M) HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
6
5
6
4
11
0
0
192
181
164
150
40
88
73
74
Met het hulpmiddel schat niveau 4 beter dan de andere niveaus qua gemiddelde absolute afwijking. Na een t-toets tussen niveau 1 en 4 bleek dit verschil niet significant (P = 0,171). De gemiddelde absolute afwijking van niveau 3 wordt groter met hulpmiddel dan zonder hulpmiddel De standaarddeviatie van de eerste groep is klein.
Hoe schat jij?
90
Medewerkers opleidingsniveau met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
250
200
150 Met koker 100
Met fles
50
0 1
2
Opleidingsniveau (M) HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
5
6
Opleidingsniveau
1
2
3
4
5
6
4
1
0
7
0
0
184
185
135
41
77
De gemiddelde absolute afwijking van opleidingsniveau 4 is kleiner dan die van niveau 1 bij de koker als hulpmiddel. De standaarddeviatie is echter wel groter.
Opleidingsniveau (M) HULP1 MIDDEL FLES Aantal (n=14) 1 Gemiddelde van de absolute 225 afwijking Standaarddeviatie
4
2
3
4
5
6
5
4
4
0
0
180
164
178
98
73
70
Met de fles als hulpmiddel is de gemiddelde absolute afwijking van opleidingsniveau 4 groter dan met de koker. De niveaus wijken niet erg van elkaar af.
Conclusie hulpmiddel Er is geen aantoonbaar verband tussen goed schatten en opleidingsniveau. Het zou kunnen dat hoger opgeleiden beter kunnen schatten met de koker als hulpmiddel.
Hoe schat jij?
91
Wiskunde examenniveau Wat is het hoogste niveau waarop u examen in wiskunde (of algebra) heeft gedaan? 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Middelbaar voortgezet onderwijs 3. Middelbaar beroepsonderwijs 4. Hoger voortgezet onderwijs 5. Hoger beroepsonderwijs 6. Universitair onderwijs 7. Anders, namelijk …………
Medewerkers wiskunde-examenniveau zonder en met hulpmiddel Gemiddelde absolute afwijking (ml)
350 300 250 200 Zonder hulpmiddel
150
Met hulpmiddel 100 50 0 1
2--3
Wiskunde examenniveau (M) Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Variantie
4--6
Wiskunde-examenniveau
7
1 9
2-3 9
4-6 8
199
246
298
81
189
240
6580
35887
57521
7 0
Van groep 4-6 is zowel de gemiddelde absolute afwijking als de standaarddeviatie het hoogst. Het verschil tussen de gemiddelde absolute afwijking van niveau 1 en 4-6 is niet significant (P = 0,297). Waarschijnlijk komt dit door de grote standaarddeviatie van groep 4-6, die significant verschilt van niveau 1 (P = 0,006), maar niet significant verschilt van niveau 2-3 (P = 0,524). In groep 1 is zowel de gemiddelde absolute afwijking als de standaarddeviatie het kleinst. De gemiddelde absolute afwijking verschilt niet van niveau 2-3 (P = 0,507), maar de standaarddeviatie verschilt wel significant (P = 0,024).
Conclusie Naarmate het wiskunde-examenniveau hoger is, wordt er slechter geschat.
Hoe schat jij?
92
Wiskunde examenniveau (M) HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2-3
4-6
7
9
9
8
0
150
171
184
54
84
75
Ook met hulpmiddel neemt de gemiddelde absolute afwijking toe naarmate het wiskundeexamenniveau hoger wordt. Het verschil is echter niet meer zo groot als zonder hulpmiddel. Er is geen verband tussen een hoger wiskunde-examenniveau en de standaarddeviatie met hulpmiddel.
Medewerkers wiskunde-examenniveau met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
250 200 150 Met koker
100
Met fles
50 0 1
2--3
Wiskunde examenniveau (M) HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
Wiskunde-examenniveau
7
1
2-3
4-6
7
5
4
3
0
173
113
183
50
47
101
De gemiddelde absolute afwijking van groep 2-3 is kleiner dan van de andere twee groepen. De standaarddeviatie van groep 4-5 is groter dan van de twee andere groepen.
Wiskunde examenniveau (M) HULPMIDDEL FLES Aantal (n=14) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
4--6
1
2-3
4-6
7
4
5
5
0
121
217
184
49
79
69
Met de fles als hulpmiddel is de gemiddelde absolute afwijking van groep 2-3 een stuk groter dan de andere twee groepen. De standaarddeviatie van deze groep is ook vrij hoog. Groep 1 schat met de fles beter dan met de koker voor wat betreft de gemiddelde absolute afwijking. Groep 2-3 schat daarentegen slechter met fles dan met koker. Groep 4-5 heeft geen verschil qua gemiddelde absolute afwijking tussen de twee hulpmiddelen, wel is de standaarddeviatie bij de fles kleiner.
Hoe schat jij?
93
Conclusie hulpmiddel De mensen die geen wiskunde-examen hebben gedaan (groep 1), schatten beter met de fles. De medewerkers die wiskunde-examen hebben gedaan in het middelbaar voorgezet onderwijs of het middelbaarberoepsonderwijs (groep 2-3), schatten beter met de koker. Voor medewerkers met een hoger wiskunde-examenniveau (groep 4-5) maakt het niet veel uit. Er is geen algemeen verband aan te tonen tussen het wiskunde-examenniveau en goed schatten met hulpmiddel.
Hoe schat jij?
