«SjfcS
HET WEEKBIADC'"EEAMA* HoofdrMiMtmjr: P. v.d L«He, l.«ld*n Redacti« en Adm.: Noordeinde 8, Leiden • Gironummer 48880
21ste
laargang
No. 43 - 15 NOV. 1941
, . . .mijn vrouw is dit jaar niet klaar gekomen met broeden." „Waren wij daarnet niet met ons drieën?" {Köln. III. Zeitung)
,,lk. heb gehoord, dat je om precies vijf uur je penhouder neerlegt, ook al ben je midden in een optelling. Is dat zoo?" ,,Neen, mijnheer. Als het namelijk al bijna vijf uur is, begin ik niet eens meer aan een nieuwe optelling." (Das III. Blatt)
^Wat zeg je, is er al een schip uitgevonden,
„Heb je 't strijkijzer werkelijk uitgedaan? Het lijkt net óns huis. . ." (Das III. Blatt)
dat zonder zeilen vaart?" (Toor.jerX
„Je gelooft niet, hoe hardhoorend mijn grootmoeder is. Gisteren liet zij het strijkijzer op haar voet vallen, en ze hoorde het niet eens." (Das lit. Blatt)
Hé, Janl, Ben je vanavond vrij?"
(Politiken) K 1676
!
--■''■'
"-■■■
■
"■
■ ■
'-
■-
i
.
..
•
.
.-
.
.
.■
., -L.^
.
WÊmm
^^^^
De spiegel
T>VUptfe. <
EEN HUMORESKE Het is een stelregel van mij, nooit naar openbare verkoopingen te gaan. Deze stelregel dateert van den dag, waarop ik de eerste openbare verkooping meemaakte. Ik herinner mij, dat het gedoe mij verveelde en dat ik daarom op een stoel was neergevallen. Zooals mijn gewoonte is, wanneer Ik zit en me verveel, begon ik te knikkebollen. Ik wist toen nog niet, dat het tot de taak van een afslager behoort, scherp uit te zien naar menschen, die knikken, en toen ik weer zoo'n beetje tot mezelf kwam, omdat de verkooping was afgeloopen, vond ik mij eigenaar van een onmogelijk haardscherm, een mand met nagemaakt fruit, eenige gebonden deelen van „Des Zondags thuis", jaargangen 1880-1887, een steenen varken, en een kop en schotel met de schoone slaapster er op afgebeeld.. . Mijn vrouw gaat echter naar iedere openbare verkooping, als zij er eenlgszins tijd voor vindt. Daar zij echter te verlegen is om te durven bieden, is het een vrij onschuldig vermaak. Verleden Zaterdag had er weer een verkooping plaats, een paar huizen bij ons vandaan, en daar mijn vrouw er heen was gegaan, besloot Ik een wandelingetje te gaan maken. Mijn weg voerde mij langs de verkooping en ik liep er even binnen om te zien, hoe het er toe ging. De kamer, waar de afslager zat, was vol kijkers en koopers, zoödat ik niet verder kon komen dan de deuropening, waar een hoog kamerscherm het grootste deel der aanwezigen voor mijn oog verborg. Den afslager kon Ik echter goed zien . . . „Vijf gulden ... vijf. .. vijf. . . vijf. . ." zei hij juist. Ik stak mijn hoofd om den hoek van het
WINTER
scherm. „Het voorwerp onder den hamer" bleek een groote, monsterachtige spiegel te zijn, met een afschuwelijk vergulde krullijsl,» waarvoor mijnheer de Groot, een meubelmaker, de eenige bieder bleek te zijn. Nu had ik 'n ernstige grief tegen De Groot. Eenige maanden tevoren had hij mij 'n „massieve notenhouten salontafel" verkocht, en sindsdien was Ik tot de ontdekking gekomen, dat hij aan de eerste leugen niet ten gronde was gegaan — om 't maar fatsoenlijk te zeggen. „Niemand meer..,?" vroeg de afslager. Ik kreeg een Ideel Dat was een kans om Duisenden vrouwen behouden de fraaie, mij op De Groot te gesonde Vinolia-teint, door haar gelaatswreken I Niemand anhuid op de juiste wijze te verzorgen. Geen ders bood, en als De dure. omslachtige schoonheidabehandeGroot den spiegel voor ling, maar dagelijkich gebruik van Vinolia vijf gulden kreeg, zou Vanishing Cream verleent haar deze hij hem zeker In zijn winkel zetten en hem frissche, fleurige Vinolia-teint. Vinolia met vier- i vijfhonVanishing Cream wrijft zoo gemakkelijk derd percent winst uit en wordt volkomen door de huid verkoopen. Dat zou dit opgenomen. Dit komt door de uiterst keer niet doorgaan 1 fijne emulgeering, volgens speciaal „Niemand meer dan protédé van de Vinolia-deskundigen. vijf gulden.. .1" riep de Door haar bijzondere samenstelling afslager. vormt Vinolia Vanishing Cream tevens Snel mijn hoofd om een ideale onderlaag voor poeder. het scherm stekend, knikte Ik alsof mijn Vinolia Cold Cream voedt en verjongt leven er van afhing. de huid gedurende den nacht. Daar ik De Groot ken* de, wist ik, dat de EEN VINOLIA-TEINT BEDIIDT kans maar zeer gering EEN FRIS8CHE. JElbDIGE HilD was, dat Ik het afschuwelijke ding aan mijn kleed zou krijgen.
Hier ziet U een
VINOllA TEINT!
VINOLIA CREAM ( OLD
„Zeven..." hoorde ik hem zeggen. Ik knikte weer.
{Foto archief Rotoj J. G. van Agtmaal)
„Acht Is er geboden,
dreunde de afslager.
„Acht.. acht..." „Negen..." bulkte De Groot. Ik knikte andermaal. Ik kreeg werkelijk schik In het geval.
„Dertien," grauwde De Groot. „Dertien..." herhaalde de afslager. „Niemand meer dan dertien... Deze spiegel is werkelijk veel meer waard... Hal Veertien, daar achter het scherm..." Een golf van voldoening steeg In mij op. Ik zou De Groot leeren, mij vurenhout voor notenhout te verkoopen I Ik stak mijn hoofd voorzichtig om het scherm en 'zag tot mijn genoegen den blik van ergernis op De Groots gezicht.
„Zeventien," viel hij uit. Nauwelijks In staat mijn vreugde in toom te houden, knikte ik weer. „Achttien gulden," riep de afslager. „Kom, mijnheer de Groot, u zult dien spiegel toch uw neus niet voorbij laten gaan.. ." „Twintig gulden" riep De Groot, tandenknarsend. Natuurlijk knikte ik opnieuw, en weldra stond de spiegel in bod voor vijf en twintig guldenl De Groot had ze geboden, en toen vond ik het welletjes... Ik had mij gewroken, vond Ik, en opgewekt fluitend verliet Ik de verkooping, om mijn wandeling voort te zetten. Toen Ik een paar uur later thuis kwam, wachtte mijn vrouw mij reeds op In de gang. „Gauw Dirk," zei ze, „ga even met me mee naar dat huis, waar die verkooping Is geweest. Neem je chequeboekje mee." „Wat gekocht?" Informeerde Ik lachend, nog denkend aan de kool, die ik De Groot gestoofd had. „Ja. Den mooisten spiegel, dien ik ooit gezien hebl Omdat ik niet goed zelf durf te bieden, heb Ik De Groot gevraagd, het voor mij te doen. Hij zou den spiegel beslist voor een reuzekoopje hebben gehad, als Iemand, dien we niet konden zien, omdat hij achter het scherm bij de deur stond, niet zoo idioot... Wat is er Dirk? Voel Je Je niet goed?" Neen, érg goed voelde Ik me niet...
BRIGITTE HORNEY en JOHAN HEESTERS zullen de hoofdrollen vertolken in de film „Illusion", die binnenkort door de Ufa in ons land zal worden uitgebracht. (Foto LHa-Baumann/Folo Ulm)
}
^"
■ ^^^^™
.JIGENDDHVRN ROMA
D O O
[ER GORDON
BRUNHILDE.
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Dr. Doeren is arts In de kleine stad Pregwitz. HU heeft een klein huis, dat echter zwaar belast is. Om de hypotheek te kunnen aflossen, beleent zijn vrouw Dusa haar kostbaarheden waarvoor zij echter niet voldoende ontvangt. Een kennis van haar en den dokter, een Zuid-Ämerikaan Oordon geheeten biedt aan, haar het geld voor de hypotheek te geven, in ruil waarvoor zii hem' inzage moet verleenen in een attest, dat haar man bezit en dat handelt over Dr Kaemmerer den tegenwoordigen eigenaar van den in de nabijheid gelegen burcht Bodenstein. Dusa slaat Oordons aanbod verontwaardigd van de hand. Zij is te meer ontstemd, omdat hij haar man beleedigt, die ongelukkigerwijze juist de kamer binnentreedt als Gordon haar poogt te omhelzen Gordon verlaat het huis, doch laat zijn portefeuille met de zeven duizend M&rk voor de hypotheek op tafel liggen. Dusa besluit de portefeuille des middags aan Gordons huis af te geven en stopt haar tot dat doel In de portiertasch van Dr. Doerens auto, waarmee zij wil uitgaan Dr. Doeren is, na hetgeen hij gezien heeft, ernstig geschokt, doch besluit zijn vooreen'omen bezoek bij Dr. Kaemmerer op Bodenstein af te leggen, die tamelijk ernstig ziek is. In het attest. a dat hij bezit en dat prof. Bertram heeft gemaakt, wordt de vraag besproken of Dr. Kaemmerer al of met toerekeningsvatbaar Is. De belangstelling, die Cordon voor dit attest koestert wordt verklaard door het feit, dat hijzelf den burcht In handen wil zien te krijgen. Daar hij zulks weet is Dr. Kaemmerer uiterst achterdochtig en vertrouwt hij niemand in zijn omgeving. Hij meent' dat men hem wil vergiftiger, en heeft zelfs dien dag zijn secretaresse, Olga Büttne? ontslagen' Ha»atr^iiPa»PLeref'! Y3" hem zcu hebben gestolen. Hij heeft de politie van het feit in kennis gesteld! Het meisje heeft inmiddels het huis verlaten, zooals Dr. Doeren van den knecht Revnhold verneemt Deze knecht, dien de dokter uiterst onsympathiek vindt, geniet het volledig vertrouwen van Dr Dr. Kaemmerer. Op weg naar huis ontmoet br. Doeren Olga Büttner en biedt aan haar in zij n auto naar het station te brengen. Dan vinden zij ... in de portiertasch de portefet portefeuille van .. zij mijnheer Gordon met het geld er In. Dr. Doeren ontdekt er ook een kaartje in .„ van zijn vrouw. ch a n ?"!l . ! 3 Gordon, hetgeen hem de overtuiging geeft, dat de relatie tusschen haar en Oordon reeds sinds eemgen Ijd bestaat. Het geld biedt hij Olga Büttner aan, die daarvan echter geen gebruik maakt. Na in de apotheek te zijn geweest, ontmoet Dr. Doeren Reynhold den knech" n^Fjf^l?"^ tdle .verUl}- d.?t h.lj de mijnen voor zijn patroon gaat afhalen Dan ontdekt de dokter, dat gedurende zijn afwezigheid Olga Büttner en de portefeuille uit den auto zijn verdwenen. Reynhold voert in de apotheek een telefoongesprek met Gordon Als hij zijn tocht vervolpt, wordt Dr. Doeren aangereden door een dronken motorrijder Wallrode die een kennis van hem is. De dokter is niet ernstig gewond, alleen bewusteloos. Wallrode brenet hem in den auto, die nogal gehavend is, naar Hohenstein, de tot een rutne vervallen burcht die ziin eigendom is en waarin hij een kamer bewoont. Daar vindt hij Olga Büttner, zijn vroegere verloofde die een onderdak voor den nacht heeft gezocht, nadat zij uit den auto van Dr. Doeren is verdwenen. Wallrode voelt zich zeer beschaamd tegenover haar, omdat hij er de oorzaak van is dat zij voor haar brood moet werken, terwijl hij haar ook aan de betrekking bij Dr. Kaemmerer'heeft gehcilpen. Doch zij stelt hem dadelijk op zijn gemak en vertelt hem haar wedervaren van dien ill metIShe't eld mee Inome'' Doeren geslipt toen zij Reynhold ontdekte en heeft de portefeuille Doer n Hi^evr.0v,1'^ f krijgt den volgenden morgen bezoek van Gordon, die haar man er van beschulte nl ö ^.de •Port5feuille hebben toegeëigend. Hij vertelt haar bovendien, dat haar man er met e Z U wat ?uJ Jl J hÜ™ T ^ ^ pi?33"- Dii.sa wei8ert dit te gelooven en zegt Gordon onomwonden, denkt VVei maakt Z,J zich echter ^Lr th^.?. is. «"«""st "ver het feit, dat haar man nog siccus n,>? niet inuis
Mcchthild hief haar hoofd op en keek haar man aan. Het gele schijnsel der kaars viel op hcur haar, waarvan zij de kap afgetrokken had. Haar gezicht zag er erg vermoeid uit, vol diepe schaduwen. Het was een ander gezicht dan hij zich herinnerde, en toch was het hetzelfde. Wel is waar had haar gelaat de liefelijke bekoorlijkheid der jeugd verloren, maar het had aan rijpheid gewonnen — een vergeestelijkte, bijna ascetisch aandoende schoonheid ging er van uit. Dit nieuwe gezicht leek wel een masker omdat het absoluut zonder eenigen rimpel was, maar het was toch ongeschminkt en bijna doorzichtig bleek. De droomerige, groote, grijze oogen keken hem van onder de hooggeboogde wenkbrauwen en lange wimpers somber aan. Het rijke, aschblonde haar viel bijna recht tot op haar schouders neer. Om haar mond lag een trek van vastberaden
hardheid, maar hij had de fijne lijnen behouden. Juist nu begon hij nauw merkbaar te trillen .... Kaemmerer voelde zich aan haar onderzoekenden blik, die echter toch een droomerigen indruk bleef maken, bijna hulpeloos overgeleverd. Wat was er aan hem te zien ? Een magere, ietwat gebogen man, in een kamerjas, waarvan de donkere zijde versleten was, met afgeloopen safliaanleeren pantoffels aan de bloote voeten. Een man, die er zich nu eerst pas van bewust werd, hoe hij er uitzag en die zich schaamde. Maar zij zag het heelemaal niet. Ze zag slechts zijn door het warme, trillende licht der kaars geheimzinnig levendige oogen ; ze schitterden warm als bruin fluweel. Ze zag er een onderzoekende tastende vraag in, cijn verborgen wonde om het verleden. Kaemmerer hief met een onzekere beweging zijn hand op en streek er mee over zijn grijze haren, die nog steeds glanzend en vol waren. „Je hebt het zeker wel koud ?" zei hij* „Het is hier ook koud. Je zult ook wel moe zijn. Wil je meegaan naar mijn kamer ?" Ze stond direct op. Kaemmerer nam een kandelaar en ging haar vóór de trap op.
