HOE lORDEH OUDERS OFGEYÖED? VRIJ BEWERKT
NAAR HET ENGELSCH
VAN MRS. CRAIK DOOR C, WALLER -VAN MARKEN.
U I T G A V E VAN C. A. J. VAN DISHOECK -;- T E BUSSÜM IN H E T JAAR 1909, -:-.
1
\
\>
i
(*-
'i
HOE WORDEN OUDERS OPGEVOED?
^ ^
I GEDRUKT TE LEIDEN BIJ L. VAN NIFTERIK HZ.
HOE WORDEN OUDERS OPGEVOED? VRIJ
BEWERKT
NAAR H E T
ENGELSCH
VAN MRS. CRAIK DOOR C. WALLER—VAN MARKEN.
U I T G A V E VAN C. A. J. VAN D I S H O E C K -:- T E B U S S U M I N H E T J A A R 1909. -:-
n
INLEIDING. 1 Naar aanleiding van een gesprek met een' jongen vriend, op wien het gevoel van verantwoordelijkheid voor de opvoeding zijner kinderen swaar drukte, kwam ik er onlangs toe de „Sermons out of church" uit mijn boekenkast te nemen, en mij weder eens te verdiepen in die eene welke tot opschrift heeft: „How to train up a parent in the way he should go." Het boekje werd in 1875 uitgegeven en de vorm mag dus eenigszins verouderd zijn; als de schrijfster Mrs. Craik (indertijd welbekend door haar roman „John Halifax") nog leefde, zou zij er misschien zelve dergelijke wijzigingen in gebracht hebben als ik mij thans in de vertaling en bewerking veroorloofde; maar ik vond toch dat er zulke ernstige en nuttige wenken voor ouders in voorkomen, dat ik de lust niet kon weerstaan deze „Sermon" afzonderlijk in Nederlandsch gewaad verkrijgbaar te stellen, in de hoop dat het voor vele ouders een woord mag zijn dat hun licht brengt in de moeilijkheden van hun' ernstige taak. Blaricum, April 1909.
1 t j
I
C. W.—V. M.
, '
;!
¥
't
f '
HOE WORDEN OUDERS OPGEVOED, EN HUN DE W E G GEWEZEN TOT DE TAAK, DIE ZIJ HEBBEN T E VOLBRENGEN?
„M'n lieve mevrouw," was eens het antwoord van een ernstig oud man aan een dame, die hem raad vroeg of zij al of niet een meisje als kind zou aannemen, „ik weet niet in hoever gij zult slagen haar op te voeden, maar ik ben er zeker van, dat zij u zal opvoeden." Ik ben er dikwijls over verbaasd, hoeveel ouders van de duizende kinderen, die geboren worden, volstrekt niet beseffen welk een groote zegen het bezit van kinderen voor hen is. E r wordt wel eens gezegd, dat er tegenwoordig te veel werk wordt gemaakt van de kinderen; misschien is het waar en worden zij wat bedorven; een veel ernstiger zaak echter zijn de dwalingen der ouders van wie zij afstammen en de vraag, wat daaraan te doen is, mag wel allereerst overwogen worden. De oplossing van die vraag zou, indien zij in het brein van een schoolcommissie
8 opkwam, even belangrijk geacht moeten worden als de opvoeding van de kinderen zelf. Als wij zien hoe onverstandig dikwijls er met die arme kleine wezens gehandeld wordt, dan bloeden onze harten van medelijden en ontvlammen wij dikwijls van verontwaardiging. Laten wij onszelven eens eerlijk afvragen hoeveel menschen wij kennen, die werkelijk goede vaders en moeders zijn — rechtvaardig, verstandig, geduldig — liefdevol. In de eerste plaats rechtvaardig, omdat dit goddelijk instinct zóó diep in het kinderbestaan is ingeplant, dat — als mij gevraagd werd, wat het voornaamste is bij de opvoeding, liefde of rechtvaardigheid — ik vermoedelijk zeggen zou: rechtvaardigheid. Rechtvaardig te zijn is de eerste les, die een ouder leeren moet. De rechten van het kind springen toch het eerst in het oog. Denkt iemand er ooit aan bij zijn huwelijk, welken vader of moeder hij zijn nageslacht zal geven? Ik vrees maar zeer weinigen. De jonggeborene is een voorwerp van blijdschap en de ouders zijn er over in verrukking, maar hoe zelden zijn zij onder den indruk van de ernstige verantwoordelijkheid; hoe zelden denken zij aan die waarschuwing van den grooten Meester: „Wie een van deze kleinen ergert of onrecht aandoet, het ware hem beter, dat een molensteen hem om den hals gedaan werd, en hij in de zee verzonk."