94
Wiskunde score Wat was uw score voor wiskunde (of algebra) op uw hoogste examenniveau? 1. Ik heb geen examen in wiskunde gedaan 2. Onvoldoende (5 of lager) 3. Voldoende (6 – 7) 4. Goed (8 – 9) 5. Uitmuntend (10)
Medewerkers wiskundescore zonder en met hulpmiddel Gemiddelde absolute afwijking (ml)
350 300 250 200 Zonder hulpmiddel
150
Met hulpmiddel 100 50 0 1
2
Wiskunde score (M) 1 Aantal (n=26) 9 Gemiddelde van de absolu199 te afwijking Standaarddeviatie 81 Variantie 6580
3
4
Wiskundescore
5
2 4
3 12
4 1
176
318
80
84 7127
230 52807
5 0
Groep 3 heeft een opvallend hoge gemiddelde absolute afwijking. De standaarddeviatie is echter ook hoog. De andere twee groepen (score 1 en 2) ontlopen elkaar niet zoveel. Als je groep 1 en 3 met elkaar vergelijkt, valt op dat groep 3 zowel een grotere gemiddelde absolute afwijking heeft als een grotere standaarddeviatie. Het verschil is niet significant voor de gemiddelde absolute afwijking (P = 0,119), waarschijnlijk door de grote standaarddeviatie, die wel significant verschilt tussen deze twee groepen (P = 0,005).
Conclusie Het is opvallend dat de mensen die geen wiskunde-examen hebben gedaan (groep 1) zo goed scoren ten opzichte van mensen die een voldoende hadden voor hun wiskunde-examen (groep 3). Vanwege de kleine aantallen van groep 2 met mensen die een onvoldoende hadden voor hun wiskunde-examen kan er nog geen uitspraak worden gedaan of er echt een verband is tussen de wiskundescore en goed schatten.
Hoe schat jij?
95
Wiskunde score (M) MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=26) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
5
9
4
12
1
0
150
188
172
195
54
84
82
Met hulpmiddel treedt er bij de eerste groep en de derde groep een verbetering op. Bij de tweede groep echter wordt de gemiddelde absolute afwijking iets groter. De verschillen tussen de groepen zijn niet groot.
Medewerkers wiskundescore met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
300 250 200 150
Met koker Met fles
100 50 0 1
2
Wiskunde score (M) MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Wiskunde score (M) MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=14) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
4
5
1
2
3
4
5
5
2
5
0
0
173
118
153
50
32
90
1
2
3
4
5
4
2
7
1
0
121
258
185
195
49
25
80
Wiskundescore
De schatting van groep 1 met fles verbetert ten opzichte van groep 1 met koker. De andere twee groepen doen het slechter met de fles dan met de koker.
Conclusie hulpmiddel De fles biedt de meeste hulp aan medewerkers die geen wiskunde-examen hebben gedaan. De koker biedt de meeste hulp aan mensen die wel wiskunde-examen hebben gedaan en daar een onvoldoende of voldoende voor hadden.
Hoe schat jij?
96
Hoogste verpleegkundige opleiding Wat is uw hoogste opleiding voor verpleegkundige? 1. Mbo-v 2. Hbo-v 3. Inservice opleiding 4. Anders, namelijk ……
Verpleegkundigen hoogste verpleegkundige opleiding zonder en met hulpmiddel Gemiddelde absolute afwijking (ml)
350 300 250 200 Zonder hulpmiddel
150
Met hulpmiddel 100 50 0 1
2
Hoogste verpleegkundige opleiding Aantal (n=19) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
1 2 248 32
4
2 6 332 285
Verpleegkundige opleiding
3 10 168 94
4 1 170
Groep 2 heeft een absurd hoge standaarddeviatie. De gemiddelde absolute afwijking is ook aan de hoge kant. Groep 3 schat voor wat betreft gemiddelde absolute afwijking beter dan de eerste twee groepen.
Kanttekening: er is iemand in het onderzoek gelaten met een totale absolute afwijking van 820 ml, die groep 2 zodanig beïnvloedt, dat wanneer deze eruit wordt gelaten, de gemiddelde absolute afwijking naar 234 ml verandert. Dit is gedaan om voldoende deelnemers te houden. Conclusie De verpleegkundigen met een inservice opleiding (groep 3) schatten het best. Hoogste verpleegkundige opleiding MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=19) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
2 233 60
6 163 71
10 155 61
1 90
Groep 3 schat ook met hulpmiddel beter dan de eerste twee groepen, maar er is niet zo’n groot verschil als zonder hulpmiddel.
Hoe schat jij?
97
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Verpleegkundigen hoogste verpleegkundige opleiding met koker en fles 250 200 150 Met koker 100
Met fles
50 0 1
2
3
Hoogste verpleegkundige opleiding 1 MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=10) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie Hoogste verpleegkundige opleiding MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=9) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
4
Verpleegkundige opleiding
2
3
4
4 166 89
5 153 65
1 90
1
2
3
4
2 233 60
2 155 35
5 156 65
0
Er is geen duidelijk verschil zichtbaar tussen de koker en de fles. Bij de fles heeft groep 1 een beduidend grotere gemiddelde absolute afwijking dan de andere twee groepen, maar deze groep is wel erg klein.
Conclusie hulpmiddel De groepsgrootte is echter niet dusdanig groot dat er een uitspraak kan worden gedaan over een mogelijk verband tussen de hoogste verpleegkundige opleiding en goed schatten met hulpmiddel.
Hoe schat jij?
98
Tijdsduur gediplomeerd verpleegkundige Hoelang bent u al een gediplomeerd verpleegkundige? (bijv. 1 jaar en 4 maanden) …… jaar en …… maand(en)
Verpleegkundigen tijdsduur gediplomeerd zonder en met hulpmiddel Gemiddelde absolute afwijking (ml)
900 800 700 600 500 400
Zonder hulpmiddel
300
Met hulpmiddel
200 100 0 0--5
5,1--10
10,1--15
Tijdsduur gediplomeerd verpleegkundige Aantal (n=19) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
0-5 jaar 1 820
15 <
5,1-10 jaar 2 115 78
Tijdsduur gediplomeerd (jaar)
10,1-15 jaar 2 330 212
15 < jaar 14 188 96
De gemiddelde absolute afwijking varieert erg tussen de groepen. Bijna alle medewerkers zijn langer dan 15,1 jaar gediplomeerd verpleegkundigen.
