Aan de leden van het algemeen bestuur van Bestuur Regio Utrecht
Datum: Kenmerk: Contactpersoon: Telefoon:
14 mei 2014 2014-02339 M. Standaert 030-2862507
Onderwerp:
Uitnodiging vergadering woensdag 28 mei 2014
Geachte mevrouw, heer, Hierbij nodig ik u uit tot het bijwonen van de vergadering van het algemeen bestuur van Bestuur Regio Utrecht op: Datum: Aanvang: Plaats:
woensdag 28 mei 2014 20.00 uur de raadszaal van het Stadshuis van Nieuwegein, Stadsplein 1 te Nieuwegein
Bijgaand treft u de agenda en bijbehorende stukken aan. Omdat dit de eerste vergadering is van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, wordt de vergadering voorafgegaan door een kennismakingsmarkt met dinerbuffet. Hiervoor hebt u al een uitnodiging ontvangen. Het volledige programma van de avond is als volgt: 18.00-20.00 inloop, informatiemarkt en dinerbuffet 20.00-21.00 AB-vergadering 21.00 Borrel na afloop Voor een routebeschrijving verwijs ik u naar de website www.nieuwegein.nl/contact. De organisatie voorziet in uitrijkaarten voor de parkeergarage van het Stadshuis.
Met vriendelijke groet, de voorzitter,
mr. J.H.C. van Zanen
Postbus 14107 3508 SE Utrecht Bank 46.53.43.570
[email protected] www.regioutrecht.nl
Bezoekadres: Archimedeslaan 6 3584 BA Utrecht T (030) 286 25 25 F (030) 286 25 00
In Bestuur Regio Utrecht werken negen gemeenten samen aan de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de regio Utrecht. Het gaat om: Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist.
AGENDA VERGADERING ALGEMEEN BESTUUR 28 MEI 2014
1.
Opening en mededelingen
2.
Notulen vergadering van 5 februari 2014 Voorstel: Notulen vaststellen.
3.
Ingekomen stukken Er zijn geen ingekomen stukken.
4.
Benoeming dagelijks bestuur Bij dit agendapunt zijn geen stukken. De gemeentelijke delegaties worden gevraagd hun kandidaat voor te dragen. N.B.: De portefeuilleverdeling komt op 28 mei nog niet aan de orde, maar wordt bepaald in de DBvergadering van 2 juni. Het algemeen bestuur wordt daarover geïnformeerd.
5.
Instellen rekeningcommissie Voorstel: Instellen van een rekeningcommissie. Benoemen van drie leden en hun plaatsvervangers uit uw midden.
1. 2. 6.
1. 2.
Vaststelling van de regelingen Kader Werkzaamheden Tramweg (KWT) en Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH). Voorstel: Vaststellen van de Regeling Kader Werkzaamheden Tramweg (KWT) - versie 4.0; Vaststellen van het Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH) - versie G.
7.
Rondvraag
8.
Sluiting
Ter kennisgeving:
Programmamonitor Wegen & Verkeer 2013
2
Nr. 2014-00801 Notulen van de openbare AB-vergadering op woensdag 5 februari 2014, 20.00 tot 22.00 uur, Stadhuis te Utrecht voorzitter: secretaris:
mr. J.H.C. van Zanen P.C.M. van Elteren
leden:
P.B.M. Heijmerink, Bunnik A. Doedens, De Bilt (vervangt de heer De Boer) A.J. Gerritsen, De Bilt (DB) J.L.H.de Jong Schouwenburg, De Bilt C. van Dalen, Houten (DB) A.R. van Dijk, Houten H.J. Schat, Nieuwegein S.A. de Mol, Nieuwegein (vervangt de heer Verdouw) B. Fokke, Utrecht W.W. Buunk, Utrecht P.H. van Corler, Utrecht M. Eggermont, Utrecht D. Gilissen, Utrecht G.P. Isabella, Utrecht (DB) F.C.W.C. Lintmeijer, Utrecht (DB) G. Mulder (Utrecht) B. Paardekoper, Utrecht J.R. Scheringa, Vianen J.A.E. Landwehr, Vianen (DB) P.J. Bekker, IJsselstein P.J. Ligtelijn, IJsselstein H.R. Camstra, Zeist J.J.L.M. Janssen, Zeist (DB) K. Keestra, Zeist C.A. van Liempde, Zeist
Afwezig:
H.M. Ostendorp, Bunnik (DB) A.A. de Boer, De Bilt (wordt vervangen door de heer Doedens) H. Geerdes, Houten A.J. Adriani, Nieuwegein (DB) H. Verdouw, Nieuwegein (wordt vervangen door de heer Mol) W.G.J. Wijntjes, Nieuwegein R. Roos, Stichtse Vecht P.F. de Groene, Stichtse Vecht M.M. van ’t Veld, Stichtse Vecht (DB) M.L. Veldhuijzen, Stichtse Vecht M.G.M. de Jong, IJsselstein (DB) B.F.M. Beerlage, Utrecht
Verslag:
M. Kassing-Veenbrink (Kassing Notuleerservice, Odijk)
1. Opening en mededelingen De voorzitter, de heer Van Zanen, opent de vergadering. Bericht van verhindering is ontvangen van de heren Adriani, De Boer (wordt vervangen door de heer Doedens), Verdouw (wordt vervangen door de heer De Mol), Wijntjes, Geerdes, Ostendorp, alle leden
1/12
van Stichtse Vecht in verband met politieke activiteiten en mevrouw Van ‘t Veld wegens persoonlijke omstandigheden. De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) wenst de heer Van Zanen geluk met zijn benoeming. Besloten wordt de behandeling van de agendapunten 4 en 5 om te draaien. 2. Notulen vergadering van 11 december 2013 De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) merkt op dat op pagina 2 is gevraagd naar de bestuursrapportage. Hij kan zich niet herinneren of hij deze informatie heeft ontvangen. De heer Van Elteren zoekt dit uit. De notulen van de openbare en de geheime vergadering worden vastgesteld. De geheimhouding van het vorige keer besproken rapport wordt bekrachtigd. 3. Ingekomen stukken Geen. 4. NOBRUZ-studie Dit agendapunt wordt behandeld na agendapunt 5. 5. Vaststelling OV-streefbeeld 2020 Dit punt wordt behandeld voor agendapunt 4. De voorzitter merkt op dat op 4 februari een kritische brief is ontvangen van ROCOV. De brief is aan de AB-leden gestuurd. De portefeuillehouder is van de inhoud van de brief op de hoogte. De heer Fokke (Utrecht) merkt op dat de voorliggende streefbeelden 2020 een uitgebreid verhaal vormen. Het gaat om veel informatie en de Utrechtse delegatie had graag een informatiebijeenkomst over dit onderwerp gehad om wat dieper in de materie te kunnen duiken. De heer Fokke spreekt zijn complimenten uit voor het feit dat participatie zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de uitwerking van het stuk. Het was een spannend proces. Er komt een aantal interessante zaken uit. De delegatie Utrecht ziet veel positieve punten in de uitwerking van hoe het OV-systeem zich gaat ontwikkelen in de regio. Hij noemt het nieuwe station Vaartsche Rijn dat goed benut wordt om het Utrecht Science Park te ontsluiten; Papendorp wordt beter benut als knooppunt; in de lijn Vianen – Houten - Zeist herkent de delegatie Utrecht een robuuste regionale ringlijn. De Utrechtse delegatie heeft hier vaker voor gepleit en vindt het mooi dat dit nu terug te vinden is op initiatief van de reizigers. In het stuk worden twee modellen voorgelegd namelijk model 1 ‘benutten en doorrijden’ en model 2 ‘aantakken en overstappen’. Het voorstel is om tot 2020 in te zetten op het eerste model omdat dat leidt tot lagere investeringen en hogere opbrengsten. Deze keuze wordt onderbouwd aan de hand van een aantal scenario’s. De heer Fokke vraagt in hoeverre de OV-chipkaart gegevens in deze analyse zijn meegenomen.
2/12
Deze keuze doet recht aan de sociale functie van het openbaar vervoer en dat doet de Utrechtse delegatie deugt. De heer Fokke vraagt of het DB kan toezeggen het maatwerknetwerk verder uit te werken en voor te leggen aan het AB. Het is een duidelijke koerswijziging ten opzichte van de OV-visie. De OV-visie was gericht op het realiseren van een samenhangend regionaal OV-netwerk, met rail, tram en HOVbusbanen als ruggengraat door het versterken van de ‘dikke lijnen’, het strekken van buslijnen en het creëren van nieuwe knooppunten. Dit OV-streefbeeld geeft hieraan niet de uitwerking waar de delegatie Utrecht altijd voor gepleit heeft. Het voorliggende stuk rekent voor dat deze keuze op korte termijn zorgt voor lagere bezettingsgraden en hogere investeringskosten en stelt daarom voor om in te zetten op het model ‘benutten en doorrijden’. De Utrechtse delegatie begrijpt deze keuze bij het overstappen van bus op bus. De reiziger ervaart veel extra reistijd maar krijgt daar amper een snellere verbinding voor terug. Logisch dat veel reizigers dan de pijp aan Maarten geven. Dat lijkt de Utrechtse delegatie geen wenselijke ontwikkeling. Maar, overstappen op de trein kan wel degelijk een enorme tijdwinst opleveren. Bijvoorbeeld per sprinter duurt de reis van station Driebergen Zeist naar Utrecht Centraal 11 minuten. Per bus duurt diezelfde reis maar liefst 35 minuten. De aantakking op Randstadspoort wordt losgelaten met het overstaptarief als argument. Dat lijkt de Utrechtse delegatie een uitstekende reden om van leer te trekken tegen dit contraproductief overstaptarief, maar niet om de ambitie van aantakken op Randstadspoor los te laten. Het Rijk investeert honderden miljoenen in Randstadspoor. Dit hoogfrequente netwerk met uitstekende aansluiting op het landelijke kernnet biedt mogelijkheden tot aanzienlijke kwaliteitswinst. Dat kan door bestaande knooppunten te versterken maar ook door nieuwe knooppunten te ontwikkelen. Die kans wil de Utrechtse delegatie niet weggooien met dit besluit. De heer Fokke vraagt wat de visie van de portefeuillehouder hierop is. Hij vraagt of de portefeuillehouder bereid is om in de uitwerking van de regionale agenda 2014 – 2018 aantakking op Randstadspoor verder uit te werken. De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) merkt op dat het streefbeeld een uitgebreid rapport is. De heer De Jong Schouwenburg merkt op dat een aantal ambtenaren van het BRU een informatieavond hebben belegd voor de raadsleden van de gemeente De Bilt. Daar zijn de plannen van het BRU ten aanzien van het openbaar vervoer aan de orde geweest. De life science as, van Utrecht Science Park naar Bilthoven en Berg en Bosch werd niet genoemd. De life science as is een belangrijke as waarvan de heer De Jong Schouwenburg aanneemt dat die bij het BRU duidelijk zichtbaar is of zichtbaar gemaakt moet worden. De delegatie De Bilt vraagt hier aandacht voor. Tijdens de vorige vergadering zijn vragen gesteld over het overslaan door treinen van station Bilthoven. Hij vraagt of het BRU daar al actie op heeft ondernomen. De heer De Jong Schouwenburg vraagt aandacht voor station Hollandsche Rading dat uit recreatief oogpunt belangrijk is. Lijn 55 is een belangrijke busverbinding tussen Hilversum en Maartsensdijk en takt aan op recreatieve knooppunt Hollandsche Rading. Op de kaart is naast het KNMI-torentje een wit blokje, een knooppunt voor bussen, getekend. Buslijn 77, in rood weergegeven, loopt vlak langs het knooppunt maar doet het knooppunt niet aan. De heer De Jong Schouwenburg vraagt of buslijn 77 dit knooppunt ook kan aandoen zodat passagiers kunnen overstappen.
3/12
De heer Van Dijk (Houten) vraagt een reactie van de portefeuillehouder op de brief van ROCOV. De brief eindigt stellig namelijk om niet over te gaan tot vaststelling van de visie zoals die voorligt. Zij hopen in gesprek te gaan met ambtenaren en het bestuur om te komen tot een visie die meer recht doet aan de belangen van de partijen die het ROCOV vertegenwoordigt. De brief heeft de delegatie uit Houten verrast. De delegatie ging er van uit dat het participatietraject was doorlopen. Hij vraagt wat de gevolgen zijn wanneer het AB vanavond geen besluit neemt. Lijn 43, van Vianen, Houten, Odijk, naar Zeist, loopt als pilot en wordt uitgevoerd met een achtpersoons busje. De heer Van Dijk hoopt en verwacht dat het een robuuste ringlijn wordt. Er is bij de aanleg van de oostelijke aansluiting van Houten op de A12 - Salto, veel commotie geweest over de aansluiting richting Arnhem. Besloten is de N410 deel van de robuuste verbinding, autoluw te maken. Hij vraagt wat er gebeurt met buslijn 43, die rijdt over de N410, als blijkt dat de buslijn een succes is. Valt dat te matchen met elkaar. De heer Van Dijk verzoekt op pagina 19 P&R Castellum toe te voegen. In het verleden is gezegd dat buslijn 48 richting Nieuwegein het Antonius ziekenhuis zou aandoen. Op de kaart is dit niet terug te vinden. De heer Van Dijk verzoekt dit alsnog aan te passen. Hij gaat er van uit dat het een foutje is en geen nieuw beleid. De heer Schat (Nieuwegein) merkt op dat de huidige lijnvoering niet consistent is met het voorliggende OV-streefbeeld. Het college van Nieuwegein heeft aan het DB een brief geschreven over buslijn 74. De rijfrequentie is buiten de spitstijden gehalveerd van vier naar twee maal per uur en daar is de delegatie Nieuwegein verbolgen over. De heer Schat vraagt of de frequentie op korte termijn kan worden hersteld. De heer Schat merkt op dat in de verstrekte informatie over agendapunt 6, wordt gesproken over een verkeerskundige doorkoppeling van de Sunij-lijn aan de Uithoflijn. Een onderzoek gaat plaatsvinden. De heer Schat merkt op dat in de OV-streefbeelden niets over het onderzoek terug is te vinden. De heer Schat adviseert in het OV-streefbeeld ook de heroverweging van de locatie van de tramhaltes mee te nemen. De heer Lintmeijer (DB) vindt het goed om met elkaar te kijken waar over gesproken wordt bij OV-visie, OV-streefbeelden en dagelijkse lijnvoering. Gestart is met het uitwerken van het tactisch beleid. Tot 2020 zijn de verwachtingen uitgewerkt in het OV-streefbeeld om in het kader van de dagelijkse lijnvoering te komen tot een optimale dienstregeling. Sommige opmerkingen zijn op dit moment te strategisch en anderen te gedetailleerd voor deze discussie. De heer Lintmeijer antwoordt op de vraag of er een koerswijziging is ingezet ten opzichte van de OV-visie met ja en nee. Nee, omdat de OV-visie niet los wordt gelaten omdat er geen definitieve keuze wordt gemaakt voor model 1 (benutten en doorrijden) of 2 (bundelen en overstappen). Er wordt gezegd dat in de periode 2014 – 2020 er onvoldoende voordelen zijn om lijnen te bundelen. Na 2020 is de wereld anders. Dan is het Randstadspoor uitgerold. Dan rijdt de tram naar de Uithof en zijn mogelijk andere lijnen in voorbereiding. De OV-visie is dan nog steeds geldig. Op dit moment wordt gezegd dat met het beschikbare geld en de lijnvoering die gewenst is, het nog niet opportuun is om uit financieel- en dienstverleningsoogpunt die sprong te maken. Er zal wel worden aangetakt op de ontwikkelingen van het Randstadspoor; bijvoorbeeld op station Vaartsche Rijn en station Leidsche Rijn. Tegen 2020 stoppen er dan vier tot zes stoptreinen per uur op station Leidsche Rijn en dat geldt ook voor station Driebergen Zeist. Het grootste deel van overtappende reizigers op station Driebergen Zeist stapt over op de trein. De optimalisering van de aansluitingen met het Randstadspoor blijven in dit streefbeeld nadrukkelijk aan de orde. De heer Lintmeijer verwacht dat na 2020 het Randstadspoor tot
4/12
wasdom is gekomen er meer stappen gezet kunnen worden. Ook met landsdeel Noordvleugel voert het BRU met Prorail en het Rijk overleg over dit onderwerp. De chipkaart gegevens tot 2012 zijn meegenomen in de berekeningen. De heer Lintmeijer merkt op dat er een concrete opdracht vanuit het DB aan de organisatie ligt om een concept te ontwikkelen voor het servicenetwerk/maatwerksysteem. Hij zegt toe de resultaten van dit onderzoek met het AB te zullen delen. De aftakking van het Science Park naar De Bilt staat nadrukkelijk op het netvlies, zeker als het gaat om de ontwikkeling van het Science Park en wat er gaat gebeuren vanaf 2020. De heer Lintmeijer wil serieus onderzoeken hoe de Uithof zo optimaal als mogelijk bereikt kan worden. Dat raakt ook aan de discussie met ProRail over het ontlasten van de OVterminal en het benutten van de knooppunten om de stad en de aantakkingen. De heer Lintmeijer ziet heil in een goede verbinding van het Science Park, via het RIVM naar station Bilthoven en Berg en Bosch omdat dan de mogelijkheid ontstaat om op verschillende knooppunten het OV te verbinden. De fasering zal rond 2020 liggen. Het overslaan van station Bilthoven door stoptreinen door NS is een operationeel probleem van nu. Het probleem is bij NS aangekaart. De heer Lintmeijer weet niet of er al antwoord is ontvangen van NS. Hollandsche Rading blijft in de streefbeelden benoemd als een te bedienen punt. Of het lijn 55 is of een andere lijn dat moet in de dienstregeling worden geregeld. De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) merkt op dat hij in het betoog de heer Lintmeijer hoorde spreken over dat station Bilthoven een belangrijk station is. Hij noemde niet de term Randstadspoor. Hij neemt aan dat de portefeuillehouder dit in hetzelfde hoofdstuk plaatst. De heer Lintmeijer (DB) antwoordt dat station Bilthoven hoort bij het Randstadspoor. De heer Lintmeijer zegt toe bij de uitwerking te kijken of er voldoende reizigerspotentieel is om buslijn 77 het overstappunt bij het KNMI te laten aandoen. De heer Lintmeijer was verbaasd over de brief van ROCOV. Hij heeft het idee dat er goed is overlegd met ROCOV. Zij hebben gelijk daar waar zij spreken over de termijn van zes weken betreffende de participatie. Die was vijf weken als gevolg van de kerstperiode. Desalniettemin zijn er veel opmerkingen van ROCOV in de streefbeelden notitie verwerkt. Belangrijker is dat de participatie in het afgelopen halfjaar ook met ROCOV op meer momenten en punten heeft plaatsgevonden dan in de termijn van vijf weken. De heer Lintmeijer belooft beterschap en zal de zesde week er een volgende keer bij doen. Gezien de hoeveelheid opmerkingen die verwerkt zijn, ziet de heer Lintmeijer geen reden om de nota niet vanavond vast te stellen. De heer Lintmeijer wil de streefbeelden vaststellen zodat een nieuw AB verder kan op basis van vastgesteld beleid. Qua inhoud is er geen reden om de OV-streefbeelden niet vast te stellen. ROCOV zal in de uitvoering als zeer gewaardeerd gesprekspartner worden betrokken. De heer Lintmeijer gaat graag met de betreffende gemeente in gesprek of een kwartiersdienst, wanneer lijn 43 succesvol is, over de N410/lijn (een autoluwe weg) kan rijden. De heer Lintmeijer denkt dat dit moet kunnen. De heer Lintmeijer zegt toe P&R Castellum aan de kaart op bladzijde 19 te zullen toevoegen. Het niet halteren van buslijn 48 bij het Antonius ziekenhuis is geen vergissing. De bus stopt op loopafstand. Reizigers die deze afstand niet kunnen lopen, kunnen overstappen op de sneltram. Er zijn geen mogelijkheden om deze lijn in het kader van de streefbeelden en de kosten baten analyse die is gemaakt, door te trekken naar het ziekenhuis. Rond de zomer 2014 wordt de dienstregeling van lijn 74 aangepast. De heer Lintmeijer merkt op dat bij het volgende agendapunt wordt gesproken over de doorkoppeling van de Sunij-lijn. Bij iedereen leeft de wens om een doorkoppeling te maken met de Uithoflijn. Wanneer de doorkoppeling wordt gemaakt dan is er ook een mogelijkheid om de systemen optimaal op elkaar aan te sluiten. Er wordt gespaard voor de investeringen.
5/12
Wanneer de hele lijn operationeel is dan zal er gekeken worden hoe de dienstregeling vormgegeven moet worden. Ook in het kader van NOBRUZ-studie is er al een aantal ideeën in beeld. De heer Van Dijk (Houten) dankt voor de reactie van de portefeuillehouder op de brief van ROCOV. Met deze reactie kan de delegatie uit Houten instemmen met het voorstel. Het is ook fijn te horen dat bij lijn 43 rekening wordt gehouden met een autoluwe N410,en dat P&R Castellum wordt toegevoegd op het kaartmateriaal. De heer Van Dijk vindt het jammer dat de lijn 48 niet wordt omgelegd naar het Antonius ziekenhuis. De overstap op het busstation op de tram is niet geweldig. De heer Schat (Nieuwegein) dankt de portefeuillehouder voor de toezegging dat de frequentie van lijn 74 weer wordt hersteld. De voorzitter concludeert dat het voorstel (kenmerk 2014-00260) met algemene stemmen wordt vastgesteld. NOBRUZ-studie (agendapunt 4). De heer Lintmeijer dankt het AB voor de gelegenheid die hem wordt geboden om een tussenstand te geven van de NOBRUZ-studie, de ‘banaan’ van Nieuwegein via het Centraal Station naar De Uithof en Zeist. De studie is een eind op streek maar nog niet zover dat deze voor een afrondende besluitvorming gereed is. De heer Lintmeijer wil het AB meenemen in de stand van zaken. Mochten er van de kant van het AB aanvullende richtingen zijn, dan is dit het bestuurlijke moment om deze in te brengen. De voorzitter merkt op dat na de presentatie het rapport wordt uitgereikt met een eenvoudige besluitnota (kenmerk 2014-0433). De heer (Bastian) Jansen (medewerker BRU) presenteert de uitkomsten van de studie. De heer Fokke (Utrecht) schrikt van de conclusie dat niets doen geen optie is maar dat alle opties te duur zijn. Hij vraagt in welke richting oplossingen gezocht moeten worden. Moet er meer geld bij of zijn er nog reële oplossingen om de huidige kosten omlaag te brengen? De heer Eggermont (Utrecht) mist in de oplossingsrichtingen de wijze waarop omgegaan is met de knooppunten en wat het beeld is van knooppunten en hoe overige vervoersmodaliteiten zoals de trein of Randstadspoor een rol spelen bij het ontlasten van de OV terminal van Utrecht Centraal Station. De heer Buunk (Utrecht) merkt op dat de ontwikkeling op de NOBRUZ-as/-corridor groot en meeslepend zijn, maar niet groot genoeg voor een vertramming. Hij vraagt of er ook is gekeken naar het opsplitsen van de as in twee assen/sporen door de binnenstad. Alles concentreert zich nu op één zware as. De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) hoort zowel de heer Lintmeijer als de heer Jansen praten over het ontlasten van de OV-terminal Utrecht Centraal Station en de mogelijkheden voor station Bilthoven. In de streefbeelden vindt de heer De Jong Schouwenburg hier weinig van terug. Hij stelt voor de woorden die zijn uitgesproken over dit onderwerp ook te laten neerslaan in de notities.
6/12
De heer Van Liempde (Zeist) merkt op dat de heer Jansen Zeist West als mogelijke uitbreiding van De Uithof noemde. Hij merkt op dat deze informatie nieuw voor hem is en wil hier graag meer informatie over. De heer Lintmeijer (DB) antwoordt dat in de NOBRUZ-studie wordt gekeken in dit onderzoeksgebied naar die plekken waar geen station is/spoorrails ligt. Alle andere gebieden rondom de stad zijn ontsloten met het railnetwerk van ProRail en NS. Met name op de drukke assen Nieuwegein - Centraal Station, Centraal Station - De Uithof ligt geen spoorwegnetwerk. Daar moet iets bijzonders gedaan worden. In deze studie wordt gekeken naar het niet spoorgebonden deel en wat daar gedaan kan worden. Dat laat onverlet dat het aantakken op knooppunten die de lijn tegenkomt, Utrecht Centraal Station, een prominente plek moeten krijgen. Al eerder is gezegd dat de as naar De Bilt/Bilthoven om veel redenen vanaf De Uithof geredeneerd buitengewoon interessant is qua vervoerswaarde maar ook voor het ontlasten van het Utrecht Centraal Station. Deze lijn kan een aantal knooppunten ontlasten en deze as is vanuit het ruimtelijk perspectief interessant. Dit heeft wel tot consequentie dat het in Bilthoven drukker wordt. Spreker is het met de heer De Jong Schouwenburg eens dat dit moet worden opgeschreven. In de Nobruz studie wordt niet alleen gekeken naar de vervoerwaarden zoals deze nu zijn maar kijkt ook naar de ruimtelijke inpassingen en wat ruimtelijk economisch wordt gestimuleerd. Dat hoort thuis in de vervolgstappen. Wanneer studies worden gedaan met het ministerie dan wordt naar het brede veld gekeken. Nu wordt gefocust op deze lijn. De kosten blijven binnen de marges. De optimalisaties moeten plaatsvinden of er moet geconstateerd worden dat de ruimte voor economische ontwikkeling aan de kant van Rijnsweerd, De Uithof, De Bilt en Mooi Zeist, zodanig groot is dat het zichzelf terugbetaald uit de winst die men maatschappelijk en economisch boekt. Dat zijn elementen die nadrukkelijk aan de orde komen als het BRU met het Rijk aan tafel zit. Er zijn geen reden om na deze eerste verkenning de studie te stoppen omdat het te duur wordt. De potentie is zo hoog dat spreker door wil gaan met de studie. Hij wil het Rijk en de Provincie hierbij betrekken. Feitelijk wordt al ingezet op twee assen. De dingen die gedaan moeten worden op de as tussen Nieuwegein/IJsselstein en het Utrecht Centraal Station en tussen het Utrecht Centraal Station en De Uithof verschillen. Of het leidt tot twee gescheiden ontwikkeltrajecten moet in de detaillering van de studie naar voren komen. De heer Eggermont (Utrecht) merkt op dat de portefeuillehouder zegt dat overal waar al spoor ligt dit niet is meegenomen in het onderzoek. Hij merkt op dat het niet gaat over waar al sporen liggen en stations zijn. Het gaat toch ook over de functie van een spoor en de mogelijkheid om als knooppunt te fungeren. Als de functie van station Bilthoven wijzigt dan zijn er mogelijkheden dat reizigers Utrecht Centraal Station niet aandoen. Hij vraagt of dat soort zaken worden meegenomen in de studie of wordt er gekeken zoals het nu werkt en niet vol te houden is. De heer Lintmeijer (DB) antwoordt dat dit het nadeel is als ingezoomd wordt op een deelstudie. Er loopt een aantal andere discussies en studies. Het DB wil deze studie verbreden naar het hele systeem rondom de stad. Het BRU zit met ProRail en NS om tafel over het landelijke programma aanpak spooragenda over het systeem wat wordt bediend op met name de knooppunten anders dan het Centraal Station. Bekeken wordt of daar gemeenschappelijke doelstellingen voor kunnen worden geformuleerd zodat er systemen komen waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van wat in de spits nodig is. Dat is input voor deze studie. Dat is ook de gelegenheid om wat het BRU op De Uithof doet te laten aansluiten op een station wat daarop aansluit. Die studies komen dan bij elkaar.
7/12
De heer Buunk (Utrecht) vraagt of een dubbele as wordt verkend. De portefeuillehouder zegt dat anders gekeken wordt naar de as Nieuwegein - binnenstad dan naar de as binnenstad - De Uithof. Hij oppert om vanaf Nieuwegein een tweede as naar De Uithof te trekken en niet alles te concentreren op één as. De heer Lintmeijer (DB) antwoordt dat als de heer Buunk de A12 zone bedoelt het antwoord nee is. In de streefbeeldennotitie is aangegeven dat met busverbindingen extra inzet wordt gepleegd. Er is geen serieus onderzoek naar vertramming of vrije busbanen op dit moment langs de A12 zone. Dat zit niet in de optie voor vertrammen of BRT-en. Als het gaat om het completeren van de ring dan wordt dat gezocht in extrapolatie van de tangenten zoals zojuist is besproken. De heer Van Dijk (Houten) merkt op dat gesproken wordt over de bestaande treinstations. Hij vraagt of in dit verhaal ook de AUB-studie (treinverbinding Almere, Utrecht en Breda) wordt meegenomen waarbij de stations De Bilt, Houten West en Nieuwegein extra oplossingen bieden. De heer Lintmeijer (DB) antwoordt dat nu gekeken wordt naar de scoop waar het BRU zelf de grootste invloed op heeft. Het BRU doet op afstand mee in de lobby voor de AUB-lijn omdat de focus voor het BRU moet liggen op het versterken van het stadsregionaal vervoer. Mocht de ABU-lijn er komen dan zijn er nog inpassingsvraagstukken, waardoor spreker denkt dat de lijn er niet voor 2030 ligt. Het is te ver weg om daar op te acteren in de studies die nu worden gedaan. De heer De Jong Schouwenburg (De Bilt) merkt op dat hij zich bewust is dat het in Bilthoven drukker wordt. Er is/worden twee tunnels aangelegd en dat geeft ontlasting voor de verkeersdruk. Spreker heeft goede hoop dat het in goede banen geleid wordt. De heer Jansen (ambtenaar) antwoordt dat het knooppunt Zeist West een mogelijke plek kan zijn om de BRT of de tramlijn te laten eindigen. Er staat kantoorruimte en in de toekomst kan deze kantoorruimte mogelijk aansluiten bij de ontwikkelingen van De Uithof. Het is puur hypothetisch. Het AB aanvaart in dankbaarheid de informatie die is gedeeld. Na de verkiezingen, medio 2014 wordt het vervolg vastgesteld door het AB. In de tussentijd zal het verdiepend onderzoek worden uitgevoerd. Nadrukkelijk wordt gesteld dat er geen besluit wordt genomen. De heer Schat (Nieuwegein) merkt op dat op 5 maart een presentatie gegeven zou worden aan de gemeenteraad Nieuwegein. Hij stelt voor deze presentatie te verplaatsen tot na de verkiezingen. 6. Voorbereidingsbesluit vervoerkundige doorkoppeling Uithoflijn en SUNIJ-lijn De heer Van Corler (Utrecht) wil als aandachtspunt meegeven dat bij het voorbereidingsbesluit goed gekeken moet worden naar de planning en de afstemming met andere projecten zoals de Uithoflijn, de remise en de aanschaf van het materiaal. Er moet niet te laat maar ook zeker niet te vroeg materieel worden aangeschaft. Het gaat om ‘just in time’ management. De Utrechtse delegatie kan instemmen met het voorstel. De heer Schat (Nieuwegein) is blij dat er een voorbereidingsbesluit voorligt en dat het er naar gaat uitzien dat het goed gaat komen. Het materieel moet vervangen worden. Die zijn
8/12
aan het einde van hun levensduur. Hij stelt voor om bij de aanbesteding van het materieel voor de Uithoflijn gelijktijdig de aanbesteding voor de vervanging van het materieel van de SUNIJ-lijn mee te nemen. Dit genereert lagere kosten in beheer en onderhoud. Dit compenseert mogelijk de desinvestering voor het eerder aanschaffen van het materieel. De delegatie Nieuwegein wil graag zo vroeg mogelijk de doorkoppeling realiseren en als het kan in 2019. De heer Bekker (IJsselstein) is zeer verheugd met het voorliggende stuk. De huidige tram kan, gelet op de reistijden, geen sneltram meer worden genoemd. De delegatie IJsselstein stelt voor zo snel als mogelijk tot implementatie over te gaan zodat er weer snel en eenvoudig naar Utrecht kan worden gereisd en ook naar de binnenstad. De reizigers moeten nu een flink stuk lopen om in het oude stadsdeel van Utrecht te komen. De heer Gerritsen (DB) denkt niet dat een stemming nodig is. Iedereen wil dit voorstel. Toen voor het eerst is gesproken over de Uithof-lijn is al gezegd dat het BRU toe wil naar één tramsysteem. Voortdurend is de koppeling in beeld geweest. De negatieve aanleiding is dat het BRU in een periode zit, dat wellicht over de grenzen van het bestaan van het BRU heengekeken moet worden. Het DB herkent de aandachtspunten die de heer Van Corler noemt. Deze zijn bijna letterlijk in het AB-voorstel opgenomen. Het vergt een finetuning van trajecten. Het voorstel voor ‘just in time’ management neemt de portefeuillehouder graag over. De heer Gerritsen stelt dat de delegatie Nieuwegein erg hard loopt, harder dan gegaan kan worden volgens hem. Er wordt vanavond geen realisatiebesluit genomen. Wat wordt gedaan is eendrachtig besluiten de consequenties financieel, vervoerkundig, technisch materieel technisch in beeld te brengen zodat in de loop van komende periode een realisatiebesluit genomen kan worden. Het voorstel van de delegatie Nieuwegein om het materieel van de SUNIJ-lijn eerder te vervangen en weg te strepen tegen de onderhoudskosten gaat niet helemaal op. Er is nog een mogelijkheid voor levensduur verlengend onderhoud voor het materieel van de SUNIJ-lijn. Dat is een ander bedrag dan opnieuw materieel aanschaffen. In de planning voor de aanschaf van het materieel voor de Uithoflijn is opgenomen in de leveringsvoorwaarden dat het binnen een jaar na gunning van het materieel voor de Uithoflijn mogelijk is om een bestelling te doen het materieel voor de SUNIJ-lijn. De heer Gerritsen ziet voordelen in de efficiency voor de exploitatie van een netwerk maar de finetuning is afhankelijk van meer dan de levensduur van oude trams, het moment van aanschaffen van nieuwe trams. De raakvlakken zijn zeer belangrijk voor de timing van het realisatiebesluit. In 1980 werd het begrip sneltram geïntroduceerd. Toen was ‘snel’ een ander begrip dan nu. Het punt van de snelheid van de SUNIJ-lijn is de heer Gerritsen bekend en heeft te maken met de dienstregeling die gevoerd worden. Dit staat buiten de orde van dit punt maar heeft de voortdurende aandacht. De heer Schat (Nieuwegein) bedankt portefeuillehouder voor de beantwoording. De heer Schat stelt dat zo snel mogelijk de overstap naar de oostkant van Utrecht verbeterd moet worden. Deze overstap is erg vervelend voor reizigers uit IJsselstein en Nieuwegein. De heer Schat benadrukt om de tijd zo kort mogelijk te houden en zodra het technisch mogelijk is de koppeling te realiseren of tenminste de tram tot de westkant te laten rijden zodat de reizigers beter bediend worden. De heer Gerritsen (DB) antwoordt dat iedereen dat wil maar in het stationsgebied gebeurt in het komende decennium erg veel. Projecten staan met elkaar in verband, en staan elkaar in de uitvoering of de voorbereiding in de weg. De opmerkingen van de delegatie Nieuwegein
9/12
worden meegenomen maar het gaat om veel geld en grote belangen en de zaken moeten worden gedaan in de goede volgorde en op het juiste moment. De voorzitter concludeert dat het voorstel (kenmerk 2014-0263) met algemene stemmen is aangenomen. 7. Overdrachtsdocument 2014 De heer Keestra (Zeist) dankt voor het overzichtelijke en heldere stuk. In het stuk is te lezen dat in de afgelopen periode belangrijke stappen zijn gezet binnen het BRU op het gebied van de tram, de vertramming van De Uithoflijn, het groot onderhoud op de tramlijn tussen Utrecht en IJsselstein, de verzelfstandiging van de organisatie bij het tramgebeuren en dan ook het doorvoeren van de bezuinigingen die op de BDU hebben plaatsgevonden. Het is niet zo dat daarmee de plannen of projecten zijn afgerond. Ook voor de komende periode blijven deze aandacht behoeven. In het stuk valt te lezen dat er belangrijke besluiten zijn genomen en belangrijke stappen zijn gezet. Naast het OV zijn er op het gebied van infrastructuur belangrijke keuzes gemaakt, deelstudies zijn uitgevoerd en vervolgstappen zijn gezet. De delegatie Zeist mist een belangrijk onderwerp namelijk het stationsgebied Driebergen Zeist. Het is een majeur project zowel op het vlak van de infrastructuur als op het vlak van de OV. In het project gaat 100 – 150 miljoen euro in geïnvesteerd worden en in de afgelopen vier jaar heeft de planvorming plaatsgevonden. De gemeenteraden van Utrechtse Heuvelrug en Zeist zullen voor de verkiezingen het bestemmingsplan vaststellen. De stappen die in de afgelopen periode zijn gezet ontbreken in het overdrachtsdocument. Het is voor het nieuwe AB een belangrijk punt denk daarbij aan de financiële afhechting van afspraken en de verdeling van de risico’s zoals vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst en het bestuurlijk akkoord. Het BRU is één van de partijen samen met de gemeenten, Provincie en ProRail die het project sturen en die in de projectorganisatie zitting hebben. De delegatie Zeist stelt het op prijs wanneer dit project in het overdrachtsdocument wordt genoemd. De heer Doedens (De Bilt) merkt op dat de informatie onder hoofdstuk 9, bestuurlijke informatie, niet is ingevuld. De heer Doedens merkt op dat het woord U10 vier keer is genoemd in de rapportage. Eén keer in relatie tot het woord café en drie keer in verband met wonen. De heer Doedens vindt dit geen recht doen aan de discussies die binnen U10 hebben plaatsgevonden. De heer Doedens vraagt het DB aandacht voor wat in U10 verband is besproken in de afgelopen tijd. Spreker vindt dit een omissie. De heer Schat (Nieuwegein) merkt op dat het een helder document is. Het document is bedoeld voor de opvolgers van het AB. In de vorige vergadering is gesproken over het regionaal fietsplan. Daarvan is niets terug te vinden in de nota en er staat ook weinig in over wat er gebeurt na het einde van de WGR-plus. De samenwerking op het gebied van de huisvestingsverordening is een onderwerp dat in regionaal verband moet worden besproken. De heer Janssen (DB) stelt dat het mooi is dat er voor het komende AB een vastgesteld overdrachtsdocument ligt. De heer Janssen is blij met de waardering die is uitgesproken voor het DB. Het overdrachtsdocument geeft een goede weerspiegeling van de zaken die in de afgelopen jaren zijn gedaan. Er is veel landelijke discussie over het voortbestaan van het BRU. Het AB heeft de lijn gekozen dat de inhoud voorop staat. Inmiddels is een paar jaar verstreken. In het document staan de belangrijkste ontwikkelingen genoemd. De heer Janssen stelt dat er op een of andere manier aandacht moet zijn voor de inspanningen die zijn gedaan voor de U10 maar vindt dat het niet goed is wanneer die twee zaken teveel door elkaar heen lopen. Het DB zal zich beraden hoe ook in de overgangsperiode tegemoet kan worden gedaan aan het verzoek van de heer Doedens over de U10.