i mzöTÄÄS
HOFMANN
,,Ik sliep al, toen je kwam," verklaarde hij, de deur naar zijn kamer openstootend. ,,Ik had een slaapmiddel ingenomen." Ze bleef bij de deur staan en keek om. „Neem me niet kwalijk," mompelde Kaemmerer, „het is hier nogal wanordelijk. Maar het is ten minste warm." Hij zette den kandelaar op de kist, knielde voor de schouw neer en probeeide den gloed van het vuur met nieuwe houtblokken weer aan te wakkeren. „Hier woon je dus," hoorde hij haar donkere, vibreerende stem zeggen. Hij wendde zich om. Ze had de deur dichtgedaan en was op zijn bed gaan zitten. „Ja, hier woon ik." „Heelemaal alleen ?" Hij knikte. „Al lang ? Den heelen tijd ?" „Ja, den heelen tijd." Hoe lang was dat al wel ? Ze gingen in hun gedachten de jaren na. Vijf jaar waren het dus al ... . „Ben je ziek ?" vroeg zij zachtjes, naar de medicijnen kijkend, die op het tafeltje naast het bed stonden. „Wat scheelt er aan — wie behandelt je ? Ach, Dr. Doeren." — Ze hield het recept in de hand en hij zei : „Ja, hij. Maar het is allemaal humbug. Ik mankeer niets. Althans niet iets, wat die man kan genezen. Beslist niet. — Wil je iets eten, het een of ander ?" Ze schudde haar hoofd. „Ik b^n alleen maar moe." „Ga dan wat liggen !" antwoordde hij, na even te hebben nagedacht. „Wil je misschien daar op het bed liggen ?" Ze keek om, zag het bed, waarop zij zat en streek met heur hand over het kussen. Op de sloop was nog haar monogram geborduurd. Lieve hemel ! Wanneer had ze dit linnengoed toch laten maken ? Een menschenleeftijd geleden ? „Ik wil jou niet verdrijven," fluisterde ze. „Je verdrijft mij niet. Ik ga hier bij het vuur zitten. Hier, in dezen stoel. Of zal ik uit de kamer gaan ?" „Neen, blijf alsjeblieft !" Deze woorden kwamen snel', bijna angstig over haar lippen. Ze deed slechts haar schoenen uit, trok haar beenen op en spreidde de cape over haar knieën. • „Zoo is het al goed," vervolgde zij. „Laat me zoo maar liggen. Waarschijnlijk kan ik toch niet slapen. Ma4r jij moet in ieder geval slapen. Doe het licht gerust maar uit." Kaemmerer trok zijn stoel naar het knis• terende vuur, dat nu genoeg licht en warmte begon uit te stralen om een idee van behaaglijkheid en veiligheid te geven. Mechthild Kaemmerer slaakte een diepen zucht. Zou een goedgunstig lot en deze zwijgzame man bij de schouw haar werkelijk toestaan hier rust te vinden, hier onder de bescherming van haar vroegeren naam ? Rust en bescherming ? Zou hij geen vragen aan haar stellen ? Ze steunde haar hoofd in de hanèlen en keek verloren naar de kringelende vlammen. Kaemmerer zat half afgewend en bewoog zich niet. Hij had haar sidderende ademha-
ling wel gehoord, maar hij zweeg. Hij had tijd noodig. De onhoorbaar in den nacht vervlietende minuten had hij noodig om zijn schrik over deze thuiskomst te overwinnen en zich te sterken voor de onthullingen, die er den duisteren achtergrond van vormden. Mechthild had waarschijnlijk ook wel tijd noodig, evenals zijn zwijgende tegenwoordigheid. Hij wist, dat hij niets vragen moest. En daarom keek hij haar niet aan. HOOFDSTUK VIII „Luister je, Ludwig ?" hoorde hij na een poos de stem van de vrouw, en hij merkte direct hoeveel moed zij noodig had gehad om te besluiten iets te zeggen. „Ja, ik luister, Mechthild," antwoordde hij zachtjes. „Je zei daarnet, dat je niets mankeerde, dat de dokter zou kunnen genezen. Je hebt dus wel iets. Wat bedoelde je met die woorden ?" „Weet je dat niet ?" „Ik weet misschien niet alles, Ludwig," zei ze na een heele poos. „Maar ik moet het weten. Daarom ben ik gekomen. Je hebt me hier laten blijven, maar ik wil je niet tot last zijn. Je denkt misschien, dat ik alleen gekomen ben, omdat mij geen andere weg meer openstond ? In veel opzichten is dit ook wel zoo. Maar niet heelemaal. Hèb je dat gedacht ?" Ze zweeg. Kaemmerer, die zijn gezicht onafgebroken naar het vuur gekeerd hield, haalde zwaar adem. „Iets dergelijks," erkende hij. „Wat had ik ook anders moeten denken ? Ik heb je niets gevraagd. Het is mij voldoende, dat je gekomen bent." „Neen, dat is niet voldoende ! Jij hebt me niets gevraagd, maar ik vraag jou nu : Heeft men je ergens mee gedreigd ?" Kaemmerer schrok. „Dus het is zoo ?" riep zij. „We moéten er over spreken, Ludwig ! Het is even bitter voor mij als voor jou, geloof mij." „Hoe komt het, dat jij er iets van weet ?" vroeg Kaemmerer verbaasd. „Ik bedoel van hetgeen er hier gebeurd is ?" „Het is anders," antwoordde zij snel, „anders dan je denkt." Ze richtte zich in bed op en boog zich wat naar voren. „Je begrijpt toch wel, dat men alleen van mij kon weten, wat er hier aan de hand was. Is je dat nooit duidelijk geweest ?" Kaemmerer viel, alsof hij een duw gekregen had, in zijn stoel terug. De omtrekken van zijn profiel teekenden zich donker en onbeweeglijk tegen de roodachtige, flakkerende vlammen af. Hij gaf geen antwoord. En dit zwijgen werkte zoo beangstigend op de vrouw, dat zij uit haar bed gleed en geluidloos naar hem toeging. „Ja, ik heb het gedaan," fluisterde zij tegen hem, zich aan zijn stoel vasthoudend. Dat hij zijn oogen gesloten hield, gaf haar den moed tot deze vertwijfelde aanklacht van zichzelf. „Ikzelf heb je aan dien man verraden. Ik heb hem gezegd, wat je gedaan hebt, en ik heb ook gezegd waarom." Kaemmerer zweeg. „Ik heb je verraden, en hij heeft mij verraden," zei ze met harde stem. „Ik wil, dat je dit weet." „Ik begrijp het," mompelde Kaemmerer. „Je hield van hem ?" ,,Ik had niemand, ik was alleen. Toen kwam hij. Door hem probeerde ik mijzelf over de leegte, die er in mij was, heen te helpen, maar het stond gelijk met zand in mijn eigen oogen te strooien. Misschien ook
GGSLflflGDC FOTO'S/
heb ik in dien tijd wel werkelijk van hem gehouden, ik weet het niet. Misschien zoo lang ik hem niet kende. Maar toch nooit echt, neen, dat niet! Ik weet het nu heel beslist. Hij wilde weten waarom ik mijn vaderland had verlaten, waarom ik mijn man ontvlucht was, en toen ik hem dit vertelde, voelde ik dat iedere uiting van begaanheid met mijn lot voortkwam uiteen heimelijke, intense belangstelling voor hetgeen hij op die manier te weten kwam. Maar toen was het al gebeurd." "^ „Door jou dus," zei Kaemmerer en hij knikte. „Ik kon het ook al niet goed begrijpen...." „En nu je weet, dat het door mij uitgekomen is, nu begrijp je het wel ?" Haar warme, onrustige adem streek langs zijn voorhoofd, zoo diep had zij zich over hem heen gebogen. „Nu ja, wat had je ook anders van mij kunnen verwachten !" ,,Je had volkomen gelijk," antwoordde hij. „Waarom zou je niet vertellen, waardoor je trots zoo diep gegriefd was ? Het was niet jouw schuld, dat ik een lomperd en een misdadiger ben geworden . En dat ik een idioot was, is mijn eigen zaak. Je had het recht om weg te gaan, je een nieuw leven op te bouwen. En dat is je ook gelukt. Ik hoop althans, dat het je gelukt is. Overigens .... ik weet wat eenzaamheid is, en ik weet óók, wat het beteekent, ontgoocheld te zijn. Maar die dingen moeten er zijn. Ze zijn gewichtiger voor het leven dan alle illusies. Doch ik bewonder je moed, dat je het hebt durven bekennen. Ik heb dien moed niet !" Hij had kalm en duidelijk gesproken, geheel anders dan hij gewend was te spreken. Nu sloot zijn mond zich vast en zijn' lippen werden tot een rechte streep. Het leek, alsof er een ander mensch in hem geboren was. „Dat is rtiet waar!" riep Mechthild getroffen uit. ,,Je jokt opzettelijk ! Niets van hetgeen je gezegd hebt, is waar, dat weet je !" Kaemmerer glimlachte geheimzinnig. „Je bent hem dus nagereisd ?" vroeg hij zachtjes. „Ben je daarom hier ?" „Ja," antwoordde zij kort. Hij schoof met zijn voet een glimmerend stuk hout weer in den vuurgloed terug. „Maar niet om hem," voegde zij er zachtjes aan toe. „Waarom dän ?" „Om jou tegen hem te helpen !" Kaemmerer hief zijn hoofd op en keek haar aan. „Ja," zei ze, ijverig knikkend. „Je had dus reden om je op hem te wreken ?" vroeg hij. „Die reden heb ik zéker I" riep zij vurig
@[L^D[L[M] uit. „Maar daar gaat het niet om. Je wilt noch hooren, noch begrijpen." „Het valt mij moeilijk, en het is veel verlangd." „Geloof me, als ik zeg, dat ik me schuldig tegenover je voel. Ook tegenover mijzelf. Geloof, dat ik de waarheid spreek." Hij schudde nauwelijks merkbaar zijn hoofd en verviel weer in een somber gepeins. Ook zij zei niets meer ; ze ging naar het bed terug en nam er op plaats. „Waar dient dit alles eigenlijk toe?" Hij stond plotseling op, alsof hij was overvallen door een kwellende onrust, die hij niet meer beheerschen kon. „Laten we de dingen maar laten gaan, zooals ze gaan willen. Ik ... . ik wil niet, dat jij je er mee bemoeit. Waartoe zou je dat doen ?" Hij ging naar den uitersten hoek van het vertrek, waar het geheel donker was. Daar bleef hij tegen den muur geleund staan. „Ik zal het je zeggen," verklaarde zij. „Hij zal niet de voldoening hebben door mijn schuld jou ten gronde te richten. Als er hier geen plaats voor mij is, als je wilt, dat ik wegga, dan zal ik gaan. Morgen reeds. Alleen dezen eenen nacht ..." Hij kwam langzaam naar haar toe. „Geen plaats?" herhaalde hij, „Je kunt het heele huis hebben, en ik wil wel weggaan.
Ja!" „Ach," fluisterde zij en ze streek vermoeid het haar van haar voorhoofd, „wat doe je me toch een pijn !" En plotseling wierp zij zich zijdelings op het bed, begroef haar hoofd in het kussen en begon onbedaarlijk te snikken. Kaemmerer wist even niet wat te doen , toen boog hij zich voorover, maar waagde het echter niet, haar aan te raken. Toch deed hij voorzichtig nog een stap dichter bij, en streelde heur haar. (Zie vervolg elders in dit nummer)
Tijdan* de muzlkal« «olréa In dan huii« Hayt, waar Hanna't ongeneaielijke ziekte zich openbaart (Paul Hartmann, Heidemarie Hathever en Mathla« Wieman). Tobls-fllm. Rol verdeeling: Prof. Thomas Heyt ... Paul Hartmann Hanna, xljn vrouw Heldemaria Hatheyer Dr. Bernhard Lang Mathias Wieman Berta Margarethe Haagen Eduard Stretter Harold Paulsen Dr. Barbara Burckhardt Charlotte Thiele Dr. Höfer Hans Nielsen Prof. Schlüter Albert Florath Dr. Klapper Curt Lukas Mevrouw Klapper Hansl Amstaedt Dominee Görner ... Werner Pledath
In het laboratorium van dan profeuor (Charlotte Thiele, Ham Hielten en Paul Hartmann).
Regie: Wolfgang Liebeneiner Mr. Stranten, advocaat Franz Schafheltlln Erna Balg Karin Evans Prof. Werther Hans Leibelt Kriebelmeyer Christian Kayssl er Dr. Scheu ... Just Scheu Knevels, raadsheer Leop. v. Ledebur Engel, Officier v. Justitie Otto Graf Rehefeld, boschwachter Franz Weber Majoor Döring Ernst Sattler Rohlfs, smid Helmut Bergmann Boer Zienecke '... Bernhard Goetzke Schönbrunn, leeraar r Karl Haubenrelsser Rummel, apotheker ... W. P. Krüger
Pofessor Heyt en zijn Jonge vrouw Hanna zijn zeer gelukkig getrouwd. De professor heeft zich uit zeer bekrompen omstandigheden opgewerkt en zijn wetenschappelijke positie stelt hem In staat om zijn leven ook ulter-
De ziek« en de vriend des huizes, Dr. Lang, die de ongeneeselijkheid van haar kwaal vaststelt. ^— (Mathias Wieman). i
Professor Heyt in gesprek met den ouden professor Schlüter. (Albert Florath).
lijk zoo aangenaam mogelijk in te richten. Epn feestelijke avond ter gelegenheid van zijn benoeming tot directeur van een wereldberoemd wetenschappelijk Instituut, is als het ware de bekroning van hun geluk. Gedurende een muzikale soiree moet Hanna, de Jonge vrouw, echter plotseling ophouden met pianospelen, aangezien zij haar linkerhand niet meer bewegen kan. Als de verlamming gedurende de volgende dagen niet verdwijnt, laat de professor zijn vrouw onderzoeken door Dr. Lang, een vriend des huizes. Met behulp van den oogspiegel stelt Dr. Lang vast, dat Hanna een ongeneeselijke en doodelijke ziekte heeft: multiple sklerose. De toestand van de Jonge vrouw wordt zienderoogen slechter. Professor Heyt acht 't nu zijn taak te ontdekken, wat het is, dat de ziekte verwekt Dit werk brengt hem tot andere, uitermate gewichtige conclusies. Maar hetgeen Hanna zou kunnen redden, vindt hij niet. En het schijnt dan ook, dat het met de Jonge vrouw zal afloopen. Zij lijdt ondraaglijke pijnen, terwijl zij reddeloos verloren Is. Dan grijpt de professor naar het laatste middel. De drank, dien hij haar reikt en die verzachting moet brengen, zal het einde beteekenen. „O, Thomas, als dit nu eens de dood was!" zucht zij en hij antwoordt met een stem vol liefde, waarin de zware verantwoordelijkheid weerklinkt, die hij op zich neemt: „Ja, Hanna, dit Is de doodl" Diepe dankbaarheid straalt hem uit haar oogen toe, als zij eindelijk voor eeuwig inslaapt... De professor wordt na het overlijden van zijn vrouw van alle kanten aangevallen en het komt zelfs tot 'n rechtskwestie, daar hij wordt aangeklaagd wegens „doodslag op wensch van den overledene". Zijn vriend, Dr. Lang, die eerst zijn daad veroordeelde en zeer beslist tegen hem was, werpt zich echter — nadat hij in een sanatorium het namelooze leed heeft gezien, dat deze ziekte veroorzaakt - als de verdediger van professor Heyt op. Zoowel de rechtbank ais de jury- beijveren zich om vrijspraak voor den geleerde te krijgen. Tot dusver heeft professor Heyt gezwegen. Maar thans, nu hij ziet, dat de aanklacht tegen hem zal worden ingetrokken, nu klaagt hij zichzelf aan. En na
De professor en zijn vriend...
Een scène in de ziekenkamer (Harald Paulsen en Heidemarie Hatheyer).
zijn vlammende rede vol zelfbeschuldlging, vraagt professor Heyt de rechtbank om zijn vonnis. . . „Ik beschuldig . . Is een uiterst spannende film, die een hoogst Interessant probleem behandelt, namelijk de vraag of een dokter in geval van een ongeneeselijke ziekte zijn patiënt uit diens hopeloos lijden verlossen mag.
De beklaagde en zijn verdediger (Franz Schafheitiin).
De rechter (Christian Kayssler), die zijn oordeel over de daad van professor Heyt moet geven. Professor Heyt en Dr. Barbara Burckhardt (Charlotte Thiele). (Fo(o'< Tobit)
EN BUFFELJACHT IN AFRIKA frika — land van mysterie, van bekoring n avontuur. Hoe bindt het mij met duizenden bandenl Ik heb in zijn donkere, ondoördrifljbare oerwouden gezworven; ik heb geworstel# in den greep van zijn sloopende koortsen/gevochten met zijn woeste koningen der jurjie ... Ik ben gebeten door vergiftige cobra'^yn achtervolgd door olifanten en gorilla's. \W heb opwindende avonturen beleefd met gronde leeuwen en luipaarden, erv ofschooiy ik honderden keeren den dood in het aangelicht heb gezien, verlang ik toch telkens en tafltens terug naar het Donkere Werelddeel..." Oft is een uitlating van iemand, die zijn halve leven in Afrika heeft doorgebracht, en zooals hij er over denkt en de bekoring van dit geheimzinnige werelddeel voelt, zóó voelen het honderden met hem, en dit is dan ook de reden, dat zij het gemak en het comfort der beschaafde wereld hebben verlaten om in de plaats daarvan het ongemak en het risico, het levensgevaar zelfs, te zoeken . . . Tot hen, die ook niet aan derv roep van het Zwarte Werelddeel hebben kunnen ontkomen, behoort Luigio Gotti. En dat ook hij er hachelijke avonturen heeft beleefd, bewijst het relaas van een zijner ervaringen, dat wij hieronder laten volgen. Op een van zijn tochten dwars door het Donkere Werelddeel, waarbij hij van het Zuiden naar het Noorden dwars door Afrika trok, kwam hij In een gebied, dat door de aanhoudende regens telkens weer in een groet meer wordt herschapen, terwijl het droge seizoen er op zijn beurt weer een dorre woestijn van maakt. Het was zoo goed als nog niet in kaart gebracht. Terwijl hij in dit gebied vertoefde, ontmoette hij er een Jager op groot wild, die hem uftnoodigde samen op de buffeljacht te gaan. Daar het hier een kans gold, tijn kennis omtrent de wilde dieren fe vermeerderen en tevens om zijn zucht naar avontuur te bevredigen, sloeg Gotti dit aanbod niet af. Maar toch zou hij er misschien niet op ingegaan zijn indien hij had geweten dat de man de dieren alleen maar doodde om hen te slachten en hun vleesch te verkoopen aan de inheemschen, die in de buurt in de mijnen werkten. Voor een dergelijk bedrijf kan een ware ontdekkingsreiziger en jager niets voelen; die wil geen slager zijn, doch kennis vergaren. Zijn vreugde over de ontmoeting met een anderen blanke in 't hart van Afrika was echter zoo groot, dat hij verzuimde nader te informeeren en zonder meer met hem meeging. Ze vertrokken te voet, ieder gevolgd door een inheemsche, die hun geweer droeg. Na een marsch van ongeveer een uur kwamen zij aan een uitgestrekte vlakte, die dicht begroeid was met riet, waarin een kolossale kudde van wel vijfhonderd buffels overdag een rustplaats vond. Op het punt, waar zij uitkwamen, sneed een riviertje van ongeveer tien meter breed de vlakte, en Gotti's metgezel posteerde den eenen oever daarvan, achter een tiger mierenhoop.