Conclusie Er is echter geen duidelijk verband te ontdekken, mede doordat drie van de vier groepen zeer weinig deelnemers bevatten. Tijdsduur gediplomeerd verpleegkundige MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=19) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
0-5 jaar 1 170
5,1-10 jaar 2 93 4
De schattingen van alle groepen verbeteren.
10,1-15 jaar 2 213 110
15 < jaar 14 164 63
Hoe schat jij?
Gemiddelde absolute afwijkng (ml)
250
99
Verpleegkundigen tijdsduur gediplomeerd met koker en fles
200 150
Met koker Met fles
100 50 0 0--5
5,1--10
Tijdsduur gediplomeerd verpleegkundige MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=10) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
10,1--15
15 <
Tijdsduur gediplomeerd (jaar)
0-5 jaar 1 170
5,1-10 jaar 2 93 4
10,1-15 jaar 2 213 110
Tijdsduur gediplomeerd verpleegkun- 0-5 dige MET HULPMIDDEL FLES jaar Aantal (n=9) 0 Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
5,1-10 jaar 0
10,1-15 jaar 0
15 <jaar 5 148 68 15 < jaar 9 173 62
Met de fles schat de groep die het langst verpleegkundige is, beter dan met de koker.
Conclusie hulpmiddel De groepen zijn te klein om met elkaar vergeleken te kunnen worden.
Hoe schat jij?
100
Wat is de meest succesvolle schattingsmethode? Hoe heeft u deze hoeveelheden geschat? (één antwoord mogelijk) 1. De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld 2. De hoeveelheid vloeistof vergeleken met een bekend kopje/glas 3. Een berekening met de hoogte van de vloeistof en de oppervlakte van de bodem 4. Anders, namelijk …………
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
Medewerkers schattingsmethode zonder en met hulpmiddel 300 250 200 150
Zonder hulpmiddel Met hulpmiddel
100 50 0 1
2
3
Hoe geschat (M)? 1 Aantal (n=25) 10 Gemiddelde van de absolute afwij203 king Standaarddeviatie 97
4
2 11
Schattingsmethode
3 0
4 4
284
278
210
260
Groep 1 heeft zowel de laagste gemiddelde absolute afwijking als de laagste standaarddeviatie.
Conclusie Groep 1 (De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld) heeft de meest succesvolle schattingsmethode. Hoe geschat (M)? MET HULPMIDDEL KOKER + FLES Aantal (n=25) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
1
2
3
4
10
11
0
4
167
162
190
71
61
112
Groep 4 scoort slechter met een hulpmiddel dan de andere twee groepen.
Hoe schat jij?
101
Medewerkers schattingsmethode met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
250 200 150 Met koker 100
Met fles
50 0 1
2
Hoe geschat (M)? MET HULPMIDDEL KOKER Aantal (n=12) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
Hoe geschat (M)? MET HULPMIDDEL FLES Aantal (n=13) Gemiddelde van de absolute afwijking Standaarddeviatie
3
4
Schattingsmethode
1
2
3
4
3
8
0
1
133
172
69
66
1
2
3
4
7
3
0
3
181
135
223
72
43
110
90
Groep 1 schat beter met de koker dan met de fles. Groep 2 schat beter met de fles dan met de koker. Het is wel opvallend dat beide groepen beter schatten met een hulpmiddel, als het aantal deelnemers klein is. Groep 4 heeft een hoge gemiddelde absolute afwijking met fles.
Conclusie hulpmiddel De aantallen in de groepen zijn te klein om conclusies te trekken met betrekking tot goed schatten met hulpmiddel en de schattingsmethode zonder hulpmiddel.
Hoe schat jij?
102
Vergelijking patiënten en medewerkers
Glas 1
Glas 2
Gemiddelde absolute afwijking (ml)
250
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
Vergelijking tussen medewerkers en dialysepatiënten zonder en met hulpmiddel
200
150 Medewerkers zonder Dialysepatiënten zonder
100
Medewerkers met Dialysepatiënten met
50
0 1
2
3
4
5
6
190
70
165
120
90
145
Glazen Echte hoeveelheid (ml)
ALLE MEDEWERKERS (n=26) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1 190 200 200
Glas 2 70 100 89
Glas 3 165 150 170
Glas 4 120 125 135
Glas 5 90 100 91
Glas 6 145 145 144
10
19
5
15
1
-1
67
39
66
61
38
63
ALLE DIALYSEPATIËNTEN (n=29) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1 190 150 151
Glas 2 70 60 86
Glas 3 165 125 145
Glas 4 120 100 109
Glas 5 90 70 95
Glas 6 145 80 101
-39
16
-20
-11
5
-44
82
66
111
98
105
86
De afwijking van de echte hoeveelheid en de gemiddelde schatting is bij de medewerkers kleiner dan bij de patiënten. De standaarddeviatie is bij de medewerkers tevens kleiner dan bij de patiënten. De medewerkers hebben eerder de neiging tot overschatten, in tegenstelling tot de patiënten, die eerder een neiging hebben tot onderschatten.
Hoe schat jij?
103
Conclusie De medewerkers schatten zonder hulpmiddel beter dan de patiënten.
ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n= 26) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL KOKER + FLES (n=29) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 192
70 100 88
165 168 165
120 120 131
90 90 86
145 150 155
2
18
0
11
-4
10
50
23
31
35
36
32
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 195
70 100 96
165 150 165
120 100 109
90 100 114
145 150 144
5
26
0
-11
24
-1
38
33
86
39
62
68
Het gemiddelde van de medewerkers verschuift met het hulpmiddel meer naar de echte hoeveelheid. Het gemiddelde van de patiënten verschuift eveneens met het hulpmiddel meer naar de echte hoeveelheid. De standaarddeviatie is bij de medewerkers kleiner dan bij de patiënten.
Conclusie hulpmiddel De medewerkers en patiënten gaan beiden beter schatten bij gebruik van het hulpmiddel. De medewerkers schatten nog iets beter dan de patiënten als we kijken naar de afwijking van het gemiddelde en de echte hoeveelheid en de standaarddeviatie.
Hoe schat jij?