10/12
De heer Doedens (De Bilt) antwoordt dat die toezegging meer dan gewaardeerd wordt. De heer Van Dalen (DB) merkt op dat het misschien juist is om een passage op te nemen over station Driebergen Zeist. Het BRU heeft een subsidierelatie met het project betreffende het realiseren van fietsen en parkeren voor ongeveer 8 miljoen euro. De heer Van Dalen zal een passage opnemen over de verantwoordelijkheden ten aanzien van dit project. De heer Van Dalen zal bezien of het fietsplan voldoende in de voortgangsnota is opgenomen. De voorzitter concludeert dat het voorstel (kenmerk 2014-0265) met algemene stemmen is aangenomen. 8. Tweede wijziging programmabegroting 2014 De voorzitter concludeert dat het voorstel (kenmerk 2014-0267) met algemene stemmen is aangenomen. 9. Rondvraag De heer Van Liempde (Zeist) merkt op dat in de aanloop naar deze vergadering het AB tabellen heeft gekregen over het verloop van het aantal woningzoekenden en de toewijzingen in de sociale sfeer in de afgelopen vijf jaar. Dat in aanvulling op de woningmarktmonitor 2013 en naar aanleiding van een vraag van de heer De Boer uit De Bilt. De toelichting bij de tabellen is zeer summier. De heer Van Liempde stelt voor dat deze cijfers met een korte notitie en een analyse van de cijfers wordt voorzien. De heer Bekker (IJsselstein) baart het zorgen dat de buschauffeurs van Qbuzz regelmatig aan de passagiers vragen wie de route kent omdat zij het niet weten. Hij vraagt of de portefeuillehouder dit met Qbuzz wil bespreken. De heer Bekker vindt het niet professioneel. De heer Gilissen (Utrecht) heeft uit de media begrepen dat er een brief is gestuurd namens de BRU en U10 aan het provinciebestuur over het inpassingsplan om maatregelen te treffen om de leegstand op de kantorenmarkt te bestrijden. De heer Gilissen vraagt of dit klopt en of het DB een toelichting kan geven over het verdere proces. De heer Isabella (DB) heeft op 27 februari een portefeuillehouders overleg. Dan worden de tabellen besproken. Daarna zal hij het AB schriftelijk een toelichting sturen. De heer Isabella (DB) antwoordt dat er een brief is gestuurd namens de U10 gemeenten omdat al een tijd wordt gespreken met de provincie over het convenant rondom de aanpak van de kantorenleegstand. Dit is al eerder besproken met de gedeputeerde. De brief is vandaag verstuurd. De brief is een reactie op het besluit van de Staten. De heer Isabella zegt toe een afschrift van de brief aan het AB te zullen sturen. De heer Gerritsen (DB) merkt op dat de heer Bekker hem voorafgaande aan de vergadering op de hoogte heeft gesteld over dit onderwerp. De heer Gerritsen was gealarmeerd door dit bericht. Hij heeft informatie ingewonnen bij de directie van Qbuzz. De signalen waren de portefeuillehouder niet bekend en al helemaal niet dat dit zich regelmatig voordoet. De directie van Qbuzz geeft aan dat naar aanleiding van deze klacht alle operationeel leidinggevenden nogmaals worden geïnformeerd over dit fenomeen. Er wordt navraag gedaan over de lijnenkennis van de chauffeurs. De chauffeurs worden daar waar nodig nader geïnstrueerd. De directie van Qbuzz ontkent niet dat dit gebeurt maar vroeg wel,
11/12
omdat de implementatieperiode kort was, begrip. Het raakt aan de uitstraling van het bedrijf. Qbuzz verstuurt wekelijks per mail een nieuwsbrief aan de chauffeurs. Daarin worden de chauffeurs voortdurend gebriefd over wegopbrekingen, omleidingen etc. De directie verwacht met de genoemde werkwijze en navraag over de lijnenkennis en indien nodig opleiden van de chauffeurs, dit soort problemen te voorkomen. Hij deelt de opmerking dat dit onwenselijk is. 10. Sluiting Voorafgaande aan de vergaderingen zijn de AB-leden geïnterviewd over wat zij de toekomstige AB-leden willen meegeven. De film wordt getoond. De voorzitter bedankt de AB leden en wenst hen succes in de regio. Hij vraagt een applaus voor de medewerkers die achter de schermen stukken produceren en alles organiseren voor het AB. Voor ieder AB-lid is er een klein kistje met producten uit de regio. De voorzitter sluit de vergadering.
Actielijst
Nr
Onderwerp
Actie/ toezegging
1
Vaststelling OVstreefbeeld
2
Overdrachtsdocument 2014
3
Rondvraag
Concept ontwikkelen voor het servicenetwerk/maatwerksysteem en de resultaten van deze studie delen met het AB In het Overdrachtsdocument passages opnemen over de rol van BRU in de ontwikkeling van station Driebergen-Zeist en over de Fietsvisie. Cijfers woningmarktmonitor van een toelichting voorzien
4
Rondvraag
Brief aan gedeputeerde over kantorenmarkt aan AB sturen
Portefeuillehouder Lintmeijer
Planning afdoening
Janssen/Adriani
Afgehandeld
Isabella
Na het portefeuillehouderoverleg van 27 februari 2014 Afgehandeld op 6 februari 2014
Isabella
12/12
algemeen bestuur Agendapunt : Nr. Bijlagen
: :
3 2014-02333 -
Onderw erp Ingekomen stukken
Er zijn geen ingekomen stukken.
28 mei 2014
algemeen bestuur Agendapunt : Nr. Bijlage
: :
5 2014-02334 -
Portefeuillehouder : J.A.E. Landwehr
Onderwerp Instellen rekeningcommissie
Voorstel AB besluit 1. Instellen van een rekeningcommissie. 2. Benoemen van drie leden en hun plaatsvervangers uit uw midden.
Aanleiding In verband met het aantreden van het nieuwe algemeen bestuur is het wenselijk om een nieuwe rekeningcommissie in te stellen. Deze commissie onderzoekt de ontwerp jaarstukken en toetst in algemene zin het bedrijfsmatig beheer van BRU. Uit uw midden zullen voorafgaand aan de AB-vergadering leden worden benaderd met de vraag zitting te nemen in de commissie.
Toelichting Op grond van artikel 35 van de Gemeenschappelijke Regeling BRU wordt voorgesteld een Rekeningcommissie in te stellen. Art. 35 luidt als volgt. 1. Het algemeen bestuur stelt een commissie in die de ontwerp jaarstukken onderzoekt en in algemene zin het bedrijfsmatig beheer van de BRU en al zijn onderdelen toetst. 2. Zij brengt over haar bevindingen advies uit aan het algemeen bestuur. 3. De commissie is samengesteld uit leden van het algemeen bestuur, niet zijnde leden van het dagelijks bestuur. 4. De commissie kan zich bij haar taak door externen doen ondersteunen, alsmede de accountant. 5. De controller treedt op als secretaris van de commissie. De wijze waarop de commissie haar rol organiseert, is in principe een aangelegenheid en verantwoordelijkheid voor de commissie zelf. Derhalve wordt voor de uitvoering van haar taak niet gekozen voor een verordening maar wordt voor de uitgangspunten verwezen naar de inhoud van artikel 35 van de Gemeenschappelijke Regeling BRU alsmede naar onderstaande essentiële regels. Samenstelling, benoeming en ontslag 1. De leden, geen leden van het dagelijks bestuur, worden door het algemeen bestuur, voor elke zittingsperiode, uit zijn midden benoemd. 2. De commissie bestaat ten hoogste uit drie leden - waaronder begrepen de voorzitter. 3. Voor zoveel mogelijk benoemt het algemeen bestuur voor elk commissielid een plaatsvervangend lid. 4. De commissie benoemt uit zijn midden een voorzitter. Pagina 1 van 2
5. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van de commissie te zijn. Taak 1. De commissie doet onderzoek naar de getrouwheid en de rechtmatigheid van de door het dagelijks bestuur opgestelde jaarrekening. 2. De commissie maakt hierbij mede gebruik van de uitkomsten van de wettelijke controle van de accountant. 3. De commissie kan in het licht van de taak zoals genoemd in bij punt 1, naar eigen inzicht bijzondere onderzoeken verrichten naar de rechtmatigheid van het door het algemeen bestuur gevoerde beleid. 4. De commissie kan naar eigen inzicht het treasurybeleid en de uitvoering hiervan toetsen. 5. De commissie kan naar eigen inzicht de interne controle van BRU toetsen. 6. De commissie informeert het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur over die aangelegenheden die zij in verband met haar taakstelling van belang acht. Proces De rekeningencommissie komt op een dusdanig tijdstip bijeen dat de notulen tijdig ter informatie meegezonden kunnen worden met de betreffende stukken voor het dagelijks bestuur met gelijktijdige verzending naar het algemeen bestuur.
het dagelijks bestuur van Bestuur Regio Utrecht,
drs. P.C.M. van Elteren, secretaris
mr. J.H.C. van Zanen, voorzitter
Pagina 2 van 2
algemeen bestuur Agendapunt Nr. Bijlage
: : :
6 2014-02335 2
28 mei 2014 Portefeuillehouder
:
A.J. Gerritsen
Onderwerp Vaststelling van de regelingen Kader Werkzaamheden Tramweg (KWT) en Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH).
Voorstel AB besluit 1) Vaststellen van de Regeling Kader Werkzaamheden Tramweg (KWT) - versie 4.0; 2) Vaststellen van het Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH) - versie G.
Samenvatting Het KWT beschrijft voor de regio Utrecht de specifieke regels voor arbeidsveiligheid bij het werken in of nabij de railinfra van de tramweg, in het bijzonder voor het voorkomen dan wel beheersen van aanrijdgevaar door tramverkeer en elektrocutie bij werkzaamheden. Het EVH is een handboek voor het veilig werken aan, met of nabij elektrische installaties. Hierin zijn algemene regels opgenomen uit Nationale- en Europese regelgeving die van toepassing zijn voor bedrijven die in de nabijheid werken van elektrische installaties van BRU als railinfrabeheerder.
Aanleiding Vaststellen KWT De Stichting railAlert (deze stichting stelt landelijk regelingen binnen de railsector vast) heeft het Voorschrift Veilig Werken Tram (VVW-Tram) vastgesteld. Dit is een document dat mede dankzij BRU tot stand is gekomen voor alle railinfrabeheerders in Nederland. De regelgeving KWT is geactualiseerd om 1:1 aan te sluiten bij het VVW-Tram. Vaststellen EVH Het huidige EVH dateert van november 2011. Het bestand is (tekstueel) herzien.
Toelichting RailAlert heeft te kennen gegeven het VVW-Tram volledig van toepassing te laten zijn per 1 juni 2014. Daarom is de regelgeving KWT geactualiseerd om 1:1 aan te sluiten bij het VVW-Tram. Met het vaststellen van het geactualiseerde KWT verklaart het bestuur de landelijke regelgeving van toepassing op het BRU-gebied. Aannemers hebben zo na 1 juni 2014 maar één document in praktijk nodig om volledig te voldoen aan de landelijke regelgeving.
Pagina 1 van 2
Vaststellen verdere documenten Er worden in de komende tijd meerdere uitvoeringsgerichte veiligheidsregelingen verwacht, die moeten worden vastgesteld, zoals het Tramweg Sein Reglement en het document Wijziging in de buurt van Tramspoor. Deze regelingen zullen in één pakket een andere keer worden aangeboden aan het algemeen bestuur.
het dagelijks bestuur van Bestuur Regio Utrecht,
drs. P.C.M. van Elteren, secretaris
mr. J.H.C. van Zanen, voorzitter
Pagina 2 van 2
Kader Werkzaamheden Tramweg
Kader Werkzaamheden Tramweg BRU 2010-02098
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 1 van 42
Colofon
Datum: Status: Referentie: Versie:
Maart 2014 Definitief ZWW-KAD-2010-02098 4.0
Opgesteld: Gereviewed
Naam Jennifer Go Beheerders BRU
Vrijgegeven:
Datum 7-2-2014 13-3-2014
Norbert Plemper
20-3-2014
Safety Manager BRU
Diederik van Leeuwen Manager Beheer en Onderhoud BRU
Vastgesteld:
20-3-2014
Algemeen Bestuur BRU
Documenthistorie Versie 0.1 1.0 1.1
Datum 13-09-2010 09-12-2010 05-01-2011
2.0
01-03-2011
3.0
04-10-2011
3.1 3.2 4.0
19-06-2012 7-2-2014 Maart 2014
Omschrijving Conversie van VVW-S naar KWT Definitieve versie Aanpassingen in H5 en H6 Tekst opgeschoond. Hoofdstuk toegevoegd over toezicht en handhaving door BRU Structuur KWT herzien + volledige herziening teksten Kleine wijzigingen Conceptversie ter review Update met VVW-T
Dit document wordt sinds 1 maart 2011 maximaal eens per 6 maanden geactualiseerd. Heeft u opmerkingen over dit document, dan wordt u vriendelijk verzocht ze door te geven via
[email protected].
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 2 van 42
Inhoud 1 2
Inleiding ................................................................................................ 4 Personeel .............................................................................................. 6 Signalerende kleding.......................................................................................................... 6 Eisen aan functionarissen .................................................................................................. 6 Toegangsregels ................................................................................................................. 7 Communicatie .................................................................................................................... 7
3
Werkvoorbereiding .............................................................................. 8 Algemeen ........................................................................................................................... 8 Werken aan en nabij elektrotechnische installaties .......................................................... 10 Aanvullende bepalingen ................................................................................................... 11
4
Werkaanvraag .................................................................................... 12 Werkvergunning ............................................................................................................... 12 Schakelopdracht .............................................................................................................. 13
5
Coördinatie ......................................................................................... 14 Werkzaamheden .............................................................................................................. 14 Spanningloosstelling ........................................................................................................ 14 Storingen .......................................................................................................................... 14
6
Werkuitvoering ................................................................................... 15 Werkzaamheden op de trambaan .................................................................................... 16 Werken op of in kunstwerken ........................................................................................... 16 Werken op de remise ....................................................................................................... 16 Uitloop van werkzaamheden ............................................................................................ 17 Stillegging van werkzaamheden ....................................................................................... 17
7 Calamiteiten en storingen ................................................................. 18 Handhaving ........................................................................................ 20 8 9 Referenties ......................................................................................... 21 Bijlage 1 Afkortingen en begrippenlijst BRU ......................................... 22 Bijlage 2 Veiligheidsfuncties en taakomschrijving ............................... 25 V&G-Coördinator Uitvoeringsfase .................................................................................... 25 Werkverantwoordelijke ..................................................................................................... 25 Werkcoördinator ............................................................................................................... 26 Installatieverantwoordelijke .............................................................................................. 26 Centrale verkeersleiding................................................................................................... 26 Bedieningsdeskundige energievoorziening ...................................................................... 27 Leider Werkplek Beveiliging tram ..................................................................................... 27 Leider Locale Veiligheid ................................................................................................... 28 Veiligheidspersoon tram ................................................................................................... 28 Uitvoerder......................................................................................................................... 29 Alleengaande ................................................................................................................... 29 Ploegleider Bovenleiding .................................................................................................. 29 Trambestuurder................................................................................................................ 29 Gereedschapsmachinist ................................................................................................... 30
Bijlage 3 Verkeerstekens en seinen ....................................................... 31 Afbakening werkvak voor het tramverkeer ....................................................................... 31 Afbakening werkruimte voor het tramverkeer ................................................................... 31 Beëindiging spoor ............................................................................................................ 32 Handseinen ...................................................................................................................... 32 Geluidsseinen .................................................................................................................. 33 Eisen aan kegels .............................................................................................................. 33
Bijlage 4 Maatregelen aanrijdgevaar en toe te passen veiligheidsregimes 34 Bijlage 5 Processtappen veiligheidsregimes ........................................ 36 Aanvang werkzaamheden ................................................................................................ 37 Werkuitvoering ................................................................................................................. 38 Spanningloosstelling ........................................................................................................ 39 Einde werkzaamheden ..................................................................................................... 40
Bijlage 6 Huisregels BRU ........................................................................ 41 Bijlage 7 Stroomschema Werkvergunning ............................................ 42 Heb ik een toestemming van BRU nodig?........................................................................ 42 Heb ik een werkvergunning nodig? .................................................................................. 42 Ja: Welk veiligheidsregime heb ik nodig?......................................................................... 42
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 3 van 42
1
Inleiding
In het Kader Werkzaamheden Tramweg (KWT) zijn specifieke regels opgenomen voor de arbeidsveiligheid bij het werken in of nabij de railinfra van de tramweg in de regio Utrecht, in het bijzonder voor het voorkomen dan wel beheersen van 1 aanrijdgevaar door tramverkeer en elektrocutie bij werkzaamheden. Het KWT beschrijft de geldende regels op het spoor vanaf het plannen van werkzaamheden tot en met de daadwerkelijke uitvoering en afronding van het werk. Het KWT geldt voor iedereen die betrokken is bij: - De exploitatie van de tramweg; - Het beheer en onderhoud van de tramweg; - Werkzaamheden in of nabij de railinfra in belang van de tramweg; - Werkzaamheden in of nabij de railinfra van de tramweg die verstoringen kunnen geven op de tramweg; - Werkzaamheden in of nabij de tramweg waarbij werkobjecten binnen de gevarenzone van de spanningvoerende delen van de tramweg kunnen komen of de bovenleiding zich binnen het valbereik van tijdelijke bouwwerken bevindt. Het Normenkader Veilig Werken (NVW) [ref. 1] stelt voor de railinfrabranche de kaders voor het organiseren van de arbeidsveiligheid in relatie tot aanrijdgevaar en elektrocutiegevaar. Het Voorschrift Veilig Werken Tram (VVW-Tram) [ref. 2] is een verdere vertaling van het NVW in concrete regels voor het werken op trambanen. Het KWT is een nadere uitwerking voor de tramweg regio Utrecht. Plaatsing van het KWT is als volgt:
Het KWT omvat de geldende artikelen van het VVW-Tram en specifieke regels en procedures voor de regio Utrecht. Het KWT is leesbaar zonder kennis van bovenliggende normen en kaders. Artikelen in het KWT die uit het VVW-Tram komen zijn herkenbaar aan de blauwe tekst. De blauw-witte nummering komt overeen met de paragraaf nummering uit het VVW-Tram. Toestemmingen om wijzigingen (of grote projecten) uit te voeren op of in de buurt van het spoor, die de veiligheid van het tramsysteem kunnen beïnvloeden, behoren niet tot de scope van het KWT. Voor wijzigingen aan de tramweg en projecten in de nabijheid van de tramweg is een aparte toestemming van Bestuur Regio Utrecht (BRU) nodig. Voor meer informatie hierover, zie [ref. 8]. Waar in het vervolg van dit document ‘werken op de trambaan’ staat, wordt ook bedoeld het werken op, aan, in of nabij de trambaan. 1
Het KWT stelt geen extra regels in verband met werkgebonden gevaren, zoals fysieke belasting, trillingen en geluid. Voor deze werkzaamheden zijn de arbocatalogi voor de railinfrabranche [ref. 3] van toepassing. Het KWT stelt ook geen extra regels in verband met de gevaren voor reizigers en het publiek. De gevaren voor reizigers en het publiek maken onderdeel uit van het V&G-plan en de bijbehorende risico-inventarisatie, zie ook artikelen 3.3 en 3.4.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 4 van 42
P e rs o n e e l H 2
W e rk v o o rb e re id in g H 3
W e rk a a n v ra a g H 4
C o ö rd in a tie H 5
W e rk u itv o e rin g H 6
De opbouw van dit document is als volgt, zie ook Figuur 1: Hoofdstuk 2 gaat in op de eisen van uitvoerend personeel voor en tijdens de werkzaamheden. Hoofdstuk 3 t/m 6 betreffen de processen van werkvoorbereiding t/m werkuitvoering. Hoofdstuk 7 beschrijft de specifieke regels tijdens calamiteiten en storingen en hoofdstuk 8 geeft de richtlijnen die BRU hanteert bij afwijkingen en overtredingen. Bijlage 2 gaat in op de startkwalificaties van veiligheidspersoneel. Bijlage 3 geeft een overzicht van de gebruikte verkeerstekens en seinen bij BRU. Bijlage 4 en Bijlage 5 beschrijven de gehanteerde “maatregelen aanrijdgevaar” en onderliggende stappen die per maatregel genomen moeten worden bij BRU. Bijlage 6 en Bijlage 7 sluiten af met de huisregels van BRU en een stroomschema voor een snelle check of en welk veiligheidsregime gebruikt moet worden.
C a la m ite ite n e n s to rin g e n H 7 H a n d h a v in g H 8
Figuur 1 – Opbouw KWT
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 5 van 42
2
Personeel
Signalerende kleding 2.1 2.2 Alle functionarissen en overige aanwezigen (niet zijnde reizigers) dragen een fluorescerend vest of jas met reflecterende strepen. Signalerende kleding moet voldoen aan de eisen van NEN-EN-20471. Kleding met X-vormige reflecterende strepen is niet toegestaan. 2.2 2.3 De veiligheidspersoon tram (vhp-tram) draagt andere signalerende kleding dan de overige aanwezigen en is hierdoor duidelijk herkenbaar. 2.3 2.4 Geldende kleuren van de kleding bij BRU zijn: trambaanbeheerder
lwb-tram
vhp-tram
werkenden
BRU
Figuur 1. Kleuren van signalerende kleding van werkenden bij BRU.
Eisen aan functionarissen 2.4 2.6 De lwb-tram en de vhp-tram zijn personen met een veiligheidstaak waarvoor veiligheidseisen gelden. De lwb-tram en de vhp-tram: • zijn opgeleid, geëxamineerd en gecertificeerd en voldoende ervaren qua kennis, bekwaamheid en veiligheidsbewustzijn en zijn hiermee aantoonbaar competent. Dit wordt vastgelegd in een bedrijfspas. • voldoen aan medische en psychologische geschiktheidseisen; • zijn minimaal 18 jaar oud; • beheersen de Nederlandse taal; • krijgen vakinhoudelijk leiding; • ontvangen aantoonbaar periodiek een herinstructie over de noodzakelijke kennis. Zie ook Bijlage 2 voor de verantwoordelijkheden, taken en opleidingsachtergrond van functionarissen. 2.5 2.8 Alle werkenden op de trambaan mogen geen: • alcoholische dranken bezitten of gebruiken, inclusief de als alcoholarm aangeduide dranken en alcoholvrij bier; • soft-/harddrugs bezitten of gebruiken; • reactiebeïnvloedende geneesmiddelen bezitten of gebruiken. • De werkenden mogen ook niet onder invloed zijn van bovengenoemde middelen. 2.6 2.9 De functionaris mag niet gelijktijdig een veiligheidstaak en een technische functie uitvoeren. Combinatie van taken is wel mogelijk, maar dan gescheiden in tijd. 2.7 2.10 De functionaris mag tijdens werkzaamheden niet gelijktijdig twee of meer veiligheidstaken uitoefenen. Combinatie van taken is wel mogelijk, maar dan gescheiden in tijd. Zie Bijlage 1 voor een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van functionarissen.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 6 van 42
Toegangsregels 2.8 2.9
3.6 BRU heeft toegangsregels voor werken op de trambaan. 3.7 Alle werkenden houden zich aan de toegangsregels voor de trambaan. De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de juiste naleving van de huisregels en de persoonlijke veiligheid van het personeel. De huisregels kunnen worden nagelezen in Bijlage 6.
2.10 Alle werkenden dienen in bezit te zijn van een persoonlijk bewijs van toegang. Instructie en toets zijn te vinden via www.veiligheidtrambaanutrecht.nl. 2.11 3.8 BRU heeft regels ten aanzien van de toelating van railgebonden werkvoertuigen, zie ook [ref. 6].
Communicatie 2.12 5.1 De vhp-tram, de lwb-tram en de uitvoerder communiceren met de centrale verkeersleiding en de ploegleden. 2.13 5.2 De vhp-tram, lwb-tram en de uitvoerder communiceren uitsluitend in het Nederlands met de centrale verkeersleiding en borgen dat de communicatie duidelijk is en begrepen wordt. 2.14 5.3 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder instrueert de ploegleden over: • de specifieke risico’s, zoals aanrijdgevaar en elektrocutiegevaar; • de van toepassing zijnde “maatregel aanrijdgevaar”; • de overige veiligheidsmaatregelen. De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder vergewist zich ervan dat de ploegleden de instructie hebben begrepen. Bij een spanningloosstelling instrueert de ploegleider bovenleiding de werkenden. 2.15 5.4 Bij ploegleden die geen Nederlands spreken, zorgt de vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder ervoor dat de instructie wordt gegeven in hun moedertaal of een andere taal die ze machtig zijn.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 7 van 42
3
Werkvoorbereiding
Algemeen 3.1 Voor wijzigingen, w.o. boren en graven, (of grote projecten) die op of in de buurt van het spoor uitgevoerd worden, dient apart toestemming te zijn verleend door BRU. Voor meer informatie hierover, zie [ref. 8]. 3.2 3.2 Voor het werken op de trambaan is een V&G-plan Uitvoeringsfase vereist. Het V&G-plan Uitvoeringsfase bevat onder andere de onderbouwing van de veilige uitvoering van de werkzaamheden. Het V&G-plan Uitvoeringsfase dient de door BRU beschikbaar gestelde documentatie te omvatten: 2 • LRI-tekeningen van de baan, zie ook [ref. 9] ; • Veiligheids- & Gezondheidsplan Ontwerpfase baan; • Veiligheids- & Gezondheidsplan Ontwerpfase haltes. De documenten zijn via de Werkcoördinator van BRU op te vragen. Het minimale veiligheidsniveau en minimale veiligheidsmaatregelen voor uitvoering van werkzaamheden dienen te voldoen aan het KWT, dit document. Verder bevat het V&G-plan Uitvoeringsfase de beheersmaatregelen behorende bij het werk en de locatie specifieke risico’s. 3.3 3.4 Voordat werkzaamheden op de trambaan uitgevoerd mogen worden, is een risicoanalyse uitgevoerd met betrekking tot aanrijd- en elektrocutiegevaar. Onderdelen van de risicoanalyse kunnen zijn: • tijdsduur van het werk: storing, calamiteit, kortdurende werkzaamheid, langdurende werkzaamheid, en dergelijke; • tijdstip: dag, nacht, spitsuur en dergelijke; • soort werk: routinematig, gepland, projectmatig, ongepland, eenvoudig, omvangrijk, met werkmaterieel, zonder werkmaterieel en dergelijke; • locatie: vrije trambaan, trambaan in de weg en dergelijke; • frequentie: tramdienstregeling en dergelijke; • omgevingskenmerken: winkelstraat, verkeersweg, halte en dergelijke; • overige gevaren. 3.4 3.5 Op basis van de risicoanalyse worden de werkplekbeveiligingsmaatregelen bepaald om aanrijdgevaar door de tram en het wegverkeer en elektrocutiegevaar te voorkomen. De beschikbare maatregelen ten aanzien van het aanrijdgevaar kunnen zijn: • buiten bedrijf; • buiten dienst; • beheerste toelating op afstand; • beheerste toelating lokaal; • fysieke afscherming; • persoonlijke waarneming; • alleengaande. De beschikbare maatregelen ten aanzien van het elektrocutiegevaar kunnen zijn: • spanningloosstelling; • voldoende afstand bewaren; • retourstroomwaarborging. De beschikbare maatregelen ten aanzien van het aanrijdgevaar door wegverkeer zijn benoemd in voorschrift 96b van het CROW [ref. 4].
2
In A-regime kan de traminfrastructuur gebruikt worden als waarschuwing voor aankomend tramverkeer. Op de LRI-tekeningen van de baan staat aangegeven waar in A-regimegewerkt kan worden. Als de LRI-tekening aangeeft dat er niet in A-regime gewerkt kan worden, mag het risicogebied dus NIET betreden worden in A-regime. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de traminfrastructuur, moet deze eerst getest zijn op werking alvorens het risicogebied te betreden.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 8 van 42
3.5 De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het aantonen dat de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden onder de Arbeidshygiënische Strategie en de verwachte risico’s bij de werkzaamheden in combinatie met de gevarenzone en de gekozen maatregelen tegen aanrijdgevaar en elektrocutie. 3.6 Aan het werken op en in nabijheid van de tramweg zijn risico’s verbonden met betrekking tot aanrijdgevaar door trams (gevarenzone) en elektrocutie (gevarenzone-EV). Werkzaamheden die uitgevoerd worden buiten de gevarenzone en de gevarenzone-EV moeten rekening houden met het onbedoeld betreden van de gevarenzone en/of gevarenzone-EV, zie ook Bijlage 7. 3.7 Op de vrije baan en de remise is de gevarenzone het gebied van 0-2,25 m tot hart van het spoor. Op de haltes is de gevarenzone het gebied tot en met het blindengeleidingsprofiel. Bij ontbreken van het blindengeleidingsprofiel geldt 02,25 m tot hart van het spoor als gevarenzone. Zie Figuur 2.
Figuur 2 - Gevarenzone Links: vrije baan en remise
Rechts: haltes
3.8 Inspectiepaden worden niet tot de gevarenzone gerekend en zijn alleen voor inspecties van de baan bedoeld. 3.9 Voor de werkzaamheden dient één van de “maatregelen aanrijdgevaar” (zie Bijlage 4) toegepast te worden. 3.10 De veiligheidsmaatregelen beschreven in het KWT zijn de minimale maatregelen welke toegepast moeten worden onder de gekozen “maatregel aanrijdgevaar”. 3.11 Bij alle werkzaamheden die buiten de gevarenzone worden uitgevoerd bestaat de verplichting om na te gaan of de werkzaamheden op enige manier de gevarenzone of de gevarenzone-EV kunnen raken met gevaar voor werkenden of de tramweg (hiervoor kan het stroomschema van Bijlage 7 gebruikt worden). Is dit het geval, dan moeten de werkzaamheden gemeld worden bij de werkcoördinator van BRU. De werkcoördinator geeft aan of voor de werkzaamheden een werkvergunning moet worden aangevraagd. 3.12 Een kaart met de ligging van de tramweg is op te vragen bij de Werkcoördinator. Eveneens is bij de Werkcoördinator de dienstregeling van de tramweg op te vragen. 3.13 Bij werkzaamheden waarbij een exploitatie beïnvloedende buitendienststelling nodig is, moet tijdig contact opgenomen worden met BRU (zie ook artikel 4.1). Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 9 van 42
Werken aan en nabij elektrotechnische installaties 3.14 De gevarenzone-EV is het gebied van 0-1,5 m rondom de spanningvoerende delen van de tramweg. Zie Figuur 3.
Figuur 3 - Gevarenzone-EV 3.15 Werkzaamheden die binnen de gevarenzone-EV worden uitgevoerd, moeten uitgevoerd worden onder spanningloosstelling van de spanningvoerende delen. 3.16 4.13 (Ongeaarde) werkvoertuigen mogen de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) niet dichter dan 1 meter naderen. 3.17 4.14 (Geaarde) werkvoertuigen met een ingestelde en werkende hoogtebegrenzer mogen de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) niet dichter dan 0,50 meter naderen. 3.18 4.9 Werkzaamheden aan en schakelen van de elektrotechnische installatie mogen uitsluitend uitgevoerd worden door daartoe aangewezen personen, zie hiervoor het elektrotechnisch veiligheidshandboek van BRU. 3.19 4.10 Voor werkzaamheden aan de retourstroominstallatie, waaronder de spoorstaven en kabels, is toestemming van de installatieverantwoordelijke nodig. 3.20 4.11 Hijs- en takelwerkzaamheden onder, naast en boven de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) waarbij de afstand in verticale projectie kleiner is dan 5 meter mogen uitsluitend met toestemming van de installatieverantwoordelijke worden uitgevoerd. 3.21 4.12 Bij hijs- of heiwerkzaamheden in de omgeving van de trambaan, waarbij de hijskraan of heistelling bij omvallen binnen de gevarenzone van de bovenleiding kan komen, bepaalt de installatieverantwoordelijke of de werkzaamheden onder spanning of spanningloos worden uitgevoerd en of de hijskraan of heistelling geaard of aan de retourstroominstallatie verbonden moet worden.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 10 van 42
Aanvullende bepalingen 3.22 Wanneer er geen aanvullende werkplekbeveiligingsmaatregelen worden getroffen, mogen werkzaamheden alleen uitgevoerd worden binnen de gevarenzone met een minimale zichttijd van 15 seconden op de tram (15-secondenregel), zie ook Tabel 1. Wanneer een tram wordt waargenomen: - Kan de gevarenzone binnen 5 seconden worden ontruimd met meeneming van werkmaterialen; - Staan de werkenden op een uitwijkplaats 5 seconden voor het passeren van de aankomende tram. baanvak snelheid [km/u]
30
40
50
60
70
80
zichtafstand [m] 90 130 Tabel 1- Hanteringstabel zichttijd
20
175
215
260
300
350
3.23 De LRI-tekeningen, zie [ref. 9], kunnen als hulpmiddel gebruikt worden om te zien waar de gevarenzone onder de voorwaarden van artikel 3.22 kan worden betreden. 3.24 Bij oversteken van sporen op niet reguliere kruisingen dient de zichttijd naar beide kanten van de railinfra voldoende te zijn. 3.25 Sporen op de remise zijn beide kanten op berijdbaar door railvoertuigen. Voor werkvoertuigen geldt een maximum snelheid van 20 km/u op het remiseterrein. Bij werkzaamheden op het remiseterrein moet, waar mogelijk, altijd 1 spoor berijdbaar zijn voor in- en uitgaand tramverkeer. Daarnaast gelden de regels van de gekozen “maatregel aanrijdgevaar”, tenzij anders vermeld. 3.26 Minimaal 5 werkdagen voor betreding van het remiseterrein voor werkzaamheden of leveringen voor BRU dienen datum en tijd met de beheerder van de remise afgestemd te zijn. 3.27 Railvoertuigen dienen te voldoen aan de voorwaarden voor toelating, beschreven in [ref. 6]. 3.28 Railvoertuigen mogen door een trambestuurder Regio Utrecht of een Gereedschapsmachinist bestuurd worden met bevoegdheid tot het besturen van het voertuig, zie ook Bijlage 2. 3.29 Voor railvoertuigen die geen directe communicatielink hebben met de cvl geldt rijden op zicht met een maximum snelheid van 40 km/u. Op de remise geldt een afwijkende maximum snelheid van 20 km/u. Voor railvoertuigen met een directe communicatielink met de cvl, geldt als maximum snelheid de baanvaksnelheid. 3.30 Werkplekken worden in rijrichting tram gepasseerd. Verkeerd spoor rijden dient bij de werkaanvraag gemeld te worden. 3.31 Alleen railvoertuigen die aangemeld zijn op voorhand bij de werkcoordinator en de cvl mogen buiten exploitatietijden de trambaan betreden.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 11 van 42
4
Werkaanvraag
4.1 Werkzaamheden die de exploitatie van de tramweg beïnvloeden worden minimaal 8 weken voor de werkzaamheden gemeld. Aan datum en tijd van de uitvoering kunnen door BRU voorwaarden worden gesteld, voordat de werkzaamheden akkoord worden bevonden. 4.2 Wanneer werkzaamheden die de exploitatie van de tramweg beïnvloeden na akkoord van BRU worden geannuleerd, zijn de eventueel al gemaakte kosten voor vervangend vervoer voor rekening van de aanvrager.
Werkvergunning 4.3 Om werkzaamheden te verrichten in of nabij de gevarenzone van de tramweg is een werkvergunning nodig, zie ook Bijlage 7. De werkvergunningen kunnen worden aangevraagd via een werkaanvraag bij de Werkcoördinator van Bestuur Regio Utrecht (BRU). Onvolledige aanvragen worden niet in behandeling genomen. 4.4 De opdrachtnemer is zelf verantwoordelijk voor tijdig aanvragen van de werkvergunning. Als de opdrachtnemer geen normale werkaanvraag meer kan doen, doordat hij de werkvergunning te laat heeft aangevraagd, zijn de volgende kosten voor rekening van de opdrachtnemer: • Extra uren die gemaakt worden door de Werkcoördinator; • Eventueel extra kosten bij houders van al afgegeven werkvergunningen, wanneer een wijziging in veiligheidsregime optreedt. Dit geldt niet voor werkvergunningen die versneld zijn aangevraagd voor het oplossen van een (veiligheids-)storing. 4.5 De opdrachtnemer is zelf verantwoordelijk voor het tijdig annuleren van de werkvergunning, mocht hij er geen gebruik van maken. De eventueel al gemaakte kosten voor veiligheidsmaatregelen komen voor rekening van de opdrachtnemer. 4.6 De opdrachtnemer is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de juiste werkvergunning (“maatregel aanrijdgevaar”). 4.7 Normale werkvergunningen worden minimaal 2 weken voor de werkzaamheden aangevraagd bij de Werkcoördinator van BRU.. Werkvergunningen kunnen alleen versneld worden aangevraagd met akkoord van BRU. 4.8 Voor reguliere werkzaamheden kan een eenmalige werkvergunning voor een langere periode worden aangevraagd. Voor eenmalige werkzaamheden wordt per geval een werkvergunning aangevraagd. 4.9 De werkcoördinator van BRU stelt de eisen waaronder aanvragen worden geaccepteerd vast. Minimaal wordt een leeg sjabloon voor werkaanvragen ter beschikking gesteld. 4.10 De Werkcoördinator beoordeelt de aanvraag. 4.11 De Werkcoördinator kan het werkplan, de werkinstructie en/of Veiligheids- & Gezondheidsplan op basis van de risico inventarisatie van de opdrachtnemer opvragen; 4.12 De opdrachtnemer dient de werkvergunning, na afgifte, te controleren en fouten of wijzigingen door te geven aan de Werkcoördinator.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 12 van 42
4.13 De Werkcoördinator neemt contact op met de aanvragende partijen wanneer de aangevraagde vergunning niet kan worden toegekend. Als een partij zich niet kan vinden in de oplossing die de Werkcoördinator overlegt (bijv. inperking werklocatie, voorstel voor andere dag/tijd) wordt geëscaleerd door de Werkcoördinator naar BRU voor besluitvorming.
Schakelopdracht 4.14 Voor werkzaamheden met spanningloosstelling wordt de aanvraag voor schakelopdracht ingediend, wanneer de werkvergunning is afgegeven. 4.15 Aangewezen werkverantwoordelijken, zie [ref. 7], kunnen een aanvraag voor schakelopdracht indienen. 4.16 Aanvragen voor schakelopdrachten worden ingediend bij de Installatieverantwoordelijke van BRU. 4.17 Per buitendienststelling kunnen meerdere schakelopdrachten worden afgegeven. Het werkgebied van de bijbehorende werkvergunning is groter of gelijk aan het gebied van de schakelopdracht, ter voorkoming dat trams onbedoeld spanning-aarde rijden. 4.18 De Installatieverantwoordelijke beoordeelt de aanvraag voor schakelopdracht. 4.19 De werkverantwoordelijke dient de schakelopdracht, na afgifte, te controleren en fouten of wijzigingen door te geven aan de Installatieverantwoordelijke. 4.20 Er kunnen meerdere opdrachtnemers op 1 schakelopdracht werken, mits: - Elke opdrachtnemer zijn eigen werkvergunning heeft; - De risico’s van de werkzaamheden voor de werkenden door de schakelopdracht verkleind of gelijk blijven; - Het totaal aan werkgebieden van alle ploegen samen groter of gelijk is aan het gebied van de schakelopdracht, zie voorbeeld Figuur 4; - Eén van de opdrachtnemers door de Installatieverantwoordelijke in de voorbereiding van de werkzaamheden is aangewezen als coördinerende werkverantwoordelijke van de schakelopdracht.
