Het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ regelt de herziening van de vennootschapsbelasting (VPB). Een ingrijpende operatie die iedere ondernemer raakt. Uiteraard wilt u als ondernemer weten wat de gevolgen van het wetsvoorstel voor u zijn. Deze brochure helpt u daar een eind mee op weg. Maar om er zeker van te zijn dat u goed voorbereid bent op alle komende wijzigingen is het zinvol om uw SRA-Adviseur te raadplegen over de kansen en bedreigingen voor uw onderneming.
370 accountantskantoren. Eén mentaliteit.
Werken aan winst De herziening van de vennootschapsbelasting
Werken aan winst De herziening van de VPB Financiën heeft op 24 mei 2006 het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel regelt de herziening van de vennootschapsbelasting (VPB). Een ingrijpende operatie die iedere ondernemer en onderneming in Nederland raakt. Het voorstel omvat een scala aan wijzigingen. Een opmerkelijke tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting met een extra gunstig tarief voor MKBondernemers, een vrijstelling van 10% van de winst voor IB-ondernemers en een groepsrente- en octrooibox met een tarief van 5% respectievelijk 10%. Maar ook ter financiering van deze gunstregelingen diverse grondslagverbredende maatregelen voor BV’s én IB-ondernemers. Allemaal zaken waar u zich als ondernemer, samen met uw SRA-Adviseur, tijdig op moet voorbereiden.
van 1 mei 2006 tot 30 april 2007 loopt, wordt het nieuwe tarief toegepast over de vier maanden in 2007. Dus over 4/12 van de winst van het boekjaar 2006/2007. VPB-tarief 2007 van winst tot winst e 25 000 e 60 000
e 25 000 e 60 000 -
tarief 20% 23,5% 25,5%
De BV in? De verlaging van het VPB-tarief maakt de BV financieel aantrekkelijker. Ga op korte termijn met uw adviseur na of u uw eenmanszaak toch niet beter in een BV kunt omzetten. Daarbij moet een keuze worden gemaakt voor een geruisloze of ruisende inbreng in de BV.
Verlaging VPB-tarief Aanmerkelijk-belangtarief Het belangrijkste onderdeel in de herziening van de vennootschapsbelasting is een drastische tariefsverlaging. Het algemene vennootschapsbelastingtarief gaat per 1 januari 2007 van 29,6% naar 25,5%. Daarmee komt het VPBtarief in Nederland precies op het gemiddelde van de Europese Unie. Naast het algemene tarief komen er twee MKB-tariefschijven met lagere tarieven: over de eerste e 25 000 winst wordt dat 20%, over de tweede e 35 000 winst 23,5%. De nieuwe tarieven gaan gelden vanaf 1 januari 2007. Ook voor BV’s met een gebroken boekjaar. Bij een boekjaar dat 2
Het aanmerkelijk-belangtarief voor directeuren-grootaandeelhouders van een BV blijft 25%. Na de verlaging van het VPB-tarief komt de gezamenlijke belastingdruk van vennootschapsbelasting én inkomstenbelasting uit op 40% (bij een winst tot e 25 000) oplopend tot maximaal 44,125%.
Dividendbelasting De dividendbelasting wordt verlaagd van 25% naar 15%. Deze tariefsverlaging heeft vooral ten doel om de administratieve lasten in grensoverschrijden-
de situaties te verminderen. In binnenlandse verhoudingen levert deze tariefsverlaging geen financieel voordeel op: na de verlaging van de dividendbelasting wordt de lagere voorheffing verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting zodat er eerder moet worden bijbetaald. Datzelfde geldt in situaties met het buitenland waarin een belastingverdrag van toepassing is. Krachtens de meeste verdragen geldt voor particuliere aandeelhouders al een dividendbelasting van 15% (en soms zelfs van 5% of 0%).
merking wordt genomen voor verliesverrekening.
Stel winstneming uit De VPB-tariefsverlaging maakt het aantrekkelijk om winstneming in de BV, waar mogelijk, uit te stellen. Voor IB-ondernemers levert uitstel van winstneming 10% vrijgestelde winst op. Ga met uw adviseur na welke mogelijkheden u in uw eenmanszaak of BV hebt om winstneming uit te stellen tot 2007 of nog later.
