Hoe maak je een werkstuk over de brandweer? STAP VOOR STAP!
IN ZEVEN STAPPEN!
Een werkstuk maken is bijna hetzelfde als een boek schrijven. En dat gaat niet vanzelf. Daar moet je heel wat voor doen. Deze lesbrief gaat je helpen met het maken van dat werkstuk. Alleen maar helpen, want het werk, dat moet je zelf doen. We bouwen het werkstuk langzaam op, stap voor stap. Als je alle stappen goed gedaan hebt, weet je zeker dat je een behoorlijk compleet werkstuk gemaakt hebt.
Je eerste opdracht: Bedenk allereerst maar eens waarom je het werkstuk nu juist over de brandweer wilt maken.
Stap 1:
De inleiding
In de inleiding schrijf je, waarom je dit onderwerp gekozen hebt. Je schrijft precies op wat JOUW reden is!
Misschien vind je het wel spannend, om later zelf bij de brandweer te gaan. Of misschien heb je wel eens een brand van dichtbij meegemaakt of gezien? Werkt je vader of moeder misschien bij de brandweer? Of heb je nog een andere reden om voor dit onderwerp te kiezen?
1
Stap 2:
Wat wil ik allemaal opschrijven over de brandweer?
Eerst moet je even iets nagaan:
Heeft je leerkracht dit onderwerp opgegeven, of heb je het zelf gekozen? o Als je leerkracht je de opdracht heeft gegeven, kan hij of zij je ook vertellen, wat er allemaal in moet komen. o Als je zelf hebt gekozen voor de brandweer, kun jij bepalen wat je gaat behandelen. o Denk ook eens aan de mogelijkheid een brandweerman te interviewen. Dan doe je net weer iets extra’s.
Hieronder vind je een lijst met van alles, waar je wat over kunt schrijven. Natuurlijk hoef je niet alles te doen. Je kiest een aantal onderwerpen, die jij belangrijk vindt. En denk eraan: als je heel veel doet, hoeft het nog niet altijd goed te zijn; maar als het heel goed is, hoeft het bijna nooit veel te zijn!
Hierna (volgende blad) vind je een schema van hoe je een spreekbeurt of werkstuk kunt opzetten. Dat schema kun je als kapstok gebruiken. Je kunt er van alles aanhangen. Maar het is nu wel erg kaal. Je moet het zelf helemaal aankleden met teksten (of wat je wilt vertellen) en zorg in ieder geval voor voldoende plaatjes (liefst goede foto’s).
2
De onderwerpen waar je uit kunt kiezen: o Wat is vuur eigenlijk ? o Als je hieraan wilt gaan werken, moet je gaan naar de werkbladen van thema1 o Wat is brand eigenlijk ? o Als je hieraan wilt gaan werken, moet je gaan naar de werkbladen van thema 2 o De brandweer vroeger = de geschiedenis van de brandweer o Als je hieraan wilt gaan werken, moet je gaan naar werkbladen van thema 3 o Wij behandelen op die werkbladen de volgende onderwerpen:
Romeinen hadden al een georganiseerde brandweer Brandbestrijding in de middeleeuwen emmerketting, muren omhalen, daken afdekken met zeilen enz. De eerste brandspuiten - met vast “waterkanon” erop Jan van der Heijden – slangenbrandspuit Stoombrandspuiten Autospuiten en autoladders
o De brandweer nu o Als je hieraan wilt gaan werken, moet je gaan naar werkbladen van thema 4 o Wij behandelen op die werkbladen de volgende onderwerpen:
Beroeps- en vrijwillige brandweer Wat doet de brandweer? Branden blussen Brandpreventie Hulpverlening Rampenbestrijding Brandweervoertuigen nu Kleding van brandweermensen?
3
Stap 3:
Controle
Je weet nu al waarom je het werkstuk wilt maken en je weet al waar je het over wilt gaan hebben. Dat is het belangrijkste, maar: wie zegt dat je juf of meester het daarmee eens is? Daarom controleer je dat altijd even. Heel eenvoudig: je gaat naar je leerkracht en laat hem zien wat je hebt opgeschreven. Je vraagt, of hij of zij het daarmee eens is. o Is dat niet zo, dan vraag je, welke onderwerpen hij of zij er ook nog bij wil hebben. Dat schrijf je precies op. o Is je leerkracht het wel met je keuze eens, dan kun je zonder meer aan de slag. Je hebt dan het groene licht gekregen! Het is veilig om verder te gaan!
Dan ga je nu de onderwerpen opzoeken en uitwerken. Dat uitwerken is heel belangrijk. Eigenlijk begin je nu pas met het eigenlijke schrijven van je werkstuk!
SUCCES!