104
Vergelijking tussen medewerkers en dialysepatiënten met koker en fles Gemiddelde absolute afwijking (ml)
250
200
150 Medewerkers koker Dialysepatiënten koker
100
Medewerkers fles Dialysepatiënten fles 50
0 1
2
3
4
5
6
190
70
165
120
90
145
ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL KOKER (n= 12) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL KOKER (n=16) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
Glazen Echte hoeveelheid (ml)
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 196
70 95 94
165 170 173
120 120 129
90 90 103
145 155 154
6
24
8
9
13
9
44
14
32
34
28
38
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 194
70 105 103
165 135 151
120 100 109
90 103 126
145 143 142
4
33
-14
-11
36
-3
47
31
70
40
71
82
De patiënten hebben een grotere afwijking van de echte hoeveelheid qua gemiddelde dan de medewerkers. De standaarddeviatie van de verpleegkundigen is kleiner dan die van de patiënten.
Conclusie koker Medewerkers schatten beter met de koker dan patiënten.
Hoe schat jij?
ALLE MEDEWERKERS MET HULPMIDDEL FLES (n= 14) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie ALLE DIALYSEPATIËNTEN MET HULPMIDDEL FLES (n=13) Echte hoeveelheid vloeistof (ml) Mediaan Gemiddelde Afwijking van gemiddelde en echte hoeveelheid Standaarddeviatie
105
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 190 188
70 100 83
165 160 159
120 123 132
90 50 71
145 150 156
-2
13
-6
12
-19
11
55
27
31
36
37
28
Glas 1
Glas 2
Glas 3
Glas 4
Glas 5
Glas 6
190 200 196
70 100 88
165 150 183
120 100 110
90 100 100
145 125 140
6
1
18
-10
10
-5
25
35
102
40
49
50
De schattingen van de medewerkers en patiënten met fles verschillen niet veel van elkaar, maar de patiënt schat bij vier van de zes glazen beter dan de medewerker voor wat betreft het gemiddelde. De standaarddeviatie bij de patiënten is wel iets groter dan bij de medewerkers, met name bij glas 3.
Conclusie fles De patiënten schatten iets beter met de fles dan de medewerkers.
Hoe schat jij?
106
Conclusie, aanbevelingen, discussie en evaluatie
Hoe schat jij?
107
Conclusie Medewerkers schatten zonder hulpmiddel hoeveelheden vloeistof beter dan patiënten. Ook met hulpmiddel schatten ze nog iets beter dan patiënten. Medewerkers schatten met de koker beter dan patiënten. Patiënten schatten met de fles iets beter dan de medewerkers. Dialysepatiënten schatten grote hoeveelheden vloeistof onder en kleine hoeveelheden over. Het gebruik van een hulpmiddel leidt tot overschatting. De fles biedt de patiënten meer hulp dan de koker. Dialysepatiënten zonder vochtbeperking schatten de glazen onder. Medewerkers schatten de glazen over, maar de steek onder. Met gebruik van het hulpmiddel werd de standaarddeviatie kleiner en het gemiddelde verschoof niet. Met de fles werd de steek onderschat en met de koker werd de steek overschat. Verpleegkundigen overschatten de glazen. Niet-verpleegkundigen onderschatten de glazen. Beide groepen onderschatten de steek. Met gebruik van het hulpmiddel werd de overschatting kleiner en de onderschatting werd ook kleiner. Het geslacht had geen invloed bij de patiënten op de schattingen. Bij de medewerkers waren er te weinig mannen om een uitspraak over te doen. Bij de patiënten schatten de mannen beter met fles dan met koker. Bij patiënten waren de groepen te klein om een uitspraak te doen over de leeftijd. Er leek wel een tendens te zijn waarbij de oudere groepen meer baat hadden bij de fles en de jongere groepen meer baat bij de koker. Bij de medewerkers schatte de oudere groep (40-59 jaar) beter dan de jongere groep. Met hulpmiddel was er geen verband te zien. Bij zowel de patiënten als de medewerkers bleek geboorteland de schattingen niet significant te beïnvloeden. Bij de patiënten waren er te weinig hoger geschoolden om een uitspraak te doen over een verband tussen de hoogste opleiding en schatten. Bij de verpleegkundigen was er geen aantoonbaar verband te vinden. Het zou overigens kunnen dat de hogere opleiding beter schat met koker. Bij medewerkers bleek dat hoe hoger het wiskunde-examenniveau was, des te slechter was de schatting zonder hulpmiddel. Bij de patiënten hadden sommige categorieën, met name de hogere wiskundeexamenniveaus, te weinig deelnemers om een uitspraak over te doen. Bij zowel de medewerkers als de patiënten viel op dat de fles lagere wiskunde-examenniveaus meer hulp biedt en de koker juist hogere wiskundeexamenniveaus meer hulp biedt. Bij de wiskundescore van de patiënten was er weer geen gelijke verdeling, dus daar was geen uitspraak over te doen. Bij de wiskundescore van de medewerkers gold weer, dat mensen die geen wiskunde-examen hadden gedaan beter schatten dan mensen die wel wiskunde-examen hadden gedaan. Er kon geen uitspraak worden gedaan over een verband tussen de hoogste verpleegkundige opleiding, omdat sommige groepen te klein waren. De inservice-opleiding scoorde het best. Bij de patiënten was er geen aantoonbaar verband tussen de tijdsduur van de vochtbeperking en goed schatten. Bij de medewerkers kon er geen uitspraak worden gedaan over een verband tussen de tijdsduur van gediplomeerd verpleegkundige zijn en goed schatten, omdat sommige groepen te klein waren. Er bleek geen verband bij de patiënten te bestaan tussen onderschatten en aankomen in vocht. Ook was er geen verband te vinden tussen onderschatten en hoeveel dorst de patiënten hadden. Bij de patiënten was er geen meest succesvolle schattingsmethode. Bij de medewerkers was de schattingsmethode: “De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld”, het beste.
Hoe schat jij?