E r kan moeielijk een krasser uitdrukking gevonden worden, waarmede Jezus de betrekking tusschen ouders en kinderen zou hebben kunnen aanduiden. En toch zoovele jonge ouders nemen de intrede van een kind in hnn midden als een natuurlijk bezit op zich, alsof het geheel hun eigendom is, om het op te voeden zooals het hun behaagt, in den waan geheel daarvoor berekend te zijn. „Ik zou de verantwoording voor een andermanskind niet op mij willen nemen," hoort men zoo dikwijls zeggen; sluit dat in, dat zij zich geheel vrij voelen om met het hunne te doen, zooals zij believen? Niemand mag zich tusschen de ouders en kinderen inmengen, ten minste niet vóór het geval van verwaarloozing of mishandeling zich voordoet, maar wordt er wel eens over nagedacht hoeveel honderden jonge wezens door onwetenheid of zorgeloosheid, niet alleen bij onontwikkelden, maar zelfs in achtenswaardige gezinnen naar ziel en lichaam verwoest worden? „Een kind opvoeden" is in ieders mond bestorven, maar wie denkt er aan de ouders op te voeden? Houdt het meerendeel het er niet voor, dat het bloote feit van het ouderschap alles omvat wat daartoe noodig is? En komt het wel eens op bij al die jonge vaders en moeders, dat het kleine wezen in zijn wieg waarschijnlijk het onbewuste middel zal zijn om hen op te voeden? Ik heb van rechten gesproken; dit is het eenige mij bekende geval, waar zij niet weêrkeerig zijn,
10 maar enkel aan ééne zijde. Het kind heeft geen andere verplichting aan zijne ouders dan het physieke feit van zijn bestaan. Al de zedelijke aanspraken komen van zijn kant alleen; de ouders zijn voor zijn ziel en lichaam verantwoordelijk, zeker de eerste 20 jaren; en zelfs na dien tijd zijn er niet gemakkelijk omstandigheden in te denken, die hen volkomen vrij maken. De meest smartelijk beproefde ouders zouden moeielijk hun afgedwaald kind van zich af kunnen stooten zonder een heimelijk verontrust geweten, in hoeverre die dwalingen aan hen zélf te wijten zijn en aan hunne opvoeding. "Want, behalve in enkele zeldzame gevallen, waarbij een beeld uit vorige geslachten weer opdaagt, en zeer moeielijk te behandelen is, is er zelden „een zwart schaap" in een gezin, waar de ouders niet zijn te beschuldigen, „"Wel! ik voedde al mijn kinderen op dezelfde wijze op," zuchtte eens een vader van een dergelijk sujet, „hoe is 't mogelijk dat deze eene zoo anders is uitgevallen dan de anderen?" Juist, mijn goede vriend, omdat gij ze allen op dezelfde wijze hebt opgevoed. Gij hadt geen inzicht genoeg om te begrijpen, dat wat voor den een deugt, den ander te gronde richt. Gij dacht een gids te zijn, en gij waart niets meer dan een wegwijzer, die den weg aan anderen wijst, maar zelf stilstaat. De eerste les die een ouder te leeren heeft is, dat hij, hetgeen hij wil onderrichten, zélf eerst in praktijk brengt^ W a a r hij zijn kind verbiedt, moet
11 hij streng er tegen waken, zich zelf niet aan iets dergelijks schuldig te maken; en dat reeds van zeer jong af aan. Kinderen bootsen alles n a ; men kan er dus niet genoeg op letten, dat zij niet op een ruwen toon worden toegesproken of heftig en ruw worden aangepakt, of op een boos of onvriendelijk gezicht behoeven te kijken, van haar aan wier zorgen zij worden toevertrouwd. E r wordt op de kinderkamers menig klein kinderhart bedroefd, waar de moeder zich geen denkbeeld van maakt; zoo menig hard onrechtvaardig optreden van kinderjuffrouw of kindermeisje achter de gesloten deur verduistert dat kleine teêre leven, dat enkel zonneschijn om zich heen moest zien, en bederft daar