hem op reusach-
„Jij blijft hier," zei hij op bevelenden toon, „en ik ga naar den anderen oever. Over een minuut of tien komt de kudde naar de rivier om te drinken." Een dergelijke autoritaire manier van optreden stond Gotti allerminst aan, maar het was te laat om te protesteeren, want toen hij een opmerking wilde maken, was hij reeds alleen en waadde de jager al door het water, dat hem tot aan He s*houHers reikte. Tien minuten, een half uur wachtte Gotti, zonder dat zich een enkete buffel liet zien, en
OP
LEVEN
EN
DOOD
EEN REEKS SPANNENDE AVONTUREN. NAAR WAARHEID VERTELD zonder dat hij kon nagaan waar de andere man zich had opgesteld. Hoe langer hij wachtte, hoe meer het hem echter tegen de borst begon te stuiten, dat hij veilig verborgen moest blijven tot de .dieren, niets vermoedend, voor den dag zouden komen om hen dan van uit een hinderlaag te beschieten. Dat was al heel weinig sportief. Na eenigen tijd kreeg hij er dan ook genoeg van; hij stapte achter zijn mierenhoop vandaan, gaf zijn geweer aan zijn drager en ging n«*r het riet. Plotseling hoorde hij evenwel een gerommel ais van een verren donder en begon de grond onder zijn voeten te trillen. Het rietgordijn werd van elkaar gerukt eiv het volgende oogenblik leek de horizon verduisterd door honderden opgejaagde, geweldige dieren, die In zijn richting holden. „Mijn geweerl" zei hij tegen zijn drager, zijn hand uitstekend en zijn oogen op de kudde gericht houdend. „Kom, mijn geweerl" herhaalde hij ongeduldig, maar ook nu kreeg hij geen antwoord. . . Hij keek om en zag dat de Jongen op de vlucht ,was gegaan en reeds bij de rivier was. Gotti Hep hem toe, terug te keeren; een oogenblik scheen de drager te aarzelen; toen wierp hij het geweer op den grond en sprong In het water. Plotseling klonken er van heel dichtbij drie geweerschoten. De kudde antwoordde met een woedend geloei en Gotti zag, hoe een groote stier voorover viel, hetgeen een doffen plof op den grond veroorzaakte. De andere sprongen hoog in de lucht en zetten er toen een snellen galop in, recht op Gotti afkomend. Opnieuw dacht deze aan zijn geweer. Hoe zou hij het nog tijdig genoeg kunnen bemachtigen? Zoo snel hij kon liep hij naar de plek, waar de Jongen het had neergegooid, te voren echter reeds overtuigd, dat het vergeefsche moeite was, want wat zou hij in zijn eentje kunnen uitrichten tegen de honderden woedende dieren? Van den anderen oever klonken nog eenige schoten en toen was het alsof de grond tegen hem opsprong. Hij-maakte een smak, die hem bijna den adem benam, terwijl hij tegelijkertijd een hevige pijn in zijp linkervoet voelde. Hij was in een kuil terecht gekomen en had zijn enkel gebroken. Daar lag hij nu - zijn geweer
Recept tegen hoest, verkoudheid en influenza. U kunt het zelf klaar maken. Dit is een receptje dat snel verlichting brengt : Haal bij Uw apotheker of drogist 30 gram Vervus (dubbel geconcentreerd) en vermeng het met een kwart liter heet water en een eetlepel suiker of stroop. Koer het goed door tot het geheel ia opgelost. Deze hoestsiroop is heel gemakkelijk te bereiden en zeer voordeelig. Dosis • volwassenen : een eetlepel ; kinderen van 8 tot 12 nlf :Jeen, dessertlePel ; 3 tot 8 jaar : een theelepel. (Na de drie voornaamste maaltijden en vóór het naar bed gaan). Vergeet niet, vandaag nog, een 30 s.ams-fleschje Vervus (dubbel geconcentreerd) ■'ij L w apotheker of drogist te halen
en de rivier op nog geen tien meter afstand, terwijl hij niet in staat was ze één van tweeën te bereiken I Onophoudelijk klonken er van den anderen oever schoten. Was de „jager" krankzinnig geworden of probeerde hij Gotti te redden? Gotti slaagde er in overeind te krabbelen. Hij zwaaide wanhopig met zijn armen in de lucht om den ander te beduiden, wwr hij zich bevond, maar of deze hem za^, wijt hij nie*. Intusschen riep hij zoo luid mogelijk, in de, hoop de buffels hierdoor schrik aan te jagen. Maar het gestamp van hun hoeven op den, grond veroorzaakte zoo'n lawaai, dat ze zijn, geluid», wel niet eens gehoord zullen hebben. Ze waren nu nog slechts een. tijs/vtal meters van hem verwijderd. Zooals. GpW later zelf vertelde, leek het één verwarde massa horens en gloeiende oogen, die in pijlsnelle vaart op hem afkwamen. Opeens bogen de voorste dieren hun kop naar den grond, alsof ze dien eenzamen, nietigen mensch daar voor hen midden op de vlakte In de aarde wilden stampen. Steeds sneller naderden ze een woeste, blinde massa, die niets en niemand ontzag. . . Zelfs in het ondenkbare geval dat de voorste dieren hun vaart hadden willen Inhouden, dan nog zou hun dit niet mogelijk geweest zijn, omdat zij met geweld vooruit gedrongen zouden zijn door degenen, die achter hen kwamen. Als een muur, die met geweldige kracht vooruitgeschoven wordt, zoo naderde de kudde. Nu waren ze vlakbij. . . Gotti sloot onwillekeurig zijn oogen, niets anders verwachtend dan in de volgende seconde vermorzeld te- zullen worden. „Dat was een minuut in mijn leven, die ik nooit zal vergeten," zoo vertelde hij later. „De minuut waarin ik mij volkomen hulpeloos tegenover een onontkoombaar gevaar bevond. De pijn in mijn voet deed mij mezelf bitter afvragen, waarom zoo'ij ongeval mij Juist overkomen moest op een oogenblik, dat ik allebei mijn beenen dringender noodig had dan ooit tevoren. .. Om te blijven liggen zonder iets te doen was mij een onmogelijkheid. Ik deed het eenige wat ik doen kon: ik riep, gilde, zwaaide met mijn armen, alles in de hoop den Dood, die dreigend •Is een lawine op mij afstormde, tegen te houden. Zou het helpen? Het scheen mij, eerlijk gezegd, belachelijk. En toch zag ik als in een droom, dat er, toen de doodelijke muur mij hèèl dicht genederd was, een spleet in kwam en hij aan weerskanten langs mij heen ging. . . Een oorverdoovend geweld, stof, gegrom en gebrul. . . bet gedaver van hoeven - mijn luide kreten. . . het vormde alles bij elkaar een waar pandaemonium — een nachtmerrie, die ik nooif zal vergeten. . . Eindelijk - in werkelijkheid na eenige seconden, maar voor mijn verbeelding pas na een eeuwigheid - was Je dolle kudde mij voorbijgestoven. Een snelle blik over mijn schouder overtuigde mij er van, dat de dieren inderdaad voorbij waren en in een dichte wolk van stof verdwenen — degenen, die getroffen waren, aan hun lot overlatend! Een gevoel van aifschuw slechts ternauwernood kunnend bedwingen, toen ik zag, dat mijn metgezel de gedoode dieren begon te »lachten, strompelde ik op mijn eenen voet naar den oever der rivier. Mijn geweer als steun gebruikend, haastte ik mij zooveel mogelijk om aan den overkant te zijn vóórdat de buffels zouden omkeeren en terugkomen. Als door een wonder was ik gespaard gebleven en ik verlangde er in het geheel niet naar, ze nog eens op mij te zien afstormen ..."
is*.
Umisv»
■
Zeven jaar achtereen door het ongeluk achtervolgd te worden en dan nog door de schuld van een ander... neen, het valt niet meel Dat ondervindt ook de jonge romanschrijver Heinx Kersten, die de hoofdrol speelt in deze vermakelijke Styria-film der Tobis, welke binnenkort in ons land wordt uitgebracht. Twee komieken, die bij het bioscoop-publiek zeer goed bekend zijn en hun reputatie alleszins verdiend hebben, spelen er eveneens zeer belangrijke rollen in. Het zijn Hans Moser, die hierin optreedt als dierenarts, en Theo tingen in een van de kluchtige bediendenrollen, die wij reeds van hem kennen. Wij zijn er van overtuigd degenen onder onze lezers, die van een humoristische film houden, met deze aankondiging een prettig nieuwtje te brengen!
Een stadje, waar de tijd stil stond
H"
»usden behoort tot de oudste steden van ons land. Reeds In de negende eeuw was xij „eene stad van een groote circuit end« wel bevolkt". Daar Heusden In de Middeleeuwen herhaaldelijk een twistappel tusschen Brabant en Holland was, die er allebel prijs op stelden dit strategische punt te bezitten, werd de stad al spoedig versterkt. Da oude waHen, waarmede dit werd gedaan, bestaan thans nog, en wanneer wij er onder de dubbele rijen Iepen, die er op geplant zijn, wat verstrooiing zoeken, dan zien we, dat Heusden daar wel prachtig ligt, om- sloten als het is door statige boomenrijen. Dan zien we het spel der roode daken en witte muren, onderbroken door het herfstachtig getinte loover der tuinen. Overal groeit wal langs den muur omhoog, of er buigt zich een tak over een oud, brokkelig walletje. Markant steekt de hooge toren van het Raadhuis boven alles uit; een eindje verderop staat de zwaardere achtkantige toren van de St.-Catrijnenkerk. Boven de rood« dakonzoe steekt de slanke Wanneer u Heusden bezoekt, rhoet u dear In toren van het Raadhuis uit. ieder geval heengaan. Tusschen eeuwenoude • De typisch« toren van de St.-Catrijn«nkerk. (Foto's l.P. en U.S.)
roode beuken staat deze kerk van baksteen, oud en gehavend, maar als een waardig monument uit het grijs verleden. Rond haar ligt het kerkhof, zoo rustig en zoo vredig alsof de tijd er stilstaat. Het Raadhuis is zóó mooi gelegen, dat we niet na kunnen laten ook hieraan «en bezoek te brengen. Daar kijkt van af den muur Johanna van Brabant u aan - de hooge vrouwe, die zéér met Heusden was ingenomen en d« stad daarom talrijke privileges schonk. Hiervan getulgen nog de zilveren penningen van het Schuttersgilde, dat zij met een stuk land begiftigde. Ook hangt er nog de oude hoorn, die met wijn gevuld werd en door een nieuweling in één teug leeggedronken moest worden: een slokje van twee llterl Maar.. . als ge in Heusden komt, loop dan vooral ook eens langs de oude geveltjes en muurtjes en zie hoe ze begroeid zijn en overhangen worden door oude boomen, want dit is het oude Heusden, zooals het vroeger was en heden nóg Is...
Een klein hof]«, waar allei ruit en vrede In een typisch plakje, zooali men er vaal in Heufdan aantreft.
I—I
Jader, die tot het Schuttertf H da ward tooselaten, moaat «en penning schenken, voorzien van zijn wapen. Heusden bezit een haala collectie van daza penningen, waarvan ar hier aan klein deal getoond wordt.
Een ernstig gesprek met Dr. Teisinger. (Theo Llngen en Hans Moser).
De kennismaking in den trein (Oliy Hotzmann en Woif Albach-Retty). Het bruidspaar rijdt naar het stadhuis (Oliy Holzmann en Oskar Slma).
.
tS
IIP
, i ^^^^mmmi^m
V&tode KLEINE GESCHIEDENISJES.
„WIENER SPIELZEUGSCHACHTEL'
DE TROMMEL SPEELT UIT ZICHZELF MEE.
Ze zitten In een leuk, gezellig cafétje. En ze houden teede, eikaars handen vast. „Ik wil alles van je welen, Karel," zeat ze verliefd. „Rook je?" „Neen, lieveling." „Drink je?" „Nooit, lieveling." „Heb je. . . heb Je al eens een ander meisje gekust?" „Nooil, lieveling." „Dus dan heb je heelemaal geen gebreken?" „Ja, lieveling. Eén." „En welk dan?" „Ik lieg dikwijls. .."
Q ames en beeren," riep de marktkoopman, „hier hebt u een vulpenhouder, waar u uw leven lang plezier van zult hebben. U kunt hem buigen, u kunt er met een hamer op slaan, u kunt hem in het water leggen, u kunt er. . ." Ja, ja," riep een der omstanders, „maar kun je er ook mee schrijven?"
^illemsen heeft een ameublement op afbetaling gekocht, dat erg slecht blijkt te zijn. Na verloop van de eerste maand schrijft hij: „Mijnheer, hierbij stuur ik u een cheque van vijftig gulden als eerste afbetaling. Over een paar dagen kunt u mij zelf verwachten, om persoonlijk de rest met u te verrekenen..."
LEVENDE BRILJANTEN.
»
T-erwijl er een orkest speelt, moet de groote trommel | - indien ze niet in gebruik is - aan allebei de kanten goed worden afgedekt. Gebeurt dit niet, dan kan het voorkomen, dat ze opeens uit zichzelf gaat spelen Dai komt omdat bepaalde golven, die door het bespelen van andere instrumenten worden opgewekt, het vel van de trommel doen trillen, zoodat er als vanzelf klanken ontstaan.
HOE MEN PANTOFFELHELD WORDT, PNe uitdrukking „pantoffelheid" heeft haar ontstaan te L/ danken aan een gebruik, dat in de dertiende eeuw in Europa zeer verbreid was. Volgens dit gebruik probeerden de echtgenooten op het oogenblik, dat de huwelijksvoltrekking plaats vond, elkaar op den voet te trappen. Wle(n) dit het eerst lukte zou, volgens de overlevering, tijdens het zooeven gesloten huwelijk de baas zijn. De andere zat dus „onder den pantoffel".
EEN KLOK SCHIET MET EEN PISTOOL. Tot de zeldzaamste klokken, die er ooit gemaakt zijn, | moet men beslist het exemplaar rekenen, dat in hel jaar 1878 op een tentoonstelling te zien was Deze klok vuurde namelijk, als ze een heel uur aangegeven had, een pistoolschot af. Toen men den uitvinder vroeg, welk nut dit nu eigenlijk had, antwoordde hij: „Het schot valt slechts, om den tijd te dooden."
EEN PADDENSTOEL VAN DERTIG POND.
| n Calcutta vestigde in hel jaar 1850 een dame bij het betreden van de balzaal de aandacht van alle aanwezigen op zich, want zij straalde van briljanten, die een licht verspreidden als de karbonkels uit de Duizend en één Nacht. Toen de andere dames de steenen van dichtbij wilden bekijken, bleek dat er honderden glimwormpjes in de kleine rosetjes genaaid waren, die haar japon garneerden.
Pen Italiaansche hertog vereerde koningin Christine L ^an Zweden eens met een eetbaren paddenstoel, die dertig pond woog en waarover lange verhandelingen geschreven waren.
GOOI DE GOUDEN BORDEN IN HET WATER I k ja een feestmaal, dat de doge van Genua Doria ter I >( eere van Karel V op een schip gegeven had, werd het gouden en zilveren tafelgerei in zee gegooid, om aan te toonen, dat de doge om dergelijke schatten niets gaf. Bij dit voorval was er echter bedrog in het spel. De doge had namelijk in het geheim netten om het schip laten spannen, zoodat zijn kostbare schalen en schotels veilig geborgen konden worden nadal de keizer vertrokken was.
WANT V/M t -..■
>-
TE SLIM AF. r\e later beroemd geworden Duitsche wiskundige Ly Gauss, maakte op zekeren dag met zijn leeraar een wandeling in. de omgeving van Brunswijk. Ue leeraar wilde eens onderzoeken, of de bijzonder begaafde knaap zich precies zooals andere kinderen gemakkelijk iels op de mouw liet spelden. Daarom zei hij: „Kijk eens, ginds op dien kerktoren zit een vlieg. Zie je hem?" , "Nf.eln'"1luidde het aevatte antwoord, „maar ik duidelijk, dat zij zich achter het oor krabbeltl"
hoor
heel
KLEINE FEITEN. /n elke huishouding is het in dezen tijd van Delang om zeep te sparen voor de wasch en voor alles, wat hiervoor in aanmerHng komt, een ander reinigingsmiddel te kiezen. Bedenk wel. wat U hiervoor neemt. Want scherpe schuurmidd. len veroorzaken snelle slijtage van potten, pannen en keukengerei. Neem VIM. dat alles zacht en veilig reinigt. Gebruik voor potten, pannen, schilderwerk, houtwerk, tegels en vloeren uitsluitend VIM. in handige busverpakking. Heeft U wel eens geprobeerd hoe uitstekend VIM IS voo MK Mf ^ ^_ ^_ r het reinigen van vuile
VIM
HÉT „automatische" REINIGINGSMIDDEL
EEN RADION FABRIKAAT-
OVERAL ZONDER BON VERKRIJGBAAR
De vrouwen van den Mongoolschen stam der Kalmukken steken hun zuigelingen, als zij huilen, om hen te kalmeeren een brandende pijp in de mond. Qe grootste ster van de wereld. - Aan den zuidelijken sterrenhemel werd een veranderlijke ster ontdekt, die ongeveer twaalf honderd maal zoo groot is als de zon.'
jjzer uit zeezand. - In het zand der Italiaansche kusten werd magneetijzer ontdekt in een totale hoeveelheid van bijna drie en een half mlllioen ton.
plantaardige sera.