108
Kort samengevat: een hulpmiddel kan helpen. Er is een tendens waarbij de fles mensen met een lagere scholing en wiskunde-examenniveau meer hulp biedt dan de koker en de koker juist mensen met een hogere scholing en een hoger wiskunde-examenniveau meer hulp biedt.
Aanbevelingen Voor een vervolgonderzoek zou nog verder onderzocht kunnen worden: Het verband tussen het wiskundeniveau en schatten zonder hulpmiddel, met koker en met fles. Het verband tussen het opleidingsniveau en schatten zonder hulpmiddel, met koker en met fles. Het hele onderzoek nog een keer uitvoeren, maar dan landelijk, om zo voldoende gegevens te verzamelen om statistische uitspraken over te doen.
Hoe schat jij?
109
Discussie Er zijn een aantal zaken die de meetgegevens mogelijk beïnvloed hebben. Zo is er iemand van de verpleegkundige groep in het onderzoek gelaten, die een totale absolute afwijking had van 820 milliliter zonder hulpmiddel. Deze afwijking was veel hoger dan de andere afwijkingen. Bij de patiënten waren er twee mensen met een totale absolute afwijking van 920 milliliter, ook deze mensen heb ik in het onderzoek gehouden. Dit heb ik gedaan om genoeg deelnemers te houden om er nog iets over te kunnen zeggen. Verder zou het voorbeeldglas, om het hulpmiddel mee te verduidelijken, invloed kunnen hebben gehad op de schattingen die erna volgden met hulpmiddel. Mensen hadden daardoor een referentiekader gekregen van wat 100 milliliter was. Bij het invullen van de vragenlijst door medewerkers zouden ze in de war kunnen zijn gebruikt door de nummering bij het hoogste wiskunde-examenniveau, die namelijk verschilde van de nummering bij de hoogste opleiding, de vraag er net voor. Ik heb hier tijdens het invullen van de vragenlijst door de medewerkers nog extra opgelet, maar het is mogelijk dat dit toch nog is voorgekomen. Tijdens het invullen van de schattingen met hulpmiddel door de medewerkers, keken ze ook naar hun schattingen zonder hulpmiddel. Ook al heb ik gezegd dat ze zich daar niet door moesten laten beïnvloeden, kan dit mogelijk toch gebeurd zijn. Sommige medewerkers vertrouwden liever op hun schattingen zonder hulpmiddel of ze kozen ervoor om de gulden middenweg te nemen tussen de schatting zonder en met hulpmiddel. Sommige patiënten hadden niet optimaal zicht op alle glazen, hoe het rijdende karretje ook werd gekeerd. Hierdoor was het voor hen moeilijk om de bodem te zien. Vooral bij niet transparante glazen kan dit een probleem zijn geweest. Van tevoren heb ik thuis onderzocht met mijn ouders als proefpersonen of de volgorde van de glazen invloed had op de schattingen. Dit bleek zo te zijn. Daarom had ik voor het echte onderzoek kokers om de glazen gedaan en had ik de glazen zo opgesteld dat gelijkende glazen niet naast elkaar stonden. Hierdoor is de mogelijke beïnvloeding geminimaliseerd, maar kan die er toch geweest zijn. Voor de dorstgraad van de patiënten had ik een schaal van 0 tot en met 10 gekozen. Ik heb gevraagd naar hun dorst over de hele dag. Waarschijnlijk was het echter handiger geweest om te vragen naar de dorstgraad op het moment van schatten, omdat die dorstgraad de schatting kan beïnvloeden, bijvoorbeeld door onderschatten. Bij de koker heb ik sommige patiënten bij moeten sturen, zodat ze de methode wel volledig uitvoerden. Dit heeft de resultaten mogelijk wel enigszins beïnvloed. Bij de fles hoefde ik minder bij te sturen. Ook heb ik het gebruik van de koker voor sommige patiënten meerdere malen moeten herhalen. Dit lijkt misschien oneerlijk, maar mijn uitgangspunt was dat alle patiënten pas echt startten, als ze het hulpmiddel volledig begrepen. Bij het uitvoeren van de statistische toetsen heb ik niet getest of de verdelingen normaal verdeeld waren, omdat dit nog veel meer tijd zou kosten. De uitkomsten zouden hierdoor iets vertekend kunnen zijn.
Hoe schat jij?