4
Stap 4:
Teksten zoeken en zelf uitwerken
Bij deze handleiding zit een aantal werkbladen. Die mag je gerust gebruiken. Maar let op: gebruiken betekent niet: overschrijven. Veel kinderen gebruiken de taal die op de werkbladen staat. Dat is eigenlijk niet goed. Het is veel beter om te begrijpen waarover het gaat en het vervolgens in je eigen woorden neer te schrijven.
Doe je dat niet, dan val je door de mand; een leraar ziet echt wel of je het zelf hebt gedaan of dat je gewoon iets hebt overgeschreven. Maar je hoeft natuurlijk helemaal geen gebruik te maken van deze werkbladen. Er zijn mogelijkheden genoeg. Er zijn heel veel goede boeken en boekjes over brandweer, voor elke leeftijdscategorie. En op school hebben ze vast wel een documentatiecentrum of bibliotheek, waar je het nodige kunt vinden.
Via de site van de Werkgroep Brandweer Historie is een hele literatuurlijst op te vragen met moderne en oude(re) boekwerken voor de jeugd. Daarin staan leesboeken, maar ook boekjes met informatie over de brandweer.
5
Stap 5:
Plaatjes zoeken
Zoek bij de teksten ook plaatjes; met een moeilijk woord heet dat illustraties. Dat kunnen foto’s of tekeningen zijn, die je van internet hebt gehaald of foto’s die je zelf of een van je familieleden heeft gemaakt.
Heb je internet nodig, dan vind je geschikte plaatjes op de sites: o www.brandweer.org Dat is de site waarop je nu zit. Om het je gemakkelijk te maken hebben we alvast wat werkbladen voor je gemaakt, waarmee je aan de slag kunt. Uitprinten mag, daarna kun je de plaatjes uitknippen. o www.nbdc.org geschiedenis o Via ‘kennisnet’ kom je ook allerlei leuke spreekbeurten en werkstukken tegen die je kunt gebruiken. o Ook op de sites van de brandweren van Amsterdam en Rotterdam staan bruikbare afbeeldingen. o En anders kun je natuurlijk een “zoekmachine” als Google gebruiken.
6
Stap 6:
Ordenen van je teksten
Nu heb je inmiddels heel wat bij elkaar gesprokkeld. Je weet al heel veel af van bepaalde onderwerpen van de brandweer. Want als je het zo gedaan hebt als we het hier hebben geschreven, dan heb je echt gestudeerd. Nu moet het allemaal nog in een boekvorm komen.
Je moet goed nadenken, in welke volgorde je de diverse onderdelen wilt plaatsen. Enkele voorbeelden? o Je zou kunnen beginnen met: 1. “wat is vuur?”, daarna 2. “wat is brand?” en dan bijvoorbeeld 3. “Wat doet de brandweer? “ o Maar je kunt ook beginnen met een verhaal over een brand, dan uitleggen wat brand is (en dan moet je wel uitleggen wat vuur is) en dan pas over brandweer gaan schrijven. Wat je ook als volgorde kiest: zorg dat je kunt uitleggen WAAROM je voor die volgorde gekozen hebt. Heb je de teksten in een bepaalde volgorde staan, dan ga je kijken welke plaatjes bij die tekst horen. o Zet ze op de goede plaats in de tekst. o Zet er een kort onderschrift bij (wat staat er op dit plaatje?).
7
Stap 7:
Controle en inhoudsopgave
Je werkstuk is nu bijna klaar. Je hebt de teksten klaar en de illustraties verzameld. Alles staat in de goede volgorde. Nu controleer je de hele tekst nog een keer op fouten. o Niet alleen kijken of wat je vertelt goed is, o maar ook controleren of je geen taalfouten gemaakt hebt. o Als je het werkstuk op de computer hebt gemaakt, dat laat je de spellingcontrole nog eens extra zijn werk doen.
Inhoudsopgave: Dan ga je de inhoudsopgave maken. Je maakt een lijst van de hoofdstukken en je zet erachter op welke bladzijde elk hoofdstuk begint. Die inhoudsopgave mag voorin je werkstuk staan maar ook achterin. Het is maar net waarvoor je kiest.
Bronvermelding: Een moeilijk woord, dat eigenlijk niets anders betekent dan: Welke boeken, internetsites en andere dingen heb ik gebruikt voor dit werkstuk? Achterin je werkstuk plaats je de bronvermelding; daar geef je dus aan, welke boeken en sites je gebruikt hebt voor het maken van dit werkstuk.
KLAAR!
EINDELIJK!!!