Figuur 4 - Meerdere werkploegen in gebied met spanningloosstelling
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 13 van 42
5
Coördinatie
Werkzaamheden 5.1 De Werkcoördinator toetst en beoordeelt de werkaanvragen op risico’s en veiligheidsregime. 5.2 Alle normale werkaanvragen worden, ongeacht de volgorde van binnenkomst, gelijk behandeld. 5.3 De werkcoördinator geeft de werkvergunning namens BRU af. De Werkcoördinator zorgt dat de juiste documenten bij de juiste partijen terechtkomen, minimaal 5 dagen voor werkuitvoering. Steekproefsgewijs toetst en beoordeelt BRU werkvergunningen, veiligheid en werkproces. 5.4 De werkvergunning bevat de werklocaties en de door de opdrachtnemer bepaalde veiligheidsmaatregelen benoemd (minimaal voldoend aan het KWT). 5.5 Beeldinstructies van de Werkcoördinator zijn hulpmiddel bij de werkvergunning en mogen niet als onderdeel van de werkinstructie door de opdrachtnemer gebruikt worden. De opdrachtnemer dient zelf zijn eigen (beeld-)instructies bij de werkvergunning te maken. 5.6 De Werkcoördinator controleert of de aanvragen passen binnen het exploitatiemodel van de tramweg. Wanneer werkaanvragen overlappen in werklocatie en tijd, stemt de Werkcoördinator dit af met de partijen. Dit kan betekenen dat niet alles wat is aangevraagd wordt gehonoreerd. Het is daarom van belang bij aanvraag werklocatie en activiteit goed te benoemen. 5.7 Elke partij dient zijn eigen werkvergunning te hebben en veiligheidsmaatregelen te treffen. Afstemming van diverse werkzaamheden van opdrachtnemers gebeurt vòòr de feitelijke werkuitvoering door de Werkcoördinator. 5.8 Het kan voorkomen dat niet alle werkplekken qua locatie en tijd van elkaar gescheiden kunnen worden door de Werkcoördinator. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat railgebonden materieel van een werkploeg door het werkgebied van een andere werkploeg moet om zijn eigen werkplek te bereiken. Onder voorwaarde dat ploegen elkaar niet hinderen mogen zij zich maximaal 15 minuten per werkspoor in elkaars werkgebied bevinden, of een maximale hindertijd van 5 minuten per hindergeval.
Spanningloosstelling 5.9 De Installatieverantwoordelijke toetst en beoordeelt de aangevraagde schakelopdrachten. 5.10 De Installatieverantwoordelijke geeft de schakelopdracht namens BRU af. De Installatieverantwoordelijke zorgt dat de juiste documenten bij de juiste partijen terechtkomen. 5.11 Bij meer dan 1 aanvraag voor een schakelopdracht, wijst de Installatieverantwoordelijke aan welke opdrachtnemer de schakelopdracht coördineert.
Storingen 5.12 Storingen die de veiligheid van het tramsysteem kunnen aantasten hebben prioriteit boven reguliere werkzaamheden. De cvl kan, in overleg met de werkcoördinator, een regulier afgegeven vergunning opschorten om de storing op te lossen. Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 14 van 42
6
Werkuitvoering
6.1 De “maatregelen aanrijdgevaar” die bij BRU gebruikt worden zijn beschreven in Bijlage 4. 6.2 De processtappen onder de “maatregel aanrijdgevaar” zijn beschreven in Bijlage 5. 6.3 Voor de start van werkzaamheden heeft de werkploeg of alleengaande de volgende documenten bij zich: o Bewijs van Toegang BRU; o Een werkvergunning van de Werkcoördinator; o Een schakelopdracht, indien nodig, van de Installatieverantwoordelijke; o Geldige werkinstructie, zie ook artikel 5.5. 6.4 Er mag NIET van de gemaakte afspraken in de werkvergunning of schakelopdracht worden afgeweken. Als de werkzaamheden hierdoor niet uitgevoerd kunnen worden, dient contact opgenomen te worden met de V&GCoördinator Uitvoeringsfase. 6.5 Van werkzaamheden, die onderbroken zijn als gevolg van de veiligheid, wordt zo spoedig mogelijk, binnen 24 uur, melding gemaakt bij BRU door de Opdrachtnemer. De cvl wordt direct telefonisch op de hoogte gesteld. 6.6 Opdrachtnemers zijn verantwoordelijk een archief aan te leggen van de gebruikte werkformulieren. Het archief gaat minimaal 2 maanden terug. Ingevulde werkformulieren moeten binnen 24 uur aangeleverd kunnen worden bij BRU. 6.7 Voorbereidende werkzaamheden mogen alleen buiten de gevarenzone uitgevoerd worden zonder hinder voor het tramverkeer (A-regime). 6.8
4.3 De lwb-tram richt de werkplekbeveiliging in volgens de voorgeschreven maatregel, zie Tabel 2. Alle werkenden hebben aantoonbaar instructie ontvangen.
Maatregel aanrijdgevaar
Werkregime Werkplekbeveiliging door lwb-tram
Alleengaande
A-regime
Persoonlijke waarneming A-regime
Beheerste toelating op afstand
B-regime
Buiten dienst
C-regime
Buiten dienst
D-regime
n.v.t. n.v.t. Seinen A3 en S1 op halte vóór werkplek en conform werkvergunning, communicatie met vhptram per spreekverbinding Seinen A3 en S1 op logische locatie vóór werkplek. Sein S1 op minimale afstand van 20 m en sein A3 op minimale afstand van 40 m. n.v.t. Tabel 2 - inrichting werkplekbeveiliging
6.9 Seinen worden geplaatst in rijrichting van de tram, zie ook Figuur 5.
Figuur 5 – voorbeeld plaatsing seinen B-regime 6.10 Het weghalen van sein S1 is voldoende ten teken dat een tram het werkgebied mag binnenrijden. Het is niet noodzakelijk een extra (hand-)sein te geven.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 15 van 42
6.11 Schakelopdrachten worden, volgens de werkinstructie van de Werkverantwoordelijke, uitgevoerd door de Ploegleider Bovenleiding. Zie ook de processtappen spanningloosstelling in Bijlage 5.
Werkzaamheden op de trambaan 6.12 Cvl meldt alle operationele werkzaamheden aan bestuurders van railvoertuigen met een directe communicatielink met de cvl. 6.13 4.5 De vhp-tram of lwb-tram geeft tekens en seinen volgens de regels in Bijlage 3. 6.14 4.6 De trambestuurder en ploegleden volgen de tekens en seinen op. 6.15 Voor het passeren van een werkplek kan de lwb-tram een afwijkende snelheid voor het railvoertuig opleggen volgens de tekens en seinen van Bijlage 3 (alleen bij storingen of in buitendienststelling). 6.16 Railvoertuigen wordt, waar mogelijk, binnen 15 minuten doorgang verleend langs de werkplek tijdens niet-exploitatie uren. Tijdens exploitatie worden railvoertuigen binnen 1 minuut doorgang verleend langs de werkplek. 6.17 De functionaris kan een andere ploeg, met een maximale hinder voor zijn eigen ploeg van 15 minuten per werkspoor, toegang verlenen tot de werklocatie. 6.18 4.8 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder onderbreekt de werkzaamheden als de veiligheid niet geborgd kan worden.
Werken op of in kunstwerken 6.19 4.15 Voor het werken op bijzondere objecten tijdens exploitatie, zoals in tunnels, onderdoorgangen, kunstwerken meldt de functionaris voor betreding en bij verlating zich nogmaals bij de cvl.
Werken op de remise 6.20 Seinen worden geplaatst volgens Tabel 2, C-regime, aan twee kanten bij de werkplek (spoor is aan beide kanten berijdbaar).
6.21 Waar mogelijk, moet altijd 1 spoor berijdbaar zijn voor in- en uitgaand tramverkeer. 6.22 Voor railvoertuigen geldt een maximum snelheid van 20 km/u op het remiseterrein.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 16 van 42
Uitloop van werkzaamheden 6.23 Indien werkzaamheden in buitendienst stelling niet binnen de afgesproken tijden kan worden afgerond, meldt de functionaris dit tijdig bij de cvl. De cvl neemt contact op met BRU. In volgorde van voorkeur wordt het volgende gedaan: De werkzaamheden worden volledig onderbroken en een andere keer voortgezet. De veilige berijdbaarheid van de tramweg is gegarandeerd. De werkzaamheden worden onder een andere “maatregel aanrijdgevaar” (Bijlage 4) voortgezet met de bijbehorende regels. Evt. wordt er een lokale snelheidsbeperking opgelegd voor de veilige berijdbaarheid van de tramweg. De tramweg is (deels) niet veilig berijdbaar; (een deel van) de tramweg blijft buiten dienst.
Stillegging van werkzaamheden 6.24 Tijdens de werkzaamheden gelden de afspraken en regels onder de werkvergunning waarop wordt gewerkt. 6.25 Werkzaamheden worden per direct stilgelegd, indien: • Externe calamiteiten dat behoeven; • Werkzaamheden illegaal worden uitgevoerd (niet aangemeld zijn of zonder werkvergunning); • Regels van het veiligheidsregime niet of fout toegepast worden; • Van de werkvergunning wordt afgeweken; • Werkzaamheden op andermans vergunning worden uitgevoerd; • Werkzaamheden de arbeidsveiligheid en/of veiligheid van de tramweg (w.o. reizigers en passanten) in gevaar brengen. 6.26 De volgende functionarissen zijn bevoegd tot het stilleggen van werkzaamheden: - Hulpdiensten (politie, brandweer, ambulance); - BRU toezichthouders; - BRU consignatiedienst; - BRU beheerders; - Cvl in opdracht van BRU;; - Calamiteitendienst Tram in opdracht van BRU; - Wegbeheerders op de grens en binnen het beheergebied van de wegbeheerder. 6.27 Werkzaamheden kunnen weer worden opgestart, wanneer: de reden van stilleggen is weggenomen; de oplossing is goedgekeurd door BRU; de werkvergunning nog geldig is. Opdrachtnemers dienen zelf contact op te nemen met BRU voor mogelijke herstart van de werkzaamheden. BRU neemt bij herstart contact op met de cvl. Wanneer een herstart binnen de looptijd van de werkvergunning niet mogelijk is, dient een nieuwe werkvergunning aangevraagd te worden.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 17 van 42
7
Calamiteiten en storingen
7.1
6.1 Voor het afhandelen van storingen en calamiteiten gelden aangepaste regels van de trambaanbeheerder.
7.2 Voor storingen die niet direct verholpen kunnen worden kan een werkvergunning versneld worden aangevraagd, zie ook artikel 4.7. 7.3
6.2 De vhp-tram, de lwb-tram of de uitvoerder mag bij gevaar de werkzaamheden en het tramverkeer ter plaatse stil leggen. Daarna neemt de functionaris zo spoedig mogelijk contact op met de centrale verkeersleiding.
7.4
6.3 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder meldt de volgende situaties aan de centrale verkeersleiding: • storingen; • onregelmatigheden; • bedreiging van personeel; • levensbedreigende situaties.
7.5
6.4 Bij herstelwerkzaamheden naar aanleiding van een ongeval, onregelmatigheid of calamiteit worden dezelfde veiligheidsmaatregelen getroffen als bij de uitvoering van geplande werkzaamheden. Dit geldt voor het tramverkeer en wegverkeer.
7.6 Calamiteiten en storingen worden gemeld bij de cvl. Cvl meldt de calamiteit of storing bij alle relevante partijen. 7.7 Bij calamiteiten wordt direct een C-regime opgelegd. Wanneer de storingsdienst ter plaatse is, worden de volgende stappen genomen: 1) De storingsdienst meldt zich telefonisch bij de cvl; 2) De storingsdienst neemt de veiligheidsmaatregelen die horen bij werkuitvoering in C-regime; 3) Bij afronding werkzaamheden, verwijdert de storingsdienst de veiligheidsmaatregelen en informeert de cvl; 7.8 Wanneer de calamiteit een spanningloosstelling behoeft, worden ook de volgende stappen doorlopen: a) Tramverkeer naar de plek van de calamiteit wordt uitgesloten door toepassing van het C-regime; b) cvl neemt contact op met het schakelcentrum en overlegt over de calamiteitenlocatie; c) Het schakelcentrum schakelt de betreffende spanningvoerende delen uit en informeert alle relevante partijen; d) Wanneer de storingsdienst ter plaatse is, meldt hij zich telefonisch bij de cvl; e) De storingsdienst neemt de veiligheidsmaatregelen en informeert alle relevante partijen; f) Als na afhandeling van de calamiteit de spanning weer ingeschakeld kan worden, dan bereidt de storingsdienst in samenspraak met alle betrokkenen de inschakeling voor; g) De storingsdienst verwijdert de veiligheidsmaatregelen en verzoekt tot inschakeling van de spanning; h) Het schakelcentrum schakelt de spanning op de spanningvoerende delen in en meldt dit aan de cvl; i) De storingsdienst informeert alle relevante partijen dat de spanning ingeschakeld is. 7.9 Storingen aan infrastructuur of haltevoorzieningen worden veiligheidsregime A of B opgelost. Als de regels van het veiligheidsregime het niet toelaten dat de storing kan worden opgelost, dient artikel 7.2 te worden gebruikt. Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 18 van 42
7.10 Bij storingen aan materieel meldt de trambestuurder dit aan de cvl. Cvl stelt de onderhoudspartij materieel van BRU op de hoogte. Besloten wordt of: a. Tram in dienst kan blijven tot het einde van zijn dienstritten; b. Tram in dienst kan blijven tot een eindpunt en dan vervroegd afgerangeerd wordt naar de remise; c. Tram, op eigen kracht of met hulp, direct afgerangeerd moet worden naar de remise. Wanneer de tram met hulp afgerangeerd moet worden, gaan storingsmonteurs van de onderhoudspartij materieel ter plaatse. 7.11 De volgende regels gelden voor de storingsmonteurs van de onderhoudspartij materieel: o De storingsmonteurs kennen en passen toe de huisregels van BRU (Bijlage 6); o De storingsmonteurs komen niet in het nevenspoor; o De storingsmonteurs werken onder de maatregel Alleengaande; o De storingsmonteurs hebben contact met cvl wanneer een snelheidsbeperking op nevenspoor locaal nodig is; o De storingsmonteurs hebben contact met cvl over hervatting van de normale dienstregeling.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 19 van 42
8 Handhaving 8.1 BRU toetst of partijen tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden voldoen aan de veiligheidseisen (BRU-huisregels, veiligheidsprocedures en werkvergunning in combinatie met onderliggende contractspecifieke eisen of voorwaarden gesteld aan toestemming voor de werkzaamheden) en de wijze waarop ze die in de praktijk borgen. BRU volgt daarbij een risico-gebaseerde aanpak, afgestemd op de risico’s in betreffende RI&E’s en Veiligheids- & Gezondheidsplannen Uitvoeringsfase. 8.2 Voor geconstateerde (veiligheids-)afwijkingen hanteert BRU een sanctiebeleid van gele en rode kaarten. Sancties kunnen zowel op individueel (aan een medewerker) als op organisatie niveau worden opgelegd, volgens Tabel 3. Individu Overtreding Veiligheidskritisch (bijv. onbevoegd uitoefenen functie, direct in gevaar brengen van andere personen, niet in bezit BvT BRU, niet uitvoeren maatregelen uit V&G-plan) Technisch (bijv. railwegvoertuig onjuist hanteren, hoogtebegrenzer niet gebruiken, door werkzaamheden schades aan eigendommen BRU toebrengen) Huisregels BRU Sanctie
Organisatie
licht of 1e overtreding
zwaar of 2e overtreding
licht of 1e overtreding
middel of zwaar of 2e overtreding 3e overtreding
licht vergrijp
zwaar vergrijp
licht vergrijp
middel vergrijp
zwaar vergrijp
lichte schade
aanzienlijke schade
lichte schade
aanzienlijke schade
zware schade
licht vergrijp
zwaar vergrijp
licht vergrijp
middel vergrijp
zwaar vergrijp
Waarschuwing
Ontzegging toegang BRU
Waarschuwing
Ontzegging toegang BRU
Ontzegging toegang BRU
Tabel 3 - sanctietabel overtredingen 8.3 Veiligheidskritische overtredingen leiden direct tot ontzegging tot de werkplek voor de medewerker. Bij individuele rode kaarten wordt de medewerker voor een minimum van 9 maanden de toegang tot werkplekken van BRU ontzegd. 8.4 Vanaf middelzware vergrijpen van benoemde maatregelen uit het V&G-plan wordt de organisatie toegang tot de werkplekken ontzegd. 8.5 Er kunnen meerdere sancties tegelijkertijd aan een medewerker of organisatie worden opgelegd. 8.6 Een individuele gele kaart wordt na 6 maanden opgeheven, mits aantoonbare herinstructie heeft plaatsgevonden. Individuele rode kaarten worden opgeheven bij einde betreffende werkzaamheden, maar minimaal na 9 maanden pas, met aantoonbare herinstructie. 8.7 Gele of oranje kaarten van organisaties worden opgeheven, nadat de organisatie aantoonbaar corrigerende maatregelen heeft getroffen. Rode kaarten worden opgeheven wanneer voor alle lopende issues aantoonbaar corrigerende maatregelen zijn getroffen. 8.8 Bij rode kaarten voor organisaties worden contractueel overeengekomen clausules van kracht.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 20 van 42
9
Referenties
[ref. [ref. [ref. [ref. [ref. [ref.
1] 2] 3] 4] 5] 6]
Normenkader Veilig Werken, railAlert, www.railAlert.nl Voorschrift Veilig Werken Tram, railAlert, www.railAlert.nl Arbocatalogus, SAS, sas.arbocat.nl Werk in Uitvoering 96b, CROW, www.crow.nl www.werkcoordinatietrambaanutrecht.nl Toelating Werkmaterieel (railgebonden), ZWW-PRO-2012-00511, BRU [ref. 7] Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH), 2011-03393, BRU [ref. 8] Wijziging in buurt van Tramweg, ZWW-PRO-2012-00082, BRU [ref. 9] Lokale Risico Inventarisatie tekeningen BRU, 2012-02371, BRU
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 21 van 42
Bijlage 1
Afkortingen en begrippenlijst BRU
123-verklaring
15-secondenregel
Aanrijdgevaar AHS
Alleengaande
Arbeidsveiligheid A-regime Baanvak Bedieningsdeskundige energievoorziening Beheerste Toelating
Bouwplaats B-regime BRU Buiten Bedrijf Buitendienststelling
BvT Calamiteit Calamiteitendienst Tram C-regime CROW Cvl Dienstregeling
D-regime
Elektrocutiegevaar EVH Functionaris
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Het schriftelijk vastleggen van afspraken ten aanzien van relevante elektrotechnische risico's. Deze afspraken worden gemaakt tussen de Ploegleider Bovenleiding en Leider Werkplekbeveiliging. Regel waaronder binnen gevarenzone gewerkt mag worden bij geen aanvullende werkplekbeveiligingsmaatregelen. 15 seconden is de minimale zichttijd dat de tram van tevoren moet kunnen worden waargenomen om binnen de gevarenzone te kunnen en mogen werken. Onder aanrijdgevaar wordt verstaan het gevaar dat uitvoerenden lopen om in aanraking te komen met railgebonden voertuigen. Arbeidshygiënische Strategie. Hiërarchisch stelsel van veiligheidsbeheersmaatregelen voor risico’s. Op de tramweg is AHS Niveau 4 (verstrekking van Persoonlijke Beschermingsmiddelen aan werkenden) van toepassing. Persoon verantwoordelijk voor eigen veiligheid, werkend in A-regime. Mag in A-regime zich verplaatsen en inspecties doen, mits gehouden aan 15-secondenregel. Persoon is zich bewust van de risico’s van het betreden van de gevarenzone. De veiligheid van degenen die werken. Veiligheidsregime waarbij geen veiligheidsmaatregelen getroffen worden voor het werkspoor of nevenspoor. Gedeelte van de tramweg tussen twee met name genoemde punten. Persoon die de elektrotechnische bedrijfsvoering monitort en schakelhandelingen uitvoert; schakelcentrum RET. Werkplekbeveiligingsmaatregel waarbij railverkeer naar de werkplek wordt uitgesloten door maatregelen van de lwb-tram met de restrictie dat de werkplek binnen een vooraf vastgestelde tijdsduur wordt vrijgemaakt om trams toe te laten. Onder het begrip bouwplaats wordt verstaan locatie waar een infraproject wordt uitgevoerd. Veiligheidsregime waarbij veiligheidsmaatregelen getroffen zijn voor het werkspoor, terwijl het nevenspoor in dienst is. Bestuur Regio Utrecht Status van de baan waarbij alle railverkeer van en naar de bouwplaats in het geheel is uitgesloten. Veiligheidsbeheersmaatregel van de baan waarbij exploitatief verkeer op de werkplek is uitgesloten door dienstregeling of veiligheidsmaatregelen. Bewijs van Toegang, verplicht document voor werkenden op en nabij de tramweg. Onvoorziene situatie met direct veiligheidsgevaar voor tramweg of derden, waarbij tramexploitatie niet mogelijk/ wenselijk is. Calamiteitendienst van de vervoerder die bij calamiteiten ter plaatse gaat en leiding geeft aan de tramprocessen. Veiligheidsregime waarbij (een deel van) de tramweg buiten dienst is. Nationaal kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur Centrale verkeersleiding, Verkeersleiding te Nieuwegein Normale exploitatie tijden van de tramweg. Gedurende de dienstregeling bevinden zich alleen railvoertuigen met een directe communicatielink met de cvl op de baan. Voertuigen mogen alleen na toestemming van de cvl de trambaan betreden. Veiligheidsregime waarbij de hele tramweg buiten dienst is. Werkzaamheden of met werkenden of met werkvoertuigen mogelijk. Het gevaar dat werkenden lopen om in aanraking te komen met spanningvoerende delen. Elektrotechnisch Veiligheidshandboek De persoon die op zijn functieterrein kennis heeft van de betreffende reglementen, voorschriften en procedures.
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 22 van 42
Fysieke Afscherming
Methode van werkplekbeveiliging waarbij werkenden en risicobron in ruimte van elkaar worden gescheiden. Gereedschapmachinist Berijder of bestuurder van werkmaterieel. Persoon is verantwoordelijk voor het veilig vervoeren van het materieel. Gevarenzone Het gebied waarbinnen aanrijdrisico door een tram aanwezig is. Gebied binnen 2,25 m vanaf het hart van een spoor waar aanrijdgevaar door trams rijdend op dat spoor bestaat. Gevarenzone-EV Zone van 1,5 m rondom de spanningvoerende delen van de tramweg, dat als direct risicogebied voor elektrocutie geldt. Haltesectie Deel van de tramweg vanaf het einde van de halte in rijrichting van de tram tot het einde van de volgende halte. Sectiebenaming halte 1 – halte 2 in rijrichting tram. Inspectie Visueel schouwen en/of uitvoeren van metingen aan infrastructuur. Installatieverantwoordelijke Taak bij de opdrachtgever die direct verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering van de elektrische installatie en de coördinatie tussen de verschillende werken. Kader Werkzaamheden Uitwerking van het Voorschrift Veilig Werken Tram ten behoeve Tramweg (KWT) van de arbeidsveiligheid bij werken in of nabij de railinfra van de tramweg in de regio Utrecht. Dit document. Leider lokale veiligheid Bevoegd persoon belast met zorg voor de naleving van veiligheidsmaatregelen op een aangewezen locatie. Assistent van lwb-tram, staat lokaal opgesteld, verantwoordelijk lokaal voor de veiligheidsorganisatie en veiligheidsmaatregelen. Leider werkplekbeveiliging De persoon die (organisatorisch) verantwoordelijk is voor het tram (lwb-tram) aanbrengen, in stand houden en verwijderen van de werkplekbeveiliging in relatie tot aanrijd- en elektrocutiegevaar bij de tram. Nederlandse Norm (NEN) Norm van het Nederlands Normalisatie Instituut Nevenspoor Het in dienst zijnde spoor, direct gelegen naast het werkspoor of werkplek. Normenkader Veilig Beleidsuitgangspunten op veiligheid voor werken in de railinfra Werken (NVW) [ref. 1]; document in beheer bij de stichting RailAlert. Opdrachtnemer De organisatie, die in opdracht van BRU, gemeente of derden, verantwoordelijk is voor (de uitvoering van) de werkzaamheden. Dit kan ook de gemeente zelf zijn. Persoonlijke Alle middelen die werkenden dragen ter voorkoming van letsel. Beschermingsmiddelen In de regio Utrecht wordt gewerkt conform veiligheidsniveau (PBM’s) AHS 4. Persoonlijke waarneming De methode van werkplekbeveiliging waarbij de uitvoerende(n) wordt/worden gewaarschuwd voor een naderende trein over het werkspoor of nevenspoor of uitvoerenden zich over een van tevoren vastgestelde grens dreigen te begeven. Ploegleider Bovenleiding Persoon bekwaam tot het treffen en opheffen van elektrotechnische veiligheidsmaatregelen in opdracht van een werkverantworodelijke. Railvoertuigen Alle voertuigen die over rails kunnen rijden. Regime Zie veiligheidsregime Rijden op zicht Rijden met een zodanige snelheid dat op elke plaats, waar een belemmering voor het verder rijden aanwezig is, tijdig gestopt kan worden. Rijrichting tram In de regio Utrecht is het rechter spoor rijden de normale rijrichting van de tram. Risico Combinatie van de waarschijnlijkheid dat een gespecificeerde gevaarlijke gebeurtenis zich voordoet en de gevolgen daarvan. Risico-inventarisatie en Proces waarbij systematisch risico’s in kaart worden gebracht, evaluatie gewogen en beheersmaatregelen met behulp van de Arbeidshygiënische strategie worden vastgesteld. Schakelcentrum Partij die op afstand delen van de spanningvoerende delen inen uit kan schakelen. Schakelopdracht Het schriftelijk vastleggen van de schakelhandelingen voor het verkrijgen van een spanningloos gebied. Spanningloosstelling Beheersmaatregel waarbij de installatie en/of het systeem spanningloos wordt gesteld (conform de veilige vijf (vrij schakelen, voorkomen herinschakelen, meten, aarden etc.).
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 23 van 42
Spanningvoerende delen Storing
SUNIJ Trambestuurder Regio Utrecht Tramweg Uitvoerder Uitwijkplaats
V&G-Coördinator Uitvoeringsfase
Veiligheidsinstructie Veiligheidspersoon tram (vhp-tram) Veiligheidsregime
Veiligheidstaak Verkeerd spoor rijden Vervoerder Voorschrift Veilig Werken Tram (VVW-Tram) Werkcoördinator Werkenden
Werkinstructie
Werkobjecten Werkplek Werkploeg Werkspoor Werkverantwoordelijke
Werkvergunning
Zichttijd
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Delen van de tramweg waar spanning op staat en elektrocutiegevaar is. Onvoorziene situatie met veiligheidsrisico’s voor tramweg of derden, waarbij aangepaste tramexploitatie mogelijk blijft en direct verhelpen gewenst is. Sneltram Utrecht Nieuwegein IJsselstein, Tramweg in de regio Utrecht Bestuurder van tram die bevoegd is door de vervoerder als trambestuurder in de Regio Utrecht. Het geheel van rails, haltes en remise, installaties en overige toebehoren dat benodigd is voor de exploitatie van een tramlijn. Hoofd van de werkploeg, leidt de technische werkuitvoering. Plek buiten gevarenzone waar werkenden veilig ten opzichte van de tramweg en zonder belemmering van en voor derden naar kunnen uitwijken bij passage tram. Uitwijkplaats ligt altijd aan de kant van het werkspoor, nooit aan de kant van het nevenspoor. Het nevenspoor mag niet als uitwijkplaats gebruikt worden. Veiligheids- en Gezondheidscoördinator Uitvoeringsfase. Bevoegd persoon die verantwoordelijk is voor het inventariseren en evalueren van risico’s, het coördineren en bewaken van V&G gerelateerde aspecten gedurende voorbereiding en realisatie van een werk. In de werkvoorbereidingsfase verantwoordelijk voor de bepaling onder welke voorwaarden en maatregelen de werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden gegeven instructie ten behoeve van aanrijdgevaar door trams en elektrocutie. Persoon fysiek verantwoordelijk voor het tijdig waarschuwen van de werkenden voor het naderen van een tram. Set van regels voor werkzaamheden met meer en mindere mate van verstoring voor het tramverkeer, waarbij aanrijdgevaar door trams en elektrocutiegevaar wordt beheerst. Taak die een directe invloed heeft op de arbeidsveiligheid van de werkenden. Het in tegengestelde richting (links) dan de normale rijrichting (rechts) van de tram rijden met een voertuig. Partij die de exploitatie (uitvoering van de dienstregeling) verzorgt. Vertaling van het NVW in concrete regels voor werken op trambanen [ref. 2]; document in beheer bij de stichting railAlert. Beoordelaar van werkaanvragen en bewaker van overall werkplanning voor BRU. Geeft werkvergunningen af. Alle personen die op of nabij het spoor werken met aanrijdgevaar door trams of elektrocutiegevaar tijdens de werkzaamheden. Door V&G-Coördinator Uitvoeringsfase opgestelde instructie met risico’s, veiligheidsmaatregelen en kenmerken van de werkzaamheden. Alle materialen en gereedschappen die tijdens de werkzaamheden gebruikt worden Werklocatie van de werkploeg. Groep mensen die samen een activiteit uitvoeren onder leiding van uitvoerder. Spoor met veiligheidsmaatregelen beveiligd voor werkzaamheden. Persoon gekwalificeerd als direct verantwoordelijke voor de veiligheid bij werkzaamheden aan spanningvoerende delen. Persoon is verantwoordelijk voor het opstellen van een schakelopdracht en te nemen veiligheidsmaatregelen tegen elektrocutiegevaar. Document waarin nadere veiligheidsafspraken voor de werkzaamheden zijn vastgelegd voor uitvoering van werkzaamheden in of nabij de gevarenzone van de tramweg. Tijd die de tram bij geldende baanvaksnelheid erover doet vanaf het waarnemen tot het passeren van de werkplek.
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 24 van 42
Bijlage 2
Veiligheidsfuncties en taakomschrijving
Een tramweg vereist andere kwalificaties van personeel dan werken op en in nabijheid van hoofdspoor. In deze bijlage zijn de functionarissen en bijbehorende taak- en functieomschrijvingen voor arbeidsveiligheid, zoals gebruikt voor de tramweg in de regio Utrecht, verder uitgewerkt. Functionarissen onder verantwoordelijkheid van opdrachtnemer zijn: V&G-Coördinator Uitvoeringsfase, Werkverantwoordelijke, lwb-tram, Leider Locale Veiligheid, vhp-tram, uitvoerder, alleengaande, Ploegleider Bovenleiding en Gereedschapsmachinist. Functionarissen onder verantwoordelijkheid van BRU zijn: Werkcoördinator, Installatieverantwoordelijke, cvl, bedieningsdeskundige energievoorziening. Werkvoorbereiding & Werkaanvraag V&G-Coördinator Uitvoeringsfase De V&G-Coördinator Uitvoeringsfase is verantwoordelijk voor de werkvoorbereiding van de werkzaamheden, waaronder de risicoanalyse en toetsing van de veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van aanrijdgevaar door tram en elektrocutie. De taak van de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase: • Opstellen van risicoanalyse voor de werkzaamheden; • Controle van de arbeidsrisico’s met betrekking tot elektrocutiegevaar en/of aanrijdgevaar door trams; • Vaststellen van het veiligheidsregime voor de werkzaamheden; • Aanvragen van de werkvergunning; • Controle van de uitvoerbaarheid van de veiligheidsmaatregelen van de werkvergunning; • Toetsing van algehele veiligheidsmaatregelen voor de werkzaamheden; • Organiseren van de juiste veiligheidsorganisatie tijdens de werkzaamheden; • Opstellen van de werkinstructies t.b.v. veiligheid; • Toetsen van de naleving van de gestelde veiligheidsmaatregelen tijdens de uitvoering; • Evalueren van de werkzaamheden; Opleidingsachtergrond van de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase: • Heeft kennis van de KWT; • Minimale bevoegdheid van Werkplekbeveiliging Voorbereidende taken (WB-V); • Kent alle risico’s van de werkzaamheden (niet alleen met betrekking tot de tramweg) en neemt hierop de juiste veiligheidsmaatregelen; • Kent de specifieke risico’s van de werklocatie; • Kan, bij navraag, uitleggen waarom hij een bepaald veiligheidsregime voor werkzaamheden heeft aangevraagd. Werkverantwoordelijke De Werkverantwoordelijke is verantwoordelijk voor: • de veiligheid in verband met elektrische gevaren van het uit te voeren werk door een juiste voorbereiding, uitvoering en evaluatie; • het opstellen van de schakelopdracht en de te nemen veiligheidsmaatregelen tegen elektrocutiegevaar; • het instrueren van de in het elektrotechnische veiligheidshandboek benoemde personen inzake de uit te voeren werkzaamheden zoals schakelhandelingen en/of te nemen veiligheidsmaatregelen. De taak van de Werkverantwoordelijke: • Aanvragen van de schakelopdracht; • Controle van de uitvoerbaarheid van de veiligheidsmaatregelen van de schakelopdracht; Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 25 van 42
•
Organiseren van de juiste veiligheidsorganisatie voor het uitvoeren van elektrotechnische handelingen; • Verzorgen van werkinstructies op elektrotechnisch gebied; Opleidingsachtergrond van de Werkverantwoordelijke: • Zie EVH [ref. 7]. Werkcoördinatie Werkcoördinator De Werkcoördinator is verantwoordelijk voor de controle van werkaanvragen en afgifte van werkvergunningen. De taak van de Werkcoördinator: • Controleren en toetsen van de vergunningsaanvragen op volledigheid, risico’s en veiligheidsregime; • Toetsen op overlap, risico’s en stroomlijning van werkzaamheden in het geval dat er meerdere werkzaamheden op hetzelfde tijdstip gepland staan; • Minimaal 5 werkdagen voor de geplande datum van uitvoering instemming van de vervoerder vragen als werkzaamheden tijdens reguliere exploitatietijden plaatsvinden; • Zorg dragen dat de juiste documenten bij de juiste partijen terechtkomen bij afgifte van een werkvergunning; • Bepalen van de geldigheidsduur van de vergunning bij afgifte van een langlopende vergunning bij reguliere werkzaamheden; • Te allen tijde (24/7) beschikbaarheid voor werkaanvragen en werkvergunningen. Opleidingsachtergrond van de Werkcoördinator: • Aantoonbaar relevante ervaring met veiligheid en werken met railinfra; • Heeft kennis van de KWT en implicaties van de KWT op werkvergunningen. Installatieverantwoordelijke De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor: • het opstellen en handhaven van (aanvullende) voorwaarden ten aanzien van het veilig werken aan elektrotechnische installaties is uitgewerkt in het EVH [ref. 7]; • het goedkeuren van schakelplannen, inclusief retourstroomwaarborging. De Installatieverantwoordelijke heeft als taken: • Schakelopdrachten controleren en honoreren; • Zorg dragen dat de juiste documenten bij de juiste partijen terechtkomen bij afgifte van een schakelopdracht; • Opstellen en bijhouden van lijst van schakelbevoegd personeel van de diverse opdrachtnemers; • De staat van de installaties te controleren; • Adviseur bij alle werkzaamheden aan spanningsinstallaties; Opleidingsachtergrond van de Installatieverantwoordelijke: • Zie EVH [ref. 7]. Werkuitvoering Centrale verkeersleiding De centrale verkeersleiding is verantwoordelijk voor: • het zorgdragen voor een goede afwikkeling van het lokale spoorverkeer; • het laten treffen van (verkeers)maatregelen, waaronder het geven van aanwijzing met betrekking tot een veilig en ongestoord gebruik van de lokale spoorweg bij storingen, calamiteiten en bij werkzaamheden aan, in of nabij de lokale spoorweginfrastructuur; • communicatie ten aanzien van (verkeers)maatregelen met alle betrokkenen; • bij een spanningloosstelling: het afstemmen van de spanningloosstelling met de bedieningsdeskundige. De centrale verkeersleiding heeft als taken: • Controleren van de afspraken met lwb-tram; Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 26 van 42
• • •
Aftekenen van de afspraken met lwb-tram; Vrijgeven van (delen van) de baan voor werkzaamheden aan lwb-tram; Akkoord geven op de start van de werkzaamheden (tijd ligt nooit voor aangegeven tijd van de werkvergunning); • Communicatie met lwb-tram; • Inlichten van trambestuurders bij werkzaamheden; • Contacten met schakelcentrum en meldcentra; • Niet afwijken van de werkvergunning; • Noteren van onregelmatigheden tijdens werkzaamheden en terugkoppeling hiervan aan Werkcoördinator; • Stilleggen van werkzaamheden; • Melden van onrechtmatige werkzaamheden (waarvoor een vergunning nodig is); • Regie bij werkzaamheden op de remise bij inkomende en uitrijdende trams (in combinatie met afspraken die met lwb-tram gemaakt zijn); • Overdragen van werkafspraken en werkzaamheden aan het einde van de dienst aan opvolger; • Regie bij calamiteiten en storingen; • Beoordelen of onder de actuele omstandigheden werkzaamheden (storingen, A-regime) kunnen starten onder gesteld veiligheidsregime; Opleidingsachtergrond van de centrale verkeersleiding: • Bevoegdheid tot Verkeersleider; • Kennis van de veiligheidsregimes en gevarenzones; Bedieningsdeskundige energievoorziening De bedieningsdeskundige energievoorziening is verantwoordelijk voor: • het afstemmen van de schakelhandelingen met de centrale verkeersleiding; • het uitvoeren van schakelhandelingen; • monitoring op de elektrotechnische bedrijfsvoering. De bedieningsdeskundige energievoorziening heeft als taken: • Communicatie met cvl en Ploegleider bovenleiding; • Controle van de schakelopdracht met de werkvergunning; • Schakelen van de energievoorzieningen; • Melden van storingen in de energievoorzieningen; Opleidingsachtergrond van de bedieningsdeskundige energievoorziening: • Zie EVH [ref. 7]. Leider Werkplek Beveiliging tram De lwb-tram is verantwoordelijk voor: • het (organisatorisch) inrichten van een veilige werkplek; • het uitvoeren van de werkplekbeveiligingsmaatregelen ten aanzien van aanrijdgevaar door tramverkeer; • het controleren van de werkplekbeveiligingsmaatregelen ten aanzien van elektrocutie; • de communicatie hierover met betrokkenen; • het geven van aanwijzingen/instructie en seinen/signalen aan werkenden en/of trambestuurders; • het toezien op naleving van de veiligheidsinstructie door alle betrokkenen; • het evalueren van de getroffen ”maatregel aanrijdgevaar” met alle betrokkenen; • het onbelemmerd en veilig berijdbaar teruggeven van de werkplek. De lwb-tram heeft als taken: • De werkvergunning en werkinstructie te controleren; • Geven van de veiligheidsinstructie en controleren van de bewijzen van toegang; • Communicatie met cvl, w.o. bespreken werkvergunning en aftekenen; • Veiligheidsseinen, zowel overdag als ’s nachts, correct te (laten) plaatsen en weg te halen; Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 27 van 42
• •
Handseinen te geven als communicatie met trambestuurders, waar nodig; Beoordelen of onder de actuele omstandigheden werkzaamheden kunnen starten onder gesteld veiligheidsregime; • Afwijkingen tijdens werkzaamheden terug te koppelen; • Evaluatie van de veiligheidsmaatregelen; • werkvergunning voor archivering terug te sturen naar de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase Opleidingsachtergrond van de lwb-tram: • Bevoegdheid als Leider Locale Veiligheid dan wel Leider Werkplek Beveiliging; • Heeft kennis van de veiligheidsregimes en veiligheidsmaatregelen, zoals gesteld in de KWT, en past deze correct toe. Leider Locale Veiligheid Bij werkzaamheden met meerdere werkploegen en/of werklocaties kan de V&GCoördinator Uitvoeringsfase besluiten extra Leiders Locale Veiligheid in te zetten om de lwb-tram te ondersteunen. De Leiders Locale Veiligheid krijgen tijdens de werkzaamheden hun instructies van de lwb-tram. De Leider Locale Veiligheid is verantwoordelijk voor de veiligheid van de werkenden van zijn toegewezen werklocatie/werkploeg. De Leider Locale Veiligheid heeft als taken: • De werkvergunning en werkinstructie te controleren van zijn werklocatie; • Communicatie met lwb-tram; • Opmerkelijkheden tijdens de werkzaamheden terug te koppelen aan de lwb-tram; • Veiligheidsseinen, zowel overdag als ’s nachts, correct te plaatsen en weg te halen; • Handseinen te geven als communicatie met trambestuurders, waar nodig; Opleidingsachtergrond van de Leider Locale Veiligheid: • Bevoegdheid als Leider Locale Veiligheid dan wel lwb-tram; • Heeft kennis van de veiligheidsregimes en veiligheidsmaatregelen, zoals gesteld in de KWT, en past deze correct toe. Veiligheidspersoon tram De vhp-tram is verantwoordelijk voor: • de (fysieke) veiligheid van de ploegleden ten aanzien van aanrijdgevaar door tramverkeer; • het geven van aanwijzingen/instructies en seinen/signalen aan werkenden en/of trambestuurders. De taak van de vhp-tram: • De werkploeg beschermen voor aanrijden door trams en elektrocutie door grenzen met gevarenzoneen te bewaken. • Correct toepassen van de 15-secondenregel; • Geven van veiligheidsinstructie in A-regime en controleren van de bewijzen van toegang; • Kennis van de risico’s van de werkzaamheden en de werklocatie met betrekking tot aanrijdgevaar door trams en elektrocutie; • Communicatie met lwb-tram in B-regime of cvl in A-regime; • Bij tegemoet komend tramverkeer het spoor zo snel mogelijk vrijmaken voor passeren tram; • Werkploeg opstellen op veilige locatie bij passeren tram; • Werkploeg waarschuwen bij verkeer over nevenspoor; • Controle op het opgeruimd achter laten van de werkplek na afronding van de werkzaamheden; Opleidingsachtergrond van de vhp-tram: • Bevoegdheid tot Veiligheidsman-Grenswachter; • Kennis van KWT;
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 28 van 42
Uitvoerder De uitvoerder (leidinggevende op het werk) is verantwoordelijk voor: • het toezien op de aanwezigheid van voldoende veilige loop- en vluchtruimte; • het evalueren van de getroffen “maatregel aanrijdgevaar” met alle betrokkenen. Taken van de uitvoerder: • De werkvergunning en werkinstructie controleren; • Geven van veiligheidsinstructie aan werkploeg en controleren van de bewijzen van toegang; • Communicatie met cvl, w.o. bespreken werkvergunning en aftekenen; • Opmerkelijkheden tijdens de werkzaamheden terugkoppelen; • werkvergunning voor archivering terugsturen naar de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase; Opleidingsachtergrond van de uitvoerder: • Te stellen door de werkgever van de uitvoerder. • Kennis van KWT en risico’s bij werkzaamheden; Alleengaande De alleengaande: • mag binnen de gevarenzone van de tram uitsluitend kortdurende activiteiten uitvoeren; • voert deze activiteiten uitsluitend uit als hij voldoende zichtafstand heeft; • let zelf op naderend tramverkeer en verlaat tijdig het spoor; • is aantoonbaar geïnstrueerd over de risico’s; • beveiligt de activiteit met ten minste persoonlijke waarneming als de groep groter is dan twee personen; • dient te allen tijde de gevarenzone direct te kunnen verlaten. Taken van de alleengaande: • De alleengaande kent de risico’s van de werkzaamheden en de werklocatie; • De alleengaande meldt telefonisch de werkzaamheden aan en af bij de cvl; • De alleengaande kent de veilige afstanden tot het spoor en zorgt dat zijn groep op veilige afstand blijft. Opleidingsachtergrond van de alleengaande: • In bezit van bewijs van toegang; • Kennis van KWT en risico’s bij werkzaamheden; Ploegleider Bovenleiding Een vakbekwaam persoon die verantwoordelijk is voor: • het treffen en opheffen van de elektrotechnische veiligheidsmaatregelen in opdracht van de werkverantwoordelijke. De Ploegleider Bovenleiding heeft als taken: • Het veilig in- en uitschakelen van spanningsinstallaties; • Aanbrengen en controleren van aarding; • Melden van onregelmatigheden aan installaties; • Het opstellen van de 123-verklaring; Opleidingsachtergrond van de Ploegleider Bovenleiding: • Zie EVH [ref. 7]. Trambestuurder De trambestuurder is verantwoordelijk voor: • het met zodanige snelheid rijden dat hij tijdig voor een belemmering tot stilstand kan komen; • het zich houden aan de geldende verkeersregels, verkeerstekens en seinen; • het opvolgen van de aanwijzingen van veiligheidsfunctionarissen; • het zich houden aan de voorgeschreven snelheidsbeperkingen in het werkgebied/werkvak.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 29 van 42
De taak van de trambestuurder: • Het veilig berijden en bedienen van de tram; • Kennen en interpreteren van de seinen voor hem bestemd; Opleidingsachtergrond van de trambestuurder: • Bevoegdheid trambestuurder Regio Utrecht; Gereedschapsmachinist De gereedschapsmachinist is verantwoordelijk voor: • het met zodanige snelheid rijden dat hij tijdig voor een belemmering tot stilstand kan komen; • het zich houden aan de geldende verkeersregels, verkeerstekens en seinen; • het opvolgen van de aanwijzingen van veiligheidsfunctionarissen; • het zich houden aan de voorgeschreven snelheidsbeperkingen in het werkgebied/werkvak. De taak van de Gereedschapsmachinist: • Werkvoertuig berijden tijdens werkzaamheden; • Rijden op zicht, waarbij een max. snelheid van 40 km/u geldt; • Passeren van werkplekken met een max. snelheid van 15 km/u; • Op het remiseterrein geldt een max. snelheid van 20 km/u; • Kennen en interpreteren van de seinen voor hem bestemd; • Werkplekken in rijrichting passeren, niet verkeerd spoor (tenzij op voorhand, via werkvergunning, gemeld); Opleidingsachtergrond van de Gereedschapsmachinist: • Bevoegdheid tot Gereedschapsmachinist of trambestuurder Regio Utrecht; • Veilig kunnen vervoeren van het werkvoertuig over de baan; • Kennis over de bediening van het werkvoertuig; • Kennis van lokale situatie (i.e. laagspanning, hoogte bovenleiding); • Kennis van (hand-)seinen. Voor taken/verantwoordelijkheden trambaanbeheerder, opdrachtgever en opdrachtnemer zie het vigerende Normenkader Veilig Werken.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 30 van 42
Bijlage 3
Verkeerstekens en seinen
De volgende verkeerstekens en seinen zijn in gebruik bij BRU.