het humeur en maakt ze even hevig als hun voorbeeld. Laat de moeders toch goed toezien aan wie zij hunne kinderen toevertrouwen en schaf zooveel mogelijk die kinderkamers af daar boven in huis; waar die noodig zijn, neemt ze naast uwe huiskamer en verlies uw 'troepje nooit uit het geestelijk oog, al zijn dan de deuren gesloten. Het moederlijk instinkt voelt zoo fijn. Eisch zelfbeheersching en geduld van u zelve, maar niet minder van haar, die u helpen in de zorgen voor uwe kinderen. De eerste 7 jaren, misschien wel de eerste 10 jaren, moet een kind zooveel mogelijk aan vrouwenzorg worden toevertrouwd. Het meerendeel van de vaders zijn niet berekend voor de taak van kinderen te verzorgen, hoewel, waar de nood dwingt er menige
12 vader is, die de moeders beschaamd zou maken. Niet elke vrouw heeft een moederhart, maar dat zijn abnormaliteiten, waar wij liefst over zwijgen. Als een vader zijn kind klappen geeft is hij dom of onnadenkend; maar als een moeder, of zelfs een vrouw dat doet, is het ergerlijk. Ik heb verhalen gehoord van pleegzusters aan wie de zorg van zieke kinderen was toevertrouwd, waarvan iemand de haren te berge zouden rijzen. In de eerste levensjaren kan er maar zelden sprake zijn van ondeugd. Het lichaam is zoo absoluut physiek, dat als wij maar goed en verstandig voor dat lichaampje zorgen, de geest van zelf terecht komt, en het kindje zich tevreden en kalm ontwikkelen kan. Hoeveel fouten worden er begaan in die eerste levensjaren, die dikwijls het heele leven bederven ! Ieder die met kleine kinderen omgaat zal erkennen, dat bijna iedere kinderfout een weerkaatsing is van een fout in de ouders of van zijn voorbeeld. Als iemand de moeite wil nemen om op zijn eigen fouten en eigenaardigheden te letten, (hetgeen we geen van allen genoeg doen) dan kan hij daarin de verklaring vinden voor een aantal ondeugden, die hij in zijn kind bestraft. Het is dikwijls vreemd en droevig om te zien, hoe hard volwassen menschen jegens kinderen kunnen zijn; verwachtend van 5, of zegge 10 jaren, een mate van geduld, vlijt, zelfbedwang en zelfverloochening, die zij zelf op hun 50ste jaar nog niet bereikt hebben.
13 Is er voor een vrouw een hooger levensdoel te vinden, dan kinderen op te voeden? E r is een soort vrouwen, die beweren, dat zij een hoogere bestemming hebben — die van te helpen in het groote wereldwerk. Beide plichten zijn voortreffelijk, maar elk op zijne plaats; er zijn legio ongetrouwde en kinderlooze vrouwen om het laatste te doen; moeders alleen kunnen en moeten het eerste. Het is waar, het neemt het geheele leven in beslag; een echte moeder heeft geen tijd voor het leven in de wereld of voor studie, behalve voor die welke zij in het bijzijn van haar kinderen kan verrichten; zij moet er zich van doordringen, dat haar man en haar kinderen haar geheele wereld uitmaken en haar geheele leven vervullen. „Where there is a will, there is a way"; er is altijd nog wel een oogenblik te vinden voor zelfontwikkeling. Is er mooier, edeler leven te denken ? "Wanneer een moeder haar taak waardig vervult, ontvangt zij haar dank ongetwijfeld meer dan overvloedig. Echter dan alleen, wanneer zij die volkomen vervuld heeft. Het feit alleen van 6 of 12 kinderen ter wereld gebracht te hebben, sluit het ware moederschap niet in zich. Als zij ze overlaat aan kinderjuffrouwen en gouvernantes en al de lastige zorgen en bemoeiingen van zich afschuift, komt haar een deel van dien dank niet toe. Plicht leert dikwijls liefhebben en verantwoordelijkheid geeft de vatbaarheid voor moederliefde.