Kaft: Nu ben je klaar met je werkstuk en kun je het gaan inleveren. Het is erg netjes, als je om het werkstuk een nette kaft maakt, met daarop wat afbeeldingen, de titel en je naam. Ook het jaar wanneer je het werkstuk gemaakt hebt, moet erop staan. Mogelijkheden: Misschien mag je er ook wel een spreekbeurt over houden. Dan moet je zorgen voor plaatjes die groter zijn dan die in je boekje. Ook kun je contact opnemen met de brandweer in je woonplaats. Misschien hebben die wel spulletjes die je mag lenen om ze aan de groep te laten zien. En als je het kunt: probeer eens met behulp van je werkstuk een PowerPoint presentatie te maken. Dat doet het altijd heel goed. 8
HIERNA VOLGEN DE
WERKBLADEN
LET OP !
Druk niet alles af, maar alleen wat je nodig hebt. Dus:
denk goed na voordat je gaat printen: wat heb je nodig en wat niet? 9
THEMA 1 1-1
Wat is vuur?
Antwoord:
Vuur is een reactie van een aantal stoffen op elkaar.
Uitleg: Wanneer een kind jou uitscheldt, reageer je daar op. Misschien ga je huilen, of je loopt weg, je voelt je rot, of misschien – ik hoop het niet – scheld je terug. Dat is een reactie. Er gebeurt iets met je. Misschien reageer je wel anders in de winter (als het koud is) dan in de zomer (wanneer je het al zo warm hebt). Wie weet? En nu de natuurkunde: Met bepaalde stoffen die in de natuur voorkomen gebeurt dat ook. Als die bij elkaar komen, reageren ze op elkaar. En ook daar maakt het verschil hoe warm het is. We maken dat duidelijk met de zogenaamde BRANDDRIEHOEK. Er zijn namelijk altijd drie dingen nodig, om vuur te krijgen: 1. Een stof die kan branden (de BRANDSTOF) 2. En ZUURSTOF 3. En die twee doen alleen iets met elkaar als de TEMPERATUUR (de warmte) hoog genoeg is.
Zuurstof is een gas, dat in de lucht zit. We ademen het allemaal in en het is nodig om te kunnen leven. Je kunt het niet ruiken en niet proeven. Maar het is er wel.
10
Heb je nu een brandbare stof (bijvoorbeeld hout) en kan daar lucht bijkomen, dan mag het niet te heet worden, want dan kan er vuur ontstaan. Te heet worden kan bijvoorbeeld, door er een lucifer bij te houden.
1-2 Vuur uitmaken Nu weet je hoe vuur kan ontstaan. Weten: Het is altijd een combinatie van drie dingen: Brandbare stof Zuurstof Bepaalde temperatuur Vraag:
Hoe zou je nu dat vuur kunnen uitmaken?
Antwoord:
Juist, door een van die drie dingen weg te halen!
Ook dat kun je weer uitleggen met de hulp van de branddriehoek. Want haal je een, twee of drie van die pootjes van de driehoek weg, dan kan er geen vuur meer zijn! In deze plaatjes kun je dat laten zien:
Plaatje 1
plaatje 2
plaatje 3
Vragen:
Wat hebben we bij plaatje 1 weggehaald? ______________________ Wat hebben we bij plaatje 2 weggehaald? ______________________ Wat hebben we bij plaatje 3 weggehaald? ______________________ En wat zie je: het vuurtje is dan altijd _____________________ ! 11
1-3 Blussen = vuur uitmaken In werkelijkheid gebeurt dat ook zo. Als we de warmte weghalen, gaat het vuur uit. De brandweer doet dat bijvoorbeeld, door water op het vuur te spuiten. Dat koelt lekker af en de brand gaat uit. Soms moet de brandweer ook de brandstof weghalen. Bij een brand in een hooiberg bijvoorbeeld, zie je de brandweer het hooi er allemaal afhalen. Zit er geen riet meer, dan kan de brand ook niet verder. Ook kun je de zuurstof weghalen. Daarvoor heeft de brandweer dan blusapparaten die dat kunnen. Ze spuiten koolzuurgas over het vuur zodat er geen lucht meer bij kan. Of ze leggen er schuim over; dat werkt als een deken. Bij vlam in de pan is dit het enige dat helpt; je legt de deksel erop en er kan geen zuurstof meer bijkomen. Het vuur gaat dan uit. Je kunt dat eenvoudig aan je groep uitleggen.
Neem een klein kaarsje of waxinelichtje. Dat is de brandstof. Zet het op de tafel zodat het stevig staat en niets anders in brand kan steken.
Steek het kaarsje aan. De vlam is de hitte. Er kan nu lucht bij, dus ook zuurstof.
Pak nu een glas en zet dit over het kaarsje. Er kan nu geen zuurstof meer bij. Het vlammetje gaat uit!
12
THEMA 2 2-1 Eigenschappen van vuur Vuur kan rare dingen doen. Vraag:
Wat komt er allemaal van vuur af?