110
Evaluatie Dit onderzoek heeft ontzettend veel tijd gekost, veel meer dan ik had verwacht. Dit kwam enerzijds omdat ik veel deelvragen had. Anderzijds wilde ik alles ook echt goed doen. Zo had ik bijvoorbeeld op een gegeven moment bijna alle toetsen voor de standaarddeviatie uitgevoerd. Toen bedacht ik me dat het kwadraat van een afgeronde standaarddeviatie nog wel eens verschillend kon zijn van de variantie die je met Excel kan berekenen. Dit bleek ook zo te zijn. Toen ik de toets opnieuw uitvoerde, bleek dat dit verschil ook nog wel eens bepalend kon zijn of een verschil significant was. Ondanks dat ik al bijna alle toetsen had uitgevoerd, heb ik ze toch allemaal weer opnieuw uitgevoerd, maar nu met de berekende variantie in Excel. Verder had ik ook alle tabellen gemaakt van de medewerkers, maar nog niet de analyses erbij gezet. Tijdens de analyses vroeg ik me af of het misschien verschil zou uitmaken of je de steek weg zou laten uit de totale absolute afwijking per deelnemer, omdat de steek voor zulke afwijkende schattingen zorgde. Dit bleek een wereld van verschil te zijn. Ondanks dat ik alle tabellen al gemaakt had, heb ik ze opnieuw gemaakt, maar dan zonder de steek. Tijdens het onderzoek viel het me tegen dat patiënten zo terughoudend waren. Ik had namelijk een presentatie voor de medewerkers gehouden en daardoor dacht ik dat de patiënten minder wantrouwend zouden zijn. Helaas waren een aantal patiënten ‘onderzoeksmoe’ en vonden ze mijn vragen te privacygevoelig. Tijdens deze twee onderzoeksdagen bleek ook dat de verpleegkundigen dachten dat zij de vragenlijst met de patiënten moesten invullen. Kennelijk had ik dat niet goed genoeg duidelijk gemaakt. Mogelijk hadden ze de patiënten dan misschien nog wat meer willen motiveren. Eigenlijk had ik ook artsen in mijn onderzoek willen betrekken. Helaas waren er drie van de vijf artsen met herfstvakantie. De artsen die er waren hadden geen tijd voor en geen zin in mijn onderzoek. Het literatuuronderzoek heeft me ook meer tijd gekost dan verwacht. Eigenlijk kende ik de informatie van dialyse en de werking van de nieren al redelijk en hoefde ik alleen echt onderzoek te doen naar hoe de significantie in elkaar zat. Toch kostte het veel tijd om alles goed te verwoorden. Verder was het ook vrij lastig om niet al te diepgaande informatie te vinden over significantie, maar die net wel weer toereikend was. Uiteindelijk heb ik een heel handig boek gekocht over statistiek in het laboratorium. Verder heb ik ook een grote hulp aan Geert gehad. Ook had ik het werk van de database onderschat. Ik dacht: “dat voer je zo wel eventjes gemakkelijk in en dan laat je er wat toetsen op los en voilà daar is het eindresultaat”. Maar om de hele database alleen al in gereedheid te brengen voor de invoer van de gegevens, waren al gauw enkele dagen nodig. Dan moesten alle gegevens nog een keer gecheckt worden en bedacht ik weer nieuwe mogelijkheden om de gegevens te verwerken. Tot de analyses toe ben ik steeds bezig geweest om de database te perfectioneren. Vooraf dacht ik altijd dat het doen van conclusies over gegevens heel makkelijk zou zijn en dat je na een statistische toets hier en daar onmiddellijk zou zien wat voor verbanden er waren. Het viel me echt tegen om objectieve conclusies te trekken. Je gaat toch al gauw de onderzoeksresultaten naar je hypothese interpreteren, omdat je graag wilt dat je hypothese juist blijkt te zijn of dat er in ieder geval een verband te zien is. Verder heb ik altijd al gedacht dat geen verband ook een uitkomst is, maar als je het zelf meemaakt, ben je toch wat teleurgesteld, omdat je heel graag iets wilt vinden of ontdekken. Dan ben je toch eerder geneigd om verbanden te zien, die niet op harde bewijzen berusten. Het opsommen van mijn waarnemingen en daar dan logischer wijs een conclusie aan te verbinden, heeft me heel erg geholpen om objectiever te kijken naar mijn meetresultaten. Als ik ooit nog een keer zo’n onderzoek zou moeten opzetten, zou ik minder deelvragen maken. Dat heeft me namelijk ontzettend veel tijd gekost. Ik heb nu eigenlijk in de breedte onderzocht en de volgende keer zou ik de diepte in willen onderzoeken. Ik heb me bij dit onderzoek niet willen afbakenen en dat heeft me ook veel tijd gekost. De volgende keer zou ik het dus meer afbakenen, zodat je één facet echt tot de bodem uit kunt zoeken. Al met al kan ik zeggen dat ik door dit onderzoek een hoop nieuwe ervaringen rijk ben geworden en dat ik nu nog een beter beeld heb van wat ik later wel en niet moet doen als ik nog een keer een onderzoek ga doen.
Hoe schat jij?
111
Bronvermelding, illustratieverantwoording en bijlagen
Hoe schat jij?
112
Bronvermelding (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21)
(22) (23)
(24) (25) (26) (27) (28) (29)
(30)
http://www.medicinfo.nl/%7B36c1d3fd-a3dd-4aa5-bc4c-2083872acbbd%7D#{970d34ad-87e6-4bed8f1a-88c6bc4b49ad} http://www.rijnland.nl/nl/p466d145183901 http://www.umcg.nl/Patienten/ziekten/146714/Documents/BrochVochtbeperking.pdf http://www.vumc.nl/afdelingen/patientenfolders-brochures/zoeken-alfabet/H/hemodialysepatienten.pdf http://home.ubalt.edu/ntsbarsh/Business-stat/otherapplets/BartletTest.htm “Hoe werken onze nieren” van de Nederlandse Nierstichting Microsoft Encarta Naslagbibliotheek Winkler Prins … th “Biology Life On Earth with Physiology 8 edition”, Audesirk, Audesirk, Byers, Pearson International Edition 2008 http://www.lvd.nl/wisselwerking/2002/1/2002-1-8.htm Verkregen op: 13 september 2009, Verschenen op: februari 2001, Auteurs: Onbekend e “Eten met plezier” Anke Spijker en Trudeke Struijk-Wielinga, Inmerc bv, 6 druk oktober 2006 Nierstichting Nederland “Nierfilterontsteking” van de Nederlandse Nierstichting “Nierstenen” van de Nederlandse Nierstichting “Nefrologie” onder redactie van dr. G.K. van der Hem, Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, 1983 “Dialyse verpleegkundige, Basisboek voor opleiding en praktijk” C.F.H. Versluijs, G. Spenkelink-Schut, B.M.J.M. Mutsaers, M.F.E. Wiersema en R.G.W.L. Tiggeler, De Tijdstroom 1995 http://www.nierstichting.nl/ziekte/preventie/suiker Verkregen op: 15 september 2009, Verschenen op: onbekend, Auteurs: onbekend http://www.nierstichting.nl/ziekte/preventie/bloed Verkregen op: 15 september 2009, Verschenen op: onbekend, Auteurs: onbekend “Is dialyse uw toekomst?” Nierstichting “Dialyse” Nierstichting “Niertransplantatie” Nierstichting “Omgaan met de vochtbeperking voor hemo-dialysepatiënten” VUmc “Hoe kan de verpleegkundige omgaan met de vochtbeperking bij een dialysepatiënt?” Verkregen op: ste 19 september 2009, Verschenen in LVDT 24 jaargang september 2006 nummer 3, Auteur: Maaike Hengst http://www.lvdt.nl/cms/doc/Nummer%203_2006.pdf “Dorst en interdialytische gewichtstoename” Verkregen op: 19 september 2009, Verschenen in LVDT de 19 jaargang april 2001, Auteur: Patrick Mistiaen http://www.lvdt.nl/cms/doc/2001_1%20Info.pdf Vochtgebruik bij dialyse Verkregen op: 19 september 2009, Verschenen op: onbekend, Auteur: Vlietland Ziekenhuis, bron: http://193.34.150.176/kws/files/archive/low_res/1493_VL_02609008_Dialyse_6050295.pdf “Wat is onderzoek?” Nel Verhoeven, Boom Onderwijs, Tweede herziene druk 2007 “Basisboek statistiek in business” Rob Erven, Dirk van der Laan Boom Onderwijs eerste druk 2007 http://static.managementboek.nl/pdf/9789047300489.pdf http://www.ivo.be/?mod=zoeken&sub=detailsopleiding&id=6331 “Kwaliteitszorg en statistiek in het laboratorium”, H.M. Raadschelders/M.F.M. den Rooijen, Syntax Media, derde druk 2005 http://www.snelafstuderen.nl/assets/files/info/statistische_toetsen.pdf Verkregen op 28 november 2009, verschenen in 2007, auteur: snelafstuderen.nl http://www.uu.nl/uupublish/defaculteit/organisatie/afdelingen/methodentechniek/methodentechn iek/spss/statistischeanal/ttoetsvoorngroep/43071main.html Verkregen op 28 november 2009, verschenen op: onbekend, Auteur: onbekend Help-functie MS Excel 2007, Verkregen op 28 november 2009, verschenen in 2007, auteur: Microsoft
Hoe schat jij?