Verbreek fiscale eenheid Bent u directeur-grootaandeelhouder van een holding-BV, die een fiscale eenheid vormt met één of meer dochtervennootschappen, dan doet u er verstandig aan die fiscale eenheid nog dit jaar te beëindigen. Een fiscale eenheid met een winst van meer dan e 60 000 valt onder het 25,5% tarief, wordt de fiscale eenheid verknipt in drie zelfstandige BV’s met elk een winst van minder dan e 25 000, dan geldt het 20% tarief.
10% winstvrijstelling Voor ondernemers en vrije beroepsbeoefenaren die met hun winst uit onderneming onder de inkomstenbelasting vallen, wordt een nieuwe vrijstelling ingevoerd: de MKB-winstvrijstelling. Deze vrijstelling geldt uitsluitend voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium. Dat wil zeggen dat zij op jaarbasis ten minste 1225 uren én meer dan de helft van de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor de onderneming werkzaam moeten zijn. De MKBwinstvrijstelling bedraagt 10% van de winst uit onderneming nadat daarop de dotatie aan de fiscale oudedagsreserve én de ondernemersaftrek in aftrek zijn gebracht. De nieuwe vrijstelling kent geen maximum. Deze aftrek leidt, afgezet tegen het hoogste IB-tarief in box 1 van 52%, tot een maximaal tarief over de winst uit onderneming van 46,8%. De MKB-winstvrijstelling werkt bij een verlies zodanig uit dat 10% niet in aan-
Boxenstelsel in de VPB Na de inkomstenbelasting krijgt ook de vennootschapsbelasting een boxenstelsel. Voorgesteld wordt om afzonderlijke boxen in te voeren voor octrooien en groepsrente. Met de introductie van deze twee boxen, met een VPB-tarief van 10% en 5%, wil men innovatieve bedrijfsactiviteiten stimuleren én hoogwaardige arbeid aantrekken. De boxen kunnen pas in werking treden nadat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend, zo nodig met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. De twee boxen kunnen uitsluitend worden benut door BV’s. Beide boxen zijn, gelet op de voorwaarden, vooral gericht op het grootbedrijf.
er op dat activum één of meer octrooien zijn verleend. Die octrooien moeten in belangrijke mate, dat wil zeggen voor ten minste 30%, gaan bijdragen aan de in totaal te verwachten opbrengsten van het immateriële activum. De BV die kiest voor toepassing van de octrooibox moet de ontwikkelingskosten van het immateriële activum die zij in het verleden ten laste van de winst heeft gebracht, weer activeren. Deze activering leidt tot belaste winst in de BV die tegen het gewone tarief wordt belast. De afschrijving daarop valt vervolgens in de octrooibox (en wordt tegen een tarief van 10% in aanmerking genomen). De netto-opbrengsten in de octrooibox worden belast tegen een tarief van 10%. Dat tarief geldt voor alle opbrengsten, dus ook voor de opbrengst bij verkoop. De opbrengsten in de box zijn gelimiteerd: het maximum per activum is vier keer het bedrag aan ontwikkelingskosten dat in totaal voor die uitvinding is geactiveerd. De inspecteur stelt de resterende ruimte in de box jaarlijks vast in een zogenaamde boxruimtebeschikking.
Kiezen voor de octrooibox Voor ondernemers die zelf immateriële activa ontwikkelen vervalt de verplichting om de voortbrengingskosten daarvan te activeren. Deze kosten kunnen vanaf 1 januari 2007 direct ten laste van de winst worden geboekt. Deze versoepeling geldt voor álle ondernemers: voor IB-ondernemers én voor BV’s. Voor de aanschaffingskosten van immateriële activa geldt géén versoepeling. Deze kosten moeten over de gebruiksduur worden afgeschreven. Uitsluitend ondernemers die aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen kunnen kiezen voor de octrooibox. Vereist is dan wel dat de BV vanaf 1 januari 2007 zelf het immaterieel activum heeft ontwikkeld én dat 3
Het bijzondere tarief voor groepsrente geldt alleen voor de rente die wordt ontvangen van en betaald aan een groepsmaatschappij. Rente die wordt ontvangen op een bankdeposito valt niet in de groepsrentebox evenmin als de debetrente op een bankkrediet. Deze rente blijft belast dan wel aftrekbaar tegen het gewone VPB-tarief. Rentebaten uit een overnamekas, dat zijn kortlopende beleggingen die de BV aanhoudt met het oog op de verwerving van een deelneming, vallen wél in de rentebox.