Antwoord:
___________________
____________________________
___________________
____________________________
VUUR is VRIEND & VIJAND tegelijk! 1. Door die dingen kan vuur ONZE VRIEND zijn! We zouden haast niet zonder vuur kunnen leven. Opdracht: Schrijf nu eens op waarom vuur onze vriend zou kunnen zijn. Denk aan wat hierboven als antwoord staat. Geef voorbeelden van: die warmte (denk aan de winter), van dat licht (denk aan gezelligheid) en zoek ook een voorbeeld waarvoor rook wel eens gebruikt wordt (denk aan eten). Als je dit gebruikt in je werkstuk, zoek dan ook plaatjes bij je voorbeelden.
2. Maar vuur kan ook ONZE VIJAND zijn! Je wil geen vuur in de gordijnen van je kamer, of in de prullenbak op school. Weten: Wanneer er vuur is op een plaats waar geen vuur hoort te zijn, spreken we van brand. Bedenk nu zelf eens enkele situaties waarin je duidelijk van BRAND kunt spreken, dus vuur op een plaats waar het niet hoort te zijn. Als je dit gebruikt in je werkstuk, zoek dan ook plaatjes bij je voorbeelden.
13
THEMA 3 GESCHIEDENIS VAN DE BRANDWEER 3-1 Heel lang geleden… Heel vroeger blusten de mensen met alles waar maar water in kon. Schalen, kookpotten, vazen, als er maar vloeistof in bleef zitten dan kon je er water mee naar de brand slingeren. Je kunt je voorstellen dat dit nou niet altijd zo heel goed afliep. Er was toen ook nog geen brandweer. De mensen uit de buurt hielpen elkaar. De eerste echte brandweer werd opgericht in de tijd van de Romeinen. Dat is nu zo’n tweeduizend jaar geleden. Die brandweer had emmers en natte doeken om mee te blussen. En voor de rest hadden ze zeilen, om de huizen naast een brandend huis mee af te dekken zodat het geen vlam kon vatten. En ze hadden spullen om huizen te slopen. Want brandstof weghalen, dat kon ook natuurlijk. Ze hadden zelfs spuiten, die precies hetzelfde werkten als de spuitjes van de dokter. Alleen waren ze veel groter. De mensen hier in ons land waren nog niet zo ver. Maar al gauw kregen ze toch in de gaten, dat ze maar beter het water met emmers naar een brand konden vervoeren. Emmerketting Eerst waren die emmers meestal van hout. Maar het ging niet altijd rustig toe op het brandterrein en er werd in de paniek nog wel eens met emmers gegooid. Je zult me maar een houten emmer op je hoofd krijgen. Daarom maakten ze wat verder in de tijd speciale ‘brandemmers’ van leer en nog later van linnen. Men maakte een lange rij van het water naar de brand. De mensen dicht bij het water schepten het water op en gaven het emmertje door aan de volgende in de rij, net zolang tot het water bij de brand was aangekomen. De laatste in de rij moest dan het beetje water dat nog in de emmer zat in de brand mikken. In een tweede rij ging het emmertje weer terug naar de waterkant. Dan kon het opnieuw gevuld worden.
14
PLAATJESVEL 1
EMMERS & HANDSPUITEN
15
3-2 Pompen Al in de Griekse oudheid (dus honderden jaren voor het begin van onze jaartelling) moet er een soort van pomp geweest zijn. Maar die pomp kenden de mensen hier in ons land nog niet. Laat in de middeleeuwen werd er in Neurenberg (dat ligt in Duitsland) een pomp uitgevonden, die gebruikt werd voor het blussen van branden. Die pomp moest bediend worden door mensen (mannen in die tijd) die de lange stokken van de pomp op en neer moesten bewegen. Zo’n pomp noemen we nu een handbrandspuit. Dat was zwaar werk. Er was nog altijd geen echte brandweer. Als er brand was, moesten de mensen een emmertje (soms met water) buitenzetten en alle mannen moesten naar de brand gaan om te helpen. Geoefend werd er soms, één keer per jaar. Dus de mannen waren niet echt geoefend om de brand te blussen. Die eerste pompen hadden een vaste straalpijp, waaruit het water spoot. Je moest de pomp dus zo neerzetten, dat die straalpijp naar het huis van de brand gericht was. En dan moest je ook nog proberen, om die straal in het vuur te mikken. Die pompen werden gevuld met emmertjes water. Dus als de brand groter werd, werden de mensen steeds meer vermoeid. Dat ging niet altijd goed. Hele steden zijn in die tijd platgebrand. Dat was ook niet zo verwonderlijk, want de huizen stonden in die steden dicht op elkaar (met heel nauwe straatjes), ze waren vaak van hout gebouwd en op de daken lag stro of riet. En als dat eenmaal brandt … Jan van der Heijden In Amsterdam woonde een kunstenaar en uitvinder, Jan van der Heijden. Hij zag de zwakke punten in de brandbestrijding van die tijd en - samen met zijn broer Nicolaas – slaagde erin verbeteringen aan te brengen. In 1672 wordt hij, samen met zijn broer, tot stadsbrandmeester benoemd, een soort 'chef technische dienst'. Hij moet dan zorgen voor de oude spuiten en de blusgereedschappen van de stad. Later, in 1685 toen hij benoemd werd tot Generale Brandmeester, begon hij te reorganiseren. Hij ontwikkelde een echte brandweer, waarvan hij zelf de baas was. Iedereen die bij de brandbestrijding betrokken was, moest weten wat hij doen moest. De chaos, die vaak op het brandterrein heerste, diende voorgoed tot het verleden te behoren. Er moest sneller en beter gewerkt worden dan voorheen.