Afbakening werkvak voor het tramverkeer Sein A1
Afbeelding
Omschrijving A-bord Rechthoekig geel bord met een zwarte letter A.
Betekenis Nadering werkvak en snelheidsbeperking. Vanaf dit sein een snelheid aanhouden van ten hoogste 10 km/uur. De trambestuurder kan sein S1 of S2 verwachten.
E-bord Rechthoekig groen bord met een witte letter E.
Einde van het werkvak en opgelegde snelheidsbeperking. De tram verlaat het werkvak. Gebruik in combinatie met sein A1.
Gele kegel Een gele verkeerskegel of een kegel met gele lamp, geplaatst naast het spoor. In het donker met knipperend geel licht.
Aanvang snelheidsbeperking. Vanaf dit sein een snelheid aanhouden van ten hoogste 15 km/uur. De trambestuurder kan sein S1 of S2 verwachten.
A
A2
E
A3
Afbakening werkruimte voor het tramverkeer Sein S1
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Afbeelding
Omschrijving Rode kegel Een rode verkeerskegel of een kegel met rode lamp, geplaatst in het spoor. In het donker met knipperend rood licht.
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Betekenis Aanvang werkvak. Op aanwijzing van de lwb-tram verder rijden met baanvaksnelheid.
Datum maart 2014
Blad Blad 31 van 42
Beëindiging spoor Sein B1
Afbeelding
Omschrijving Afsluitbord Een rechthoekig wit bord met zwarte rand en rode horizontale balk.
Betekenis Stop vóór het bord; afgesloten tramspoor.
Omschrijving
Betekenis
V1
Handgebaar noodstop Beide handen boven het hoofd heen en weer bewegen.
De trambestuurder maakt een noodstop.
V2
Handgebaar langzaam rijden Hand horizontaal langzaam op en neer bewegen.
De trambestuurder rijdt met een gepaste snelheid.
V3
Handgebaar stop Hand opgestoken naast het hoofd.
De trambestuurder stopt.
V4
Handgebaar naar seingever toe rijden Hand naast het hoofd van voren en naar achteren bewegen.
De trambestuurder mag oprijden naar de seingever toe.
V5
Handgebaar van seingever af rijden Hand van zo hoog naar zo laag mogelijk op en neer bewegen.
De trambestuurder mag van de seingever afrijden.
Handseinen Sein
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Afbeelding
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 32 van 42
Geluidsseinen Een geluidssein wordt gegeven met een fluit of toeter. Een lange toon duurt 2 tot 3 seconden, een korte toon duurt 1 seconde of korter. Sein G1
Afbeelding
Omschrijving Geluidssein noodsignaal Minimaal 5 korte tonen na elkaar.
Betekenis De werkenden verlaten onmiddellijk de trambaan.
G2
Geluidssein let op Eén lange toon.
Er passeert een voertuig in het nevenspoor.
G3
Geluidssein stop werk Lange toon, dan korte toon, dan lange toon. Geluidssein hervat werk Eén korte toon.
Stop of pauzeer de werkzaamheden. De werkenden gaan uit de trambaan.
G4
Werkenden gaan in de trambaan en hervatten de werkzaamheden.
Eisen aan kegels Seinen A3 en S1 moeten voldoen aan de volgende kenmerken: Kegel Hoogte Minimaal 70 cm Reflecteerbaarheid Klasse III Waarschuwingslamp Gebruiksstand Knipper Zichtbaarheid 360° Afstand zichtbaar Minimaal 500 m Gebruik onder alle weersomstandigheden
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 33 van 42
Bijlage 4
Maatregelen aanrijdgevaar en toe te passen veiligheidsregimes
Maatregel aanrijdgevaar Buiten bedrijf (BB)
Buiten dienst (BD)
Korte omschrijving
Wanneer toepassen
Organisatie/ middelen
De werkruimte is een bouwplaats en fysiek afgescheiden van het tramnetwerk. Het KWT is niet van toepassing, maar kan wel van toepassing worden verklaard. Het KWT is wel van toepassing bij de overgang van en naar buiten dienst. Tramspoor is buiten dienst door maatregelen.
Geschikt voor langdurige of grootschalige werkzaamheden waarbij tramverkeer technisch onmogelijk is.
Maatregelen waardoor tramverkeer technisch niet mogelijk is. Bijvoorbeeld: tramspoor blokkeren door stopping of spoorstaven onderbreken. Passages van werklocatie door exploitatievoertuigen in overleg.
Geschikt voor kortdurende (enkele uren) werkzaamheden waarbij het tramverkeer technisch onmogelijk of ongewenst is. Meestal ’s nachts toegepast of bij calamiteiten. Werkzaamheden waarbij (een deel van) de baan buiten dienst is.
Maatregelen waardoor tramverkeer technisch niet mogelijk is. Bijvoorbeeld: tramspoor blokkeren door wissels klemmen of bovenleiding spanningloos. Lwb-tram Sein A3, S1.
Veiligheids Spanningloosstelling regime mogelijk Niet van Ja toepassing
Regime C
Ja
Regime D
Ja
Passages van werklocatie door vantevoren aangemelde werkzaamheden, waaronder exploitatievoertuigen binnen 15 minuten. Werkzaamheden waarbij de hele baan buiten dienst is. Er zijn geen werkvoertuigen op de baan aanwezig, of er zijn alleen werkzaamheden met werkvoertuigen en al het personeel bevindt zich in de werkvoertuigen.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 34 van 42
Maatregel Korte omschrijving aanrijdgevaar Beheerste toelating Lwb-tram sluit de werkplek af op afstand (BT-A) met een rode kegel op de voorafgaande halte. Pas als na overleg met de vhp-tram die bij de ploeg staat, is vastgesteld dat de ploeg uit het spoor is, laat de lwb-tram de tram doorrijden. Fysieke Fysieke barrières voorkomen afscherming (FA) dat medewerkers in de (eventueel verkleinde) gevarenzone van de tram komen. Persoonlijke De vhp-tram let op naderend waarneming (PW) tramverkeer en waarschuwt de medewerkers zodat deze tijdig het spoor kunnen verlaten. Alleengaande Functionaris houdt zelf tramverkeer in de gaten en verlaat tijdig het spoor bij nadering tram.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Veiligheids Spanningloosstelling regime mogelijk Regime B Nee
Wanneer toepassen
Organisatie/ middelen
Geschikt voor werkzaamheden op vrije sneltrambaan waar de snelheden hoog zijn of het zicht beperkt en waarbij tramverkeer technisch niet belemmerd wordt en de werkplek snel kan worden ontruimd.
Lwb-tram, vhp-tram. Sein A3, S1.
Als werkzaamheden niet in maar nabij het spoor plaatsvinden.
Hekwerk (menskerend)
Niet van Nee toepassing
Alleen voor eenvoudige kortdurende activiteiten en bij voldoende zichtafstand (15secondenregel, artikel 3.22). Alleen voor zeer eenvoudige kortdurende activiteiten (bijvoorbeeld schouwen, blokjes in het spoor leggen) en bij voldoende zichtafstand (15secondenregel, artikel 3.22).
Vhp-tram LRI-tekeningen [ref. 9]
Regime A
Nee
Medewerker is aantoonbaar geïnstrueerd over risico's. Maximaal 2 personen, anders PW toepassen. LRI-tekeningen [ref. 9]
Regime A
Nee
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Gevarenzone binnen 1 minuut ontruimen voor passage tram
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 35 van 42
Bijlage 5
Processtappen veiligheidsregimes
Deze bijlage beschrijft per veiligheidsregime de uit te voeren processtappen voor aanvang werk, werkuitvoering, spanningloosstelling en einde werk. Opmerkingen: • De maatregel buiten bedrijf is niet apart opgenomen. Hanteer hiervoor de processtappen van de maatregel buiten dienst, waarna de trambaanbeheerder of projectleider het spoor buiten bedrijf verklaart (en andersom na beëindiging van de buiten bedrijf stelling). • Kies voor het aanbrengen en verwijderen van de fysieke afscherming een passende maatregel.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 3.2
Datum februari 2014
Blad Blad 36 van 42
Aanvang werkzaamheden Buiten dienst D-regime Uitvoerder beoordeelt veilige werkuitvoering Uitvoerder instrueert ploeg en controleert op bewijs van toegang BRU Uitvoerder maakt afspraken met de cvl aan de hand van de werkvergunning Bij akkoord over de afspraken wordt de werkvergunning door de cvl en uitvoerder ondertekend Cvl en uitvoerder hebben beiden kopie van afspraken en werkvergunning Uitvoerder vraagt de werkplek buiten dienst aan de cvl Cvl geeft het spoor buiten dienst Aanvangstijd van werk wordt genoteerd door cvl en uitvoerder Uitvoerder richt werkplek in CVL maakt tramverkeer naar werkplek onmogelijk Ploeg betreedt de trambaan
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Buiten dienst C-regime Lwb-tram beoordeelt veilige werkuitvoering Lwb-tram instrueert ploeg en controleert op bewijs van toegang BRU lwb-tram maakt afspraken met de cvl aan de hand van de werkvergunning Bij akkoord over de afspraken wordt de werkvergunning door de cvl en lwb-tram ondertekend Cvl en lwb-tram hebben beiden kopie van afspraken en werkvergunning Lwb-tram vraagt de werkplek buiten dienst aan de cvl Cvl geeft het spoor buiten dienst Aanvangstijd van werk wordt genoteerd door cvl en lwbtram Lwb-tram richt werkplek in en treft werkplekbeveiligingsmaatregelen en maakt tramverkeer naar werkplek onmogelijk Ploeg betreedt de trambaan
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Beheerste toelating op afstand - B-regime Lwb-tram beoordeelt veilige werkuitvoering Lwb-tram instrueert ploeg en controleert op bewijs van toegang BRU lwb-tram maakt afspraken met de cvl aan de hand van de werkvergunning Bij akkoord over de afspraken wordt de werkvergunning door de cvl en lwb-tram ondertekend Cvl en lwb-tram hebben beiden kopie van afspraken en werkvergunning Lwb-tram meldt aanvang werk bij cvl
Persoonlijke waarneming A-regime Vhp-tram beoordeelt veilige werkuitvoering Vhp-tram instrueert ploeg en controleert op bewijs van toegang BRU
Alleengaande A-regime Alleengaande beoordeelt veilige werkuitvoering
Vhp-tram meldt aanvang werk bij cvl
Functionaris meldt zich bij cvl
Vhp-tram en ploeg betreden trambaan
Functionaris betreedt de trambaan
Aanvangstijd van werk wordt genoteerd door cvl en lwbtram
Lwb-tram richt werkplek in en treft werkplekbeveiligingsmaatregelen (seinen A3 en S1) op halte vóór werkplek Lwb-tram geeft per spreekverbinding de vhptram toestemming om met de ploeg de trambaan te betreden Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 37 van 42
Werkuitvoering Buiten dienst D-regime Uitvoerder laat ploeg met werkzaamheden beginnen
Ploeg beëindigt werkzaamheden
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Buiten dienst C-regime Lwb-tram laat ploeg met werkzaamheden beginnen
Ploeg beëindigt werkzaamheden
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Beheerste toelating op afstand - B-regime Op teken vhp-tram begint ploeg met werkzaamheden Bij nadering tram waarschuwt lwb-tram de vhp-tram middels spreekverbinding Tram stopt voor sein S1 in halte
Persoonlijke waarneming A-regime Op teken vhp-tram begint ploeg met werkzaamheden Bij nadering tram waarschuwt vhp-tram de ploeg
Alleengaande A-regime
Bij nadering tram verlaat functionaris het spoor
Ploeg verlaat het spoor Vhp-tram informeert lwbtram dat ploeg uit het spoor is Lwb-tram laat tram passeren en zet sein S1 weer terug Tram passeert werkplek Op teken vhp-tram hervat ploeg de werkzaamheden
Ploeg verlaat het spoor
Tram passeert werkplek Op teken vhp-tram hervat ploeg de werkzaamheden
Tram passeert werkplek Functionaris betreedt het spoor
Ploeg beëindigt werkzaamheden
Ploeg beëindigt werkzaamheden
Functionaris beëindigt werkzaamheden
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 38 van 42
Spanningloosstelling Buiten dienst 3 C-Regime of D-regime Uitschakelen Ploegleider Bovenleiding heeft contact met de bedieningsdeskundige energievoorziening voor het uitvoeren van de schakelhandeling spanning Ploegleider Bovenleiding en bedieningsdeskundige energievoorziening bepalen als onderdeel van de schakelopdracht samen het uitschakeltijdstip. Uitschakelen kan alleen wanneer de bedieningsdeskundige energievoorziening toestemming heeft van de cvl. Ploegleider Bovenleiding verzoekt tot de feitelijke uitschakeling en bedieningsdeskundige energievoorziening schakelt de benodigde schakelaars uit Ploegleider Bovenleiding noteert de exacte tijd van uitschakelen op de schakelopdracht Bedieningsdeskundige energievoorziening informeert de cvl Ploegleider Bovenleiding laat door bevoegd personeel de spanningvoerende delen beveiligen, testen en aarden Ploegleider Bovenleiding stelt een 123-verklaring op met de lwb-tram Ploegleider Bovenleiding informeert de lwb-tram dat de spanning uitgeschakeld is Inschakelen Na het beëindigen van de werkzaamheden binnen de gevarenzone-EV vraagt de Ploegleider Bovenleiding toestemming aan de lwb-tram om spanning de spanning weer in te schakelen en stelt de 123-verklaring op met de lwb-tram Ploegleider Bovenleiding laat de aarding en beveiliging door bevoegd personeel verwijderen Ploegleider Bovenleiding verzoekt de bedieningsdeskundige energievoorziening om de spanning weer in te schakelen volgens de schakelopdracht De bedieningsdeskundige energievoorziening schakelt de schakelaars in volgens de schakelopdracht. De spanningvoerende delen staan weer onder spanning De bedieningsdeskundige energievoorziening informeert de Ploegleider Bovenleiding en de cvl als de inschakeling van de spanning heeft plaatsgevonden Ploegleider Bovenleiding noteert de exacte tijd van inschakelen op de schakelopdracht Ploegleider Bovenleiding informeert de lwb-tram dat de spanning ingeschakeld is
3
Bij een spanningloosstelling in D-regime is de hoogste aanwezige veiligheidsfunctionaris de lwb-tram. Waar binnen de processtappen D-regime uitvoerder staat, moet in dat geval lwb-tram worden gelezen. Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 39 van 42
Einde werkzaamheden Buiten dienst D-regime Werklocatie wordt schoon en veilig achtergelaten Ploeg verlaat trambaan
Uitvoerder meldt einde werkzaamheden aan cvl De cvl en uitvoerder noteren de eindtijd op hun werkvergunning CVL heft maatregelen op Uitvoerder stuurt de werkvergunningen naar de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase voor archivering
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Buiten dienst C-regime Werklocatie wordt schoon en veilig achtergelaten Ploeg verlaat trambaan
Beheerste toelating op afstand - B-regime
Lwb-tram heft maatregelen op Lwb-tram meldt einde werkzaamheden aan cvl De cvl en lwb-tram noteren de eindtijd op hun werkvergunning
Werklocatie wordt schoon en veilig achtergelaten Vhp-tram en ploeg verlaten trambaan Vhp-tram meldt aan lwbtram dat ploeg uit baan is Lwb-tram heft maatregelen op Lwb-tram meldt einde werkzaamheden aan cvl De cvl en lwb-tram noteren de eindtijd op hun werkvergunning
lwb-tram stuurt de werkvergunningen naar de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase voor archivering
lwb-tram stuurt de werkvergunningen naar de V&G-Coördinator Uitvoeringsfase voor archivering
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Persoonlijke waarneming A-regime Werklocatie wordt schoon en veilig achtergelaten Vhp-tram en ploeg verlaten trambaan
Alleengaande A-regime Werklocatie wordt schoon en veilig achtergelaten Functionaris verlaat trambaan
Vhp-tram meldt einde werkzaamheden aan cvl
Functionaris meldt einde werkzaamheden aan cvl
Vhp-tram stuurt werkformulieren naar zijn V&G-Coördinator Uitvoeringsfase;
Datum maart 2014
Blad Blad 40 van 42
Bijlage 6
Huisregels BRU
De huisregels voor alle werkenden op of in de nabijheid van de tramweg zijn: o Zorg dat u in het bezit bent van een geldig persoonlijk Bewijs van Toegang, zie kader. Draag deze te allen tijde bij u; o Draag de juiste Persoonlijke Beschermingsmiddelen: minimaal veiligheidsschoenen en de juiste veiligheidskleding, zie kader; o Zorg dat u ten minste op de hoogte bent van het veiligheidsregime waaronder u werkt en van de bijbehorende actuele veiligheidsregels; o Zorg dat u voorafgaand aan het werk de nodige veiligheidsinstructies hebt gehad; o Bent u Alleengaande, zorg dan dat u de risico’s kent en realiseer u dat u helemaal alleen verantwoordelijk bent voor uw eigen veiligheid. Volg eventuele aanwijzingen van de cvl en BRU-toezichthouders op; o Werkt u in een ploeg of onder toezicht, volg dan de nadere aanwijzingen van het veiligheidspersoneel op; o Veroorzaak minimale hinder voor reizigers en passanten, beveilig de werkplek zo nodig; o Laat de werkplek netjes achter; o Voer nooit meer dan één veiligheidstaak of één technische functie uit; o Een veiligheidstaak en een technische functie mogen niet gelijktijdig worden uitgevoerd; o Het is verboden om tijdens het werk onder invloed te zijn van alcohol, drugs of andere middelen die het reactievermogen beïnvloeden (w.o. medicijnen); o Gebruik geen telefoon, anders dan ten behoeve van de werkzaamheden, binnen de gevarenzone; o Let tijdens het gebruik van een telefoon extra op uw veiligheid.
Veiligheidskleding en -kleuren De vhp-tram draagt een fluorescerend oranje vest of jas met reflecterende strepen. Alle anderen die werken op of in de nabijheid van de tramweg dragen een fluorescerend geel vest of jas met reflecterende strepen. Combinaties van de veiligheidskleuren oranje en geel zijn niet toegestaan. Onder veiligheidskleding mag geen rode of conflicterende kleur kleding gedragen worden.
Bewijs van Toegang Voor het werken op de tramweg is een persoonlijk Bewijs van Toegang vereist. Bij adequaat doorlopen van het instructieprogramma Veiligheid trambaan regio Utrecht (www.veiligheidtrambaanutrecht.nl) wordt een Bewijs van Toegang afgegeven.
Veiligheidskleding dient te voldoen aan de eisen van NEN-EN-20471.
Vragen met betrekking tot werkvergunning Neem contact op met V&G-Coördinator Uitvoeringsfase cvl Uitsluitend te gebruiken voor communicatie met de cvl tijdens de uitvoering van werkzaamheden bijvoorbeeld over geconstateerde gebreken langs de tramweg en in geval van calamiteiten en storingen. Telefoonnummer cvl: 088-126 2272 cvl is het centrale aanspreekpunt voor werken langs het spoor. Mochten er nog andere (specifieke) vragen zijn, dan zullen zij dit doorgeven aan BRU.
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
Blad Blad 41 van 42
Bijlage 7
Stroomschema Werkvergunning
Heb ik een toestemming van BRU nodig? K u n n e n d e w e rk z a a m h e d e n d e v e ilig h e id v a n h e t tra m s y s te e m b e ïn v lo e d e n ?
Nee
Ja
V ra a g B R U o m to e s te m m in g
D enk aan: - T ra m e x p lo ita tie v e rs to rin g - V e e l b e w e g in g e n b in n e n o f d ire c t n a a s t d e g e v a re n z o n e - V e rz a k k in g v a n d e tra m b a a n
C o n tro le e r o f e e n w e rk v e rg u n n in g n o d ig is
Heb ik een werkvergunning nodig? W e rk z a a m h e d e n b in n e n d e g e v a re n z o n e o f g e v a re n z o n e EV?
V ra a g b ij d e w e rk c o ö rd in a to r v a n B R U e e n w e rk v e rg u n n in g a a n
Ja
Nee Is e r k a n s d a t ie ts o f ie m a n d b in n e n g e v a re n z o n e o f g e v a re n z o n e -E V k a n k o m e n ?
Nee
V ra a g b ij w e rk c o ö rd in a to r van B R U na of een w e rk v e rg u n n in g n o d ig is
Ja D enk aan: - G ra s m a a ie n z o n d e r a fs c h e id in g m e t g e v a re n z o n e - W e rk e n o p h o o g te z o n d e r a fs c h e id in g m e t g e v a re n z o n e - Z a g e n v a n ta k k e n d ie b in n e n g e v a re n z o n e k u n n e n v a lle n - G ra v e n z o n d e r a fs c h e id in g m e t g e v a re n z o n e - W e rk o b je c te n o f (tijd e lijk e ) b o u w w e rk e n d ie b ij o m v a lle n b in n e n d e g e v a re n z o n e -E V k o m e n (a a rd in g )
W e rk z a a m h e d e n k u n n e n z o n d e r w e rk v e rg u n n in g w o rd e n u itg e v o e rd
G e v a re n z o n e : 0 – 2 ,2 5 m v a n u it h a rt s p o o r G e v a re n z o n e -E V : 0 -1 ,5 m ro n d o m d e s p a n n in g v o e re n d e d e le n v a n d e tra m w e g
Ja: Welk veiligheidsregime heb ik nodig? A lle e n w e rk p lo e g e n o p de baan D -re g im e A lle e n w e rk v o e rtu ig e n o p d e b a a n , a lle w e rk e n d e n in h e t w e rk v o e rtu ig W e rk v o e rtu ig e n e n w e rk p lo e g e n te g e lijk e rtijd a a n h e t w e rk
C -re g im e
S p a n n in g s lo o s s te llin g v e re is t
C - o f D -re g im e
R is ic o g e b ie d k a n b in n e n 1 m in u u t w o rd e n o n tru im d v o o r p a s s a g e tra m
B -re g im e
1 5 -s e c o n d e n re g e l k a n to e g e p a s t w o rd e n
Kader nr. ZWW-KAD-2010-02098
1 5 -s e c o n d e n re g e l: - m in im a a l 1 5 s e c o n d e n z ic h ttijd o p tra m w e g - b ij w a a rn e m e n v a n tra m : b in n e n 5 s e c o n d e n b u ite n 2 .2 5 m v a n u it h a rt s p o o r b e v in d e n , 5 s e c o n d e n v o o r p a s s e re n tra m o p v e ilig e p la a ts s ta a n
Titel Kader Werkzaamheden Tramweg
Versie nr. 4.0
Datum maart 2014
A -re g im e
Blad Blad 42 van 42
Elektrotechnisch VeiligheidsHandboek BRU Bovenleiding & Voedingsstations BRU 2011-03393
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 1 van 62
Colofon
Datum: Status: Versie:
11-03-2014 Definitief G
Opgesteld: Gereviewed
Naam J. Poulissen Beheerders BRU
Vrijgegeven:
Datum 11-03-2014
Norbert Plemper Safety Manager BRU
Diederik van Leeuwen Manager Beheer en Onderhoud BRU
Vastgesteld: Algemeen Bestuur BRU
Documenthistorie Versie A B C D E F G
Datum 03-10-2011 21-04-2012 29-06-2012 27-07-2012 04-09-2012 06-11-2012 11-03-2014
Omschrijving Concept versie ter beoordeling Tweede versie ter beoordeling Tekstuele aanpassingen Tekstuele aanpassingen Definitieve versie (kleine aanpassingen) Definitieve versie (kleine aanpassingen) Definitieve versie (kleine aanpassingen)
Heeft u opmerkingen over dit document, dan wordt u vriendelijk verzocht ze door te geven aan de Installatieverantwoordelijke van BRU.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 2 van 62
1
Voorwoord
Als leidraad is een beoordeling op zogenaamde ‘common sense risk-aspecten’ gebruikt. Het EVH is gebaseerd op de geldende normen voor hoog- en laagspanning NEN 3840 en de NEN 3140. Het EVH is opgedeeld in vier delen: • Algemeen • Laagspanning • Hoogspanning • Bijlagen Zonder schriftelijke toestemming van BRU is het niet toegestaan om het EVH of delen daarvan op enigerlei wijze te vermenigvuldigen, op te nemen in een bibliotheek, of op andere wijze openbaar te maken.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 3 van 62
2
Leeswijzer
Het EVH is een handboek voor het veilig werken aan, met of nabij elektrische installaties. Hierin zijn algemene regels opgenomen die een vertaling vormen van BRU-praktijk wat in Nationale- en Europese regelgeving is vastgelegd. Het EVH is daarom met name van belang bij het opstellen van procedures, werkinstructies en voor het vaststellen van verplichtingen en verantwoordelijkheden. Iedereen wordt geacht zich te conformeren aan het EVH en er kennis van hebben genomen, voordat een aanwijzing in het kader van het EVH wordt geaccepteerd. De leeswijzer is opgesteld als hulpmiddel bij het vaststellen welke passages voor wie van belang zijn. De inhoud wordt kort geschetst, waarbij is aangegeven welke passages, voor met name uitvoerend personeel, van belang zijn: DEEL 1: De algemene inleiding, hierin wordt de positie van het handboek ten opzichte van wet- en regelgeving beschreven, en welke algemene bepalingen en verplichtingen er gelden. DEEL 2: In dit deel wordt het werken aan, met en nabij laagspanningsinstallaties behandeld. De algemene regels worden hierin beschreven en daarnaast worden de aanvullende bepalingen voor werkzaamheden aan, met of nabij specifieke installaties behandeld. DEEL 3: In dit deel wordt het werken aan, met en nabij hoogspanningsinstallaties behandeld. De algemene regels worden hierin beschreven. DEEL 4: De bijlagen van het EVH.
Dit EVH is een aanvulling op de geldende normen voor laag- en hoogspanning NEN 3140 en NEN 3840. De termen en definities van de NEN 3140 en de NEN 3840 worden voor de overzichtelijkheid niet in het EVH behandeld. Het EVH vormt één geheel met deze normen en dient ook steeds tezamen met deze normen gelezen te worden. Omwille van de leesbaarheid is er voor gekozen om in het EVH personen alleen als man aan te duiden, uiteraard gelden deze bepalingen evenzeer voor vrouwelijke personen.
Documenten van toepassing; Benaming Document NEN-EN 50110 Elektrische installaties europesche richtlijn NEN 3140 Bedrijfsvoering elektrische installaties - Laagspanning NEN 3840 Bedrijfsvoering elektrische installaties - Hoogspanning NEN 50122-1 Railtoepassingen Deel 1 Beschermende maatregelen in verband met elektrische veiligheid en aarding NEN 50122-2 Railtoepassingen Deel 2 Maatregelen tegen zwerfstroom ZWW-KAD-2010-02098 Kader Werkzaamheden Tramweg
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 4 van 62
Inhoud 1
VOORWOORD ...................................................................................................... 3
2
LEESWIJZER ........................................................................................................ 4
3
DEEL 1 ALGEMEEN ............................................................................................. 7 INLEIDING ................................................................................................................... 7 3.1 Het Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH) ........................................ 7 Het doel van het EVH .......................................................................7 3.1.1 EVH toepassingsgebied ...................................................................7 3.1.2 Geldigheid ........................................................................................7 3.1.3 EVH bepalingen ...............................................................................7 3.1.4 Verantwoordelijkheid voor het EVH .................................................7 3.1.5 Het beheer van het EVH ..................................................................7 3.1.6 Wijzigingen van het EVH ..................................................................8 3.1.7 3.2 De relatie van het EVH met NEN-EN 50110, NEN 3840 en NEN 3140 ... 8 De opbouw van de norm ..................................................................8 3.2.1 Toepassingsgebied en geldigheid NEN-EN 50110..........................8 3.2.2 3.3 De arbowet in relatie tot de NEN 3840 en de NEN 3140 ............................. 9 3.4 De gevaren van elektriciteit .............................................................................. 9 Elektriciteitsongevallen .....................................................................9 3.4.1 4 ALGEMENE BEPALINGEN .......................................................................................... 10 4.1 Aangeduide personen ..................................................................................... 10 4.2 begripsomschrijvingen ..................................................................................... 11 algemeen....................................................................................... 11 4.2.1 spanningen .................................................................................... 12 4.2.2 werkzone ....................................................................................... 12 4.2.3 werkzaamheden/handelingen ....................................................... 12 4.2.4 ongevallen ..................................................................................... 13 4.2.5 tractievoedingsinstallaties ............................................................. 13 4.2.6 4.3 organisatie ......................................................................................................... 14 4.4 Inlenen van personeel ..................................................................................... 15 4.5 Werk uitbesteden ............................................................................................. 15 4.6 Ongevallen en bijna-ongevallen registratie .................................................. 15 4.7 tekeningen ......................................................................................................... 15 4.8 Voorlichting en waarschuwingen ................................................................... 16 5 ALGEMENE VERPLICHTINGEN .................................................................................. 16 5.1 Aanwijzingen en verplichtingen ...................................................................... 16 5.2 onderricht, voorlichting en instructie .............................................................. 17 5.3 Algemene veiligheidsmaatregelen................................................................. 18 5.4 Leerlingen en jeugdigen .................................................................................. 19 3
6
DEEL 2 LAAGSPANNING ..................................................................................20 6.1 inleiding.............................................................................................................. 20 6.2 Werksoort indeling ........................................................................................... 20 6.3 Veiligheidsmiddelen en hulpmiddelen........................................................... 21 7 STANDAARD PROCEDURES LAAGSPANNING ............................................................ 22 7.1 Spanningsloos werken laagspanning ........................................................... 22 7.2 Werkzaamheden nabij actieve delen laagspanning ................................... 25 8 W ERKZAAMHEDEN AAN, MET OF NABIJ ELEKTRISCHE INSTALLATIES ...................... 28 8.1 Standaard bedrijfsvoeringshandelingen ....................................................... 28 8.2 Elektrotechnische werkzaamheden............................................................... 30 8.3 Niet elektrotechnische werkzaamheden ....................................................... 31
9
DEEL 3 HOOGSPANNING..................................................................................32 9.1 9.2
Kader nr. 2011-03393
HOOGSPANNING .................................................................................................. 32 INDELING WERKSOORTEN .................................................................................... 32
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 5 van 62
9.3 9.4 10 10.1 10.2
VEILIGHEIDSMIDDELEN EN HULPMIDDELEN ......................................................... 32 INSTRUCTIE .......................................................................................................... 33 STANDAARD PROCEDURES ........................................................................34 SPANNINGSLOOS WERKEN .................................................................................. 34 W ERKZAAMHEDEN NABIJ ACTIEVE DELEN HOOGSPANNING ................................ 37
11 WERKZAAMHEDEN AAN OF NABIJ ELEKTRISCHE HOOGSPANNINGSINSTALLATIES ..........................................................................40 11.1 11.2 11.3 11.4 12 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6
ALGEMEEN ........................................................................................................... 40 BEDIENINGSHANDELINGEN .................................................................................. 40 ELEKTROTECHNISCHE WERKZAAMHEDEN ........................................................... 41 NIET ELEKTROTECHNISCHE WERKZAAMHEDEN................................................... 43 BOVENLEIDING AANVULLENDE BEPALINGEN .......................................44 W ERKZAAMHEDEN AAN EEN SPANNINGSLOZE BOVENLEIDING............................ 44 ONDER SPANNING WERKEN AAN DE BOVENLEIDING ........................................... 44 SCHAKELHANDELINGEN ....................................................................................... 44 W ERKEN AAN INSTALLATIES IN DE NABIJHEID VAN DE BOVENLEIDING ................ 46 W ERKZAAMHEDEN AAN DE RETOUR .................................................................... 46 NIET ELEKTROTECHNISCHE WERKZAAMHEDEN................................................... 46
13
ROLLEND MATERIEEL AANVULLENDE BEPALINGEN ...........................48
14
SCHAKELOPDRACHT ....................................................................................49
14.1 SCHAKELOPDRACHT ............................................................................................ 49 14.2 SCHAKELOPDRACHT BOVENLEIDING 750 V ........................................................ 49 14.2.1 Schakelopdracht Bovenleiding 750 V ........................................................ 49 14.2.2 Invullen schakelopdracht bovenleiding 750 V........................................... 49 14.3 SCHAKELOPDRACHT TRACTIESTATIONS ............................................................. 52 14.3.1 Schakelopdracht tractiestations .................................................................. 52 14.3.2 Invullen schakelopdracht tractiestations .................................................... 52 14.4 VOORBEELD SCHAKELOPDRACHT BOVENLEIDING .............................................. 54 14.5 VOORBEELD SCHAKELOPDRACHT TRATIESTATION ............................................. 55 14.6 OPVRAGEN EXCEL BESTANDEN .......................................................................... 55 15 15.1 15.2 16
AANWIJZINGEN ..............................................................................................56 PROCEDURE VOOR HET AANWIJZEN VAN PERSONEN.......................................... 56 AANWIJZINGSFORMULIER .................................................................................... 58 PROCEDURE VERKLARING 1, 2 EN 3.........................................................60 Bijlage 1 Verklaring 1,2 en 3 ........................................................................ 62
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 6 van 62
3 3
DEEL 1 ALGEMEEN Inleiding
3.1 Het Elektrotechnisch Veiligheidshandboek (EVH)
3.1.1 Het doel van het EVH BRU heeft dit EVH opgesteld om er voor te zorgen dat bij haar bedrijfsvoering en werkzaamheden aan, met of in de nabijheid van haar elektrotechnische installaties te voldoen aan de Europese- en Nederlandsche wetgeving NEN EN 50110.