-
Tegen
de
werking
van
slangenbeten
gebruikte men vroeger met succes uit dierlijke stoffen samengestelde sera. De chemische industrie heeft nog niels beters gevonden. Maar nieuwe proeven met plantaardige middelen schijnen thans zeer goede resultaten te beloven.
WEENSCHE CHARME EN VROOLIJKHEID In 1936 maakten wij voor de eerste maal in ons land kennis mat de Kaps-Joham-Revue „Alles fürs Herz" en daarvan zijn ons prettige herinneringen bijgebleven. Na vijf jaren van afwezigheid Is zij thans teruggekeerd en heeft In het Haagsche City-theater haar Nederlandsche première gegeven om hier vandaan ongetwijfeld een succesvolle tournee door ons land aan te vangen. Zij verdient deze belangstelling ongetwijfeld; zij brengt charme, gratie, geest en vroolijkheid van de beste soort! Gedurende de afgeloopen vijf jaren maakte het gezelschap een triomftocht door Europa. Regelrecht van Breslau kwam men hierheen, nadat men vier maanden door Zwitserland trok en niet minder dan achttien maanden in Italië vertoefde. Maar ook in Hongarije, Frankrijk en vanzelfsprekend in Duitschland was het succes groot. Deze uit zeventig artlsten bestaande troep ziet kans in korten tijd een bonte afwisseling te brengen van humor, zang en dans in zoo'n razend snel tempo, dat wij ons na afloop nog even moeten realiseeren wat wij ook al weer gezien en gehoord hebbenl Vanzelfsprekend kan men niet verwachten van een „reizend revuegezelschap", dat het met pompeuzt finales te voorschijn zal komen. Dit is dan ook geenszins het geval. Wat het gezelschap brengt, is eenvoudig van opzet, doch met zooveel smaak en distinctie gelanceerd, dat het oog er ongetwijfeld door wordt gestreeld. Smaakvol is vooral de finale voor de pauze, samengesteld uit herinneringen van de groote tournee door Italië; ook de scène op het Piratenschip moet afzonderlijk genoemd worden. De danseressen hebben een zeer groot aandeel in het succes. Een aardige afwisseling brengen de Mignon Virtuozen, Italiaansche
Franz Joham, de gevierde Weensche komiek.
zangeressen, van wie ieder ook minstens drie verschillende instrumenten bespeelt. Zooals reeds gezegd, bijzonder smaakvol zijn de kostuums en zeer gelukkig steeds de choreografie. In Franz Joham en Fred Horst bezit hel gezelschap twee pracht-komieken. Verrukkelijk is de humor van Joham; hij is slagvaardig, hij bezit zeer soepele beenen, zijn mimiek en aclie zijn kostelijk, kortom, hij is een geboren komiek, om wien men zich den geheelen avond uitstekend amuseert. Men moei hem zien en hooren met Fred Horst in hel „Jägerlatein", in „Was nicht im Baedeker steht" of in de dol-komische sketches — hoewel deze op zichzelf v£&r ons niet nieuw waren — „De schooljongens", „Hel spraakgebrek", „De kleine vergissing" en „Biegler, de apotheker". Afzonderlijk moet genoemd worden „Ich hab' mir in Grinzing an' Dienstmann engagiert", waarin Joham, bijgestaan door Andreas Hildenbrand, een der beste scènes van den avond brengt en waarin de lenigheid van Hildenbrand voortdurend te bewonderen valt. Eenvoudig maar geslaagd zijn de decors, terwijl de Italiaansche kapelmeester Carlo Pezzi een speciaal gevormd Nederlandsch orkest met vaste hand leidt. Regisseur Kaps verdient een woord van lof voor de vlotte opvoering, die door een stampvolle zaal enthousiast werd toegejuicht. Evenmin ontbrak het op dezen eersten avond aan bloemen; kransen en bloemstukken werden in grooten getale aangedragen, zoodat men van een voortreffelijke première kan spreken. Henri A. van Eijsden Jr.
De Italiaansche Mignon Virtuozen. iFofo's Baccarini. Milaan)
Een zakelijk gesprek (Brigitte Homey, Joachim Gottschalk en Paul Blldt)
«DU UN o
De kleine Otz (Fritz Eugens) heeft een vriendinnetje.
• De familie Uhlig komt in beteren doen.
p (linken afwerd de eerste stoommachine opgesteld en stand van daarmede begon de ontwikkeling van een Chemnitz tricotage-industrie, welke thans werkt met reusaan den ouden achtige machines, die in één toer vier en twinweg, dien de tig kousen vervaardigen. volksverhuizing Op het oogenblik zijn de bestaansvoorwaarvan het Oosten den voor de tricotage-arbeiders geregeld en naar het Westen men denkt ternauwernood meer aan de tijden, heeft gevolgd, ligt waarin zij hongerlijders waren, zooals hun 't plaatsje Oberbroeders, de linnenwevers in Silezië. „Quer'ungwiti. Daar sack-lndianer" worden de menschen uit Oberging twee jaar lungwitz en Limbach genoemd, omdat zij geleden de schrijaan het eind van de week hun kousen in een ver Eberhard Frozak pakten, dien over den schouder sloegen wein heen. Hoeen zoo mijlen ver naar Chemnitz trokken, om wel hij geboorbij de beeren agenten een karig loontje te tig is uit Westgaan halen, benevens grondstoffen voor hun phalen, werd * hij nieuwe werk. De wantoestand, welke in het aangetrokken door het erstgebergte met zijn leven werd geroepen door het aanstellen van zoo gevarieerde bevolking en haar structuur deze agenten, „Faktoren" geheeten, was oorop wetenschappelijk en economisch gebied. zaak, dat de arbeiders niet meer dan een De schrijvers uit vroeger tijden zochten hun droog stuk brood konden verdienen. Pas veel stof door de realiteit van het alledaagsche later kon de tricotage-industrie haar arbeiders leven zooveel mogelijk uit den weg te gaan. een menschwaardig bestaan verschaffen. De schrijver van heden ontdekt evenwel de romantiek in de werkelijkheid, in 't dagelijksch Frowein zag hierin een prachtig thema voor leven, in den arbeid, in het bedrijf en hij is rijn roman. Hij greep er eentje uit de fam'lie tot de erkenning gekomen, dat de romantiek Uhlig, en wel juist Johann Emanuel Samuel, van het schijnbaar alledaagsche interessanter dien wij kortheidshalve Johann zullen noemen, is dan de conflicten, die in de ijle lucht van en maakte hem tot het middelpunt van zijn een zelf bedachte wereld ontstaan. Eberhard verhaal. Johann Uhlig is het type van den Frowein heeft tusschen de oude, schilderachOberlungwitzer: werkzaam, geduldig, taai en tige huizen in Oberlungwitz wolkenkrabbers in den grond van zijn hart een goede, fatsoenen fabrieken gezien, die als reuzen uitstaken lijke kerel. Hij zit - wij schrijven nu 1890 — boven de boerenhuizen. Het waren tricotageaan zijn weefstoel fabrieken en in de geschiedenis daarvan heeft en zijn vrouw Frowein zich verdiept. Wat hij hoorde uit de Anna Uhlig helpt verhalen, van de oude kousenmakers en al wat hem hij zijn werk. er te vinden was in de familiegeschiedenissen Zijn zoontje Otz van de groote gezinnen der arbeiders, dat was kan nog niet meemateriaal waaruit hij iets scheppen kon, waarhelpen. Was hij van hij iets maken móést! Frowein interesseernog een paar jaarde zich bijzonder voor het verleden van een tjes ouder geweest, oud .„Fachwerkhaus", dat letterlijk was opgedan zou hij ook slokt door een groot, modern fabrieksgebouw. moeten bijdragen Men liet hem een oud deurschild zien van dat huis, dat de letters JESU vertoonde: Johann Emanuel Samuel Uhlig. Anna Uhlig aan • De Uhligs hebben den eersten weefstoel het weefgetouw. Belangstelling voor in Oberlungwitz ge(Brigitte Homey). kleinen Otz. bracht. In 't jaar 1892 (Foto's MineyvajTerra).
«
LU ÜJ
I o: Lü
h UJ
O Q UJ
o-
E « c ■
ÜJ
ȕ
•
=
3 S,E
o-
o
■? Ei
— a
•= ^
Tl E ca-! J_ =? a-? Sï 3?
01- c c * •
— »w-CJC > O >-Oj( >-0 - ^ J -D J2 Q -D »O i-Pi*
I
I
o: UJ
ibï
<
U
E
Q
o
Z
O O <
El - J -ï
5
l/l
8 "ï ?T 5 0
< <
I t- es n ^t
a e « v ■o E "■8";
Q
a
0
O O
»cc.
ï = - •c ï
0
Ê
iliilólilJil
n in N. a) o* es CNCN es CM es n
en m o rs, o *n n (ö ro ro t
i"—
csm
^-^j
o: Z -O UI ^
< < Z
h ü
Dl O
CO
< <
c «_a
»• ??:
O N_ W-C B-C •! O -* -
• cc«
*»
Si T o u83 ? c = 5 c » e-J E
•"» f C C7i.fi
00
O-O'
,_
0$
«-^
"
■*
„
o: iij
r:
CO
•n C E V -i||--|>-
2
3 O _ o ■€ <[ <
* * — —— D 5.^. O < < m C 3 -<
Z
LU
<
■0,.„
SJ
■< at « < - o'o A tf O M _< u •»
O > i— uu X
Q
< <
D Z LU O z 1/1 l/)
O _J
CL
O
±i
■
;
Bij den kousenmaker te Oberlungwitz (Joachim Gottschalk, Fritz Eugens).
##
D
tot het levensonderhoud van het gezin. Bij zijn agent staat Uhlig als uiterst nauwkeurig arbeider bijzonder goed aangeschreven. Daarom spijt het dezen des te meer, als hij verneemt, dat Uhlig eens op zijn verjaardag, toen hij in de herberg schulden had gemaakt, aan een Roemeenschen handelaar zijn artikelen heeft afgestaan, alleen omdat deze meer betaalde. Geërgerd zegt de agent dan, dat het hem spijt, maar dat hij Uhligs werk nu niet meer kan aannemen. Door armoede gedwongen zijn de Uhligs daarop naar Leipzig getrokken, en weldra staat de „Quersack-lndianer" midden in de stad van de Messe. In een groote etalage ziet hij kousen, die hij zelf gemaakt heeft. Hij is den winkel binnengegaan en heeft tot zijn geluk Iemand gevonden, die hem niet alleen maar zijn producten afkoopt, maar hem ook groote opdrachten geeft. Uhlig moest geld gaan leenen om machines te kunnen koopen en arbeiders aan te stellen. De man, die niet het geringste idee van een „zaak" had, die niet e^ns wist wat een wissel is, werd werkgever en ondernemer.
m
Er is een mooie spreuk van Silesius: Nichts ist, was dich bewegt. Du selber bist das Rad, Das aus sich Selbsten läuft Und keine Ruhe hat."
I 3"'S ïl 3* O. £■<■<=:
^isra-z«3 3»3* os3 v>
3 w £
tt £ ST
s = S-s1?^ lag.
s ^ 5-" a 2
> 2 »
o
«„32
1 & iw g-f ||#^-i.-ir ï-.isCIK 1
It
* o 2. c
2 3
g fI
?
3
c o w.
-* i2■" a S. 3
2
5 n
"'"»■äs
>0
o
Z. ^ ■ a-«• os:3 o. -a 3 2 3.
H^
Q," ^3- „ N
fi-a v 9 '•f -» 3 •
5
2,8 i " a to » (O
iTTB < 3 « c
IS-* *
ax*
8 ? 8 2.«:
2 » 3 £. y0 » ?r
5 o^ 3 $ S3
3 r '1
c« 2<
IM
8 "Si* • • S"« o-i.' '*". ^ o. 2.^ 2.3 r-.* • 2.:
Brigitte Horney en de kleine
Angelius
uit dit gedicht Eberhard Frowein heeft den regel „Du selber bist das Rad" als titel genomen. Hij en motief voor zijn roman vertelt dan, hoe Uhlig een groot man wordt, hoe de fabriek steeds meer wordt uitgebreid, hoe schulden en zorgen ten slotte verdwijnen voor rijkdom, hoe de oorlog kwam en de weefstoelen stilstonden, en hoe alleen Uhlig, reeds oud en grijs, aan 'n weefstoel zat, omdat hij zich eenvoudig niet kon
voorstellen, dat het werk, de inhoud van zijn leven, geëindigd zou zijn. Hij sterft „in het getouw", en Frowein heeft dat waarlijk niet behoeven te verzinnen, want In de familie, wier fabriek naast het oude huis van Uhlig staat, is 't volgende voorval bekend: de oude man, die de „firma" heeft gesticht en haar opkomst en bloei heeft meebeleefd, hield eerst op zijn werk te verrichten, toen de dood zijn weefgetouw stilhield. Het zoontje Otz, dat intusschen opgegroeid en 'n heele kerel geworden is, zet 't werk voort. Het leven zelf heeft daarbij natuurlijk voor de noodlge „stoffeering" gezorgd. Wij leven mee met de lotgevallen van Anna, de vrouw van Uhlig, met de liefde, die Otz koestert voor een meisje, en van de verschillende fasen, welke deze liefde moet doorloopen, eer het komt tot een stevig huwelijk. Dat alles bij elkaar vormt den roman en ook het materiaal voor het draaiboek van de Minervaftlm der Terra „Du und Ich", die door de Ufa in ons land wordt uitgebracht. Wolfgang Liebeneiner heeft de regie op zich genomen. Uit Oberlungwitz werden alle weefgetouwen en breimachlnes naar het filmatelier te Berlijn gebracht en ook de oude wevers, die deze werktuigen bedlenden. Jonge arbeidsters uit Limbach kwamen met hen mee en zij leerden Brigitte Horney, die de rol van Anna speelt, hoe zij het weefgetouw moest bedienen. De regisseur heeft ledere scène tot In het kleinste détail nauwkeurig opgenomen; hij is uiterst zorgvuldig en met de grootste fijnzinnigheid te werk gegaan, zooals wij dat van hem gewend zijn. En op deze wijze voegde hij de film aaneen, beeld voor beeld... Het echtpaar Uhlig op gevorderden leeftijd met hun tchoondochter.
Het gezellige koffie-uurtje.
• Kleine kinderen worden groot i Otz en zijn meisje (Marga Eckardt en Heinz Welzel).
a
f!
VOOQ ELKE SAVE JJZEN OPLOSSINGEN ZOEK EN VIND 5 NOVEMBER 1941
GEïLL. KRUISWOORDRAADSEL I. 6. 7. 9.
OPLOSSING KRUISWOORDRAADSEL
^4i@ o
10. 12. 13.
%
16. 17. 18. 22. 23. 24. 25. 27. 28.
Verticaal: 1. gewicht 2. als 22 horizontaal 3. verharding van de opperhuid 4. en dergelijke (afk,) 5. gemeente in Gelderland 6. kleine gier 8. bekend knaagdier (meervoud) 10. iedereen 11. gemeente Zwitsersch kanton Thurgau 14. bier 15. jonge stier 19. reukorgaan 20. kleur 21. paradijs
INVULRAADSEL
INVULRAADSEL
_
B
E
L
B
E
G
I
E
G
E
M
E
L
I
M
D
E
M
E
E
_
M
~
OPLOSSING RUITENRAADSEL
I -^
I
I
^
M
I
"I
l"^
1. plechtige inkomst . 2. knorrend geluid maken 3. niet vrij zijn in zijn manier van optreden 4. trachten 5. koker 6. handelsterm 7. praten 8. beminde 9. evennachtslijn 10. vereeniging van personen 11. dam die tot stuw dient 12. hoogste gedeelte van iets 13. ramp 14. aanstoot geven 15. het zien 16. rijk man 17. onaanzienlijk In de omringde vakjes leest men een bekend gezegde.
1
—
3
^
5
6
7
a
9
10
11
12
15
N
15
16
Git uil tter tegel aal vee Woord arm land deur arts uit GUSTAV WALDAU
-—= «s il
t 0
0
L E
-
V
E
E
. ■■■i - -
R
E
R
1
tl
0
A
0
0
H
K
8
1
1
E
E
0
n
tl
1
R
E
0
G
0
IJ
N
l _
1. 2. 3.
Het woord melk moet door vijf veranderingen, door iederen keer één letter door een andere te vervangen, veranderd worden in glas.
sonit tabak plat koekje van suiker hoofdbestanddeel van olie
4.
vol sap
5. 6. Op De b. m, w.
vol vuur tegen iets opkomen vorm van het bovenlijf, inz. bij het middel de stijlen leest men een bekend gezegde. te gebruiken letters: a, a, a, a, a, a, a, a, d, e, c, e, e, c, e, e, e. h, i, i, k, 1, 1, lr n, n, r, n, n, n, p, r, r, s, s, t, l, t, t, v, ij. ij.
mi
1
FILMSTER-KAMRAADSEL
4. 5. 6.
L 1
mJ
De te gebruiken letter» zijn: a, a, c, c, d, d, df d, d, d, e, e, e, e, e, e, e, e, e, e, c, e, f, g, g, g, h, h, h, h, 1, 1, m, m, n, n, n, n, n, n, n, n, n, r, r, r, r, r, r, r, r, s, s. s, s. s, s, t, ij, z.