16
Elke brandbestrijder kreeg een penning, die diende tot legitimatie. Bij aankomst op het brandterrein leverde men die penning in bij de brandmeester, waardoor men snel wist wie aanwezig was en bovendien na afloop van de actie kon nagaan, wie zich nog op het brandterrein bevond. Voor de mannen, die gewond waren geraakt bij de brandbestrijding, waren voorzieningen getroffen, waardoor zij verzekerd waren van geneeskundige hulp en zelfs van een inkomen wanneer men invalide zou worden. Maar behalve met de organisatie hield hij zich bezig met de verbetering van het materieel. In plaats van de trechterbak voor het vullen van de pompen, vond hij een zuigpomp uit waarmee het water uit de grachten kon worden opgezogen. Het principe van deze pomp was al lang bekend, maar was nog nooit eerder toegepast voor de bestrijding van branden. Tevens bevatte dit apparaat een persgedeelte, waardoor het opgepompte water ook inderdaad de brandspuiten kon bereiken. In plaats van de onbeweeglijke "bluskanonnen" op de spuiten, kwam Van der Heyden op het idee met buizen te werken. Soepele buizen van leer of doek waren al bekend en onder andere in gebruik bij wijnhandelaren. Hij noemde dat brandslangen. In 1679 koopt Jan van der Heyden een terrein aan de Koestraat in Amsterdam, om daar een brandspuitfabriek en een woonhuis te bouwen. De leuningen van het trapje naar dit woonhuis worden - heel toepasselijk - uitgevoerd in de vorm van slangen, de naam die Van der Heyden gegeven had aan de soepele buizen, die het water van de brandspuit naar de brand vervoerden. Ze zijn bewaard gebleven en te bewonderen in het Nationaal Brandweermuseum te Hellevoetsluis. 3-3 Stoombrandspuiten Die brandspuiten die door mannen bediend werden bleven nog heel lang in gebruik. Maar halverwege de negentiende eeuw bedacht men, dat men stoom ook kon gebruiken voor brandspuiten. Stoom is de damp van kokend water. Stoom werd al eerder gebruikt om schepen te laten varen en om treinen te laten rijden. Nu probeerde men een brandspuit te bouwen, die op stoom werkte. Dat lukte en een goede zestig jaar lang gebruikten veel brandweerkorpsen stoomspuiten. En toen werd de auto uitgevonden.
17
PLAATJESVEL 2
STOOMBRANDSPUITEN
Stoombrandspuit – moet door paarden worden getrokken
Deze brandweerwagen reed op stoom en ook de pomp werkte op stoom.
De brandweer rukt uit met een stoomspuit, door paarden getrokken.
18
3-4 BRANDWEERAUTO’S Toen de auto eenmaal was uitgevonden, duurde het niet lang, of de brandweer ging ook gebruik maken van auto’s. Die auto’s reden met behulp van benzinemotoren. Behalve auto’s kwamen er ook pompen die op benzine werkten. Sommige van die pompen werden nog – net als de stoomspuit en sommige handspuiten – door paarden getrokken. Maar paarden waren erg duur. Paarden eten nu eenmaal veel, ook als er geen brand is. En ze moeten goed verzorgd worden. Als ze ziek zijn, moet de dierenarts komen. Daarom gingen veel brandweerkorpsen nadenken over auto’s. Die waren wel duur als je ze moest kopen, maar daarna kostten ze bijna niks meer. De benzine in die tijd was ook erg goedkoop. In het begin waren veel brandweermensen nog een beetje bang voor die auto’s; dat komt omdat ze dachten: “In die auto zit benzine. Dat is toch gevaarlijk bij een brand!” Maar ondanks alle twijfel kwamen die auto’s er toch. Die zagen er wel heel anders uit dan nu. Meestal waren ze open. De brandweermannen moesten in de open lucht zitten. Dat was geen pretje als het koud was of als het regende.
Naast auto’s met pompen (bij de brandweer noemen we die “autospuiten”) kwamen er ook auto’s met lange ladders (“autoladders”) en ook gereedschappenwagens.