De groepsrentebox Voorgesteld wordt een groepsrentebox in te voeren voor financieringsactiviteiten binnen een concern en daarin de te ontvangen én de te betalen rente in de belastingheffing te betrekken tegen een tarief van 5%. De rentebox is uitsluitend beschikbaar voor ondernemers die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Voor toepassing van deze box is vereist dat de BV én al haar groepsmaatschappijen in Nederland daarvoor gezamenlijk kiezen. Dat zijn niet alleen de in Nederland gevestigde maatschappijen, maar ook buitenlandse groepsmaatschappijen die een vaste inrichting in Nederland hebben. Voor deze regeling is sprake van een groepsmaatschappij bij een (aandelen)belang van meer dan 50%. Het gaat derhalve uitsluitend om meerderheidsbelangen. Is eenmaal gekozen voor de rentebox, dan moet die keuze ten minste drie jaar aangehouden worden. In de box valt het saldo van ontvangen minus betaalde groepsrente. Kiest de BV mét haar groepsmaatschappijen voor de rentebox, dan is de ontvangen rente belast tegen slecht 5%. Keerzijde daarvan is dat de rente die door de (in Nederland gevestigde) groepsmaatschappij wordt betaald, ook slechts tegen dat 5% tarief aftrekbaar is.
4
Ook de groepsrentebox kent een maximum: het saldo van ontvangen en betaalde rente op groepsleningen dat belast wordt tegen een effectief tarief van 5%, is beperkt tot een percentage van het gemiddelde fiscale (eigen) vermogen. Dit percentage is gekoppeld aan de heffingsrente over het kwartaal waarin het boekjaar eindigt.
Rente uit een overnamekas Heeft u in de BV geldmiddelen gereserveerd met het oog op de verwerving van één of meer deelnemingen? Kies dan per 1 januari 2007 direct voor de rentebox: de BV is dan over de rentebaten geen 25,5%, maar slechts 5% vennootschapsbelasting verschuldigd.
komen. In het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ worden deze regels beter op elkaar afgestemd en versoepeld. Op enkele punten wordt de regeling aangescherpt. De belangrijkste aanpassingen zijn: n De deelnemingsvrijstelling is slechts van toepassing bij een belang van ten minste 5% in het aandelenkapitaal in de dochtermaatschappij. Deze 5% grens wordt een harde grens: de huidige regeling voor de zogenaamde oneigenlijke deelneming bij een belang van minder dan 5% komt te vervallen. n De voorwaarde dat de moedermaatschappij de aandelen in de dochtermaatschappij niet als voorraad mag houden wordt geschrapt. n De extra voorwaarden voor buitenlandse deelnemingen bij toepassing van de liquidatieverliesregeling worden afgeschaft. Bij de liquidatie van een buitenlandse deelneming gelden vanaf 2007 dezelfde voorwaarden als bij liquidatie van een binnenlandse deelneming voor de aftrek van het liquidatieverlies. n De aftrek van de kosten bij verkoop van een deelneming worden geschrapt. De aankoopkosten van een deelneming waren al langer niet aftrekbaar.
Oneigenlijke deelneming
Deelnemingsvrijstelling De deelnemingsvrijstelling is verreweg de belangrijkste vrijstelling in onze vennootschapsbelasting. De vrijstelling voorkomt een economisch dubbele heffing van winstbelasting binnen een concern en maakt daarmee een (fiscaal) optimale concernopbouw mogelijk. Dividenduitkeringen die een dochtermaatschappij aan haar moedermaatschappij doet, zijn bij de moeder vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Dat geldt ook voor het resultaat dat de moedermaatschappij behaalt bij verkoop van de aandelen in de dochter. De deelnemingsvrijstelling is een ingewikkelde regeling. Vooral voor deelnemingen in het buitenland kent de wet veel voorwaarden en uitzonderingen om voor de vrijstelling in aanmerking te
Bij bedrijfsopvolging komt het vaak voor dat de opvolger via een persoonlijke houdster-vennootschap een belang van minder dan 5% verkrijgt in de werk-BV. Dat is vaak het geval als het belang van de overdrager in de werk-BV ‘bevroren’ wordt in cumulatief preferente aandelen en de opvolger (via zijn houdster-BV) gewone aandelen in die BV verkrijgt. Onder de huidige wettelijke regeling kwalificeert het belang van de opvolger in de werk-BV als oneigenlijke deelneming voor de deelnemingsvrijstelling. Vanaf 1 januari 2007 is dat niet langer het geval. En dat kan een geslaagde bedrijfsopvolging in gevaar brengen! Overleg met uw adviseur welke maatregelen u nog dit jaar moet nemen om dat te voorkomen.