14 •waar die van nature nog niet ontwikkeld mocht zijn. Menig lichtzinnig, luchthartig kind, dat haar lentetijd door danste en lachte, vergat al haar meisjesdwaasheden al heel spoedig en werd een echte moeder, die door de liefde in alles onderwezen werd; zij deinsde voor geen enkele moeielijkheid terug en was alles voor haar kinderen. De moeder moet alles zijn, ook waar de vader zijn onmisbaar deel aanbrengt in de zorgen des levens, "Waar het anders gesteld is sta God de arme kinderen bij! Toegegeven nu dat er liefde is in een gezin, is liefde dan genoeg? Niet geheel; zij kan niet vergoeden het gemis aan gezond verstand, aan zelfbeheersching, aan orde in de huishouding en het stipt en eerlijk handelen in alles. Evenmin zal het enkele feit van ouderschap alle ouders onfeilbaar maken; wat zij zich soms verbeelden, en gaarne willen dat hunne kinderen gelooven. Het kind zal het niet gelooven, tenzij de ouders het bewijzen in al hun doen en laten, In de eerste plaats moet het grootste vertrouwen tusschen ouders en kinderen bestaan, waardoor gehoorzaamheid van zelf volgt. Verbiedt zoo min mogelijk, maar eenmaal een verbod gegeven, houdt vol. Zoowel in wat wordt toegestaan, als in hetgeen wordt geweigerd, dwing uzelf tot de grootste rechtvaardigheid, "Wat gij ooit belooft, hoe gering het u ook moge toeschijnen, volvoer het. Laat nooit de twijfel in uw kind opkomen, dat gij niet meent
15 wat gij zegt en er niet naar handelt. Dikwijls wordt door vermoeidheid of geen lust om een scène te maken, kwade luim en onwil door de vingers gezien, ten koste van uw kind, dat niet begrijpt bij een volgende gelegenheid, waarom hij voor hetzelfde misdrijf gestraft wordt. Een zeer verstandige moeder troostte eens een overdreven teedere moeder, aan wie verweten werd dat zij haar dochtertje bedierf: „Trek het u niet aan, liefde heeft nog nooit een kind bedorven." W a t verbittert is de kus op den eenen wang en de slag op den anderen. Dit is het wat ik dikwijls opmerkte, zelfs bij zeer goed gezinde ouders, hun liefde is niet gelijkmatig; zij kunnen niet die rustige kalmte bewaren, die bij de opvoeding van kinderen zoo noodig is. Dezelfde vroolijke oogenblikken, die den eenen dag plezier geven, vertoornen den anderen dag. Niet dat het kind is veranderd, zij zijn zelf in een andere stemming; en dan verwacht men, dat het arme kind zulk een gewichtig feit dadelijk zal opmerken en daarnaar handelen. En dan is er nog een groote fout: wij verwachten te veel van onze kinderen. "Wij eischen van hen een volmaaktheid, waarvan wij zelf mijlen ver verwijderd zijn; wij eischen offers veel zwaarder dan die vergelijkenderwijs van een volwassen mensch zouden gevergd worden. En zij bemerken dat heel gauw, want een kinderblik is scherp; de ouders begrijpen dat niet genoeg. Elke leemte in een argument, elke misstap in ons ge-
16 drag wordt door hen opgemerkt met een onrustbarende nauwkeurigheid. Een enfant terrible zei eens overluid aan tafel, waar Mr, A. als gast aanzat : „Is dat die Mr. A., dien Papa zoo vervelend vindt?" En Papa, die zijn oordeel in veel sterker bewoordingen had uitgedrukt dan hij meende, voelde diep hoe onvoorzichtig hij zich geuit had in het bijzijn van zijn kind. De groote waarheidszin en gevatheid van kinderen, die niet door vrees worden tegengehouden, of bedorven worden door vroegrijpe veinzerij, is een voortdurende les voor oudere menschen. Datzelfde benauwend eerlijke kind zei eens in het bijzijn van een ochtendbezoeker: „Mama, ik houd niet van dien heer, wanneer gaat hij weg?" en zijn aardig vriendelijk antwoord w a s : „m'n