De auto’s werden steeds moderner en ook de brandweer kreeg dus steeds moderner auto’s. Aan de auto’s kun je zien, welke heel oud, wat minder oud en wat nieuwer zijn.
Kijk maar eens op plaatjesvel 3. Kun jij ze in de goede volgorde zetten?
19
PLAATJESVEL 3
BRANDWEERWAGENS VAN VROEGER
20
THEMA 4 DE BRANDWEER NU De brandweer van nu ziet er heel anders uit dan die van vroeger. 4-1 Vaklieden Om te beginnen bestaat een brandweer uit mannen en vrouwen, die allemaal een vak beheersen. Vroeger moest dat altijd een technisch vak zijn, maar tegenwoordig hoeft dat niet altijd zo te zijn. Enige kennis van de techniek is natuurlijk wel handig. Als je een auto uit elkaar moet halen omdat er nog iemand in zit die je moet redden, is het handig als je ongeveer weet, waar je moet beginnen met knippen. Je moet ook iets van natuurkunde afweten. Een brand is een opeenstapeling van dingen, die met natuurkunde te maken hebben; verbranding, rook, gassen die van brand afkomen, het zijn allemaal zaken waar je mee te maken krijgt. Brandweerlieden hebben altijd een uitgebreide opleiding gehad. Ze hebben veel geleerd over wat brand is, over hoe je moet blussen, hoe je mensen kunt redden, hoe je jezelf kunt redden uit gevaarlijke situaties, hoe je een brandend gebouw in moet gaan, hoe je hulp moet verlenen bij auto-ongelukken, hoe je met dieren moet omgaan, welke bescherming jijzelf als brandweerman of –vrouw moet gebruiken en nog veel meer. We hebben twee soorten brandweer: De beroepsbrandweer: mannen en vrouwen die van brandweer hun beroep hebben gemaakt en die in de brandweerkazerne klaar zijn, als het alarm gaat. Die beroepsbrandweerlieden zitten echt niet de hele dag te kaarten, tot het alarm afgaat. Ze zijn aan het eigen werk, studeren, oefenen, of krijgen lessen. Ze hebben een druk programma dat ze echt wel de hele diensttijd bezig houdt. Maar als het alarm gaat, dan zijn ze vliegensvlug bij de wagen, trekken bluskleding aan, zetten hun helmen op en stappen in. Binnen één minuut rukt de brandweerwagen uit. 21
De vrijwillige brandweer:
mannen en vrouwen die hun eigen werk (thuis of bij een baas) hebben, maar als het nodig is, worden ze plotseling brandweerman of –vrouw. Ze kunnen allerlei werk hebben in hun gewone leven: leraar, kok, winkeljuffrouw, automonteur … noem maar op. Maar bij alarm spoeden ze zich naar de kazerne, kleden zich snel om, stappen in de brandweerwagen en weg zijn ze. Op weg naar de brand of naar de hulpverlening.
Of je nu vrijwillig of beroepsbrandweerman (of -vrouw) bent, je opleiding is in Nederland altijd dezelfde. Je kunt altijd evenveel weten en kunnen. Maar dat gaat niet zomaar. Je moet veel cursussen (= lessen) volgen en heel vaak oefenen. Je moet precies weten waar alles voor dient, hoe het werkt en waar het op de wagens ligt. De tijd dat je alleen maar hoefde te weten hoe je een slang moet uitrollen en hoe je een straalpijp moet vasthouden, die tijd is allang voorbij!
22
4-2 Wat doet de brandweer allemaal? 1. Op de eerste plaats natuurlijk branden blussen. Maar dat is maar een klein deel van het werk. Zo vaak is er geen brand. En als er wel een brand is, is het lang niet altijd een grote brand. Er zijn brandjes bij, die je met een emmertje water kunt blussen. Maar soms, een paar keer per jaar, krijg je een ‘echte’ brand, waar je best wel een tijdje mee zoet bent. 2. Brand blussen is goed. Maar veel beter is het, brand te voorkomen. Dat betekent: zorgen dat er geen brand komt. Met een moeilijk woord heet dat brandpreventie. Ook daaraan doet de brandweer veel. Ze kijken in scholen, bejaardencentra, fabrieken en in hotels en ziekenhuizen, of alles wel veilig is. Ze kijken dan naar de vluchtwegen, de weg die de mensen moeten nemen om uit een gebouw te komen, als er iets aan de hand is. Zijn de nooduitgangen vrij? Zijn er blusapparaten in de buurt? Is er een alarm dat je waarschuwt als er brand is? Eigenlijk is het een beetje gek dat de brandweer dat moet doen. Eigenlijk is het de taak van ieder van ons, om daarvoor te zorgen. OPDRACHT: Heb jij thuis al wel eens gekeken, of jullie huis veilig is?