3.1.2 EVH toepassingsgebied Dit EVH is geldig voor alle elektrische installaties van BRU waarmee, waaraan en waarin in de nabijheid van gewerkt wordt.
3.1.3 Geldigheid Voor alle werknemers van BRU en alle werknemers van aannemers die werkzaamheden verrichten aan, met of in de nabijheid van de elektrische installaties van BRU moeten zich Conformeren aan het EVH. Tevens is dit EVH ook bindend voor alle personen die in het kader van dit EVH een aanwijzing accepteren.
3.1.4 EVH bepalingen De bepalingen van het EVH zijn ondergeschikt aan de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in onder andere de arbowet, arbobesluiten en arbo beleidsregels. Indien de bepalingen van het EVH strenger zijn dan de wettelijke regelgeving, is het EVH leidend. In situaties waarin het EVH geen uitsluitsel geeft, zijn de wettelijke voorschriften bepalend en moeten dan ook worden gehanteerd.
3.1.5 Verantwoordelijkheid voor het EVH De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het EVH ligt bij BRU. Dit vloeit voort uit artikel 3 van de Arbowet. Daarin is geregeld dat de werkgever verantwoordelijk is voor de algemene veiligheid, gezondheid en welzijn van alle werknemers en derden.
3.1.6 Het beheer van het EVH Het beheer van dit EVH ligt bij de installatieverantwoordelijke BRU. De Installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de volgende taken: • Het signaleren en melden van wijzigingen in wet-, norm- en regelgeving; • Het fungeren als meldpunt voor wijzigingen in procedures, werkprocessen en onvolkomenheden in het EVH; • Het vastleggen van een aanvullingstekst (tijdelijke wijzigingen); • Het opstarten van een wijzigingsprocedure; • Het wijzigen van de tekst van het EVH; • Het beheren van de originele inspectierapporten. Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 7 van 62
3.1.7 Wijzigingen van het EVH Wijzigingen van het EVH kunnen noodzakelijk zijn door de volgende oorzaken: - een verandering in wet- en regelgeving; - een verandering in de organisatie; - een verandering in de veiligheidsprocedures; - een verandering in een werkproces; - een verandering in definitie, naamgeving, schrijfwijze, enz. In voornoemde gevallen is een ieder gerechtigd om deze wijzigingen aan te melden bij de beheerder van het EVH. 3.2 De relatie van het EVH met NEN-EN 50110, NEN 3840 en NEN 3140 De basis voor dit EVH is de Europese norm ‘Operation of electrical installations’ NEN-EN 50110; 2013 (de NEN 3140 en NEN 3840 zijn hier een onderdeel van en beschrijven de Nederlandse aanvullingen). In deze norm is omschreven hoe een veilige bedrijfsvoering van en werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties te voeren. 3.2.1 De opbouw van de norm De norm NEN-EN 50110: 2013 bestaat uit 3 delen. Het Europese deel is Engelstalig en geldig voor alle landen van de EU. Daarnaast zijn er voor Nederland twee aanvullende normen, die alleen geldig zijn voor Nederland. - NEN 3140; 2011 nl, aanvullende Nederlandse norm voor laagspanning; - NEN 3840; 2011 nl, aanvullende Nederlandse norm voor hoogspanning. 3.2.2 Toepassingsgebied en geldigheid NEN-EN 50110 De NEN-EN 50110 2013 is op alle bedrijfsvoering en het bedrijfsmatig gebruik van en werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties en alles wat er op wordt aangesloten van toepassing. Het spanningsniveau van de installaties loopt van extra lage spanning tot en met lage spanning (NEN 3140), tot en met hoge spanning (NEN 3840). Voor een veilige bedrijfsvoering van en werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties geeft de norm de eisen weer. De eisen zijn algemeen toepasbaar op procedures voor bedrijfsvoering, werkzaamheden en de te gebruiken bedrijfsmiddelen. De NEN norm is niet specifiek opgesteld voor de installaties van BRU, toch streven we er naar om deze norm zoveel mogelijk als leidraad te hanteren bij het opstellen van onze eigen normen en regels voor onze specifieke installaties. Dit EVH en de NEN 50110 zijn niet bedoeld voor het gebruik van installaties en toebehoren door leken, tenzij uitdrukkelijk de installatie is ontworpen voor het gebruik door leken.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 8 van 62
3.3 De arbowet in relatie tot de NEN 3840 en de NEN 3140 De Arbeidsomstandighedenwet, of kortweg Arbowet, is opgesteld in 1980 en sinds 1990 geheel van kracht. De laatste vereenvoudiging van de wet is in 2009 doorgevoerd. De wet is geldig voor een ieder die arbeid verricht en geeft rechten en plichten aan van zowel werknemer als de werkgever. Beiden zijn nu verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en welzijn op de werkplek. De NEN 3140 en NEN 3840 zijn normen en daarmee geen wetgeving. Deze normen zijn opgesteld door branche gerichte organisaties, gebaseerd op de Arbowet. Deze normen geven aan hoe de wet kan worden toegepast op plaatsen waar arbeid wordt verricht. Bedrijven mogen aanvullende regelgeving uitvaardigen daar waar de normen niet toereikend zijn voor de specifieke bedrijfsomstandigheden. 3.4 De gevaren van elektriciteit Elektrische installaties kennen een tweetal soorten gevaar: • Elektrische schok door aanraken spanningvoerende delen. • Vlambogen door kortsluiting Om ons tijdens de werkzaamheden te kunnen wapenen tegen de gevaren van elektriciteit en de elektrische installaties, dienen we deze gevaren te kennen en herkennen. Elektriciteit zal altijd de weg van de minste weerstand volgen terug naar de stroombron (gesloten circuit) of een weg via aarde zoeken. Wanneer een onderspanning staand onderdeel wordt aangeraakt, zal het lichaam een onderdeel worden van deze stroomkring. Het maakt hierbij niet uit of het een defect apparaat is, een beschadigd snoer of een blanke geleider is. Dit kan voorkomen worden door te zorgen dat men geen (onbedoeld) contact kan maken met aarde of de andere geleiders. Anders gezegd: door geïsoleerd te zijn van aarde en de elektrische installatie of een spanningsloze installatie. 3.4.1 Elektriciteitsongevallen Wanneer iemand door een elektrische stroom wordt getroffen moet als eerste de stroomtoevoer worden onderbroken. Dit is mogelijk door een schakelaar, een nooddrukker of een stekker. Let bij deze handeling vooral op de eigen veiligheid.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 9 van 62
4
Algemene bepalingen 4.1 Aangeduide personen
Iedereen, die werkzaamheden verricht aan, met of in de nabijheid van de elektrische installaties van BRU dient daarvoor bevoegd te zijn. Deze bevoegdheid is aantoonbaar door middel van een ‘aanwijzing’ conform deze EVH. BRU kent de volgende aanwijzingen: • • • • • •
Installatieverantwoordelijke LS (Laagspanning) en HS (Hoogspanning) (BVL (Bovenleiding) / TS (Tractiesystemen)) Werkverantwoordelijke LS en HS (BVL / TS) Ploegleider LS en HS (BVL / TS) Vakbekwaam persoon LS en HS (BVL / TS) Voldoende onderricht persoon LS en HS (BVL / TS) Bedieningsdeskundige LS en HS
Aan iedere functie zijn bepaalde opleidings- en ervaringseisen verbonden. De opleidingseisen zijn opgenomen in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Iedere functie heeft zijn eigen taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Voor de onderdelen Bovenleiding en Tractiestation kent BRU aparte aanwijzingen in de hoogspanning. - BVL staat voor de bovenleiding installatie met de onderdelen rijdraad, draagkabel, hangdraad, tracievoedingskabel, bovenleidingscheider - TS staat voor de Tractiestations met de onderdelen GVI, Gelijkrichter, Trafo, HVI Zie bijlage16 Daarnaast gebruiken we ook nog de term: • Leek, deze mag volgens paragraaf 8.2 handelingen verrichten. Deze krijgt geen aanwijzing. Bekwaamheidseisen; Installatieverantwoordelijke Heeft kennis en ervaring verworven door: • tenminste een afgeronde elektrotechnische vakopleiding in de energietechniek op WEB niveau 4; • een aanvullende (bedrijfs)opleiding/instructie voor de betreffende installatie gevolgd; • aantoonbare relevante ervaring. Of heeft dit kennis niveau bereikt door relevante ervaring opgedaan. Werkverantwoordelijke Heeft kennis en ervaring verworven door: • tenminste een afgeronde elektrotechnische vakopleiding in de energietechniek op WEB niveau 4; • een aanvullende (bedrijfs)opleiding/instructie voor de betreffende installatie gevolgd; • aantoonbare relevante ervaring. Of heeft dit kennis niveau bereikt door relevante ervaring opgedaan. In overzichtelijke laagspanningsinstallaties of gedeelten daarvan mag voor overzichtelijke werkzaamheden een vakbekwaam persoon worden aangewezen als werkverantwoordelijke
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 10 van 62
Ploegleider • Is altijd minimaal vakbekwaam persoon • Heeft ruime ervaring in het soort werk • Is in staat om leiding te geven • Voert de communicatie met de schakelwacht tijdens schakelhandelingen Heeft kennis en ervaring verworven door: tenminste een afgeronde elektrotechnische vakopleiding in de energietechniek op WEB niveau 3; Of heeft dit kennis niveau bereikt door relevante ervaring opgedaan. Vakbekwaam persoon Heeft kennis en ervaring verworven door: tenminste een afgeronde elektrotechnische vakopleiding in de energietechniek op WEB niveau 2; een aanvullende (bedrijfs)opleiding/instructie voor de betreffende installatie gevolgd; aantoonbare relevante ervaring of heeft dit kennis niveau bereikt door relevante ervaring opgedaan. Voldoende onderricht persoon Geen aanvullende eisen t. o. v. de norm. Bedieningsdeskundige Heeft kennis en ervaring verworven door: tenminste een afgeronde elektrotechnische vakopleiding in de energietechniek op WEB niveau 4; aantoonbare relevante bedieningshandelingenervaring. Of heeft dit kennis niveau bereikt door relevante ervaring opgedaan. Heeft ervaring met bedieningshandelingen in de betreffende installatie (s). Leek Persoon die geen aanwijzing heeft conform de EVH.
4.2 begripsomschrijvingen In dit EVH worden de volgende begrippen gehanteerd, die aanvullend zijn op de normen NEN 3140 en 3840. De begrippen die al in die normen zijn gedefinieerd worden hier niet herhaald. We hebben de begrippen gecategoriseerd: • algemeen • spanningen • werkzone • werkzaamheden/handelingen • ongevallen • tractievoedinginstallaties
4.2.1 algemeen Werkgever Dit is de algemeen directeur of de door hem gedelegeerde. Aanwijzing Een op naam gestelde schriftelijke verklaring, waarmee een persoon door de werkgever wordt aangewezen voor een bepaalde functie van het EVH. De persoon accepteert hiermede ook zijn aanwijzing, de aanwijzing is voor een bepaalde tijd.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 11 van 62
Bedrijfsvoeringcentrum Een centraal punt, waar vandaan op afstand de installatie bediend en gemonitoord kan worden ten behoeve van de elektrische energievoorziening van BRU. Laagspanningsnet Het onder- en bovengronds leidingnet voor laagspanning met al zijn onderdelen, waaronder ook de bijbehorende transformatoren, schakel- en verdeelinrichtingen en elektrische toestellen. Hoogspanningsnet Het onder- en bovengronds leidingnet voor hoogspanning met al zijn onderdelen, waaronder ook de bijbehorende transformatoren, schakel- en verdeelinrichtingen en elektrische toestellen. 4.2.2 spanningen Geen aanvullingen op de normen. 4.2.3 werkzone Geen aanvullingen op de normen. 4.2.4 werkzaamheden/handelingen Bedieningshandelingen Handelingen, uitgevoerd met behulp van de daarvoor bestemde bedieningscomponenten. Inschakelen Het maken van een elektrische verbinding door het bedienen van een vermogensschakelaar, scheider, lastschakelaar en dergelijke. Uitschakelen Het verbreken van een elektrische verbinding door het bedienen van een vermogensschakelaar, scheider, lastschakelaar en dergelijke. Vrijschakelen Het controleerbaar uitschakelen van een deel van de elektrische installatie. Scheiden Volledig vrijmaken van een elektrisch toestel of een stroomkring van andere elektrische toestellen of stroomkringen. Kortsluiten Het aanbrengen van een kortsluitvaste verbinding tussen de positieve pool en de negatieve pool of tussen de fase (s) en de nul. Aarden van de bovenleiding Onder aarden van de bovenleiding verstaan we het aanbrengen van een kortsluitvaste verbinding tussen de positieve pool (de bovenleiding) en de negatieve pool (spoorstaaf of minus).
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 12 van 62
4.2.5 ongevallen Onverwachte gebeurtenis Is een gebeurtenis welke een werknemer onvrijwillig overkomt tijdens zijn werkzaamheden. Deze gebeurtenis is schadelijk voor de gezondheid van de werknemer en heeft letsel tot gevolg. Bijna ongeval Een situatie tijdens werkzaamheden, waarin de veiligheid van de werknemers of derden niet meer gewaarborgd is, maar die nog niet heeft geleid tot een ongeval. Gevaarlijke situatie Dit is een situatie, waarbij de werkzaamheden zijn gestaakt, omdat door de werkzaamheden en/of de gevolgde procedures direct gevaar is ontstaan voor een ongeval. 4.2.6 tractievoedingsinstallaties Elektrische installatie voor tractieenergievoorziening Dit is een elektrische installatie, die de door derden geleverde elektrische energie omzet naar een voor tractiedoeleinden geschikte spanning en stroom. Onderstation Ruimte waarin een elektrische installatie voor tractieenergievoorziening staat opgesteld. Bovenleidinggroep Een deel van de bovenleiding, dat afzonderlijk is beveiligd tegen overstroom. Die is ter plaatse door scheiders elektrisch gekoppeld. Een groep kan door meer dan een onderstation worden gevoed. Sectie Een gedeelte bovenleiding, dat door scheiders afzonderlijk spanningsloos gemaakt kan worden. Bovenleiding Dit is een samenstel van blanke geleiders, draagconstructie en leidingen en toebehoren, dat boven de trambaan is aangebracht. Ingericht voor het leveren van de tractieenergie aan de tram. De bovenleiding is aangesloten op de pluszijde van de elektrische installatie voor de tractie energievoorziening. Rijdraad Het deel van de bovenleiding, dat in aanraking komt met de pantograaf van de tram. Hier krijgt de tram zijn elektrische energie door. Retourstroominstallatie Dit is het geheel van spoorstaven, stroomspoelen en retourkabels, welke de stroom vanaf de tramwielen terugvoeren naar de tractiegroepen. Zwerfstroom Dit is retourstroom welke niet door de retourstroominstallatie terug vloeit naar de tractiegroepen, maar door andere geleiders. Dit is een ongewenste situatie. Lijnonderbreker Een elektrische onderbreking in de rijdraad tussen twee bovenleidinggroepen, die door een tram kortstondig worden doorverbonden tijdens een passage.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 13 van 62
Open spaninrichting Een elektrisch gescheiden overgang tussen twee bovenleidingsecties, waarbij een tram tijdens het passeren de secties doorverbind. Bovenleidingscheider Een handbediende scheidingsschakelaar opgenomen in de voeding naar de bovenleiding. Bovenleidingmotorscheider Een motorbediende scheidingsschakelaar opgenomen in de voeding naar de bovenleiding of opgenomen in de bovenleiding voor het doorverbinden van twee bovenleidinggroepen. De schakelaar kan op afstand bediend worden. Koppelscheider Een hand- of motorbediende scheidingsschakelaar opgenomen in de bovenleiding, welke twee bovenleidinggroepen met elkaar kan doorverbinden. 4.3 organisatie Alle werkzaamheden vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkverantwoordelijke. Indien op een locatie verschillende werkverantwoordelijken werkzaamheden verrichten, dient er een coördinerend werkverantwoordelijke te worden benoemd om de werkzaamheden op elkaar af te stemmen. Dit wordt schriftelijk vastgelegd door het aanwijzen van een coordinerend werkverantwoordelijke. Voor aanvang van de werkzaamheden moeten de werkverantwoordelijke en installatieverantwoordelijke overeenstemming hebben over de configuratie van de elektrische installatie. Daarnaast moet er een beschrijving zijn van de uit te voeren werkzaamheden aan, met of in de nabijheid van de elektrische installatie. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan mogen er wijzigingen aan de configuratie van de elektrische installatie of de werkzaamheden worden uitgevoerd. Toestemming om met de werkzaamheden te starten of om de installatie in te schakelen na de werkzaamheden mag niet worden gegeven op basis van signalen of vastgestelde tijdstippen. Indien de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de werkzaamheden wordt overgedragen, dient dit vastgelegd te worden onder vermelding van het bijbehorende tijdstip. De resultaten van de voorbereiding van de werkzaamheden moeten schriftelijk worden vastgelegd. Voor repeterende werkzaamheden met eenzelfde risicoprofiel mag een algemeen geldende procedure worden opgesteld. Ruimtes waar een elektrische gevarenbron staat opgesteld mogen alleen door de volgende personen worden betreden: • werkgever/eigenaar • installatieverantwoordelijke • werkverantwoordelijken • ploegleiders • vakbekwame personen • voldoende onderrichte personen • leken onder toezicht van één van de eerder genoemde functionarissen. De toegang tot deze ruimtes is aan regels gebonden. De installatieverantwoordelijke stelt deze toegangs- en toegangscontroleregels op en is verantwoordelijk voor de naleving ervan.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 14 van 62
4.4 Inlenen van personeel Indien werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van een dienstverleningsovereenkomst, legt BRU voor aanvang van die werkzaamheden schriftelijk vast hoe de verantwoordelijkheden voor de veiligheid zijn geregeld tussen partijen. De standaard regeling is dat BRU de installatieverantwoordelijke levert en de dienstverlener levert de werkverantwoordelijke met de onderliggende organisatie voor uitvoering van de werkzaamheden. Alle werkverantwoordelijken, ploegleiders, vakbekwame personen en voldoende onderrichte personen welke voor BRU werkzaamheden uitvoeren dienen schriftelijk te worden aangewezen voor hun functie door hun werkgever. De opdrachtnemer / aannemer die werkzaamheden verricht voor de BRU zal er zorg voor dragen, dat al het ingeleende personeel wordt geïnstrueerd (conform artikel 8 Arbowet) volgens de specifieke veiligheidsvoorschriften uit dit EVH, voor aanvang van de werkzaamheden. 4.5
Werk uitbesteden
De opdrachtnemer dient conform artikel 8 van de Arbowet kennis te hebben genomen van dit EVH, het huishoudelijk reglement en de overige veiligheidsvoorschriften van BRU en zich hieraan te conformeren. De werknemers dienen deze kennis ook verstrekt te krijgen en zich hieraan te conformeren. 4.6 Ongevallen en bijna-ongevallen registratie Conform de Arbowet artikel 9. zijn BRU en haar aannemers verplicht om ongevallen te melden en te registreren. Daarnaast registreren we ook alle bijnaongevallen. Deze registratie en de genomen of de te nemen beheersmaatregelen moet in het Arbo-jaarverslag worden opgenomen 4.7 tekeningen De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het tekeningenbeheer. Van iedere elektrische installatie dient bij BRU minimaal één tekening aanwezig te zijn. Op deze tekeningen staan de voor de installatie van belang zijnde gegevens en onderdelen. De installatieverantwoordelijke is ervoor verantwoordelijk dat er een duidelijk en eenvoudig grondschema ter plaatse aanwezig is bij iedere laag- en hoogspanningsverdeelinrichting. De installatieverantwoordelijke is er voor verantwoordelijk dat de werkverantwoordelijke, die met de veiligheid van de werkzaamheden aan, met of nabij de elektrische installatie belast is, beschikt over een actuele en duidelijke set tekeningen van de installatie. Gedurende ombouwwerkzaamheden dienen de tekeningen dagelijks te worden bijgewerkt, door middel van roodrevisie, naar de laatste stand van de installatie. De werkverantwoordelijke is hiervoor verantwoordelijk. Indien de elektrotechnische werkzaamheden wijzigingen van de elektrische installatie tot gevolg hebben, dient de installatieverantwoordelijke er voor te zorgen dat binnen 3 maanden na voltooiing van die werkzaamheden de bijgewerkte tekeningen zowel centraal als bij de installatie zijn vervangen. Hij mag deze werkzaamheden delegeren naar de werkverantwoordelijke.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 15 van 62
4.8 Voorlichting en waarschuwingen De installatieverantwoordelijke draagt er zorg voor dat alle toegangen tot afgesloten elektrische bedrijfsruimten en plaatsen waar onder spanning staande geleiders aangeraakt kunnen worden afdoende zijn gemarkeerd door middel van waarschuwingen. De werkverantwoordelijke zorgt er tijdens de werkzaamheden voor dat, indien noodzakelijk, geschikte waarschuwingsborden en/of afschermingen worden geplaatst. De waarschuwingsborden moeten voldoen aan de EG-richtlijn 92/58/EEG inzake veiligheids- en gezondheidssignalering.
5 5.1
Algemene verplichtingen Aanwijzingen en verplichtingen
Iedereen die werkzaamheden verricht aan, met of in de nabijheid van elektrische installaties moet hiervoor aantoonbaar bevoegd zijn door middel van een aanwijzing in het kader van dit EVH. Aanwijzing van installatieverantwoordelijke moet door of namens BRU geschieden middels een aanwijzingsformulier. Aanwijzingen van werkverantwoordelijke, ploegleider, vakbekwaam persoon en voldoende onderricht persoon moeten door of namens de algemeen directeur van het bedrijf waarvoor werkzaamheden wordt verricht schriftelijk geschieden middels het aanwijzingsformulier. De werkverantwoordelijke moet voor werkzaamheden waarbij twee of meer personen met dezelfde aanwijzingsniveau werkzaamheden uitvoeren een ploegleider HS of een werkverantwoordelijke LS aanwijzen. Deze aanwijzing is alleen geldig voor die werkzaamheden en heeft dus een beperkte tijdsduur. Deze aanwijzing is schriftelijk, maar mag plaatsvinden op de werkopdracht/werkinstructie. Hierbij hoeft dus het aanwijzingsformulier niet te worden gebruikt. Aanwijzingen kunnen gelden voor: • De gehele laagspanningsinstallatie; • Een nader omschreven deel van de laagspanningsinstallatie; • De gehele hoogspanningsinstallatie; • Een nader omschreven deel van de hoogspanningsinstallatie; • Nader omschreven specifieke werkzaamheden op vastgestelde locaties. Aanwijzingen kunnen door of namens de directie en de installatieverantwoordelijke te allen tijde per direct worden ingetrokken.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 16 van 62
Verplichtingen van de aangewezen personen zijn: • Zich houden aan de geldende bepalingen uit dit EVH; • Veilige werkhouding; • Meewerken aan (her)instructies; • Meewerken aan het in stand houden van (in goede staat houden): o De elektrische installaties; o Beschermingen, blokkeringsvoorzieningen, opschriften, waarschuwingsborden, schakelschema’s en dergelijke; o Verstrekte gereedschappen, bedieningsmiddelen, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen. BRU verplicht zich tot het zorgen dat: • Benodigde middelen worden verstrekt en/of beschikbaar zijn; • Benodigde middelen voldoen aan de betreffende normen en gebruikseisen; • Voorlichting en instructie wordt gegeven. 5.2
onderricht, voorlichting en instructie
Installatieverantwoordelijken, werkverantwoordelijken, ploegleiders, vakbekwame personen en voldoende onderrichte personen moeten regelmatig worden geïnstrueerd. De aanwijzende persoon (werkgever) is verantwoordelijk voor deze instructies. De frequentie van herinstructie van personeel werkzaam in de laagspanning kan worden bepaald op basis van bijlage E van de NEN 3140: 2011. De herinstructie frequentie voor personeel werkzaam in de hoogspanning is vastgesteld op 3 jaar. Dit moet schriftelijk worden vastgelegd en deze gegevens moeten worden verstrekt aan de Installatieverantwoordelijke BRU. Na een ongeluk dient al het personeel in het betreffende spanningsbereik (LS en/of HS) te worden voorgelicht over de oorzaak van dit ongeluk en over de genomen en te nemen corrigerende maatregelen. Zodat vergelijkbare situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden. De werkverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de instructie, over de veiligheidseisen, veiligheidsregels en bedrijfsvoorschriften van de werkzaamheden, van het personeel dat aan, met of nabij elektrische installaties werkzaamheden moet verrichten. Bij langdurige of gecompliceerde werkzaamheden moet de instructie regelmatig herhaald worden tijdens de werkzaamheden (bijvoorbeeld dagelijks voor aanvang van de dienst). Het personeel is verplicht zich te houden aan de gestelde eisen, regels en instructies.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 17 van 62
5.3
Algemene veiligheidsmaatregelen
Iedereen die werkzaamheden verricht aan, met of nabij elektrische installaties dient zicht te houden aan de volgende algemene veiligheidsmaatregelen: • • • •
• • •
•
• •
•
•
•
Kader nr. 2011-03393
Werkzaamheden moeten voorzichtig en zorgvuldig worden uitgevoerd, zodat er geen onnodig gevaar ontstaat. Hierbij dienen de voor veiligheid bestemde en beschikbaar gestelde hulpmiddelen te worden gebruikt; Tijdens het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden of bedieningshandelingen moet geschikte brandvertragende kleding worden gedragen, welke nauw aan het lichaam aansluit; De werkzaamheden kunnen alleen veilig worden uitgevoerd bij voldoende en onbelemmerd zicht (geen mist of nevel) en voldoende (kunst)licht; Werkzaamheden aan installaties in de openlucht of aan toestellen welke hiermede direct verbonden zijn mogen niet worden uitgevoerd tijdens onweer als hierdoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan. Ter plaatse wordt deze beoordeling door de werkverantwoordelijke of bij diens afwezigheid door de ploegleider gemaakt; Iedere blanke geleider is spanning voerend, tenzij dit deel vanaf de werkplek zichtbaar is vrij geschakeld en met aarde is verbonden en/of kortgesloten; Een defecte smeltveiligheid mag pas worden vervangen nadat zo goed mogelijk is vastgesteld wat de oorzaak was van het aanspreken van de beveiliging en deze oorzaak is weggenomen; Deuren, hekken, deksels en dergelijke, waarachter zich open delen van de elektrische installatie bevinden mogen alleen worden geopend indien dit noodzakelijk is voor de werkzaamheden. Door het openen van deze voorzieningen mag geen gevaar ontstaan voor derden; Iedereen aan wie een situatie bekend is, die een ongeval of storing kan of heeft veroorzaakt is verplicht om direct maatregelen te nemen om: o de situatie of storing op te heffen (afhankelijk van de bevoegdheid); o de installatieverantwoordelijke over de situatie te informeren; Niemand is verplicht een opdracht uit te voeren, waarvan hij vindt dat deze uit oogpunt van veiligheid en/of gezondheid onverantwoord is. Dit dient wel direct aan de werkverantwoordelijke te worden gemeld en onderbouwd; Een elektrische bedrijfsruimte mag alleen worden gebruikt waarvoor deze bedoeld is. Tijdelijke opslag van materiaal is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de installatieverantwoordelijke en zolang de opslag de functionaliteit van de elektrische installatie onbelemmerd laat. De in-/uitgangen dienen vrijgehouden te worden; In elektrische bedrijfsruimtes mogen geen stofproducerende werkzaamheden (bv. boren, slijpen, hakken en zagen) worden uitgevoerd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de installatieverantwoordelijke. Ook laswerkzaamheden vallen hieronder; Personen die sleutels hebben ontvangen van de Installatieverantwoordelijke naar aanleiding van hun aanwijzing in het kader van dit EVH moeten: o Schriftelijk verklaren dat ze deze sleutels hebben ontvangen; o Verlies en/of diefstal van de sleutels voorkomen; o Namaken van de sleutels voorkomen; o Direct bij verlies, diefstal of namaken van de sleutels dat melden bij de installatieverantwoordelijke. Als personeel zich niet aan de regels houd wordt de aanwijzing ingetrokken en wordt er melding gedaan bij hun directie.
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 18 van 62
5.4
Leerlingen en jeugdigen
Ten aanzien van jeugdigen en leerlingen (stagiaires) moeten overeenkomstig de Arbowet en Arbobesluit (afdeling 8) aanvullende maatregelen worden genomen. Ze mogen geen werkzaamheden verrichten aan spanningvoerende installaties.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 19 van 62
6 6.1
Deel 2 Laagspanning inleiding
De elektrische installaties van BRU zijn vrijwel allemaal laagspanningsinstallaties, alleen in de voedende tractieonderstations komt hoogspanning voor. Voorkomende spanningen: • noodstroomvoorziening • telefoon • omroepinstallaties • verlichting in gebouwen • halte installaties • machines in werkplaatsen • bovenleiding en tractiesysteem • HS-voeding energiebedrijf
48V DC 48V DC 100V AC 230V AC 230V AC 400V AC 750V DC 10kV AC
(laagspanning) (laagspanning) (laagspanning) (laagspanning) (laagspanning) (laagspanning) (hoogspanning) (hoogspanning)
Bij geen fysieke afscheiding in de tractiestations tussen het LS en het HS deel vallen de installaties voor de veiligheid en overzichtelijkheid onder het hoogspanningsregime. Voor toegang tot deze ruimte moet u toeganghebbend persoon zijn en deze kan door aanwijzing plaatsvinden. Locaties waarbij een fysieke afscheiding aanwezig is tussen de laag- en hoogspanninginstallatie is het d. m. v. een sleutelplan geborgd. Uitzondering op de veiligheidsregels is hierbij het tractiesysteem in de onderstations, deze vallen onder de hoogspanning qua werkwijze en bevoegdheden (zie deel 3). 6.2
Werksoort indeling
De werkzaamheden met betrekking tot laagspanningsinstallaties zijn verdeeld in de volgende categorieën: • Standaard bedrijfsvoeringshandelingen • Elektrotechnische werkzaamheden • Niet-elektrotechnische werkzaamheden De werkwijze kan daarbij zijn: • Spanningsloos • In de nabijheid van actieve delen • Onder spanning Onder spanning werken is conform de Arbowet niet meer toegestaan, tenzij is voldaan aan de NEN3140 onder paragraaf 6.3.0.101. Bij BRU worden alle werkzaamheden spanningsloos uitgevoerd. Spanningsloos wil zeggen uitgeschakelde installatie waarna de installatie wordt kortgesloten / geaard volgens de juiste werkprocedure. Uitzondering zijn metingen en beproevingen waarbij de aanwezigheid van de bedrijfsspanning noodzakelijk zijn. Hiervoor worden aanvullende procedures opgesteld, zodat er toch veilig gewerkt kan worden. Het aansluiten en losnemen van de test- en meetapparatuur gebeurd spanningsloos.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 20 van 62
6.3
Veiligheidsmiddelen en hulpmiddelen
De werkverantwoordelijke is er verantwoordelijk voor dat gereedschappen beschermingsmiddelen en hulpmiddelen voldoen aan de geldende normen (zie NEN 3140 en NEN 3840 paragraaf 4.6 en NEN 3140 bijlage G). Alle gereedschappen, (persoonlijke)beschermingsmiddelen en hulpmiddelen die worden gebruikt voor een veilige bedrijfsvoering of voor veilig werken aan, met of nabij elektrische installaties moeten voor dat doel geschikt zijn (en door juist onderhoud geschikt blijven) en op de juiste wijze gebruikt worden. Het gebruik van gereedschappen, (persoonlijke) beschermingsmiddelen en hulpmiddelen dient te gebeuren in overeenstemming met de aanwijzingen en/of richtlijnen van de leverancier of fabrikant. Alle gereedschappen, (persoonlijke) beschermingsmiddelen en hulpmiddelen die bij de bedrijfsvoering en werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties worden gebruikt, moeten wanneer ze niet worden gebruikt deugdelijk worden opgeborgen (Bij voorkeur opbergen conform de voorschriften van de leverancier of fabrikant). Specifieke hulpmiddelen voor het schakelen van een installatie vallen onder verantwoording van de installatieverantwoordelijke, aardingsgarnituur en meetapparatuur niet inbegrepen.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 21 van 62
7
Standaard procedures laagspanning
In dit hoofdstuk worden een aantal standaard procedures gepresenteerd voor het veilig uitvoeren van werkzaamheden aan, met en nabij elektrische tractie installaties van BRU. 7.1 Spanningsloos werken laagspanning 7.2 Werkzaamheden nabij actieve delen laagspanning Iedere procedure wordt kort beschreven en in de toelichting wordt de procedure nader uitgewerkt. De procedure en de toelichting vormen een onlosmakelijk geheel. Tenzij anders bepaald, moet er bij werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties conform één van deze standaard procedures worden gewerkt. 7.1
Spanningsloos werken laagspanning
Het doel van de procedure is te zorgen dat de (deel)installatie op de werkplek spanningsloos en geaard is, zodat de werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. Deze procedure is gebaseerd op de NEN3140 paragraaf 6.2. Standaard procedure voor spanningsloos werken laagspanning Procedure: SPANNINGSLOOS WERKEN LAAGSPANNING Iedereen die werkzaamheden verricht aan laagspanningsinstallaties in spanningsloze toestand moet tenminste voldoende onderrichte persoon zijn of onder ononderbroken toezicht van een vakbekwaam persoon werken.
Handelingen voor aanvang werkzaamheden 1) bepaal de werkplek en de (deel) elektrische installatie 2) maak de volledige scheiding 3) beveilig tegen weder inschakelen 4) spanningsloosheid vaststellen 5) aanbrengen aarding en/of kortsluitingen 6) scherm naastgelegen actieve delen af De werkverantwoordelijke kan nu het uitvoerende personeel toestemming geven om met de werkzaamheden aan te vangen. Na beëindiging van de werkzaamheden 7) 8) 9) 10)
Kader nr. 2011-03393
personeel, materieel en afschermingen verwijderen uit werkgebied verwijderen aardingen en/of kortsluitingen wederinschakelbeveiligingen verwijderen wederinschakelen: a. bij geen functionele wijziging mag de werkverantwoordelijke zonder overleg met de installatieverantwoordelijke inschakelen b. na functionele wijziging mag de werkverantwoordelijke inschakelen na toestemming van de installatieverantwoordelijke. Deze toestemming mag ook al voor aanvang van de werkzaamheden gegeven worden mits de installatie aan de genoemde voorwaarden voldoet voor inschakelen.