lieve kind, ik ga dadelijk!" Maar het werd nu toch tijd haar eens onder handen te nemen, en waarschijnlijk had de moeder nooit zóó diep gevoeld, dat wellevendheid een deugd is, en dat het gebrek aan fijn gevoel en goedhartigheid is, wanneer wij die zoo grof in 't aangezicht zouden slaan. Zij legde haar uit, dat het niet lief was om zulk een opmerking te maken, want dat het natuurlijk heel onaangenaam was voor dien heer, en liet haar begrijpen, dat het bijzonder goed van hem was om haar dat antwoord te geven zonder boos op haar te worden. Dat zij door onbeleefd te zijn hèm geen schande aandeed, maar zichzelve. E n waar aan het kind met zooveel zachtheid haar
17 fout onder het oog gebracht werd, kan het zeker niet anders of zij werd voor goed overtuigd. De toon waarop wij spreken, de manier van doen wordt dikwijls door hen nagebootst met zulk een nauwkeurigheid, dat het noodig is voortdurend op onze hoede te zijn. Daarin bestaat de voortdurende opvoeding, zoodat het niet twijfelachtig is, of — waar de ouders die geven aan het kind — evenzeer het kind die geeft aan de ouders. Gelukkig zij die helderziende genoeg zijn om de les te leeren en wijs genoeg om er hun voordeel meê te doen! Ik heb wel eens hooren beweren ^hoe kunt gij uwe kinderen altijd bij u hebben; als babies gaat dat nog, maar als zij ouder worden zou het zoo verkeerd zijn voor henzelven, want zij mogen toch niet alle gesprekken aanhooren," Komt het in geen van dezen op, dat het — behalve in ernstige gevallen waar de ouders elkaar alleen hebben te spreken — beter is gesprekken, niet geschikt voor de ooren van kinderen, in 't geheel niet te voeren? ^Caarin bestaan die dikwijls? Zijn buren kritiseeren, zijn vrienden uitlachen achter hun' rug, terwijl men ze in hun gezicht prijst; geheimen vertellen, die nooit verteld moesten worden, bittere of vijandige opmerkingen maken, die wij bang zouden zijn te hooren herhalen, Wat een weldadige zelftucht zou het nalaten van dat alles zijn, die ons tot veel beter menschen zou maken, dan velen van ons nu zijn, De zorg voor onze kinderen is zeker dikwijls
18 een drukkende opdracht. De rusteloosheid, die een kind eigen is — zeker het gevolg van zijn dagelijkschen groei — is soms een ware beproeving voor oudere menschen, die snakken naar rust. En als het wat ergers wordt dan rusteloosheid, bepaald ondeugendheid — zelfs de hevigste tegenstander in theorie van lichamelijke straffen zal soms zijn vingers voelen jeuken van een onweerstaanbare lust om zijn „lieveling" een draai om de ooren te geven. Des te meer reden om zichzelf te beheerschen en het niet te doen. W a n t straf is niet voor het bestwil van den straffer, maar voor den gestrafte, en geen straf, in een oogenblik van drift gegeven, kan ooit het minste goed doen, noch aan de eene zijde, noch aan de andere. En dit brengt ons op de veel besproken kwestie, of lichamelijke straf ooit geoorloofd is. Ik antwoord beslist: „nooit!" Een klein kind te slaan is eenvoudig onmenschelijk; aan een kind, dat oud genoeg is om de vernedering er van te begrijpen, kunnen klappen nooit goed doen; wel daarentegen onberekenbaar kwaad. Een volwassen mensch dat een klein, zwak wezen slaat is een zeer onwaardige figuur, om er de zachtste uitdrukking aan te geven en bovendien is het dan voor het slachtoffer moeielijk te begrijpen, waarom hèm ten strengste verboden wordt, zijn broertjes of zusjes te slaan. Sommigen beweren, dat voor een werkelijk ondeugend kind, zij het ook bij uitzondering, een lichamelijke straf noodig is ; ik voor mij