2
5
m u
m
i^a
5
6
oneindig wetenschap van de gronden der kennis als waarheid aangenomen veronderstelling keizerlijk grootsch ledigen a, e, 1, p,
a, e, 1, p,
i
c, d, e, g, 1, m, r, r,
^
Wij stellen een hoofdprijs van ƒ 2,50 en tien filmfoto's beschikbaar om te verdeelen onder de goede oplossers. Antwoorden in te zenden vóór 26 November aan Dr. Puzzelaar, Noordeinde 8, Leiden. Op
mm
_
enveloppe of briefkaart a.u.b. duidelijk vermelden; Filmpuzzle 26 November. Deze puzzle kan tegelijk met de andere worden ingezonden, doch liefst op een apart velletje papier.
BE AMAT'ZV'K-'DILTZCTIYX
5. 6. 7.
Verticaal: op een bepaalde -wijze iemand behandelen gelijk klinken groot, uitgebreid door etsen verkregen plaat door drukking doen voortbewegen naar buiten zien door snijden wegnemen
heer heer heer heer heer
werden
deze week verworven
W. v. Eijsden, Den Helder; J. Bekker, Rotterdam; J. A. v. Noord, Voorburg; P. v. Rekum, Arnhem; Th. W. Stapper, Nijmegen.
De troostprijzen konden worden toegekend aan: mejuffrouw L. Dackers, Ginneken; mejuffrouw E. Leu verman, Rotterdam; mejuffrouw S. de Leef, Amsterdam; mejuffrouw B. Joosen, Rotterdam; mejuffrouw W. Mieloo, Leiden; mejuffrouw T. Verwer, Amsterdam; den heer D. Wiersma, Rotterdam; den heer J. v. Dijk, Eindhoven; den heer J. Sjardijn, Leiden; den heer J. L. v. d. Hoeven, Monster; den heer M. v. d. Boon, Scheveningen; den heer S. Felix, de Bilt; den heer A. W. Boon, Den Helder; den heer P. de Raad, Utrecht; den heer J. H. Goosens, Alkmaar; den heer H. Arendse, Loosduinen; den heer G. J. Vreeswijk, VGravenhage; den heer G. Dijkstra, Amsterdam; den heer H. Veldman, Eindhoven; den heer W. Koopstra, Workum. Den
hoofdprijs
van
de
,,Filmpuzzie"
verwierf:
de heer J. Buller te Rotterdam,
Hcrizontaal; v jin van een filmster
De te gebruiken letters: a, a, d, d, e, e, e, e, e, e, e, e, e, g, g. h. h, i, i, i, i, i, i, k, 1. m, n, n, n, o, o, o, o, o, o, o, r. s, s, s, t, ij, z.
a, a, a, a, a, a, b, b, c, *., <., e, e, e, e, e, e, e, e, e, c, e, h. i, i, i, i, i, i, k, k, k, k, 1, I, n, n, o, o. o, o, o, p, p, r, r, r, t, l, t, t, t, t, u, v, v, v, v, w.
2. 3. 4.
A
6
Verticaals
1.
0
I
5
1. 2. 3.
prt
E
I
k
De hoofdprijzen door: den den den den den
5
1
Horizontaal: 8. alles wat de gesteldheid der gemeenten betreft
OPLOSSING KAMRAADSEL
^
2
ïï
HEKWERKRAADSEL
OPLOSSING FILMSTERVERBINDINGSRAADSEL
DE PRIJSWINNAARS
LADDERRAADSEL
1
VERANDERRAADSEL
26. meterton (afk.) 27. persoonlijk voor* tiaamwoord
OPLOSSING
R
m
Horizontaal; welwillend' vlaktemaat bedekking afkorting op recepten zangitem muzieknoot oven, ingericht voor het smelten van metalen lengtemaat uitroep van afkeer troepen in garnizoen leggen behoudem vergiisingen (Lat. afk.) meisjesnaam lidwoord drank onbepaald voornaamwoord doen staan
'XA/1* van on" iP^wders kan ons zeggen, waarachter de jongedame "op deze foto zich bevindt 7 (/o/o Ufo) Wij zullen weer een priji van f. 2.50 benevens twee troostprijzen verdeelen onder hen, die om een goed antwoord zenden. De verdeelmg der prijzen geschiedt op een manier, waarbij alle inzenders van goede oplossingen gelijke kansen hebben op het verkrijgen van een der prijzen. U gelieve Uw antwoord in te zenden vóór 26 November aan Mr. Detective, Noordelnde 8, Leiden. Op briefkaart of enveloppe vermelden: Amateur-Defecf/ve 26 November. De oplossing van het voorlaatste foto-probleem. We plaatsen de foto nu In haar geheel; het als opgave geplaatste gedeelte is door een lijntje aangegeven.
(t-oto Tobis-CinemajHaenchen) De hoofdprijs van f. 2 50 viel ten deel aan den heer C. van Gemst te Hoek van Holland. De troostprijzen konden worden toegekend aan de heeren D. Nederlof te Leiden en R. Jansen te Arnhem.
De troostprijzen vielen ten deel .aan: mevrouw P. v. Dijk, Utrecht; mevrouw A. Heijke, Amsterdam; mejuffrouw J. Hagendijk, Rotterdam; en heer F. P. Harte, Rotterdam; den heer F, Otter, Glanerbrug; den heer J. M. Emmen, 's-Gravenhage; den heer W. Wals, Groningen; den heer B. Nieuwburg, Moordecht; den heer J. Burggraaf, Rotterdam; den heer M. Friederich, Rotterdam.
ONZE PRIJZEN. Voor goede oplossingen van iedere puzzle, stellen wij een prijs van ƒ 2.50 benevens vier troostprijzen beschikbaar. In totaal dus deze week 7 prijzen van ƒ 2.50 elk, 22 troostprijzen en 10 filmfoto's. DE OPLOSSINGEN op de in dit nummer voorkomende puzzles, enzoovoort. gelieve men voor 26 Nov. 1941 in te zenden aan Dr. Puzzelaar, Noordeinde 8, Leiden. Op enveloppe of briefkaart vermelde men duidelijk: Oplossingen Zoek en Vind 26 Nov. 1941
1870 tot 1940
Een film vertelt de geschiedenis van een leven
OUDEJAARSAVOND 1870: KLOKSLAG TWAALF UUR... 1. . . betreedt de ambtenaar aan het kadaster Dorensen (Werner Krauss) zijn balcon om het nieuwe jaar te begroeten. Zijn hoop, om ook precies om twaalf uur vader te worden, is niet verwexenlijkt. Hij is een beetje ontgoocheld over deze weinige nauwgezetheid In den loop der dingen ..
DE JONGE DAME... 4... dl« ha«r ••r«t« baljspon aanlrakl. Maar da dag waarop lij zich aoo varhaugd haaft, vindt aan varichrlkkalljk ilet: za moal hat bal voor hat alnda »ariatan om mat gavaar voor haar lavan aan oparatla ta ondargaan, Indian xij aan kwartlar latar was gakoman, dan xou da doktar haar nlat maar habban kunnan raddan. Dit kwarllartja il ook op aan andara manlar balllaiand: tij laart in don doktar_haar toakomitlgan man kannna.
'N KWARTIER LATER: EEN GELUKKIGE VADER. 2 Hij straalt over zijn heele gezicht. Annelie moet zij heeten en ... zij mag nooit meer zoo te laat zijn als bij haar geboorte. Schertsend laat hij de nieuwgeborene zijn horloge zien.
De wetenschap Is er van op de hoogte, dat er onder de vlsschen der rivieren en oceanen een veel grootere verscheidenheid bestaat, dan onder de dieren, die op het land leven, maar de belangwekkendste bewoners der zeeën zijn niet gemakkelijk te vangen en te onderzoeken. Toch is het bekend, dat de natuur zich ten opzichte van de schepsels, die in de diepten der oceanen leven, veel meer „buitenissigheden" heeft veroorloofd dan tegenover die, welke de lucht der atmosfeer Inademen. Er zijn vlsschen, die met hun kop naar beneden zwemmen, vlsschen die loopen, vlsschen met vergiftige tanden als venijnige slangen, vlsschen, die zóó zwaar electrisch geladen zijn, dat zij gemakkelijk een paard kunnen dooden — en nog vele andere, die allemaal „Iets bijzonders" vertoonen. Niet alle dieren, die in de zeeën leven, zijn visschen. Heel veel menschen vergissen zich, wanneer zij aan wal visschen denken: bijna vanzelfsprekend nemen zij aan, dat dit vlsschen zijn. Maar de walvisch is geen visch, doch een warmbloedig zoogdier, dat levende jongen ter Wereld brengt en... lucht ademt. De walvisch Is net zoo min een visch als onze huishond er een is. De meeste walvisschen zien er uit als visschen en zwemmen In de zee, maar dat maakt evenmin, dat zij een visch zijn, als dat de muls, die vleugels heeft, een vogel zou zijn — de vleermuis is immers óók een zoogdierl Wij stellen ons altijd voor, dat de koude, glibberige bewoners der rivieren en zeeën een saai, eentonig leven moeten leiden. Wij kunnen ons haast niet voorstellen, dat er tusschen hen, zoo goed als tusschen de dieren, die op het land leven, ook een soort sociale en maatschappelijke verhoudingen Xouden bestaan. En toch zijn er geen bewijzen, dat het In de wereld der visschen niét heel anders toegaat dan wij altijd hebben gemeend. Het tegendeel is eerder waarl Men vindt onder de visschen gulzigaards, vechtersbazen en lanterfanten. Dit alleen bewijst reeds, dat er verhoudingen tusschen hen bestaan, die maken dat zij van elkaar afhankelijk zijn. In de maag van sommige haaien, die ongehoorde veelvraten zijn, heeft men zoowat van alles aangetroffen: kreeften, du i venbeentjes, kippenveeren, tarwe, koren, gemalen koffie, spersieboonen, maiskolven, horens van bokken, beenderen van koeien, en zelfs houten emmers en blikken kannenl De haai is een „alles-eter", en hij heeft nooit last van zijn maag, omdat hij die door zijn mond naar buiten kan brengen om er uit te werpen wat hem hindert! Zoo goed als in de wereld boven de oppervlakte van het water zijn er in die er ónder verscheidene soorten parasieten, de luiaards van de oceanen, die leven ten koste van anderen. Sommige visschen zijn geheel bedekt met polypen, die zich aan hun huid vasthechten en die zij onmogelijk kunnen afschudden. De hermietkreeft dringt in een kolonie van zee-anemonen binnen, die bedekt zijn met een kwalijk-riekend taai slijm, dat zelfs hongerige vlsschen zoo ver mogelijk uit hun buurt doet blijven. Daar de kreeft een schaal heeft, die geen hinder onder-
Buitenissigheden in de diepte der oceanen vindt van deze cellen, is hij tusschen de zeeanemonen veilig voor de aanvallen van allerlei soorten vlsschen, die hem graag zouden willen verorberen, maar die wel beter weten te doen dan In aanraking te komen met deze anemonen. Hoe deze laatste den indringer beschouwen, is echter niet bekend. In verband met het uiterlijk van sommige landdieren, spreekt men wel eens van „grillen der natuur". Onder water is de natuur echter niet minder „grillig" geweest — misschien zelfs nog wel grilliger. Zoo leeft er in Mexico een visch, die misschien beter loopen dan zwemmen kan, waarom hij er vaak de voorkeur aan geeft, zijn krachtige pooten en vinachtige voeten te gebruiken. Indien men hem van boven beziet, lijkt hij sprekend op een pad met een visschenstaart. Een ander curiosum Is de naaldvisch, die met zijn kop naar beneden zwemt, in verband met den eigenaardigen stand van zijn vinnen. De globevlsch is in het gewone doen net zoo plat als alle andere visschen, maar indien hl] kwaad wordt of schrikt, pompt hij zich vol water. Hij wordt dan rond en de scherpe pennen, waarmede zijn lichaam bedekt (s, gaan recht overeind staan als die van een stekelvarken. Indien hij toevallig bij de oppervlakte is, wanneer hij een vijand ziet aankomen, pompt hij zich, ' In plaats van met water, vol met lucht. Dit verplaatst dan echter zijn „zwaartepunt", waardoor hij op zijn rug komt te liggen en in die houding verder zwemt. Om de een of andere reden, die ons niet duidelijk is, heeft de Afrikaansche katvlsch uit den Nijl een zonderlinge evolutie doorgemaakt, waardoor hij op zijn rug zwemt. In overeenstemming met deze gewoonte, is zijn buik in plaats van zijn rug, donker gekleurd, in tegenstelling met alle andere visschen. Zijn zijden en rug zijn zilverachtig van kleur. In Zuld-Amerika leeft een visch, die sidderaal wordt genoemd. Dit dier heeft den kop van een katvlsch en het lichaam van een paling. Het bezit een kolossaal-sterke electrische „batterij", waarmee het gemakkelijk een koe of paard kan dooden. In het lichaam van één exemplaar heeft men zelfs vier van dergelijke batterijen gevonden, die uit millioenen electrische cellen bestonden. De paradijsvlsch van Ceylon leidt een interessant familieleven. De vader doet het meeste werk. Hij bouwt een nest van luchtbellen, die hij uit zijn mond in het water blaast. De moe-
.cy^Mi
der zwemt dan onder het nest door en legt terwijl zes of acht eitjes. Zoodra ze bevrucht zijn, neemt de vader ze één voor één in zijn bek en blaast ze In het nest. Wanneer ze dan op het punt van uitkomen zijn, jaagt hij de moeder weg en houdt zelf de wacht bij het nest. Indien zijn vrouw zich hierna te dicht bij het nest zou durven wagen, zou hij haar zeker verslinden, omdat hij zeker weet, dat zij zoowel de Jongen als de eieren zou opeten, indien zij daartoe de kans kreeg. Nadat de kleine vischjes zijn uitgekomen, zwemmen zij in een zwerm om hun vader heen. Zoodra er voedsel In zicht is, verzwelgt deze het en kauwt het, om het daarna vlak vóór hen uit te spuwen, hun op die manier leerend, hoe ze moeten eten. Hij voelt de verantwoordelijkheid van een „pater familias", hij zorgt voor zijn nakomelingschap tot zijn kinderen zichzelf kunnen redden en dan moeten deze maken, dat zij uit zijn buurt komen, daar hij hen anders zou opeten — hoeveel zoitg en moeite hij zich ook eerst gegeven heeft 'om hen groot te brengen. Dit is wei een heel eigenaardig voorbeeld van moeder- en vaderliefde bij de visschen. Er is echter nog een ander: het vrouwtje yen den mondbroeder legt haar eitjes in het zand, waar zij bevrucht worden. Dan neemt zij ze in haar mond en houdt ze daar gedurende veertien dagen, tot de jongen er uitkomen. Gedurende al dien tijd eet zij absoluut niet Houders van aquaria is het bekend, dat visschen reageeren op eenige tikken tegen het glas, wanneer het hun etenstijd is. Misschien weten ze echter niet, dat men hun kan leeren deze signalen te onderscheiden. Een bekend onderzoeker op dit gebied heeft dit proefondervindelijk aangetoond. Hij had zijn visschen geleerd om bij een bepaald geluld naar den voederring te komen. Toen liet hij hun een ander geluid hooren en gooide voedsel in den ring, dat met behulp van quinine bitter was gemaakt. Hij herhaalde dit eenige keeren en toen wisten de visschen het onderscheid tusschen het oude geluid, dat goed voedsel beteekende, en het nieuwe, dat bitter voedsel beduidde. Ook kleuren kunnen de visschen onderscheiden, hetgeen men heeft aangetoond door goed voedsel in roode papiertjes te pakken, bitter voedsel in blauwe en . . >. heelemaal geen voedsel In groene. De visschen hadden weldra geleerd, zoo vlug mogelijk naar de roode balletjes te zwemmen; de blauwe balletjes aten zij alleen op, wanneer de roode verdwenen waren en zij nog honger hadden, maar de groene keken zij heelemaal niet aanl Er zijn meer dan twintigduizend verschillende soorten .vifschen bekend, maar indien de wateren van rivieren en oceanen geheel onderzocht zullen rijn« en vooral wanneer de wetenschap meer kennis heeft opgedaan omtrent de schepsels, die in de grootste diepten leven, dan zal het aantal soorten visschen, dat bekend is, nog belangrijk toenemen. Zij zijn niet alleen de grootste, maar ook verreweg de interessantste groep der gewervelde dierenl
,^i#^Sc#S'^--
m DE BAKVISCH.
DE MOEDER.
DE GROOTMOEDER.
3 In Annelie's leven (Luise Ullrich) speelt het kwartier te laat ook verder een belangrijke rol. Haar vader, mijnheer Dorensen, wordt door deze onnauwkeurigheid van zijn dochter nerveus. Hij gaat er net zoo lang over te keer, tot dit kwartiertje het leven van zijn dochter redt. Indien zij op tijd was geweest, zou zij zeker tot de slachtoffers hebben behoord van een . .. ongeval met de paardetram.
5 Annelle heeft drie zoons, als de wereldoorlog uitbreekt Haar man en haar beid« oudste zoons moeten naar het front. Een tijdje latar ontvangt zij de tijding, dat haar man ernstig gewond is. Hij wil haar nog één keer zien. Vlak voor zijn dood betreedt zij het ziekenhuis en zij spreken elkaar nog. Een nietig kwartiertje had dit bijna belet...