Hebben jullie thuis een rookmelder (op elke verdieping)? Als er een brand zou zijn, weet jij dan hoe jij naar buiten kunt komen? Hebben jullie thuis met elkaar afgesproken, wat je moet doen als er ooit eens een brand zou zijn? Hebben de kaarsen een stevige houder waarin ze staan? Liggen er losse stroomdraden in je huis? Hebben jullie thuis brandblusmiddelen ?
De kans op brand is niet zo heel groot, maar als er ooit brand mocht komen is het toch wel handig, als je er te voren eens over hebt nagedacht wat je moet doen!
23
PLAATJESVEL 4
Wat betekenen de volgende pictogrammen (bordjes)?
24
PLAATJESVEL 5
PREVENTIE
25
Brandweer is niet alleen vechten tegen vuur In het vorige stukje hebben we al gelezen, dat de brandweer zich bezighoudt met branden blussen en branden voorkomen. Maar dat is niet het enige. 3. Hier gaan we het hebben over technische hulpverlening, het redden van mensen en dieren. Als er een ongeluk is gebeurd en de mensen zitten klem in hun auto, dan komt de brandweer om ze te bevrijden. De brandweermensen hebben daar speciale gereedschappen voor. Zoals een soort grote schaar, waarmee ze zelfs het dak van een auto kunnen afknippen. Soms is het nodig om deze schaar te gebruiken bij voorbeeld als iemand klem zit in een auto. Die schaar noemen we de redschaar.
Als er een auto in de sloot is gereden, komt de brandweer. Er zijn brandweermannen/vrouwen die ook kunnen duiken onder water. Ze zijn brandweerduiker en hebben speciaal geleerd hoe je mensen uit hun auto moet krijgen die in het water is gereden.
Wanneer een auto olie heeft verloren, wordt de weg heel erg glad. Dat is natuurlijk gevaarlijk. De brandweer wordt dan geroepen, want zij heeft speciale spullen om de weg schoon te maken, zodat de andere auto's niet slippen. Vrachtauto's vervoeren ook stoffen die gevaarlijk zijn. Als er een lek is, komt die stof op de weg en dat is gevaarlijk. Je kunt de damp ervan inademen en dat is niet gezond. Om die gevaarlijke stoffen op te ruimen komt ook de brandweer. De brandweermensen hebben speciale pakken: de chemicaliënpakken. Die trekken de brandweermensen aan om zichzelf tegen de giftige stoffen te beschermen. Ook dragen ze ademlucht, zodat ze de giftige dampen niet inademen terwijl ze aan het werk zijn. De brandweer is er ook om dieren te redden. Het gebeurt wel eens dat er een poes hoog in de boom zit en er niet uit durft. Dan kan je de brandweer bellen. Die komt dan met een autoladder of hoogwerker en soms ook wel met een gewone brandweerwagen waarop een ladder ligt. 26
Het komt ook wel eens voor dat er een paard of een koe in de sloot is gegleden en niet zelf meer op de kant kan komen. Ook dan komt de brandweer. Die heeft speciale takels om het dier op de kant te brengen. 4. Rampenbestrijding
Soms gebeurt er een heel groot ongeluk. Dat noemen we een ramp. Ook daarbij helpt de brandweer. Denk bijvoorbeeld maar eens aan ingestorte gebouwen, een vliegtuig dat is neergestort of een groot treinongeluk, of een brand waarbij veel gevaarlijke stoffen vrijkomen. Bij rampen helpt de brandweer ook. Ze moeten dan goed samenwerken met de mensen van de ziekenwagens en van de politie. De commandant van de brandweer is altijd de baas op het rampterrein.