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 22 van 62
Toelichting op de procedure
1) Werkplek Aan de hand van de verstrekte informatie, zoals werkopdracht of storingsmelding, de beschikbare tekeningen en documentatie bepalen aan welk deel van de elektrische installatie gewerkt moet worden. 2) Scheiden Het deel van de elektrische installatie waaraan gewerkt moet gaan worden scheiden van alle voedingsbronnen. Indien restlading op de gescheiden elektrische installatie aanwezig kan zijn, moet deze volledig gescheiden installatie worden ontladen. 3) Beveiligen Al het schakelmateriaal moet worden beveiligd tegen wederinschakelen indien dit is gebruikt voor het scheiden van de elektrische deel installatie. Deze beveiliging wordt bij voorkeur uitgevoerd door de blokkering van het bedieningsmechanisme. Het plaatsen van dummy’s is ook toegestaan. In de elektrische bedrijfsruimten is het aanbrengen van waarschuwingsborden “NIET SCHAKELEN” ook toegestaan. 4) Testen Aan alle polen en fasen van de elektrische installatie moet de spanningsloze toestand worden aangetoond, zo dicht mogelijk op of bij de werkplek. Het aantonen van de spanningsloosheid moet gebeuren met dubbelpolige spanningsaanwijsinstrumenten, die voldoen aan de NEN-EN-IEC 61243-3 (of gelijkwaardig). Direct voor en na het aantonen van de spanningsloze toestand moet het spanningsaanwijsinstrument worden gecontroleerd op juiste werking. In het geval van werkzaamheden aan kabels en leidingen dient de juiste kabel/leiding te worden geïdentificeerd door: • Het volgen van de kabel/leiding vanaf begin of eind; • Meting met behulp van kabelzoek- en selectieapparatuur. In het geval dat kabels/leidingen op de werkplek niet eenduidig kunnen worden geïdentificeerd, moet gebruik worden gemaakt van daarvoor geschikt kabelknipmateriaal. Het gebruik van kabelknipmateriaal op niet geïdentificeerde kabels is alleen na toestemming van de installatieverantwoordelijke toegestaan. De installatieverantwoordelijke mag deze taak ook schriftelijk delegeren aan de werkverantwoordelijke. 5) Aarden, kortsluiten Laagspanningsinstallaties waaraan gewerkt moet worden moeten geaard en kortgesloten zijn indien er een risico bestaat, dat de installatie onder spanning kan komen (NEN 3140 6. 2. 4). Voorbeelden: • Bovengrondse leidingen, die worden gekruist door andere leidingen of die elektrisch kunnen worden beïnvloed; • Noodstroomgenerator aangesloten; • Spanning/neutraal rijden met stroomafnemers; • De installatie is niet overzichtelijk.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 23 van 62
De volgende elektrische installaties worden bij spanningsloos werken altijd geaard: • Bovenleiding (kortsluiten en minussen); • Voedingskabels en scheiders ten behoeve van de bovenleiding; • Installatiedelen (10kV kabels, HVI, GVI Trafo en gelijkrichter) binnen de onderstations (vallen onder de hoogspanningsregeling); • Complexe of onoverzichtelijke installaties. Het aansluiten van aard en kortsluitgarnituren dient altijd eerst op de aardingsvoorziening te gebeuren en daarna pas op de te aarden/kortsluiten installatie. Aard- en kortsluitgarnituren dienen zo dichtmogelijk of op de werkplek te worden aangebracht. Indien tijdens de werkzaamheden geleiders onderbroken of verbonden worden en waarbij het risico bestaat, dat er een potentiaalverschil ontstaat, dienen er op de werkplek passende maatregelen te worden genomen. Bijvoorbeeld door potentiaalvereffening of aanvullende aarding aan te brengen. 6) Afschermen Indien in de nabijheid van de werkplek niet afgeschermde onder spanning staande delen van de elektrische installatie aanwezig zijn, moet worden voorkomen dat deze aangeraakt kunnen worden. Hiervoor kunnen schermen, afdekkappen, isolerende omhulsels en afschermtules worden gebruikt. Indien deze niet beschikbaar zijn moet de afscherming door veilige afstand worden gecreëerd. Deze afstand is afhankelijk van de spanning van het actieve deel. Zie NEN3140 paragraaf 6.1. De persoon die de werkzaamheden uitvoert moet zelf vooraf vaststellen dat er aan de essentiële eisen volgens punt 1 t/m 6 is voldaan of moet hierover een mededeling hebben ontvangen van tenminste één vakbekwaam persoon. (6. 2. 6. 102 NEN3140) 7) Personeel, materieel en afscherming verwijderen Nadat de werkzaamheden zijn afgerond en gecontroleerd, moeten alle aanwezigen worden geïnformeerd dat de installatie waaraan gewerkt is weer onder spanning gebracht gaat worden. Personeel en materieel dat niet meer noodzakelijk is voor het wederinschakelen verlaat het werkgebied. Hierna mag met de procedure onderspanning brengen worden gestart. Op het moment dat één van de veiligheidsmaatregelen van de werkplek is verwijderd moet de installatie gezien worden als spanningvoerend. 8) Aarding en kortsluiting verwijderen Alle voor de werkzaamheden aangebrachte aardingen en kortsluitingen moeten worden verwijderd. Iedere verbinding wordt eerst van de installatie losgemaakt en als laatste van de aardpunt los genomen. 9) Beveiligingen verwijderen Alle vergrendelingen, waarschuwingsborden en andere voorzieningen die zijn gebruikt om ongewild wederinschakelen te voorkomen moeten worden verwijderd.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 24 van 62
7.2
Werkzaamheden nabij actieve delen laagspanning
Bij werkzaamheden nabij actieve delen met een spanning hoger dan extra lage spanning (NEN3140 paragraaf 3.6.1) moeten de actieve delen worden afgeschermd tegen aanraking en het betreden van de gevaren zone. Indien bij werkzaamheden nabij een elektrische installatie het niet mogelijk of wenselijk is om de spanning van deze installatie uit te schakelen, dient één van de procedures werken nabij actieve delen gevolgd te worden. Hierbij kan men kiezen uit afschermingen aanbrengen of voldoende afstand creëren tot de actieve delen. Standaard procedure voor het werken nabij actieve delen Procedure: AFSCHERMEN LAAGSPANNING Werkzaamheden nabij afgeschermde actieve delen mogen uitsluitend uitgevoerd worden door: • Minimaal: voldoende onderrichte personen; • Leken, onder ononderbroken toezicht van tenminste een vakbekwaam persoon. Handelingen voor aanvang werkzaamheden: 1) 2) 3) 4)
Markeer de werkplek grenzen; Plaats de afscherming (en); Zorg voor een stabiele plaats; Instructie geven
Handelingen na beëindigen werkzaamheden: 5) Verwijder de afschermingen;
6) Verwijder de markeringen. Toelichting
1) Markeer de werkplek grenzen; De werkplek kan gemarkeerd worden met waarschuwingslinten, -vlaggen, -touwen, -borden, hekwerken enzovoort. Het personeel kan de werkplek niet onbedoeld betreden. 2) Plaats de afscherming (en); Beschermen tegen elektrisch gevaar mag worden bereikt door het plaatsen van schermen, afdekkappen, afschermtules en isolerende omhulsels. De beschermingsvoorzieningen moeten zodanig worden gekozen en aangebracht, dat ze voldoende bescherming bieden tegen de te verwachten elektrische en mechanische belastingen. Het aanbrengen van deze beschermingsvoorzieningen moet gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon. Indien deze afschermingen worden aangebracht nabij spanningvoerende elektrische installaties moeten er gereedschappen en/of toestellen worden gebruikt, waardoor de persoon niet binnen de gevarenzone kan komen. Indien dit niet mogelijk is, moet het aanbrengen van de afschermingen spanningsloos worden uitgevoerd. Indien de afschermingen in de gevarenzone moeten worden aangebracht, moet dit spanningsloos worden gedaan. Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 25 van 62
3) Zorg voor een stabiele plaats; Een stabiele plaats zorgt er voor dat het personeel beide handen vrij heeft om te kunnen werken. 4) Instructie geven Voor aanvang van de werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke het personeel instrueren over: • Het aanhouden van veilige afstanden; • De getroffen veiligheidsmaatregelen; • De noodzaak van veiligheidsbewust gedrag. Hierbij moet aandacht gegeven worden aan bijzonderheden van de werkplek en ongewone omstandigheden. De instructie moet worden herhaald: • Na een werkonderbreking (langer dan 4 uur); • Wanneer de werkomstandigheden zijn gewijzigd
5) Verwijder de afschermingen; Indien de beschermingsvoorzieningen zijn aangebracht in de gevarenzone dienen deze spanningsloos te worden verwijderd. 6) Verwijder de markeringen. Bij beëindiging van de werkzaamheden dienen alle aangebrachte markeringen en waarschuwingen te worden verwijderd.
Procedure: AFSTAND HOUDEN LAAGSPANNING Werkzaamheden nabij niet afgeschermde actieve delen, waarbij de veiligheid wordt gegarandeerd door het houden van voldoende afstand, mogen uitsluitend uitgevoerd worden door: • Minimaal: voldoende onderrichte personen; Handelingen voor aanvang werkzaamheden: 1) Markeer de werkplek grenzen; 2) Zorg voor een stabiele plaats; 3) Instructie geven Handelingen tijdens de werkzaamheden: 4) Voorkom te dichte nadering door passend toezicht; Handelingen na beëindigen werkzaamheden: 5) Verwijder de markeringen.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 26 van 62
Toelichting 1) Markeer de werkplek grenzen; De werkplek kan gemarkeerd worden met waarschuwingslinten, -vlaggen, -touwen, -borden, hekwerken enzovoort. Het personeel kan de werkplek niet onbedoeld betreden. 2) Zorg voor een stabiele plaats; Een stabiele plaats zorgt er voor dat het personeel beide handen vrij heeft om te kunnen werken. 3) Instructie geven Voor aanvang van de werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke het personeel instrueren over: • De grens van de gevarenzone (vast te stellen op basis van werkmethode, gebruikt gereedschap en materialen); • Het aanhouden van veilige afstanden; • De getroffen veiligheidsmaatregelen; • De noodzaak van veiligheidsbewust gedrag. Hierbij moet aandacht gegeven worden aan bijzonderheden van de werkplek en ongewone omstandigheden. De instructie moet worden herhaald: • Na een werkonderbreking (langer dan 4 uur); • Wanneer de werkomstandigheden zijn gewijzigd 4) Voorkom te dichte nadering; De werkverantwoordelijke ziet er op toe dat het personeel dat de werkzaamheden uitvoert niet met delen van het lichaam, gereedschap of materialen in de gevarenzone terecht komt. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar lange voorwerpen, zoals gereedschap, stukken kabel, pijpen ladders enzovoort. . 5) Verwijder de markeringen. Bij beëindiging van de werkzaamheden dienen alle aangebrachte markeringen en waarschuwingen te worden verwijderd.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 27 van 62
8
Werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties
Werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties verdelen we in drie categorieën: • Standaard bedrijfsvoeringshandelingen; o Bedieningshandelingen; o Metingen en beproevingen; o Inspecties; • Elektrotechnische werkzaamheden; o Onderhoud en reparaties; o Vervangingen; o Nieuwbouw, ombouw en uitbreiding; • Niet elektrotechnische werkzaamheden. Voordat met de bedrijfsvoering van elektrotechnische installaties begonnen mag worden, dient de installatieverantwoordelijke een risico-inventarisatie gemaakt te hebben. In deze inventarisatie is ook een beoordeling opgenomen hoe de installatie veilig kan worden bedreven. Voor aanvang van werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties beoordeelt de werkverantwoordelijke de elektrische risico’s. Hij maakt een werkplan waarin is opgenomen op welke wijze de werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. De beoordeling van de elektrische risico’s en de bedrijfsvoering worden vastgelegd en voor 3 jaar bewaard.
8.1
Standaard bedrijfsvoeringshandelingen
De installatieverantwoordelijke moet alle standaard bedrijfsvoeringshandelingen goedkeuren. De installatieverantwoordelijke of de door hem aangewezen werkverantwoordelijke moet worden geïnformeerd indien deze bedrijfsvoeringshandelingen zijn voltooid. Standaard bedrijfsvoeringshandelingen kunnen onder spanning worden uitgevoerd, tenzij anders vermeldt. Indien tijdens standaard bedrijfsvoeringshandelingen de kans bestaat dat actieve delen worden aangeraakt moeten er maatregelen genomen worden om deze actieve delen af te schermen tegen aanrakingsgevaar. Het personeel moet daarnaast gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen tegen aanrakingsgevaar, kortsluiting en vlambogen. Bedieningshandelingen Bedieningshandelingen zijn handelingen die: • De elektrische toestand van een elektrische installatie wijzigen. Ter plaatse of op afstand; • Elektrisch materieel gebruiken; • Materieel aansluiten of losnemen; • Materieel in of uit schakelen.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 28 van 62
Hier vallen de handelingen van leken, die installaties bedienen die voor de bediening door leken zijn ontworpen niet onder. Bijvoorbeeld het inschakelen van een lamp, het insteken van een stekker enzovoorts. Een bijzondere vorm van bedieningshandelingen zijn het uitschakelen en wederinschakelen van elektrische installaties ten behoeve van werkzaamheden. Het uitschakelen voor werkzaamheden en het wederinschakelen na werkzaamheden dient te worden uitgevoerd door minimaal één vakbekwaam persoon. Schakelhandelingen tbv bovenleiding worden omschreven in par. 12. Metingen en beproevingen Onder meten verstaan we alle handelingen die noodzakelijk zijn om de fysieke gegevens van een elektrische installatie te bepalen. Onder beproeven verstaan we alle handelingen die noodzakelijk zijn om de goede werking van elektrische, mechanische of thermische toestand van de installatie inclusief beschermingsvoorzieningen en veiligheidsketens te bepalen. Alle metingen en beproevingen moeten minimaal door één vakbekwaam persoon worden uitgevoerd. Zie NEN 3140 paragraaf 5.3.1 en bijlage H voor richtlijnen bij metingen. Inspecties Een inspectie heeft tot doel: • Te controleren of een elektrische installatie voldoet aan de technische en veiligheidsvoorschriften, zoals deze beschreven zijn in de betreffende normen en eisen van de fabrikant. • Het vaststellen van gebreken, die na ingebruikname zijn ontstaan en die de juiste werking van de installatie in gevaar kunnen brengen of een gevarenbron kunnen veroorzaken. Een inspectie kan bestaan uit: • Visuele controle; • Meting; • Beproeving. Inspectie van een vaste installatie Inspecties van vaste installaties moeten worden uitgevoerd door minimaal één vakbekwaam persoon, die ervaring heeft met het inspecteren van soortgelijke installaties. Bij inspecties dient tenminste te worden uitgegaan van de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke aanleg van de installatie. De installatieverantwoordelijke stelt per installatie en per inspectie schriftelijk vast: • De te inspecteren (deel)installatie; • De uit te voeren inspecties; • De interval tussen twee opeenvolgende inspecties; • De representatieve steekproef.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 29 van 62
Hierbij gebruikmaken van de methodiek van de NEN 3140 paragraaf 5.3.3 en 5.101 en bijlagen I en J. De resultaten van de inspecties worden schriftelijk vastgelegd in inspectierapporten. Deze inspectierapporten worden aangeboden aan de installatieverantwoordelijke die deze ook beheerd. Eventueel noodzakelijke herstellingen moeten in opdracht van de installatieverantwoordelijke getroffen worden binnen de in het rapport gestelde termijn. Inspecties van elektrische arbeidsmiddelen Inspecties van elektrische arbeidsmiddelen moeten worden uitgevoerd door minimaal één voldoende onderricht persoon. Bij inspecties dient tenminste te worden uitgegaan van de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke vervaardiging van het materieel. De elektrische arbeidsmiddelen moeten eenduidig zijn te identificeren. De goedkeuring voor gebruik dient geregistreerd te zijn en herkenbaar op het apparaat aangebracht.
De installatieverantwoordelijke stelt per elektrisch arbeidsmiddel per inspectie schriftelijk vast: • De uit te voeren inspecties; • De interval tussen twee opeenvolgende inspecties; • De representatieve steekproef; • De toe te passen meetmethode; • Eventueel de toe te passen meetinstrumenten. Hierbij gebruikmaken van de methodiek van de NEN 3140 paragraaf 5.1023.3 en 5.101 en bijlagen I, J, K en L. 8.2
Elektrotechnische werkzaamheden
Onderhoud en reparaties Onderhoud en reparaties zorgen er voor dat elektrische installaties en elektrische arbeidsmiddelen in de vereiste toestand worden gehouden of terug gebracht. Elektrotechnisch onderhoud en reparaties worden uitgevoerd door minimaal één voldoende onderricht persoon. De te volgen onderhoudsprocedures moeten zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Tijdelijke onderbreking van werkzaamheden Indien de werkzaamheden tijdelijk moeten worden onderbroken, dient de werkverantwoordelijke alle noodzakelijke maatregelen te treffen om toegang tot ongeïsoleerde delen te voorkomen en het onbevoegd in bedrijf nemen van de installatie te verhinderen. (een korte onderbreking ten behoeve van rustpauzes, weersinvloeden e. d. waarbij de werkplek en directe omgeving niet wordt verlaten, zien we niet als een onderbreking van de werkzaamheden) NEN 3140 paragraaf 7.5.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 30 van 62
Beëindiging van de werkzaamheden Wanneer de werkzaamheden worden beëindigd, draagt de werkverantwoordelijke de installatie over aan de installatieverantwoordelijke. Hierbij is de status van de installatie schriftelijk vastgelegd. NEN 3140 paragraaf 7.6. Vervangingen We rekenen tot de activiteit vervangingen het vervangen van smeltpatronen en lampen. Het vervangen van alle andere componenten van een installatie moeten worden gerekend tot elektrotechnische werkzaamheden. Vervangen van smeltpatronen Conform de NEN 3140 paragraaf 7.4.1 moeten smeltpatronen in spanningsloze toestand worden vervangen. Indien dit door de opbouw van de installatie niet mogelijk is moet het vervangen stroomloos gebeuren. Is dat ook niet mogelijk, dan moet er gewerkt worden met persoonlijke beschermingsmiddelen, die geschikt zijn voor vlambogen en kortsluitingen (zie bijlage G van de NEN 3140). Leken mogen smeltveiligheden vervangen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: • Maximale grote DI of DII (Lees schroefzekeringen/diazed); • Maximaal 25A; • De smeltpatronen zijn zonder gebruik te maken van gereedschap of sleutels toegankelijk; • De smeltpatronen zijn geplaatst in een toestel dat de leek beschermd tegen directe aanraking en het mogelijk veroorzaken van kortsluiting; • De spanning van de installatie is maximaal 400V. Het vervangen van mespatronen wordt uitgevoerd door minimaal één voldoende onderricht persoon, die daarvoor een gerichte instructie heeft ontvangen en beschikt over de juiste hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen. De instructie dient minimaal te voldoen aan bijlage P van de NEN 3140. Vervangen van lampen en toebehoren Conform paragraaf 7.4.2 van de NEN 3140 mogen leken lampen en uittrekbare delen zoals starters vervangen mits de installatie aanrakingsveilig is. De gangbare lamphouders E14 en E27 zijn aanrakingsveilig. 8.3
Niet elektrotechnische werkzaamheden
Niet elektrotechnische werkzaamheden in een elektrotechnische bedrijfsruimte voor laagspanning mogen worden uitgevoerd door: • Leken onder ononderbroken toezicht van minimaal één voldoende onderricht persoon; • Tenminste één voldoende onderricht persoon. Vreemde geleidende delen van steigers, kranen en dergelijken, welke in de gevarenzone kunnen komen dienen deugdelijk geaard te worden met een geschikte beschermingsleiding van voldoende doorsnede. Deze beschermingsleiding dient te worden verbonden tussen het te aarden object en een overspanningsbeveiliging. Deze overspanningsbeveiliging is ook weer verbonden met het minusbeen van het spoor. Zie paragraaf 12.6. Personen die niet-elektrotechnische werkzaamheden uitvoeren dienen minimaal 125cm verwijderd te blijven van niet geïsoleerde actieve delen. Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 31 van 62
9 9.1
Deel 3 Hoogspanning Hoogspanning
Voor de definitie van het toepassingsgebied hoogspanning verwijzen we naar de NEN 3840 hoofdstuk 1. Elektrotechnische werkzaamheden aan laagspanningsinstallaties welke in een tractiestation staan opgesteld vallen onder het bewind van hoogspanning, tenzij de installatieverantwoordelijke schriftelijk heeft vastgesteld dat deze laagspanningsinstallatie voldoende is afgescheiden van de hoogspanningsinstallatie eventueel door het nemen van aanvullende veiligheidsmaatregelen of instructies. Mede het tractiesysteem valt onder het bewind van hoogspanning. 9.2
Indeling werksoorten
De werkzaamheden met betrekking tot hoogspanningsinstallaties zijn verdeeld in de volgende categorieën: • Bedieningshandelingen; • Elektrotechnische onderhoudswerkzaamheden; • Niet-elektrotechnische werkzaamheden. De werkwijze kan daarbij zijn: • Spanningsloos • In de nabijheid van actieve delen Hiervoor zijn standaardprocedures opgesteld. Onder spanning werken aan de hoogspanningsinstallaties is niet toegestaan. Tenzij voor metingen en/of beproevingen de bedrijfsspanning noodzakelijk is. Voor een aantal specifieke werkzaamheden zijn aanvullende bepalingen opgesteld. 9.3
Veiligheidsmiddelen en hulpmiddelen
De werkverantwoordelijke is er verantwoordelijk voor dat gereedschappen, beschermingsmiddelen en hulpmiddelen voldoen aan de geldende normen (zie NEN 3840 paragraaf 4.6). Alle gereedschappen, (persoonlijke)beschermingsmiddelen en hulpmiddelen die worden gebruikt voor een veilige bedrijfsvoering of voor veilig werken aan, met of nabij elektrische installaties moeten voor dat doel geschikt zijn (en door juist onderhoud geschikt blijven) en op de juiste wijze gebruikt worden. Het gebruik van gereedschappen, (persoonlijke)beschermingsmiddelen en hulpmiddelen dient te gebeuren in overeenstemming met de aanwijzingen en/of richtlijnen van de leverancier of fabrikant. Alle gereedschappen, (persoonlijke)beschermingsmiddelen en hulpmiddelen die bij de bedrijfsvoering en werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties worden gebruikt, moeten wanneer ze niet worden gebruikt deugdelijk worden opgeborgen (Bij voorkeur opbergen conform de voorschriften van de leverancier of fabrikant).
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 32 van 62
9.4
Instructie
Conform de NEN 3840 paragraaf 4.2.208 moet er met een regelmaat van minimaal om de drie jaar een herinstructie worden gegeven aan al het conform de norm aangewezen personeel. De Installatieverantwoordelijke bepaald de inhoud van de instructies, de werkverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het geven van de instructie. Dit moet schriftelijk worden vastgelegd en deze gegevens moeten worden verstrekt aan de Installatieverantwoordelijke BRU. Indien de frequentie van het werk laag is, moet de instructie met een hogere frequentie gegeven worden. Aanvullende instructies zijn zeker nodig wanneer: • frequentie van het werk laag is; • de werkmethode is gewijzigd; • de organisatie en/of de procedures zijn gewijzigd; • de installatie ingrijpend is gewijzigd. Na een ernstig elektrotechnisch incident moet al het hoogspanningspersoneel zo snel mogelijk worden geïnformeerd, zeker binnen een jaar na dato. De instructie dient te bevatten: • aard van het incident; • type of soort installatie; • aard van de werkzaamheden; • de gehanteerde procedure en/of werkinstructie; • eventuele (tijdelijke) procedure wijziging (en).
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 33 van 62
10 Standaard procedures In dit hoofdstuk worden een aantal standaard procedures gepresenteerd voor het veilig uitvoeren van werkzaamheden aan, met en nabij elektrische installaties. 10.1 Spanningsloos werken 10.2 Werkzaamheden nabij actieve delen hoogspanning Iedere procedure wordt kort beschreven en in de toelichting wordt de procedure nader uitgewerkt. De procedure en de toelichting vormen een onlosmakelijk geheel. Tenzij anders bepaald moet bij werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties conform één van deze standaard procedures worden gewerkt. 10.1 Spanningsloos werken Het doel van de procedure is te zorgen dat de (deel)installatie op de werkplek spanningsloos en geaard is, zodat de werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. Deze procedure is gebaseerd op de NEN 3840 paragraaf 6.2. Standaard procedure voor spanningsloos werken aan hoogspanningsinstallaties Procedure: SPANNINGSLOOS Iedereen die werkzaamheden verricht aan hoogspanningsinstallaties in spanningsloze toestand moet tenminste voldoende onderrichte persoon zijn of onder toezicht van een vakbekwaam persoon werken. Het treffen van de veiligheidsmaatregelen moet uitgevoerd worden door twee personen, waarvan één minimaal ploegleider is en de ander minimaal vakbekwaam persoon. Ter voorbereiding van de werkzaamheden dient de werkverantwoordelijke de volgende documenten op te stellen; - schakelopdracht; Hierin staan de handelingen beschreven voor het spanningsloos maken van een gedeelte van een elektrotechnische installatie; datum, tijd, locatie, schakelbevoegd personeel staat hierop aangegeven. De schakelopdracht dient minimaal 7 dagen voor uitvoering van werkzaamheden ter goedkeuring te zijn ingediend bij de Installatieverantwoordelijke BRU. - werkinstructie voor het uitvoerende personeel. Deze instructie beschrijft de locatie, werkzaamheden en de risico's van de werkzaamheden voor het uitvoerend personeel. De ploegleider wordt geïnstrueerd door de werkverantwoordelijke volgens de werkinstructie voorafgaand aan de werkzaamheden. Handelingen voor uitvoering van de werkzaamheden 1) bepaal de werkplek en de (deel) elektrische installatie 2) voer de schakelopdracht uit i. o. m. het Bedrijfvoeringscentrum 3) maak de volledige scheiding 4) beveilig tegen weder inschakelen 5) spanningsloosheid vaststellen 6) installatie ontladen 7) aanbrengen aarding en/of kortsluitingen 8) scherm naastgelegen actieve delen af 9) aanbrengen van waarschuwingsborden
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 34 van 62
De werkverantwoordelijke kan nu het uitvoerende personeel toestemming geven om met de werkzaamheden aan te vangen. De werkverantwoordelijke kan dit delegeren aan de ploegleider. Na beëindiging van de werkzaamheden 10) 11) 12) 13)
personeel, materieel en afschermingen verwijderen uit werkgebied verwijderen aardingen en/of kortsluitingen wederinschakelbeveiligingen verwijderen wederinschakelen volgens schakelopdracht: a. bij geen functionele wijziging mag de werkverantwoordelijke (of de ploegleider namens hem) zonder overleg met de installatieverantwoordelijke inschakelen b. na functionele wijziging mag de werkverantwoordelijke (of de ploegleider namens hem) inschakelen na toestemming van de installatieverantwoordelijke
Toelichting op de procedure 1) Werkplek Aan de hand van de verstrekte informatie, zoals werkopdracht of storingsmelding, en de beschikbare tekeningen en documentatie bepalen aan welk deel van de elektrische installatie gewerkt moet worden. 2) Scheiden Het deel van de elektrische installatie waaraan gewerkt moet gaan worden scheiden van alle voedingsbronnen. De scheiding moet bestaan uit een luchtweg of een even doelmatige isolatie die ervoor zorgt dat en geendoorslag kan plaatsvinden op de scheidingsplaats. 3) Beveiligen Al het schakelmateriaal moet worden beveiligd tegen wederinschakelen indien dit is gebruikt voor het scheiden van de elektrische deel installatie. Deze beveiliging wordt bij voorkeur uitgevoerd door de blokkering van het bedieningsmechanisme. Het plaatsen van dummy’s is ook toegestaan. In elektrische bedrijfsruimten is het aanbrengen van waarschuwingsborden “NIET SCHAKELEN” ook toegestaan. 4) Testen Aan alle polen en fasen van de elektrische installatie moet de spanningsloze toestand worden aangetoond, zo dicht mogelijk op of bij de werkplek. Direct voor en na het aantonen van de spanningsloze toestand moet het spanningsaanwijsinstrument worden gecontroleerd op juiste werking. Werkzaamheden aan kabels en leidingen dient de juiste kabel/leiding te worden geïdentificeerd door: • Het volgen van de kabel/leiding vanaf begin of eind; • Meting met behulp van kabelzoek- en selectieapparatuur. Kabels/leidingen worden altijd geknipt met behulp van daarvoor geschikte kabelknipapparatuur, de kabels dienen vooraf spanningsloos gemaakt te zijn. Het gebruik van kabelknipmateriaal op niet geïdentificeerde kabels is alleen na toestemming van de installatieverantwoordelijke toegestaan. De installatieverantwoordelijke mag deze taak ook schriftelijk delegeren aan de werkverantwoordelijke.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 35 van 62
5) Ontladen Indien restlading op de gescheiden elektrische installatie aanwezig kan zijn, moet deze volledig gescheiden installatie worden ontladen. Vooraf dient altijd de afwezigheid van de bedrijfsspanning te zijn aangetoond. 6) Aarden, kortsluiten Alle delen van de hoogspanningsinstallatie waaraan gewerkt gaat worden, dienen geaard en kortgesloten te zijn. De werkverantwoordelijke of namens hem de ploegleider draagt zorg voor het aanbrengen van deze verbindingen. Het aansluiten van aard- en kortsluitgarnituren dient altijd eerst op de aardingsvoorziening te gebeuren en daarna pas op de te aarden/kortsluiten installatie. Aard- en kortsluitgarnituren dienen zo dichtmogelijk of op de werkplek te worden aangebracht. Na aanbrengen van de aardingsgarnituur het bordje ‘geaard’ plaatsen aan het geaarde installatiedeel. Indien tijdens de werkzaamheden geleiders onderbroken of verbonden worden en waarbij het risico bestaat, dat er een potentiaalverschil ontstaat, dienen op de werkplek passende maatregelen te worden genomen. Bijvoorbeeld door potentiaalvereffening of aanvullende aarding aan te brengen. Bij geïsoleerde geleiders moeten alle geleiders die op de werkplek binnenkomen aan alle zijden van de werkplek worden geaard en kortgesloten. Minimaal moet één van deze aard- en kortsluitverbindingen vanaf de werkplek zichtbaar zijn. Indien de aard- en kortsluitverbindingen niet zichtbaar zijn op de werkplek, moet worden gezorgd voor materieel of toestellen voor aarding op de werkplek. Of andere signaleringsinrichtingen welke de aarding en kortsluiting kunnen signaleren op de werkplek. 7) Afschermen Indien in de nabijheid van de werkplek niet afgeschermde onder spanning staande delen van de elektrische installatie aanwezig zijn, moet worden voorkomen, dat deze aangeraakt kunnen worden. Hiervoor kunnen schermen, afdekkappen, isolerende omhulsels en afschermtules worden gebruikt. Indien deze niet beschikbaar zijn moet de afscherming door veilige afstand worden gecreëerd. Deze afstand is afhankelijk van de spanning van het actieve deel. Zie NEN 3840 bijlage A. 8) Aanbrengen van waarschuwingsborden Daar waar nodig moeten extra waarschuwingsborden worden geplaatst zoals ‘geaard’, ‘onder spanning’ en ‘niet schakelen’
9) Personeel, materieel en afscherming verwijderen Nadat de werkzaamheden zijn afgerond en gecontroleerd moeten alle aanwezigen worden geïnformeerd dat de installatie waaraan gewerkt is weer onder spanning gebracht gaat worden. Personeel en materieel dat niet meer noodzakelijk is voor het wederinschakelen verlaat het werkgebied en hierna mag met de procedure onderspanning brengen worden gestart. Op het moment dat één van de veiligheidsmaatregelen van de werkplek is verwijderd moet de installatie gezien worden als spanning voerend.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 36 van 62
10) Aarding en kortsluiting verwijderen Alle voor de werkzaamheden aangebrachte aardingen en kortsluitingen moeten worden verwijderd. Iedere verbinding wordt eerst van de installatie losgemaakt en als laatste van de aardpunt losgenomen.
11) Beveiligingen verwijderen Alle vergrendelingen, waarschuwingsborden en andere voorzieningen die zijn gebruikt om ongewild wederinschakelen te voorkomen moeten worden verwijderd. 10.2 Werkzaamheden nabij actieve delen hoogspanning Bij werkzaamheden nabij actieve delen met een spanning hoger dan een lage spanning (NEN 3140 paragraaf 3.6.1) en van de tractieinstallatie, moeten deze actieve delen worden afgeschermd tegen aanraking en het betreden van de gevaren zone. Indien bij werkzaamheden nabij een elektrische installatie het niet mogelijk of wenselijk is om de spanning van deze installatie uit te schakelen, dient één van de procedures werken nabij actieve delen gevolgd te worden. Hierbij kan men kiezen uit afschermingen aanbrengen of voldoende afstand creëren tot de actieve delen. Standaard procedure voor het werken nabij actieve delen hoogspanning Procedure: IN DE NABIJHEID VAN ACTIEVE DELEN Werkzaamheden nabij afgeschermde actieve delen mogen uitsluitend uitgevoerd worden door: • Plaatsen van markeringen en afscherming door minimaal een Ploegleider; • Minimaal: voldoende onderrichte personen; • Leken, onder ononderbroken toezicht van tenminste een vakbekwaam persoon. Handelingen voor aanvang werkzaamheden: 1) 2) 3) 4)
Markeer de werkplek grenzen; Plaats de afscherming (en); Zorg voor een stabiele plaats; Instructie geven
Handelingen na beëindigen werkzaamheden: 5) Verwijder de afschermingen; 6) Verwijder de markeringen. Toelichting 1) Markeer de werkplek grenzen; De werkplek kan gemarkeerd worden met waarschuwingslinten, -vlaggen, -touwen, -borden, hekwerken enzovoort. Het personeel kan de werkplek niet onbedoeld betreden.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 37 van 62
2) Plaats de afscherming (en); Beschermen tegen elektrisch gevaar mag worden bereikt door het plaatsen van schermen, afdekkappen, afschermtules en isolerende omhulsels. De beschermingsvoorzieningen moeten zodanig worden gekozen en aangebracht, dat ze voldoende bescherming bieden tegen de te verwachten elektrische en mechanische belastingen. Het aanbrengen van deze beschermingsvoorzieningen moet gebeuren door twee personen, waarvan één minimaal vakbekwaam persoon is en de ander minimaal ploegleider is. Indien deze afschermingen worden aangebracht nabij spanningvoerende elektrische installaties moeten er gereedschappen en/of toestellen worden gebruikt, waardoor de persoon niet binnen de gevarenzone kan komen. Indien dit niet mogelijk is, moet het aanbrengen van de afschermingen spanningsloos worden uitgevoerd. Indien de afschermingen in de gevarenzone moeten worden aangebracht, moet dit spanningsloos worden gedaan. 3) Zorg voor een stabiele plaats; Een stabiele plaats zorgt er voor dat het personeel beide handen vrij heeft om te kunnen werken. 4) Instructie geven Voor aanvang van de werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke (of namens hem de ploegleider) het personeel instrueren over: • Het aanhouden van veilige afstanden; • De getroffen veiligheidsmaatregelen; • De noodzaak van veiligheidsbewust gedrag. Hierbij moet aandacht gegeven worden aan bijzonderheden van de werkplek en ongewone omstandigheden. De instructie moet worden herhaald: • Na een werkonderbreking (langer dan 4 uur); • Wanneer de werkomstandigheden zijn gewijzigd 5) Verwijder de afschermingen; Indien de beschermingsvoorzieningen zijn aangebracht in de gevarenzone dienen deze spanningsloos te worden verwijderd. 6) Verwijder de markeringen. Bij beëindiging van de werkzaamheden dienen alle aangebrachte markeringen en waarschuwingen te worden verwijderd.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 38 van 62
Procedure: AFSTAND HOUDEN HOOGSPANNING Werkzaamheden nabij niet afgeschermde actieve delen, waarbij de veiligheid wordt gegarandeerd door het houden van voldoende afstand, mogen uitsluitend uitgevoerd worden door: • Minimaal vakbekwaam personen; Handelingen voor aanvang werkzaamheden: 1) Markeer de werkplek grenzen; 2) Zorg voor een stabiele plaats; 3) Instructie geven Handelingen tijdens de werkzaamheden: 4) Voorkom te dichte nadering door passend toezicht; Handelingen na beëindigen werkzaamheden: 5) Verwijder de markeringen. Toelichting 1) Markeer de werkplek grenzen; De werkplek kan gemarkeerd worden met waarschuwingslinten, -vlaggen, -touwen, -borden, hekwerken enzovoort. Het personeel kan de werkplek niet onbedoeld betreden. 2) Zorg voor een stabiele plaats; Een stabiele plaats zorgt er voor dat het personeel beide handen vrij heeft om te kunnen werken. 3) Instructie geven Voor aanvang van de werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke (of namens hem de ploegleider) het personeel instrueren over: • De grens van de gevarenzone (vast te stellen op basis van werkmethode, gebruik gereedschap en materialen); • Het aanhouden van veilige afstanden; • De getroffen veiligheidsmaatregelen; • De noodzaak van veiligheidsbewust gedrag. Hierbij moet aandacht gegeven worden aan bijzonderheden van de werkplek en ongewone omstandigheden. De instructie moet worden herhaald: • Na een werkonderbreking (langer dan 4 uur); • Wanneer de werkomstandigheden zijn gewijzigd. 4) Voorkom te dichte nadering; De werkverantwoordelijke (of namens hem de ploegleider) ziet er op toe dat het personeel dat de werkzaamheden uitvoert niet met delen van het lichaam, gereedschap of materialen in de gevarenzone terecht komt. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar lange voorwerpen, zoals gereedschap, stukken kabel, pijpen ladders enzovoort.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 39 van 62
5) Verwijder de markeringen. Bij beëindiging van de werkzaamheden dienen alle aangebrachte markeringen en waarschuwingen te worden verwijderd.