6 In den kring van haar kinderen en kleinkinderen viert zij nog haar zeventigsten verjaardag, den gudejaarsavond 1940. In het kwartier, dat zij van het feestgewoel wil uitrusten, sterft zij... SeAnai uit da film „Da gaiehladanla van aan lavan", dia naar hat mat groot luccai opgavoarda toonaal•luk „Annalla" van Waltar Llaek aadraald wordt.
Foto's Vfa.KlUikt (2) Ufa-Qukk (4)
„Zoo nu en dan naar den schouwburg is toch wel heerlijk, als die vervelende garderobe maar niet je pleeier bedierf..."
„Oeiyk heb je. Je doet beslist een verkoudheid op, zoo tocht het!"
„Maar beste Mevrouw Smit, daar zijn de Wybertjes toch voor in de weteld. Hier, neemt U een paar!"
Als het ergens tocht of trekt, Neem een Wybertje.' Direct!
-
EEN COMPLEET VERHAAL Werner Wille leemt ze, de opgewekte herfstdagen, die hij nu weer tegemoet spoort. Hij kent het stadje aan de zuidelijke helling der bergen. Wanneer de noordelijke zon wat kil begint te worden en het blauw van den hemel matter en verder-af schijnt, omdat het door een wltachtlg wolkenschuim wordt bedekt, dan gaat hij steeds weer naar het stadje aan de zuidelijke helling der bergen om den stervenden zomer nog één keer in nauwe aanraking te doorleven. Twee dagen geleden zoowat is het opeens over hem gekomen, en hij heeft toen een brief geschreven aan een vrouw, precies zooals vroeger. „Lieve vriendin," heeft hij geschreven, „ik ruk mij midden uit mijn werk los, ofschoon het mij met duizend banden wil vasthouden, en haast mij voor een paar dagen naar onzen al stervenden zomer. Verwacht mij Zaterdag. . ." Het is nu al vijftien jaar geleden, dat Werner Wille voor den eersten keer eenzelfde mededeeling schreef in een dergelijken, alleen echter tóen nog wat spontaneren brief. Zijn levendige geest, die vaak in het verleden vertoeft« springt over den tijd terug en ziet plotseling weer het beeld voor zich, dat hij indertijd heeft geschilderd: om de stralende schoonheid van een jonge vrouw de gansche overdadige pracht van den zuidelijken zomer. En nog één keer overbrugt zijn rappe geest een twaalftal jaren en ziet de vrouw, zooals zij den laatsten keer tegenover hem op een hotelkamer zat, toen zij, vér in den zomer, afscheid van elkaar namen. Hij ziet tegen den reeds donker wordenden wand de fijne trekken van haar profiel, den wat weeken maar rijpen mond en de eerste zilveren draden in het niet zeer zorgvuldig gescheiden haar. Werner Wille droomt van het verleden en merkt niet, dat dit een teeken is, dat hij ouder wordt. Alle verre, vreemde landen waarin hij gereisd heeft, beginnen plotseling in zijn droom te leven en worden op geheimzinnige wijze verweven met het geheim van den macht, die bulten voor zijn raam staat als een wonder van ondoorgrondelijkheid. . . Daarginds in het vertrouwde stadje wacht
DOOR RAINER PREVOT Thea von Langen op den schilder Werner Wille. Deze gedachte streelt zijn ijdelheid, en eerst nü komt bijna ongemerkt de vraag bij hem op, of zij veranderd zou zijn. . . Hij heeft daar eigenlijk nooit over gedacht. In al die lange jaren niet. Wanneer het verlangen naar deze vriendin uit zijn Jeugd bij hem opkwam, dan schreef hij haar een kort briefje, en nog altijd Is zij dan gekomen, lief en goed, en trouw als zij steeds geweest is. . . Eenzaam en eenvoudig woont zij, sinds haar moeder dood is, de vroegere leerares aan de Kunstacademie in de groote stad, daarginds in het klein« dorpje In het Zuiden. Eerlijk gezegd heeft de gedachte aan haar hem nooit eenige zorg gebaard, hem nooit gehinderd. Hij kon zich naar hartelust verdeelen tusschen zijn werk en zijn genoegens, en op die manier heel gemakkelijk een beroemd schilder worden — een schilder, die als om strijd door critiek en publiek wordt geprezen. Deze herfstochtend is een wonder van licht en kleuren. Violette tonen mengen zich In het olijfgroen en het koperrood van het landschap. Overal ziet men ze: aan den hemel, In het gesteente der bergen, In de bedding der rivier en in de vlammende kleuren van het verwelkende groen. . . Links en rechts van hem gaan de hellingen steil naar boven, door lage struiken als met een roodachtig bruin mos begroeid, tot heel hoog, waar ze kaal worden en er alleen nog maar een paar blanke huisjes staan, die herinneren aan de moeite die de postbode heeft om ze te bereiken, wanneer hij er een brief moet bezorgen. . . Werner Wille loopt door de nauwe hoofdstraat van de oude stad waar het eene schilderachtige tafereel het andere opvolgt — prachtig versierde oude geveltjes, spitse torens en springende fonteinen. Zoo komt hij eindelijk aan den hem welbekenden ingang van zijn kleine hotelletje. Een onbekende portier beantwoordt onverschillig zijn vraag naar juffrouw Thea von Langen: ze is er gisteren wel geweest, maar nu is ze al weer vertrokken. Ze heeft een brief voor hem achtergelaten. . . — En hij overhandigt hem het epistel. Werner Wille begrijpt het niet. Uit deze
DE ZUILEN VAN DE SINT-PIETERSKERK TE ROME.
{Foto archief KotolWeymar)
witte envelop in zijn hand vloeit met bijna angstwekkende geheimzinnigheid een eigenaardig gevoel van onafwendbaarheid in hem over. Hij moet eerst wat tot zichzelf komen, want hij ziet hoe de portier hem zijdelings met een spottenden blik in de oogen gadeslaat. Het is hem net alsof de straat plotseling leeg en uitgestorven wordt, alsof er een oneindige ruimte om hem heen ontstaat, waarvan hij het middelpunt is zonder dat dit tot hem 'doordringt. Hij scheurt de envelop open en leest: „Beste vriend. Ik ben gekomen en gegaan zooals de zomer. Begrijp en vergeef het. Ik weet, dat het je pijn zal doen. Ik hoop echter minder lang en minder ongeneeselijk dan wanneer je mij hier zoudt hebben gevonden. Het Is herfst geworden, waarde vriend. Ik had het niet eerder gemerkt dan vandaag. Ginds over den tuinmuur hangt vermoeid en verwelkt de rozenstruik, en spoedig komt de fijne regen, die zich met de taaie vanzelfsprekendheid van een stamgast geruischloos voor langen tijd inricht. En .het schijnsel van de ondergaande avondzon vloeit dan mat als oud goud door de beek. Het Is net alsof het vroolljke leven uit ons stadje verdwenen is en zijn vijand daarvoor In de plaats gekomen Is: onze stomme, onontkoombare vijand: de tijdl Hij gaat onhoorbaar, zonder zich te haasten, over de verwelkende bladeren der platanen, leunt tegen de kleine deuren in de muren en luistert of er daarachter, In de verdorrende tuinen, soms nog paarsgewijze verboden schreden gaan. . . Vriend, het Is tijd Mos groeit onhoorbaar op alle dingen. Met den avond komt er een verschrikkelijke stilte, die als een donkere wade om mij heen valt. Ik ben onrustig. Ik ben bang voor deze stilte öm ons en tusschen ons, en voor de stem in ons, die er wurgend uit zou willen breken, maar het niet kan. Ik ben bang voor de leugen, die tracht te ontzien. De waarheid is eenzaam. Om tien uur gaat mijn nachttrein. Ik heb nog net den tijd om te pakken Vaarwel, waarde vriend. Je werk wacht, de eeuwig jonge geliefde van je eigen bloed. Ik ben de vreemde. Ik wil niet de lastige vreemde worden. . ." Werner Wille houdt den brief radeloos in zijn handen, en hij voelt hoe er een plotseling verdriet in hem gekomen Is. Hij voelt een diep medelijden met zichzelf en iets als afgunst. Zij is er nu al overheen. Langzaam, stap voor stap, na een jarenlangen zwijgenden strijd, terwijl hij niets deed omdat hij zich zeker voelde in zijn sterkte van man. En nu Is zij weggegaan, om haar liefde te redden, ongerept te houden voor de laatste, doodelljke ontgoocheling. Hem heeft het echter onvoorbereid getroffen. Vóór hem gaapt er een enorme, nooit vermoede leegte. Zijn egoïsme heeft hem hetgeen komen moest, niet doen zien. Hij heeft alleen maar ontvangen, zonder ooit iets te geven. En zoo voelt hij thans, dat zij onberoerd van hem weggaat, door zijn halfheid beschaamd, maar jonkvrouwelijk in zichzelf gerijpt. Sommige menschen, die hem doorzien, en van wie hij daarom niet houdt, weten dat hem ondanks al zijn successen de koene worp nooit gelukt is, ook niet In zijn kunst. Ook hierin is hij bij de halfheid gebleven. En nu is het te laat. Hij zou het haar wel willen naroepen: „Je vergist je, ook mijn werk heb ik ontwijd, verlaagd tot een lage dienaresse van mijn succes. . ." Weg. . . weg. . . Van alle kanten komt het op hem af, het loert in de lanen, fluistert tusschen de boomen en struiken, ruischt In het dorre tapijt onder xijn voeten. Er is niets meer, wat hem nog hier kan houden. De droom Is uit. Een laatste vroolijk lied klinkt nog als een hoon uit een open venster, en daar op het balcon staart boven dikke wollen dekens uit een bleek meisjesgezicht de verbleekende zon na. . .
J-I
^<>zr£ ******
lW «- ^-"é ^ ^ge** cltt figuren ^t P«l«f
J
aparte ^-f^er^Uende De rok. die ^ ^.^ in.
---uurrje van wit piqué.
1829—K
^-^Sen Be-od^'-3 geknipte «^ ^ breedte. VI. stof van 13
vier Wer L^* Verwijd d°" 0Pen8Pnngende plooien Benoord: 2.2. M ** v
«n 130 cM. breedte 18. Stik-
V*ei Zl zakken. ^rrLotde. ^ <S «vodel Het effect, »en
^
^
^strikjes •^^■«•^ seU en van ndeeen^S^Smet vorro- ^n die ook beei * Xn e««1 *d^£ dit modeV **• bekende «*• **V re
^
**Pe
**"• dj 'a'V/e
P n
'*c<*
laIVge
^otnetv- PP van 13° c^ ModmUmn Vobmeh
4
dat zoo-
bteedte-
^^
.
^o
cKf0^ed::i*8kd8***h-
l
.;■
^ JsLJcun m^0Het was het uur der siesta. Santa Colla dommelde blakerend In de verblindende schittering van een gloeiend-heete middagzon. Het stof lag dik op de wegen en terrassen, op de kozijnen en de daken der huizen. De zee glansde als een groot, blinkend schild van geel koper. Nergens was er een spoor van leven of van beweging te bekennen. Toen kwam Pranker het strand opstrompelen, liet zich moeizaam neer in de schaduw van een ouden, verweerden muur en begon langzaam en ernstig zijn ontstoken, gezwollen voet te onderzoeken, die verbonden was met vuile, met bloed bevlekte lappen. Pranker was eens een bekende verschijning geweest in alle havens der verre zuidelijke zeeën. Men fluisterde zelfs, dat hij lang geleden in goeden doen was geweest, en nooit om geld of een baantje verlegen had gezeten. En dit was waar. Als bediende in een warenhuis, als croupier of als matroos, had hij steeds voldoende weten te verdienen om in zijn vrije uren goeden sier te kunnen maken. Maar toen was hij opeens verdwenen van de plaatsen, waar hij tot dan toe geregeld kwam, en het was niet waarschijnlijk, dat zijn vroegere vrienden in den vervallen, mageren en ongeschoren man nu nog den opgewekten avonturier van eertijds zouden herkennen. Pranker gedroeg zich als een opgejaagd dier, en zijn oogen weerspiegelden angst, grooten angst. Terwijl hij daar zat en bezig was zijn gewonden voet opnieuw te verbinden, ging zijn hoofd telkens van links naar rechts, terwijl hij ook onophoudelijk over zijn schouder keek, als verwachtte hij, dat de een of andere vijand hem onverhoeds van achteren zou aanvallen. En inderdaad verkeerde hij In gevaar. Want hij had een man gedoodl Op zichzelf beschouwd was dit in deze ten deele onbeschaafde streken niet zooiets bijzonders, maar de man was eigenlijk niet heelemaal dood. Dit is natuurlijk niet Juist gezegd, maar anders kon Pranker het toch niet voelen. De kwestie was namelijk, dat de vermoorde een tweelingbroer bezat, die sprekend op hem leek'; en gezworen had zich op Pranker te zullen wreken. De tweeling heette Bibi en Bobo, en hun buitengewone gelijkenis werd nog onderstreept door hun gewoonte zich hetzelfde te kleeden, op dezelfde manier te praten en te denken. Er waren sommige menschen die beweerden, dat zij den een van den ander konden onderscheiden, maar die wisten niet, wat ze zeiden. De beide broers waren onmogelijk uit elkaar te houden. Zelfs Pranker wist ook nfet eens, of hij Bibi of Bobo had gedood.
KLETSPRAATJE:... AVEJ
rUNEäTCGEVOUGENr (Foto PolygoonIStym)
was er mee naar de haven van vertrek teruggekeerd, waar hij onverwachts werd afgemonsterd. En zoo bevond hij zich als het ware weer opnieuw in den dreigenden greep van zijn achtervolger, en moest hij zijn oude leven van zich steeds verbergen wederom opvatten. Maanden gingen zoo voorbij, een Jaar, twee Jaar, en al dien tijd werd Pranker opgejaagd door den man, die gezworen had wraak te zullen nemen. Met zijn zwerftochten en avonturen in. wouden en bosschen, waar aan alle kanten het gevaar op hem loerde, zou men boekdeelen kunnen vullen; telkens wanneer Pranker dacht, dat hij zijn achtervolger eindelijk kwijt was geraakt, dook deze op de meest onverwachte plaatsen en oogenbiikken weer op. En langzamerhand groeide de overtuiging in Pranker, dat die man hem reeds lang had kunnen dooden, als hij het had gewild. Talrijke malen had hij er de gelegenheid toe gehad, zonder er gebruik van ie maken. Dat had Pranker verbaasd, tot hij het eindelijk had begrepenl Er is voor iemand, die zich wreken wil, meer vreugde in het Jagen dan In het dooden. Er is meer katachtige voldoening in het langzame kwellen van het slachtoffer, dan in het toebrengen van den genadeslag. Pranker begon aan den anderen tweelingbroer te denken als aan een katachtig gedrocht, met een wreedheid van geest, welke veel geraffineerder was dan de wreedheid van' nagels en tanden. Wanneer de man, die wraak wilde nemen, de Jacht moede was, zou hij toeslaan. Maar tot dit oogenblik zou Pranker gedwongen wezen, zich steeds te verbergen, voortdurend op zijn hoede te zijn als de muis voor 4e kat. Hij was een stoere, stevige kerel geweest, met een open, onbevreesden blik. Nu was hij een bijna afgeleefde zwakkeling geworden, die bij het minste geringste wat hem verdacht voorkwam, op zijn beenen beefde; die niemand in de oogen durfde zien uit angst, dat hei zijn vijand zou zijn. In de dagen van weleer had hij, met geen ander bezit dan zijn kracht en zijn behendigheid, op de meest roekelooze wijze het leven zélf willen temmen en had hij zich een weg gebaand tusschen andere avonturiers, die hem geen haarbreed toegaven. En hij had altijd gewonnen, was altijd gelukkig geweest. En nu. .. Er waren oogenbiikken, waarop hij zichzelf wijsmaakte, dat hij stand zou houden tegenover zijn achtervolger, dat hij een eind zou maken aan zijn leven van opgejaagd stuk wild. Maar als het oogenblik daar was, bleek zijn moed verdwenen, was hij bang geworden en had hij de vlucht genomen. . . Het was nu een week geleden, sinds hij Bibi
Het was gebeurd in een speelhol, ergens diep in het binnenland. Ze hadden het gebruikelijke spel kaart gespeeld, toen er onverwacht twist was ontstaan. Pranker, driftig als hij was, was opgesprongen en had een der tweelingbroers met zijn vuist neergeslagen. Toevallig was de andere broer dit keer niet aanwezig, want anders was Pranker zeker, voordat hij zich had kunnen omdraaien, door een mes in zijn rug getroffen geweest. Zooals de zaken nu stonden, zag hij zijn tegenstander langzaam opstaan, met zijn hand een rooden veeg over zijn gezicht geven en toen plotseling als een furie op hem aanvallen. Het lemmet van een mes flikkerde even In het schijnsel van de walmende petroleumlamp. Pranker bukte schielijk. De andere mannen weken wat achteruit om de vechtpartij op hun gemak gade te slaan. Een eerlijk gevecht was het natuurlijk niet, want eerlijkheid was een Juweel, dat bij deze lieden volstrekt niet in aanzien was. Een oogenblik aarzelde Pranker; toen trok hij snel zijn revolver en vuurde... De ander viel bloedend op den grond. Voordat de echo van het schot was weggestorven, had Pranker het speelhol al verlaten en liep hij zoo hard hij kon om zijn leven te redden, de wildernis in. Daar liep hij drie dagen te dolen, zonder te weten waar hij zich ten laatste bevond of waar hij heen ging. Maar dat deerde hem niet Hij wilde verloren zijn — verloren voor de wereld. Want hij wist, dat zoolang de andere tweelingbroeder leefde, zijn eigen levenskansen bijna tot nihil waren teruggebracht. Bibi of Bobo — wie van de twee het dan was — zou niet rusten voordat hij wraak had genomen op den moordenaar van zijn broer. En toch was het eigenlijk, volgens de begrippen van het land, geen moord geweest, maar een duel, waarbij ieder der beide tegenstanders dezelfde kansen had geriskeerd. Pranker wilde wel, dat hij wist welke van de twee broers hij had gedood. Het was zoo zonderling, dit niet te weten; het verwarde zijn denken eigenlijk nog meer. Den derden dag, dat hij in de wildernis vertoefde, had de tweelingbroer hem bijna overvallen, terwijl hij even was Ingeslapen. Op van vermoeidheid was hij neergevallen in een zandkuil onder een ouden boom en had een oogenblik zijn oogen gesloten. IA dat oogenblik was het roode schijnsel van zijn geloken oogleden plotseling verdonkerd door een schaduw. Direct was hij overeind gesprongen. En daar stond de tweelingbroer voor hem, gereed zich op hem te werpen. Pranker schoot zonder te- mikken en snelde toen weg.. Gedurende dien ganschen dag en den er op volgenden nacht had hij door het maagdelijk bosch gedwaald, nu eens herwaarts, dan weer derwaarts gaand, In de hoop zijn achtervolger op een dwaalspoor te kunnen brengen. En gedurende dien ganschen dag en den volgenden nacht had hij geweten, dat zijn achtervolger hem zocht, hem op de hielen zat en hem opJoeg, genietend van de duivelsche vreugde, die geboren wordt uit het onbarmhartig verlangen om zijn haat te bevredigen. Den volgenden dag had Pranker, die zijn spoor ten laatste had weten te verbergen, plotseling in de verte de zee hooren ruischen. Hij was in de richting van het geluld geloopen en was op de kade beland. Daar had hij dienst kunnen nemen als dekmatroos op een oud houten schip, dat met een gemengde lading onder zeil ging naar een der eilanden. Hij had het schip In de eerste de beste haven kunnen verlaten, als hij dit had gewild, maar een eiland beteekende voor een man in zijn omstandigheden een gevangenis, en zijn verlangen ging uit naar breede, wijde vlakten of diepe ondoordringbare bosschen, waar hij, als het er op aankwam, zou kunnen lóópen voor zijn leven. Hij was dus op het schip gebleven, en
ÖWWi JU UIEVEtJ, ot BANOtls ..CA LOOUÊPJ AMi OAT 6üO03tHABje ÜM DE HO&\!