19 echter ben vast overtuigd, dat een zoodanige straf hem hoe langer hoe ongevoeliger zal maken, en hem de eerbied voor zich zelven geheel zal doen verliezen. Alleen liefde en zachte vastberadenheid kan een dergelijk kind op den langen duur winnen. „Durch Lob ist alles, durch Tadel nichts aus mir geworden!" Dat wijze woord uit Uarda van Georg Ebers moeten ouders in hun ziel griffen, en dagelijks bij zich zelven herhalen. Dat voortdurende vitten — „Doe dat niet" of „doe dat zoo" of „waarom doe je dat nu?" — is zoo'n groote fout van de ouders. Wat het meeste uit moet werken, is het voorbeeld dat zij dagelijks voor oogen zien. En nu komt nog een ander gewichtig punt; In hoever moet van kinderen blinde gehoorzaamheid geëischt worden. Somtijds misschien; er zijn gevallen, waar dit het eenige redmiddel is, maar meestal komt men met moeielijke karakters veel verder met een paar vriendelijke woorden van toelichting: „Doe dat liever niet, omdat" of „want" enz. enz. Dat zal aan den vader of de moeder grooter gezag geven, dan een hard uitgesproken bevel, en deze wijze van doen werkt op twee wijzen goed; het geeft aan het kind vertrouwen in de ouders, en leert de ouders hun moeielijkste plicht; gezag uit te oefenen zonder tyrannie. Het barbaarsche bevelen „doe dit, omdat ik het verkies", wordt verzacht door te zeggen; „omdat het beter en mooier is," Ik heb nog nooit een kind gekend „ondeugend" genoeg, om iets te doen, wan-
20
neer het hem gevraagd werd om de eenvoudige reden, dat het goed was. Van beloven kan natuurlijk in het geheel geen sprake zijn; „als je zoet bent krijg je dit" of „als je stout bent krijg je klappen" of „moet je naar bed" (een heel verderfelijke straf natuurlijk); ieder verstandige ouder zal bij eenig nadenken begrijpen, dat zoo iets te dom is, om in praktijk te brengen, Liefde en zelf beheersching zijn twee machtige factoren in de opvoeding, Wij kunnen ook dikwijls zooveel uitwerken met een innige omhelzing, die van onze teerheid getuigt; laat ons dat toch nooit" vergeten; de oudsten komen in dit opzicht dikwijls te kort, als wij onze handen vol hebben met die kleintjes, die aller oogen en harten in het gezin bekoren. Een kus of lief koozing oefent machtiger invloed bij de zedelijke opvoeding uit, dan strenge vaders of moeders wel denken. Elk kind heeft behoefte aan teêrheid, dat getuigen ook die vele arme wezens, die de moederliefde te vroeg misten, "Wij moeders kunnen in dat opzicht aan hen zooveel vergoeden, door ze ook eens in onze armen te nemen. Ik kreeg menige dankbare blik van die verlaten schepseltjes. En nu komen wij langzamerhand aan den tijd, dat onze kinderen zelfstandig gaan worden, dat zij zich vrienden gaan kiezen onder hen, die wij niet voor hen begeeren. Zij voelen zich dikwijls aangetrokken tot menschen, die ons doen vreezen dat zij hen op een dwaalweg zullen voeren. Een
21 wijs geloovig man van over de grenzen heeft mij zijn overtuiging hieromtrent meegedeeld en die wil ik hier in zijn geheel weergeven, „Wij waarschuwen onze kinderen door hen tot voorzichtigheid aan te manen, maar begrijpen niet, d a t dit juist het middel is om hen te doen vallen. Zonder onze vermaningen zouden zij natuurlijker handelen, want onze vrees deelen wij hun mede, "Wij moeten hun ons krachtig geloof in hen, en in hun eigen oordeel laten merken, en hen daarmee beschermen, want uit onzen twijfel vloeit een slechte stroom af, die zich tegenkant aan al wat wij zouden wenschen, dat zij voor ons deden om ons te voldoen. Onze pogingen om hen terug te brengen, brengt ze nog verder van het spoor, omdat wij hen dwingen om tegen hunne natuur te handelen." Vele