27
4-3 De auto’s van de brandweer Vroeger hoefde de brandweer alleen maar branden te blussen. Ze hadden toen genoeg aan brandweerauto’s met een pomp om te blussen. Maar nu de brandweer veel meer dingen moet doen, hebben ze natuurlijk ook een heleboel verschillende auto’s nodig. Elke brandweerwagen heeft zijn speciale mogelijkheden. We zullen ze eens op een rijtje zetten. a. De tankautospuit Een auto waarin meestal zes brandweerlieden zitten. Een van hen is de chauffeur, die bij een brand ook de pomp moet bedienen. Naast hem zit de bevelvoerder. Die is de baas over wat er moet gebeuren, als ze op de plaats van het ongeluk zijn aangekomen. Achterin zitten de mensen, die het werk moeten doen. Zij moeten redden en blussen, slangen uitrollen en zo voort. b. Het redvoertuig Een auto met een lange ladder (meestal 30 meter) die we autoladder noemen. Of – dat gebeurt tegenwoordig meestal – een hoogwerker. Die heeft een lange arm met een mand eraan, waarin de brandweermannen kunnen gaan staan als ze hoog moeten werken. c. De hulpverleningswagen Een wagen boordevol gereedschappen en materialen, die de brandweer soms nodig heeft. Redscharen, kussens om gekantelde vrachtwagens op te tillen, houten balken om ergens onder te zetten, hamers en bijlen, je kunt het zo gek niet bedenken of het ligt op deze wagen. Het is een rijdende voorraadkamer voor de brandweer, zodat ze alle spullen snel kunnen pakken. d. De waterongevallenwagen Die wordt ook wel “duikwagen” genoemd, omdat hiermee de duikers naar de plaats van het ongeval worden gebracht. Meestal hangt achter de duikwagen ook een aanhanger met een boot. e. De schuim- poederbluswagen Sommige branden (bijvoorbeeld benzine) kun je niet met water blussen. Daarvoor heb je speciale blusmiddelen nodig. Die blusmiddelen zijn schuim en poeder. Deze wagen heeft heel veel water, schuimmiddel en poeder bij zich. Altijd handig als je hem toevallig nodig hebt. f. De verbindingen en commandowagen 28
Dit is een grote auto, waarop een soort van caravan gebouwd is. Je zou hem kunnen vergelijken met een camper. Soms is het een soort van bus. Maar deze wagen is niet om in te slapen als je op vakantie gaat. Deze heeft allerlei radioapparatuur in zich, zodat de brandweermensen, de politie en de ambulancemensen met elkaar in verbinding staan op het brandterrein of het rampgebied. Ook de commandant kan daarin gaan zitten, om zo zijn mensen opdrachten te geven, die dan weer over de radio worden doorgegeven. g. Het haakarmbakvoertuig Een moeilijk woord voor wat we gewoonlijk een containerwagen noemen. De brandweer maakt ook gebruik van containers. Zo hoeven ze niet voor elk klusje een aparte wagen te hebben. Er zijn heel veel containers. Je hebt: gewone lege bakken, om spullen in te vervoeren slangencontainers pompcontainers commandocontainers verzorgingscontainers (met wc en hoek voor koffie en frisdranken) reddingscontainers bosbrandcontainers containers met grote tanks voor water oefencontainers containers met hout om bij instortingen de gebouwen dicht te maken of te steunen en nog veel, heel veel meer soorten. h. Dienstauto Vaak een personenauto, ingericht voor de brandweer, met allerlei spullen aan boord. Ook de officier die bij grotere inzetten de baas moet zijn, heeft een eigen dienstauto; dat noemen we de auto Officier van Dienst (OvD-auto).
29
PLAATJESVEL 6
Brandweerauto’s nu
Autoladder
Hoogwerker
Hulpverleningswagen
Tankautospuit
Hulpverleningswagen (open)
Schuim - poederbluswagen
Verbindings-commandowagen
Verbindings-commandowagen (groot model)
Wil je nog meer plaatjes? Kijk dan op deze site onder “afdeling fotografie”. Daar vind je er een massa!
30
4-4 De kleding van de brandweer Elke brandweerman of brandweervrouw herken je onmiddellijk als ze in dienst zijn. Ze dragen namelijk een uniform. Uniform wil zeggen, dat ze allemaal hetzelfde kostuum dragen. Natuurlijk is dat pak voor mannen en vrouwen verschillend.
uitgaansuniform Je hebt twee soorten kleding: Voor dagelijks gebruik: o Het uitgaansuniform, voor speciale gelegenheden, maar in ieder geval wanneer ze niet moeten werken bij brand of hulpverlening; o Het kazerne uniform: voor het werken in de kazerne o Het sportuniform het uitrukuniform, ook wel bluspak genoemd, dat ze aantrekken bij het werk.
kazerne tenue
sport tenue
31
Het bluspak (ook wel uitrukuniform genoemd) Het werk van de brandweer kan gevaarlijk zijn. Ten slotte gaan ze naar plaatsen toe, waar anderen weglopen, zoals een brand of een ongeluk. Die andere mensen vluchten voor het gevaar. Maar de brandweer gaat helpen. Daarom moeten ze ook beschermd worden. Dat beschermen doet ook hun kleding.
foto: oefening Geldrop-Mierlo Over de kazernekleding hebben de brandweermensen een beschermende kleding, die bestaat uit een jas en een broek. Ook hebben ze speciale brandweerlaarzen en handschoenen. Op het hoofd hebben ze een helm. Deze brandweermensen hebben ook ademluchtapparatuur. Daarmee kunnen ze (net als een duiker onder water) ademen, ook als er veel rook is of er giftige dampen in de lucht zitten. Bij speciale werkzaamheden dragen ze speciale pakken. Zo is er een gaspak.
Dat wordt aangetrokken als er heel gevaarlijke stoffen in het spel zijn.
32