(Foto PolygoonlB. Utmker)
■
— of Bobo - voor den laatsien keer had gezien. Maar er waren meer weken geweest, waarIn hij hem niet had gezien. En altijd, onveranderlijk, was hij weer verschenen. En zoo zou het ook nu weer zijn. ... Pranker keek angstig om zich heen, terwijl hij aan hei strand zat, in de schaduw van den ouden, verweerden muur. Zijn oogen deden pijn van het ïrelle licht der zee vlak vóór hem. Hij wenschte, dat hij den moed vond zich in haar diepten te verdrinken. Maar daar was hij eigenlijk nog niet dwaas genoeg voor. Ofschoon zijn leven een nachtmerrie was geworden, en hem niets meer bood dan kwelling en afmatting, ofschoon de dood een verlossing zou beteekenen, hechtte hij toch nog aan hei leven. Hij was nu eenmaal niet van het soort, dat den strijd gemakkelijk opgeeft. Als hij slechts ergens een poosje rust kon vindenl Indien hij maar ergens op een veilig plaatsje, onbereikbaar voor zijn vijand, sill kon liggen, om weer op krachten ie komen en zijn vroegere sterkte terug te winnen... Naar het Westen, waar het strand met een wijde bochi op den vuurtoren en de haven ^toeliep, bevond zich een lange, witte muur. En toen het hem opeens te binnen schooi, wit die muur omsloot, wat hij eigenlijk beteekende, kreeg Pranker een Inval. Zijn oogen begonnen plotseling te stralen. Hij lachte luid. Wat een idioot was hij geweest, dat hij dear niet eerder aan had gedacht. Hij verhief zich op zijn trillende beenen en begaf zich langzaam strompelend In de richting van den langen, witten muur. De portler van de gevangenis hoorde hem aan en bracht hem toen naar de kamer van den directeur. Deze vroeg mei strenge stem, wat hij verlangde. Pranker verklaarde hei mei een paar woorden: hij wilde zijn hart uitstorten. Hij had een misdaad ie bekennen, die Jarenlang reeds zijn geweten had bezwaard. Wat hei voor een misdaad was? Een geval van opium-smokkelen; waarbij de scheepspapleren vervalschi en eenige douanebeambten gewond waren. Het was Inderdaad 'n ware geschiedenis, die Pranker vertelde, alleen had hij er zilf geen schuld aan. De politie had zoo lang vergeefs getracht de daders van de indertijd geruchtmakende geschiedenis op te sporen, dat zij het nu eindelijk als hopeloos had opgegeven. En nu kwam de hoofddader zichzelf vrijwillig aangeven I De directeur van de gevangenis vond hei een zonderling geval, maar kon niet anders doen dan den man opsluiten. Hij stond op, drukte op een schel en gaf Pranker toen over aan de hoede van een cipier. Geen minuut later zat hij In 'n cel, die eigenlijk meer weg had van een groote sieenen zaal, waarin soms meer dan twintig misdadigers van allerlei slag, zooals In de zuidelijke landen gewoonte is, tijdelijk onderdak vinden, zoo lang hun zaak nog niei door den rechter was behandeld. Maar juist nu bleek hei stil in de wereld der misdadigers te zijn, zoodat Pranker de heele cel voor zich alleen had. Toen de bewaker de deur achter zich had dichtgetrokken en den zwaren grendel met veel geraas er aan den buitenkant vóór schoof, viel Pranker uit louter dankbaarheid op zijn knieën en weende van geluk omdat hij nu eindelijk de veilige schuilplaats had gevonden, waar zijn doodsvijand hem niei kon bereiken. Hier was hij nu eirdelijk vrij; hier kon hij rusten en op verhaal komen na een Jacht, die jaren had geduurd. ... In dit gebouw kon hij gedurende de twee of drie jaar, die zijn straf zou duren, zijn geest en zijn lichaam de rust gunnen, waarnaar ze smachtten. Behaaglijk strekte hij zich achterover uit op de harde sieenen van den ruwen grond, en gleed zonder het zelf ie beseffen In een vredigen sluimer. Hei licht van den hellen dag verflauwde en toen hij wakker werd, was er op den muur tegenover het getraliede venster een roode plek licht van de ondergaande zon te zien. Door hei geluid van zware voetstappen in de gang werd hij gewekt. Verward, aanvankelijk niei wetend waar hij was, kwam hij overeind. Toen, hei zich herinnerend, lachie hij stil voor zich uit van puur, zuiver geluk. Hij was In veiligheid. .. De voetstappen kwamen nader, hielden stil
voor zijn cel. De zware grendel werd weggeschoven en de deur wijd open geworpen. Pranker zag de kolossale gestalte van een gevangenbewaarder, die een tengere gedaante, welke uit het licht van de gang in de halve duisternis der cel gegooid werd,, geheel overschaduwde. De gedaante kwam bijna voor Prankers voeten terecht en bleef daar kreunend even liggen. Pranker keek er naar en toen maakte een verlammende schrik zich van hem meesier, kroop een ijskoud angstig gevoel langzaam in hem omhoog. Het was Bibi - of Bobol Pranker uitte een kreet van afschuw. Blbl — of Bobo — kwam overeind en herkende Pranker. Hij deed een paar passen achteruit, lachte gemeen en trok zijn bovenlip op als een kwade hond. Toen ging zijn hand In zijn zak en kwam er uit tevoorschijn met een dolkmes. . . Pranker keek er naar met verstarden
blik en hoorde nauwelijks, wat Bibi — of Bobo — zei: „Eindelijk. . . eindelijk. . , steeds heb ik mijn wraak uitgesteld omdat jij me niet waard was een moord voor je te bedrijven. Maar nu hebben ze mij hier in dit hok gegooid, omdat ik er tóch een begaan heb. . . En nu kan er nog wel één bij. . . Het kost me nu niets, als ik Je vermoord. . . mijn kop moet ik tóch al geven in dat vervloekte land van oog om oog, tand om tand. . . En nu. . ." De man, die gezworen had zich te zullen wreken, sloop nader als een kat, de dolk hoog opgeheven, zijn loerende groene oogen als van een tijger op die van Pranker gericht. Deze was als verlamd van schrik, zoodai hij zelfs geen stap achteruit kon doen toen Bibi — of Bobo — hem het scherpe staal in de borst stak. . .
N.V. HET CENTRAAL TOONEEL
DE BARBIER VAN SEVILLA ££N LICHTE. VROOLIJKE OPVOERING De Beaumarchais was zoo langzamerhand, wat het tooneel betreft, in hei vergeetboek geraakt Slechts een enkelen keer ontfermde de opera zich nog eens over den satirieken schrijver, maar dan moest hij het succes toch deelen mei den componist Mozart. Thans, in slechts enkele maanden tijds, worden twee zijner meest gespeelde werken weer voor den dag gehaald en het blijkt, dat het werk van den vindingrijken Parijzenaar voor hei publiek van de twintigste eeuw nog geenszins verouderd is. Hei groote succes, dat de Zomercombinatie van hei Residentie Tooneel in den afgeloopen zomer mei Figaro's Bruiloft mocht behalen, was misschien oorzaak dat Cees Laseur den dichter Jan Engelman opdracht gaf een speciale bewerking ie maken van het smeuïge blijspel „De Barbier van Sevilla", dat den ondertitel „De nuttelooze Voorzorg" draagt. Het was De Beaumarchais' eerste werk — hij schreef hei in 1775 - en hei succes was zóó groot, dat de Prince de Conti hem uitnoodigde nog een stuk te schrijven, waarin dezelfde geestige knecht de handelende rol zou vervullen. Hei gevolg was „De Bruiloft van Figaro". De geschiedenis van den Sevilliaanschen barbier-liedjeszanger, die altijd even vernuftig, slim en zelfbewust is, redt ditmaal de lieftallige. Jonge Rosine van den ouden dokier Bartholo, die haar wil huwen. Tevens helpt hij het huwelijk tot stand brengen van Rosine mei den zwierigen, Spaanschen grande Graaf Almaviva. Hei gevalletje heeft weinig om hei lijf, maar het is de smakelijke compositie, de sprankelende geest en de lichte humor van besten huize, die dit blijspel — soms zelfs klucht tot de hoogte van hei klassieke brengen. Figaro, die veel gemeen heeft mei Moliére's Scapin, is eigenlijk hei evenbeeld van De Beaumarchais zelf; want ook z ij n leven was een aaneenschakeling van avonturen, een strijd en een worsteling, en hij miste eveneens alle respect voor rijken of meerderen. Hoe het ook zij, hij schreef een kostelijk spel vol slagvaardige zinswendingen en kwinkslagen, hij speelde mei liefde en list, met schijn en werkelijkheid. Een dergelijk stuk elscht luchtig spel en Cees Laseur heeft dezen lichten toets juist weien ie treffen. In een fraai, uitstekend passend decor van Jacques Snoek ging de opvoering als een genoeglijk, vroolijk spel aan ons voorbij. Mary Dresselhuys is Juist de figuur voor een Rosine en zij bracht haar in al haar bekoorlijkheid, één en al charme; Gijsbert Ter-
sleeg was een zwierige graal Almaviva en Hans van Meerten een heerlijk Jaloersche oude Bartholo. Joan Remmelts had misschien nóg meer levendigheid aan de Figarofiguur kunnen geven, maar het was een kostelijke uitbeelding van den listigen barbier. Een leuk stel vormden Huib Orizand en Gerard Rekers als de geeuwende en niezende knechten, en Arend Hauer verraste door zijn alleraardigste creatie van den huichelenden organist en zangleeraar Don Basilius. De vertaling van Jan Engelman was zeer gelukkig. Dat onze acteurs geen zangers zijn, zullen wij maar vergeven, al was het toch jammer, dat hei „gezang" min of meer Irriieerend werkte; ook het orkestje van Fred. Gersteling had niet zijn gelukkigen avond. Overigens. . . niets dan lof voor deze zwierige, frissche, onschuldige opvoering van het bijna vergeten klassieke blijspel 1 Henri A. van Eijsden Jr.
Bartholo en Rosine (Hans van Meerten on Mary Dresselhuys). * (foto Schtmmmlpmnningh)
Een scène in het keizerlijk paleis.
LIEßE AUGUSTIN ■
. v- •
k^-J* (
De nagedachtenis aan den „lieben Augustin", een van die echte ouderwetsche Weensche volkszangers, heeft de eeuwen getrotseerd. Het oude Weenen, dat hij in zijn liederen zoo vaak heeft bezongen en verheerlijkt, bezit nog vele herinneringen aan den man, die intusschen tot het rijk der legenden is gaan behooren. Thans echter heeft ook de film een gedenkteeken opgericht voor den lieven Augustijn. Hans Sassmann heeft het draaiboek geschreven, dat ons verhaalt van de avonturen, die de zanger beleefde, toen hij een strijdbare troubadour werd en uitdrukking gaf aan zijn verontwaardiging over de wonderlijke zeden, die er aan het hof van den Habsburgschen keizer heerschten, tot er in de oude stad pest uitbrak, waardoor er een eind kwam aan allen strijd. . . Wat echter niet verdwenen is, dat zijn de echte vroolijke, levenslustige Weeners, welke de lieve Augustijn voor ons verpersoonlijkt, die aan het slot van de film de gewichtige schrede doet van 't sterven naar het eeuwige leven... Deze Wien-Terra-film der Ufa werd geënsceneerd door E. W. Emo. Paul Hörbiger speelt er de titelrol in, terwijl naast hem optreden Maria Andergast, Hilde Weissner, Michael Bohnen, Richard Romanowsky en vele andere bekende acteurs
■
m f Vj» '■-
lU\
'»■ ■f
.Jk,«*»
i
ël;
^#
MMü
m In
de
oude
herbergen luistert men naar „lieben Augustin".
de
'JZf
liedjes van den
$*£». K
> .< Augustijn maakt een Jeugdige schoone het hof. (Foto's Witn.Tirraj Ufa)
>cr BKjL-
■
iriMani
tfWÉ*
,/>
.
■
■
.