11 Werkzaamheden aan of nabij elektrische hoogspanningsinstallaties 11.1 Algemeen Werkzaamheden aan of nabij elektrische installaties verdelen we in drie categorieën: • Bedieningshandelingen; • Elektrotechnische werkzaamheden; • Niet elektrotechnische werkzaamheden. Voordat er met de bedrijfsvoering van elektrotechnische installaties begonnen mag worden, dient de installatieverantwoordelijke een risico-inventarisatie gemaakt te hebben. In deze inventarisatie is ook een beoordeling opgenomen hoe de installatie veilig kan worden bedreven. Voor aanvang van werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties beoordeelt de werkverantwoordelijke de elektrische risico’s. Hij maakt een werkplan waarin is opgenomen op welke wijze de werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in ruimtes waar delen van de elektrische hoogspanningsinstallatie niet of niet volledig zijn beschermd tegen directe of indirecte aanraking, dan mag de desbetreffende ruimte alleen worden betreden in aanwezigheid van een tweede daartoe bevoegd persoon. 11.2 Bedieningshandelingen Alle handelingen die bedoeld zijn om de elektrische toestand van een elektrische installatie te wijzigen zijn bedieningshandelingen. Bedieningshandelingen kunnen ter plekke of op afstand worden uitgevoerd. Bedieningshandelingen ten behoeve van werkzaamheden moeten vooraf zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. De gereed melding van de werkzaamheden moet ook bij de installatieverantwoordelijke worden gedaan, of bij een door hem aangewezen werkverantwoordelijke. Bedieningshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering mogen worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de installatieverantwoordelijke. Deze handelingen kunnen achteraf, eventueel periodiek aan de installatieverantwoordelijke worden gerapporteerd. Bedieningshandelingen in een hoogspanningsruimte worden uitgevoerd door minimaal een ploegleider, in aanwezigheid van een tweede tenminste vakbekwaam persoon. In overzichtelijke installaties, waarbij elektrische gevaren alleen optreden in bijzondere situaties, mogen bedieningshandelingen worden uitgevoerd door tenminste één vakbekwaam persoon. Bedieningshandelingen in complexe installaties, waarbij de bediening wordt gecoördineerd vanuit één punt, mogen worden uitgevoerd door een Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 40 van 62
bedieningsdeskundige. Hierbij gaat het om het (op afstand) uitvoeren van bedieningshandelingen of het opdracht geven tot bedieningshandelingen om de continuïteit van het proces en de veiligheid van het personeel te waarborgen. Deze bedieningshandelingen moeten worden uitgevoerd volgens bedrijfsinstructies, die zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Bedieningsdeskundigen mogen binnen het raamwerk van deze instructie ook opdrachten geven voor bedieningshandelingen die niet op afstand kunnen worden uitgevoerd. 11.3 Elektrotechnische werkzaamheden Voor aanvang van de elektrotechnische werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke bij de installatieverantwoordelijke een schakelopdracht indienen en laten goedkeuren, waarin minimaal is opgenomen: • betrokken werkverantwoordelijke en/of ploegleider; • betrokken installatiedelen; • de aard van de werkzaamheden en de gevolgen voor de installatie; • de bijzondere gevaren en kenmerken van de installatie. Daarnaast moet zijn vastgesteld dat de betreffende werkverantwoordelijke en ploegleider voldoende kennis heeft van de installatie (en ervaring met soortgelijke installaties) hebben om een veilig verloop van de werkzaamheden te garanderen. Elektrotechnische werkzaamheden in een hoogspanningsruimte worden uitgevoerd door minimaal één ploegleider, in aanwezigheid van een tweede tenminste vakbekwaam persoon. Metingen en beproevingen Onder meten verstaan we alle handelingen die noodzakelijk zijn om de fysieke gegevens van een elektrische installatie te bepalen. Onder beproeven verstaan we alle handelingen die noodzakelijk zijn om de goede werking of elektrische, mechanische of thermische toestand van de installatie inclusief beschermingsvoorzieningen en veiligheidsketens te bepalen. Alle metingen en beproevingen moeten minimaal door een voldoende onderricht persoon worden uitgevoerd. Zie NEN 3840 paragraaf 5.3.1 en 5.3.2 voor richtlijnen bij metingen. Het aflezen van vast geïnstalleerde meters en het opnemen van tellerstanden, waarbij geen gevaar bestaat dat ongeïsoleerde actieve delen kunnen worden aangeraakt, mag worden uitgevoerd door tenminste één voldoende onderricht persoon. Inspecties Een inspectie heeft tot doel: • Te controleren of een elektrische installatie voldoet aan de technische en veiligheidsvoorschriften, zoals deze beschreven zijn in de betreffende normen en eventueel de eisen van de fabrikant. • Het vaststellen van gebreken, die na ingebruikname zijn ontstaan en die de juiste werking van de installatie in gevaar kunnen brengen of een gevarenbron kunnen veroorzaken. Een inspectie kan bestaan uit: • Visuele controle; • Meting; • Beproeving.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 41 van 62
Inspectie van een vaste installatie Inspecties van vaste installaties moeten worden uitgevoerd door minimaal één vakbekwaam persoon, die ervaring heeft met het inspecteren van soortgelijke installaties. Bij inspecties dient te worden uitgegaan van ten minste de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke aanleg van de installatie. Tenzij anders bepaald door het bevoegde gezag. De installatieverantwoordelijke stelt per installatie en per inspectie schriftelijk vast: • De te inspecteren (deel)installatie; • De uit te voeren inspecties; • De interval tussen twee opeenvolgende inspecties; • De representatieve steekproef. Hierbij gebruikmaken van de methodiek van de NEN 3840 paragraaf 5.3.3. De resultaten van de inspecties worden schriftelijk vastgelegd in inspectierapporten. Eventueel noodzakelijke herstellingen moeten in opdracht van de installatieverantwoordelijke getroffen worden binnen de in het rapport gestelde termijn. Onderhoud en reparaties Onderhoud en reparaties zorgen er voor, dat elektrische installaties en elektrische arbeidsmiddelen in de vereiste toestand worden gehouden of teruggebracht. Elektrotechnisch onderhoud en reparaties worden uitgevoerd door minimaal een voldoende onderricht persoon. De te volgen onderhoudsprocedures moeten zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Indien bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden het risico van directe aanraking, kortsluiting of vlambogen aanwezig is, moet volgens een passende standaardprocedure worden gewerkt. Tijdelijke onderbreking van werkzaamheden Indien de werkzaamheden tijdelijk moeten worden onderbroken, dient de werkverantwoordelijke alle noodzakelijke maatregelen te treffen om toegang tot ongeïsoleerde delen te voorkomen en het onbevoegd in bedrijf nemen van de installatie te verhinderen. (een korte onderbreking ten behoeve van rustpauzes, weersinvloeden e. d. waarbij de directe werkplek en omgeving niet wordt verlaten, zien we niet als een onderbreking van de werkzaamheden, zie NEN 3840 paragraaf 6.1.0202 en NEN 3840 paragraaf 7.5. Beëindiging van de werkzaamheden Wanneer de werkzaamheden worden beëindigd, draagt de werkverantwoordelijke de installatie over aan de installatieverantwoordelijke. Hierbij is de status van de installatie schriftelijk vastgelegd. NEN 3840 paragraaf 7.6. Vervangingen We rekenen tot de activiteit vervangingen het vervangen van HS-smeltpatronen. Het vervangen van alle andere componenten van een installatie moeten worden gerekend tot elektrotechnische werkzaamheden.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 42 van 62
Vervangen van HS-smeltpatronen Conform de NEN 3840 paragraaf 7.4.1 moeten smeltpatronen in spanningsloze toestand worden vervangen. Indien dit door de opbouw van de installatie niet mogelijk is moet er een procedure worden gevolgd voor het onder spanning vervangen van de zekeringen. Dit moet in overleg met de installatieverantwoordelijke. 11.4 Niet elektrotechnische werkzaamheden Niet elektrotechnische werkzaamheden in een hoogspanningsruimte mogen worden uitgevoerd door: • Leken onder ononderbroken toezicht van minimaal één vakbekwaam persoon; • een voldoende onderricht persoon onder regelmatig toezicht van één vakbekwaam persoon; • Tenminste één vakbekwaam persoon. Een aantal niet elektrotechnische werkzaamheden (zoals o. a. lassen, slijpen en boren) brengen een aantal specifieke gevaren met zich mee in hoogspanningsruimten. Daarom moet voor aanvang van deze werkzaamheden bij de installatieverantwoordelijke een werkplan worden ingediend met daarin aangegeven: • betrokken werkverantwoordelijke en ploegleiders; • de aard van de werkzaamheden; • de bijzondere gevaren en kenmerken van de betreffende werkzaamheden. Vreemde geleidende delen van steigers, kranen en dergelijke, welke in de gevarenzone kunnen komen dienen deugdelijk geaard te worden met een geschikte beschermingsleiding van voldoende doorsnede. Deze beschermingsleiding dient te worden verbonden tussen het te aarden object en een overspanningsbeveiliging. Deze overspanningsbeveiliging is ook weer verbonden met het minusbeen van het spoor. Zie paragraaf 12.6. Personen die niet-elektrotechnische werkzaamheden uitvoeren dienen minimaal 150cm verwijderd te blijven van niet geïsoleerde actieve delen.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 43 van 62
12 Bovenleiding aanvullende bepalingen Situaties welke in dit hoofdstuk niet specifiek worden behandeld dienen overeenkomstig de voorgaande hoofdstukken te worden behandeld. 12.1 Werkzaamheden aan een spanningsloze bovenleiding Onder bovenleiding verstaan we: • Alle blanke geleiders ( rijdraden, draagkabel, hangdraden enz.); • Isolatoren; • Leidingonderbrekers; • Contactstukken. Deze delen staan normaal gesproken onder bedrijfsspanning. Indien bovenleiding werkzaamheden spanningsloos gebeuren, wordt dit uitgevoerd volgens de standaard procedure voor spanningsloos werken. In afwijking van de standaard procedure voor spanningsloos werken mag de spanningstester getest worden voor het volledig scheiden. Het te gebruiken aardingsgarnituur moet bestaan uit een 35mm2 kortsluitkabel met de daartoe benodigde klemmen voor het aanbrengen van een goede verbinding aan het retourbeen en de andere zijde aan de bovenleiding. Bovenleidingaardes moeten in het zicht geplaatst worden van de werkplek en mogen maximaal 2000 meter uit elkaar geplaatst worden. 12.2 Onder spanning werken aan de bovenleiding Onder spanning werken vindt alleen plaats na toestemming van de installatieverantwoordelijke. De volgende werkzaamheden mogen onder voorwaarden onder spanning worden uitgevoerd: • Inspecties en metingen; o Alleen indien voor de metingen de bedrijfsspanning noodzakelijk is; o Visuele inspecties uitgevoerd vanaf spoorstaaf niveau; Bij tunnels en onderdoorgangen en dergelijken is de afstand tussen spanning en aarde vaak te klein om onder spanning te kunnen/mogen werken. Op deze locaties dient dan ook altijd spanningsloos gewerkt te worden. 12.3 Schakelhandelingen Indien schakelhandelingen tot gevolg hebben, dat de elektrische installatie langdurig een afwijkende bedrijfssituatie heeft, moeten deze vooraf bij de installatieverantwoordelijke worden gemeld. Indien noodzakelijk informeert de installatieverantwoordelijke de overige belanghebbenden. In de bovenleiding zijn de schakelhandelingen als volgt onder te verdelen: • Schakelhandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering; • Spanningsloos schakelen voor werkzaamheden aan de bovenleiding; • Spanningsloos schakelen voor werkzaamheden aan tractiestroomkabels; • Het op afstand in/uit schakelen van een onderstation of gelijkrichter groep.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 44 van 62
Schakelhandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering Alle schakelhandelingen welke tot doel hebben het in stand houden van de tractiestroomvoorziening. Zoals het doorkoppelen van secties, groepen of voedingspunten. Schakelhandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering wordt uitgevoerd door minimaal één bedieningsdeskundige. Spanningsloos schakelen voor werkzaamheden aan de bovenleiding Alle handelingen met tot doel het spanningsloos maken, veiligstellen, beveiligen tegen wederinschakelen en/of wederinschakelen van de bovenleiding worden uitgevoerd door minimaal een ploegleider bvl in het bijzijn van minimaal één voldoende onderricht persoon bvl. In de remise of wasplaats mag een minimaal voldoende onderricht persoon van de onderhoudsdienst na instructie van de lokale installatie de bovenleiding spanningsloos schakelen en/of wederinschakelen. Deze installatie schakelt na bediening het gewenste stuk bovenleiding spanningsloos en aard deze automatische. Bij een calamiteit mag een voldoende onderricht persoon bvl van de calamiteitendienst de bovenleiding spanningsloos schakelen en veiligstellen. Het wederinschakelen van de bovenleiding na een calamiteit wordt gedaan door minimaal een ploegleider bvl in opdracht van een werkverantwoordelijke. Zie ook 8. 1 en 8. 2 van Kader Werkzaamheden Tramweg.
Spanningsloos schakelen voor werkzaamheden aan tractiestroomkabels Een tractiestroomkabel is een kabel die loopt vanaf de snelschakelaar in het tractiestation, eventueel via scheiders naar de bovenleidingschakelaar aan de bovenleidingmast/portaal. Het spanningsloos schakelen, veiligstellen, beveiligen tegen wederinschakelen en/of wederinschakelen van tractiestroomkabels moet door minimaal één ploegleider OS worden uitgevoerd in het bijzijn van minimaal één vakbekwaam persoon OS. Het uitrijden van de snelschakelaars dient in een onderstation plaats te vinden. De uit te voeren werkzaamheden aan tractiestroomkabels worden gedaan volgens de standaard procedure voor spanningsloos werken hoogspanning.
Het op afstand in/uit schakelen van een onderstation of gelijkrichter groep Het op afstand uit laten schakelen van een tractiegroep of het complete tractiestation bij het bedrijfsvoering centrum moet worden gedaan door ten minste één ploegleider in aanwezigheid van een tweede ten minste vakbekwaam persoon. Bij een calamiteit mag een voldoende onderricht persoon van de brandweer, een voldoende onderricht persoon van de calamiteitendienst of de verkeersleiding opdracht geven tot het laten uitschakelen van een onderstation door het bedrijfsvoering centrum. Het op afstand terug onder spanning brengen van een tractiegroep of onderstation bij het bedrijfsvoering centrum moet door minimaal één ploegleider worden gedaan.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 45 van 62
12.4 Werken aan installaties in de nabijheid van de bovenleiding De installaties in de nabijheid van de bovenleiding kunnen de volgende installaties zijn: • Tram waarschuwingslichtinstallaties; • Elektrische wisselbediening; • Blikseminslag/overspanningsbeveiligingen; • Signaalinstallaties in remises en werkplaatsen. Werkzaamheden aan deze installaties geschied volgens de standaard procedure spanningsloos werken laagspanning. Extra aandacht verdienen de eventueel aanwezige hulpstroomketens in deze installaties. 12.5 Werkzaamheden aan de retour Werkzaamheden aan de retour waarbij het retourstroomcircuit onderbroken kan worden: • Spoorstaaf breuk of spoorstaaf vervangingen; • Vernieuwen retourstroomverbinders; • Retourkabels tussen spoorstaaf en onderstation onderbreken. Bij deze werkzaamheden moeten passende maatregelen worden genomen, zodat het retourcircuit niet wordt onderbroken en er geen volledige tractiespanning over de open verbinding komt te staan. Werkzaamheden die het retourcircuit kunnen onderbreken waarbij passende maatregelen worden genomen moeten vooraf door de installatieverantwoordelijke schriftelijk worden goedgekeurd. De werkzaamheden aan de retour mogen pas aanvangen nadat de werkverantwoordelijke heeft vastgesteld dat er voldoende doorsnede voor geleiding van de retourstroom is overgebleven. Waar mogelijk mogen tijdelijke overbruggingsleidingen van voldoende dikte worden aangebracht om de retourstroom te geleiden. Indien de retourleiding wordt onderbroken en er geen tijdelijke overbrugging mogelijk is moeten de voedende onderstations worden uitgeschakeld en zeker gesteld dat er geen retourstroom over het werkgebied kan lopen. Tijdens retourwerkzaamheden moeten ook de hulpstroomketens binnen en achter de werkplek, die gevoed worden uit de bovenleiding, worden uitgeschakeld. 12.6 Niet elektrotechnische werkzaamheden Niet elektrotechnische werkzaamheden nabij de onder spanning staande bovenleiding mogen worden uitgevoerd door leken, van minimaal 18 jaar, onder ononderbroken toezicht van een vakbekwaam persoon. Schilderen Bovenleidingmasten mogen worden geschilderd, terwijl de bovenleiding onder spanning staat. Hierbij dient men er voor te zorgen, dat mens en middelen niet binnen de gevarenzone kan komen, door minimaal 150 cm afstand te houden tot spanning voerende delen. Hierbij moeten isolatoren, schakelaars en dergelijke ook als geheel onder spanning staand beschouwd worden.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 46 van 62
Snoeien Snoeiwerkzaamheden mogen nabij de onder spanning staande bovenleiding worden uitgevoerd, zolang daarbij minimaal 150 cm afstand wordt bewaard tot onder spanning staande onderdelen. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld vallend snoeisel. In alle andere gevallen moeten de snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd bij een spanningsloze bovenleiding. Hijs-, takel-, hei- en graafwerkzaamheden Hijs-, takel-, hei- en graafwerkzaamheden binnen een straal van 5 meter, gemeten vanaf de verticale projectie van de dichtstbijzijnde geleider van de bovenleiding, mogen alleen na overleg en met schriftelijke toestemming van de installatieverantwoordelijke worden uitgevoerd. Dit geldt ook onverkort indien het betreffende materieel binnen valbereik van de bovenleiding werkzaamheden uitvoert. De installatieverantwoordelijke kan aanvullende veiligheidseisen stellen, zoals potentiaal vereffeningsleidingen of kortsluitverbindingen tussen retour en werktuig. Hiervoor dient de onderstaande richtlijn te worden gebruikt voor het aanbrengen van een kraanaarde. Algemeen Indien een werktuig binnen valbereik komt van de bovenleiding, maakt de uitvoerende partij een risico inventarisatie die hij aanbiedt aan de installatieverantwoordelijke. Na beoordeling door de installatieverantwoordelijke kunnen daar de volgende maatregelen uit komen; 1. Geen maatregelen. 2 2. Aanbrengen van een verbinding (minimaal 50 mm ) tussen machine en het retourbeen van het spoor via een doorslagveiligheid. Hierbij is de maximale lengte van de kabel 50 meter. Dit geeft een afschakeling van BRU installatie mocht het hoge object de spanningsvoerende delen van de bovenleiding raken. 3. Bij langdurige installaties het slaan van een aardelektrode (<10 ohm) nabij het hoge object ter bescherming van BRU installaties. 4. Het spanningsloos schakelen van de bovenleiding. Bovenstaande werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door minimaal een bevoegd persoon die een instructie heeft gekregen van een werkverantwoordelijke. Hijs-, takel-, hei- en graafwerkzaamheden onder de onder spanning staande bovenleiding zijn toegestaan indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: • Het materieel heeft een hoogte begrenzer en kan de dichtstbijzijnde blanke geleider niet dichter benaderen dan 50 cm. Let op: indien materieel niet op het spoor of weg rijden, maar in een oneffen cunet, kan het lager instellen van de hoogtebegrenzing noodzakelijk zijn. • Materieel zonder hoogte begrenzing mag de dichtstbijzijnde blanke actieve geleider niet dichter dan 100 cm worden genaderd. Indien niet aan deze voorwaarden voldaan kan worden moet de bovenleiding spanningsloos gemaakt worden. Bij heiwerkzaamheden kan de installatieverantwoordelijke bepalen, dat deze alleen uitgevoerd mogen worden bij een spanningsloze bovenleiding.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 47 van 62
13 Rollend materieel aanvullende bepalingen Werkzaamheden aan rollend materieel worden normaal gesproken uitgevoerd volgens de standaardprocedures. Voor sommige werkzaamheden (testen, beproeven en protocolleren) kan het noodzakelijk zijn om het rollend materieel onder spanning te brengen. Tijdens deze werkzaamheden zijn mogelijk spanning voerende delen vrij toegankelijk. Om te kunnen testen, beproeven of protocolleren kan rollend materieel op een externe voedingsbron worden aangesloten: • De tractievoedingsspanning door de pantograaf tegen de bovenleiding in de remise of werkplaats te zetten (dit is de voorkeursoptie); • Een tractievoeding doormiddel van een kabel aan te sluiten op het rollend materieel aan de ene kant en een speciaal aansluitpunt aan de bovenleiding; • Een depotvoeding van 3x400V wisselspanning met een kabel; • Een depotvoeding van 24 V gelijkspanning met een kabel. Het onder spanning brengen van het rollend materieel mag alleen nadat alle aan het rollend materieel werkend personeel is ingelicht. Uitvoering door minimaal één vakbekwaam persoon. Het aansluiten en weer afkoppelen van de voedingen die niet door rechtstreeks contact tussen rijdraad en pantograaf worden aangesloten moeten door minimaal één vakbekwaam persoon met een aanvullende specifieke instructie worden aangesloten.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 48 van 62
14 Schakelopdracht 14.1 Schakelopdracht Voor het schakelen van de elektrotechnische installaties bij BRU zijn voor een tweetal gevallen schakelopdrachten nodig. Deze schakelopdrachten zijn nodig voor een duidelijke communicatie met het bedrijfsvoeringscentrum. Het betreft een schakelopdracht voor de onderstaande installaties; - Bovenleiding 750V - Tractiestations 750V / 10kV Voor een juiste communicatie tussen minimaal één ploegleider buiten en de bedieningsdeskundige op het bedrijfsvoeringscentrum wordt er een schakelopdracht opgesteld voor de schakelhandelingen die moeten worden verricht voor het creëren van een veilige werkplek. Een schakelopdracht moet worden opgesteld als er werkzaamheden moeten worden uitgevoerd in de nabijheid van spanningsvoerende delen en/of als er spanningsvoerende delen moeten worden vrijgeschakeld ten behoeve van inspectie, onderhoud of werkzaamheden. De schakelopdrachten dienen na verstrekking van de WWT direct opgesteld en verstrekt te worden aan de Installatieverantwoordelijke ter beoordeling. Drie dagen voor uitvoering van de schakelopdracht worden er geen wijzigingen meer geaccepteerd. 14.2 Schakelopdracht Bovenleiding 750 V 14.2.1 Schakelopdracht Bovenleiding 750 V Voor het vrijschakelen van de bovenleiding van de Sunijlijn moet er geschakeld worden met de bovenleidingscheiders die zowel hand- of motorbediend zijn. Door het invullen van alle items op de schakelopdracht die gevraagd worden zal de schakelopdracht in behandeling worden genomen door de installatieverantwoordelijke. Deze zal de schakelopdracht nazien en bij juistheid goedkeuren. Hierna zal deze worden verstrekt aan het bedrijfsvoeringscentrumen worden terug gestuurd aan de aanvrager. Voor het vrijschakelen van bovenleidinggroepen, die terug te vinden zijn op de schakelschema's, zal er eerst een aanvraag voor een buitendienststelling moeten worden gedaan volgens het Kader Werkzaamheden Tramweg. 14.2.2 Invullen schakelopdracht bovenleiding 750 V Firmanaam; Hier wordt de firmanaam ingevuld met eventuele toevoegingen. Retourfaxnummer; Het faxnummer waar de goedgekeurde en ondertekende fax door de installatieverantwoordelijke retour moet worden gefaxt. WWT nummer; Het WWT nummer waaraan de schakelopdracht is gekoppeld. Werkplek; Indien een WWT uit meerdere werkplekken bestaat wordt hier de werkplek aanduiding ingevuld (bijvoorbeeld A, B of C). Beheergebied bedrijfsvoeringscentrum; Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 49 van 62
Voor BRU is het bedrijfsvoeringscentrum van de RET te Rotterdam. Volgnummer BRU; De Installatieverantwoordelijke vult hier het volgnummer in voor de registratie binnen BRU, dit nummer wordt ook ter referentie van de schakelopdracht gebruikt. Datum van de werkzaamheden; Hier de periode invullen van de duur van de schakelopdracht. De datum velden moeten op de volgende wijze worden ingevuld: 14-03 Het resultaat is dan: vrijdag-14-03-2003. De tijd wordt als volgt ingevuld: 23:30 Plaats van de werkzaamheden; Het eerste deel is een pull-down menu waaruit de juiste optie kan worden gekozen. Bij het tweede deel wordt de plaats ingevuld, standaard staat deze al op Sunij-lijn. Aard van de werkzaamheden; Geef kort en bondig de uit te voeren werkzaamheden op. Dit is met name van belang voor de niet-onderhoudswerken van belang. Voor veel voorkomende werkzaamheden, met name in het onderhoud, zijn hier twee pull-down menu’s ter beschikking waaruit de verschillende werkzaamheden kunnen worden geselecteerd. Deze lijst op het tabblad “Vaste gegevens” kan door u zelf worden aangevuld en gewijzigd. Schakeling; Om misverstanden te voorkomen moet het gebruikte schakelschema met de uitgave worden vermeld en uiteraard de groepsnummers. Ook de groepen die niet direct voor het werk noodzakelijk zijn maar spanningsloos worden en niet meer onder spanning kunnen worden gezet moeten hier worden vermeld. Van de werkverantwoordelijke wordt vereist dat hij kennis heeft van de bedrijfsvoeringaspecten. Deze groepen ook opgeven bij de aanvraag van de WWT. Waarvoor er uitgeschakeld dienen te worden; Alle schakelaars die spanning kunnen brengen op het werkgebied, moeten hier opgegeven worden, ook de koppelschakelaars. Onder plaats wordt de plaatsnaam vermeld en onder object wordt door middel van het pull down menu ingevuld of het om een snelschakelaar of om een bovenleidingschakelaar gaat. Als laatste wordt onder naam de naam van het object ingevuld (A, E ed.). Voor de selectiviteit en veilig werken moet worden geschakeld te; Hier worden alle schakelaars vermeld die binnen het spanningloos gestelde gebied vallen en in verband met veilig werken in of uit dienen te staan. Hierbij moet de selectiviteit in de gaten worden gehouden. Indien de selectiviteit in het geding komt moeten er extra aardsnoeren (werkaardes) worden geplaatst om de selectiviteit te waarborgen.
Bij onbedoeld onder spanning komen van het werkgebied (bijvoorbeeld: spanning-aarde rijden) hebben beide partijen belang bij een goede aarding: • De werkverantwoordelijke moet een veilige werkplek hebben en houden. • De installatieverantwoordelijke wenst een bedrijfszekere installatie buiten het werkgebied.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 50 van 62
Gedurende de schakelperiode zal er in overleg met bedieningsdeskundige Bedrijfsvoeringcentrum worden geschakeld: Indien er bijvoorbeeld onderhoud aan de bovenleidingschakelaars wordt gepleegd moet aan het begin van deze werkzaamheden de betreffende schakelaar gesloten zijn (hoeft dus niet verplicht bij het begin van de spanningsloosstelling). Deze schakelaars worden dan in dit vak vermeld. Na afloop van de werkzaamheden kunnen de schakelaars door de bedieningsdeskundige Bedrijfsvoeringcentrum weer in de stand worden gezet overeenkomstig het schakelschema. Ook hier is de selectiviteit een belangrijk aandachtspunt. Gebruik dit invulveld alleen voor kortdurende werkzaamheden aan een enkele schakelaar, anders is het beter aparte schakelopdrachten voor de werkzaamheden te maken. Vindt wijziging bovenleiding schakelschema plaats: Hier moet “ja” worden ingevuld indien er functionele wijzigingen plaatsvinden. Voor deze werkzaamheden is een acceptatieprotocol en een werkplan vereist. De installatieverantwoordelijke dient dit vooraf goed te keuren. Voor het indienst gaan kan er een groepentest of kortsluitproef worden gevraagd. Opmerking; Hier kunnen zaken worden vermeld die van belang zijn voor de werkzaamheden of de bedrijfsvoering. Ploegleider/telefoon; Dit is een pull-down menu waarin u zelf via het blad “Vaste gegevens” alle ploegleiders met hun telefoonnummers in kunt vullen. Het telefoonnummer is verplicht, de bedieningsdeskundige bedrijfsvoeringcentrum dient bij onvoorziene omstandigheden de ploegleider te kunnen waarschuwen. Opgemaakt door werkverantwoordelijke; Dit is een pull-down menu waarin u zelf via het blad “Vaste gegevens” alle werkverantwoordelijken met hun telefoonnummers in kunt vullen. Het telefoonnummer is verplicht. Bij onvoorziene omstandigheden dient de ploegleider en/of de installatieverantwoordelijke de werkverantwoordelijke te kunnen bellen. Nadat de schakelopdracht is geprint kan de handtekening door de werkverantwoordelijke worden geplaatst. Goedgekeurd door installatieverantwoordelijke; Nadat de schakelopdracht naar de Installatieverantwoordelijke van BRU is gefaxt wordt de schakelopdracht in het kader van bedrijfsvoering en coördinatie van werken getoetst en goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Bedrijfsvoeringadvies van Werkverantwoordelijke; Hier worden de groepen met bijbehorende schakelaars vermeld van groepen die spanningsloos worden door de toegepaste schakeling maar wel weer onder spanning kunnen worden gezet. Dit is een advies van de werkverantwoordelijke aan de installatieverantwoordelijke. De installatieverantwoordelijk mag hiervan afwijken. Dit heeft geen gevolgen voor het veilig werken van de aannemer. De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het op alternatieve wijze onder spanning brengen van deze groepen. Gaat dat niet omdat er bijvoorbeeld elders ook gewerkt wordt, dan kan de installatieverantwoordelijke met een werkverantwoordelijke afspreken dat hij deze groepen opgeeft bij de aanvraag van de buitendienst- en spanningloosstelling. Dit vindt altijd plaats op het moment van beoordeling van de aanvraag. Bij het maken van de schakelopdracht komen deze schakelaars dan in het invulveld “Waarvoor uitgeschakeld dienen te worden” en deze groepen komen tevens in het invulveld “Schakeling”. De installatieverantwoordelijke zorgt tevens dat beide werkverantwoordelijken op de hoogte zijn en eventueel wijst hij een coördinerend werkverantwoordelijke aan.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 51 van 62
14.3 Schakelopdracht Tractiestations
14.3.1 Schakelopdracht tractiestations Voor het vrijschakelen van een Tractiestation van de Sunijlijn moet er geschakeld worden met diversen componenten die zowel hand- of motorbediend zijn. Door het invullen van alle items op de schakelopdracht die gevraagd worden zal de schakelopdracht in behandeling worden genoemen door de installatieverantwoordelijke. Deze zal de schakelopdracht nazien en bij juistheid goedkeuren. Hierna zal deze worden verstrekt aan het Bedrijfsvoeringcentrum en worden terug gestuurd aan de aanvrager.
14.3.2 Invullen schakelopdracht tractiestations Firmanaam; Hier wordt de firmanaam ingevuld met eventuele toevoegingen. Retourfaxnummer; Het faxnummer waar de goedgekeurde en ondertekende fax door de Installatieverantwoordelijke retour moet worden gefaxt. WWT nummer; Voor zover van toepassing het WWT nummer waaraan de schakelopdracht is gekoppeld. Werkplek; Indien een WWT uit meerdere werkplekken bestaat wordt hier de werkplek aanduiding ingevuld (bijvoorbeeld A, B of C). Beheergebied Bedrijfsvoeringcentrum; Voor BRU is dit het Bedrijfsvoeringcentrum te Rotterdam van de RET. Volgnummer BRU; De Installatieverantwoordelijke vult hier het volgnummer in voor de registratie binnen BRU. Datum van de werkzaamheden; Hier de periode invullen van de duur van de schakelopdracht. De datumvelden moeten op de volgende wijze worden ingevuld: 14-03 Het resultaat is dan: vrijdag-14-03-2003. De tijd wordt als volgt ingevuld: 23: 30 Plaats van de werkzaamheden; Het eerste deel is een pull-down menu waaruit de juiste optie kan worden gekozen. Bij het tweede deel wordt de plaats ingevuld. Aard van de werkzaamheden; Geef kort en bondig de uit te voeren werkzaamheden op met name voor de niet-onderhoudswerken is dit van belang. (Niet invullen: tekst als “diverse onderhoudswerkzaamheden onderstation”, dat is nietszeggend. ) Voor veel voorkomende werkzaamheden, met name in het onderhoud zijn hier twee pull-down menu’s ter beschikking waaruit de verschillende werkzaamheden kunnen worden geselecteerd. Deze lijst op het tabblad “Vaste gegevens” kan door u zelf worden aangevuld en gewijzigd. Vindt wijziging grondschema plaats; Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 52 van 62
Indien hier “ja” wordt ingevuld moeten er ook afspraken met de installatieverantwoordelijke worden gemaakt over de inbedrijfstelling. Geschakeld wordt volgens grondschema of bovenleidingschema; Om bij schemawijzigingen misverstanden te voorkomen moet het gebruikte grondschema en/of bovenleiding schakelschema met de uitgave worden vermeld en uiteraard de groepsnummers. Het streven van BRU is om de grondschema’s ook aan de opdrachtnemer te verstrekken. Op dat moment moeten ook deze schema nummers op de schakelopdracht worden vermeld. Het bovenleiding schakelschema is van belang wanneer er bijvoorbeeld aan de 1500 V kabel eindsluiting in de paal moet worden gewerkt. In verband met aanrakingsgevaar is het dan noodzakelijk dat de betreffende bovenleidinggroep (en) word (en) uitgeschakeld. Hiervoor moet de werkverantwoordelijke ook het betreffende bovenleiding schakelschema vermelden. Wat er geschakeld dient te worden; Hier worden alle objecten vermeld die voor de betreffende dag geschakeld moeten worden. Veelal kunnen niet alle schakelaars gelijktijdig worden (uit)geschakeld. Vermeld dan bij opmerking dat in overleg met de bedieningsdeskundige de volgorde wordt bepaald. Opmerking; Hier kunnen zaken worden vermeld die van belang zijn voor de werkzaamheden of de bedrijfsvoering (zie ook “Wat er geschakeld dient te worden”). Ploegleider/telefoon; Dit is een pull-down menu waarin u zelf via het blad “Vaste gegevens” alle ploegleiders met hun telefoonnummers in kunt vullen. Het telefoonnummer is verplicht, de bedieningsdeskundige Bedrijfsvoeringcentrum dient bij onvoorziene omstandigheden de ploegleider te kunnen waarschuwen. Opgemaakt door Werkverantwoordelijke; Dit is een pull-down menu waarin u zelf via het blad “Vaste gegevens” alle werkverantwoordelijken met hun telefoonnummers in kunt vullen. Het telefoonnummer is verplicht. Bij onvoorziene omstandigheden dient de ploegleider en/of de installatieverantwoordelijke de werkverantwoordelijke te bellen. Nadat de schakelopdracht is geprint kan de handtekening door de werkverantwoordelijke worden geplaatst. Goedgekeurd door Installatieverantwoordelijke; Nadat de schakelopdracht naar BRU is gefaxt wordt de schakelopdracht in het kader van bedrijfsvoering en coördinatie van werken getoetst en goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Bedrijfsvoeringadvies van Werkverantwoordelijke; Hier worden de groepen met bijbehorende schakelaars vermeld van groepen die spanningsloos worden door de toegepaste schakeling, maar wel weer onder spanning kunnen worden gezet. Dit is een advies van de werkverantwoordelijke aan de installatieverantwoordelijke. De installatieverantwoordelijk mag hiervan afwijken. Dit heeft geen gevolgen voor het veilig werken van de aannemer. De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het op alternatieve wijze onder spanning brengen van deze groepen. Gaat dat niet omdat er bijvoorbeeld elders ook gewerkt wordt, dan kan de installatieverantwoordelijke met een werkverantwoordelijke afspreken dat hij deze groepen opgeeft bij de aanvraag van de buitendienst- en spanningloosstelling. Dit vindt altijd plaats op het moment van beoordeling van de aanvraag. Bij het maken van de schakelopdracht komen deze schakelaars dan in het invulveld “Wat er geschakeld dient te worden” en deze groepen komen tevens in het invulveld “Schakeling”.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 53 van 62
De installatieverantwoordelijke zorgt tevens dat beide werkverantwoordelijken op de hoogte zijn en eventueel wijst hij een coördinerend werkverantwoordelijke aan.
14.4 Voorbeeld schakelopdracht Bovenleiding
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 54 van 62
14.5 Voorbeeld schakelopdracht Tratiestation
14.6 Opvragen Excel bestanden Voor het opvragen van de hierboven vernoemde excelbestanden kunt u terrecht bij de installatieverantwoordelijke. Deze kunt u opvragen via
[email protected]
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 55 van 62
15 Aanwijzingen 15.1 Procedure voor het aanwijzen van personen Personen moeten worden aangewezen door of namens de hoogst verantwoordelijke binnen het bedrijf voor de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Voor het aanwijzen van een werkverantwoordelijke, ploegleider, vakbekwaam persoon of voldoend onderricht persoon is het noodzakelijk dat een aantal criteria wordt getoetst. Hiertoe dient het ‘Beoordelingsformulier ten behoeve van elektrotechnische aanwijzing’ te worden ingevuld (zie volgende pagina). Dit formulier wordt ingevuld door tenminste één werkverantwoordelijke in opdracht van de aanwijzende installatieverantwoordelijke. Het ingevulde beoordelingsformulier wordt bewaard in het personeelsdossier. Nadat alle criteria zijn getoetst, kan de persoon worden aangewezen. De aanwijzing moet schriftelijk geschieden. Bij de aanwijzing wordt de aangewezene in het bezit gesteld van een geldig exemplaar van het Elektrotechnisch Veiligheidshandboek, deze is te downloaden via de website www.werkcoordinatietrambaanutrecht.nl. Hiervoor moet men wel in bezit zijn van een inlog. Het is niet voldoende om met een formulier de aanwijzing te regelen. De persoon die aanwijst, moet ervan overtuigd zijn dat de persoon die wordt aangewezen aan de voorwaarden voldoet. Ook de persoon die wordt aangewezen, moet ervan overtuigd zijn dat hij aan de voorwaarden voldoet en dat hij de noodzakelijke bevoegdheden en middelen ter beschikking heeft gekregen. Met een wederzijdse ondertekening van het aanwijzingsformulier wordt deze overtuiging bevestigd. Zie NEN 3840 bijlage D en/of NEN 3140 Bijlage D.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 56 van 62
BEOORDELINGSFORMULIER VOOR AANWIJZING CONFORM EVH, NEN 3140, NEN 3840
VAN
:
(naam)
AANWIJZING
:
(niveau)
HOOG/LAAGSPANNING
:
(doorhalen wat nvt)
OPGESTELD DD
:
(dag-maand-jaar)
DOOR
:
(naam en functie)
1
JA
NEE
Bezit de aan te wijzen persoon voldoende kennis van elektrotechniek voor de uit te voeren werkzaamheden?
2
JA
NEE
Heeft de aan te wijzen persoon voldoende ervaring met elektrotechnische werkzaamheden? Heeft de als werkverantwoordelijke, als ploegleider of als vakbekwaam persoon aan te wijzen persoon voldoende:
JA
NEE
JA
NEE
JA
NEE
4
JA
NEE
Heeft de aan te wijzen persoon voldoende inzicht in de mogelijke gevaren die op kunnen treden tijdens werkzaamheden en de in acht te nemen voorzorgsmaatregelen?
5
JA
NEE
Heeft de aan te wijzen persoon voldoende ervaring om te allen tijde te onderkennen of het veilig is om de werkzaamheden voort te zetten?
6
JA
NEE
7
JA
NEE
Kan de aan te wijzen persoon beschikken over voldoende juiste gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen?
8
JA
NEE
De verantwoordelijkheid van de aan te wijzen persoon kan niet door een ander, niet ter zakekundig persoon worden tenietgedaan.
9
JA
NEE
Is de procedure voor het periodiek instrueren van de aan te wijzen persoon in werking gesteld?
3
NVT
Kennis om inzicht te verkrijgen in de installatie waaraan gewerkt moet worden (n. v. t. voor vakbekwaam persoon). Praktische ervaring met die werkzaamheden?
NVT
NVT
Heeft de bedieningsdeskundige voldoende kennis en inzicht in de te bedienen netten.
Bezit de aan te wijzen persoon voldoende leidinggevende capaciteiten? (Dit geldt alleen voor ploegleiders en werkverantwoordelijken).
Een aanwijzing op het voorgestelde niveau is alleen mogelijk indien alle vragen met ‘ja’ of ‘nvt’ (exclusief vraag 3a, 3c en 6) zijn beantwoord. Resultaat beoordeling: (omcirkel wat van toepassing is)
Paraaf voor akkoord Aangewezen persoon
Kader nr. 2011-03393
Positief
negatief
Paraaf voor akkoord Aanwijzer
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 57 van 62
15.2 Aanwijzingsformulier Alle aanwijzingen van BRU personeel worden door middel van het op de volgende pagina weergegeven aanwijzingsformulier gedaan. Ook tijdelijke functionarissen worden op deze wijze aangewezen. Derden mogen ook een ander formulier hanteren, zolang het maar dezelfde functionaliteit heeft als dit formulier. Aanwijzingen op project basis mogen door de werkverantwoordelijke in het werkplan worden aangegeven, zolang de aanwijzing tijdelijk is en alleen voor het betreffende project geldig is en het personeel voldoet aan de gestelde eisen in dit EVH. Daar waar gegevens moeten worden ingevuld is aangegeven door deze tekens <>. Ieder aanwijsformulier kan alleen voor of hoog- of laagspanning gebruikt worden. Voor iedere functie dient een apart aanwijsformulier gebruikt te worden.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 58 van 62
Aanwijzing
Volgnummer (jaartal, volgnr) <jaartal, volgnummer> Aanwijzing volgens paragraaf 3.1 van het EVH van BRU. Naam: Geboortedatum: Adminnr/personeelsnummer: Functie: Bedrijf: Afdeling:
Wordt met ingang van: Door ondergetekende aangewezen als: Deze aanwijzing is geldig tot:
Deze aanwijzing geldt voor
<soort ruimtes aangeven of gehele beheersgebied> <soort werkzaamheden opnemen of alle voorkomende werkzaamheden>
Locaties waar werkzaamheden uitgevoerd mogen worden Deze aanwijzing geldt alleen voor de volgende werkzaamheden: Beschikbare gereedschappen, hulpmiddelen en PBM’s
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden:
<welke nodig zijn voor het uitvoeren van de taak noodzakelijk zijn>
Op deze aanwijzing zijn de onderstaande beperkingen van toepassing De aangewezene verklaart het elektrotechnisch veiligheidshandboek te hebben ontvangen of reeds in zijn bezit te hebben. Daarnaast is de aangewezene in het bezit van de laatste uitgave van de NEN 3140 en de NEN 3840. En conformeerd zich aan deze documenten De aangewezene verklaart de volgende sleutels te hebben ontvangen:
Kader nr. 2011-03393
Plaats: Datum:
Utrecht
Handtekening voor aanwijzing Namens de directie:
Handtekening voor acceptatie:
Installatieverantwoordelijke
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 59 van 62
16 Procedure Verklaring 1, 2 en 3 Personen die te maken hebben met de verklaring 1, 2 en 3 In de voorbereiding: - werkverantwoordelijke; - V&G-coördinator uitvoeringsfase; In de uitvoering: - werkverantwoordelijke / ploegleider; - Leider Werkplek Beveiliging (LWB) of Technisch Leider. In de praktijk zal het vaak voorkomen (en voor onderstaande uitleg wordt hier vanuit gegaan) dat de ploegleider op het werk aanwezig is en niet de werkverantwoordelijke.
Wanneer moet de verklaring 1, 2 en 3 worden gebruikt Verklaring 1, 2 en 3 moet worden gebruikt: -wanneer elektrotechnisch ondeskundig personeel werkzaamheden verricht in de omgeving of in de onmiddellijke nabijheid van niet voldoende geïsoleerde actieve delen, in één of meerdere vakdisciplines. -wanneer de werkverantwoordelijke dit noodzakelijk acht. Dit betekent dat er in de voorbereiding tussen de werkverantwoordelijke en de V&G coördinatoruitvoeringsfase afspraken moeten worden gemaakt over de verklaring 1, 2 en 3.
Gebruik van de verklaring 1, 2 en 3 De verklaring 1, 2 en 3 bestaat uit een blok met doordrukformulieren en is in bezit van de ploegleider bvl. De verklaringen worden op volgorde van onder naar boven ingevuld. Om die reden zit verklaring 1 onderaan. Nadat de betreffende verklaring is ingevuld behoudt de leider werkplekbeveiliging het origineel en de gekleurde doordruk blijft op het blok zitten bij de ploegleider bvl.