ouders, die deze leer gesteund hebben, hebben de vreugde gekend van hunne kinderen tot beter inzicht te zien komen en hun krachtig geloof in het goede en in elkaar versterkt te zien. „Het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt." Dit is zeker een hoog standpunt, en ik vrees dat niet alle ouders daartoe in staat zullen zijn, en dat er maar al te veel gezinnen zullen zijn, wier geluk vergald wordt, wanneer die moeielijke tijd is aangebroken, waarin de eene zijde begint te eischen en de andere begint te veronachtzamen; van beiden het gevolg dat de tijd van zelfstandig te willen handelen is aangebroken voor het kind. Voor de ouders is dat een tijd van teleurstelling
22
en strijd, maar die tijd moet voor allen komen, en maakt een groot deel uit van onze opvoeding; het is meestal de hoogste en beste les, die God ons ooit door onze kinderen gaf, en het is niet onmogelijk om er behouden door te komen van heide kanten; vooral in die gezinnen, waar liefde en vertrouwen den boventoon hebben. „Meneer," zei eens een schrandere oude heer, die ondervraagd werd naar het karakter van een zijner gasten, „zou u denken, dat ik ooit een jong mensch in mijn huis toeliet, die ik niet geschikt vond om mijn dochter te huwen?" Dat was een man van „l'ancien régime", In onzen tijd staat de gansche wereld open voor onze zonen en dochteren, en moeten wij, ouders, slechts zorgen dat ons huis „de liefste plek" is en blijft, waar al de vogels in en uit kunnen vliegen, waar elk kind met al zijne belangen telkens weer terug mag keeren, en waar zij allen, die hun lief zijn mogen en kunnen binnen brengen. Dat zal voor henzelven een factor te meer zijn bij de keuze van hun vriendschap. Hierop volgt een nog veel ernstiger tijd voor de ouders, wanneer dat overmachtige instinkt, waarbij de warmste ouder- en kinderliefde koud en kleurloos is, gaat aanspraak maken op de harten; wanneer wij soms een gevoel krijgen alsof wij ons kind geheel kwijt zijn, nu zij hun heil niet meer bij ons vinden. Dat is een gevoel van verlatenheid voor de ouders, dat allen door moeten maken, maar dat waarlijk niet te beschrijven is
23
en ons dikwijls te kort doet schieten in dankbaarheid, wanneer het voorwerp van hunne keuze ons alle achting en liefde afdwingt. Ouders! weest verstandig en leert u zelven, hoe verder gij vordert in uw leven, vergeten en beheerschen! Neemt in liefde aan wien zij u binnen brengen, al is deze niet wat gij voor hen begeerd zoudt hebben. Is uw oordeel onfeilbaar ? Wij kunnen en moeten niet dwingen; wij kunnen alleen raden, en moeten verder de leiding van hun leven overgeven aan die Hoogste Macht, Die weet wat elk voor zijn opvoeding ter volmaking noodig heeft. Dan zal eenmaal de tijd, wanneer ons de krachten begeven en wij niets meer voor onze kinderen zijn kunnen, maar hun integendeel veel last en moeite moeten bezorgen, hen bereid vinden om ons te helpen en voor ons te zorgen zooveel zij kunnen, Ik heb zoons en dochters gekend, meer dan een, die met de grootste liefde en zelfopoffering hun zieken vader of moeder tot aan hun einde verzorgden; wien niets te veel was, waar het de ouders gold, die nu door machteloosheid en ziekte veeleischend waren geworden, zonder zélf te begrijpen, dat zij het waren. Al weer moet hier een waarschuwing aan de ouders volgen, opdat zij, als de tijd komt, begrijpen zullen, dat een jong leven niet nacht en dag op een ziekekamer kan doorbrengen. Dat jonge leven moet nog lang duren, nadat het oude leven geëindigd is, en waar de zieke dat vergeet of niet beseft, moeten huisgenooten daarvoor zorgen.