113
Illustratieverantwoording Figuur 1: http://www.sciencehelpdesk.com/img/bg3_2/KidneysBehind.jpg Figuur 2: http://www.watmoetikleren.nl/documenten/plaatjes/biologie/nieroverzicht.gif Figuur 3: http://www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/bCMR/deel5/H25/nefronAnat.jpg Figuur 4: http://www.biovoorjou.be/cdrom/2T/pcl/t5_uitscheiding/multimedia/nier_micro.gif Figuur 5: http://blogsimages.skynet.be/images_v2/002/552/987/20070715/dyn005_original_384_365_pjpeg_2552987_ 5dcb675a1d995561989e042fab8074a4.jpg Figuur 6: http://home.kabelfoon.nl/~koesveld/nier/image/niersteen13mm.jpg Figuur 7: http://www.nierdialyse.nl/images/dialyse/hemodialyse2.jpg Figuur 8: http://www.nierdialyse.nl/images/dialyse/hemodialyse3.jpg Figuur 9: http://www.ghz.nl/Groene_Hart_Ziekenhuis_C01/UploadData/images/1/0/08-0417_153_GHZ_nierdialyse_2008_08.jpg Figuur 10: http://www.nierdialyse.nl/images/dialyse/peritoneaaldialyse2.jpg Figuur 11: http://www.nierdialyse.nl/images/dialyse/niertransplantatie.gif Figuur 12: - Vloeibaar vocht: http://www.heksenpad.nl/wp-content/uploads/2008/03/flesje-water.jpg - Vast voedsel: http://www.reisgenoegens.be/Images/eendagsreizen/voedsel.jpg - WC pot: http://www.fix-itservice.be/site%20alles%20samen/pagina%27s/foto%20en%20button%202/fotos%20en%20logo%20van%20pagin a%27s/Ideal%20Standard%20-%20Ecco%20%20WC%20pot%20in%20porselein.%20Uitgang%20%C3%B8%2010,2cm..gif - Transpiratie: http://www.apotheekverhille.be/main/nutinfo/transpiratie/transpiratie.jpg Figuur 31: http://www.vertex42.com/ExcelArticles/mc/SalesForecast.html “Download the spreatsheet” Verkregen op: 23 september 2009, Verschenen op: 1 juni 2004 Figuur 34: http://cdn.information-management.com/media/assets/article/1033566/Few-fig3_350px.gif Figuur 36: http://www.voiceoffamerica.com/BellCurve2.png Figuur 37: http://www.boost.org/doc/libs/1_38_0/libs/math/doc/sf_and_dist/graphs/students_t_pdf.png Figuur 44: printscreen van de interface van de online Bartlett’s test http://home.ubalt.edu/ntsbarsh/Businessstat/otherapplets/BartletTest.htm De andere figuren zijn zelf gemaakt.
Hoe schat jij?
114
Bijlage 1: Datum: … - … - 2009 Nummer: … Tijdstip: ….
Vragenlijst voor dialysepatiënten
Bedankt dat u mee wilt doen met dit onderzoek! Uw gegevens zullen anoniem verwerkt worden en uiteraard wordt hier vertrouwelijk mee omgegaan. Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van het schatvermogen van mensen met betrekking tot vloeistoffen en het mogelijk verbeteren van de schattingen.
Algemene vragen Heeft u op dit moment of in het verleden beperkingen met betrekking tot het innemen van vocht (gehad)? O Ja Hoeveel mag u per dag drinken? … O Nee
Wat is uw geslacht? O man
O vrouw
Wat is uw geboortejaar?
Wat is uw geboorteland? ………………………………….. Wat is uw hoogst genoten opleiding? (omcirkel het nummer) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ik heb geen opleiding gehad/afgerond Lagere school Lager voortgezet onderwijs (Lavo, LTS, LDS) Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Vmbo, Mulo) Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo, MTS, MDS) Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO, HBS) Hoger beroepsonderwijs (Hbo, HTS) Universitair onderwijs (Wo) Anders, namelijk …………
Wat is het hoogste niveau waarop u examen in wiskunde (of algebra) heeft gedaan? 1. 2. 3. 4. 5.
Ik heb geen examen in wiskunde gedaan Lagere school Lager voortgezet onderwijs Middelbaar voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
6. 7. 8. 9.