Doel van verklaring 1, 2 en 3 Het doel van verklaring 1, 2 en 3 is het schriftelijk vastleggen van afspraken ten aanzien van relevante (elektrotechnische) risico’s. Deze afspraken worden gemaakt tussen ploegleider bvl en LWB of Technisch Leider. De afspraken in het kader van het EVH hebben betrekking op: -overeenstemming tussen beide partijen over de omschrijving van het vrijgeschakelde werkgebied en de gevaren die daaraan zijn verbonden (verklaring 1); -overeenstemming tussen beide partijen over het vrijgeschakelde en geaarde werkgebieden het tijdstip van teruggave hiervan (verklaring 2); -overeenstemming tussen beide partijen dat de werkzaamheden in het geaarde werkgebied zijn beëindigd (verklaring 3). Indien de LWB of Technisch Leider tevens ploegleider bvl is, dan hoeft er geen modelverklaring1, 2 en 3 te worden opgesteld tenzij in de voorbereiding door de werkverantwoordelijke anders is beslist.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 60 van 62
Toelichting op modelverklaring 1, 2 en 3 Indien een LWB of Technisch Leider geen (elektrotechnische) deskundigheid heeft met betrekking tot het uit te voeren werk, wordt op verklaring 1, 2 en 3 met de tekst “LWB of Technisch Leider” bedoeld, dat bij de instructie van de (elektrotechnisch deskundige) ploegleider aan de LWB of Technisch Leider altijd ook de Leider Locale Veiligheid (LLV) aanwezig dient(en) te zijn. De reden hiervan is te voorkomen dat de LWB of Technisch Leider, als nietdeskundige, de ontvangen instructies moet overdragen aan de LLV(s). De LLV(s) moet(en) op hun beurt de eigen ploegleden instrueren. In geval dat er één LLV is, kan deze de verklaring 1, 2 en 3 mede ondertekenen met de LWB of Technisch Leider. Wanneer het een uitgebreid werk betreft waarbij meerdere LLV's aanwezig zijn, verdient het de voorkeur om de LLV's op een apart formulier te laten tekenen. Het is de verantwoordelijkheid van de LWB of Technisch Leider dat hij alle onder hem werkende LLV's bijeen roept voor de instructie van de ploegleider. De LWB of Technisch Leider laat alle LLV's tekenen en bewaart het formulier. Daarna ondertekent de LWB of Technisch Leider de verklaring 1, 2 en 3 bij de ploegleider. Verklaring 1 De LWB of Technisch Leider moet aan de ploegleider een schriftelijke verklaring overhandigen, waarin hij verklaart dat hij alle onder hem werkende personen heeft gewezen op de omgrenzingen van het spanningsloos geschakelde werkgebied, op de gevaren die zijn verbonden aan het werken aan of in de nabijheid van de EVhoogspanninginstallaties en voor zover nodig op de bepalingen uit NEN-EN 501101 en NEN 3840. Daartoe moet de LWB of Technisch Leider voor aanvang van de werkzaamheden een schriftelijke verklaring (verklaring 1) hebben ondertekend, die een overeenstemming van de omschrijving van het spanningsloos geschakeld werkgebied bevat. Verklaring 1 wordt opgemaakt, gedateerd en ondertekend door de LWB of Technisch Leider en vervolgens afgegeven aan de ploegleider. Verklaring 2 Wanneer het werkgebied is vrijgeschakeld en geaard welke in verklaring 1 wordt genoemd,wordt verklaring 2 opgemaakt. Hierin verklaart de LWB of Technisch Leider dat hij van de ploegleider aanwijzingen en instructies heeft ontvangen van het vrijgeschakelde en geaarde werkgebied. Tevens geeft deze verklaring aan op welk tijdstip de LWB of Technisch Leider het werkgebied weer moet overdragen aan de ploegleider. Verklaring 2 wordt opgemaakt, gedateerd en ondertekend door de ploegleider. Vervolgens wordt verklaring 2 door de ploegleider afgegeven aan de LWB of Technisch Leider. De LWB of Technisch Leider tekent voor begrepen en ontvangst. Verklaring 3 Na het beëindigen van de werkzaamheden wordt verklaring 3 opgemaakt. Op het moment dat verklaring 3 wordt opgemaakt, is het in verklaring 1 genoemde werkgebied nog steeds geaard. De LWB of Technisch Leider heeft de onder hem werkende personen gewaarschuwd dat het in verklaring 1 genoemde werkgebied wordt overgedragen aan de ploegleider. Verklaring 3 wordt opgemaakt, gedateerd en ondertekend door de LWB of Technisch Leider. Vervolgens wordt verklaring 3 door de LWB of Technisch Leider afgegeven aan de ploegleider. De ploegleider tekent voor begrepen en ontvangst. De ploegleider verklaart hiermee dat hij van de LWB of Technisch Leider de mededeling heeft ontvangen dat de werkzaamheden in het in verklaring 1 genoemde werkgebied zijn beëindigd.
Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 61 van 62
Bijlage 1
Verklaring 1,2 en 3
Verklaring 3 De werkverantwoordelijke/ploegleider verklaart hierbij van (naam): _______________________________ de mededeling te hebben ontvangen dat: A: De werkzaamheden op het baanvak/op het emplacement/in de hoogspanningsruimte _________________________________________________________________________ zijn beëindigd; B: Ieder van de onder hem werkende personen is gewaarschuwd dat de installaties zullen worden ingeschakeld zodat allen dus op voldoende afstand moeten blijven Dag
Maand
Jaar
Ontvangen en begrepen de werkverantwoordelijke/ploegleider (handtekening)
Opgemaakt en afgegeven de Leider Werkplek Beveiliging of Technisch Leider (handtekening)
Uur:
Verklaring 2 De Leider Werkplek Beveiliging of Technisch Leider (naam): _________________________________________ verklaart hierbij van de werkverantwoordelijke/ploegleider aanwijzingen en instructies te hebben ontvangen over de EVhoog/laagspanningsinstallaties op het baanvak/het emplacement/ in de hoogspanningsruimte Die uitgeschakeld en geaard zijn (ten behoeve van de door hem uit te voeren werkzaamheden). Het is hem bekend, dat de werkzaamheden op _____________________ 20__ om _______uur gereed moeten zijn in verband met wederinschakeling van de installaties. Dag
Maand
Jaar
Ontvangen en begrepen de Leider Werkplek Beveiliging of Technisch Leider (handtekening)
Opgemaakt en afgegeven de werkverantwoordelijke / ploegleider (handtekening)
Uur:
Verklaring 1 De Leider Werkplek Beveiliging of Technisch Leider (naam): _________________________________________ verklaart dat hij en ieder van de onder hem werkende personen zijn gewezen op de grenzen van het spanningsloos geschakelde werkgebied en op de gevaren die zijn verbonden aan het werken aan of nabij de EV-hoog/laagspanningsinstallaties en, voor zover nodig op de bepalingen van het EVH Dag
Maand
Jaar
Opgemaakt en afgegeven de Leider Werkplek Beveiliging of Technisch Leider (handtekening)
Uur: naam __________________________________ plaats Inleveren bij de werkverantwoordelijke/ploegleider Kader nr. 2011-03393
Titel Elektrotechnisch Veiligheids Handboek BRU
___________________________________
Versie nr. G
Datum 11-03-2014
Blad Blad 62 van 62
TER KENNISGEVING algemeen bestuur Agendapunt Nr. Bijlage
: : :
ter kennisgeving 2014-02336 2
28 mei 2014 Portefeuillehouder
:
drs. C. van Dalen
Onderwerp Programmamonitor Wegen & Verkeer 2013
Samenvatting De Programmamonitor Wegen & Verkeer geeft een compleet beeld van de stand van zaken met betrekking tot subsidiebestedingen in het jaar 2013 vanuit het begrotingsprogramma Wegen & Verkeer. Het doel van de Programmamonitor is de voortgangsbewaking, het rapporteren over financiële vrijval bij de subsidieafwikkeling en -voor zover aan de orde- de rapportage en verantwoording over afwijkingen op de planning, financiering en/of inhoud van subsidieprojecten. Op dit moment is er geen sprake van grote afwijkingen. De uitvoering van projecten valt binnen de gestelde criteria. Aanvullend is ter informatie in bijlage 1 de voortgang van de verschillende programma’s binnen het programma Wegen & Verkeer weergegeven. In bijlage 2 is per te subsidiëren partij zichtbaar gemaakt welke subsidieprojecten in 2013 periode zijn afgewikkeld, welke subsidieprojecten er nog lopen en welke subsidies nog gereserveerd zijn. In 2013 zijn 33 subsidies afgewikkeld, met een subsidieomvang van ruim € 55 mln. De vrijval op deze afgewikkelde subsidies bedroeg € 3,1 miljoen (= bijna 6% van de afgewikkelde subsidieomvang). De onderbesteding is tot stand gekomen doordat projecten tegen lagere kosten zijn gerealiseerd dan oorspronkelijk werd verwacht. Van 10 projecten was op 31 december 2013 de aanvraag tot vaststelling ingediend en in behandeling bij BRU. Op dit moment zijn ruim 60 projecten in de uitvoeringsfase. Daarmee is een subsidiebedrag gemoeid van ruim € 168 miljoen. Hiermee is er in vergelijking met voorgaande jaren een afname te zien in het aantal en de omvang van projecten in de uitvoeringsfase.
Aanleiding Met ingang van 2011 wordt de stand van zaken wat betreft de subsidies vanuit het begrotingsprogramma Wegen & Verkeer halfjaarlijks gerapporteerd middels de programmamonitor (jaarlijks eenmaal over het afgelopen halfjaar en eenmaal over het afgelopen jaar). De voorliggende monitor behandelt de periode 1 januari tot en met 31 december 2013. De Programmamonitor geeft inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de eerder toegekende subsidies (d.w.z. aangevraagd en door BRU beschikt) en laat ook zien welke subsidies nog gereserveerd zijn in het kader van de vastgestelde programmabegroting 2014 (dus nog aan te vragen en te beschikken). De monitor geeft hiermee een totaalbeeld van de financiering vanuit het programma Wegen & Verkeer in het verleden, heden en de toekomst. Zoals gebruikelijk zijn de subsidies geordend per gemeente. Daarnaast worden ook de subsidies aan de in regioverband uit te Pagina 1 van 3
voeren projecten en subsidies aan niet BRU-gemeenten in beeld gebracht. Het doel van de Programmamonitor Wegen & Verkeer is de voortgangsbewaking, het rapporteren over financiële vrijval bij de subsidieafwikkeling, en -voor zover aan de orde- de rapportage en verantwoording over afwijkingen op de planning, financiering of inhoud van projecten. Inhoud van de Programmamonitor Wegen & Verkeer – 1 januari tot en met 31 december 2013 In de als bijlage 2 opgenomen tabellen ziet u per gemeente, en voor de regionale en niet gemeentelijke projecten, de rapportage over de subsidies vanuit het begrotingsprogramma Wegen en Verkeer voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2013. De inhoud van de programmamonitor wordt hierna kort toegelicht. 1. Afgewikkelde subsidies In de genoemde periode zijn 33 subsidies afgewikkeld conform de geldende voorwaarden, op basis van de subsidieverordening en afgegeven subsidiebeschikkingen. Deze subsidies hadden een 1 omvang van € 55.488.563,-. Van de toegekende subsidies werd € 3.116.575,- niet uitgekeerd . De onderbesteding bedraagt daarmee gemiddeld 5,6%. De vrijval van subsidie laat zich over het algemeen verklaren door aanbestedingsvoordeel en/of de efficiënte uitvoering van het project, tegen lagere kosten dan waarmee rekening werd gehouden bij de subsidietoekenning. Vrijvallend budget wordt besteed aan nieuwe projecten die bijdragen aan de regionale doelstellingen. Dit vormt onderdeel van de reguliere begrotingscyclus. Overigens zijn er ook subsidieprojecten waarbij de kosten in de eindafrekening hoger lagen dan in de kostenraming bij de subsidieaanvraag. Deze meerkosten hebben echter geen invloed op het subsidiebedrag aangezien bij verlening de toekenning is gemaximeerd. Eén project is niet in de tabel opgenomen, namelijk het project Fietspaden Amelisweerd. Reden hiervoor is dat in de eerste helft van 2013 de subsidie voor dit project is ingetrokken. Uit de aanvraag tot vaststelling door de gemeente Utrecht en nadere inspectie door BRU bleek namelijk dat het project niet is uitgevoerd conform de aanvraag en de beschikking. Het subsidiebedrag (€ 0,25 mln) valt vrij en wordt besteed aan nieuwe projecten in de regio. 2. Uitgevoerde projecten en aanvraag tot vaststelling Voor 10 subsidieprojecten geldt dat de uitvoering heeft plaatsgevonden en de aanvraag tot vaststelling en bijbehorende accountantsverklaring is ingediend, en op 31 december 2013 (de ´einddatum´ van deze monitor) in behandeling was bij BRU. Deze projecten vertegenwoordigen een subsidieomvang van maximaal € 5,1 miljoen. Inmiddels zijn de meeste van deze projecten afgewikkeld. In de volgende programmamonitor staan deze projecten dus in de lijsten van afgewikkelde subsidies. De datum waarvoor de aanvraag tot vaststelling en accountantsverklaring van een project moeten zijn ingediend, is een hard toetsingsmoment. De verscherpte werkwijze die sinds twee jaar wordt gehanteerd, heeft er toe geleid dat de termijnoverschrijdingen in aantal en in tijd zijn afgenomen. Daarnaast is en wordt, vaker dan voorheen, door gemeenten geanticipeerd op het mogelijk niet halen van de termijn, door tijdig éénmalig beargumenteerd uitstel aan te vragen bij het DB. Alle overschrijdingen zijn reden (geweest) voor contact met de betreffende gemeente teneinde een afspraak te maken over de termijn waarbinnen de afwikkeling plaats vindt. 3. Projecten in uitvoering Op dit moment zijn ruim 60 projecten in de uitvoeringsfase. Daarmee is een subsidiebedrag gemoeid van ruim € 168 miljoen (totale subsidieomvang van deze projecten; allen zonder indexatie m.u.v. stationsgebied Driebergen-Zeist en HOV beschikkingen).
1
Het gaat hier dus om het gesommeerde verschil tussen de verleningsbeschikkingen en de vaststellingsbeschikkingen. Kortom, vrijval ontstaan door goedkopere realisatie van projecten. Er kan ook vrijval ontstaan doordat voor projecten minder subsidie wordt aangevraagd dan waarvoor het project in de begroting is opgenomen. Dit komt meestal doordat bij nadere uitwerking van projecten beter inzicht ontstaat in de kosten. Deze vorm van vrijval is hier niet meegenomen. Pagina 2 van 3
Hiermee is er in vergelijking met voorgaande jaren een afname te zien in het aantal en de omvang van projecten in de uitvoeringsfase. Een belangrijk aandeel in de daling van de omvang heeft HOV Leidsche Rijn. Voor dit project is conform het DB-besluit van 16 december 2013 de vorige beschikking afgewikkeld, inclusief overheveling van 11 mln naar de Uithoflijn en het afgeven van een nieuwe beschikking voor de nog resterende aan te leggen onderdelen. Naast de HOV-beschikkingen zijn andere grote projecten met een maximale subsidie van € 2 miljoen of meer in deze categorie:
Ondertunneling Soestdijkseweg De Bilt, € 9,0 miljoen Verbetering ontsluiting Houten (BOR-deel A12-Salto), € 10,7 miljoen Fietstransferium Castellum Houten, € 2,9 miljoen Binnenstadscorridors Nieuwegein, € 13,9 miljoen Herstel historische oost-west verbinding (fietsbrug A’dam-Rijnkanaal) Nieuwegein € 5,0 miljoen Diverse benuttingsmaatregelen Utrecht west, samen € 6,2 miljoen Verbetering van de toegankelijkheid van bushaltes, € 5,2 miljoen. HOV-Westtangent Utrecht fase 1, € 8,0 miljoen
Door intensievere ambtelijke contacten, probeert BRU de betrokkenheid tijdens de uitvoeringsfase te vergroten, om waar nodig eerder sturing te kunnen geven aan de projectplanning en -uitvoering. Sinds 2012 wordt nadrukkelijker invulling gegeven aan de voortgangsbewaking tijdens de uitvoeringsfase en de noodzakelijke gereedmelding na afronding van het project. De termijnbewaking hangt hierbij nadrukkelijk samen met betrokkenheid bij- en controle op het bereiken van de inhoudelijk gestelde projectdoelen. Resultaat van deze voortgangsbewaking is dat termijnen steeds beter worden nageleefd, dan wel tijdig uitstelverzoeken worden ingediend. Ook in 2014 zal nadrukkelijk gestuurd gaan worden op tijdige uitvoering van projecten, mede omdat aan de beschikbaarheid van gelden vanuit het Rijk voor specifieke programma´s zoals Beter Benutten, harde termijnen zonder uitstelmogelijkheden zijn gekoppeld door het Rijk. 4. Geprogrammeerde subsidies Naast de lopende subsidies, is het belangrijk een doorkijk te hebben naar de nog door BRU te verlenen subsidies, zoals die zijn opgenomen in de meerjarenbegroting. Dit betreft het Lokaal Maatwerk, met een jaarlijkse omvang van € 2,0 miljoen. Daarnaast zijn er nog de RUVV-projecten. Met de vaststelling van de programmabegroting 2014 zijn voor het jaar 2014 11 projecten toegevoegd aan het programma met een totaal subsidiebedrag van € 3,7 miljoen. Ook is het VERDER programma zichtbaar, zoals vastgesteld in juni 2012 bij de herprioritering van dit programma. Meer informatie over de voortgang van VERDER en andere programma’s is te lezen in bijlage 1.
het dagelijks bestuur van Bestuur Regio Utrecht,
drs. P.C.M. van Elteren, secretaris
mr. J.H.C. van Zanen, voorzitter
Pagina 3 van 3
Bijlage 1 Voortgang programma’s binnen programma Wegen en Verkeer Bijlage bij Programmamonitor Wegen en Verkeer 2013 AROV Het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV) is begin 2012 in samenwerking met gemeente Utrecht herijkt. Dit heeft geleid tot een aangepaste projectenlijst. Die aanpassing dient de goedkeuring te hebben van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In september 2012 heeft het Rijk ingestemd met het aangepaste projectenprogramma. Het gewijzigde AROV-programma kent de volgende projecten: - doorstromingsmaatregelen as Utrecht Centrum-Zuilen-(Maarssen)/Overvecht; totale projectkosten € 10 miljoen; - uitbreiding frequentie sneltram Nieuwegein-Utrecht; projectkosten € 0,5 miljoen; - Westtangent Nieuwegein-Papendorp-Leidsche Rijn Centrum; Leidsche Rijn C.-Lage WeideMaarssen-tangentlijn 10; totale projectkosten € 19,6 miljoen; - HOV Utrecht CS-Leidsche Rijn, ontvlechting vervoerwijzen; totale projectkosten € 56 miljoen. Het totale financiële volume van de projecten is € 86,1 miljoen, waarvan het rijk € 32,8 miljoen subsidieert. Het AROV-programma is nauw verweven met het VERDER-projectenprogramma. De uitvoering van deze projecten diende te starten voor 1 januari 2013, hetgeen ook is gebeurd. Uiterlijk 31 december 2020 moeten de projecten tot stand zijn gebracht. Alle projecten liggen op schema. Beter Benutten Van de 5 BRU-projecten in het programma Beter Benutten zijn er 4 uitgewerkt tot een uitvoeringsvoorstel, waarmee het budget definitief zeker was gesteld. Hierna is de realisatie gestart. Het project P+R Tunneltje De Bilt bleek bij de uitwerking niet uitvoerbaar binnen de kaders van Beter Benutten en is daarom afgevallen. De andere 4 projecten (doorstromingsmaatregelen OV, kwaliteitsverbetering regionaal OV in/om de OV-terminal, fietsenstallingen bij HOV-haltes en knooppuntontwikkeling station Bilthoven) zijn in uitvoering. Enkele (deel)projecten van die 4 projecten zijn in 2013 al gereed gekomen, waaronder het busstation bij het NS-station Bilthoven en de kwaliteitsverbetering van de tijdelijke eindhalte tram Jaarbeursplein... BOR De uitvoering van het programma Bereikbaarheidsoffensief Randstad (BOR) nadert voltooiing. In 2013 is het: - project Westelijke ontsluiting Woerden (project 01) afgerekend; - project HOV Bilthoven (project 16) uitgevoerd; - project Krakelingweg (project 17) afgerekend; - project OV-knoop Driebergen-Zeist (project 19) beschikt; - project Verbetering Ontsluiting Houten, A12 SALTO (project 22) beschikt; - project Reservering A12 SALTO (project 23) beschikt. De projecten die in en na 2013 worden uitgevoerd liggen op dit moment alle op schema. VERDER Het Algemeen Bestuur van BRU heeft op 20 juni 2012 ingestemd om wijzigingen in het VERDERpakket aan te brengen en deze te bespreken met de andere VERDER-partners om binnen het kader van € 180 miljoen te blijven en daarbij rekening houdend met de besparingsmaatregelen A7 en A8. Sinds de vaststelling in het AB heeft BRU getracht om met de andere VERDER-partijen tot overeenstemming te komen over de volledige te (her)prioriteren lijst aan VERDER-maatregelen.
Uitgangspunt van BRU is de vastgestelde begroting van BRU waarbij er geen overprogrammering meer is ten opzichte van het beschikbare budget. Dit heeft in 2013 nog niet tot een bestuurlijk akkoord van alle VERDER-partijen geleid. In 2013 is, in afwachting van het resultaat van de herprioritering van VERDER, door BRU tot 1 juli 2013 feitelijk alleen een bijdrage aan de gemeente Utrecht uitgegeven. De bijdrage betrof het project P+R marketing en communicatie voor het deel dat reeds is uitgevoerd in de periode 2009-2011. Het project was gericht op het stimuleren van P+R in Utrecht. Het Utrechtse Verkeer en Vervoer Beraad (UVVB) heeft op 15 mei 2013 ingestemd met het uitvoeringsvoorstel voor het VERDER-project “vertramming station Utrecht Centraal - De Uithof (Uithoflijn)”. Hiermee vallen de uitvoeringskosten van de maatregel tot een maximum van € 96 miljoen onder de dekking van het gezamenlijke VERDER-budget. Eerder had het UVVB al ingestemd een bedrag van maximaal € 4 miljoen voor de kosten van voorbereiding. Het totaalbedrag komt ten laste van de inleg van Bestuur Regio Utrecht in VERDER. Juni 2013 heeft gemeente Utrecht de uitvoering van het project Westtangent fase 1 afgerond, hier was een bedrag van € 8 mln mee gemoeid. De Westtangent is in juli 2013 in gebruik genomen.
Bijlage 2
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Bunnik Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Kortetermijnmaatregelen A12 SALTO (Aanvraag Bunnik) Lokaal maatwerk Bunnik 2012
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 350.000 172.000
Definitief verleend 350.000 67.580
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Fietspad Werkhoven-Houten (Oostromsdijkje)
Programma BDU
Maximale subsidie 700.000
Voorschot 559.219
Eindafrekening 6 dec 2013
Opmerkingen
Projecten in uitvoering Fiets Filevrij Bunnik Fiets Filevrij Bunnik Kortetermijnmaatregelen A12 SALTO Bunnik-Zeist (BUHZ) 2e fase Lokaal maatwerk Bunnik 2013
Programma BDU BDU BDU
Maximale subsidie 230.745 1.018.078 168.600
Voorschot
Gereedmelding
Opmerkingen
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Bunnik 2014 Fietspad Odijk-Achterdijk Fietspad N410
Programma BDU BDU BDU
BDU
143.832 -
186.679 Maximale subsidie 172.000 700.000 700.000
Verschil
Opmerkingen
104.420
21 nov 2013
Subsidie % 70% 70% 70%
Budgetjaar 2014 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 19 sep 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente De Bilt Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Lokaal maatwerk De Bilt 2012
Programma BDU
Maximale subsidie 208.000
Definitief verleend 187.592
Projecten in uitvoering HOV-Bilthoven Soestdijkseweg Lokaal maatwerk De Bilt 2013
Programma BOR BDU BDU
Maximale subsidie 1.069.019 9.000.000 225.751
Voorschot 1.200.000 8.116.567 -
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Rotonde Groenekanseweg-Planetenbaan Rotonde Lijenseweg-Massijslaan Fiets Filevrij De Bilt Lokaal maatwerk De Bilt 2014 Verbetering fietsverbinding Leijen - NS-station
Programma BDU BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 300.000 250.000 595.000 208.000 800.000
Subsidie % 50% 50% 100% 70% 50%
Verschil Opmerkingen 20.408 Gereedmelding
Budgetjaar 2014 2014 2014 2014 2014
Opmerkingen De subsidie is exclusief 218.751 toegerekende rente
Opmerkingen
Aanvraag in behandeling (ontvangen op 17 okt 2013) Aanvraag in behandeling (ontvangen op 2 okt 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Houten Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) QW OV-knooppunt Houten Houten busstation Centrum Oud Wulfseweg Lokaal maatwerk Houten 2012
Programma BOR BDU BDU BDU
Maximale subsidie 1.414.359 631.000 52.150 208.000
Definitief verleend 1.414.359 631.000 52.150 156.569
Verschil
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Houten bushalte Koedijk
Programma BDU
Maximale subsidie 131.850
Voorschot -
Eindafrekening 20 sep 2013
2.907.000
-
24 dec 2013
Maximale subsidie 10.690.191 400.000
Voorschot 6.653.107 -
35.000 332.500 116.075 225.751
-
Houten Fietstransferium Castellum
BDU
Projecten in uitvoering Verbetering ontsluiting Houten Extra lift station Houten
Programma BOR BDU
Houten bushaltes Vinex Fiets Filevrij Heemsteedseweg Fiets Filevrij Binnenweg Lokaal maatwerk Houten 2013
BDU BDU BDU BDU
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Houten 2014 Houten fietstunnel Binnenweg Verbeteringsmaatregelen Lobbendijk
Programma BDU BDU BDU
Maximale subsidie 208.000 2.880.000 125.000
Subsidie % 70% 90% 50%
Opmerkingen
51.431
Gereedmelding
Opmerkingen Behandeltermijn stopgezet. Nadere informatie/ontbrekende gegevens opgevraagd
Opmerkingen De subsidie is exclusief 2.187.501 toegerekende rente Project is door gemeente stopgezet. Subsidie wordt ingetrokken.
17 jul 2013 16 dec 2013
Budgetjaar 2014 2014-2016 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 30 sep 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente IJsselstein Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Lokaal maatwerk IJsselstein 2011
Programma BDU
Maximale subsidie 260.000
Definitief verleend 260.000
Verschil
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Lokaal maatwerk IJsselstein 2012
Programma BDU
Maximale subsidie 208.000
Voorschot
Eindafrekening 4 nov 2013
Opmerkingen Inmiddels afgewikkeld
Projecten in uitvoering Reconstructie Utrechtseweg VRI Baronieweg Fietsroute Omloop Oost
Programma BDU BDU BDU
Maximale subsidie 1.163.000 420.000 147.500
Voorschot
Gereedmelding 20 dec 2013
Opmerkingen
Lokaal maatwerk IJsselstein 2013 Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Herinrichting kruispunt Touwlaan-Eiteren Lokaal maatwerk IJsselstein 2014 Herinrichting Touwlaan
BDU Programma BDU BDU BDU
-
-
225.751 Maximale subsidie 250.000 208.000 250.000
Opmerkingen -
Project is door gemeente stopgezet. Subsidie wordt ingetrokken.
Subsidie % 50% 70% 50%
Budgetjaar 2014 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 26 sep 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Nieuwegein Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Lokaal Maatwerk 2011 (aanvulling) Lokaal maatwerk Nieuwegein 2012
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 20.000 208.000
Definitief verleend 20.000 50.252
Verschil
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Nieuwegein toegankelijkheid bushaltes
Programma BDU
Maximale subsidie 754.410
Voorschot
Eindafrekening 4 jul 2013
Opmerkingen Behandeltermijn stopgezet. Nadere informatie/ontbrekende gegevens opgevraagd
Projecten in uitvoering Binnenstad corridors Hwn Nieuwegein herstel historische Oost-West verbinding Fiets Filevrij Nieuwegein Fiets Filevrij Nieuwegein Aanpak fietsknelpunten Stallingsvoorzieningen bij OV-haltes Nieuwegein Lokaal maatwerk Nieuwegein 2013
Programma BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 13.950.000 5.000.000 221.340 103.160 300.000 153.120 225.751
Voorschot 8.821.334 -
Gereedmelding
Opmerkingen
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Nieuwegein 2014 Rotonde Sluyterslaan / Richterslaan
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 208.000 300.000
Subsidie %
-
70% 50%
Opmerkingen
157.748
8 jan 2014
Budgetjaar 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 2 okt 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Stichtse Vecht Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Lokaal Maatwerk 2010 (aanvulling)
Programma BDU
Maximale subsidie 30.215
Definitief verleend 30.215
Verschil
Opmerkingen
Projecten in uitvoering Stallingsvoorzieningen bij OV-haltes (SV) Lokaal maatwerk Stichtse Vecht 2013
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 64.032 225.751
Voorschot
Gereedmelding
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Stichtse Vecht 2014 2e Vechtbrug Kanaaldijk Oost / aansluiting fietsbrug Nigtevecht
Programma BDU BDU BDU
Maximale subsidie 208.000 1.050.000 88.000
Subsidie %
Opmerkingen
-
70% 50% 50%
Budgetjaar 2014 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 2 okt 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Utrecht Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) HOV Leidsche Rijn
Comfortverbetering Fiets (aanvraag 2008) Transportboot Stadswerken Toegankelijkheid bushalten Utrecht QW Haven Lage Weide Fietsnetwerk Leidsche Rijn (Castellum Hoge Woerd) Uniformiteit en herkenbaarheid schoolomgeving Utrecht Utrecht Lage Weide havenverdieping Utrecht OV Leidsche Rijn Extra (a 58) Groter aandeel binnenvaart in de regio Utrecht (AMSbarge en Blueports) Lokaal maatwerk Utrecht 2012
Programma BDU
Maximale subsidie 75.435.665
Definitief verleend 21.697.724
BDU BDU BDU BOR BDU BDU BDU BDU BDU
2.254.317 200.000 5.200.000 6.592.525 146.703 221.200 1.084.000 257.857 2.300.000
1.629.329 200.000 4.489.558 6.592.525 146.703 215.154 1.084.000 191.646 2.159.427
BDU
400.000
400.000
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Aanpassing kruising Langerakbaan/Ouderijnseweg (b230) P+R marketing en communicatie
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 39.057 175.000
Voorschot
Projecten in uitvoering HOV Om de Zuid (inclusief indexering) Kar-systeem gemeente Utrecht (a 159) PvA en Pilot Stimuleren gebruik Deelauto's (Utrecht)
Programma BDU BDU BDU
Maximale subsidie 40.673.626 1.020.000 140.000
Voorschot 8.631.144 -
-
Nieuwe Meernbrug Hoofdfietsroute Brennerbaan - De Wadden Biltstraat-West Gansstraat-Koningsweg-Tamboersdijk Oudenoord-David van Mollemstraat Fiets Westflank (NOUW 1/2, Majellaknoop Fiets en 24 oktoberpein) (b80) Hoogwaardig OV Westtangent Utrecht fase 1 (b80) Hoogwaardig OV Westtangent Utrecht fase 1 HOV Leidsche Rijn
BDU BDU BDU BDU BDU BDU
725.000 350.000 84.000 80.500 185.500 700.000
-
BDU BDU BDU
7.000.000 1.000.000 43.266.823
-
Lokaal maatwerk Utrecht 2013 Project OV dienstregeling 2013
BDU BDU
434.136 600.000
-
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Herinrichting Vredenburg noord
Lokaal maatwerk Utrecht 2014
Programma BDU
BDU
Maximale subsidie 1.280.000
400.000
Subsidie %
Verschil Opmerkingen 53.737.941 Conform DB-besluit 16 december 2013: vastgesteld en nieuwe beschikking afgegeven voor resterend deel, na overheveling 11 mln naar Uithoflijn 624.988 710.442 6.046 66.211 140.573 Eindafrekening 1 okt 2013 11 dec 2013
Opmerkingen Inmiddels afgewikkeld Inmiddels afgewikkeld
Gereedmelding
Opmerkingen
20 feb 2013
13 dec 2013
Deel VERDER Deel AROV Conform DB-besluit 16 december 2013: Dit betreft nieuwe beschikking voor resterend deel
50%
Budgetjaar 2014
70%
2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 8 apr 2013). Behandeltermijn stopgezet. Nadere informatie/ontbrekende gegevens opgevraagd Aanvraag in behandeling (ontvangen op 2 okt 2013)
(a 88) Verbetering OV-as Utrecht Centrum - Utrecht Noord (AROV A) (a252) AROV Bustunnels HOV-Zuidradiaal en aansluiting Taatse viaduct (AROV D) Stedelijke verdeelring fietsnetwerk Fietsroute door Oog in Al Realisatie Knipstraatbrug Tijdelijke fietsparkeerplaatsen Verbinding Leidsche Rijn Centrum - Lage Weide Indexering HOV LR + HOV OdZ voor 2012 e.v. AROV A. Doorstromingsmaatregelen AROV D. HOV Utrecht CS - Leidsche Rijn
BDU
5.000.000
100%
2014-2016
BDU
20.500.000
100%
2014-2018
BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU
400.000 500.000 465.000 455.000 98.700 9.000.000 5.000.000 21.000.000
50% 50% 50% 50% 50% 95% 100% 100%
2014 2014 2014 2014 2014 2014-2017 2014-2016 2014-2018
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Vianen Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Afrit A2
Programma BDU
Maximale subsidie 2.102.400
Definitief verleend 1.178.959
Projecten in uitvoering Lokaal maatwerk Vianen 2012 Lokaal maatwerk Vianen 2013
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 172.000 186.679
Voorschot
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Vianen 2014 Verkeersstructuurplan De Hagen
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 172.000 1.720.000
Subsidie %
Verschil Opmerkingen 923.441 Gereedmelding
Opmerkingen
-
70% 50%
Budgetjaar 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 21 okt 2013)
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Gemeente Zeist Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Krakelingweg Reconstructie kruising Driebergseweg - Laan van Beek en Royen (Kosmos) Lokaal maatwerk Zeist 2011 Kruispunt Schaerwijdelaan - Oude Arnhemseweg Lokaal maatwerk Zeist 2012
Programma BOR BOR
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) Fiets bewegwijzering kernnet
Programma BDU
Maximale subsidie 105.000
Voorschot
Projecten in uitvoering Zeist OV maatregelen Utrechtseweg - Driebergseweg Heideweg-Driebergseweg Panweg Lokaal maatwerk Zeist 2013 Doorstroming OV (Zeist)
Programma BOR BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 9.577 490.000 1.123.000 225.751 149.872
Voorschot
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Lokaal maatwerk Zeist 2014 Fietspaden Utrechtseweg - Driebergseweg
Programma BDU BDU
Maximale subsidie 208.000 220.000
Subsidie %
BDU BDU BDU
Maximale subsidie 7.079.457 616.435
Definitief verleend 7.079.457 346.991
260.000 150.000 208.000
260.000 108.577 208.000
-
Verschil
Opmerkingen - Inclusief 1.875.699 bijgeboekte rente 269.444 41.423 -
Eindafrekening 5 nov 2013
Opmerkingen
Gereedmelding
Opmerkingen De subsidie is exclusief 671.069 toegerekende rente
Budgetjaar 2014 2014
Opmerkingen Aanvraag in behandeling (ontvangen op 1 okt 2013)
-
70% 50%
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Projecten overige organisaties Afgewikkelde projecten (1 januari t/m 31 december) Rij2op5 (Campagne en actieplan woon-werkfietsen) Slim werken en reizen 2012 Gedragsbeïnvloeding Regionale Projecten (ROV) Bushalte Everdingen Projecten Loenen/Breukelen
Programma BDU BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 32.285 348.000 500.000 12.936 271.000
Definitief verleend 32.285 348.000 500.000 12.936 271.000
Verschil
Uitgevoerde projecten (eindrapportage ontvangen) OV-fiets Utrecht
Programma BDU
Maximale subsidie 112.000
Voorschot -
Eindafrekening 4 jul 2013
-
4 jul 2013
5 leenfietsen NS-station Utrecht-Zuilen
BDU
15.000
Projecten in uitvoering P15 Kleinschalige benuttingsmaatregelen Utrecht P17 Utrecht-West 7 stedelijke DRIP's stad uit (bermdrips) P17 Utrecht-West DRIP-server voor aansturing DRIP's P17 Utrecht-West aanpassing VRI's P17 Utrecht-West uitbreiding monitoring voor NDW P17 Utrecht-West beschikbaarheid verkeersgegevens P17 Utrecht-West scenariomanagementsysteem P17 Utrecht-West kleinschalige inframaatregelen QW Regionale verkeersmanagementcentrale QW Overstappunt Breukelen Fietsproject Eemland en Amersfoort Uitrol OV-fiets 8 leenfietsen OV-halte Zeist Jordanlaan (Uitrol OV-fiets) Transportbehoefte EYOF (Jeugd Olympische Spelen) OV-knoop Driebergen-Zeist Amersfoort Schothorst Pilot dichtligtijden spoorovergang
Programma BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU BOR BOR BOR BDU BDU BDU BOR BOR BDU
Maximale subsidie 1.980.000 1.237.600 129.920 180.960 1.449.760 259.840 324.800 649.600 8.049.954 2.027.754 2.066.944 498.000 25.000 87.500 3.116.929 2.007.497 22.904
Voorschot
Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 AROV B. Uitbreiding frequentie sneltram (divers) RVM-maatregelenpakket VERDER NDW-bijdrage Projecten Loenen/Breukelen A12 Salto (Fase 1) (a 97) Vertramming station Utrecht CS - Uithof (a 185b)A12 Salto 2e fase
Programma BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 500.000 5.130.000 700.000 864.000 9.000.000 100.000.000 1.000.000
Subsidie % 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Opmerkingen -
Gereedmelding
8.049.954 2.027.754 2.066.944 83.125 2.007.497 -
Opmerkingen Behandeltermijn stopgezet. Nadere informatie/ontbrekende gegevens opgevraagd Behandeltermijn stopgezet. Nadere informatie/ontbrekende gegevens opgevraagd Opmerkingen
De subsidie is exclusief 1.851.914 toegerekende rente
Budgetjaar 2013 2013-2015 2014-2020 2014-2016 2015-2016 2016-2020 2017
Opmerkingen
BRU Programmamonitor per ultimo december 2013, Subsidies nog nader te bestemmen Geprogrammeerde subsidies 2014 - 2017 Kwaliteit/Toegankelijkheid Bushaltes (expl) BRU spoedeisende maatregelen doorstroming OV (b80, b86, a266) Westtangent fase 1 Lokaal Maatwerk 2015 Lokaal Maatwerk 2016 Lokaal Maatwerk 2017 Stationsgebied Driebergen-Zeist
Programma BDU BDU BDU BDU BDU BDU BDU
Maximale subsidie 1.484.000 1.100.000 5.600.000 1.992.000 1.992.000 1.992.000 8.100.000
Subsidie % 100% 100% 100% 70% 70% 70% 100%
Budgetjaar 2014 2014 2014-2017 2015 2016 2017 2016
Opmerkingen