^^H
F Vervolg van:
'
.... EIGENDOM VAN MIJNHEER GORDON „Het is niet alleen een plaatsje onder je dak, dat ik noodig heb," steunde zij. Hij zette zich naast haar op het bed. „Wat heb je dan nog meer noodig, Mechthild ? Als ik kan, wil ik het je graag geven. Ik heb niets, en ik ben niets, ik ben niets dan een verloren mensch. Dat wist je toch ?" ,,En wat ben ik dan ?" vroeg zij, en ze richtte zich half op. ,,Kijk me toch aan !" En hij keek haar lang en treurig in haar van tranen natte oogen. „Jij bent gebleven, die je was." „O neen, Ludwig !" Ze schudde haar hoofd. „Neen. Dat ben ik niet. Ook mijn leven is gebroken. En nu ben ik hier gekomen en heb de resten er van voor je uitgespreid. En jij zegt : „Waartoe ?" — Ik bied je aan het weer goed te maken zcta ver mijn krachten reiken, en jij weigert. Ik zou je willen bijstaan, en jij zegt : „Neen !" — Waarom verstoot je mij ? Het was moeilijk genoeg om te komen. Nóg moeilijker zou het misschien zijn echter, om weer weg te gaan . . . ." „Wie heeft er dan gezegd, dat je weg moet gaan ?" riep hij vertwijfeld uit. „Je stilzwijgen." „Wat had ik dan moeten zeggen ? Er zijn geen woorden . . . ." „Misschien geen woorden .... maar er is de hand, die je mij aanbiedt, de hand, die hulp noodig heeft, al is die nog zoo schuldig en onteerd." „En die hand zou ik je kunnen reiken ?" „Niemand kan dat — behalve jij !" „Neem ze alletwee, kind ! Hier, neem ze ... . Zoo .... En wees heel rustig. Indien het zoo is, dat ik, oude man, je nog iets geven kan, neem dan alles, alles, en begrijp mij ook ! Ik heb nooit opgehouden je lief te hebben, Mechthild . . . ." Ze hield zijn handen vast in de hare en keek hem langen tijd aan. „Ik zal je alles zeggen," mompelde zij. „Ja, en jij mag me ook niets verzwijgen. Niets I Zeg mij nu nog dit eene : Ben ik te laat gekomen ? Is er al iets gebeurd ? Kijk, ik had geen geld om eerder te komen. En schrijven .... hoe zou ik dit alles hebben kunnen schrijven ?" Hij knikte. „Mogelijk, dat er reeds iets gebeurd is, maar dat heeft niets te beteekenen. Ik ben jurist genoeg, om dat te weten, en je kunt heel gerust zijn ! Ga nu slapen, je bent zoo verschrikkelijk moe ! Ga maar rustig slapen ! Morgenochtend zullen wij elkaar dan alles vertellen. Wat kan dat nog beteekenen, als men heeft geleerd om wonderen te begrijpen ? Je bent thuis . . . ." Ze opende nog een keer haar zware, moede oogleden en glimlachte. Direct daarop verzonk zij in den diepen slaap van totale, uitputting. Kaemmerer dekte haar behoedzaam toe. Een poosje bleef hij voor haar staan en Dr. H. NANNINQ'i
Zetpillen tegen Aambeien werken pljmtillend M (tactn ia korten lijd de onUtokea •I)jm*liex«n. Oe
maakt hel inbrengen teer gemakkelijk. Verkrijgbaar bij alle Apotheken en Drog. I f 1.50 per dooaje van 12 atuka
keek naar haar. Toen keerde hij héél stil naar zijn plaats bij het vuur terug. Hij zat na te denken. Het vuur ging langzaam uit, en door het hooge gedeelte der ramen keken de sterren schitterend naar binnen. Hij dacht aan Mechthilds leven ginds in het verre, vreemde land, een leven waarvan zij hem zoo juist verteld had, dat het eenzaam en troosteloos geweest was. Natuurlijk lag dat aan haar, aan haar karakter, haar wezen. Want als Gloria Delaporte, dat wist hij eveneens, had zij bij de film zeer snel succes gehad. Hijzelf had hét op angstvallige wijze vermeden een van de films, waarin zij optrad, te gaan zien. Maar even snel, als deze meteoor van den roem was verschenen, even snel was zij ook weer verdwenen. Waarom ? Misschien kwam dit door de omstandigheden, die bij de film heerschten, maar misschien ook lag het aan Mechthild zelf, aan het onbevredigd zijn van haar ontworteld wezen, en misschien ook aan hetgeen haar eenzaam hart aan bitterheid in haar leven ervaren had. Misschien was zij daar ziek van geworden. Hij vroeg zich ai, waarom zij teruggekomen zou zijn. Naar haar vaderland, naar hem .... Hij vroeg zich af, of zij het bewust en oprecht tegenover zichzelf gedaan had. Om zich aan zijn kant te stellen, ofschoon hij schuldig was .... Terwijl hij daar in de stilte van den nacht zat, leek het hem alsof hij een zwak geluid hoorde. Het klonk slechts heel zwak. Alsof er iets lichts viel. Toen was het weer volkomen stil. Ook de hond, die beneden in de hal was gebleven, liet zich niet hooren. Plotseling dacht hij aan Reynhold. Waar zou die man heengegaan zijn ? Maar Kaemmerer bleef zitten en verroerde zich niet. Hij wilde den slaap van zijn vrouw niet storen. Bovendien bleef het ook stil om hem heen. Ongeveer op denzelfden tijd dat Kaemmerer door het hameren van den chaufieur met den schroef sleutel tegen de poort uit zijn slaap was gewekt, had Reynhold in „De oude molen" gezeten. „De oude molen" was een historische ontspanningsgelegenheid en lag halverwege Bodenstein en Pregwitz, in het bosch. Een zijriviertje van de Pregau ruischte langs het idyllische herbergje. Reynhold zat aan een van de kraakzindelij k geschuurde houten tafeltjes en op de bank naast hem zat Gordon. Half geleegde bierglazen stonden voor hen. Buiten hen bevond zich op dit oogenblik niemand in de kleine, lage gelag kamer ; daar ze beiden zwegen, hoorde men niets dan het knisteren in den dikken groenen kachel. „Jouw verwenschte oude gek," bromde iGordon ontstemd. „Om me midden in den nacht te laten komen en me dan dien onzin te vertellen." Want hij was naar aanleiding van Reynholds telefonische mededeeling vroeger op dien avond hierheen gekomen. „Had je mij dat gisteren al niet kunnen zeggen ? Dan had ik nog iets kunnen doen." Maar Reynhold, die zijn redenen had gehad om dit juist te verhinderen, liet de dunne, roodachtige leden over zijn oogen zakken en trok beleedigd zijn wenkbrauwen op. „Ik hield het voor mijn plicht," antwoordde hij afgemeten, „om eerst zelf inlichtingen in te winnen eer ik u van het resultaat op de hoogte stelde, mijnheer." „Idioot," brulde Gordon woest en zijn lichte oogen begonnen onheilspellend te schitteren. „Heb ik je die betrekking verschaft en je bovendien nog steeds geld gegeven om van jou te moeten hooren, dat ik
zelf die inlichtingen niet had kunnen inwinnen ?" „Neem we niet kwalijk," verdedigde Reynhold zich. „Het zou geen kwaad kunnen, als u zich wat matigde ! Ik begrijp uw opwinding, natuurlijk. Ook ik ben opgewonden, zooals u ziet." En inderdaad sidderden zijn handen toen hij zijn zakdoek kreeg en er zich mee langs zijn voorhoofd veegde. De harde en kwade woorden van Gordon hadden hem doen schrikken. „Wat echter mijn ongeschiktheid en de mij opgedragen vertrouwenspositie aangaat, ik beschikte in ieder geval over de beste getuigschriften, die u zich kon wenschen." Daar wist zelfs Gordon eerst niets op te zeggen. „Inderdaad," antwoordde hij toen, en zijn mondhoeken vertrokken zich krampachtig. „Je getuigschriften waren schitterend ; het laatste was klaarblijkelijk het best: betreffende je voorbeeldige gedrag in de strafgevangenis te X. Mij is het niet erg duidelijk, bij wien je denkt, dat je die vertrouwenspositie eigenlijk bekleedt, beste Reynhold. Bij Kaemmerer of bij mij ?" Reynhold antwoordde hierop slechts met een kwaadaardigen, verachtelijken blik. Nadenkend trommelde Gordon met zijn vingers op het tafeltje. Er had zich een scherpe vouw tusschen zijn wenkbrauwen gelegd. Toen maakten de beide mannen plotseling een luisterende beweging. Buiten hield er een auto stil. Direct daarna verscheen er een man in een leeren jas en met een pet op in de deuropening van de gelagkamer ; hij groette kort, wreef zich Ln zijn handen en trad op de kachel toe. Het was Kruppholz, die zich hier een beetje wilde warmen en een verfrissching nemen ; hij had een langen en loonenden rit achter den rug en een groote fooi gekregen; daarom dacht hij, dat hij wel een hartversterking kon nemen alvorens de nog resteerende kilometers tot Pregwitz af te leggen. „Ken je dien man ?" bromde Gordon, zich iets voorover buigend. „Niet, dat ik weet," antwoordde Reynhold even zachtjes, terwijl hij snel onderzoekend omkeek. „Neen, hij is hier klaarblijkelijk vreemd." „Nou," zei Gordon toen, „laten wij een besluit nemen. Je bent er beslist zeker van, dat dit meisje het document heeft ?" „Het kan absoluut niet anders," verklaarde Reynhold vol waardigheid en hij kruiste zijn armen over zijn borst. „Ze heeft de beenen genomen alvorens men haar wei-
FRITZ REUTER
oioiPLOMiiiD vioououwn PAPESTRAAT 28 — DSM HAAG Telefoon 116817
I
Speciolitolt ln tooiiverb«lering Voor vlooi .... f 7.50 Voor cello .... f 15.— Attesten ter Inzage van beroemde solisten, o.a. van Jan Kubelik ADVIES GRATIS
^^___^____^____^^___^_
nige bezittingen had kunnen doorzoeken. De oude man heeft haar den sleutel van de kast zélf gegeven. En nu wordt niet alleen het document vermist, maar ook de jonge dame is er vandoor, daarom valt de verdenking met het volste recht op juffrouw Büttner." Gordon keek den man, die zoo omslachtig en voorzichtig sprak, scherp in het merkwaardig ondoorgrondelijke gezicht. Die kerel was óf heel dwaas óf heel sluw. En bovendien was hij een schavuit, die al eens wegens diefstal in de gevangenis had gezeten. ,,Je zegt dus, dat dit meisje tegelijk met Dr. Doeren plotseling en totaal onvindbaar uit de omgeving is verdwenen ? Ik zal de zaak nauwkeurig onderzoeken, reken daar op!" „Ik kan niets anders doen, dan u volledig succes wenschen, mijnheer Gordon . . . ." „Psstt.... geen namen alsjeblieft !" viel Gordon tegen"hem uit, want juist was de waard uit de keuken gekomen en was nu achter het buffet bezig een grog te bereiden voor den nieuw gekomen bezoeker, die in een hoekje plaats genomen had en daar aandachtig een pijp zat te stoppen. Gordon maakte van deze gelegenheid gebruik om den waard te roepen en af te rekenen. Toen ging hij, gevolgd door Reynhold, snel naar buiten. Tot zijn verbazing ontdekte hij daar, dat de auto, die naast den zijne stond, een taxi was uit Pregwitz. „Wat moet dat beteekenen ?" vroeg hij onrustig. Reynhold haalde zijn schouders op. Hoe moest hij dat weten ? Het interesseerde hem bovendien ook niet.... Maar Gordon keek een heele poos nadenkend in het onder het oude en met mos begroeide molenrad doorschuimende water. „Ik moet me haasten," zei hij meer tegen zichzelf dan tegen den iets op een afstand wachtenden Reynhold. „Ik moet dit geval zelf ter hand nemen. En wel zeer energiek." Met deze woorden legde hij zijn hand zwaar op de smalle leuning, die langs de brug over de beek liep. Toen draaide hij zich met een korten ruk naar Reynhold om. „Maak jij, dat je weer terugkomt! En ik verlang, dat je mij bericht geeft van iedere verandering die zich mocht voordoen. Bovendien kom ik een der eerstvolgende dagen zelf." Reynhold maakte zwijgend een buiging. Terwijl Gordon instapte en de motor van zijn auto begon te zoemen, begaf Reynhold zich naar de schuur, waarvan de deur openstond, om zijn fiets te krijgen. HOOFDSTUK IX Zijn terugkomst op Bodenstein bezorgde Reynhold eenige mogeilijkheden. Toen hij met den ruim twintig centimeter langen sleutel de kleine deur in de poort probeerde te openen, vond hij deze van binnen gegrendeld. Hij stond totaal beduusd. Hij vroeg zich af, hoe hij nu naar binnen moest komen en of zijn afwezigheid misschien ontdekt was. Alleen Kaemmerer kon de deur van binnen dichtgedaan hebben. Maar Reynhold kon niet goed gelooven, dat Kaemmerer wakker geworden, opgestaan en naar de binnenplaats gegaan was. Er moest dus iets bijzonders gebeurd zijn, iets onverwachts, waarvan hij niets wist, omdat hij afwezig was geweest. Hij rekende er daarom op, eenige verrassingen te zullen beleven. Reynhold liet het schijnsel van zijn lantaarn, die hij van zijn fiets had genomen, langs de poort spelen. Het was een acetyleenlantaarn, die behoorlijk licht gaf. Hij wist niets beters te doen dan langs de roestige kettingen van de brug omhoog te klimmen ; zoo kon hij op de poort komen en zich aan den anderen kant naar beneden laten zakken. Voor zijn stramme, oude ledematen zou dat een tamelijk inspannend karwei zijn, maar er bleef hem niets anders over. Toen hij van de poort sprong, nadat hij zich eerst zoo
ver mogelijk had laten zakken, veroorzaakte hij dan ook het geluid, dat Kaemmerer had gehoord terwijl hij bij de schouw zat na te denken. Reynhold was namelijk op den kandelaar terechtgekomen, dien Kaemmerer hier had neergezet. Reynhold viel er met zijn knie boven op. Hij mompelde eenige verwenschingen en nam den kandelaar toen op. Dus was de ouwe inderdaad met een kaars tot bij de poort geweest! Er moest dus iemand gekomen zijn, anders zou Kaemmerer den kandelaar niet hebben vergeten. Maar wie ? Misschien was Dr. Doeren teruggeweest ? Reynhold vroeg het zich af, zonder er echter een antwoord op te kunnen geven. Hij maakte de deur van binnen open en haalde zijn fiets. Toen schoof hij er den grendel weer voor en begaf zich zoo zachtjes mogelijk naar zijn kamer. Luisterend en spiedend sloop hij door de half verlichte gangen. Er was niets te hooren en niets te zien. Hij rook alleen een teeren, vreeraden geur. Een vrouw ? Uitgesloten ! Hij vroeg zich af of Olga- Büttner misschien teruggekomen was ? Maar die had nooit parfum gebruikt. En ze zou ook beslist niet terugkomen ! Eindelijk zat Reynhold op zijn kamer in zijn leunstoel en wikkelde een vochtigen doek om zijn gewonde knie. Zijn aangeboren nieuwsgierigheid was dermate gespannen, dat deze zijn bezorgdheid bijna verdrongen had. Langen tijd zat hij te peinzen zonder te kunnen besluiten naar bed te gaan. Hij haalde uit de lade van zijn tafel een foto te voorschijn en keek er geruimen tijd naar ; het was een foto van Olga Büttner. Ze had deze indertijd bij haar sollicitatiebrief ingesloten, en Reynhold had ze zich toegeëigend. Terwijl hij het meisjesgezicht bekeek, vertrokken zijn lippen zich krampachtig. „Wacht maar," mompelde hij, „wacht maar ! Ik zal hun allemaal te slim af zijn en overwinnen ! Ik ! En dan . . . ." Het idee van wat er dan gebeuren zou, moest hem wel een groote genoegdoening verschaffen want zijn wimperlooze oogen begonnen te schitteren en zijn dunne lippen krulden zich in het vooruitzicht van zijn triomf. Den volgenden dag kon het voor Reynhold niet verborgen blijven wat er was gebeurd en wie er gekomen was. Hij zorgde er voor, dat men niet het minste aan hem merkte en sloop zooals steeds geluidloos op zijn vilten pantoffels en met bijzonder stijve knieën door het huis rond. Tegen Mechthild Kaemmerer deed hij zoo voorkomend mogelijk, want hij voelde hoe zij zich wantrouwend tegenover hem gedroeg. Maar ze was een mooie vrouw. En mooie vrouwen mochten nukken hebben ; daar had ook Reynhold niets tegen in te brengen, vooral niet wanneer ze bovendien nog beroemd geweest waren. Hij verdroeg haar luimen dus met duidelijk aan den dag gelegde lijdelijkheid ; hij dacht bovendien, dat hij het aan haar te danken had, dat Kaemmerer hem geen enkele vraag stelde met betrekking tot zijn nachtelijke afwezigheid. Ook ging Dr. Kaemmerer niet te keer. Hij kwam Reynhold merkwaardig veranderd voor; alsof hij door een droom bevangen was. En Reynhold dacht er niet aan zijn droom te verstoren .... Gordon had van iedere mogelijk intredende * verandering beslist bericht verwacht. Reynhold deelde hem echter niets mede van den terugkeer van mevrouw Kaemmerer. Men kon menschen zooals hij niet neerzetten zonder dat zij, hoe laf en bang zij overigens ook waren, met genoegdoening wraak namen. Vooral wanneer zij van een dergelijke wraak een zeker voordeel hadden. De nieuwe dag bracht nog een verrassing : Ludwig Kaemmerer en zijn vrouw zaten in de woonkamer van den burcht en spraken reeds een uur lang met zulke gedempte stemmen met elkaar, dat het Reynhold niet lukte ook maar een enkel woord op te vangen, hoeveel moeite hij er ook voor deed. (Wordt vervolgd)
Vitamine F-gebrek is een dageiijksch
verschijnsel.
Het
ken-
merkendst symptoom? Een verslappende huid. Een teint, die zijn
jeugd
verliest.
Voorkom
vitamine F-gebrek. Herstel ieder vitamine F-tekort. Dobbelman's vitamine F crèmes bevatten 2000 eenheden vitamine F in iedere tube. De schoonheidscrémes, die de oorzaak van huid-verslapping opheffen.
Zoo wordt en blijft
uw teint stralendjong en frisch!
VITAMINE
W
CREMES
COLD CRÈME VANISHING CREME
msHiMk
Weer zoo'n goed DIBBE LMi^H -product!
^^^■H
CIMEMAs. THEATER 21ste Jaargang No. 44 - 22 NOV. 1941
11 Ct. „De scheiding in het midden." „En waar moet het derde haar liggen?" (.Das III, Blaif)
» «*
Oil I«
«o.
uu
4 Äk
iij
y,, ij»
*'* '»/
f
„Dat kan zij doenl Ze legt lederen dag drie eierenl" (Dit Koralle)
. -'-Cr*
•«_' jj^l
-Sd|yÉ^
f i rs
■;-'*|
f
^
4 I " 1: i K
■\
*
„Ik lust óók graag paddenstoelen, Oscarl" „Maar niet zoo graag als ik, Helena!"
A
(Dit Woche)
.
„Niet slechtl Maar waarom doet hij met zijn rechtervoet ook niet iets?"
i »--■ >
1
P
■ •K^...--**i
i rYV "v 1
^>> *.';'■■ ■1''''
^sa^ö^w.
M .--
"■
Dokter: „Eén vraagl Hoe merkt u eigenlijk, dat u verkouden bent?" (Neut I.Z)
(Die Woche)
i^Ä^^. "Dank
u we hoeft u uw hoed niet meer af te zetten."
„Maar ik kan er toch niets aan doen, dat Je niet grooter bent." (Neut I.Z.)
(Die Koralle)
K167Ó
'..:.'.'. . ■■ ...'X.U-^J.'V —'V.^-»—-i«
"v-^«*-rtiÜ ^^J
n
-:- TTK{1' -ttii■
"in I''" —-^
- -^*^