Beleggingsdeelnemingen Buitenlandse deelnemingen moeten aan meer eisen voldoen dan binnenlandse deelnemingen om in aanmerking te komen voor de deelnemingsvrijstelling. Een van die extra eisen is dat de Nederlandse moedermaatschappij de aandelen in de buitenlandse deelneming niet als belegging mag aanhouden. Deze eis wordt afgeschaft. De voorwaarde dat de dochtermaatschappij in het land van vestiging onderworpen moet zijn aan een winstbelasting, wordt aangescherpt. Daartoe wordt een apart regime ingevoerd voor een beleggingsdeelneming. Daarvan is sprake als de bezittingen van de buitenlandse dochtermaatschappij voor meer dan 50% bestaan uit beleggingen, én haar winst (naar Nederlandse maatstaven) belast wordt tegen een tarief van minder dan 10%. Voor zo’n beleggingsdeelneming geldt niet langer de deelnemingsvrijstelling, maar een verrekeningstelsel: de bij de beleggingsdeelneming geheven winstbelasting kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting die de Nederlandse moedermaatschappij verschuldigd is over de voordelen uit de beleggingsdeelneming. De deelnemingsverrekening pakt in het algemeen slechter uit dan de deelnemingsvrijstelling.
voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen. De wetgever heeft deze abstracte formulering uitgewerkt in een zeer gedetailleerde regeling, waarin nauwkeurig is vastgelegd onder welke omstandigheden een geldlening als hybride lening moet worden aangemerkt. Deze definities komen te vervallen. Voortaan moet voor het onderscheid tussen normale leningen en hybride leningen weer aangesloten worden bij de eerder in de rechtspraak ontwikkelde criteria: een lening functioneert feitelijk als eigen vermogen als de vergoeding afhankelijk is van de winst, de schuld achtergesteld is bij alle concurrente schuldeisers, én de schuld geen vaste looptijd heeft en slechts opeisbaar is bij faillissement, surseance van betaling of liquidatie van de debiteur. Specifieke renteaftrekbeperkingen De specifieke regelingen inzake renteaftrekbeperkingen worden geïntegreerd en gestroomlijnd. De renteaftrekbeperking richt zich tegen constructies waarbij op gekunstelde wijze rentelasten worden gecreëerd. Daarbij gaat het globaal gezegd om dividenduitkeringen, teruggaven van aandelenkapitaal of kapitaalstortingen die schuldig worden gebleven of die gefinancierd worden met een lening van een groepsmaat-
schappij. Eigen vermogen wordt zo omgezet in rentedragend vreemd vermogen. Dat is ook het geval bij het verhangen van een deelneming in een concern, waarbij de koopsom wordt schuldig gebleven of gefinancierd met een lening van een (andere) groepsmaatschappij.
Financiering op orde? De nieuwe regels voor renteaftrekbeperking nopen tot een kritische beoordeling van de financieringsstructuur van de BV. Overleg met uw adviseur welke maatregelen u moet treffen om een renteaftrekbeperking te vermijden.
Onder de nieuwe regeling is de rente bij deze constructies niet aftrekbaar, tenzij de rentebate bij de verbonden groepsmaatschappij belast wordt tegen een winstbelasting van 10% of meer. Deze heffing wordt wel aangeduid als de compenserende heffing. Is die heffing minder dan 10%, dan is de rente slechts aftrekbaar als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan de geldlening in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Deze nieuwe regeling gaat ook gelden voor overnameholdings.
Renteaftrekbeperkingen De wet op de vennootschapsbelasting kent veel bepalingen die de aftrek van rente op schulden verbieden ofwel temporiseren. In het wetsontwerp ‘Werken aan winst’ zijn enkele voorstellen opgenomen om de regelingen inzake renteaftrekbeperking te stroomlijnen. Het gaat om de volgende maatregelen. Hybride leningen De bijzondere wetgeving met betrekking tot hybride geldleningen vervalt. Hybride leningen hebben civielrechtelijk het karakter van een geldlening, maar lijken materieel veel op eigen vermogen. Dergelijke leningen zijn aantrekkelijk omdat de vergoeding de rente fiscaal aftrekbaar is, terwijl de lening commercieel kan dienen ter versterking van het eigen vermogen. De vergoeding op deze mengvorm van eigen en vreemd vermogen is fiscaal niet aftrekbaar als de lening onder zodanige
Bij alle bestreden constructies gaat het steeds om rente op geldleningen die bij een verbonden groepsmaatschappij worden opgenomen. De wet hanteert hierbij een ruime benadering: indien de geldlening gekunsteld wordt omgeleid via een derde, bijvoorbeeld een bank, wordt de renteaftrek evenzeer bestreden.