24 Ik heb ouders gekend, die de zelfopoffering in persoon waren en nooit aan zichzelven dachten, maar toen zij oud en ziek werden zóó veeleischend en lastig begonnen te worden en zoo voortdurend offers eischten, dat het een langzame dood werd voor dat jonge leven. Ouders waakt daarvoor en herziet telkens uzelven. Vergeet het niet zij wassen en wij worden minder, zij gaan bergopwaarts en wij dalen — dat is de wet van de natuur, die kalm en liefdevol moet worden aangenomen, en die zoo min mogelijk moeite moet geven. En nu naderen wij aan het einde — een periode die eer liefelijk dan droevig is; dat zijn de stille dagen van de avondschemering, wanneer het dagwerk is afgedaan en de nacht nog niet is gekomen; wanneer het huis leeg is van voetgetrappel en vroolijke stemmen, en de ouders, die ééns schatten hadden willen geven voor een oogenblik rust, nu rust genoeg hebben, misschien wat te veel. Al het jonge volk is heengegaan, sommigen hebben zich een eigen tehuis ingericht en zijn getrouwd, anderen hebben hun werk en taak gevonden in het drukke wereldverkeer of in studie; misschien zijn er die naar Hooger oorden zijn afgereisd; dat zijn zij die ons hart geheel bleven toebehooren. Zij, die ons overbleven, zij komen en gaan en keeren telkens in de ouderlijke woning terug, maar het is duidelijk te zien — soms laten zij het wel wat al te veel merken — dat het hun „tehuis" niet meer is. En zoo moeten de twee oudjes — ge-
25
lukkig als het er nog twee zijn! — leeren samen aan hun stillen haard te zitten, wetende dat hun ouders zoo eindigden vóór hen en hun kinderen zullen eindigen na hen; het is alles heel natuurlijk, heel rechtvaardig en er is over niets te klagen ; het is alleen bij oogenblikken moeielijk. Gelukkig zij die deze jaren van rust, die hun nog worden gegeven, beschouwen als een groote gave van God, die hun nog den tijd laat om zich voor te bereiden voor „het einde". Besteedt dien tijd wel, en vereenigt u dagelijks met al die groote geesten en voorgangers, die ons hunne geschriften en boeken in zoo grooten getale op elk gebied te genieten geven. Kent gij deze regels van J. A. Böhringer? „De s t e r
der
wijzen."
Nog is 't geen tijd van rusten, •Wij zijn nog ver van 't doel. Komt, voort naar gindsche kusten Door 's-werelds bont gewoel! "Wie moed'loos neer mocht zinken, Hef f' weer den blik omhoog! Daar blijft een Starre bhnken, "Wier Licht ons nooit bedroog. 't Gebeurt wel, dat wij klagen In hoop'loos ongeduld.
m
r
26 Als 't licht niet schijnt te dagen E n vrees ons hart vervult. Dan straalt Haar lichtglans w e d e r ; De Starre ziet ons aan,
'Ij tl) 'I! 'Ij Il
Zij lacht, wij hopen w e d e r ; Zij wenkt ons, en wij gaan.
.'ti i4
Onrustig hart, h e b v r e d e ! Gij wordt in 't leed gestaald, E n eens wordt naar uw bede De zege op 't kwaad behaald. E r moet nog veel ver ouden Nog sterven meen'ge vreugd, Maar 't beste blijft behouden. Het leeft in eeuw'ge jeugd.
i?
^ f,
II
il;j
Moed gehouden dus! Trots overmoed en jeugd, er zal eens een tijd komen, dat uwe kinderen u zegenen zullen, en als eenmaal het afscheidsuur komt, dan zullen zij uwe liefde eerst in al zijn volheid beseffen door het gemis. Zoo waren wij, zoo zullen zij zijn. Dat is de onverbiddelijke wet van het leven,
\
r lil PI
\
„Hoe worden ouders opgevoed voor de taak die hen wacht," Dit was het opschrift dat Mrs, Craik boven haar „Sermon out of church" plaatste. Ik volgde de punten van haar betoog, maar dwaalde van den letter van haar geschrift af.
' :3ës=5SS:i?='*--*-'iSEéBö-—^-:
27 Aan het einde gekomen, zullen mijne lezers hebben ingezien welk een moeielijk en gewichtig vraagstuk het is; mogen zij tevens hebben gevonden, in welke richting de oplossing ligt. Dan zal het doel van mijn schrijven bereikt zijn.
i
}
I
"^-;-„,59&*-
<^
I
^if
•4
\
l'
i
< \
<.,
ll
^y
!^.