Hoger voortgezet onderwijs Hoger beroepsonderwijs Universitair onderwijs Anders, namelijk …………
Wat was uw score voor wiskunde (of algebra) op uw hoogste examenniveau? 1. 2. 3. 4. 5.
Ik heb geen examen in wiskunde gedaan Onvoldoende (5 of lager) Voldoende (6 – 7) Goed (8 – 9) Uitmuntend (10)
Hoe lang heeft u een vochtbeperking? (Als u het meerdere keren heeft gehad, telt u deze periodes bij elkaar op) bijv. 1 jaar en 4 maanden …… jaar en …… maand(en)
Hoe schat jij?
115
Hoeveel milliliters bent u nu aangekomen ten opzichte van uw laatste dialysebehandeling? ……………….. ml
Wanneer was uw vorige dialysebehandeling? Donderdag – Vrijdag – Zaterdag – Zondag
Ochtend – Middag – Avond
Geef een cijfer tussen de 0 en de 10 voor de mate waarin u gedurende de hele dag dorst heeft, waarbij 0 geen dorst is en 10 heel erge dorst: ……
De proefopstelling Nu volgt er een opstelling van objecten waar vloeistof in zit. Het is de bedoeling dat u een zo nauwkeurig mogelijke schatting maakt in milliliters van de hoeveelheid vloeistof die in deze objecten zit. Er zijn een aantal spelregels: U mag alleen kijken en het object niet aanraken, optillen of iets dergelijks. Eventuele berekeningen mogen alleen uitgevoerd worden door middel van hoofdrekenen. U mag dus geen papier, rekenmachine of ander hulpmiddel gebruiken. Geheugensteuntje: 1 liter (L) = 1000 milliliter (ml) 1/10 deel van een liter is 100 ml
Vul hieronder uw schatting in bij het juiste nummer: Zonder hulpmiddel
Met hulpmiddel
1
ml
1
ml
2
ml
2
ml
3
ml
3
ml
4
ml
4
ml
5
ml
5
ml
6
ml
6
ml
Hoe heeft u deze hoeveelheden geschat zonder hulpmiddel? (één antwoord mogelijk) 1. 2. 3. 4.
De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld De hoeveelheid vloeistof vergeleken met een bekend kopje/glas Een berekening met de hoogte van de vloeistof en de oppervlakte van de bodem Anders, namelijk …………
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Hoe schat jij?
116
Bijlage 2:
Datum: … - … - 2009 Tijdstip: ….
Nummer: …
Vragenlijst voor verpleegkundigen Bedankt dat u mee wilt doen met dit onderzoek! Uw gegevens zullen anoniem verwerkt worden en uiteraard wordt hier vertrouwelijk mee omgegaan. Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van het schatvermogen van mensen met betrekking tot vloeistoffen en het mogelijk verbeteren van de schattingen.
Algemene vragen Wat is uw geslacht? O man
O vrouw
Wat is uw geboortejaar?
Wat is uw geboorteland? ………………………………….. Wat is uw hoogst genoten opleiding? (omcirkel het nummer) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Vmbo, Mulo) Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo, MTS, MDS) Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO, HBS) Hoger beroepsonderwijs (Hbo, HTS) Universitair onderwijs (Wo) Anders, namelijk …………
Wat is het hoogste niveau waarop u examen in wiskunde (of algebra) heeft gedaan? 1. 2. 3. 4.
Ik heb geen examen in wiskunde gedaan Middelbaar voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Hoger voortgezet onderwijs
5. 6. 7.
Hoger beroepsonderwijs Universitair onderwijs Anders, namelijk …………
Wat was uw score voor wiskunde (of algebra) op uw hoogste examenniveau? 1. 2. 3. 4. 5.
Ik heb geen examen in wiskunde gedaan Onvoldoende (5 of lager) Voldoende (6 – 7) Goed (8 – 9) Uitmuntend (10)
Wat is uw hoogste opleiding voor verpleegkundige? 1. 2. 3. 4.
Mbo-v Hbo-v Inservice opleiding Anders, namelijk ……
Hoelang bent u al een gediplomeerd verpleegkundige? (bijv. 1 jaar en 4 maanden) …… jaar en …… maand(en)
Hoe schat jij?
117
Heeft u een dialyseaantekening? O Ja
O Nee
De proefopstelling Nu volgt er een opstelling van objecten waar vloeistof in zit. Het is de bedoeling dat u een zo nauwkeurig mogelijke schatting maakt in milliliters van de hoeveelheid vloeistof die in deze objecten zit. Er zijn een aantal spelregels: U mag alleen kijken en het object niet aanraken, optillen of iets dergelijks. Eventuele berekeningen mogen alleen uitgevoerd worden door middel van hoofdrekenen. U mag dus geen papier, rekenmachine of ander hulpmiddel gebruiken. Geheugensteuntje: 1 liter (L) = 1000 milliliter (ml) 1/10 deel van een liter is 100 ml
Vul hieronder uw schatting in bij het juiste nummer: Zonder hulpmiddel
Steek
Met hulpmiddel
1
ml
1
ml
2
ml
2
ml
3
ml
3
ml
4
ml
4
ml
5
ml
5
ml
6
ml
6
ml
7
ml
7
ml
Steek
Hoe heeft u deze hoeveelheden geschat zonder hulpmiddel? (één antwoord mogelijk) 1. 2. 3. 4.
De inhoud van het gehele object geschat en daarna gekeken welk deel met vloeistof was gevuld De hoeveelheid vloeistof vergeleken met een bekend kopje/glas Een berekening met de hoogte van de vloeistof en de oppervlakte van de bodem Anders, namelijk …………
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Hoe schat jij?
Bijlage 3: Gegevens patiënten 1
118
Hoe schat jij?
Bijlage 3: Gegevens patiënten 2
119
Hoe schat jij?
Bijlage 4: Gegevens medewerkers 1
120
Hoe schat jij?
Bijlage 4: Gegevens medewerkers 2
121