Kostenaftrek aandelen Een BV die haar werknemers opties op (uit te geven) eigen aandelen verstrekt, kan de kosten daarvan onder voorwaarden in aftrek brengen tot het bedrag dat bij die werknemers terzake belast is met loon- of inkomstenbelasting. Voorgesteld wordt om deze kostenaftrek te laten vervallen, omdat in wezen geen sprake is van ondernemingskosten, maar van aandeelhouderslasten. 5
uit onderneming of uit aanmerkelijk belang. Deze verliezen kunnen voorwaarts verrekend worden met winst / inkomsten in box 2 over het jaar 2011. In wezen krijgen alle op 1 januari 2003 nog verrekenbare verliezen een nieuwe verrekeningstermijn van negen jaren.
oude regels worden afgeschreven. Deze overgangsregeling is uitsluitend van belang voor beleggingsvastgoed, aangezien vastgoed in eigen gebruik altijd tot op 50% van de WOZ-waarde kan worden afgeschreven.
Voorbeeld Afschrijving vastgoed
Verliesverrekening De termijnen voor verliesverrekening worden beperkt voor BV’s én voor IBondernemers. Onder de huidige wettelijke regeling kan een verlies uit onderneming over een jaar verrekend worden met de winsten van drie voorafgaande jaren (carry back) en vervolgens met de winsten van alle volgende boekjaren (onbeperkte carry forward). Voorgesteld wordt om de achterwaartse verliesverrekeningstermijn te beperken tot één jaar en de voorwaartse verliesverrekeningstermijn tot negen jaar. Dit voorstel geldt voor verliesverrekening van BV’s en voor verliezen uit aanmerkelijk belang. Voor ondernemers in de inkomstenbelasting blijft de achterwaartse verliesverrekening gehandhaafd op drie jaar. De voorwaartse verliesverrekening wordt – net als voor BV’s – negen jaar. Deze negenjaarstermijn gaat ook gelden voor verliezen uit een resultaat uit overige werkzaamheid of uit de terbeschikkingstellingsregeling. Er komt een overgangsregeling voor de eind 2006 nog verrekenbare verliezen 6
Vanaf 2007 wordt de afschrijving op vastgoed beperkt, zowel voor BV’s als voor IB-ondernemers. Afschrijving is nog slechts toegestaan indien en voorzover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de zogenaamde bodemwaarde. De hoogte van de bodemwaarde hangt af van de bestemming van het gebouw: n Voor een gebouw dat bestemd is om direct of indirect voor ten minste 70% ter beschikking te worden gesteld of verhuurd aan een derde een gebouw ter belegging is de bodemwaarde gelijk aan de WOZ-waarde daarvan. Beslissend is de bestemming tot verhuur aan een derde. Wordt het pand verhuurd aan een verbonden persoon of een vennootschap, dan is sprake van een pand in eigen gebruik. Dat betekent dat een pand dat binnen een concern wordt verhuurd, of dat door de directeurgrootaandeelhouder aan zijn BV ter beschikking wordt gesteld, wordt aangemerkt als een pand in eigen gebruik. n Voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde gelijk aan 50% van de WOZ-waarde. Anders gezegd: vastgoed ter belegging kan tot op de WOZ-waarde worden afgeschreven en een gebouw in eigen gebruik kan tot 50% van de WOZ-waarde worden afgeschreven. De afschrijvingsbeperking op vastgoed kent een bescheiden overgangsregeling. Als een gebouw recent in gebruik is genomen en daarop is per 1 januari 2007 nog niet langer dan drie boekjaren afgeschreven, dan kan daarop gedurende de ontbrekende periode nog volgens de oude (de thans geldende) regels worden afgeschreven. Is het vastgoed per 1 januari 2005 in gebruik genomen, dan is daarop per 1 januari 2007 nog maar twee jaar afgeschreven en kan nog één vol jaar volgens de
Beperkte afschrijving vastgoed Ondernemer Kien heeft zijn bedrijfspand al jaren in eigendom. De fiscale boekwaarde per 1 januari 2007 bedraagt e 200 000, de reguliere jaarlijkse afschrijving is (3,5% van de aanschafwaarde =) e 4 000. De WOZ-waarde van het pand per 1 januari 2007 bedraagt e 396 000. De bodemwaarde bedraagt voor 2007 derhalve 50% = e 198 000. Dat betekent dat Kien over 2007 geen e 4 000, maar maximaal e 2 000 kan afschrijven. In 2008 wordt de WOZ-waarde vastgesteld op e 380 000. De bodemwaarde voor dat jaar is derhalve e 190 000 Kien kan over 2008 de gebruikelijke e 4 000 afschrijven. Hij mag de over 2007 ‘gemiste’ e 2 000 niet inhalen.
Als gebouw geldt, in fiscale zin, de opstal plus de ondergrond. Dat is één bedrijfsmiddel. Ook de voorzieningen rondom het pand zoals een parkeerterrein of een groenvoorziening die uitsluitend dienstbaar zijn aan dat gebouw, zijn onderdeel van het vastgoed waarvoor de afschrijvingsbeperking geldt. Het wetsvoorstel bevat diverse antimisbruikbepalingen. Bijvoorbeeld om een splitsing van de eigendom van het pand over meerdere BV’s tegen te gaan. Of een splitsing tussen de kale opstal bij de eigenaar en investeringen in dat pand door de huurder. Als de huurder en verhuurder verbonden personen zijn, dan worden al hun investeringen in het pand samengeteld en op dat totaal wordt de nieuwe regeling toegepast. Anders gezegd, de afschrijving wordt vastgesteld alsof deze investeringen door één persoon zouden zijn verricht. Ook vervalt de componentenbenadering, op grond waarvan op de verschillende componenten van een
gebouw, zoals de opstal, de pui, de liftinstallatie, etc., afzonderlijk kan worden afgeschreven. Onder de nieuwe regeling blijft het mogelijk om onderhoudskosten van een gebouw ten laste van de winst te brengen. Ook blijft het toegestaan om een voorziening of kostenegalisatiereserve te vormen voor de kosten van groot onderhoud. Ook de herinvesteringsreserve blijft gehandhaafd: de boekwinst bij verkoop van het gebouw kan, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht. Ook de afwaardering van een pand op de aantoonbare lagere bedrijfswaarde blijft mogelijk.
Waardering onderhanden werk De fiscale waardering voor onderhanden werk wordt aangepast. Vanaf 1 januari 2007 moet een BV of IB-ondernemer op het onderhanden werk voortschrijdend winst nemen. Dat gebeurt door een verplichte waardering op het gedeelte van de overeengekomen vergoeding voor het aangenomen werk dat is toe te rekenen aan het onderhanden werk (percentage of completion). Het treffen van een voorziening op het onderhanden werk blijft toegestaan. De daarvoor geldende voorwaarden blijven ongewijzigd gehandhaafd.
Tot Slot Afschrijvingsbeperkingen Vanaf 1 januari 2007 geldt voor BV’s én IB-ondernemers voor alle bedrijfsmiddelen een minimale afschrijvingsduur van vijf jaren. Per boekjaar mag maximaal 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden afgeschreven. Voor goodwill wordt de afschrijvingstermijn op ten minste tien jaar gesteld: de maximale afschrijving vanaf 1 januari 2007 bedraagt 10% van de aanschaffingskosten. Een afwaardering op lagere bedrijfswaarde blijft mogelijk als die lagere waarde – volgens de gebruikelijke regels – aannemelijk kan worden gemaakt.
Het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ regelt de herziening van de vennootschapsbelasting. Een ingrijpende operatie die iedere ondernemer raakt. De voorgestelde maatregelen moeten op 1 januari 2007 in werking treden. Het wetsvoorstel moet nog wel door het parlement worden aangenomen maar naar verwachting zullen daarbij geen ingrijpende wijzigingen plaatsvinden. Uiteraard wilt u als ondernemer weten wat de gevolgen van het wetsvoorstel voor u zijn. Deze brochure helpt u daar een eind mee op weg. Maar om er zeker van te zijn dat u goed voorbereid bent op alle komende wijzigingen is het zinvol om uw SRA-Adviseur te raadplegen over de kansen en bedreigingen voor uw onderneming.
Colofon Auteur: Mr. J. Zwagemaker Uitgever: SRA Telefoon: 030-656 60 60 E-mail:
[email protected] Website: www.sra.nl Vormgeving & realisatie: Lenthe publishers & consultants © 2006, SRA Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of gekopieerd zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft bij de samenstelling naar uiterste betrouwbaarheid en zorgvuldigheid gestreefd, maar kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden en de gevolgen hiervan.
7